Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 21

CBS Publicatie

Auteur: Peteke Feijten, Coen van Duin, Lenny Stoeldraijer


Publicatiedatum: 28-6-2024 06:30

Verkenning Bevolking 2050 - editie 2024


Zeven varianten van de demografische samenstelling van Nederland in 2050

Over deze publicatie

In 2050 wonen er volgens de Bevolkingsprognose 2023-2070 bijna 20 miljoen mensen in Nederland. Maar hoe zou dat zijn als er tot 2050
veel meer kinderen worden geboren dan we nu denken, of als de levensverwachting minder hard stijgt? Of als er meer of minder
migranten komen dan verwacht? Zeven varianten op de Bevolkingsprognose maken inzichtelijk hoe de bevolking in 2050 er dan uit zou
zien: hoeveel inwoners, uit welk geboorteland, met welke leeftijdsopbouw, en met welk opleidingsniveau.

In het kort:
• Als zowel migratie als het kindertal en de levensverwachting hoger zijn dan verwacht, kan de bevolking met 4 miljoen mensen
toenemen tot bijna 22 miljoen in 2050.
• Als zowel migratie als het kindertal en de levensverwachting lager uitvallen dan blijft de bevolking ongeveer even groot als in 2023
(17,8 miljoen).
• Het aantal ouderen zal toenemen, vooral als de levensverwachting meer stijgt dan verwacht. In 2023 waren er 3,6 miljoen 65-plussers
en dat kunnen er 5,4 miljoen in 2050 worden als de levensverwachting meer stijgt. Maar ook als de levensverwachting minder snel stijgt
neemt hun aantal toe, tot rond de 4,2 miljoen in 2050.
• De grijze druk, die in 2023 gelijk was aan 34, neemt het hardste toe bij een combinatie van een hoge levensverwachting en een laag
kindertal (een grijze druk van 50 in 2050), en ook bij lage migratie (48 in 2050).
• Het aantal mensen dat is geboren buiten Nederland zal groeien tot 2050, ook wanneer het migratiesaldo laag is.
• Het opleidingsniveau van de bevolking stijgt, en daarin komt weinig variatie, hoe de demografische ontwikkelingen ook zullen zijn.
Waarschijnlijk zal rond de 45 procent van de bevolking van 20 jaar en ouder in 2050 een hbo- of universitair diploma hebben.

1. Inleiding
De Tweede Kamer heeft bij de Algemene Politieke Beschouwingen van 2018 aan de regering gevraagd om de gevolgen van
veranderingen in de omvang en samenstelling van de bevolking halverwege deze eeuw in kaart te brengen. Namens negen ministeries
heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) toen aan het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI)
gevraagd dit onderzoek te coördineren; dat resulteerde in de eerste editie van de Verkenning Bevolking 2050. In dit onderzoek hebben
het NIDI en het CBS zeven toekomstige bevolkingsvarianten opgezet, elk uitgaand van een andere ontwikkeling voor de geboortecijfers,
levensverwachting en internationale migratie (NIDI & CBS, 2020). De varianten laten zien wat er kan gebeuren als kindertal,
levensverwachting en migratie zich anders ontwikkelen dan in de Bevolkingsprognose van het CBS wordt verondersteld.

Een verandering in de omvang en samenstelling van de bevolking kan grote implicaties hebben voor tal van maatschappelijke terreinen.
In het eindrapport Bevolking 2050 in beeld: opleiding, arbeid, zorg en wonen (NIDI & CBS, 2021) werden aan de hand van de
bevolkingsvarianten mogelijke gevolgen beschreven van veranderingen in de samenstelling van de bevolking voor de groei van de
beroepsbevolking, de zorgvraag en het aantal huishoudens tot 2050. Mede naar aanleiding van de Verkenning Bevolking 2050 werd in
juli 2022 een Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 ingesteld. In januari 2024 werd het rapport van de Staatscommissie
gepresenteerd aan de regering (Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen, 2024). Hierin behandelt de Staatscommissie
demografische scenario’s richting 2050, de gevolgen daarvan voor ruimte, voor economie en voor publieke voorzieningen, en biedt het
de politiek handelingsmogelijkheden vanuit het perspectief van brede welvaart en sociale cohesie.

Om periodiek inzicht te geven in demografische ontwikkelingen zijn, in opdracht van het ministerie van SZW, de zeven toekomstige
bevolkingsvarianten van de Verkenning Bevolking 2050 geactualiseerd. De CBS Bevolkingsprognose 2023-2070 (Stoeldraijer, Feijten &
Van Duin, 2023) is gebruikt als uitgangspunt: de varianten laten variaties ten opzichte van deze prognose zien. De bevolking in 2050
wordt voor iedere variant gepubliceerd naar leeftijd, herkomst en opleidingsniveau. De geactualiseerde bevolkingsvarianten geven
inzicht in hoe ontwikkelingen in elk van de demografische componenten –geboorte, sterfte, immigratie en emigratie– uitpakken voor de
omvang en samenstelling van de bevolking in 2050.
Deze doorrekening van bevolkingsvarianten maakt deel uit van een groter project, waarin ook verdiepende studies worden gedaan naar
achtergronden bij demografische ontwikkelingen, en naar mogelijke consequenties van demografische ontwikkelingen voor beleid en
maatschappij. Dat deel van het project wordt uitgevoerd door het NIDI, in samenwerking met het CBS. Hierover zullen aparte publicaties
verschijnen, te vinden via de website van het NIDI en via het CBS Dashboard Bevolkingsprognose
(https://dashboards.cbs.nl/v5/dashboard_bevolkingsprognose/).

Herkomst in plaats van migratieachtergrond

In 2022 is het CBS overgegaan op een andere manier van publiceren over wat tot dan toe de bevolking met een eerste- of tweede
generatie, en westerse en niet-westerse migratieachtergrond werd genoemd (CBS, 2022). Het land waar iemand zelf is geboren, is hierin
meer bepalend voor de herkomst dan voorheen. Daarnaast is de hoofdindeling westers/niet-westers vervangen door een indeling op
basis van werelddelen en veelvoorkomende immigratielanden. Naast de gewijzigde indeling is er ook een verandering in terminologie
doorgevoerd. De termen ‘westers’ en ‘niet-westers’ worden niet meer gebruikt, de term ‘migratieachtergrond’ is vervangen door
‘herkomst(land)’ en in plaats van ‘eerste generatie’ spreken we over ‘migranten’ (in het buitenland geboren personen). De term ‘tweede
generatie’ (in combinatie met ‘geboren in Nederland, één of twee ouders geboren in het buitenland’) blijft gehandhaafd.

Deze veranderingen zijn van invloed geweest op de Bevolkingsprognose 2023-2070 en op de nieuwe bevolkingsvarianten. In dit artikel
worden de buitenlandse herkomstlanden gegroepeerd tot drie hoofdgroepen met enkele subgroepen:
1. Arbeids- en studiemigratielanden:
a. West-Europese landen in de Europese Unie (EU, lidstaten toegetreden vóór
2004)
b. Midden- en Oost-Europese landen in de EU (lidstaten toegetreden in 2004
en later)
c. Arbeids- en studiemigratielanden buiten de EU (overig Europa, Oostelijk Azië
(exclusief Indonesië), Amerika (exclusief Suriname en de Nederlandse Cariben)
en Oceanië)
2. Asielmigratielanden:
a. Aziatisch Midden-Oosten en Afrika (exclusief Marokko)
3. Klassieke migratielanden:
a. Turkije en Marokko
b. Indonesië, Suriname en de Nederlandse Cariben

2. Bevolkingsvarianten: methode en veronderstellingen


2.1 Zeven bevolkingsvarianten
De Bevolkingsprognose is omgeven met onzekerheid. Immers, het kindertal, de levensverwachting en de internationale migratie kunnen
zich anders ontwikkelen dan verondersteld in de Bevolkingsprognose. Om nadrukkelijker rekening te houden met die onzekerheid zijn er
bevolkingsvarianten berekend.

De bevolkingsvarianten laten zien hoe de bevolkingsomvang en -samenstelling in de toekomst er uit kan zien als het kindertal, de
levensverwachting en de internationale migratie zich anders ontwikkelen dan verondersteld in de Bevolkingsprognose. Twee varianten
laten zien wat er gebeurt als de bevolking sterker of juist minder sterk groeit dan verondersteld (Groei versus Krimp), twee andere
varianten laten zien wat er gebeurt als de bevolking sterker of juist minder sterk vergrijst (Grijs versus Groen) en drie varianten laten
verschillende ontwikkelingen in de migratie zien. De variant Lage migratie gaat uit van een sterk teruglopend migratiesaldo. Voor hoge
migratie zijn er twee varianten: Arbeid en Asiel. Het gaat er bij migratie namelijk niet alleen om of de migratie hoog is, maar ook over de
vraag welk type migranten naar Nederland komen. De variant Arbeid gaat uit van hoge migratie uit landen waaruit overwegend
migranten komen met als migratiemotief arbeid of studie (inclusief de daaropvolgende gezinsmigranten) en de variant Asiel gaat uit van
hoge migratie uit landen waaruit vooral asielmigranten (inclusief de daaropvolgende gezinsmigranten) komen. Deze veronderstellingen
zijn dus niet gebaseerd op individuele migratiemotieven, maar op overheersende migratiemotieven uit landen van herkomst.
2.1.1 Zeven varianten Verkenning Bevolking 2050

g
in
ht
l

tie
ta

ve ns-
ac
er

ra
rw
nd

ve

ig
Variant Kenmerken

m
le
ki

Groei Hoog kindertal, levensverwachting en migratie

Krimp Laag kindertal, levensverwachting en migratie

Groen Hoog kindertal en lage levensverwachting

Grijs Laag kindertal en hoge levensverwachting

Lage migratie Laag migratiesaldo

Arbeid Hoge arbeids- en studiemigratie

Asiel Hoge asielmigratie

Bron: CBS

2.2 Variant Midden: Bevolkingsprognose 2023-2070


In de huidige editie van de Verkenning Bevolking 2050 is de Bevolkingsprognose 2023-2070 (Stoeldraijer, Feijten & Van Duin, 2023)
gebruikt als de prognose ten opzichte waarvan de bevolkingsvarianten variëren. De variant die overeenkomt met de Bevolkingsprognose
wordt hier aangeduid als de variant Midden.

