Professional Documents
Culture Documents
Cold Case 03 - Vagevuur 1st Edition Tina Frennstedt Full Chapter Download PDF
Cold Case 03 - Vagevuur 1st Edition Tina Frennstedt Full Chapter Download PDF
Tina Frennstedt
Visit to download the full and correct content document:
https://ebookstep.com/product/cold-case-03-vagevuur-1st-edition-tina-frennstedt/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...
https://ebookstep.com/product/cold-case-01-verdwenen-ibs-
best-186-1st-edition-tina-frennstedt/
https://ebookstep.com/product/cold-case-kidnapping-1st-edition-
helm-nicole-2/
https://ebookstep.com/product/cold-case-kidnapping-1st-edition-
helm-nicole/
https://ebookstep.com/product/cold-couple-bayu-permana/
Cold Bones Dunkle Wahrheit 1st Edition Darian North
https://ebookstep.com/product/cold-bones-dunkle-wahrheit-1st-
edition-darian-north/
https://ebookstep.com/product/cold-bones-dunkle-wahrheit-1st-
edition-darian-north-2/
https://ebookstep.com/product/a-memoria-da-arvore-tina-valles/
https://ebookstep.com/product/too-cold-to-handle-sofi-meloni/
https://ebookstep.com/product/the-cold-heart-steffanie-deviona-
sutiono/
Korte inhoud
In het zuiden van Zweden zijn bij een reeks branden al vier mensen
om het leven gekomen. Alles wijst erop dat er een pyromaan actief
is. Hij verwijdert eerst de brandmelders, markeert vervolgens de
huizen met nummers en steekt ze dan in brand. Als een vrouw een
aanval overleeft en meldt dat er tijdens het woeden van de brand
strijkmuziek werd afgespeeld in haar huis, schrikt rechercheur Tess
Hjalmarsson. Dit detail kent ze uit een van haar eerste moordzaken,
die haar tot op de dag van vandaag achtervolgt, omdat deze zaak
nog aItijd niet is opgelost.
Tess start samen met haar collega Marie Erling en profiler Carsten
Morris de zoektocht naar de pyromaan, die op wraak belust is en
niet te stoppen lijkt. Langzaam maar zeker komen ze de dader op
het spoor, maar als Tess hem te dicht nadert, staat ze ineens zelf bij
hem op de radar…
‘This is the second death, the lake of fire.’
Hoofdstuk 1
HET PRIKT IN HAAR neus en kriebelt in haar keel. Linn draait zich op
haar buik om het licht buiten te sluiten.
Verdwijn, zak weg in de zachte warmte, fluistert de donkere stem
dringend. Ze gehoorzaamt, schopt het dekbed van zich af en valt
weer in slaap.
Het geluid van droevige, enigszins felle, maar toch lichte strijkers
snijdt door de slaapkamer.
Ze draait haar hoofd slaapdronken om naar de muziek en probeert
overeind te komen, maar laat zich vervolgens zwaar op het bed
vallen, waarna ze afwisselend bewusteloos is en bijkomt.
De strijkers zijn er weer, snel en onregelmatig. Het geluid is hard,
te hard en te echt om bij haar droom te horen. In de kamer en in
haar hoofd echoot dezelfde melancholische ,melodie telkens weer.
Linn hoest en probeert overeind te komen om te zien waar het
geluid vandaan komt, maar haar lichaam gehoorzaamt haar niet. Het
is alsof het honderd kilo weegt. Haar benen lijken verlamd, ze steunt
op haar elleboog en zet zich af tegen het warme matras. Bij het
raam klinkt een zacht knetterend geluid.
Ga liggen, doe je ogen dicht, ga weer slapen.
Ze negeert de stem en haar ogen en neus branden als ze haar
hoofd langzaam omdraait. Ineens ziet ze hoge, agressieve geelwitte
vlammen opstijgen van de stoel bij het raam en naar het plafond
schieten.
Als verlamd staart ze ernaar.
De vlammen schreeuwen in de stilte en dansen over de muur rond
het raam.
Je moet iemand bellen, alarm slaan, schreeuwt een stem in haar
hoofd. Linn steekt haar hand uit en tast over het nachtkastje om
haar telefoon te pakken, maar ze voelt hem niet.
Een sissend geluid en een fel lichtschijnsel verspreiden zich om
haar heen als de blauwe verduisteringsgordijnen vlam vatten. De
harde strijkers dringen weer door de compacte rook en het geluid
kaatst tegen de muren van de kamer, alsof ze proberen haar uit haar
verdoofde toestand te halen.
Zorg dat je zo laag mogelijk blijft, waar de rook je niet kan
bereiken.
Ze pakt de bedrand vast en schuift moeizaam opzij tot één been
van het bed valt. De rest van haar lichaam volgt en ze belandt met
een bons op de vloer.
