Professional Documents
Culture Documents
Samenvatting Leerling in Ontwikkeling
Samenvatting Leerling in Ontwikkeling
• Niet lineair
Verloopt in fases
• Tempo = verschillend + interactie m/d context
• Pedagogische verantwoordelijkheid vragen v/d oudere kinderen = normaal
Geef kinderen de kans om met vallen & opstaan te leren omgaan md
verantwoordelijkheid
1
Neurodiversiteit
Neurodivers:
Het gemiddeld/ standaard kind = BESTAAT NIET! => ook een gemiddelde ontwikkeling bestaat niet
Nooit een ‘standaard kaart’ ontwikkeld waaruit blijkt wat een gemiddeld kind is
Er zijn einddoelstellingen waar iedereen moet op slagen = gemiddeld kind bestaat
meestal gewoon in ons hoofd => KOMT ZELDEN VOOR I/D REALITEIT
Neurodiversiteit uit zich verschillend per persoon, het is een spectrum. Dat houdt in dat iedereen
een andere ervaring heeft en dat het ook qua kenmerken en gradaties sterk uiteen kan lopen. Toch
zijn er algemene overkoepelende aspecten waar de meeste mensen met dat desbetreffende label
zich in herkennen.
Dit denkbeeld is de afgelopen paar jaar aan het omslaan en inmiddels weten we dat mensen met
bijvoorbeeld ADHD, dyslexie of autisme (ASS) geen stoornis hebben, maar aangeboren
eigenschappen hebben die voortkomen uit verschillende variaties van het menselijk brein.
Neurodiversiteit is geen stoornis, maar omdat het zoveel impact kan hebben op verschillende
leefgebieden is het in principe wel een beperking.
2
Waarom ontwikkelingspsychologie voor de leraar?
Vier redenen:
Tomlinson (2003): een reguliere klas is alleen nog qua leeftijd homogeen
3
3. Werken in zone van naaste ontwikkeling: hoe begeleiden we ontwikkeling?
4. Welbevinden & betrokkenheid als richtsnoeren: oog v/d relatie als basis om
tot leren/ groei te komen
• Welbevinden: kind voelt zich als visje i/h water + gelukkig
Glunderen, lachen, gek doen, babbelen, zingen, spontaan vragen stellen, durven
‘neen’ zegge, durven ruimte innemen, nieuwsgierig, initiatief nemen…
4
Ontwikkelingspsychologie?
FASE LEEFTIJD
Prenatale periode Van conceptie tot geboorte
Pasgeborene Geboorte
Baby & peuterperiode Geboorte tot 3 jaar
Kleutertijd 3 tot 6 jaar
Lagereschoolkind 6 tot 12 jaar
Pubertijd/ adolescentie 12 tot 20 jaar
Volwassenheid 20 tot 65 jaar
Bejaardheid/ ouderdom 65 jaar tot …
het tijdstip waarop mensen gemiddeld genomen bepaalde mijlpalen bereiken
Wat is ontwikkelingspsychologie?
Ontwikkelingspsychologie
5
Belangrijke topics
1) Continue verandering vs. discontinue verandering
Continue verandering Discontinue verandering
Continu
Discontinu
6
2) Kritieke & gevoelige perioden: invloed v/d omgeving
• Kritieke periode: ontwikkelingsperiode => bepaalde gebeurtenis grootste gevolgen
• Gevoelige periode: ontwikkelingsperiode => persoon extra ontvankelijk/ gevoelig vr
bepaalde omgevingsfactoren => gevolgen NIET noodzakelijk onomkeerbaar
• Plasticiteit: mate waarin ontwikkeld gedrag/ fysieke structuur kan gewijzigd w & terug
nr oude vorm herstellen => op vele domeinen v/d ontwikkeling kan mens zich
aanpassen, compenseren, inhalen
7
Wat bestudeert de ontwikkelingspsychologie?