De Bevolkingsprognose beoogt de meest waarschijnlijke toekomstige ontwikkeling van de bevolking in Nederland te beschrijven. Het CBS
brengt elke drie jaar een Bevolkingsprognose uit, die de meest waarschijnlijke ontwikkeling van de bevolking in Nederland naar geslacht,
leeftijd en herkomst beschrijft voor de komende 40 à 50 jaar, gebaseerd op bevolkingsontwikkelingen in het recente verleden. In de twee
tussenliggende jaren worden geactualiseerde versies gepubliceerd (‘Kernprognose’) die alleen onderscheid maken naar geslacht en
leeftijd.

De Bevolkingsprognose wordt berekend met het cohort-componentmodel. Dit is een simulatiemodel waarbij de bevolking aan het eind
van het jaar wordt bepaald door geboorte, sterfte, migratie en veroudering te verrekenen met de bevolking aan het begin van het jaar.
Door dit van jaar op jaar te doen, kan steeds verder vooruit worden gekeken. Input voor het model zijn kansen die bepalen hoeveel
vrouwen gedurende het jaar een kind krijgen, hoeveel mensen zullen emigreren en hoeveel mensen zullen sterven. Daarnaast dienen
immigratieaantallen als input.

Om over input voor het model te kunnen beschikken, moeten veronderstellingen worden geformuleerd over het toekomstige kindertal,
de levensduur en de omvang en richting van de internationale migratiestromen. Deze veronderstellingen worden gemaakt op basis van
ontwikkelingen die in het (recente) verleden hebben plaatsgevonden. Analyseren van demografische ontwikkelingen is daarom een
belangrijk onderdeel van het maken van een prognose.
De Bevolkingsprognose 2023-2070 veronderstelt dat de leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen de komende jaren nog verder
stijgt en dat vrouwen geboren in de jaren ’90 en later minder kinderen zullen krijgen dan eerdere generaties. Voor de periode 2023-2049
wordt een gemiddeld kindertal per vrouw verondersteld van 1,56. Voor de levensverwachting wordt verondersteld dat deze verder
toeneemt in de toekomst. Gemiddeld voor de periode 2023-2049 komt dat neer op een levensverwachting bij geboorte van 86,0 jaar
voor vrouwen en 82,7 jaar voor mannen. Het migratiesaldo in de Bevolkingsprognose 2023-2070, het verschil tussen de
veronderstellingen voor het aantal immigranten en het aantal emigranten (op basis van retourpercentages), zal naar verwachting
gemiddeld 71 duizend per jaar zijn in de periode 2023-2049. Zie Stoeldraijer, Feijten en Van Duin (2023) voor meer detail over de
veronderstellingen bij de Bevolkingsprognose 2023-2070.

De prognosecijfers zijn met onzekerheden omgeven. Zo kan het aantal migranten van jaar op jaar sterk fluctueren. Ook is niet zeker of de
stijging van de levensverwachting in de toekomst in hetzelfde tempo door zal zetten en of het aantal kinderen dat mensen gemiddeld
krijgen gelijk blijft. Daarom wordt naast de meest waarschijnlijke ontwikkeling van de bevolking ook een prognose-interval berekend:
een marge (onder- of bovengrens) rond de prognose die een indruk geeft van de verwachte nauwkeurigheid van die prognose.
Gewoonlijk worden twee prognose-intervallen gepresenteerd: een 67 procent interval en een 95 procent interval. De toekomstige
bevolkingsomvang zal met een kans van 67 dan wel 95 procent binnen het prognose-interval liggen.

2.3 Veronderstellingen bevolkingsvarianten


De zeven bevolkingsvarianten in de geactualiseerde Verkenning Bevolking 2050 zijn gebaseerd op afwijkingen naar boven of beneden
ten opzichte van de variant Midden. Voor iedere variant zijn veronderstellingen opgesteld (tabel 2.3.1). Als referentie zijn daarvoor de
prognose-intervallen van de Bevolkingsprognose 2023-2070 gebruikt.

De hoogte van het gemiddeld kindertal in de variant Groen is gekozen zodat het overeenkomt met de 95 procent bovengrens van het
prognose-interval van de Bevolkingsprognose 2023-2070 voor het gemiddelde van het kindertal over de periode 2023-2049. Voor de
variant Grijs is uitgegaan van de 95 procent ondergrens. Bij de varianten Groei en Krimp wordt van de 80 procent boven- en ondergrens
uitgegaan voor het gemiddelde van het kindertal over deze periode. Voor alle herkomstgroepen is het gemiddeld kindertal met dezelfde
factor aangepast ten opzichte van de Bevolkingsprognose 2023-2070. De varianten Arbeid, Asiel en Lage Migratie werken met dezelfde
vruchtbaarheidscijfers naar herkomstgroep als in de Bevolkingsprognose. Doordat de samenstelling naar herkomst van de bevolking
anders is dan in de Bevolkingsprognose, zijn er kleine verschillen in het gemiddeld kindertal voor de totale bevolking.

De hoogte van de levensverwachting voor variant Groen is gekozen zodat die overeenkomt met de 95 procent ondergrens van het
prognose-interval voor het gemiddelde van de levensverwachting over de periode 2023-2049 in de Bevolkingsprognose 2023-2070. Bij
de variant Grijs is uitgegaan van de 95 procent bovengrens. Bij de varianten Groei en Krimp is uitgegaan van de 80 procent boven- en
ondergrens. Voor mannen en vrouwen wordt hetzelfde prognose-interval in de levensverwachting gebruikt. Voor de varianten Arbeid,
Asiel en Lage Migratie is de levensverwachting gelijk aan die in de Bevolkingsprognose 2023-2070. Voor alle herkomstgroepen worden
dezelfde sterfterisico’s verondersteld.

Een hoog kindertal in combinatie met een lage levensverwachting in de variant Groen leidt tot een relatief jonge bevolking, terwijl een
hoge levensverwachting in combinatie met een laag kindertal in de variant Grijs tot een relatief oude bevolking leidt.

Voor de varianten Groei, Krimp, Arbeid, Asiel en Lage Migratie worden veronderstellingen gemaakt over het gemiddelde van het
migratiesaldo per jaar over de periode 2023-2049. In de varianten Groen en Grijs is uitgegaan van dezelfde immigratieaantallen en
emigratiekansen als in de Bevolkingsprognose 2023-2070. In de varianten Groei en Krimp zijn de immigratie-aantallen en
emigratiekansen voor alle migrantengroepen relatief even sterk aangepast ten opzichte van de variant Midden, zodanig dat de aantallen
liggen rond de 80 procent boven- resp. ondergrens voor het prognose-interval van het gemiddelde van het migratiesaldo over de periode
2023-2049. In de variant Lage Migratie is uitgegaan van de 95 procent ondergrens. In deze variant is de migratie relatief sterker verlaagd
voor de arbeids- en studiemigratielanden buiten de EU en voor de asielmigratielanden, omdat er voor deze groepen meer
beleidsmogelijkheden zijn om migratie te proberen te beperken. In de variant Arbeid is alleen het jaarlijkse migratiesaldo voor de
migranten uit de arbeids- en studiemigratielanden verhoogd, in de variant Asiel alleen het migratiesaldo voor de migranten uit de
asielmigratielanden. De aanpassingen in de migratie van in het buitenland geboren personen leiden na doorrekening ook tot verschillen
in het migratiesaldo voor de tweede generatie van de betreffende herkomstgroep. In de variant Groei wordt ook verondersteld dat
minder mensen met een Nederlandse herkomst emigreren, in de variant Krimp juist meer.
2.3.1 Veronderstellingen varianten Verkenning Bevolking 2050, editie 2024 (gemiddelden per jaar
over de periode 2023-2049)

Lage
Groei Krimp Groen Grijs Migratie Arbeid Asiel Midden1)

Gemiddeld kindertal per vrouw 1,71 1,41 1,80 1,32 1,56 1,54 1,57 1,56

Periode-levensverwachting bij geboorte (jaren)

Vrouwen 87,6 84,3 83,6 88,4 86,0 86,0 86,0 86,0

Mannen 84,3 81,1 80,4 85,1 82,7 82,7 82,7 82,7

Saldo buitenlandse migratie (x 1000)

Totaal 106 41 71 70 29 103 84 71

Nederlandse herkomst -3 -10 -6 -7 -6 -6 -6 -6

Migranten 119 65 89 89 45 122 103 89

Arbeids- en studiemigratielanden 71 37 51 51 28 84 51 51

Asielmigratielanden 35 20 28 28 11 28 42 28

Klassieke migratielanden 13 7 10 10 6 10 10 10

Tweede generatie -10 -15 -13 -11 -10 -12 -12 -12

Arbeids- en studiemigratielanden -5 -7 -7 -6 -5 -7 -6 -6

Asielmigratielanden -3 -4 -4 -3 -3 -3 -4 -3

Klassieke migratielanden -2 -3 -2 -2 -2 -2 -2 -2
1)
De veronderstellingen voor de variant Midden zijn gelijk aan de veronderstellingen van de Bevolkingsprognose 2023-2070.

2.4 Veronderstellingen opleidingsniveau


Het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking is van generatie op generatie gestegen. De bevolking op middelbare leeftijden heeft
daardoor nu gemiddeld een hoger opleidingsniveau dan die op oudere leeftijden, en de jongvolwassen bevolking heeft weer een hoger
opleidingsniveau dan die op middelbare leeftijden. De huidige jongeren volgen bovendien gemiddeld vaker een hogere opleiding dan
eerdere generaties. Met de instroom van nieuwe generaties in de middelbare en hogere leeftijdsgroepen zal het gemiddelde
onderwijsniveau van de bevolking daarom de komende jaren verder stijgen. Daarnaast heeft ook het opleidingsniveau van migranten en
de omvang van de migratie invloed op de samenstelling van de bevolking naar opleidingsniveau in 2050.

