Mijn Leven en de Moord Op Haagse Rinus 1st Edition Ronald Diederik Diederik Ronald Full Chapter Download PDF

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 57

Mijn Leven en de Moord op Haagse

Rinus 1st Edition Ronald Diederik


Diederik Ronald
Visit to download the full and correct content document:
https://ebookstep.com/product/mijn-leven-en-de-moord-op-haagse-rinus-1st-edition-r
onald-diederik-diederik-ronald/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

1974 Eine deutsche Begegnung 1st Edition Ronald Reng

https://ebookstep.com/product/1974-eine-deutsche-begegnung-1st-
edition-ronald-reng/

District Noord 05 Dossier moord op de Dom 1st Edition


Ed Van Eeden

https://ebookstep.com/product/district-noord-05-dossier-moord-op-
de-dom-1st-edition-ed-van-eeden/

Supply Management Research Aktuelle


Forschungsergebnisse 2016 1st Edition Ronald
Bogaschewsky

https://ebookstep.com/product/supply-management-research-
aktuelle-forschungsergebnisse-2016-1st-edition-ronald-
bogaschewsky/

Supply Management Research Aktuelle


Forschungsergebnisse 2015 1st Edition Ronald
Bogaschewsky

https://ebookstep.com/product/supply-management-research-
aktuelle-forschungsergebnisse-2015-1st-edition-ronald-
bogaschewsky/
Sistemas Digitais: Princípios e Aplicações 12th Edition
Ronald Tocci

https://ebookstep.com/product/sistemas-digitais-principios-e-
aplicacoes-12th-edition-ronald-tocci/

Datenschutz: Einführung in technischen Datenschutz,


Datenschutzrecht und angewandte Kryptographie 2nd
Edition Ronald Petrlic

https://ebookstep.com/product/datenschutz-einfuhrung-in-
technischen-datenschutz-datenschutzrecht-und-angewandte-
kryptographie-2nd-edition-ronald-petrlic/

Delitos contra la Administración Pública una revisión


de la parte general y especial una propuesta de
reinterpretación 1st Edition Ronald Vílchez Chinchayán

https://ebookstep.com/product/delitos-contra-la-administracion-
publica-una-revision-de-la-parte-general-y-especial-una-
propuesta-de-reinterpretacion-1st-edition-ronald-vilchez-
chinchayan/

Menschliches Handeln als Improvisation Sozial und


musikwissenschaftliche Perspektiven Ronald Kurt Editor
Klaus Näumann Editor

https://ebookstep.com/product/menschliches-handeln-als-
improvisation-sozial-und-musikwissenschaftliche-perspektiven-
ronald-kurt-editor-klaus-naumann-editor/