Ontwikkelingstaken
- Lichamelijke ontwikkeling
- Motorische ontwikkeling
- Tekenontwikkeling
- Seksuele ontwikkeling
- Perceptuele ontwikkeling
- Taalontwikkeling
- Sociaal-emotionele ontwikkeling
- Cognitieve ontwikkeling
- Morele ontwikkeling
- Spelontwikkeling
- Persoonlijkheidsontwikkeling
De verschillende visies:
8
Behavioristisch perspectief (gedragstheorie)
*Externe stimuli bepalen gedrag → als je stimuli kent, kan je gedrag voorspellen
• Leert op bepaalde manier te reageren op neutrale stimulus → die nrml dat soort
respons nt zou uitlokken
• Stimulus → Respons (gedrag)
• Zonder na te denken → actie – reactie
Bv. Als de bel gaat, zullen de leerlingen hun spullen meteen inpakken
9
Operante conditionering v Skinner ~ zelf bepalen
Skinner (1904-1990): stelt dat individu bewust op zijn omgeving inspeelt om tot gewenst
doel te komen
! Je conditioneert altijd !
Vier processen:
Kinderen kunnen leren als ze goede voorbeelden zien & ze aandachtig zijn → moeten gedrag
kunnen herinneren & hersenloos kopiëren doen ze niet → MAAR we leren door te imiteren
10
Psycho-dynamisch perspectief
Gedrag w ons hele leven beïnvloed dr innerlijke, onbewuste krachten die uit onze kindertijd
stammen => weinig controle hbb => FOCUS OP INNERLIJKE KRACHT
11
Psycho-sociale ontwikkeling v Erikson (1902-1994)
• Mens ontwikkelt zich in 8 stadia m elk crisis/ conflict → steeds opnieuw opzoek v
identiteit
Psychoanalytische theorieën:
Adolescenten moeten:
- O/d juiste manier leren omgaan m onbewuste neigingen, emoties = emotionele
verwarring
- Evenwichtige voorstelling vormen v hun ouders & leeftijdsgenoten => relaties
voldoening scheppen → vroege kinderjaren = heel belangrijk
- Tweede separatie-individuatiefase (afstand v ouders)
- Mate v autonomie bereiken = aangepast aan hun leeftijd
Oedipuscomplex:
- Psychoanalytisch concept, ontwikkeld d/d Weense psychiater Freud
Kind dr seksualiteit bepaalde instinctieve erotische binding v/d ouder & andere
ouder als concurrent ziet
Ontwikkelt sterkst bij jongens = aangetrokken tot moeder & vader = rivaal
beschouwen
12
Cognitieve perspectief
= richt zich op processen die mensen in staat stellen de wereld te leren knn, begrijpen &
erover na te denken → ≠ niveaus v kennis & begrip of cognitie
Piaget (1896-1986)
Cognitief schema:
→Kind gaat naar de zoo, ziet een zebra/ giraf & denkt dat dit ook een paard is → is verward
→ gaan niet alles accepteren
Assimilatie:
Accommodatie:
13
Senso-motorisch stadium 0 – 2 jaar
(Objectpermanentie, geen symbolisch
denken)
Objectpermanentie
• Het object/ voorwerp/ persoon blijft bestaat, ook al verdwijnt het u/h gezichtsveld
Egocentrisch
*Leren tellen: van concreet naar abstract → leert eerst stapsgewijs wat het getal ‘zes’ is, na
vaak te herhalen = w opgeslagen
→Ze zien niet dat beiden glazen een andere breedte hebben
14
Informatieverwerkingstheorie
• Als reactie op Piaget → computermodel, belang v aandacht
KRITIEK: wat met creativiteit & sociale context?
Ons vermogen om m info o/t gaan, verandert m/d jaren, net als onze verwerkingssnelheid & info =
kwantitatieve (continue) verandering
Cognitieve neurowetenschappen
• Zeer recente wetenschap
• Kijken via hersenen nr cognitieve ontwikkeling
• Neurologische activiteiten = grondslag v denken?
Cognitieve theorieën:
- Ontwikkeling v/h denken tdns adolescentie
- Abstract denken in ontwikkeling
Bv. begrijpen v filosofische, ethische, politieke denkkaders
Evolutionair perspectief
“Vanuit dit perspectief is het een verstandige strategie om veel te eten en zo extra vet te
verzamelen vr perioden waarin er minder voedsel aanwezig is” => evolutie – erfelijkheid – wet v/d
sterkste
Gedragsgenetica
• Evolutietheorie
• Natuurlijke selectie zorgt vr steeds betere aanpassing a/d omgeving
Lorenz (1903-1989)
15
Systemisch perspectief (contextueel)
Brede kijk op ontwikkeling → sociale & culturele context => gedrag w bepaald dr relatie tss
individu & hun fysieke, cognitieve, persoonlijkheids- en sociale wereld
16
Socio-culturele theorie v Lev Vygotsky (1896-1934)
Contextuele theorieën: beschrijven rol v/d sociale omgeving, context die inspeelt o/d
psychologische ontwikkeling
- Ecologische theorie: mate waarin deze fase als moeilijke periode w ervaren hangt af v/d
onderlinge relaties tss ≠ systemen
- Theorie v/d levensloop: plasticiteit & veerkracht
Risicofactoren (stress)
Beschermende factoren (sociale steun)
Emerging adulthood: uitstellen v/h volwassen worden
17
Hoe bestudeert ontwikkelingspsychologie?