Opleidingsniveau van de bevolking

Sinds 2013 beschikt het CBS over gegevens over hoogst gevolgd en hoogst behaald opleidingsniveau van een ruime meerderheid van de
Nederlandse bevolking (CBS, 2024). Als bronnen worden registergegevens gebruikt van het ministerie van OCW, het UWV en de
gemeenten (BRP). Daarnaast worden enquêtegegevens afkomstig van de Enquête beroepsbevolking (EBB) gebruikt bij de samenstelling
van de bestanden. De bestanden zijn niet integraal. Voor personen geboren in 1990 of later is de dekking meer dan 90 procent, van
personen uit de jaren zeventig is van ongeveer 70 procent het opleidingsniveau bekend en van personen uit de jaren veertig van
ongeveer 20 procent. Het bestand bevat een weegfactor om te zorgen dat personen van wie geen opleidingsniveau bekend is worden
meegeteld, en om te corrigeren voor het selectieve karakter van de waarnemingen. Op die manier zijn de resultaten uit het bestand
representatief voor de hele Nederlandse bevolking en voor selecte subpopulaties.

Er worden in dit onderzoek drie opleidingsniveaus onderscheiden, ingedeeld naar het hoogst behaalde diploma:
– basisonderwijs of een vmbo-diploma (basisonderwijs, vmbo, mbo1)
– een havo-, vwo- of mbo-diploma (havo, vwo, mbo2-4)
– een hbo- of universitair diploma (hbo, wo)

Om te onderzoeken hoe de veranderingen in de samenstelling van de bevolking tot 2050 van invloed zijn op het opleidingsniveau van de
bevolking in 2050, is een referentiescenario opgesteld met veronderstellingen voor het aandeel mensen in de drie opleidingsniveaus
naar vijfjaarsleeftijdsgroepen, geslacht en herkomst (geboorteland en herkomstgroep). Het leeftijdspatroon van het opleidingsniveau
van de huidige bevolking, opgesplitst naar geslacht en herkomst, is daarbij als uitgangspunt genomen. Het leeftijdspatroon zal door
generatie-effecten, de instroom van jongere generaties in hogere leeftijdsgroepen, veranderen. Voor de toekomstige migranten wordt
het huidige opleidingsniveau van recente migranten aangenomen (rekening houdend met generatie-effecten). Er zijn dus geen expliciete
veronderstellingen over mogelijke veranderingen in de aard van de arbeidsvraag in de toekomst meegenomen.
Het referentiescenario is als volgt opgesteld. Voor in Nederland geborenen is er voor de twintigers en jonge dertigers aangenomen dat
hun hoogst gevolgde/behaalde opleidingsniveau naarmate ze ouder worden verder stijgt zoals tussen 2017 en 2022 is waargenomen.
Voor de vijfjaarsleeftijdsgroepen vanaf 35 jaar worden de aandelen naar opleidingsniveau vijf jaar vooruit en vijf jaar ouder berekend
met vijfjaarsoverlevingskansen. Op die manier wordt rekening gehouden met sterfteverschillen tussen hoger en lager opgeleiden. Voor in
het buitenland geborenen worden vanaf een bepaalde leeftijdsgrens (voor de meeste herkomstgroepen 30 jaar) aangenomen dat de
aandelen elke vijf jaar vijf jaar in leeftijd omhoog schuiven, waarbij voor de vijfjaarsleeftijdsgroepen vanaf 35 jaar rekening gehouden
wordt met de sterfteverschillen tussen de opleidingsniveaus. Bij de jongere leeftijden, waarbij de samenstelling naar opleidingsniveau
van de in het buitenland geborenen vooral bepaald wordt door een mix in het opleidingsniveau in de immi- en emigranten, wordt
uitgegaan van vaste aandelen per opleidingsniveau.

Het referentiescenario wordt toegepast op de bevolking naar leeftijd, geslacht en herkomst volgens alle bevolkingsvarianten. De
verschillen in opleidingsniveau tussen de bevolkingsvarianten worden daarom alleen door verschillen in de samenstelling van de
bevolking veroorzaakt.

Leeftijdsprofielen
Op hogere leeftijden is het percentage mannen en vrouwen van Nederlandse herkomst met een hbo- of universitair diploma lager dan op
jongere leeftijden. Dit is een generatie-effect: een relatief laag percentage van de huidige ouderen (met name vrouwen) heeft in hun
jeugd hoger onderwijs gevolgd. Door generatie-effecten, doordat jongere generaties meer onderwijs in hun jeugd hebben gevolgd, zal
het aandeel met een hbo- of universitair diploma in 2050 hoger liggen. Omdat jonge vrouwen hoger opgeleid zijn dan mannen, zal in
2050 het opleidingsniveau van vrouwen tot 75 jaar hoger zijn dan dat van mannen.

2.4.1 Percentage mannen en vrouwen van Nederlandse herkomst


met een hbo- of universitair diploma naar leeftijd
%

75

50

25

20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95
tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot jaar
25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 en
jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar ouder
leeftijd

Mannen in 2022 Mannen in 2050* Vrouwen in 2022 Vrouwen in 2050*

* Veronderstelling (referentiescenario)

Voor migranten zijn er grote verschillen in het opleidingsniveau tussen de verschillende herkomstgroepen. Ook komt het hier vaker voor
dat gegevens over opleidingsniveau ontbreken, waardoor de onzekerheid groter is. De migranten uit arbeids- en studiemigratielanden,
zoals Oostelijk Azië en de EU, laten het hoogste percentage mannen tot 60 jaar met een hbo- of universitair diploma zien. Migranten uit
Turkije en Marokko laten het laagste percentage zien. Voor vrouwen is het beeld tussen herkomstgroepen vergelijkbaar, maar zijn de
percentages hoger dan voor mannen. Voor de tweede generatie geldt over het algemeen dat het opleidingsniveau hoger is dan dat van
hun in het buitenland geboren ouder(s) bij die groepen waar het opleidingsniveau van migranten relatief laag is, maar juist niet bij de
groepen waarvoor het opleidingsniveau van migranten relatief hoog is.

Het leeftijdsprofiel voor mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma zal volgens het referentiescenario in 2050 lager liggen dan de
waarneming in 2022. Voor mensen met een havo, vwo of mbo-diploma is met name op oudere leeftijden een toename te verwachten in
het aandeel.

3. Uitkomsten Bevolkingsvarianten
3.1 Totale bevolking
Op 1 januari 2023 woonden er in Nederland 17,8 miljoen mensen. Volgens de variant Midden, die overeenkomt met de
Bevolkingsprognose 2023-2070 (Stoeldraijer, Feijten & Van Duin, 2023), zal het aantal inwoners groeien tot 19,7 miljoen in 2050. Dat zijn
er 1,9 miljoen meer dan in 2023. De variant Groei, waarin zowel migratie als kindertal en levensverwachting hoog zijn, laat voor 2050 het
hoogste aantal inwoners zien: 21,8 miljoen, een groei van 4,0 miljoen ten opzichte van 2023. De tegenovergestelde variant Krimp, met
lage migratie, kindertal en levensverwachting, leidt tot het laagste aantal inwoners in 2050, namelijk 17,8 miljoen. Dit is de enige variant
die in 2050 een inwonertal heeft dat lager is dan het huidige aantal inwoners (37 duizend minder).
De varianten Arbeid en Asiel, waarin alleen de migratie hoog is ten opzichte van de variant Midden, laten in 2050 een hoger aantal
inwoners zien, met respectievelijk een groei van 2,9 miljoen tot 20,8 miljoen en een groei van 2,4 miljoen tot 20,2 miljoen inwoners. De
variant Lage Migratie geeft een lager aantal inwoners van 18,2 miljoen in 2050, een groei van 0,4 miljoen ten opzichte van 2023.

De varianten Groen en Grijs verschillen beperkt ten opzichte van de variant Midden, met 19,8 miljoen en 19,5 miljoen in 2050. Dit komt
doordat in variant Grijs het positieve effect van een hoge levensverwachting wordt gecompenseerd door het negatieve effect van een
laag kindertal (er worden minder kinderen geboren). Het omgekeerde geldt voor de variant Groen (er overlijden meer mensen).

3.1.1 Bevolking in 2023 en 2050 (varianten)


x mln
25

20

15

10

0
Waarneming Krimp Lage Grijs Midden Groen Asiel Arbeid Groei
Migratie
2023 2050

3.2 Bevolking naar leeftijd


In 2023 woonden er 10,5 miljoen mensen in Nederland die tussen de 20 en 65 jaar oud zijn. Dit is 59 procent van de bevolking. Naar
verwachting groeit deze leeftijdsgroep in de variant Midden naar 10,8 miljoen in 2050. Als aandeel van de bevolking is echter een daling
te verwachten naar 55 procent. Deze daling is ook in alle bevolkingsvarianten te zien, zelfs in varianten met een hoger migratiesaldo. In
de variant Groei zal 54 procent in 2050 tussen de 20 en 65 jaar oud zijn, in de variant Arbeid is dat 56 procent en in de variant Asiel 55
procent. In de varianten Lage Migratie en Krimp neemt het aantal 20- tot 65-jarigen niet alleen procentueel af (naar respectievelijk 54 en
57 procent), maar ook in absolute zin (respectievelijk naar 9,8 en 10,1 miljoen in 2050).

3.2.1 Bevolking naar leeftijd in 2023 en 2050 (varianten)


x mln
25

20

15

10

0
Waarneming Krimp Lage Grijs Midden Groen Asiel Arbeid Groei
Migratie
2023 2050

0 tot 20 jaar 20 tot 65 jaar 65 jaar en ouder


In 2023 woonden er in Nederland 3,6 miljoen 65-plussers, 20 procent van het totaal aantal inwoners. Het aantal neemt naar verwachting
toe naar 4,8 miljoen in 2050 (variant Midden). Dan bestaat 24 procent van de bevolking in Nederland uit mensen van 65 jaar of ouder. In
alle bevolkingsvarianten neemt de leeftijdsgroep 65 jaar en ouder toe, zowel in absolute als in relatieve zin, ook als de
levensverwachting matig stijgt. In de variant Grijs is de toename van het aantal (tot 5,4 miljoen in 2050) en aandeel (28 procent in 2050)
65-plussers het grootst; daarin stijgt de levensverwachting meer, maar worden er ook minder kinderen geboren. Ook in de variant Lage
migratie is het aandeel 65-plussers in 2050 (26 procent) groot, door het relatief lage aantal migranten die de bevolking gemiddeld jong
houden. In variant Groen, waarin de levensverwachting minder toeneemt en het kindertal hoog is, is het aandeel 65-plussers in 2050 het
laagst (21 procent).