Als ze opkijkt blijft haar blik op de muur achter het bed rusten, op
iets groots wat daar anders niet is. Ze doet haar best om de rode
vlek met haar brandende ogen te ontcijferen. Is het een getal? Ze
knippert een paar keer met haar ogen, maar kan haar blik niet meer
focussen.
Linn probeert langs het bed naar de deur aan de andere kant van
de kamer te kruipen. Ondanks de rooksluiers ziet ze dat hij dicht is.
Een vluchtige gedachte fladdert haastig door haar bewustzijn.
Waarom ben ik niet wakker geworden door de rookmelders?
Vlucht. Nu. Je moet naar buiten, je moet zuurstof binnenkrijgen.
Iedere beweging voelt als een zware training in de sportschool. Ze
begrijpt niet waarom haar lichaam haar niet gehoorzaamt. Haar keel
knijpt samen, ze legt haar arm beschermend over haar gezicht en
hoest opnieuw. Langzaam en met een enorme krachtsinspanning
slaagt ze erin zich op haar knieën omhoog te werken. Ze kijkt met
brandende, betraande ogen naar het raam en ziet dat het tweede
gordijn nu ook vlam heeft gevat.
De lucht is dik, de donkergrijze rook golft gretig naar boven en
raakt het plafond. De stoel naast haar wordt verzwolgen door een
zwarte rookwolk.
Het is te laat. Je redt het niet.
De warme rook baant zich een weg naar binnen, haar lichaam in.
Ze houdt haar hand voor haar mond en neus in een poging de rook
buiten te sluiten. De rook kriebelt, brandt en steekt pijnlijk in haar
longen als ze ademhaalt, en haar hoofd voelt alsof het op het punt
staat te exploderen.
De rook is nu dikker en eerder zwart dan grijs. Ze bukt en probeert
bescherming te zoeken bij het bed. Terwijl ze met haar hoofd op
haar handen steunt, voelt ze dat ze alles los wil laten.
Doe het, doe het gewoon, dreunt de gebiedende stem.
Het brandende gevoel in haar keel bereikt al snel haar maag. Het
is alsof ze een hele fles whisky in één slok achterovergeslagen heeft.
Zoute tranen stromen over haar wangen en bereiken haar lippen. De
warmte straalt tot onder het bed, de vloerplanken zijn heet als
gloeiende kolen en het voelt alsof de huid van haar knieën
verbrandt.
Begeleid door de knetterende vonken beginnen de strijkers weer te
spelen. Ze dringen door het inferno. Met haar handen op de vloer
probeert ze opnieuw om haar zware, machteloze lichaam naar voren
te duwen om de deur te bereiken. Nog maar een paar meter, het
lukt je. Je moet, het mag niet op deze manier eindigen.
Er klinkt een doffe explosie als het vuur de sprei heeft bereikt. De
hitte nadert haar van achteren, maakt jacht op haar en dreigt haar
te verslinden. Ze draait zich om.
Mijn haar, niet mijn haar.
Een nieuwe harde, scherpe explosie klinkt als het glas van het
raam naar buiten wordt geblazen.
De hongerige vlammen krijgen nieuwe energie en het bed
verdwijnt achter haar in een enorme vuurzee. Het vuur trekt haar
huid strak als die haar rechtervoet bereikt. Ze ziet hoe die wordt
verzwolgen door de vlammen en begint te schoppen in een poging
ze te doven, eraan te ontsnappen.
Vanuit haar ooghoeken ziet ze dat het vuur zich heeft verspreid
naar het kleed dat tussen haar en de deur ligt. Ze moet eroverheen,
het is nog maar een meter naar de deur. Linn duwt haar ellebogen
op de vloer, schuift naar voren en voelt vreemd genoeg geen pijn als
haar armen op het brandende kleed terechtkomen. De vlammen
verspreiden zich over haar benen en krijgen haar nachthemd te
pakken.
De zuurstof in de kamer is op, haar keel wordt dichtgesnoerd.
Rol je op tot een kleine bal, daal af en laat je omarmen door de
zachte warmte.
Ze is bereid te gehoorzamen en staat op het punt om toe te geven
als de deur plotseling op een kier opengaat. Een donkere schaduw
verschijnt in de deuropening. Door de dikke grijze rookmassa ziet ze
iemand op de drempel staan.
Haar redding.
Met haar laatste krachten tilt ze haar arm op om de onderkant van
de deur te bereiken. Nog millimeters. Naar de zuurstof. Naar het
leven.
De strijkers zwijgen en de deur wordt dichtgetrokken.