Pantera Negra O Jovem Príncipe Enfeitiçado Pantera


Negra O Jovem Príncipe 2 1st Edition Ronald L Smith

https://ebookstep.com/product/pantera-negra-o-jovem-principe-
enfeiticado-pantera-negra-o-jovem-principe-2-1st-edition-ronald-
l-smith-2/
MIJN LEVEN
EN DE MOORD OP
HAAGSE RINUS
MIJN LEVEN
DOOR
RONALD DIEDERIK
Colofon
Copyright @ 2020 Ronald Diederik
Auteur: Ronald Diederik.
Contact: rhdiederik@gmail.com
Druk: Pumbo.nl
Omslagontwerp: Pumbo.nl
Vormgeving binnenwerk: Ronald Diederik
Categorie: Waargebeurd
NUR:402
ISBN:
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand en/ of openbaar gemaakt in enige vorm of op
enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën,
opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud.
Voorwoord;
Hoofdstuk 1; Een straatschoffie.
Hoofdstuk 2; Met de handel op pad.
Hoofdstuk 3; In de wiet.
Hoofdstuk 4; Op de camping.
Hoofdstuk 5; Wiet was even geen verdriet.
Hoofdstuk 6; Het koffiehuis (Café het Feest)
Hoofdstuk 7; Haagse Rinus kwam in mijn leven.
Hoofdstuk 8; Op visite bij Satudarah.
Hoofdstuk 9; De afspraak met Haagse Rinus werd fataal.
Hoofdstuk 10; Het lijk laten verdwijnen.
Hoofdstuk 11; De arrestatie en het verhoor.
Hoofdstuk 12; Dit zag ik niet aankomen.
Hoofdstuk 13; Verhoor Raymond K.
Hoofdstuk 14; Raymond zijn confrontatie met het feit.
Hoofdstuk 15; Overdragen van het pistool.
Hoofdstuk 16; In de gevangenis.
Hoofdstuk 17; Het proces zaak 163Foxstrot.
Hoofdstuk 18; Oostwest thuis het best.
Nawoord;
Voorwoord.
Dit boek ben ik gaan schrijven uit een spontane bevlieging, omdat ik
op een bepaald moment op het internet zat te lezen dat bepaalde
krantenberichten en allerlei andere berichtgevingen over de moord
op Haagse Rinus dat bepaalde berichtgevingen niet of half werden
verteld, zo kreeg ik de inspiratie om letterlijk mijn levensverhaal te
vertellen. Terwijl ik dit schrijf ben ik 54 jaar oud en leef een rustig
bestaan, maar het verhaal voor de lezer komt uit een erg bewogen
tijd vol met criminele activiteiten. Ik heb dit boek zelf geschreven.
Ik wil mijn zwager Jan L. bedanken voor het corrigeren van mijn
boek.
Ik wil rechercheur Joost M. bedanken voor het akkoord geven van
het gebruik van de politie foto’s.
Hoofdstuk 1
Een straat schoffie.
Ik Ronald Diederik ben geboren in 1965 op de Escamplaan in Den
Haag. Mijn vader en moeder Herman en Maria Diederik Moonen, de
gelukkige ouders van vier kinderen Hans, Peter, Jose en ik. Mijn
ouders hebben een burgerlijk bestaan.
Mijn vader had een vaste baan bij T.N.O. in Delft en gaat met 58
jarige leeftijd met de vut. Mijn moeder was huisvrouw en hield het
gezin op de rails. We hebben allen een goede jeugd gehad. We
gingen elk jaar op vakantie en iedereen mocht vrienden of
vriendinnen meenemen. We mochten op alle sporten. Ik heb zelf
gevoetbald en een aantal jaren op taekwondo gezeten. Ik sliep met
mijn twee broers op één kamer. Samen met Peter in een stapelbed.
Ik heb een hele goede jeugd gehad bij mijn ouders en ik ben het
nakomertje. Ik was een ondeugend ventje, haalde altijd
kattenkwaad uit en was eigenlijk de plaag van de buurt.
Op mijn twaalfde ging ik naar de L.T.S. op het Veluweplein. Daar
leerde ik mijn kameraad Andre kennen, samen deden we ons
verdiepen in de wereld van de piratenradio.
Een hobby wat toen erg in was, we bouwden zenders voor menig
ander radio station. Maar die werden iedere keer in beslag genomen
door de Radio controledienst.
Daar ben ik nog jaren mee door gegaan. Andre is nog steeds een
goede vriend van mij. Ik kwam met mijn zeventiende van school af
met een elektra diploma in mijn zak en ben vervolgens gaan werken
bij de firma Huysmans als elektricien. Deze firma had alleen werk in
de gevangenis Scheveningen, daardoor kwam ik destijds op alle
afdelingen van het Huis van bewaring, de Sprang de jeugd
gevangenis, de strafgevangenis genaamd de bunker en in het P.S.C.
zaten de lang gestraften, die niet helemaal goed bij hun hoofd
waren, deze gedetineerden hadden allerlei vrijheden en privilegies
zoals bezoek op cel, je had ook het ziekenhuis voor gedetineerden.
Hier spreek ik over de periode van 1982 tot 1984. Zelf heb ik de
oorlogsmisdadiger Menten nog meegemaakt.
Hij had een eigen ruimte in het ziekenhuis.
In de strafgevangenis zaten bekende criminelen zoals Laurens Denie
en Aad Denie. Aad was een vriend van mijn broer Peter. In die
periode heb ik nog op de cel van Koos H. gewerkt, de tot levenslang
gestrafte kinderenmoordenaar. Ik kan mij nog goed herinneren dat
ik op die afdeling aan het werk was, overigens pas 17 jaar, dat er bij
een gedetineerde aan zijn post was gezeten en dat hij helemaal uit
zijn dak ging zodat de bewaarders hun kantoor in vluchtten toen hij
begon te gooien met alles wat los en vast zat en ik stond daar
alleen. Ik ben een lege cel in gevlucht, waar ik aan het werk was en
wilde de deur dicht trekken, maar dat ging niet die was vergrendeld.
Gelukkig ben ik er goed vanaf gekomen. Het ging hier om een
gewelddadige moordenaar.
In die tijd was ik met mijn vrienden altijd te vinden op de Gooilaan
zoals Joop van E, Arie de G, Martin P, Dennis S, Martin Z, Mark K,
Theo L, Aad P, Jean Paul van E, Ron C. In die tijd gingen we elk
weekend naar de Marathon met de hele club. Vrijdag, zaterdag en
zondag, vooraf gingen we altijd een biertje drinken in de Lady’s bar
aan de Zuiderparklaan en daar planden we onze inbraken geen één
voetbalvereniging, school of clubhuis was veilig voor ons. De
diefstallen van motors en brommers, zoals de populaire Kreidler en
Zundapps. De gestolen brommers werden de volgende dag voorzien
van andere chassisnummers en vervolgens verkocht. Zo gingen we
door de weeks vaak naar de binnenstad om kleding en zonnebrillen
en parfums te stelen. Voor een bezoek aan de opticien hadden we
een mooie tactiek.
We hadden een vriendin genaamd Inge van O, zij heeft later helaas
zelfmoord gepleegd. Zij liet achter in de winkel haar ogen testen en
vervolgens haalde wij de schappen leeg, dat leverde mooie
zonnebrillen van het merk Ray Ban op.
Ook stalen we Lacoste truien, poloshirts en parfums uit de V&D en
Peek en Cloppenburg. De flessen parfum waren niet te tellen.
Die we vervolgens avonds in snackbar Joy aan de Zuiderparklaan
aan het personeel door verkochten. In die tijd maakten we ons ook
sterk voor een clubhuis met hulp van een aantal mensen van de
gemeente.
We kregen 60000 gulden subsidie en hadden ons eigen clubhuis de
Schuilkelder. We hebben dit clubhuis met al die jongens ingericht en
draaiende gemaakt. Van die subsidie hebben we ook een braderie
georganiseerd met wat artiesten. Ik weet dat ik van het verdiende
geld ongeveer vijf duizend gulden achterovergedrukt had.
Ook Oud en Nieuw was op de Gooilaan een aardig gebeuren. Er
werden auto’s gestolen om vervolgens in de brand te steken.
December 1982 had ik een bom gemaakt met afstand bediening. Die
zouden we op de weg tot ontploffing brengen. Hij ontplofte drie
meter nadat er een politieauto overheen reed. In een bouwkeet die
we in de fik staken ontplofte een gasfles. Theo O. raakte gewond en
uiteindelijk zaten acht man vast in de Sprang op Scheveningen. In
de tijd dat ik in de gevangenis van Scheveningen werkte heb ik ook
zo nu en dan wiet naar binnengesmokkeld. Dat ging best makkelijk.
Eerst moest ik door een detector en mijn werkkarretje keken de
bewaarders nooit na en mocht altijd zonder verdere controle
doorlopen, zodat ik de wiet in mijn gereedschapskist mee naar
binnen nam. Eenmaal binnen gooide ik de wiet in de doucheruimte
op de afdeling. Mijn vrienden hebben al om al negen maanden
vastgezeten. Later achter onze woning op de Escamplaan kreeg ik
ruzie met een buurman die had mij een klap op mijn oog gegeven.
In ons clubhuis de Schuilkelder vroeg mijn broer Peter hoe ik aan
dat oog kwam. In eerste instantie wilde ik het niet zeggen, maar op
aanhouden van Peter vertelde ik het. Wat ik al vermoede gebeurde.
We zaten met drie man in de auto op weg naar de man die mij
geslagen had. Uiteindelijk deed de man of hij niet thuis was en
vervolgens hebben we zijn auto toegetakeld. Later die week stond
de politie voor mijn deur en werd ik meegenomen en werd na
ongeveer vijf uur verhoor weer vrijgelaten, ik had verklaard dat ik
die auto toegetakeld had en moest later voorkomen voor deze zaak
en werd veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf en moest deze
straf uitzitten in Vught Nieuw Vosserveld. Dat was een halfopen
gevangenis waar de hele dag de deur openstond, zo konden we daar
ook koken en gezamenlijk eten, maar na een week kreeg ik een
aanvaring met een bewaarder en kwam de laatste twee weken op
het hoofdgebouw terecht met een rode kaart op de deur. Ik had
gelijk alle beperkingen te pakken. Ergens in november kwam ik vrij.
Dat was mijn eerste gevangenis ervaring. Ik kon die klap niet van
me afzetten. Later rond de feestdagen in december had ik een bom
gemaakt met een ontsteking van ongeveer vier minuten, vervolgens
heb ik zijn auto opgeblazen. Helaas was deze bom sterker dan
gedacht en blies ook menig raam eruit in de omgeving. Wel
opvallend was dat ik daar nooit voor ben opgehaald door de Wouten
In die tijd ventte ik met namaak parfum. Ik had alle bekende
merken en kocht deze flesjes in voor drie gulden en verkocht ze door
voor tien gulden. Via jongens uit het Westland had ik ook namaak
kleding zoals Lacoste poloshirts en trainingspakken. In die tijd was
dat mooie handel, rond de kerstdagen verkocht ik vuurwerk, dat
ging echt snel. Ik moest keer op keer vuurwerk erbij halen. Zo
verdiende ik er een aardige zakcent bij.
In die periode kreeg ik verkering wat tot gevolg had dat mijn
vriendschap met die jongens verwaterde er kregen meerdere
jongens uit die tijd verkering en iedereen ging zijn eigen weg. Ik
kreeg mijn eerste huis aan de Max Havelaarstraat in Spoorwijk, waar
ik de eerste twee en een half jaar met mijn vriendin woonde. Nadat
zij met een vriend van mij er vandoor ging heb ik daar nog een jaar
gewoond. In die vrijgezellentijd ging ik veel opstap. Ik kwam toen
veel in cafés zoals de Lets ’in en The Crusader. De Lets ’in was een
bruin café waar het altijd gezellig was en na sluitingstijd pakte we
altijd een taxi naar The Crusader aan de Waldorpstraat. Dit was een
nachtzaak waar alle bekenden uit de stad kwamen.
In die tijd ben ik een nieuwe vriendin tegen het lijf gelopen,
genaamd Marina, na een maand of twee ben ik bij haar gaan wonen
in de Bunnikstraat. Zij was vier jaar jonger dan mij met hele goede
ouders, haar vader Rob was een vriend van me en daar ging ik ook
al een tijd mee om.
We deden samen klussen aannemen. Zo hebben we een aantal
shoarma winkels gebouwd voor een Egyptenaar. Met Rob heb ik ook
nog een radiopiraat gehad. Enige tijd later ging mijn relatie niet
goed, ondanks dat ze zwanger was, we zijn toen uit elkaar gegaan.
Uit deze relatie is mijn dochter Charclay geboren. Mijn dochter
leerde ik pas kennen toen zij veertien jaar was dat kwam door Rob
die ik in de stad tegen kwam en zei dat mijn dochter mij wou
ontmoeten.
We hebben een ontmoeting geregeld en al gauw bleek dat het
meisje uit huis geplaatst was en onder jeugdzorg viel en dat haar
moeder ervoor gezorgd had dat ze uit huis geplaatst was. Ik wilde
een band met haar opbouwen, maar kreeg al snel het gevoel dat zij
dat op afstand hield en loog. Zodoende heb ik daar toen een punt
achter gezet.
Hoofdstuk 2
Met de handel op pad.
Na het verbreken van mijn relatie met Marina ben ik in de Beetstraat
in Spoorwijk gaan wonen en ben aan het werk gegaan in de The
Crusader aan de Waldorpstraat.
Dat was een tent waar allerlei soorten en maten kwamen. Elk
weekend zat die tent vol met aan de deur Ballie te P. en Willem M.
beide bekenden uit Den Haag. Het feest duurde daar tot half zes.
Tijdens mijn werk leerde ik mijn ex zwager kennen Cokkie N. Een
gezellige man. We kwamen in gesprek en vertelde mij dat zijn