Het aantal inwoners jonger dan 20 jaar was in 2023 3,8 miljoen. De verwachting is dat dit aantal in de variant Midden iets toeneemt naar
4,0 miljoen in 2050. Zowel in 2023 als in 2050 is dat 21 procent van de bevolking. In de varianten met een hoog gemiddeld kindertal
(Groei en Groen) neemt het aantal en aandeel 0- tot 20-jarigen toe. In de variant Groen neemt het toe tot 24 procent van de bevolking in
2050. Bij een laag gemiddeld kindertal, zoals in variant Grijs, is er een afname van het aantal en aandeel 0- tot 20-jarigen te verwachten,
tot 17 procent in 2050. Meer of minder migratie leidt ook tot meer of minder kinderen in de bevolking, maar het effect is minder groot dan
van een hoog kindertal.

Demografische druk
De verhouding tussen het aantal kinderen, de mensen in de werkzame leeftijd en het aantal ouderen is van belang voor de samenleving.
Mensen in de werkzame leeftijd zorgen grotendeels voor de economische groei, betalen via de inkomstenbelasting een aanzienlijk deel
van de publieke voorzieningen, zoals onderwijs en zorg, en verrichten veel onbetaalde zorg voor kinderen en hulpbehoevende ouderen.
Als de verhouding tussen mensen in en buiten de werkzame leeftijdsgroepen –de demografische druk– ongunstiger wordt, wordt het
moeilijker om het bestaande niveau van de verzorgingsstaat overeind te houden.

De totale demografische druk, die in 2023 gelijk was aan 70, is het hoogst in variant Groei (86), en het laagst in variant Krimp (76). Dat de
demografische druk hoog is in variant Groei komt doordat daar twee processen zijn die de bevolkingsaantallen buiten de werkzame
leeftijd doen groeien: een hoog kindertal, dus veel 0- tot 20-jarigen, en een hoge levensverwachting, dus veel 65-plussers. De daarnaast
verhoogde migratie, van vooral mensen in de werkzame leeftijd, weegt daar maar beperkt tegenop. Variant Krimp heeft
tegenovergestelde processen: een laag kindertal, een lage levensverwachting, en verlaagde migratie, wat in totaal leidt tot een
bescheidener toename van de demografische druk. In varianten Grijs en Groen komt de demografische druk in 2050 hetzelfde uit als in de
variant Midden (82), alleen bestaat die in Groen hoofdzakelijk uit groene druk en in variant Grijs hoofdzakelijk uit grijze druk.

In 2023 was de groene druk 36: op honderd 20- tot 65-jarigen waren er 36 0- tot 20-jarigen. De grijze druk, het aantal 65-plussers ten
opzichte van de 20- tot 65-jarigen, was in 2023 gelijk aan 34. Naar verwachting, volgens de variant Midden, is de groene druk in 2050
nagenoeg gelijk aan 2023 (37) en neemt de grijze druk toe naar 44. De zeven bevolkingsvarianten variëren in de verhouding tussen
leeftijdsgroepen en daardoor ook in de groene en grijze druk die ontstaat. De groene druk is, door het hoge kindertal, het hoogst in de
variant Groen (43) en door een laag kindertal het laagst in de variant Grijs (31). De grijze druk zal in alle varianten toenemen tot 2050.
Deze is het hoogst in de varianten Grijs (50) en Lage Migratie (48) en het laagst in de varianten Groen (39) en Arbeid (42).

3.2.2 Demografische druk in 2023 en 2050 (varianten)


%
100

75

50

25

0
Waarneming Krimp Arbeid Asiel Grijs Midden Groen Lage Groei
Migratie
2023 2050

Demografische druk Grijze druk Groene druk


Een andere indicator die inzicht geeft in de ontwikkelingen die van belang zijn voor verschillende beleidsterreinen, zoals de zorg, is de
mantelzorgratio. Die geeft inzicht in de verhouding van de generatie oudsten (85-plussers) tot de generatie die veelal mantelzorg levert
(50- tot 75-jarigen). De verwachting is, in de variant Midden, dat het aantal 85-plussers meer dan verdubbelt, van 0,4 miljoen in 2023 tot 1
miljoen in 2050. Zij maken dan 5 procent van de bevolking uit, tegen 2 procent in 2023. In variant Grijs, waarbij de mensen langer leven,
neemt het aantal 85-plussers het meest toe (1,5 miljoen in 2050) en in de variant Groen het minst (0,7 miljoen). Door de dubbele
vergrijzing, dit houdt in dat binnen de groep 65-plussers het deel 85-plussers toeneemt, loopt de mantelzorgratio snel op. In 2023 waren
er 7 85-plussers per honderd 50- tot 75-jarigen, in 2050 zullen dat er naar verwachting 19 zijn. In de variant Grijs neemt de
mantelzorgratio het meest toe, tot 26 in 2050, in de variant Groen het minste, tot 13.

Verhoging AOW-leeftijd
De demografische en grijze druk hanteren een leeftijd van 65 jaar als grens tussen de (potentieel) werkende en niet-werkende bevolking.
Sinds 1 januari 2013 is echter de AOW-leeftijd in Nederland stapsgewijs verhoogd. Ook in de toekomst zal de AOW-leeftijd, op basis van de
huidige wet waarin de AOW-leeftijd is gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting, waarschijnlijk verder toenemen. De
verhouding tussen het aantal mensen van 20 jaar tot de AOW-leeftijd en het aantal mensen vanaf de AOW-leeftijd, ook wel de dynamische
grijze druk genoemd, geeft daarom een beter beeld van de verhouding van het niet-werkzame deel van de bevolking tot het werkzame
deel van de bevolking dan de grijze druk.

In 2023 was de AOW-leeftijd 66 jaar en 10 maanden. Op basis van de huidige wet en de meest waarschijnlijke ontwikkeling van de
levensverwachting, neemt de AOW-leeftijd tot 2050 toe naar 68 jaar en 9 maanden (variant Midden). In de varianten Groei en Grijs neemt
de levensverwachting meer toe dan in de meest waarschijnlijke ontwikkeling, en als gevolg daarvan ook de AOW-leeftijd (Groei: 70 jaar,
Grijs: 70 jaar en 9 maanden). Voor de varianten Krimp en Groen geeft de matige groei van de levensverwachting een lagere AOW-leeftijd
in 2050 (Krimp: 67 jaar en 6 maanden, Groen: 67 jaar). In de varianten waarin alleen het migratiesaldo is aangepast, is de AOW-leeftijd
hetzelfde als in de variant Midden, omdat in deze varianten de levensverwachting gelijk is aan de variant Midden.

De dynamische grijze druk in 2023 is lager dan de grijze druk, 30 tegen 34. Ook in de varianten is de dynamische grijze druk steeds lager
dan de grijze druk en dat komt doordat de verhouding tussen werkzame en niet-werkzame personen altijd gunstiger uitpakt bij AOW-
leeftijden die hoger liggen dan 65 jaar – en dat is bij alle varianten het geval. Volgens dezelfde logica is te zien dat hoe hoger de AOW-
leeftijd ligt, hoe groter het verschil is tussen dynamische grijze druk en grijze druk. De hoogste AOW-leeftijd vinden we in de variant Grijs.
Hoewel deze variant een relatief oude bevolking heeft, is de dynamische grijze druk hier laag (36) in vergelijking met de ‘gewone’ grijze
druk (50) omdat mensen hier pas met 70 jaar en 9 maanden hun pensioengerechtigde leeftijd bereiken.

3.2.3 Dynamische grijze druk en grijze druk in 2023 en 2050


(varianten)
%
60

40

20

0
Waarneming Arbeid Groei Groen Asiel Midden Grijs Krimp Lage
migratie
2023 2050

Dynamische grijze druk Grijze druk

3.3 Bevolking naar herkomst


In 2023 telde Nederland 2,8 miljoen inwoners die buiten Nederland waren geboren en 15,0 miljoen inwoners die in Nederland waren
geboren. Van die 15,0 miljoen waren er 2,1 miljoen van wie een of beide ouders in het buitenland waren geboren (de tweede generatie).
De overige 13 miljoen hadden een Nederlandse herkomst (zowel zelf als beide ouders zijn in Nederland geboren).

Verwacht wordt dat het aantal mensen met een Nederlandse herkomst in de toekomst zal afnemen. In 2050 zijn dat er naar verwachting
12,0 miljoen, 8 procent minder dan in 2023. Ook in alle bevolkingsvarianten wonen er in 2050 minder mensen met een Nederlandse
herkomst in Nederland dan in 2023. De variant Krimp, waarin kindertal, levensverwachting en migratie laag zijn, laat de meeste afname
zien (14 procent), variant Groei de minste afname (2 procent).
3.3.1 Bevolking naar herkomst in 2023 en 2050 (varianten)
x mln
25

20

15

10

0
Waarneming Groei Groen Arbeid Midden Asiel Lage Grijs Krimp
Migratie
2023 2050

Nederlandse herkomst Tweede generatie Migranten

Het aantal mensen dat in het buitenland is geboren neemt in de toekomst toe. In 2023 waren dat er 2,8 miljoen en in 2050 zullen dat er
op basis van de variant Midden 4,6 miljoen zijn. Ook in relatieve zin groeit het aandeel migranten: van 16 procent in 2023 naar 23 procent
in 2050. De groei geldt ook voor alle andere varianten, van minimaal 19 procent in de variant Lage migratie tot maximaal 26 procent
(Arbeid) in 2050.

In 2023 behoorde 12 procent van de bevolking tot de tweede generatie, ze waren zelf in Nederland geboren, met minstens één in het
buitenland geboren ouder. Naar verwachting zal het aandeel van de tweede generatie op de totale in-Nederland-geboren bevolking in
2050 zijn toegenomen tot 16 procent in de variant Midden. In de andere varianten is dat niet heel anders, tussen de 15 en 17 procent.