DINSDAG
20 OKTOBER 2020
Hoofdstuk 2
TESS KEEK NAAR SANDRA, die een zwart colbert droeg en zich door de
woning haastte omdat ze voor haar werk een paar dagen naar
Helsingborg moest. Het was eigenlijk vreemd dat hun relatie zo
vanzelfsprekend voelde, hoewel hun eerste date nauwelijks een jaar
geleden had plaatsgevonden.
Tussen de dennenbomen zag ze een glimp van de donkergrijze
zee. Nadat het een paar dagen hard vanuit oostelijke richting had
gewaaid, was de wind nu enigszins gaan liggen, maar omdat het
huis maar een meter of tien bij het strand vandaan stond was de zee
nooit helemaal stil. Het geruis van de golven was altijd aanwezig in
de kleine baai in Gislövshammar.
Tess keek naar de laaghangende regenwolken en schrok toen
Sandra achter haar kwam staan en haar armen om haar heen sloeg.
‘Waar denk je aan?’
Tess deed een stap naar achteren en voelde hoe Sandra’s lichaam
haar omsloot.
‘Niks.’
‘Je denkt altijd ergens aan. Maar –’
‘– dat hoef je niet altijd te vertellen.’
‘Precies.’
Tess kon haar niet vertellen dat ze zich afvroeg of er een vloek op
hun relatie rustte. Of alles binnenkort zou verdwijnen, voorbij zou
zijn. Tess lachte vaker, was opgewekter en hield meer van het leven.
Maar het voelde soms te mooi om waar te zijn. Alle relaties hadden
een grens voor wat ze konden verdragen en de laatste tijd stapelden
de problemen zich op: de dreigementen van Sandra’s ex-man, de
afstand tot haar kinderen in Stockholm en haar leidinggevende
functie die vooralsnog al haar tijd opslokte.
‘Ik moet over een halfuur weg,’ zei Sandra zachtjes.
Tess voelde haar warme ademhaling in haar nek. Ze boog haar
hoofd en hoopte dat Sandra haar op precies die plek zou blijven
aanraken. ‘Ik zou willen dat je niet hoefde te gaan.’
Op dit moment leefden ze parallelle levens in hun auto’s tussen
Österlen, Malmö en Helsingborg. Maar hoewel Tess wilde dat ze
meer tijd samen konden doorbrengen, had ze het bijzonder naar
haar zin als ze alleen in het zwarte houten huis bij de zee was. Ze
had er jaren naar verlangd om een woning in Österlen te kunnen
kopen, maar haar financiën hadden dat nooit toegelaten. Nu woonde
ze hier toch, in een woning die deels was gekocht van het geld dat
Sandra na haar scheiding van de vermogende pennenproducent Cliff
Edding had gekregen. Tess had verwacht dat ze daar moeite mee
zou hebben, maar ze had besloten om alle twijfels opzij te zetten en
te beseffen dat het onvermijdelijk was dat je beiden een verleden
had als je elkaar op deze leeftijd ontmoette.
‘Ik vond je gisteravond trouwens geweldig,’ zei Sandra. ‘Ik ben
trots op mijn supersmeris.’
Tess trok een gezicht. ‘Een profeet wordt nooit in zijn eigen land
geëerd, dat weet jij als geen ander. Helaas was ik er absoluut niet op
voorbereid dat ze over Jenny Ramsvik zou beginnen.’
‘Je kunt niet alles in de hand hebben, zelfs Tess Hjalmarsson slaagt
daar niet in. Ik zag die toegewijde blik weer in je ogen toen ze vroeg
naar alle zaken die je niet kunt oplossen.’ Sandra tikte op haar
schouders. ‘Die schouders hoeven niet de last van de hele wereld te
dragen. Er zijn mensen die je daarbij kunnen helpen. Vergeet dat
niet.’
Tess wist wat ze bedoelde. De afgelopen jaren had het CC-team
meerdere grote en veeleisende moordzaken opgelost, wat haar
volledige aanwezigheid en betrokkenheid had vereist. Dat was echter
onvermijdelijk als je aan oude onopgeloste zaken werkte. In elk
geval als je, net als zij, hoge eisen stelde aan de resultaten en
ervoor vocht om de familieleden een antwoord te geven. De jacht op
de lege, anonieme gezichten die ze op een dag gelaatstrekken wilde
geven was min of meer een manische obsessie.
Ze kreeg er een enorme kick van als dat gebeurde, als het gezicht
van de dader bekend werd. Daarmee verdween ook de macht die die
persoon door zijn onzichtbaarheid had uitgeoefend. Hij – want
daders waren meestal mannen – werd een mens van vlees en bloed.
Sandra stond met een bezorgde gezichtsuitdrukking bij de
keukentafel en keek op haar telefoon.
Tess liep naar haar toe. ‘Wat is er?’
‘Niets bijzonders.’
‘Stop daarmee. Hij is het weer, of niet soms?’