Correlatie vs causaliteit
Bv. het is niet dat iemand die kijkt naar agressieve films, agressief w → vaak is er een
samenhang, maar is er geen duidelijke oorzaak-gevolg
Cohorten
• Groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek is geboren
• Historische omstandigheden bepalen mee onze ontwikkeling
Onderzoekdesigns:
18
Gender ‘kloof’
Gender
• Man/ vrouw = de biologie valt niet helemaal samen met gender, eerder geslacht
• Identificeer ik mij als man of vrouw = gender
• Dichotomie
• De omgeving cultiveert op een manier waarop jongen/ meisje zich moet gedragen
→We gedragen ons vaak naar die stereotyperingen MAAR je kan daar ook van af stappen
19
Inleiding: stereotypen zijn niet onschuldig v/d ontwikkeling
Stelling 1: Meisjes zullen beter scoren voor mijn vak
Pygmalion effect
• Verwachtingen v/d lrk onbewust leiden tot het verwachte gedrag & scoren v lln
Labeling theorie
Stelling 2: Ik verwacht v al mijn lln, ongeacht hun geslacht, dezelfde kwaliteit in hun werk
Stelling 3: Jongens knn helpen bij het versleuren v banken, stoelen, dan meisjes
Stelling 4: Ik geef m’n lln complimentjes op zowel hun ‘mannelijke’ & ‘vrouwelijke’ eigen.
Cross-gender karakteristieken
Stelling 5: Meisjes behalen goede punten dr hard te werken, niet zozeer dr te vertrouwen op
hun aangeboren talenten
20
Stelling 6: De nadruk op ≠ jongens & meisjes creëert = stereotypes
• Bnn jongens-en meisjesgroep ≠ o/h hoofd gezien
• Doel: genderkloof i/h secundair onderwijs te verkleinen & onderpresteren v jongens
& meisjes te voorkomen
Genderidentiteit: spectrum
21
Geslacht
Seksuele geaardheid
Genderidentiteit
Genderexpressie
Gendertypicaliteit
Genderrolideologie
Homonegativiteit
Kinderen ontwikkelen hogere zelfwaardering als ze warmte v/h ouders ontvangen ontwikkelen
lagere zelfwaardering als ze >>> opgeblazen complimenten krijgen v/h ouders
22
Zelfbeeld: wie ben ik?
• Schijnwerpereffect: idee: iedereen heeft me gezien, ik moet ‘shinen’ => ≠ bij jongeren
• Sociale vergelijkingstheorie v Festinger:
o Opwaartse vergelijking: negatief invloed op zelfvertrouwen => baseren op
‘perfecte plaatjes’ op sociale media
o Neerwaartse vergelijking: zelfversterking => andere ‘neerhalen’, slechter iets
in iets => leidt tot pesten
• Jongeren hebben voortdurend het idee dat de ‘spots’ op hen gericht zijn.
Vb. puist die iedereen onmiddellijk heeft gezien
• Opwaartse vergelijking = ideaalbeeld, hoe iemand zou moeten zijn (vb. perfecte
modellen, actrices waar meisjes naar opkijken, succesvolle personen in de media).
➔ Negatieve invloed op ons zelfvertrouwen
Indirect(complimenteren)
23
De GENDERkloof in het onderwijs
Waarom presteren jongens over het algemeen minder goed dan meisjes op school?
Genderidentiteit
Impact klasgenoten = groot → zeker i/d 1e graad
Positief proces?