In de varianten waar het buitenlandse migratiesaldo hoog is, neemt het aantal mensen met een herkomst buiten Nederland (migranten
en tweede generatie samen) meer toe, in de varianten met een laag migratiesaldo minder. Een hoog kindertal zorgt daarnaast voor extra
inwoners met een herkomst buiten Nederland vanwege de toename van de tweede generatie.

Van de mensen met een herkomst buiten Nederland vormen degenen uit de arbeids- en studiemigratielanden de grootste groep. In 2023
was dat 47 procent, ruim de helft daarvan komt uit de EU. 37 procent van de inwoners heeft een herkomst in de klassieke migratielanden
en de overige 16 procent in de asielmigratielanden. In 2050 is de verwachting (variant Midden) dat het aandeel mensen met een
herkomst in de arbeids- en studiemigratielanden en de asielmigratielanden toeneemt, terwijl het aandeel mensen met een herkomst in
de klassieke migratielanden afneemt. In de varianten waarbij de (arbeids)migratie hoger is (Groei en Arbeid) zal een groter aandeel van
de bevolking een herkomst in de arbeids- en studiemigratielanden hebben. In de variant Asiel heeft een groter deel een herkomst in de
asielmigratielanden. Het aandeel met een herkomst in de klassieke migratielanden blijft het grootst wanneer de migratie laag is.

3.3.2 Bevolking met een herkomst buiten Nederland in 2023 en


2050 (varianten)
x mln

10

0
Waarneming Lage Krimp Grijs Midden Groen Asiel Arbeid Groei
Migratie
2023 2050

Migranten, arbeids- en studiemigratielanden


Migranten, asielmigratielanden
Migranten, klassieke migratielanden
Tweede generatie, arbeids- en studiemigratielanden
Tweede generatie, asielmigratielanden
Tweede generatie, klassieke migratielanden
In de leeftijdsgroep 20 tot 65 jaar neemt het aantal mensen met een Nederlandse herkomst naar verwachting af, van 7,3 miljoen in 2023
naar 5,9 miljoen in 2050 volgens de variant Midden. In de andere varianten zijn de aantallen niet heel anders: tussen 5,8 miljoen in de
variant Krimp en 6,0 miljoen in de variant Groei. De groei zit hem vooral in de toename van het aantal migranten, maar ook de omvang
van de tweede generatie neemt toe. Het aantal 20- tot 65-jarigen met een herkomst in de arbeids- en studiemigratielanden zal
waarschijnlijk toenemen van 1,5 miljoen in 2023 naar tussen de 2,0 miljoen (Lage Migratie) en 3,1 miljoen (Groei) in 2050. Het aantal
mensen van 20 tot 65 jaar met een herkomst in de klassieke migratielanden blijft in de alle onderzochte varianten ongeveer gelijk.

3.3.3 Bevolking van 20 tot 65 jaar naar herkomst in 2023 en 2050


(varianten)
%
100

75

50

25

0
Waarneming Lage Krimp Groen Midden Grijs Asiel Groei Arbeid
Migratie
2023 2050

Nederlandse herkomst Arbeids- en studiemigratielanden


Asielmigratielanden Klassieke migratielanden

Van alle 0- tot 20-jarigen die in Nederland zijn geboren had in 2023 ongeveer een kwart een of twee ouders die in het buitenland zijn
geboren. Dat aandeel zal tot aan 2050 groeien, tot iets meer dan een derde in de varianten Asiel, Arbeid en Groei. In de overige varianten
is het iets lager. Op dit moment behoort bijna driekwart van de jongeren met een herkomst buiten Nederland tot de tweede generatie en
de resterende kwart is zelf in het buitenland geboren. Het aandeel tweede generatie zal in de meeste varianten iets toenemen tot 2050.

3.3.4 Bevolking van 0 tot 20 jaar naar herkomst in 2023 en 2050


(varianten)
%

100

75

50

25

0
Waarneming Lage Krimp Groen Midden Grijs Asiel Groei Arbeid
Migratie
2023 2050

Nederlandse herkomst Tweede generatie Migranten

Het meest voorkomende herkomstgebied van 0- tot 20-jarigen met een herkomst buiten Nederland was in 2023 de klassieke
migratielanden (32 procent), maar dit percentage zal in de meeste varianten in 2050 zijn gehalveerd. In de variant Asiel neemt vooral het
aandeel jongeren met een herkomst in de asielmigratielanden toe, in de varianten Arbeid en Lage Migratie vooral het aandeel met een
herkomst in de arbeids- en studiemigratielanden. In de andere varianten neemt het aandeel van beide herkomstgroepen ongeveer
evenveel toe.
Het aantal 65-plussers met een herkomst buiten Nederland bedroeg in 2023 ruim een half miljoen en dat zal naar verwachting volgens de
variant Midden ruim verdubbelen tot 1,3 miljoen in 2050. Niettemin vormen ook in 2050 mensen met een herkomst buiten Nederland
nog een minderheid binnen de groep ouderen. In 2023 was hun aandeel 15 procent, en dat neemt in alle varianten toe tot ruim 25
procent. De verschillen tussen hoge- en lage-migratievarianten zijn beperkt (26 procent in de variant Lage Migratie en 27 procent in de
variant Arbeid). Zowel nu als in 2050 is de meerderheid van de ouderen met een herkomst buiten Nederland zelf migrant; een minderheid
behoort tot de tweede generatie.

3.4 Bevolking naar opleidingsniveau


Ontwikkelingen in opleidingsniveau in de bevolking worden vooral veroorzaakt door verschuiving in generaties. Jongere generaties zijn
gemiddeld hoger opgeleid dan oudere generaties. Doordat jongere generaties de plaats innemen van oudere generaties, zal het
opleidingsniveau van de bevolking in 2050 hoger zijn dan in 2023. Bijvoorbeeld, van de huidige zestigers heeft ongeveer 30 procent een
hbo- of universitair diploma. De zestiger in 2050 was in 2023 tussen de 33 en 42 jaar oud. Van deze leeftijdsgroep had ongeveer
45 procent een hbo- of universitair diploma in 2023.

3.4.1 Bevolking van 20 jaar en ouder naar leeftijd en


opleidingsniveau (relatief) in 2023
%

100

50

20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95
tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot jaar
25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 en
jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar ouder
leeftijd

basisonderwijs, vmbo, mbo1 havo, vwo, mbo2-4 hbo, wo

3.4.2 Bevolking van 20 jaar en ouder naar leeftijd en


opleidingsniveau (relatief) in 2050 (variant Midden)
%
100

50

20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95
tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot jaar
25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 en
jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar ouder
leeftijd

basisonderwijs, vmbo, mbo1 havo, vwo, mbo2-4 hbo, wo

Door het generatie-effect neemt het opleidingsniveau van de bevolking in alle varianten toe. In 2023 had 33 procent van de mensen van
20 jaar en ouder een hbo- of universitair diploma, in 2050 zal dat rond de 45 procent zijn, in alle varianten. Het aantal mensen met
basisonderwijs of een vmbo-diploma neemt navenant af, door het verdwijnen van generaties met vooral deze diploma’s. Het aandeel
mensen met een havo-, vwo- of mbo-diploma neemt iets af: het was 42 procent in 2023 en is in alle varianten rond de 41 procent in 2050.
3.4.3 Bevolking van 20 jaar en ouder naar opleidingsniveau
(relatief), 2023 en 2050 (varianten)
%

100

75

50

25

0
Waarneming Groei Asiel Groen Arbeid Midden Grijs Krimp Lage
Migratie
2023 2050

basisonderwijs, vmbo, mbo1 havo, vwo, mbo2-4 hbo, wo

Van de 20- tot 65-jarigen had 37 procent in 2023 een hbo- of universitair diploma. Dit zal toenemen tot ongeveer 47 procent in 2050.
Binnen de 20- tot 65-jarigen was het aandeel vrouwen met een hbo- of universitair diploma in 2023 groter dan dat voor mannen, 38
tegen 35 procent. In 2050 zal dit verschil groter zijn. Dan heeft volgens de variant Midden 51 procent van de vrouwen een hbo- of
universitair diploma en van de mannen is dat 43 procent. In de andere varianten zijn deze percentages ongeveer hetzelfde.

3.4.4 Bevolking van 20 tot 65 jaar naar geslacht en


opleidingsniveau (relatief), 2023 en 2050 (variant Midden)
%
60

40

20

0
mannen vrouwen mannen vrouwen
2023 2050

basisonderwijs, vmbo, mbo1 havo, vwo, mbo2-4 hbo, wo

Onder de bevolking van 65 jaar en ouder hadden de mannen in 2023 gemiddeld een hoger opleidingsniveau dan vrouwen. De helft van
de vrouwen van 65 jaar of ouder had in 2023 hoogstens basisonderwijs of een vmbo-diploma. In 2050 zal het opleidingsniveau mannen
en vrouwen van 65 jaar of ouder meer op elkaar lijken. In de variant Midden heeft 41 procent van zowel oudere mannen als vrouwen dan
een havo-, vwo- of mbo-diploma, en eveneens rond de 40 procent een hbo- of universitair diploma.
3.4.5 Bevolking van 65 jaar en ouder naar geslacht en
opleidingsniveau (relatief), 2023 en 2050 (variant Midden)
%
60

40

20

0
mannen vrouwen mannen vrouwen
2023 2050

basisonderwijs, vmbo, mbo1 havo, vwo, mbo2-4 hbo, wo

Naast de generatie-effecten beïnvloeden migratiepatronen het opleidingsniveau in de bevolking. Bepaalde immigrantengroepen


hebben gemiddeld een hoger opleidingsniveau dan andere. Ook het emigratiepatroon doet ertoe: zijn het vooral mbo-, hbo- of
universitair geschoolden die Nederland verlaten?

Het migratiesaldo en de herkomst van migranten hebben echter beperkt invloed op de opleidingssamenstelling van de bevolking in
2050. In de variant Asiel zijn er relatief iets meer mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma dan in de variant Lage Migratie, maar
het verschil bedraagt slechts een procentpunt. De verschillen tussen de varianten in het aandeel mensen met een hbo- of universitair
diploma in de totale bevolking zijn nog kleiner.