Sandra hield Tess haar telefoon voor, zodat ze het berichtje van
haar ex-man Cliff Edding kon lezen. Dit is de druppel. Je bent
een onverantwoordelijke en koude valse slang. Maar je zult
je straf krijgen, dat beloof ik je.
Tess keek naar Sandra. ‘Heb je die daarnet gekregen? Dit is niet
goed, het is een rechtstreekse bedreiging.’
Sandra schudde haar hoofd. ‘Ik snap niet waar al die woede
vandaan komt. Alles wat hij er zomaar uitbraakt, in het ene berichtje
na het andere. Is dat er de hele tijd geweest? Hij zal er alles aan
doen om de kinderen tegen me op te zetten.’
Tess had de telefoon nog steeds vast en zag dat er een nieuw
berichtje van Cliff binnenkwam. Ze opende het. Je probeert er nog
steeds onderuit te komen. We moeten er nu over praten.
Omdat jij weigert hiernaartoe te komen, kom ik naar jou
toe.
Ze fronste haar voorhoofd. ‘Wat bedoelt hij daarmee? Is hij van
plan om hiernaartoe te komen om een scène te maken? Dit moet
stoppen.’
Sandra pakte de telefoon uit haar hand. ‘Het zijn maar loze
dreigementen.’
‘Hoe kun je daar zo zeker van zijn? Ik wil hem hier niet hebben.’
Sandra trok haar wenkbrauwen op. ‘Denk je dat ik dat wel wil?’
Hoewel Tess het met tegenzin toegaf, besefte ze heel goed door
welke fase Cliff Edding op dit moment ging. Hij wilde niet scheiden
en leek inmiddels te beseffen hoe definitief de situatie was,
waardoor hij in paniek begon te raken.
Ze herinnerde zich hoe ze zelf had gereageerd toen Angela bij haar
wegging. Ze was geschokt geweest na de periode van zelfmisleiding
waarin ze had geprobeerd zichzelf wijs te maken dat alles weer goed
zou komen. Ze had zich geschaamd, wat eigenlijk volkomen
ongegrond was. Exen leken nu eenmaal voortdurend te laveren
tussen geschoktheid en ontkenning en zochten verklaringen voor
wat er was gebeurd. Maar omdat Cliff Edding het pijnlijke feit dat de
liefde voorbij was niet kon accepteren, zou hij die verklaringen nooit
vinden.
Een paar weken geleden was het geëscaleerd, toen Sandra had
aangegeven dat ze wilde dat de kinderen voor een proefperiode in
Skåne kwamen wonen. Het gemis verscheurde haar en Lo en Felix
waren zelf over verhuizen begonnen. Daardoor was Cliff Edding
ontploft. De afgelopen week had hij gedreigd dat hij wilde proberen
om de volledige voogdij over de kinderen te krijgen. Dat was
weliswaar een onwaarschijnlijk scenario, maar het was toch een
onaangenaam dreigement.
Volgens Sandra vermoedde hij dat er iemand anders in haar leven
was, maar hij wist niet wie. Tess hoopte dat Cliffs agressiviteit de
reden was dat Sandra hem nog steeds niets over hun relatie had
verteld en dat het niet was omdat ze niet voor hun relatie wilde
uitkomen, hoewel dat eigenlijk niets voor Sandra was.
Terwijl Sandra haar koffer inpakte, bedacht Tess dat het stiekeme
gedoe tegenover Sandra’s ex-man en haar kinderen zo
langzamerhand voelde alsof ze weer in de kast was geduwd, en dat
was iets waarbij ze zich absoluut niet prettig voelde. Ze had het
vermeden om aan Sandra te vragen wanneer ze weer naar
Stockholm ging. Ze wilde helemaal niet dat ze daarnaartoe ging,
maar tegelijkertijd was het beter om het te weten dan dat het als
een verrassing kwam.
‘Nog nieuws over Stockholm?’
Sandra kwam de zitkamer in lopen. ‘Nee, daar heb ik nog niet over
na kunnen denken, maar de herfstvakantie komt steeds dichterbij.’
‘Ben je van plan het hem te vertellen als je daar bent?’
Sandra ging op het puntje van de bank zitten. ‘Ja, ik zal wel
moeten.’
‘Maar dat wil je liever niet?’
‘Nee, natuurlijk niet. Je ziet hoe hij zich gedraagt. Het is belangrijk
om in elk geval een poging te doen om het op een goede manier af
te sluiten.’
Tess wees naar de telefoon. ‘Besef je dat dat misschien nooit
gebeurt?’
Sandra gaf geen antwoord en leek naar iets in haar tas te zoeken.