rijbewijs in Bremen in beslag was genomen en dat hij een probleem
had omdat hij in Duitsland aan het venten was en nu zijn geld niet
kon verdienen. Verder in dat gesprek vroeg hij of ik zijn chauffeur
kon zijn, zodat hij weer kon gaan venten en de winst zouden we
delen.
Ik zag daar wel wat in en ging met Cok mee naar Hamm in
Duitsland waar hij een kampeerwagen op de camping had staan. De
rest van zijn familie stond ook daar, Janus, Corrie, Hilda en Wout, in
Wout zijn kampeerwagen kon ik slapen. Ik ging aan de slag met
mijn Duits door middel van een woordenboek. We zijn drie weken in
Duitsland gebleven en elke dag zijn we gaan het venten.
We verkochten pannensets en bestekkoffers.
Cok was een goede koopman en verkocht een hoop handel. Zo
stopte Cok bij autobedrijven waar hij mij naar binnen stuurde maar
wat ik niet wist was dat deze bedrijven al dertig keer bezoek had
gehad van een venter, als ik dan een pannenset aanbood werd ik het
bedrijf uitgejaagd zodat ik met een rooie kop naar de auto ging, Cok
lag dan te gieren van het lachen en daar ben ik dus meerdere keren
in getrapt.
Ik had wel na drie weken met aftrek van een hoop kosten 2300
mark verdiend. Kortom een hoop geld. Toen ik weer thuis was heb ik
alles weer opgepakt en leerde ik tijdens mijn werk in de The
Crusader mijn ex kennen, dat was de zuster van Cok. Tutte N. zij
had een zoontje van acht jaar genaamd Cokkie wij kregen verkering
en na twee maanden verhuisde ik naar het woonwagenkamp aan de
Viaductweg in Den Haag. Zij had een woonwagen op vak 94 naast
kale Piet Mulder, dat was haar opa. Zij had een P.V.C.-wagen van 4
bij 14 meter. Op dat moment was ik aan het werk bij mijn
toenmalige zwager Ed, die had een stukadoors bedrijf waar ik allerlei
werkzaamheden deed. Dat werk hield een gegeven ogenblik op.
Vanaf dat moment stapte ik het vrije reiziger leven in.
Ome Look, een broer van mijn schoonvader, een hele toffe man
trouwens, had aan de Fruitweg 18 een sloopterrein, waar een aantal
woonwagens stonden waar familie in woonden. De rest was vol
gebouwd met loodsen en sloopauto’s. Later heeft ome Look een
grote loods laten bouwen met als doel een mega bingo te laten
draaien. Er was een grote bar in gebouwd voor het horeca
gebeuren, een podium waar ik de ballen kon afroepen, de zaal had
een capaciteit van ongeveer 450 zitplaatsen. We hadden zelfs
bussen geregeld die op Rotterdam station de bingo klanten
ophaalden. Als extra service werden er ook mensen gehaald en weer
thuis gebracht. De eerste avond dat we draaiden hadden we
ongeveer 240 mensen binnen. De keer daarna zaten we op bijna
450 mensen, dat ging goed en we verdienden allemaal goed.
Ondertussen had ik op camping Bruggenhof in Dordrecht een staan
wagen waar ik maanden achter elkaar was.
Twee keer per week ging ik terug naar Den Haag om in de loods van
ome Look bingo te draaien. Maar na een week of vijf kwam ik terug
van de camping en zag bij aankomst op het woonwagenkamp dat de
hele politiemacht op de been was om alles in beslag te nemen. Het
bingo draaien was afgelopen dus zat er maar één ding op dat was
gaan venten.
Ik leende van mijn ex- schoonvader geld voor een kampeerwagen en
4500 mark handelsgeld om pannensets en bestekkoffers te kopen.
Ik ben terecht gekomen op een camping onder München aan de
Pilsen See. Na het inrichten van mijn kampeerwagen een oude
Tabbert Senator ben ik de volgende dag voor de eerste keer alleen
gaan venten. Ik had de auto afgeladen met handel en ben de stad
ingereden, ik venten in de top vijf mensen af en verkocht op mijn
eerste dag voor 550 mark winst. Ik dacht wat gebeurt hier, als dit
elke dag zo gaat zit het financieel wel goed. Ik stond daar met twee
broers van mijn schoonvader Jannes, Corrie, Wout en Willem van K.
en Cokkie mijn zwager. We waren allemaal met ons gezin. We
stonden daar met zes kampeerwagens naast elkaar. De camping lag
aan een groot meer met een Beiers café, waar we geregeld in het
weekend en biertje gingen drinken. Het was ondertussen winter
geworden. In de weekenden trokken wij er op uit en pakte dan een
hotel in Oostenrijk. Daar gingen we dan skiën en opstap. We zaten
meestal in Sint Johan een heel mooi wintersportplaatsje. We namen
ook handel mee naar Oostenrijk, waar venten verboden was. Zodat
we de handel moesten meesmokkelen. We haalden de achter bank
uit onze auto en in plaats van de achterbank plaatsten we daar
bestekkoffers met een deken daarover heen en de kinderen
erbovenop en dan de Oostenrijkse grens over.
We venten die handel uit op zaterdagmorgen, zodra we de kosten
een beetje hadden terugverdiend stopten we en reden snel terug
naar het hotel om verder te genieten van het weekend.
In Duitsland ventte ik hoofdzakelijk op bouwerijen en arbeiders die
langs de weg werkten. Dat waren mooie mensen die door de regel
altijd wel een paar honderd mark op zak hadden en hadden ze geen
geld bij zich dan hadden ze een cheque, die was tot vierhonderd
mark ingedekt, alleen moest je die zelf gaan innen bij hun bank. Ik
hield al snel veel geld over en betaalde al snel mijn schoonvader
terug en kon ik ook een andere kampeerwagen kopen.
Ik kocht een Tabbert Contesse van 6,30 meter, die was alweer een
stuk comfortabeler. Mijn schoonvader en ome Bats brachten deze
kampeerwagen naar ons toe.
Ome Bats verkocht stacaravans aan de Erasmusweg en deed ook in
vuurwerk en kerstbomen die we samen met mijn schoonvader
inkochten. Ik reed toen in een oude B.M.W. 3 serie. Ik was een
gegeven ogenblik onderweg toen er een Duitser op de achterkant
klapte, die auto zag er niet uit. De B.M.W.-garage heeft hem
weggesleept en ik kreeg een splinternieuwe drie serie mee op Duits
kenteken, we zijn later nog met deze auto naar huis gereden.
Toen alles was geregeld met de verzekering kocht ik het eerste
model Opel Omega wat overigens een fijne vent auto was. Na een
half jaar in München te hebben gestaan zijn we verhuist naar
Garbsen dat ligt tegen Hannover aan.
We zijn op camping de Blauer See gaan staan, we stonden daaruit
eindelijk met ongeveer veertig kampeerwagens. Het was een
redelijke camping aan een mooi meer met een winkeltje en een
kroeg, waar we vrijdags met de mannen een potje gingen kaarten
en een aardig biertje dronken.
We stonden daar met een hoop reizigers uit Den Haag, Rotterdam,
Leiden, Velsen en Brabant. Elke dag ging ik venten in Hannover.
Daar had ik al snel mijn draai gevonden. Ook daar ventte ik op
bouwerijen en bedrijven en verdiende elke dag veel geld. In die
periode verdiende ik elke week ongeveer vijf a zes duizend mark.
Zaterdags stampte ik mijn auto vol met handel, en ging naar de
automarkt waar ik een entree kaart kocht en vervolgens op een
mooie plek ging staan tussen de auto’s die verkocht gingen worden
met mijn koffer bak open. Er kwamen veel Oostblokkers op deze
markt die weinig of geen Duits spraken. Die waren verbonden aan
tussen personen, die de aankoop van een auto regelden. Deze
tussenpersonen zagen ook wat in mijn pannensets en bestekkoffers
en gingen mijn handel aanprijzen. Zij haalden er natuurlijk een
percentage tussen uit en ik was elke zaterdag na ongeveer vier uur
te hebben gestaan leeg verkocht en ging dan weer zeer tevreden
terug naar de camping. Meestal had ik rond de negenhonderd mark
verdiend. Na twee maanden kreeg ik een verbod en mocht er niet
meer verkopen en kwam ook de automarkt niet meer op.
Maar op het moment dat ik eraf werd gezet zag ik dat er rond half
drie veel mensen die een auto wilde kopen de automarkt af reden en
vervolgens op een grote parkeerplaats aan de overkant verder
gingen met kopen en verkopen.
Deze parkeerplaats was niet van de automarkt dus ging ik daar elke
zaterdag om half drie staan en verkocht alsnog mijn handel.
Na drie maanden venten in Hannover kwam ik op het idee om eens
een dagje in Hamburg te gaan venten.
Ondertussen had ik mooie visitekaartjes laten drukken en een Duitse
mobiele telefoon op het D2 net gekocht, die was net op de markt en
kostte voor die tijd heel veel geld.
Ik betaalde tweeduizend mark voor deze telefoon.
Overal waar ik verkocht, liet ik een kaartje achter.
Vanaf dat ik in Hamburg was gaan venten verkocht ik buitengewoon
veel handel. Ik kreeg steeds meer telefoontjes voor nabestellingen.
Door heel Hamburg was ik aan het venten. Zo was ik op een dag bij
het vliegveld, totdat ik daar ergens in een zijstraat terecht kwam en
zag zogezegd een paar putjesscheppers die daar aan het werk
waren.
Ik ventte deze mensen af en twee waren geïnteresseerd en kochten
allebei een pannenset. Ik gaf ze natuurlijk allebei een visitekaartje
en ging weer verder. Niet wetende wat daar uit voortvloeien zou.
Twee dagen later belde één van deze mannen op, genaamd Muller.
Hij bestelde twintig pannensets en tien bestekkoffers die ik de
volgende dag ben gaan brengen. De handel ging maar net in de
auto. Muller kwam uit Zweden en nam een gedeelte mee naar
Zweden en de rest verkocht hij op zijn werk. Hij vertelde mij dat hij
voor de gemeente Hamburg werkte en dat daar ongeveer
vierduizend man werkte en dat hij nog veel meer handel ging
afnemen. Dat vond ik natuurlijk helemaal niet erg. Het was een dag
later toen belde zijn collega op die ik ook een set had verkocht. Dit
was een Indonesische man genaamd Eddie en die bestelde hetzelfde
als Muller. De volgende dag ben ik die handel gaan brengen naar zijn
woonadres de Harksheiderstrasse 159 in Hamburg. Toen ik daar aan
kwam werd ik gelijk uitgenodigd voor een bak koffie, Eddie was een
hele sociale man van rond de veertig en vertelde mij dat hij nog veel
meer sets ging afnemen. Een week later belde collega nummer drie
op, dat was Andreas hij bestelde tien pannensets en tien
bestekkoffers. Met Muller en Andreas heb ik bijna een jaar lang
wekelijks deze hoeveelheid handel verkocht. Eddie was een ander
verhaal, daar zette ik handel op de pof neer, wat hij elke week netjes
afrekende. Ondertussen sprak ik ook vrij goed Duits en had met
Eddie ook heel wat gesprekken gevoerd en op een dag zei hij tegen
mij waarom koop je geen Duitse auto. Ik vertelde hem dat ik dat wel
wilde, maar dat ik dan in Duitsland ingeschreven moest staan. Eddie
zei dat is geen probleem dan laat je jezelf bij mij inschrijven.
Zogezegd zo gedaan ik heb me toen in Duitsland ingeschreven en
vervolgens ben ik een verblijfsvergunning gaan halen, vervolgens
ben ik naar het verkeersambt gegaan en heb mijn Hollandse
rijbewijs om gewisseld voor een Duits rijbewijs. De week daarop ben
ik met een plastic tasje met Duitse marken erin naar de
Mercedesgarage in Hamburg gereden met mijn schoonvader Ak. Op
zoek naar een Mercedes die ik mooi zou vinden en ik zag hem gelijk
staan. Een turquoise Mercedes 250 diesel. Ik had gelijk geen oog
meer voor een andere auto, maakte een proefrit en heb gelijk de
financiële afwikkeling afgehandeld. Ik moest een aardig bedrag
betalen. De verkoper vroeg of ik het over de bank ging betalen. Ik
zei nee en deed het plastic tasje open en zei dat ik cash wilde
betalen wat voor hem vrij ongebruikelijk was.
De meeste mensen betalen via de bank.
De verkoper regelde mijn kenteken platen die staan in Duitsland op
naam, naast de dealer zat een verzekeringsmaatschappij, waar ik de
auto direct kon laten verzekeren.
Zo kon ik met mijn nieuwe auto gelijk terug naar Garbsen rijden. De
volgende dag ben ik gaan venten met Duitse nummerplaten dat was
een veel mooier voorkomen. Daardoor leerde ik ook steeds meer
nieuwe klanten kennen. Op een dag werd in Nederland mijn auto
gestolen.
Dat gaf een hoop ellende. Ik had namelijk mijn papieren in de auto
laten leggen en moest alles in Duitsland op nieuw aanvragen. Daar
ben ik zes weken mee bezig geweest om alles weer op orde te
krijgen. Ik had mijn auto net een jaar. Vervolgens ben ik weer naar
de Mercedes gereden om een andere auto te kopen. Dat werd een
C180 model.