Het opleidingsniveau van de bevolking naar geboorteland en herkomst laat tussen 2023 en 2050 wel verschillen zien. In 2023 vormden
degenen met een havo-, vwo- of mbo-diploma de grootste groep bij mensen die in Nederland zijn geboren (ruim 44 procent). Mensen
met basisonderwijs of een vmbo-diploma vormden een kwart, en mensen met een hbo- of universitair diploma een derde. Bij mensen die
buiten Nederland zijn geboren (migranten) waren de drie opleidingsniveausgroepen wat gelijkmatiger van omvang: 31 procent
basisonderwijs of een vmbo-diploma, 33 procent met een havo-, vwo- of mbo-diploma en 36 procent met een hbo- of universitair
diploma. In 2050 is bij alle groepen het aandeel met basisonderwijs of een vmbo-diploma gedaald en het aandeel met een hbo- of
universitair diploma gestegen. De verschuivingen zijn het grootst bij de groep met een Nederlandse herkomst.

3.4.6 Bevolking van 20 jaar en ouder naar herkomst en


opleidingsniveau (relatief), 2023 en 2050 (variant Midden)
%
60

40

20

0
Nederlandse Tweede generatie Migranten Nederlandse Tweede generatie Migranten
herkomst herkomst
2023 2050

basisonderwijs, vmbo, mbo1 havo, vwo, mbo2-4 hbo, wo

3.5 Samenvatting
De bevolking van Nederland zal in 2050 vrijwel zeker groter zijn dan in 2023. Alleen wanneer zowel het migratiesaldo als het kindertal en
de levensverwachting lager zijn dan verwacht (variant Krimp) blijft de bevolkingsomvang gelijk.
Het aantal 0- tot 20-jarigen in de bevolking varieert tussen de varianten; bij een hoog kindertal en ook bij een hoog migratiesaldo neemt
het aantal kinderen toe, in de andere varianten neemt het af. De groene druk neemt in de varianten met een hoog migratiesaldo niet veel
toe vergeleken met 2023, in de varianten met een hoog kindertal (Groei en Groen) neemt de groene druk wel toe.

In alle varianten neemt het aantal 80-plussers hard toe, relatief gezien. Zelfs als de levensverwachting minder snel stijgt en er veel jonge
mensen in de bevolking instromen door geboorte en migratie, zet de vergrijzing de komende decennia door. Dat komt doordat de
naoorlogse generatie die tot de jaren ‘70 werd geboren (in 2023 waren zij 53 jaar of ouder) groot van omvang is in vergelijking met de
generaties na hen. In 2050 zal een aanzienlijk deel van hen nog in de bevolking aanwezig zijn en dan tot de 80-plussers behoren. De
grootste toename in 80-plussers vinden we in varianten Groei en Grijs: daar neemt de groep meer dan 2,5 keer in omvang toe. Dat vindt
ook zijn weerslag in een hoge grijze druk en een hoge mantelzorgratio in deze varianten. Ook het aantal mensen vanaf de AOW-leeftijd
(die varieert tussen de varianten) neemt toe, maar minder sterk. Varianten Groei en Grijs kennen de grootste toename in het aantal
mensen vanaf de AOW-leeftijd (+30 procent). Doordat in variant Groei zowel het aantal kinderen als het aantal ouderen toeneemt, neemt
de demografische druk in deze variant het meeste toe tussen 2023 en 2050 (+23 procent).

In alle varianten neemt het aantal migranten toe, met 23 procent in variant Lage migratie tot 96 procent in varianten Groei en Arbeid. Het
aantal mensen dat in Nederland is geboren neemt in de meeste varianten af of blijft ongeveer gelijk. Daarbinnen zal, in alle varianten, het
aandeel mensen van wie één of beide ouders in het buitenland geboren zijn toenemen. Het aandeel mensen met een Nederlandse
herkomst neemt af, zelfs als de migratie laag is. In de variant Groei, waar veel kinderen worden geboren en de levensverwachting hoog is,
is de afname van inwoners met een Nederlandse herkomst het kleinst (-2 procent). Het aantal mensen met een herkomst buiten
Nederland neemt in alle varianten toe, met 30 procent (Lage migratie) tot 88 procent (Groei). Het aantal mensen dat tot de tweede
generatie behoort neemt toe met 32 procent in variant Krimp tot 76 procent in variant Groei. In de varianten Asiel en Arbeid neemt de
groep migranten beduidend meer toe dan de tweede generatie, in de andere varianten is dat verschil minder groot.

De herkomstgroep die relatief het snelst zal toenemen tot aan 2050 is in alle varianten die met een herkomst in de asielmigratielanden.
De toename is vooral sterk in de varianten Asiel en Groei. De grootste toename in absolute aantallen is echter bij de herkomstgroep
arbeid- en studiemigratielanden (zie ook figuur 3.3.2). Daarbinnen neemt vooral de groep met een herkomst buiten de EU toe, met
62 procent in variant Krimp tot 140 procent in variant Arbeid. De groep met een herkomst in de EU groeit minder hard, variërend van resp.
36 procent tot 105 procent. In absolute en relatieve zin zal het aantal mensen met een herkomst in Indonesië, Suriname en de
Nederlandse Cariben afnemen, vooral in de varianten Krimp en Lage migratie. De toename van het aantal mensen met een herkomst in
Turkije en Marokko is beperkt, en komt vrijwel volledig door (lichte) groei van de tweede generatie.

Het opleidingsniveau stijgt aanzienlijk tussen 2023 en 2050. Het aandeel met een hbo- of universitair diploma stijgt en het aandeel met
basisonderwijs of een vmbo-diploma daalt. Dat geldt voor alle leeftijdsgroepen en voor zowel migranten als voor mensen die in
Nederland zijn geboren. Het opleidingsniveau van vrouwen neemt meer toe dan dat van mannen: vrouwen zullen in 2050 gemiddeld
hoger opgeleid zijn dan mannen. De verschillen in bevolkingssamenstelling naar geslacht, leeftijd en herkomst tussen de varianten geven
slechts kleine onderlinge verschillen in het opleidingsniveau van de bevolking.
3.5.1 Demografische indicatoren: procentuele verandering tussen 2023 en 2050 (varianten)

Lage
Midden Groei Krimp Groen Grijs migratie Arbeid Asiel

Totale bevolking 11 22 0 11 10 2 17 13

Bevolking naar leeftijd

0 tot 20 jaar 8 28 -11 25 -10 -3 14 12

20 tot 65 jaar 4 12 -4 4 3 -6 11 7

65 jaar of ouder 34 46 21 17 50 32 35 34

80 jaar of ouder 123 162 85 70 179 122 123 123

20 jaar tot AOW-leeftijd 7 18 -2 4 10 -2 15 10

AOW-leeftijd of ouder 25 30 19 17 30 24 26 25

Demografische druk en mantelzorgratio

Demografische druk 16 23 9 16 16 21 12 15

Groene druk 4 15 -7 20 -12 3 3 5

Grijze druk 29 31 25 13 46 40 22 26

Dynamische grijze druk 16 10 21 12 18 26 10 14

Mantelzorgratio 169 224 115 83 270 181 160 165

Bevolking naar geboorteland en herkomst

In Nederland geboren 1 9 -8 2 -1 -1 2 1

Nederlandse herkomst -8 -2 -14 -8 -8 -8 -8 -8

Tweede generatie 53 76 32 63 43 40 62 58

In buitenland geboren 65 96 39 61 68 23 96 78

Herkomst buiten Nederland 60 88 36 62 57 30 82 70

Arbeids- en studiemigratielanden 73 110 47 76 70 41 120 73

Asiellanden 140 182 96 147 132 68 140 201

Klassieke migratielanden 7 18 -3 7 8 0 7 7

Bevolking naar opleidingsniveau

basisonderwijs of vmbo-diploma -28 -19 -36 -29 -27 -35 -24 -25

mbo-, havo- of vwo-diploma 8 17 0 5 11 2 12 10

hbo- of universitair diploma 49 61 38 44 53 39 58 51

4. Vergelijking editie 2024 met editie 2020


De bevolkingsvarianten van de 2024-editie Verkenning Bevolking 2050 vormen een actualisatie van de varianten van de 2020-editie
Verkenning Bevolking 2050. Door het belang dat wordt gehecht aan de continuïteit, en door de wens om de bijstellingen zo helder
mogelijk te kunnen verantwoorden, is op verzoek van de opdrachtgever van dit onderzoek, het ministerie van SZW, de kwalitatieve
verhaallijn van de bevolkingsvarianten hetzelfde gehouden. Dat wil zeggen, er is uitgegaan van dezelfde zeven varianten en die worden
uitgedrukt als variaties ten opzichte van de prognose (oftewel variant Midden). De kwantitatieve (cijfermatige) veronderstellingen zijn
wel aangepast, omdat een andere prognose als basis heeft gediend voor de 2024-editie dan voor de 2020-editie.

De basis voor editie 2020 van de Verkenning Bevolking 2050 was de Bevolkingsprognose 2019-2060 (Stoeldraijer, Van Duin & Huisman,
2019). Sindsdien heeft de coronapandemie directe gevolgen gehad voor het aantal mensen dat overleed en door de reisbeperkingen en
economische gevolgen ook voor het aantal mensen dat migreerde. Vanaf maart 2022 vestigden ontheemden uit Oekraïne zich in
Nederland onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming van de Europese Unie. Verder vond er in 2021 een geboortegolfje plaats, maar daarna
daalde het aantal geboorten verder. Op basis van deze ontwikkelingen is de Bevolkingsprognose van het CBS bijgesteld. De
Bevolkingsprognose 2023-2070 (Stoeldraijer, Feijten & van Duin, 2023) heeft als de basis gediend voor editie 2024 van de Verkenning
Bevolking 2050.
Vanwege het verder dalend aantal geboorten, heeft de prognose 2023 een lager gemiddeld kindertal dan de prognose 2019. Ook de
levensverwachting, die tijdens de coronapandemie daalde, ligt gemiddeld net iets lager in de prognose 2023 dan in de prognose 2019.
Het migratiesaldo, door het omhoog bijgestelde aantal immigranten en het iets lagere aantal emigranten, is in de prognose 2023 hoger
dan in de prognose 2019. Door de wijzigingen ligt de totale bevolking in 2050 volgens de prognose 2023 hoger dan in de prognose 2019.
Ook verwacht de prognose 2023 meer inwoners met een herkomst in de asielmigratielanden en in de arbeids- en studiemigratielanden
van buiten de EU.