Tess had haar al eens gevraagd of haar ex-man tijdens hun huwelijk
agressief en controlerend, en misschien zelfs gewelddadig tegenover
haar was geweest. Sandra had het ontkend, maar Tess had moeite
om te geloven dat de plotselinge drift en razernij die hij
tentoonspreidde van de ene op de andere dag waren ontstaan.
Ze besloot van gespreksonderwerp te veranderen. Ze zouden
elkaar een paar dagen niet zien omdat Sandra bijna dag en nacht
moest werken en in de dienstwoning van de politie zou slapen. Na
een tip van een betrouwbare bron was de politie Helsingborg
erachter gekomen dat een vrachtschip met een enorme partij
cocaïne aan boord vanuit Zuid-Amerika op weg naar de Öresund
was. Er was nu besloten om de boot te enteren als hij Helsingborg
passeerde. Als dat zou lukken, zou het de grootste partij coke zijn
die ooit in Scandinavië in beslag was genomen.
‘Denken jullie dat het vrachtschip de haven morgen binnenvaart?’
Sandra keek op. ‘De aankomst lijkt weer uitgesteld te zijn. We
kunnen alleen afwachten, al het andere zou een ramp zijn en veel
zinloos werk betekenen. Het team staat al dagen in de startblokken,
wat heel veel geld kost.’ Ze liep haastig naar de hal om iets te
pakken.
De politietop leek gestopt te zijn met het promoten van
thuiswerken en digitale vergaderingen. Tess bedacht dat het een
beetje ironisch was dat Sandra Edding, toen ze nog maar twee jaar
geleden inviel als hoofd van de afdeling op het politiebureau van
Malmö, ermee had gedreigd om het coldcaseteam op te heffen en
Tess gedwongen naar Helsingborg over te plaatsen. In plaats
daarvan was Sandra degene die daarnaartoe overgeplaatst was toen
Per Jöns terugkeerde als hoofd van de afdeling Ernstige Delicten in
Malmö. Nu hoefden ze in elk geval niet meer samen te werken, ook
al waren de meeste collega’s inmiddels op de hoogte van hun relatie.
‘Het slechtst bewaarde staatsgeheim van Zweden,’ had haar collega
Marie Erling het genoemd toen het uitgekomen was.
Tess keek naar de salontafel, waarop mappen van het onderzoek
naar de moord op Jenny Ramsvik op een grote stapel lagen, en ze
vroeg zich af of ze de energie kon opbrengen om de verhoren nog
een keer door te nemen. Na de televisie-uitzending had ze vandaag
lang door moeten werken en ze was al de hele dag moe. De
bronnen van Palmqvist en Brygge hadden gelijk gehad. Zo meteen
hadden Marie Erling en zij een afspraak in Baskemölla met Jenny’s
moeder Solveig. Tess probeerde haar hoop dat het onderzoek
opnieuw zou worden geopend niet te voeden, maar Solveig wilde zo
nu en dan afspreken om bijgepraat te worden.
Haar mobiel trilde op de salontafel. Tess pakte hem en las een
nieuwsflits van Kvällsposten. Opnieuw een verdachte brand met
dodelijke afloop in Österlen. Veertigjarige vrouw
omgekomen bij brand in Smedstorp. Politie onderzoekt
eventueel verband met eerdere branden.
‘Nog een,’ zei Tess. ‘Drie branden en vier doden binnen een maand
in Österlen. Dat kan toch geen toeval zijn?’
Ze las hardop voor uit het artikel waarin Kerstin Jacobsson, haar
collega in Ystad, ervoor waarschuwde dat de situatie in Österlen
penibel begon te worden. Alle branden hadden een snel verloop
gehad en dat versterkte het vermoeden dat ze waren aangestoken.
De vondst van een brandbare vloeistof maakte die theorie nog
reëler.
Sandra rolde haar koffer de hal in. ‘Ik heb gisteren over die zaak
horen praten,’ zei ze. ‘Je kunt er waarschijnlijk wel rekening mee
houden dat Ystad jullie hulp nodig heeft.’
Tess hoopte dat ze het mis had en liep achter haar aan naar de
hal.
Ze gaf Sandra op de buitentrap een kus en liet haar met tegenzin
vertrekken. De vochtige herfstkilte drong de houten woning binnen
en de open haard knetterde toen ze de deur achter zich dichtdeed.
Het was al bijna eind oktober, maar de nazomer was lang blijven
hangen en Tess had een tijdlang iedere ochtend in de ijskoude
Oostzee gezwommen. Nu leken die dagen ineens verschrikkelijk ver
weg.
Hoofdstuk 4
“The hottest day that ever I felt in my life ... I did in Drury Lane see two or three
houses marked with a red cross upon the doors, and ‘Lord have mercy upon us’
writ there....”—Pepys’s Diary, June 7, 1665.