Het ging mij in die tijd aardig voor de wind. Zo kocht ik iets later een
andere Tabbert, een Baronesse van zeven meter tien. Ik had ook
goed wat handelsgeld opgebouwd.
In die periode heb ik aardig wat kilometers gereden.
Elke dag ongeveer driehonderdvijftig kilometer op en neer naar
Hamburg. Op een gegeven ogenblik vertrokken de meeste reizigers
naar Budapest in Hongarije, ik had daar eigenlijk geen zin in, want ik
verdiende in Hamburg elke week ongeveer zeven duizend mark op
dat moment. Dat was natuurlijk een hoop geld, maar doordat de rest
van de familie daarnaartoe ging, zijn wij ook naar Hongarije
gereden. We stonden daar verdeeld over twee campings.
Fortuna waar ik zelf ben gaan staan en camping Flora, waar de rest
is gaan staan. In het begin stond ik daar met mijn schoonfamilie en
nog wat andere reizigers. Eerst ben ik met wat jongens gaan venten
om te kijken hoe het daar was. Ik was Duitsland gewend en
verdiende daar goed, maar voor mij scheelde het de helft van mij
verdiensten. Ik moest er goed aantrekken, al om al mag ik niet
klagen, maar ik was een beetje verwend geraakt. Tijdens het over
venten zijn we nog weleens in een discotheek terecht gekomen,
zoals de Hurlie Curlie, een tent met een stuk of acht grote portiers
aan de deur. Zodra we daar voor de deur stonden zei de portier
lachend “Labos maffia”, dus ik vroeg aan die jongens die daar
ondertussen al vijftig keer geweest waren, wat zegt die vent nu
eigenlijk. Het betekende pannensets maffia wat hij zei. Ik kwam die
tent binnen en wist niet wat ik zag. Het was begin jaren negentig en
die mokkels hingen daar in de palen in stringetjes, dat waren we in
de Hollandse discotheken niet gewend. Na afloop doken we nog
menig sexclub in en daar werkten allemaal Russische hoeren. Het
was op zich een super land, alles was goedkoop. Een hapje eten en
drank kostte daar weinig.
Wat helemaal mooi uitkwam was dat de politie er corrupt was. Op
een bepaald moment ventte ik in een stadje en ging op een man af
die bij mij instapte en mij meenam naar een flat waar zijn zuster
woonde. Hij ging naar boven om zijn zuster te halen, en vervolgens
kwamen er allemaal huisvrouwtjes mee naar beneden. Ik verkocht
daar mijn auto leeg, maar tijdens het verkopen kwam er een Skoda
aan rijden met twee agenten in burger erin. Het eerste wat ze riepen
was “sjok probleem” Wat niet anders betekende als dat ik een groot
probleem had. Hij zei tegen mij dat ik niet mocht verkopen, maar zei
direct geef mij maar twintig Duitse mark dan mag je een kwartier
blijven staan, maar dan moet je weg zijn. Natuurlijk betaalde ik de
agent en verkocht snel mijn handel en weg was ik.
Je mocht in Hongarije alleen reclame maken met die handel en niet
verkopen. Zo was ik een avondje opstap met Barend M. en we
hadden het eén en ander gedronken en dan zit je er niet op te
wachten dat je in zo een land je rijbewijs kwijtraakt. We reden door
het centrum van Budapest en ja hoor, er springt een agent voor de
auto en we hadden weer een probleem. Barend zei; “Was problem,
ich bin vom das Deutsche consulaat”!! De agent sprong opzij en
gebaarde dat we snel moesten doorrijden, mooi man. Dat soort
dingen kon je daar gewoon doen. We reden in een splinternieuwe
Mercedes S klasse, dan werd je toch al nagekeken.
Ondertussen was ome Look gaan grossieren in Slovenië. Hij was met
een aantal kampeerwagens op de stadscamping van Ljubljana gaan
staan, dus ben ik kort daarop ook naar Ljubljana gereden met de
kampeerwagen. Het was een heel mooi land om te venten. De
mensen waren goedgelovig, je verkocht daar erg makkelijk. We
kregen goede prijzen. De oude mensen spraken in het algemeen
goed Duits en de jonge mensen Engels ook leerden we al snel het
verkooppraatje in het Sloveens en bepaalde woorden die je moest
weten. We stonden daar uiteindelijk met een kampeerwagen of
veertig. Ik ging altijd rond zeven uur van de camping af en was
meestal een uur of één terug.
Dan had ik goed de kost verdiend. Daarna was het douchen, korte
broek aan en genieten van de dertig graden die het daar zomers
was. Hoofdzakelijk stonden we daar met reizigers uit Den Haag en
Leiden. De sfeer was opperbest. We gingen vaak uit eten of een
drankje drinken tot in de kleine uurtjes met als gevolg dat je de
volgende dag met een punthoofd in de auto zat.
Toen kreeg ik te horen dat twee grossiers het voor elkaar hadden
om een vergunning te krijgen voor Oostenrijk. Ik kon een
vergunning krijgen van Drikus M. en ben toen met de
kampeerwagen naar Wenen gereden. Daar kwam ik op de camping
aan, nou ja camping? Het was niet meer dan een grasveld en het
krioelde van de muizen. Al snel was ik weer aan het venten en kwam
er al snel achter dat de inwoners van Wenen heel erg stug en
achterdochtig waren. Je kon er wel verkopen, maar het was geen
Slovenië of Duitsland. Na een maand ben ik weggereden.
In die periode had mijn schoonvader handel in Slowakije staan en
ben daarheen gereden. Ik stond daar op een stadscamping in
Bratislava. De camping leek op een betonnen parkeerplaats en in dit
land lag de criminaliteit op een zeer hoog peil zelfs een Trabant had
binnen in een anti-diefstal slot. Op de camping hadden we zelfs een
particuliere bewaker moeten nemen. Als je die man zag werd je al
bang. Hij had twee dobbermans en had allerlei wapens aan zijn
lichaam hangen. Hij bewaakte ons en onze spullen. Onder elkaar
betaalden wij die man. Hij kostte vijfhonderd mark per maand.
Kortom ben ik daar een aantal weken geweest.
En ben vervolgens met Barend weer terug naar Slovenië gereden.
Na ongeveer zestien uur rijden kwamen we op de stadscamping van
Ljubljana aan.
De volgende dag hebben we onze kampeerwagens weer op orde
gebracht. We waren gelukkig weer terug in Slovenië. Nu stonden we
met vijf kampeerwagens en hadden het rijk voor ons alleen. Samen
met Barend, Frank, Dennie van Cornelia uit Den-Haag en Hannes
van Ket uit Breda, dit zijn de ouders van het kroeg zangertje Toni
van Boxtel. We hadden het best leuk onder elkaar.