➢ Goed welbevinden & schoolse prestaties
➢ I/h onderwijs: vrouwelijke eigenschappen dominant
➢ Niet echt mannelijk
Populair zijn/ erbij horen als belangrijk doel => ze streven nr aanvaarding & waardering dr
leeftijdsgenoten
Masculiniteit
Vrouwelijkheid
Homoseksualiteit
24
Machocultuur als barrière
• Genderculturen op school: lln m gelijkaardige genderID & bijhorende normen &
waarden komen samen, bevestigen & versterken elkaars denkbeelden
= Ontstaan genderculturen op scholen
▪ Stoer doen, belang hechten aan sporten, competitiviteit & seksualiteit, clown
uithangen, aannemen v seksistische & homofobe houdingen (Connell, 1996)
= mannelijkheidscultus dat tgn vrouwelijke schoolse cultuur ingaat
GEVOLG: antischoolcultuur bij jongens
Jongens
Meisjes
• Research suggest that girls start more egalitarian, but also become more egalitarian in
their attitudes over time
Procrustes onderzoek
25
Adolescentie en gender: onderzoek
Impact op genderrollen:
Genderidentiteit
DOEL:
26
Genderneutraal vd Genderbewust
Genderneutraal
Genderbewust
• Rekening houden m
• Niet blindstaren op ≠ tss mannen & vrouwen
! Er bestaat geen één juiste manier om jongen/ meisje te zijn => allerlei invullingen mogelijk !
- Zelfbeeld opbouwen
- Talenten knn hetzelfde zijn; niet alleen jongens zijn sportief ook meisjes
- Eigenschappen knn ook hetzelfde zijn
1) Economische groei
2) Daling van armoede
3) Hoge vruchtbaarheidsgraad
4) Stijgende ondernemingszin & innovatie
5) Verhoogde efficiëntie
6) Nationaal beleid, afgestemd op noden v alle burgers
7) Dalen v milieuschade
27
Transgender?
• Het aanvoelen v/e genderidentiteit die duidelijk mannelijk/ vrouwelijk is
• Niet klopt met toegekende geboortegeslacht
28
Hechting
Zie taak: hechting
Sociaal-emotionele ontwikkeling
Ontwikkelingstaken tiener:
29
Wat is sociaal-emotionele ontwikkeling?
Emotionele ontwikkeling
30
Sociale ontwikkeling
Hechting
Hoe?
31
Hechting – onderzoek (bij dieren)
Imprinting
Hechting
Experiment v Harlow
Voedsel alleen = niet voldoende om hechting tot stand te brengen ➔ voorkeur vr zachte, stoffen
moeder die geen eten gaf
Hechting (Bowbly)
Hechting (Ainsworth)
Bevindingen v Ainsworth:
- Duurzame, affectieve band komt duidelijkst tot uitdrukking in tijden v spanning &
angst (stressvolle situaties), zoals bij ziekte & scheiding
- Volwassene zorgt ervoor dat negatieve emoties v angst & verdriet = kind niet
overweldigen (emotieregulatie)
- Manier waarop kinderen op ≠ aspecten v/d vreemde situatie procedure reageren kan
aanzienlijk ≠ + afhankelijk v/d aard/ kwaliteit v/d hechting m/d moeder
32
VREEMDE SITUATIE PROCEDURE
1 Moeder en baby (en onderzoeker) bevinden zich in een onbekende Moeder als veilige basis. Is de baby zelfverzekerd om de ruimte te
ruimte. Baby ontdekt de ruimte en het speelgoed. ontdekken?
2 Onbekende volwassene komt binnen, praat met de moeder en Reactie op de onbekende volwassene.
vervolgens met de baby.
4 Moeder komt terug, begroet de baby en stelt gerust indien nodig. Reactie op het weerzien
7 Onbekende komt terug en biedt steun. Mogelijkheid om gerustgesteld te worden door een vreemde
8 Moeder komt terug, begroet de baby en stelt gerust indien nodig. Reactie op het weerzien
(Onbekende vertrekt.)
33
Door het interne werkmodel ontstaan
.
er structuren in de hersenen, die
bestaan uit neurale netwerken die
door herhaling worden versterkt.
(Zevalkink, 2007).