“... it still encreasing, and the wind great ... and all over the Thames, with one’s
faces in the wind, you were almost burned with a shower of fire-drops ... saw the
fire grow; and as it grew darker appeared more and more, and in corners and upon
steeples, and between churches and houses, as far as we could see up the hill of
the city, in a most horrid malicious bloody flame ... one entire arch of fire from this
to the other side of the bridge.... The churches, houses and all on fire and flaming
at once ... and a horrid noise the flames made and the cracking of houses at their
ruine....”—Pepys’s Diary, September 2, 1666.
Robert Boyle was in town during that winter of 1664-5. There were
several fixtures in December, January and February, which may
have drawn him there. In December he had been elected into the
Company of the Royal Mines, “and into that of Battery.” On
December 22, Petty’s double-bottomed boat, the Experiment, was at
last launched, in the presence of the King.[290] On January 9, the
Royal Society carried their new Charter Book and Laws to the King
at Whitehall, for the King to write “Founder” after his name, and the
Duke of York to enter himself as a Fellow. Gresham College was
particularly active in February and March, and Hooke was lecturing
there on the Comet which had lately been the talk of London. “Mighty
talk there is of the Comet that is seen a’ nights; and the King and
Queen did sit up last night to see it, and did, it seems.”[291] Lord
Sandwich, who was with the fleet at Portsmouth, thought it was “the
most extraordinary thing he ever saw.” And Robert Hooke, the little
deformed chorister of Christchurch, was trying to explain this
phenomenon to the London of 1665: “Among other things, proving
very probably that this is the very same Comet that appeared before,
in the year 1618, and that in such a time probably will appear again,
which is a very new opinion; but all will be in print.”[292] And on
February 15, the day on which Mr. Pepys was admitted a member of
the Royal Society, the discussion and experiments had been on Fire:
“how it goes out in a place where the ayre is not free, and sooner out
where the ayre is exhausted, which they shewed by an engine on
purpose.”[293]
It was after this meeting that some of the philosophers adjourned
to the Crown Tavern, behind the Exchange, for a “club supper”; but
though Pepys expressly mentions having seen Mr. Boyle at the
afternoon meeting of the Society, he does not make it clear whether
Mr. Boyle was at the club supper afterwards. He may have been:
“Here excellent discourse, till ten at night,” records Pepys—“and then
home.”
In February, Boyle brought out at last his little volume of
Occasional Reflections on Several Subjects; youthful essays, written
long before, in the Dorset lanes or by the slow-burning wood fire in
his manor-house: “the mislaid scribbles which I drew up in my
infancy,” he calls them. The book was published by Herringman at
his shop at the Anchor in the Lower Walk in the New Exchange. It
was not intended to occasion the mirth that Buckhurst’s “ballet” had
produced: it was criticised, rather sharply, by some people at the
time; but it gained an extraordinary popularity, and it was to be
ridiculed as only the books that have been very popular ever are.
And its appearance gave great pleasure to Lady Ranelagh, who had
long begged him to collect and publish these fugitive pieces, and
now at last held in her hand a little volume containing a dedicatory
letter to herself—to Sophronia, “my dearest sister.”
The spring of 1665 in London was, as everybody knows—in spite
of impending war, and the absence of “many gallants” at sea—one of
the gayest of gay London seasons. The theatres were full; the great
“noon-hall” at Whitehall had been turned into a playhouse. Another
comet, every bit as bright as the last, was reported in the April sky.
The Park was filled with fair women; chief among them, according to
Pepys, was the “very great beauty,” Mrs. Middleton, for whom
Boyle’s hopeful young nephew—Milton’s pupil—Mr. Dick Jones, had
quite forsaken the Philosophers.[294] And while the bees in Evelyn’s
garden at Deptford were making their honey and combs “mighty
pleasantly,” and Evelyn himself was immersed in the provision of
hospital accommodation for sick and wounded seamen, in the
coffee-houses the talk was all of the Dutch fleet, and of the Plague
that was growing in London. Everybody was ready with a remedy,
“some saying one thing and some another.” On June 3, all London
was on the river, listening to the guns of the opposing Dutch and
English fleets;[295] and on June 7, the day before the news of the
great victory arrived in London, Mr. Pepys, much to his discomfiture,
saw those red crosses on the doors in Drury Lane, and the poor
human appeal, “Lord, have mercy on us!”[296]
While the Plague raged in London, Lady Ranelagh and her two
daughters—“my girls” she always calls them—were at delicious
Leeze. It was not the same patriarchal Leeze to which the romantic
runaways had been carried in Lady Ranelagh’s coach. The husband
and wife, who were Charles and Mary Rich in those days, were Earl
and Countess of Warwick now. It was four-and-twenty years since
they had been obliged to run away to be married, because Charles
Rich was only a younger son. Charles Rich was “my Lord of
Warwick” now. It was six years since he had succeeded to the
earldom; and a great deal can happen in six years. Their son—their
only child—whose illness in babyhood had so changed Mary’s
outlook on life, had been reared to manhood, and had been married
—a girl and boy marriage it was—to my Lord of Devonshire’s very
young daughter. For the sake of her boy, and to arrange this alliance
satisfactorily, Mary had gone to London, leaving “the sweet quiet of
the country for the horrid confusion of the town”; and from there she
had written to Robert Boyle at Oxford, whom she still always called
her “dearest, dearest squire,” in great spirits: “We are like to be very
great,” she said, “for the lad is like to be a successful lover.”