Zo hadden we verkooppassen van de fabriek en levenslange garantie


bewijzen en fabriek stempels. Op die manier gaven we de mensen
alle garanties die ze maar wilden hebben. Het was alleen niets
waard. Ik heb toen drie weken met Barend samen gevent. Hij had
een totaal andere manier van venten laten zien dan ik gewend was.
Hij heeft mij met openmond laten staan, het leek wel of hij ze
hypnotiseerde en vervolgens sleepte hij daar zulke hoge bedragen
uit, niet meer normaal. Daar moest ik zelf drie sets handel voor
verkopen en Barend maar één set en dan heb ik het er niet eens
over dat hij er met een gouden bestek overheen ging. Zonder te
blikken of blozen vroeg hij daar enorm veel geld voor. Vaak lukte het
ook nog. En dan praat je over duizenden marken winst.
We waren in die tijd vaak om een uur of twee klaar en gingen dan
naar de vismarkt. Daar kochten we gamba’s en maakte deze klaar
op de B.B.Q. Dat was echt een goed leven. Soms gebeurde het dat
we gingen over venten met een aantal mannen en als we dan
ongeveer 800 tot 1200 mark hadden verdiend zei me zwager Cok,
zullen we even een biertje gaan drinken vervolgens gingen het
centrum van Ljubljana in en Cok wist wel een leuk tentje.
Zogezegd zo gedaan. Ik stond voor een elf verdiepingen hoge flat
waar allerlei bedrijven in gevestigd waren en zei; tegen hem waar
gaan we nu weer naartoe. Hij zei; “Komt goed”. We stonden in de lift
en Cok drukte op de elfde verdieping. Aangekomen op de elfde
verdieping gingen de lift deuren open. Nou ik kan je zeggen, ik liep
daar regelrecht een seksclub binnen die vol zat met Russische
hoeren en wij hadden het natuurlijk naar ons zin, en na meerdere
bezoeken werd het een soort van clubhuis. Ik ontmoeten daar
Carina, zij kwam uit de Ukraine. Deze vrouw was van mijn leeftijd en
was helemaal gek op mij. Ik ook op dat moment op haar. Het duurde
alleen niet lang, want toen ik aan het venten was belde mijn ex op
om te vertellen dat ze zwanger was. We hadden op dat ogenblik
weer eens ruzie.
Ik ben naar huis gereden en heb de verantwoordelijkheid voor mijn
kind genomen. Had ze niet zwanger geweest had ik waarschijnlijk
met die Carina verdergegaan. Ik heb toen gekozen voor mijn kind.
Toen mijn dochter Willietha werd geboren zijn we weer terug naar
Slovenië gereden. Daar hebben we een tijdje gevent.
En zijn vervolgens doorgereisd naar Kroatië. Ik stond daar op een
camping in Zabok, dat was dertig kilometer boven Zagreb. Deze
camping sloeg alles. We stonden op een grasveld en het sanitair hok
was van hout en was misschien al vijftig jaar oud. Door de regel
heen was het met koud water douchen, er was ook een zwembad
waar alle tegels vanaf lagen en was leeg. Maar er was hoop. Wij
betaalden elke week honderdvijftig mark staangeld per gezin en dat
investeerde de eigenaar allemaal in zijn camping, zodat er na drie
maanden een nieuw zwembad met buitenbar en snackbar was, plus
een nieuw sanitair. Uiteindelijk was het best een leuke camping.
Waar we onder elkaar elke week een feestje bouwden. We lieten
dan een zwijn aan het spit komen, drank en muziek erbij. Dat
duurde dan tot in de kleine uurtjes. Zo gingen we ook met een man
of veertig uit eten, dat kostte daar bijna niets.
We stonden daar met een kampeerwagen of twintig en stonden met
Willem van K. en zijn twee zoons Tommy en Wimpie, verder een
paar reizigers uit Zeeland, Karel en Mien van het kamp op de
Gunthersteinweg in Den Haag, Karel en Willeke mijn buren van het
woonwagenkamp en Lowie van B samen met zijn vrouw. Lowie ook
wel bekend van de koffietent aan de Statenlaan. Lowie had net een
aantal jaren in Engeland gezeten voor handel in xtc. Lowie had
vroeger de Sandokan op Scheveningen samen met Willem van K.
Verder stonden Gerrit M. met zijn toenmalige vrouw Thea daar ook,
eveneens een paar reizigers uit Amsterdam, die wij de ketchup
familie noemden, omdat ze allemaal rood waren en de auto was
rood en hun zwager stond er ook die had een litteken op zijn gezicht
die noemde we Scarface.
Hij reed in een ouwe B.M.W. vijf serie. Elke dag ging hij met een
afgestampte auto met pannensets en bestekkoffers de weg op en
waren vrij snel weer terug. Wat bleek nou, deze handel deden ze om
ruilen voor wapens en anti-tank granaten. Die verstopten zij in de
deuren en waar zij ook maar iets konden verstoppen om het later
mee te nemen naar Nederland. Deze wapens verkochten zij voor een
goede prijs. Ook hadden zij twee dochters, die werden door die
jonge jongens helemaal uitgewoond. Er kwamen ook nog wat
jongens uit Leiden bij ons staan, die waren op de vlucht.
Zij hadden iemand geripped en het was in Nederland te heet onder
hun voeten geworden.
Zij kochten handel bij mijn schoonvader, maar gingen alleen niet
venten. Er kwamen ook nog wat over venters langs.
In de laatste periode dat ik daar stond ben ik een week naar huis
gegaan. Zo werden we in die week gebeld door mijn zwager Cok
met het verhaal dat mijn zwager aan de drank geslagen was bij
Scarface in de wagen en tijdens het zuipen kregen ze een
onenigheid, maar wat gebeurde er.
Scarface kreeg een hartaanval of zo en viel dood op de grond, Cok
was ze eigen doodgeschrokken en pakte een doek uit een
chlooremmer wat ik later hoorde en begon hem in zijn gezicht te
slaan met die doek en schreeuwde: “Word wakker kankerlijer”, maar
hij werd niet meer wakker. Achteraf is dat voor de ketchup familie
nog een heel tafereel geweest.
Ik ventte aan de Hongaarse grens en verdiende daar elke dag een
heleboel geld, totdat ik op een dag terugkwam op de camping en
daar een inval bezig was, dat betekende aan het einde van de dag
dat we daar niet meer konden venten.
Vervolgens zijn we naar Duitsland gereden.
Naar Garbsen, daar was het ondertussen redelijk hard lopen om wat
te verdienen. Het is op dat moment alweer September 1997. We zijn
daar nog ongeveer een maand gebleven. Toen zijn we naar huis
gereden met de kampeerwagen.
Eenmaal thuis hebben we alles weer op orde gebracht.
Uiteindelijk heb ik achteraf nog eens zitten uitrekenen wat dat
venten mij heeft opgeleverd.
In die jaren heb ik ongeveer een 550.000 mark verdiend, maar zo
snel als het binnen kwam ging het er ook weer uit.
Hoofdstuk 3
In de wiet
Toen ik thuis was ben ik eerst mijn woonwagen gaan op knappen op
vak 60. We hadden het vak plus woonwagen overgenomen van mijn
zwager, een gegeven ogenblik had ik alleen nog een keuken nodig,
ik kwam in gesprek met mijn buurman Jan een goeie vent maar hij
hield wel van oplichten, ik zei zo tegen hem ik heb alleen nog een
keuken nodig. Hij zei gelijk die moet je oplichten, ik zei ok? Hij heeft
mij verteld hoe ik dat moest doen. Ik liet daar geen gras over
groeien en ben de volgende dag naar een toen nog bestaande
bouwmarkt gegaan, ik kwam in gesprek met de keuken verkoper en
zei tegen hem, ik wil deze hoogglans keuken met eetbar met allerlei
apparaten erin, ik heb hem alle maten gegeven, en deze keuken
kwam op 23000 gulden uit en ik moest tien procent aanbetalen. Ik
heb toen die tien procent dus 2300 gulden betaald. Vijf weken later
kreeg ik bericht dat ze de week daarop de keuken zouden leveren en
dat hij door een transportbedrijf gebracht zou worden. Ik heb toen
een timmerman geregeld voor die dag. Het was de dag van
bezorging rond de klok van half elf toen er een grote vrachtauto het
woonwagenkamp op kwam rijden om mijn keuken af te leveren, ik
heb toen samen met de chauffeur en de timmerman de keuken in
mijn woonwagen gezet, en de timmerman was gelijk begonnen met
de keuken te plaatsen. Ik heb de chauffeur mee naar buiten
genomen en de deur van mijn woonwagen op slot gedraaid en zei
dat ik even aan de overkant geld ging pakken, ik ben toen regelrecht
naar de koffieshop Hollywood gelopen die aan de overkant van het
woonwagenkamp zat en ben op me gemak een bak koffie gaan
drinken. Tijdens mijn bakkie koffie werd ik gebeld door de
timmerman, hij vertelde mij dat de vrachtwagenchauffeur er nog
stond en dat hij stond te bellen, na een half uur ben ik weer terug
gegaan om te kijken, maar hij was nog niet weg en ben toen naar
hem toe gelopen om hem te vertellen dat ik hem niet ging betalen
en dat hij de keuken binnen had gezet en was weg gelopen, en de
keuken had toevertrouwd. Maar dat belletje wat hij gepleegd had
was met de bouwmarkt, want tien minuten later stond er een
bedrijfsleider, keukenverkoper en de beveiligingsman voor mijn
woonwagen. Hen stond ik ook te woord en op dat ogenblik kwam er
ook politie bij. Ik vertelde hun mijn verhaal dat ik niet ging betalen
omdat de apparaten niet geleverd waren en het aanrechtblad en wat
gebeurt er, de bedrijfsleider stuurt de verkoper terug naar de
bouwmarkt om alles op te halen wat er niet bij was geleverd, een
kwartier later kwamen ze terug en ja hoor, zij kwamen de oven en
de magnetron brengen, ik heb deze apparaten ook naar binnen laten
zetten en weer de deur op slot gedraaid waar de politie bij was. Dus
ik zei tegen die lui, waar is me aanrechtblad. De bedrijfsleider
vertelde mij dat deze pas over drie weken geleverd kon worden, dus
ik er gelijk bovenop dat ik de keuken niet ging afrekenen omdat het
aanrechtblad ook op deze dag geleverd zou worden. Ik zei toen nog
tegen die agenten dat als je een auto koopt rij je toch ook niet weg
als de wielen er niet onder zitten en dan betaal je die auto toch ook
niet. De agenten gaven mij gelijk. En zo gingen ze allemaal weer
weg. De timmerman heeft die middag het aanrechtblad op gemeten,
ik ben vervolgens naar een houtwinkel gereden, en heb daar een
aanrechtblad op maat laten maken, die is er toen op gemonteerd en
mijn keuken was klaar. Ik denk dat de bouwmarkt het gevoel had
dat ze opgelicht waren want ze hebben nooit contact voor dat
aanrechtblad opgenomen, maar vijf weken daarna kreeg ik een brief
van de bouwmarkt dat ik een betaling achterstand had, ik heb
vervolgens deze brief gelijk in de vuilnisbak gegooid en heb nooit
meer wat vernomen van hen.
Ik was een keuken rijker voor weinig.
In die tijd hoorde ik een hoop jongens over wiet tuinen praten. Ik
ben me daarin gaan verdiepen en ben boeken gaan lezen daarover.
Op het oude woonwagenkamp naast mijn woonwagen had ik een
schuurtje, deze heb ik vol gezet met 60 plantjes en zes lampen van
400 watt erboven, ik deed dat met het handwater geven en kreeg
daar uiteindelijk na een week of elf 1.2 kg vanaf. Ik kreeg bij de
koffieshop 5500 gulden de kilo, ik dacht dat is lekker daar moet er
meer van hebben. Zo ben ik direct aan de andere kant van me
woonwagen een hok gaan bouwen van vier bij zes meter en heb
daar vierhonderd plantjes in gezet. De stroom had ik weggenomen
uit de naast gelegen schuur van een op dat moment leeg vak, maar
daar was een aan getrouwde neef het niet mee eens en maakte
ruzie met mij, zo stond hij met een pistool voor mijn woonwagen en
te schreeuwen, ik kwam naar buiten en schreeuwde terug en
vervolgens schoot hij op mij, de kogel ging vlak langs me heen, door
het toe stromen van familie werd hij afgevoerd. Er werd hem
duidelijk gemaakt dat als hij wat wou doen dat hij het moest doen
met zijn vuisten, ik had hem daarvoor uit gedaagd maar daar had hij
geen zin in, iets later is hij verhuist. Ik heb hem nooit meer gezien.
Ik liet vervolgens de plantjes gewoon verder groeien. Het resultaat
van deze tuin was niet wat het hoorde te zijn. Ik haalde van 400
planten drie kilo af. Dat was van 400 planten niet echt de bedoeling.
Zo kwam ik mijn oude buurman tegen die had een autobedrijf in
Rotterdam in stadsdeel Charlois aan de Maas. Hij verkocht daar oude
auto’s aan Russen. Vervolgens gingen die auto’s gelijk de boot op.
Hij was met zijn vader in bezit van een pand dat onderverdeeld was
in vier ruimtes, drie ruimtes van 100 vierkante meter en daarnaast
lag nog een ruimte van 300 vierkante meter, plus dat het naast een
koffiefabriek lag en dat het daar enorm stonk, niet meer normaal.
Twee neven van mij Ed de J. en zijn schoonvader Hannes wilde dit
hok samendoen, vervolgens hebben wij met mijn oude buurman in
het bedrijfspand afgesproken om daar een grote wiet tuin op te
starten. Zo kwamen we overeen met onze bijdragen van het pand.
Er zat een groepenkast van drie keer 160 ampère in het pand. Dus ik
dacht stroom zat daar, maar achteraf schijn bedriegt. Zo zijn we daar