De bevolkingsvarianten uit de editie 2020 van de Verkenning Bevolking 2050 met een hoog bevolkingsaantal in 2050 liggen ten opzichte
van de verwachte bevolking in 2050 volgens de Bevolkingsprognose 2023-2070 dichter bij de prognose 2023. De varianten die eerder
ongeveer gelijk waren aan de prognose, liggen onder de prognose 2023 en de lagere varianten liggen verder af van de prognose 2023.
De varianten Krimp en Lage Migratie liggen aanmerkelijk buiten het 95 procent prognose-interval. De variant Asiel, waarin hoge migratie
werd verondersteld vanuit asielmigratielanden, is bijna gelijk aan de verwachte bevolking in 2050 volgens de prognose uit 2023 en nog
weinig onderscheidend.

4.1 Bevolking op 1 januari 2050, varianten 2020 (blauwe staven) en


prognose 2023 (groene vlakken)
x mln
25

20

15

10

Groei Krimp Groen Grijs Lage Arbeid Asiel Midden


Migratie

Varianten editie 2020 Prognose 2023


Prognose-interval 2023 (95%) Prognose-interval 2023 (67%)

Naar aanleiding van bevolkingsontwikkelingen sinds 2019 en de daardoor ontstane verschillen tussen de CBS Bevolkingsprognose 2023-
2070 en de varianten, zijn de kwantitatieve veronderstellingen van de bevolkingsvarianten aangepast. De veronderstellingen voor
migratie zijn verhoogd, voor het gemiddeld kindertal verlaagd en voor de levensverwachting licht verlaagd, in lijn met de aanpassingen
in de prognose sinds 2019. Na de aanpassing geven de zeven verhaallijnen weer een evenwichtig en gevarieerd beeld rondom de CBS
Bevolkingsprognose.

4.2 Veronderstellingen varianten Verkenning Bevolking 2050

Lage
Midden Groei Krimp Groen Grijs Arbeid Asiel Migratie

Gemiddeld kindertal per vrouw (kinderen/vrouw)

Editie 2024 (gem. per jaar over 2023-2049) 1,56 1,71 1,41 1,80 1,32 1,54 1,57 1,56

Editie 2020 (gem. per jaar over 2019-2049) 1,67 1,83 1,51 1,91 1,41 1,65 1,68 1,68

Periode-levensverwachting bij geboorte, vrouwen (jaren)

Editie 2024 (gem. per jaar over 2023-2049) 86,0 87,6 84,3 83,6 88,4 86,0 86,0 86,0

Editie 2020 (gem. per jaar over 2019-2049) 86,2 87,8 84,4 83,5 88,8 86,2 86,2 86,2

Saldo buitenlandse migratie (x 1 000)

Editie 2024 (gem. per jaar over 2023-2049) 71 106 41 71 70 103 84 29

Editie 2020 (gem. per jaar over 2019-2049) 58 93 28 57 59 91 72 16


De verschillen in de uitkomsten tussen de bevolkingsvarianten uit de Verkenning Bevolking 2050 editie 2020 en 2024 zijn op drie factoren
terug te voeren: (1) verschillen tussen de bevolking op 1-1-2023 en de verwachte bevolking op die datum volgens de prognose gebruikt
bij editie 2020; (2) verschillen in de veronderstellingen in de prognoses (variant Midden); en (3) verschillen tussen de prognose-
intervallen in de prognoses (2050 ligt inmiddels dichterbij en heeft daarom smallere onzekerheidsintervallen).

De totale voorspelde bevolking voor 2050 ligt in alle varianten iets hoger in de 2024-editie dan in de 2020-editie. Het verschil is het
grootst voor de variant Krimp (690 duizend) en het kleinst voor de variant Groei (26 duizend).

4.3 Bevolking in 2050, varianten Verkenning Bevolking 2050


x mln
25

20

15

10

0
Groei Krimp Groen Grijs Lage Arbeid Asiel Midden
Migratie

Editie 2024 Editie 2020

De schattingen van het opleidingsniveau van de bevolking in 2050 komen in de 2024-editie over de hele linie wat hoger uit dan in de
2020-editie. Het aandeel met een hbo- of universitair diploma wordt 4 tot 8 procentpunt hoger geschat voor mannen en vrouwen in
opeenvolgende leeftijdsgroepen. Dit komt vooral doordat de 15- tot 35-jarigen in 2022 een hoger gevolgd/behaald opleidingsniveau
hadden dan hun leeftijdsgenoten vijf jaar eerder.

4.4 Aandeel met hbo- of universitair diploma in de bevolking met


Nederlandse herkomst, 2023 en 2050 (variant Midden)
%
60

40

20

0
20 tot 35 jaar 35 tot 65 jaar 65 jaar of ouder 20 tot 35 jaar 35 tot 65 jaar 65 jaar of ouder
mannen vrouwen

2023 2050, editie 2024 2050, editie 2020

5. Conclusie
Hoe de bevolking van Nederland in 2050 er uit zal zien, hangt af van hoe geboorte, sterfte en migratie zich ontwikkelen. Door
verschillende combinaties van hoge en lage ontwikkelingen door te rekenen is in deze publicatie inzichtelijk gemaakt hoe verschillend de
bevolking er dan uit kan zien. Variaties in ontwikkelingen kunnen over de loop van de zevenentwintig jaren tussen 2023 en 2050 een
verschil van 4 miljoen inwoners teweeg brengen. Maar hoe de ontwikkelingen ook gaan, drie trends zullen zich hoe dan ook voltrekken:
verdere vergrijzing, een toename van inwoners met geboorteland of herkomst buiten Nederland en een hoger opleidingsniveau van de
bevolking.
De varianten in deze publicatie kunnen aanknopingspunten bieden voor beleid dat van invloed is op de demografische ontwikkelingen.
Ze kunnen ook het inzicht vergroten over hoe verschillende demografische processen op elkaar inwerken, zoals de wisselwerking tussen
opleidingsniveau en sterftekansen, of de wisselwerking tussen samenstelling en omvang van de immigratie en geboortecijfer.

Bijlage 1 Definities
AOW-leeftijd
Leeftijd waarop Nederlanders recht krijgen op een AOW-uitkering (uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet). In de AOW-wet is
de AOW-leeftijd gekoppeld aan de prognose van de levensverwachting waardoor deze in de toekomst kan veranderen. Volgens de
Algemene Ouderdomswet wordt de AOW-leeftijd in 2024 67 jaar. Tot en met 2027 is de AOW-leeftijd vastgesteld op 67 jaar en in 2028 op
67 jaar en 3 maanden. Aan de hand van de prognose van de levensverwachting van 65-jarigen in stelt de minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid de AOW-leeftijd voor vijf jaar vooruit vast.

Bevolking
De inwoners van Nederland. In de bevolkingsaantallen zijn uitsluitend personen begrepen die als ingezeten zijn opgenomen in het
bevolkingsregister van een Nederlandse gemeente. In principe wordt iedereen die voor onbepaalde tijd in Nederland woont,
opgenomen in het bevolkingsregister van de woongemeente. Personen die tot de bevolking van Nederland behoren, maar voor wie geen
vaste woonplaats valt aan te wijzen, zijn opgenomen in het bevolkingsregister van de gemeente 's-Gravenhage. In de bevolkingsregisters
zijn niet opgenomen de in Nederland wonende personen voor wie uitzonderingsregels gelden met betrekking tot opneming in de
bevolkingsregisters (bijvoorbeeld diplomaten en NAVO-militairen) en personen die niet legaal in Nederland verblijven.

Demografische druk/Groene druk/Grijze druk/Dynamische grijze druk/Mantelzorgratio


De demografische druk is de som van het aantal personen van 0 tot 20 jaar en 65 jaar of ouder in verhouding tot de personen van 20 tot 65
jaar. Dit cijfer geeft inzicht in de verhouding van het niet-werkende deel van de bevolking tot het werkende deel van de bevolking.

De groene druk geeft inzicht in de verhouding van de jeugd (0- tot 20-jarigen) tot het werkende deel van de bevolking (20- tot 65-
jarigen). De grijze druk geeft inzicht in de verhouding van de ouderen (65 jaar en ouder) tot het werkende deel van de bevolking (20- tot
65-jarigen). De dynamische grijze druk geeft inzicht in de verhouding van de AOW-bevolking (AOW-leeftijd en ouder) tot het werkende
deel van de bevolking (20 jaar tot AOW-leeftijd). De mantelzorgratio geeft inzicht in de verhouding oudsten (85-plussers) tot de generatie
die veelal mantelzorg levert (50- tot 75-jarigen).

Emigratie
Met emigratie wordt het vertrek van mensen naar het buitenland bedoeld. Hierbij wordt het saldo van de administratieve correcties
opgeteld. Het saldo van de administratieve correcties is de som van de administratieve opnemingen en afvoeringen.

Een administratieve opneming is de opneming van een persoon in de bevolkingsregisters van een gemeente op verzoek van de
betrokkene. Deze opneming is niet het gevolg van geboorte, immigratie of vestiging van die persoon vanuit een andere gemeente in
Nederland. Een administratieve opneming is meestal een hervestiging van een persoon die eerder administratief is afgevoerd en
verklaart nooit uit Nederland te zijn weggeweest.

Een administratieve afvoering is de verwijdering van een persoon uit de bevolkingsregisters van een gemeente, nadat de gemeente heeft
vastgesteld dat de verblijfplaats niet bekend is, deze persoon niet bereikbaar is en waarschijnlijk geen inwoner meer is van een
Nederlandse gemeente. Een administratieve afvoering is meestal het gevolg van het vertrek van een persoon naar het buitenland zonder
dat deze de gemeente hiervan op de hoogte heeft gesteld.