After the marriage, the bridegroom had been sent to travel in
France, and the bride taken home by her husband’s parents to
Leeze; and after the boy husband came back to her, for a very little
while they had all lived together, and Mary had seen her son with a
wife of his own. But in May 1664 he fell ill of smallpox. They were all
in London at the time, at Warwick House, in Lincoln’s Inn Fields,
where Mary herself had had smallpox in 1648. The little wife was
removed, out of the infection, to her father’s house. The “young
ladies,” Charles Rich’s nieces, who lived with them, daughters of the
dead elder brother, were packed off to Leeze. “My Lord” himself was
persuaded to go to his sister-in-law Ranelagh’s house in Pall Mall.
And then—
“I shut up myself with him,” says Mary, the mother, “doing all I
could both for his soul and body.” But the boy died in eight days: “He
wanted about four months of being of age.” Mary sent the Earl of
Manchester to Lady Ranelagh’s house to break the news to my Lord
of Warwick, who, when he heard it, “cried out so terribly that his cry
was heard a great way.” But Mary was “unrewly” no longer; she had
made her vow and she had found her Master: “I was dumb,” she
says, “and held my peace, because God did it.”
For the second time Lady Ranelagh fetched Mary away to her own
house. The great Warwick House in Lincoln’s Inn Fields was put up
for sale—Mary never entered it again. Later she went to drink the
waters at Epsom and Tonbridge, “to remove the great pain I had
constantly at my heart after my son’s death.” And Dr. Walker, the
worthy chaplain who had preached so awakingly to Mary twenty
years before, after her child recovered, did his best to comfort her
after her child was dead.
A year had passed since then, and now, in the summer of 1665,
with the Plague raging in London, the childless pair were at Leeze
again with the young ladies and the very young widow, and Lady
Ranelagh and her girls; and my Lord of Warwick—much in the
minority—was not quite so good-tempered as he used to be in the
old-young days before he was so tormented by gout.[297]
They had left London only just in time; for early in July several of
the houses in Pall Mall were infected, and one “almost emptied.”[298]
The meetings of the Royal Society had been adjourned. The King
and Court were gone:[299] people were rapidly leaving town. Hooke
and Petty and Wilkins were thinking of removing to Nonsuch, taking
an operator with them in order to carry on their experiments out of
range of infection.[300] Oldenburg and his family remained in
London. He had carefully separated his papers—Mr. Boyle’s, the
Society’s, and his own—into bundles, and had written instructions
what should be done with them should he succumb to the Plague.
Robert Boyle was back in Oxford before the end of June, but before
leaving town he had sent Oldenburg a “receipt for the Sickness.”
Pepys, it is known, went about with a bottle of “Plague-water”
presented to him by Lady Carteret, of which he took a sip when he
felt particularly depressed. Whether Oldenburg drank Mr. Boyle’s
medicine or not is unrecorded, but he escaped infection; and the
Transactions of the Royal Society, and some of Boyle’s papers with
them, went safely through the Plague only to suffer havoc in the Fire.
In July Lady Ranelagh was writing to her brother at Oxford,
begging him to join the family-party at Leeze, and to bring any
number more of his Occasional Meditations with him, which the
ladies of the family would help him to transcribe for a second edition
of his delightful book. At Leeze they were all taking “palsy-balsam.”
“Our palsy-balsam does wonders here,” she wrote. “Crip,” who
seems to have been the family apothecary, major-domo, and
factotum, had been very careful of them all, she says. The palsy-
balsam, Crip’s “jealousy,” and God’s providence together had kept,
not only the family at Leeze itself, but the entire neighbourhood, free
of infection. And all the ladies, and the Countess, and “my girls” were
at Robert Boyle’s service.[301]
And yet he did not go. He was still at Oxford in August, much tied
in attendance on Lady Clarendon and the Lord Chancellor and their
new daughter-in-law.[302] He had declined the Provostship of Eton,
vacant by Dr. Meredith’s death, and had accepted the degree of
Doctor of Physic at the hands of the University. And he was still in
Oxford early in September, when Lady Ranelagh wrote again—this
time in more sombre mood, for the weekly Bills of Mortality had been
grim reading. She could not help seeing a Nemesis over London: a
connexion—as awful as it was inscrutable—between “what was
going on there before we left it and what has been suffered there
since.”[303] Would not her brother still seek a shelter at delicious
Leeze?