aan het bouwen gegaan en we hadden in korte tijd de eerste 100
vierkante meter vol staan met een plant of 900. Vervolgens zijn we
verder gaan bouwen in de tweede ruimte maar tijdens het bouwen
viel in hok één de stroom uit. Na enig onderzoek bleek de 160
ampère zekering in het pand geen functie te hebben, want voor aan
de weg in een ander bedrijf was de stroom van ons pand af
gezekerd op drie keer 35 ampère. Zo ben ik bij dat bedrijf naar
binnen gegaan om te kijken of ik de stroom kon aanpassen maar
helaas was er niets aan te doen. Met als gevolg dat we ons wietpand
moesten opdoeken en dat we ruzie kregen met de eigenaar omdat
hij geweten moest hebben dat de stroom niet klopte, zij zaten
tenslotte al jaren in dat pand. We hadden een aanzienlijk bedrag
aanbetaald op dat pand en omdat de afspraak was dat we de 600
vierkante meter vol konden gooien, Hannes een mannetje van 1,65
meter sprong twee meter hoog en bedreigde hem om zijn familie af
te maken als mijn oude buurman ons dat geld niet teruggaf. Hij
heeft ons uiteindelijk terugbetaald.
Een vriend van mij Marcel H., waar ik mee opgegroeid was op de
Escamplaan die woonde samen met een vrouwtje aan de Heilostraat
en had een slaapkamer vrij, nadat we wat afspraken gemaakt
hadden, hebben we deze slaapkamer omgebouwd tot een hok met
300 planten erin. We gebruikten van die groeimatten om de planten
te laten opgroeien, we haalden eigenlijk te weinig van die planten af.
Ik kwam er al snel achter dat het niet ging om er zoveel mogelijk
planten onder het licht te zetten maar om die planten de ruimte te
geven dat je er meer gewicht afhaalde, die 300 planten werden er
150 en het gewicht werd uiteindelijk bijna verdubbeld zo haalde we
uiteindelijk rond de drie kilo uit dat hok.
Door Marcel leerde ik een jongen kennen die woonde bij de Gaarde
die had interesse om een tuin te beginnen in zijn kelder. Ik heb alles
geïnvesteerd. Zo hebben we de stroom van zijn huis naar beneden
getrokken, en een tuin in zijn kelder gebouwd, ik had er weer een
tuin van 200 planten bij.
Deze jongen zijn schoonvader had ook zin om planten neer te
zetten, dat was een woning aan de Beresteinlaan op de tweede
verdieping pal tegenover het politiebureau. We hebben daar een
weekje getimmerd en alles aangesloten zodat deze tuin snel aan het
draaien was. Deze tuin was goed voor 250 planten. We hebben deze
tuin best lang gedraaid. Ik had met deze man de afspraak dat als hij
wou stoppen dat we alles zouden afbreken. Deze man had een
goede baan en heeft twee jaar de oogsten op gespaard, en zei een
gegeven ogenblik dat het mooi was geweest. Vervolgens hebben we
zijn huis weer in de oude staat teruggebracht.
Ondertussen had ik met mijn kameraad Marcel op de Middenstede
alweer een tuin gebouwd in deze tuin stonden 430 planten. Daar
hebben we ongeveer een jaar mogen draaien.
Ondertussen was het kamp aan de viaductweg gerenoveerd. Alle
werkzaamheden waren achter de rug en de werklui waren
vertrokken, ik ben gelijk mijn schuur gaan ombouwen tot een wiet
hok met 80 planten daarin. Daar achteraan ben ik direct achter mijn
woonwagen een hok gaan bouwen van bijna 40 vierkante meter dit
hok deed ik samen met mijn ome Jannes, we hadden daar een plant
of 600 staan, we hebben een aantal oogsten gedraaid tot dat ik het
vak van mijn woonwagen kon ruilen met tante Kaat de ex van ome
Look.
Ik ben op mijn nieuwe vak gelijk weer gaan bouwen. Eerst heb ik
mijn schuur vol gezet met 80 plantjes en vervolgens een groot hok
Another random document with
no related content on Scribd:
Karla krampfte die Finger ineinander. Etwas bohrte an ihrem
Herzen. Erst leise, dann immer stärker. Die Nacht fiel ihr ein auf der
Veranda des Hotels in Brasilien, und wie sie gewartet und wie sie es
nicht für möglich gehalten hatte, was doch geschehen war ... Und
das war nur ein Kinderspiel gewesen gegen das, was jetzt geschah.
Eine Mariette hatte ihr nichts nehmen können — nichts, als
allenfalls eine Stimmung.
Luise nahm ihr alles — das Kind, den Mann ... löschte sie selbst
aus ... ganz sachte; ohne es zu wollen vielleicht, nein, gewiß; ohne
es zu wollen — aber jeden Tag mehr, immer mehr, machte sie
überflüssig — ließ sie nur gelten, weil sie die Stimme hatte, die
Mann und Kind ein leichtes, sorgenfreies Leben gewährte ... Aber
auch das mochte kaum bewußt sein ... es w a r nur so und drängte
sie, die Mutter, die Frau, sanft aus dem Bereich ihres häuslichen
Wirkens, ihrer Frauenrechte ...
Seltsam, wie diese Erkenntnis wirkte. Es war kein Schmerz und
kein lodernder Zorn, wie damals in Brasilien ... nur wie ein kalter
Hauch zog es durch ihre Seele, vereiste ihr sonst so heißes
Empfinden ...
Sie stand auf.
„Laßt euch nicht stören,“ sagte sie freundlich, „— ich bin müde
und will mich niederlegen.“
Altmann blickte auf.
„Verzeih’ .. ja .. ich hatte vergessen .. selbstverständlich ... wir
können übrigens auch morgen —“
Aber Karla wiederholte, ebenso freundlich, nur mit einer an ihr
fremden Bestimmtheit:
„Nein, bitte ... laßt euch nicht stören ... gute Nacht, Luise.“
Leise schloß sie die Tür des Schlafzimmers hinter sich zu.
Altmann strich ein paarmal nervös über die Seiten des Buches.
„Schade ...“
„Wie meinst du, Ernst ...?“
„Sie hat so gar keine geistigen Interessen ... schade!“
„Findet man das nicht häufig bei Sängerinnen?“
„Möglich ... ja ... aber Karla ist doch auch meine Frau!“
Luise strich mit ihrer hageren Hand über den Ärmel des Bruders.
„Ärgere dich nicht. Wir haben uns hier so eingesponnen, und sie
kommt von draußen — sie ist noch wie ein verspieltes Kind. Das gibt
sich. Lies weiter — es ist mir eine solche Freude ...“
„Gute Lis’!“
Er nickte ihr zu. Von der Bewunderung der Welt, die er erträumt
hatte, war ihm nur die Bewunderung der Schwester geblieben. — —
Aber auch die tat wohl!
inen Tag vor ihrem Wiederauftreten sagte Altmann:
„Du hast doch nichts dagegen, liebes Kind, ich habe
gebeten, daß man dich als Karla König-Altmann auf den
Zettel setzen möchte.“
„Als König-Altmann ...?“, wiederholte Karla. „Ja ... warum denn?“
Ihr Name war ihr lieb geworden, sie war in ihn hineingewachsen
wie in eine Haut. Der angehängte Name ihres Mannes wirkte auf sie
wie etwas Fremdes, gar nicht zu ihr Passendes. In ihren Schläfen
pochte es.
„Wenn ich nur wüßte — warum?“
Altmann reckte sich hoch, seine Mundwinkel vertieften sich.
„Liebe Karla, du tust gerade so, als wäre es eine Unehre für dich,
deinen gesetzlichen Namen zu tragen — eine Schande.“
„Warum hast du es mir nicht vorher gesagt — wir hätten es
überlegen können — —“
„Ich glaube, liebes Kind, daß es da nichts zu überlegen gibt. Du
hast ein Kind, eine Tochter. Ich meine, wenn nicht aus Rücksicht auf
mich, so doch aus Rücksicht auf dein Kind ... Die Gemeinsamkeit
des Namens ist, scheint mir, doch das allererste und wichtigste
Bindeglied zwischen Eltern und Kind ...“
Die Tür zu Altmanns Zimmer ging auf, und Schmerzchen trippelte
herein, in einem blauen Herbstmäntelchen und blauem
Matrosenhütchen.
Karla hatte Schmerzchen bisher nur in weichen Kappen oder
unter dem Gefältel weißer Stickereihüte gesehen, die Matrosenform
gab dem zarten Gesicht etwas Hartes, Strenges. Das feine
nußbraune Haar ringelte sich in Locken über den Nacken.
„Komm mal her, Isolde ...“
Gehorsam ging Schmerzchen auf den Papa zu, mit einer
gewissen Spannung im Blick. In Papas Ton lag immer etwas, worauf
sie gespannt war.
Karla fielen die Arme, die sie dem Kinde entgegengestreckt
hatte, in den Schoß zurück.
„Sag’ mal, wie heißt du?“
„Isolde Altmann“, sagte Schmerzchen sehr deutlich und
gewichtig.
„Gut. Und wie heiße ich?“
„Ernst Altmann, Landgrafenstraße siebzehn.“
„Ja, ja ...“, unterbrach er. „Und Mama? Wie heißt Mama?“
„Karla König-Altmann, Königliche Hofopernsängerin.“
„Brav.“
Er wendete sich an Karla:
„Na — klingt das gar so schlimm?“
Karla antwortete nicht. Sie hielt Schmerzchens Hände und
drückte sie an die Lippen.
Schmerzchen blickte unruhig nach der Tür.
„Ich gehe mit Tante Lis Haare abschneiden.“
„Wieso Haare abschneiden ... wessen Haare?“
„Meine Haare ... ritz—ratz, sagt Tante Lis ...“
Karla war ganz erschüttert. Das feine braune Härchen ringelte
sich so weich über ihre Hand, und nun sollte es abgeschnitten
werden, sollte ...
Luise trat, ebenfalls zum Ausgehen angekleidet, über die
Schwelle.
„Komm, Isoldchen ...“
Karla hatte Schmerzchen den Matrosenhut abgenommen,
bedeckte das braune Haar mit Küssen.
Luise lächelte nachsichtig.
„Du hast dich aber auch gleich, Karla! ... Das Kind bekommt nie
starkes, dichtes Haar, wenn es nicht geschoren wird. Jawohl,
Isoldchen, wie ein Schäfchen wirst du geschoren und wirst aussehen
wie ein kleiner Junge.“
Schmerzchen nickte. Die bevorstehende Verwandlung hatte
etwas ungemein Geheimnisvolles für sie. Das Leben war überhaupt
voller Reize und Schauer. Die Mama schien das zu verstehen — die
Mama weinte sogar! Und das wäre natürlich sehr erschreckend
gewesen, wenn Papa und Lis nicht gelacht hätten. Die wußten es
doch immer besser.
„Warte, Schmerzchen ... halt’ still ... es tut nicht weh.“
Karla ergriff die Papierschere auf Altmanns Tisch. Eine Locke
wollte sie für sich abschneiden. Wenigstens eine greifbare
Erinnerung haben an das seidenweiche, nußbraune Haar ihres
Kindes.
Schmerzchens Gesicht wurde ganz rot vor Anstrengung,
stillzuhalten. Am liebsten wäre sie ja davongelaufen, aber ihr war
noch vom Weihnachtsabend erinnerlich, daß die Mama ihr nicht weh
tat. Nur begriff sie nicht, warum die Mama weinte. Tante Lis begriff
es auch nicht. Papa aber ging ärgerlich im Zimmer auf und ab und
sagte:
„Karla ist immer noch der reine Backfisch.“
Karla fuhr in die Stadt und kaufte sich eine dünne Kette und ein
goldenes Medaillon für Schmerzchens Locke.
Der Juwelier hatte nur zweiseitige Medaillons vorrätig und fragte,
ob sie nicht ein Bild für die zweite Seite habe. Aber Schmerzchens
letztes Bild war vor mehr als einem Jahre aufgenommen, und jetzt
sah das Kind noch immer so elend aus, daß sie es nicht
photographieren lassen mochte. Später.
Als sie nach Hause kam, erschrak sie, weil sie Schmerzchen mit
dem runden Jungenskopf nicht gleich erkannte.
Schmerzchen sah dem Vater sprechend ähnlich.
Luise und Altmann sprachen an diesem Abend viel von dieser
Ähnlichkeit, so daß Karla darüber sogar ihre Namensveränderung
vergaß.
Erst am nächsten Abend wurde sie wieder daran erinnert. Gegen
seine Gewohnheit kam der Papa zu ihr in die Garderobe.
„War gespannt, liebes Kind, zu hören, wie — Frau König-Altmann
singt — erwartete eine bedeutsame Veränderung, aber ich muß
gestehen ... daß ich nur eine kleine Mattigkeit bemerkt habe ...
vielleicht von der Bürde solcher zwei Namen ... Warum läßt du
‚König‘ nicht ganz fort ... eigentlich überflüssig, wie?“
Der Papa war sehr gallig. Aber in einem hatte er recht: Karla war
an diesem Abend wirklich nicht ganz auf der Höhe.
Und auf dem Eckplatz des ersten Ranges saß ein wildfremder,
dicker Herr mit einem breiten, schwarzen Klemmer auf der
Nase. — — —
— — In der Motzstraße war die Familie um den Abendbrottisch
versammelt. Karla war in Potsdam zu einem Hofkonzert, das am
Spätnachmittag stattfand. Sie hatte versprochen, geradeswegs in die
Motzstraße zu kommen, wenn sie fertig wäre. Adele war rasend
neugierig, wie es „bei Kaisers“ zuging. Übermorgen fand ihr
Kaffeekränzchen statt — das gab dann Gesprächsstoff, und ein
bißchen von dem Glanz, der sich um Karlas Namen verdichtete, fiel
dann auch auf sie ab und ihr Haus. Sie brauchte sich dann von den
Damen auch nicht so viel über Vicki ausfragen zu lassen.
Adele hatte es schwer. Immer mußte sie entschuldigen,
bemänteln. Auch ihrem Manne gegenüber. Harte Worte lagen ihm
nicht. Aber Bitterkeit legte sich auch um seine Mundwinkel, wenn er
sich nach Vicki erkundigte. Er zählte manchmal an den Fingern die
Wochen ab, die sie sich nicht hatte sehen lassen, als wüßte sie
nicht, welche Arbeitslast der Vater auf sich genommen, um den
jungen Hausstand zu stützen. Ein Teil der Möbel hatte auf
Abzahlung genommen werden müssen, weil Bodo Völkel erklärt
hatte, daß er die Spießereinrichtung, die Luise für ihn in Aussicht
genommen, nicht über seine Schwelle ließe. Er wollte sich seine
Umgebung selbst zusammenstellen. Wenn es auch ein bißchen