Immigratie
Tot de immigranten worden alleen mensen gerekend die als inwoner in een Nederlandse gemeente staan ingeschreven. Wie korter dan
vier maanden in Nederland verblijft, is niet verplicht om zich in te schrijven. Veel tijdelijke buitenlandse werknemers worden daarom niet
bij de immigranten geteld. Asielzoekers kunnen zich alleen inschrijven bij een gemeente als ze een verblijfstatus hebben, of minimaal
een half jaar gebruikmaken van een opvangvoorziening voor asielzoekers. Alleen na inschrijving worden ze gerekend tot de
asielmigranten.

Herkomst
De herkomst van personen die in het buitenland zijn geboren, wordt bepaald door hun eigen geboorteland. Bij personen die in Nederland
geboren zijn, wordt de herkomst bepaald door het geboorteland van de ouders. Wanneer beide ouders in het buitenland zijn geboren, is
het geboorteland van de moeder leidend in het bepalen van de herkomst. Wanneer de moeder in Nederland is geboren of het
geboorteland van de moeder onbekend is, wordt het geboorteland van de vader gebruikt.

Voor de Bevolkingsprognose 2023–2070 zijn de herkomstlanden ingedeeld in 14 groepen:


1. West-Europese landen in de EU: de westelijke landen van de Europese Unie (exclusief personen met een Nederlandse achtergrond).
Hieronder vallen: België, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Malta,
Oostenrijk, Portugal, Spanje en Zweden.
2. Midden- en Oost-Europese landen in de EU (lidstaten toegetreden in 2004 en later). Hieronder vallen: Bulgarije, Estland, Hongarije,
Kroatië, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Tsjechië.
3. Overig Europa (exclusief EU)
4. Turkije
5. Marokko
6. Nederlandse Cariben (Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba)
7. Indonesië
8. Suriname
9. Afrika (exclusief Marokko)
10. Aziatisch Midden-Oosten: landen in Zuidwest-Azië. Hieronder vallen: Afghanistan, Armenië, Azerbeidzjan, Bahrein, Georgië, Irak,
Iran, Jemen, Jordanië, Katar, Kazachstan, Kirgizië, Koeweit, Libanon, Oezbekistan, Oman, Pakistan, Saoedi-Arabië, Syrië, Tadzjikistan,
Turkmenistan en Verenigde Arabische Emiraten.
11. Oostelijk Azië (exclusief Indonesië): de landen in Oostelijk Azië. Hieronder vallen: Bangladesh, Brunei, Burma, Bhutan, Cambodja,
China, Filippijnen, Hongkong, India, Israël, Japan, Laos, Macau, Maldiven, Maleisië, Myanmar, Mongolië, Nepal, Noord-Korea,
Singapore, Sri Lanka, Taiwan, Thailand, Timor Leste, Vietnam en Zuid-Korea.
12. Latijns-Amerika (exclusief Suriname en Nederlandse Cariben)
13. Noord-Amerika en Oceanië
14. Nederland

Voor de Verkenning Bevolking 2050 zijn de buitenlandse herkomstlanden gegroepeerd tot drie hoofdgroepen met enkele subgroepen:

1. Arbeids- en studiemigratielanden:
a. West-Europese landen in de Europese Unie (EU, lidstaten toegetreden vóór 2004)
b. Midden- en Oost-Europese landen in de EU (lidstaten toegetreden in 2004 en
later)
c. Arbeids- en studiemigratielanden buiten de EU (overig Europa, Oostelijk Azië
(exclusief Indonesië), Amerika (exclusief Suriname en de Nederlandse Cariben)
en Oceanië)
2. Asielmigratielanden:
a. Aziatisch Midden-Oosten en Afrika (met uitzondering van Marokko)
3. Klassieke migratielanden:
a. Turkije en Marokko
b. Indonesië, Suriname en de Nederlandse Cariben

Oekraïne wordt gerekend tot de arbeids- en studiemigratielanden buiten de EU. Hoewel veel Oekraïners vanaf 2022 naar Nederland zijn
gekomen vanwege de oorlog, wordt Oekraïne in deze publicatie niet tot de asielmigratielanden gerekend omdat Oekraïense
ontheemden onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming van de EU vallen. Ook immigranten vanuit Oekraïne vanaf 2022 die elders zijn
geboren, worden tot deze groep gerekend.

Opleidingsniveau
De bevolking wordt onderscheiden naar drie opleidingsniveaus, ingedeeld naar het hoogst behaalde diploma:

— Mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma (basisonderwijs, vmbo, mbo1)


— Mensen met een havo-, vwo- of mbo-diploma (havo, vwo, mbo2-4)
— Mensen met een hbo- of universitair diploma (hbo, wo)

Periode-levensverwachting
Dit is de leeftijd die iemand zou bereiken als de sterftekansen naar leeftijd van een gekozen jaar iemands hele leven zouden gelden. Het
geeft aan hoe oud een pasgeborene uit dat jaar gemiddeld zal worden, als vanaf dat jaar de vooruitgang op het gebied van gezondheid
en medische kennis zou stilvallen.

De werkelijke levensduur, het aantal jaren dat een persoon mag verwachten te leven, wordt ook wel de cohort-levensverwachting
genoemd. Het nadeel van de cohortlevensverwachting is dat deze pas exact kan worden berekend, wanneer alle personen van de groep
zijn overleden. Aangevuld met prognoses kan wel een schatting gemaakt worden van de levensduur van nog niet uitgestorven cohorten.

Voor meer uitleg over en een berekening van de levensverwachting, zie Stoeldraijer & Harmsen (2017).

Prognose
Verwachte toekomstige ontwikkeling.
Prognose-interval
Marge (onder- of bovengrens) rond een prognose die een indruk geeft van de verwachte nauwkeurigheid van die prognose. Met
betrekking tot prognose-intervallen van de bevolking wordt aangenomen dat de kans dat de toekomstige bevolkingsomvang hiertussen
zal liggen, 67 procent dan wel 95 procent is. Opgemerkt dient te worden dat deze kansverdeling ook een prognose is, aangezien deze
gebaseerd is op aannamen waarvan de geldigheid onzeker is.

Indien cijfers voor verschillende leeftijdsgroepen worden gepresenteerd, dan hebben de onder- en bovengrens van het 67 procent en het
95 procent prognose-interval betrekking op elke afzonderlijke leeftijdsgroep. De som van de cijfers over alle onderscheiden
leeftijdsklassen voor zowel de ondergrens als de bovengrens komt niet overeen met respectievelijk de onder- en bovengrens van de
totale bevolking.

De prognose-intervallen die het CBS publiceert voor migratiesaldo, gemiddeld kindertal en levensverwachting, hebben betrekking op de
waarde van die cijfers in individuele jaren. Voor het opstellen van veronderstellingen voor de Verkenning is gewerkt met de prognose-
intervallen voor het gemiddelde van deze cijfers over de jaren 2023-2049. Deze gemiddelden hebben een smaller prognose-interval dan
het cijfer voor 2049. Dat komt deels doordat ook cijfers over nabijere, dus minder onzekere, jaren erin meewegen, en deels doordat de
onzekerheden voor de verschillende jaren elkaar in zekere mate uitmiddelen.

Vruchtbaarheidscijfer
Het leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfer is het aantal kinderen geboren bij vrouwen van een bepaalde leeftijd gedeeld door het
aantal vrouwen in de bevolking met die leeftijd. Het schat de kans dat een vrouw op een gegeven leeftijd een kind krijgt. Het totaal
vruchtbaarheidscijfer (TFR, total fertility rate) is de som van de leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers van één jaar. Het valt te
interpreteren als het gemiddeld kindertal dat vrouwen zouden hebben als de vruchtbaarheidscijfers van dat jaar tot hun vijftigste zouden
gelden. De TFR hangt niet af van de leeftijdsopbouw van de vrouwelijke bevolking, maar wordt wel beïnvloed door de timing van de
geboorten.

Referenties
CBS (2022). Nieuwe indeling bevolking naar herkomst. Vervanging van indeling naar migratieachtergrond en westers/niet-westers.
Statistische Trends (https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2022/nieuwe-indeling-bevolking-naar-herkomst), 16 februari
2022.

CBS (2024). Korte onderzoeksbeschrijving Opleidingsniveaubestand (https://www.cbs.nl/nl-nl/onze-


diensten/methoden/onderzoeksomschrijvingen/korte-onderzoeksbeschrijvingen/opleidingsniveaubestand). Geraadpleegd 4 juni 2024.

NIDI & CBS (2020). Bevolking 2050 in beeld: Drukker, diverser en dubbelgrijs. Deelrapport Verkenning Bevolking 2050
(https://publ.nidi.nl/output/2020/nidi-cbs-2020-bevolking-2050-in-beeld.pdf), 7 juli 2020.

NIDI & CBS (2021). Bevolking 2050 in beeld: opleiding, arbeid, zorg en wonen. Eindrapport Verkenning Bevolking 2050
(https://publ.nidi.nl/output/2021/nidi-cbs-2021-bevolking-2050-in-beeld.pdf), 13 april 2021.

Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 (2024). Gematigde groei – Rapport van de Staatscommissie Demografische
Ontwikkelingen 2050
(https://www.staatscommissie2050.nl/binaries/staatscommissie2050/documenten/rapporten/2024/03/12/rapport-staatscommissie-
demografische-ontwikkelingen-2050-tweede-druk/SDO-2050.pdf), Den Haag.

Stoeldraijer, L. & Harmsen, C. (2017). De levensverwachting meet de sterfte. Bevolkingstrends (https://www.cbs.nl/nl-


nl/achtergrond/2017/14/de-levensverwachting-meet-de-sterfte), 5 april 2017.

Stoeldraijer, L., van Duin, C. & Huisman, C. (2019). Kernprognose 2019–2060: 19 miljoen inwoners in 2039. Statistische Trends
(https://www.cbs.nl/-/media/_pdf/2019/51/2019st38-kernprognose-bevolking-2019-2060), 17 december 2019.

Stoeldraijer, L., Feijten, P & van Duin, C. (2023). Bevolkingsprognose 2023-2070: Minder geboorten, meer migratie. Statistische Trends
(https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2023/bevolkingsprognose-2023-2070-minder-geboorten-meer-migratie), 15
december 2023.

You might also like