“For my Lord of Warwick, I can assure you, as he does me, that he
is not only not afraid, but desirous of your company here; he advises
your lying at Kimbolton, my Lord Chamberlain’s house, a day’s
journey from Oxford; and from thence at Audley End, another day’s
journey, and thence hither, but to Mr. Waller’s,[304] which I hope is
uninfected ... and thence to Parkhall,[305] which is also clear for
aught I know, and thence hither is your nearest way, and Crip would
send a man to guide you....”
And she leaves her strongest argument for the postscript—
“If you make not haste, the Court will overtake you at Oxford.”
Robert Boyle was no courtier. He did run away from Oxford, but
not, it seems, to Leeze. He disappeared almost as effectively as
Milton disappeared at the Restoration. For a time his friends did not
know his retreat, and sent letters to him haphazard “by way of
London.” In November the Plague was decreasing, and Lady
Ranelagh could report that at Leeze they were still all well—“Crip
only excepted, who had lately a roaring fit of the gout, but a very
short one, in respect of those he used to have at this time of year,
which he attributes much to his chewing of scurvy-grass.” Lady
Ranelagh herself was reading all her brother’s books over again to
comfort herself for his absence, and was lending them, one after the
other, to the “few studious persons” whom she met at Leeze. And
her fingers were itching to open a sealed roll of papers belonging to
him, labelled “About Religious Matters.”
It was January 22 before the Royal Society met again. “The first
meeting of Gresham College since the Plague,” says Pepys, who
had, with exceptional bravery, remained in London through it all. “Dr.
Goddard did fill us with talk, in defence of his and his fellow-
physicians going out of town in the plague-time, saying that their
particular patients were most all gone out of town, and they left at
liberty, and a great deal more, etc. But what, among other fine
discourse pleased me most, was Sir G. Ent[306] about Respiration;
that it is not to this day known, or concluded on among physicians,
nor to be done, either, how the action is managed by nature, or for
what use it is.”
April came; and the brilliant, wanton Court was back in London;
and Robert Boyle had come, not into London itself, but to a lodging
found for him in the village of Newington, on the Surrey Side.
Oldenburg had walked out to Newington one day in March, before
Boyle arrived, and inspected the house and its surroundings—
“It seems to be very convenient for you,” he wrote to Boyle, “there
being a large orchard, a walk for solitary meditations, a dry ground
round about, and in all appearance a good air”; advantages which
were accompanied by “a civil Landlord and fair Landlady.”[307]
The immediate object of Boyle’s visit to London was probably to
be present at some of the performances of Valentine Greatrakes, the
“Stroaker,” who was making a great sensation in London by his
semi-miraculous cures. Greatrakes had originally been a lieutenant
in Lord Broghill’s regiment in Munster, and had more recently—
having felt an “impulse”—practised his cures in county Cork. He had
come to England by Lord Broghill’s advice, and had made his début
in an attempt to cure Lady Conway’s violent headaches. In this he
failed; but he was more successful with other patients, and the King
sent for him to Whitehall, and he was patronised by Prince Rupert.
Of course, the Faculty was divided, and the Royal Society cautious.
Mr. Stubbe, a worthy doctor of Stratford-on-Avon, went so far as to
publish in Oxford a tract, “The Miraculous Conformist”, addressed,
without permission, to Mr. Boyle—to which, very naturally, Mr. Boyle
took exception. It was followed by a London-published tract,
“Wonders no Miracles”; and the controversy still waged about the
“Stroaker” when Boyle went to London and was present at some of
his “stupendous performances.” Mr. Boyle made careful notes, and
submitted to Mr. Greatrakes a series of written questions—which do
not seem to have been answered. But in the end, Robert Boyle was
one of those who, having seen the “Stroaker” at work, gave him a
testimonial before he left London. The Greatrakes episode stands on
the threshold of a whole realm of medical treatment undreamed of in
1666.
Meantime, Boyle’s treatise, Hydrostatical Paradoxes, that had
been slowly printing for several months, appeared early in that year.
This was shortly followed by his Origin of Forms; and a good many
of his philosophical transactions also belong to this year. Later in the
summer, when the London season was over, he was living in his
Chelsea lodging; but he had been ill again; and Lady Ranelagh was
back in her house in Pall Mall.
Was Boyle in London from the second of September to the fifth?
Did he watch, as it grew dark on the eve of Cromwell’s “lucky day”,
from Chelsea, or from Pall Mall, that arc of fire over the poor blazing