teurer würde, so hätte er doch Verbindungen, die eine bequeme
Abzahlung ermöglichten.
Adele war aufs Tiefste verletzt von diesem „auf Borg“ gestellten
Haushalt; aber diesmal unterstützte Dr. Maurer seinen
Schwiegersohn und beschwichtigte seine Frau.
„Bodo ist nicht wie Karla — er läßt sich nicht in seinen
Entschlüssen vergewaltigen. Mag der Mann sich seine sieben
Sachen aussuchen, in denen Vicki mit ihm glücklich sein soll — wir
schaffen’s schon.“ Daß es ohne Karlas Hülfe doch nicht so einfach
gewesen wäre, ahnte er nicht.
Es sah immerhin recht eigenartig und hübsch aus bei Völkels,
obwohl Vicki selbst wenig hineinpaßte in den verstiegenen,
neuartigen und noch nicht geklärten Stil ihrer Wohnung. Ja, sie
gestand sogar, daß ihr die schwarzen, geraden Fenstervorhänge im
Schlafzimmer gruselig und die kaum zu bewegenden drei Sessel im
Wohnzimmer unbequem seien. Immerhin — Bodo hätte es so
ausgesucht, und was Bodo beschloß, war geheiligt.
Nur wenn er nicht zu Hause war, schleppte Vicki einen Rohrstuhl
aus der kleinen Stube neben dem Schlafzimmer überall mit sich
herum oder setzte sich in die der Sparsamkeit wegen ungeheizte
Kammer, wo sie wenigstens in aller Bequemlichkeit und ohne
befürchten zu müssen, die stilvollen Möbel zu verderben, ihre
häuslichen Angelegenheiten erledigte: das Gemüse putzte,
Kinderwäsche zuschnitt, flickte und ihre Ausgaben einschrieb.
Das Ausgabenbuch machte ihr viel Kummer. Bodo aber hörte
kaum zu, wenn sie ihm von teuren Zeiten oder gar von Marktpreisen
sprach.
„Ja ... ja ... na, das wird ja mal anders werden. Sieh doch zu, daß
die Eltern ein bißchen aushelfen ...“
Es war ihre verdammte Pflicht und Schuldigkeit, auszuhelfen. Sie
hatten den Salat angerührt — bitte! Dieses „Hundeleben“ war nur
erträglich, weil Vicki ein im Grunde liebes, vernünftiges Ding war,
das die Schwierigkeiten seiner Lage einsah und ihm kleinweise auf
ihre Art half.
Selbst dem Onkel hatte sie im Laufe der Monate an dreihundert
Mark abgeluchst, das Schlauchen, mit ihren hübschen blauen Augen
und ihrem molligen Gehabe. Wenig genug! Aber immerhin etwas.
Die Zärtlichkeiten des Onkels waren nicht immer nach Vickis
Geschmack. So bitter es ihr ankam — lieber noch holte sie Aushilfe
bei der Mutter.
Adele schlug die Hände zusammen: „Schon wieder? ... Noch? ...
Worauf geht denn das viele Geld bloß?“ ...
Sie rechnete der Tochter vor, wieviel ihr eigener junger Haushalt
gekostet hatte. Nicht die Hälfte!
„Und Vater hatte immer ein paar Silberstücke in der Tasche zum
Ausgehen!“
Das war jetzt anders. Die Silberstücke bekam Vicki. Und wenn’s
in den letzten Tagen des Monats nicht langte für Fleisch, dann aß sie
eben ein paar Eier oder einen Grießbrei, während er auswärts
speiste, bei Bekannten oder auf Borg in einem guten Gasthaus, wo
man ihn kannte! Und der Kellner rief sogar beim Weitergeben der
Bestellung zur Küche: „Für den Herrn Baumeister!“, woraufhin Bodo
Völkel das Essen besonders reichlich zugemessen wurde.
Der Bodo kannte sich eben aus. Der Bodo war nicht so wie Vater!
Der Bodo verstand es, sich in der schwierigsten Lage zu helfen! Sie
würden noch alle staunen, wie weit der Bodo es brächte! Das
stilisierte Bauernhaus hatte er dem Grafen Gaudlitz ausgeredet und
einen Plan für ein prachtvolles vierstöckiges Miethaus entworfen. Die
Zukunft Berlins läge in der Gegend! Palast an Palast würde sich da
erheben. Graf Gaudlitz sollte den Anfang machen.
„Und der Graf ist darauf eingegangen. Nur ist es mittlerweile zu
spät geworden, und so kann der Bau erst im Frühjahr beginnen.“
„Das Bauernhaus jetzt wäre mir lieber gewesen als der Palast in
der Zukunft!“
Adele seufzte schwerbedrückt auf; immerhin, sie gab die heiß
verlangten Goldstücke.
Eine stürmische, rasche Umarmung, und Vicki verschwand bis
zur nächsten Geldklemme.
Adele aber sah, wie ihr Mann immer grauer wurde in der
stickigen Luft des verqualmten Zimmers und der überfüllten
Schulstube. Ja, es kam vor, daß er mit warmen Flanelltüchern über
dem Magen zum Unterricht ging, oder daß sie ihm rasch
Pfeffermünztee mit Baldrian hereinbringen mußte, wenn er mit
einem Privatschüler an seinem Tisch saß.
Sie sagte dann: „Du mußt zum Arzt. Ich verlange es, Alwin ...“
Und er nickte: „Ich war ja bei ihm ... es ist nichts. Ein nervöses
Magenleiden ... ich sollte das Rauchen aufstecken. Aber die zwei
Zigarren täglich ... wenn man darauf auch verzichten soll ...“
Das gab ihr jedesmal einen Stich. „Darauf auch!“ Das andere war
Karla. Mit seinen regelmäßigen Besuchen in der Landgrafenstraße
war es vorbei. Die Zeit dazu brachte er nicht mehr auf. Und abends
war er wie abgeschlagen, hielt sich kaum noch beim Abendbrot
aufrecht und schlief mit der Zeitung in der Hand in der Sofaecke ein.
Dann sah sie es recht deutlich, beim weißen Schein der
Gaskrone, wie schlecht er aussah, wie tief seine Augen eingesunken
waren, wie schlaff die Haut ihm um die Wangen hing. Auch sein
Haar hatte sich bedenklich gelichtet, das wellige, blonde Haar, das
es ihr einst angetan hatte! An den Schläfen ringelten sich graue
Büschel, und auch der kurze blonde Bart war mit Silberfäden
durchsetzt.
Es kam vor, daß Adelens Augen sich feuchteten und eine bange,
stumme Frage ihr aus dem Herzen stieg: Warum war er ihnen so
schwer geworden, der Kampf mit dem Leben, warum hatte ihr armer
Mann seine Tage in Arbeit und Mittelmäßigkeit verbringen müssen,
während so manch anderer über seinen Kopf hinweg höher
gestiegen war?
Was hatte die Tatkraft ihres armen Mannes so gelähmt, daß er
nie über seine erste Stellung hinausgewachsen war?
Adele sprach darüber mit Luise, mit dem Bruder. Sie wußten
keine Antwort darauf, alle drei nicht! Adele hatte in allem ihre Pflicht
getan. Mehr als ihre Pflicht. Sie hatte keine Ansprüche gestellt, hatte
ihre Kleider länger getragen als es ihre Dienstmädchen taten, hatte
Stoffe gewendet, geflickt, die Kinder gewartet. Hatte die Schwester
zum Verlassen des Hauses gedrängt, um ihrem Manne mehr
Bewegungsfreiheit einzuräumen, hatte stundenlang darüber
nachgedacht, was sie wohl kochen könnte, und ihm dann das Beste
vorgesetzt, was ihre Kunst und ihr Wirtschaftsgeld hergaben, hatte
durch Betteleien beim Bruder, bei Karla die Sorge um die Kinder fast
zur Hälfte auf sie abgewälzt, hatte die Tochter verheiratet — in stetig
wachsender Angst um ihre Zukunft und in Sehnsucht nach einem
friedlichen Alter, hatte, ohne ihn mehr als nötig davon zu
unterrichten, gerechnet und gespart ... und dennoch — — trotz allem
und allem hatte ihr Wohlstand sich nicht vergrößert, waren seine
Kräfte verbraucht, seine Gesundheit untergraben, seine
Lebensenergie erschlafft! — —
So saß denn Dr. Alwin Maurer auch an diesem Sonntag mit
müdem, grauem Gesicht am Abendtisch und kaute an seiner
Zigarre. So recht schmecken wollte der Glimmstengel nicht mehr! An
den zwei Pfennigen, die er jetzt weniger bezahlte, konnte es doch
nicht liegen!
Wie früher so darauf lospaffen konnte er ohnedies nicht mehr,
seit Fritz wie ein Schlot rauchte. Und unter einer
Fünfpfennigzigarette tat der’s nicht! Konnte er den Häusern, in
denen er verkehrte, gar nicht zumuten! Überhaupt, was der Junge
verbrauchte an Handschuhen, an Blumen! Er fühlte sich schon ganz
als Leutnant, machte Hausbälle mit bei den Eltern seiner
Kameraden, hielt sich für verpflichtet, Aufmerksamkeiten zu
erweisen.
„Die paar Blumen ... Bitte dich, Papa ... Ist doch
selbstverständlich!“
Es war vieles „selbstverständlich“ für Fritz, und Adele unterstützte
ihn, fand nie etwas zu viel für ihn. Es war ja auch nicht viel; aber es
mußte da sein.
Die Sorgen hatten sich jedenfalls nicht verringert durch das
Fernsein der Kinder.
Und während Dr. Alwin Maurer träge an seiner Zigarre zog,
dachte er, daß es eigentlich schon ein Alteleutetisch war, an dem er
jetzt mit Frau und Geschwistern saß. Wie schnell die jungen Jahre
doch vergangen waren! Und wie wenig Jugendlust in ihnen gewesen
war ... wie wenig Freudigkeit und Vorwärtskommen!
Draußen klingelte es, Adele ging öffnen — es war Karla.
„Endlich ... Na ...? Wie war’s? ...“
Karla brachte eine Welle frischen Duftes mit in ihrem Pelz, ihrem
Spitzentuch; sie lachte, war ganz freudige Bewegung, ihr langes
Schleppkleid rauschte über die Läufer.
„Habt ihr was zu essen für mich? Ich sterbe vor Hunger ...“
Sie hielt ihre Wangen hin, drückte die ausgestreckten Hände.
„Ja ... es war wunderschön! Eine Menge Prinzen und
Prinzessinnen waren da — ein Großherzog. Uniformen ... auch ein
paar Fracks. Der Kaiser erschien später ... aber gerade, bevor ich
drankam ... Er war so guter Laune ... hat mir die Hand gereicht: ‚Na,
Frau König ... was singen Sie uns Schönes?‘ Ich konnte meinen Knix
kaum zur Hälfte machen, da sprach er schon auf mich ein! ... Ich
weiß gar nicht, was ich geantwortet habe! ... Na ja — im ersten
Augenblick, nicht wahr? ... Und die Kaiserin — so liebenswürdig hat
sie gelächelt, und ein Kleid aus hellblauem Samt hat sie angehabt
und eine lange weiße Boa aus Straußfedern.“
Die Jettperlen ihres schwarzen Spitzenkleides glitzerten und
klirrten aneinander bei jeder ihrer Bewegungen. Ihr dunkles Haar
bauschte sich in großen Wellen um ihr froh belebtes Gesicht.
„Weißt du noch, Ernst ... mein erstes Hauskonzert bei Astrongs
... wie man da eine Schnur um uns gezogen hat? Jetzt kann ich’s
verstehen. So eine Schnur braucht wohl jeder Mensch — nur daß
sie bei dem einen zu sehen, bei dem anderen zu fühlen ist. Man
muß nur innerlich spüren, wo sie anfängt. Ein bißchen Tastsinn muß
man haben, denke ich mir, nicht wahr? Und darum bin ich so froh ...
weil ich mich heute gar nicht an ihr gestoßen habe ... keinen
Augenblick. Ich durfte singen und reden, wie mir der Schnabel
gewachsen war, mit all den großen Herrschaften, und wenn’s
wirklich einmal nicht ganz nach der Etikette ging, so habe ich doch
gleich gesehen, daß mir keiner darum böse war. Nur zum Essen bin
ich nicht gekommen — und es waren doch so herrliche Brötchen
und Kuchen und alles mögliche da. Aber ich glaube, ich habe fünf
Tassen Tee nacheinander in die Hand gekriegt und kaum einen
Schluck zu mir genommen aus jeder Tasse ...“
Altmann streckte sich und weitete die Brust. Er empfand
Genugtuung, ehrliche Befriedigung. So weit war die kleine König aus
Kiel doch gekommen! Ob auch ohne ihn ...?
Allen schwebte es in diesem Augenblick auf den Lippen, dieses
„die kleine König“. Nicht neidlos bei Adele, tief dankbar für den
Bruder bei Luise.
Nur Alwin Maurer erkannte mit leiser Freude all die Einflüsse und
Strömungen, aus denen dieser prächtige, frische Mensch, diese
wundervolle Künstlerin, ihre Lebenskraft geschöpft hatte. Altmann ...
ja gewiß. Er hatte die erste grobe Arbeit getan, das Gold von den
Schlacken gereinigt — aber war es dann nicht dieser Sonderling
Kapelle, der Karlas gefahrvolle Laufbahn in ehrenvolle Bahnen
geleitet hatte? War er selbst es nicht gewesen, der ihr inneres Leben
zu feinerem Bewußtsein geweckt hatte, und war dann nicht noch
einer gekommen, der ihrer Kunst die tiefste Innigkeit gegeben, durch
das Erwecken einer starken, keuschen Empfindung — —?
Sie alle zusammen hatten der Welt dieses köstliche Geschenk
gegeben, das den Namen Karla König führte, und sie alle mußten es
ertragen, daß sie keinem von ihnen, sondern eben der Welt
angehörte, für die sie sie geformt hatten ...
„Warum siehst du mich so an?“ fragte Karla plötzlich den
Schwager, und ihre Gabel, mit der sie ein Stück Schinken
aufspießte, blieb in der Luft stecken.
„Du bist des Ansehens und Nachdenkens wert, Karla“, sagte
Alwin Maurer, mit einem Versuch, zu scherzen.
Aber ihre Augen blieben hängen an ihm.
„Wie müde du aussiehst, Alwin .... Nicht wahr, Adele, nicht wahr,
Ernst, er sieht elend aus ... er muß etwas für sich tun.“
„Ja ... das müßte er“, sagten die Schwestern wie aus einem
Munde, mit dem gleichen, dumpfen Klang der Stimmen.
„Du hast heute Besseres zu denken, als dir über mich Sorgen zu
machen“, meinte Dr. Maurer.
„Nein, warum ...? Gerade heute ... ja, gerade heute, neben dem
Zimmer, wo sich die Majestäten befanden, habe ich über dich
gesprochen ...“
„Über Alwin? Wie das?“ Altmann trat wieder nahe an den Tisch
heran — auch die Schwestern rückten näher.
„Ja, das kam so ... Nachdem ich gesungen und die hohen
Herrschaften mir Freundlichkeiten gesagt hatten, stand ich plötzlich
— ich weiß nicht wie — im Nebenzimmer. Wie ich nun dastehe —
eine ganze Menge Herren um mich herum, und der eine sehr nett —
Orden von da bis da ... na, also dieser Herr spricht nun ganz
besonders viel mit mir. Wo ich studiert hätte und wo ich geboren
wäre, wo ich wohnte, und ob ich viel in Gesellschaften herumkäme,
ob ich eine große Familie hätte, Kinder und so weiter. Schließlich
wurde ich ärgerlich und platzte heraus: Ich habe ein kleines
Mädchen, namens Isolde, eine Schwägerin Luise, noch eine
Schwägerin Adele, einen Schwager Dr. Alwin Maurer, Oberlehrer am
... und da unterbrach er mich! ‚So ... so ... das ist ihr Schwager? Ach
was!‘ Und weil ich ihn ganz dumm ansehe, erzählt er, daß er vor
soundsoviel Jahren Dezernent im Kultusministerium gewesen wäre.
Und damals sei ihm dein Name aufgefallen. Du hättest, sagte er,
einen so famosen Aufsatz geschrieben über ... Herrgott, wie war das
doch ... über den Unterricht alter Sprachen oder so was Ähnliches ...
stimmt doch, nicht? Also diesen Aufsatz hatte er gelesen, und er
hätte damals jedes Wort unterschreiben mögen. Und es wäre sehr
mutig von dir gewesen in deiner Stellung, so etwas auszusprechen,
und er hätte gleich Erkundigungen über dich eingezogen und hatte
schon große Dinge mit dir im Sinn, aber dann hättest du alles
zurückgenommen ... sagte er ... oder ... also ich weiß nicht mehr
genau, wie das war; jedenfalls ..“
Karla fiel das Besteck aus der Hand.
„Um Gotteswillen, Alwin ... was ist dir ... was ist euch ...?“
Sie sprang vom Stuhl auf, starrte entsetzt auf den Schwager. Die
graue Farbe seines Gesichtes war bleiern geworden; aber auch ihr
Mann und die Schwägerinnen hatten sich verfärbt. Blicke, die sie
nicht begriff, flogen von einem zum andern. Adelens Lippen zitterten,
Luisens Hand krampfte sich in das Taschentuch ein.
Alwin Maurer stierte immer geradeaus.
„So sagt doch ... was ist Euch ... was ist geschehen?“
Karla war dem Weinen nahe.
„Nichts“, sagte Altmann. „Nichts jetzt ... das ist lange her ...“
Adele hatte beide Arme auf den Tisch geworfen und das Gesicht
vergraben. Ihre Schultern zuckten. Luise rieselten die Tränen, klein,
kalt und schnell der Nase entlang.
Karla lief auf den Schwager zu, schlang ihren Arm um seine
Schultern. Der frische Duft ihres jungen Körpers rüttelte alles in ihm
wach: die eigene Jugend, die frischen, starken Gedanken, das heiße
Sehnen ...
„So rede doch, Alwin ... lieber guter Alwin!“
„Da gibt’s nichts zu reden ... Karla ... Ernst kann es dir später
erzählen ... später ... jetzt nicht ... Es gibt eben Irrtümer ... mein
Leben war ein Irrtum ... für mich und ... für die da.“
Er zeigte mit dem Kopf auf Frau und Schwägerin.
„Solange man jung ist ... kann man’s gutmachen ... aber jetzt ...
da bleibt nur ein Trost: die gute Absicht. Sie meinten es ja alle gut ...“
Und er fügte hinzu:
„Dein Mann erfuhr es übrigens später. Da war es geschehen ...
da hatte ich ... da hatte ich es schon getan ...“
„Wie konnten wir ahnen, daß es so aufgefaßt werden würde ...
der Direktor selbst ...“
Adele schluchzte fassungslos vor sich hin. Alles war aufgewühlt
in ihr. Eine Welt stürzte in ihr zusammen.
Alles, was ihr eingedrillt worden war von Jugend auf: Gehorsam
gegen den Vorgesetzten, Bescheidenheit, stilles Dulden, nicht
herumdeuteln an dem, was Größere aufgebaut hatten,
stillschweigende Pflichterfüllung ...
War denn das alles nichts, großer Gott — war das so garnichts?
„Wir wußten es nicht anders ... nicht wahr, Luise ... anders
wußten wir es nicht ...“
Alwin Maurer wollte seine Hand auf Adelens Arm legen, aber er
reichte nicht bis hin; und so blieb sie liegen auf dem bläulich-weißen
Tischtuch — grau, schlaff, kraftlos und wohlgepflegt — das Sinnbild
seines Lebens.
Altmann legte beide Arme um die Schwestern.
„Alwin hat recht ... laßt das jetzt ... es ist müßige Spielerei, sich
vorzustellen, wie es hätte sein können ... Es war nicht — weil der
Geist der Auflehnung nicht in euch lag, weil ihr im Grunde
Wertvolleres könnt als Umstürzen: Ihr erhaltet! Ihr seid nicht der
Pflug, der den Boden aufreißt, ihr seid der Speicher, der unser Korn
birgt für unser tägliches Brot. Habt Dank, ihr Lieben, auch dafür!
Meinst du nicht auch, Alwin?“
Alwin Maurer nickte matt.
„Ja ... auch dafür.“
Seine Hand kroch langsam vom Tischtuch herab. Es war
vielleicht gut, daß es tönende Worte gab. Die Frauen trockneten ihre
Tränen.
Knapp vor zehn Uhr klingelte es von draußen. Es war Vicki. So
spät am Sonntag — da hatte sie es wieder einmal „dringend“!
Vicki hatte schon den schweren Tritt gesegneter Frauen. Sie
begrüßte alle flüchtig und ein bißchen verlegen. Sie begann zu
erzählen.
„Der Bau“ sollte bereits im März begonnen werden. Dann klappte
auch alles mit dem Geld — das würde Bodo schon einrichten. Nur
die paar Monate noch ... Bodo wollte sich mit einem Kapitalisten
vereinigen ... irgendeinem reichen Kerl vom Bau, der nicht viel
konnte und nach Aufträgen lechzte. Es liefen so viele in Berlin
herum. Bodo sagte, bald bräche die goldene Zeit für die Baumeister
an. Man müsse sich nur ranhalten und endlich mal den alten Kram
über den Haufen werfen. Die Leute würden wohl im Anfang
schimpfen, aber das war ja immer so! Nur nicht nachgeben, ihnen
das Verrückteste vorsetzen, alle alten Gesetze auf den Kopf stellen
— verblüfft mußten sie werden! Und pompös mußte es sein — die
Pracht müßte ihnen den Atem rauben! Dann zögen sie in die neuen
Häuser ein. Vor allem die Fassade ... die Fassaden wären die
Hauptsache!
„Und die Wohnungen?“ fragte Alwin Maurer.
„Bodo ist der Meinung, der Schwerpunkt der Pracht und
Raumverschwendung müßte jetzt nach außen verlegt werden. Das
lockt an. Die Wohnungen bedürften keiner solchen räumlichen
Ausdehnung, und in einem Zimmer dürften nie mehr als drei, vier
Sessel stehen und überhaupt sehr wenige Gegenstände. Unsere
Zimmer sollen eine Andeutung über uns geben, keinen Roman
erzählen ...“
Dr. Maurer streifte die Asche seiner Zigarre ab.
„Sehr nett — Andeutung. Nur leider stapelt sich im Laufe des
Lebens allerlei Kram an, der einem wertvoller ist, als eure
Andeutung. Das Leben, liebes Kind, weiß mit Andeutungen verflucht
wenig anzufangen. Das sind so eure jungen Hirngespinste —“
Alwin Maurer brach ab. Ihm war es, als sähen Karlas Augen
traurig zu ihm herüber.
Ja so ... nun sprach er wirklich wie ein alter Mann, wie einer, der
am Rande des Lebens stand und nur zusah, mißtrauisch und
übellaunig, wie die Jungen drüben ihre neue, junge Zeit
zurechtzimmerten ...
„Ja .. ja .. Vicki, mag schon sein ... alles Gute deinem Mann ...
alles Gute.“
Vicki küßte die Hand des Vaters, die graue, schlappe Hand. Aber
ihre Augen irrten immer wieder zur Mutter — fragend, bittend.
Und die Mutter verstand.
Sie erhob sich und machte Vicki ein Zeichen, ihr zu folgen.
Sie kam zurück mit brennend roten Flecken auf den Wangen.
Vicki folgte ihr, ein breites Lächeln um den Mund. Sie war wieder
einmal ruhig, brauchte ihrem Bodo nicht den Kopf warm zu machen
mit den teuren Marktpreisen und ihrer leeren Geldbörse. Die Mutter
zankte und maulte, aber schließlich „rückte sie doch heraus“.
Vicki machte die Runde, hielt jedem ihre frische Wange zum Kuß
hin.
„Das war nun alles?“ fragte Alwin Maurer und hielt sie am Kinn
fest.
Er griff in die Tasche und holte einen Taler heraus.
„Für die Fahrt ... kosten soll’s dich nichts.“
„Dank schön, Papa.“
Vicki nahm alles. Zwanzig Mark von der Mutter, drei vom Vater ...
es war ja für ihren Bodo, damit er einen freien Kopf hatte.
Und Karla fühlte, daß Alwin das eine wußte und das andere.
Sie saßen noch eine Weile beisammen, nachdem Vicki das Haus
verlassen hatte. Alle Frohstimmung war von Karla gewichen, aber
sie brachte es nicht über sich, Alwin jetzt schon allein zu lassen mit
Adele ... es mußte erst alles verklingen, der Schlaf sich auf seine
Augen senken, ihm Lust und Kraft nehmen, noch einmal von dem
„Irrtum“ zu sprechen.
„Ja, die Abende sind jetzt still zwischen Adele und mir“, hub Alwin
Maurer plötzlich an „und wenn erst Karla nach Wien geht, wird’s —“,
er wollte sagen: tot — „dann wird’s noch stiller werden.“
„Ist es denn nun sicher mit Wien?“ fragte Adele.
„Vorläufig habe ich nur einen Gastspielantrag auf drei Abende für
Ende Februar ...“
Karlas Augen blitzten unwillkürlich auf, aber sie wagte es jetzt
nicht zu sagen, wie sehr sie sich freute.
Der Drücker wurde draußen im Vorzimmer in das Schloß
gestoßen, einmal, zweimal ... die Kette klirrte.
„Das ist der Mieter“, sagte Adele auf Karlas fragenden Blick.
„Ach so ... ja ... ich vergaß.“
Alwin Maurers Mundwinkel zuckten nervös.
„Ein unausstehlicher Mensch ... als ob’s gerade d e r hätte sein
müssen!“
„Na, na ... er zahlt sehr anständig“, begütigte Adele.
Aber gleichzeitig horchte sie auf, und mit ihr die anderen am
Tisch.
Unsichere, schwere Schritte trappsten über den dünnen Läufer ...
es klirrte etwas, es schlug etwas gegen einen Stuhl ... die Schritte
kamen näher, die Klinke wurde von außen hart und heftig
niedergedrückt — ein Mann trat über die Schwelle. Groß, breit, mit
klobigen Zügen und trüben, hervortretenden Augen ...
„’n Abend ... was ist denn das, zum Deuwel nochmal, kost’ det
Wasser so ville Jeld ... wie? ... Verdammte Wirtschaft ...“
Er war betrunken, schwenkte immerfort die kleine Wasserflasche
vor sich her, aus der ein letzter Rest über den Estrich
herausplantschte.
Adele stürzte ihm entgegen, ehe sie jemand daran hindern
konnte.
Er torkelte bei der leisen Berührung ihrer Hand zurück. Altmann
und Alwin Maurer sprangen zu, schoben Adele zur Seite.
„Sie sind betrunken, Mann, gehen Sie in Ihr Zimmer“, befahl
Alwin Maurer.
Aber jetzt torkelte er nicht mehr, stand kerzengerade, breit und
unbeweglich wie eine Mauer da.
„Betrunken? Sie sind woll ...?“
Er tippte sich an die Stirn.
„Na, und wenn? ... Sekt haben wir jesoffen, verstehn Se ... de
Flasche zu zwölf Mark, und Rotwein und denn wieder Sekt ... tjawoll!
’n bisken anders, als Sie hier ...“
„Sie gehen jetzt auf Ihr Zimmer — hier sind Damen“, herrschte
Altmann ihn an.
„Ick jehe ... selbstverständlich ... ick jehe, aber bloß, wenn’s mir
paßt, verstehn Se ... Da haben Sie mir jar nischt zu sagen ... Wer
sind Sie denn ieberhaupt? Ick kenne Sie jar nich! Ick habe nischt mit
Ihnen zu tun, Sie ... Und wenn ick durch’s Speisezimmer jehe — det
is mein gutes Recht hier ... allemal! Wenn ick mein’ Kopp im
Badezimmer unter’n Wasserhahn stecken will, denn ... verstehn Se
... denn ...“
Altmann schob die Frauen in den ungeheizten „Salon“ hinein.
„Ihr seht doch, der Mann weiß nicht mehr, was er spricht ...
Morgen muß der Kerl raus ... aber heute — —“
Adele rang die Hände.
„Fünfzig Mark zahlt er monatlich ... denke doch, Karla, fünfzig
Mark ...!“
Karla sah durch die angelehnte Tür, wie der Mann drohend das
Eßzimmer durchquerte, sich plötzlich an einer Stuhllehne festhielt,
zusammenbrach und von einem heftigen Unwohlsein gepackt
wurde.
„Das auch noch ...!“ stöhnte Adele auf. „Das auch noch ...“
Das Mädchen war nicht da, stand wohl noch vor dem Haustor.
Adele holte selbst Eimer und Scheuertuch. Ihre guten Sachen mußte
sie retten — die vor allem.
Aber der Ekel schüttelte sie.
Als sie wieder ins Speisezimmer kam, hatten Altmann und Dr.
Maurer den Mieter in seine Stube gebracht. Er war wohl noch
leichenblaß, aber sehr nüchtern. Er stammelte etwas von „infamer
Kneiperei“ mit „Jeschäftsfreunden“, bat um „Verzeihung“, faselte
etwas von „revanchieren“.
Im Eßzimmer war das Fenster weit auf und ließ die kalte
Winterluft herein. Adele stand immer noch kurzgeschürzt in der
Stube und schrubberte und schrubberte.
Alwin Maurer nahm ihr den Schrubber aus der Hand und schloß
das Fenster.
„Erkälte dich nicht ... das ist wichtiger ... Über die fünfzig Mark
kommen wir noch hinweg ... Aber vermietet wird nicht mehr! Zwei
Stuben und Küche, meinetwegen; Fremde ... nie mehr ... hörst du,
nie — ich verbiete es!“
Und wie um die Härte seiner Worte zu mildern — dieses erste
Verbot in seiner langen, dumpfen Ehe — strich er immer wieder mit
zitternder Hand über Adelens eisig kalten Arme.
Als er den Kopf hob, sah er Karla, begegnete dem kummervollen
Blick ihrer braunen Augen. Er versuchte zu lächeln.
Karla aber wendete sich ab und schlug die Hände vors
Gesicht. — — —

You might also like