• Ieder kind hecht zich in z’n 1ste levensjaar a/d belangrijkste verzorgers => niet ieder
kind hecht zich veilig
• Verwaarloosde/ mishandelde kinderen hechten zich a/h ouders => ook al zijn die
relaties onveilig
Gehechtheid tss jeugdigen & ouders komt in alle culturen vr => interactie tss ouders & kinderen
afhankelijk v culturele verschillen
Gehechtheid
• Veranderbaar
• Positief: i/d kinderjaren = werkmodel relatief flexibel; mogelijkheid om
problematische werkmodellen bij te stellen
• Negatief: veilig gehechte baby’s → ingrijpende levensgebeurtenissen → risico op
onveilige gehechtheid in adolescentie
36
Gehechtheid & stress/ emotieregulatie
• Kinderen m gehechtheidsproblemen = ervaren continu stress & hulpeloosheid
• Jeugdigen m/e problematische gehechtheidrelatie = kampen m inadequate
stressregulatie
• Chronische stress = belangrijke oorzaak v psychopathologie
Hechting
• Ontstaan v gehechtheid tss kind & opvoeder = vooral afhankelijk v/d kenmerken v/d
opvoeder:
▪ Sensitief
▪ Responsief op behoefte v/h kind
▪ Continue & regelmatig gedrag → voorspelbaarheid
37
Wederkerigheid v hechting
• NURTURE: onveilige hechting = risicofactor i/h gezin = interactie = opvoedingsstijl
• NATURE: temperament v/h kind bepaalt mee kwaliteit v/d relatie
NURTURE: opvoedingsstijlen
• Veilig gehecht: sensitief responsief
• Ambivalent: inconsequent responsief
• Vermijdend: consequent insensitief
• Gedesoriënteerd: onvoorspelbaar
38
39
Temperament (nature): 7 kenmerken
= gedragsstijl v kind/ jongeren is onderdeel v aanleg
1. Biologische regelmaat
2. Mate v beweeglijkheid
3. Emotionaliteit
4. Aanpassingsvermogen
5. Afleidbaarheid & prikkelgevoeligheid
6. Doorzettingsvermogen
7. Humeur (of grondstemming)
Temperament indeling:
40
Morele ontwikkeling bij adolescenten
Morele ontwikkeling
• Besef v goed & kwaad => goede doen & kwade vermijden
• Ontwikkeling v waarden & normen => hiernaar handelen
• Beïnvloed dr interacties tss opvoeders & anderen
➔ Verinnerlijking/ internalisatie
Geweten
Schuldgevoel
Goed gevoel
• Goed handelen
41
MOREEL WETEN ➔ MOREEL HANDELEN
Kennis Gedrag
Morele empathie
Moreel redeneren
Moreel gedrag
• Het doen!
Morele cognities:
Moreel oordelen
• Besef hbb v/d relatie tss oorzaak & gevolg en goed & kwaad
• Redeneren: in prefrontale cortex gepositioneerd
• Adolescenten: moeite o/t afgewogen oordelen te komen → PFC laat volledig
ontwikkeld
• Sociale druk > gezond verstand
Impulsieve keuzes vanuit emoties = tijdelijke dominantie v/h emotionele brein
Hoe hoger cognitieve ontwikkeling; hoe meer post conventioneel men oordeelt
42
Morele ontwikkeling
- Adolescent: hypothetisch-wetenschappelijk & abstract denken
- Betere cognitieve vermogens → logisch denken & gevoel wereld a/t knn
→ Egocentrisme + idealisme
Morele agressie
Focus o/h effect v/h gedrag Focus o/ context waarin gedrag zich
afspeelt
43
Senso-motorisch stadium 0-2 jaar
Abstract denken
• Logica toepassen
• Hypothetisch – deductief redeneren
• Abstracte mogelijkheden als vertrekpunt nemen
• Propositioneel denken
Wanneer?
Consequenties?
- Groter idealisme
- Kritischer
- Sneller in discussie treden
- Gevoelig vr tekortkomingen t.o.v. onderwijzers & ouders
44
Moraliteit: hoe moet je je gedragen?
Moreel dilemma
Kohlberg:
=>Lees HEINZ-dilemma
45
Kritiek op Kohlberg vanuit socio-cultureel perspectief:
Drie stadia:
46
Externaliserend probleemgedrag
Zelfkleinerende(self-debasing) cognitieve vertekeningen houden verband met internaliserend
probleemgedrag, terwijl zelfbeschermende (self-serving) cognitieve vertekeningen gerelateerd zijn
aan externaliserend probleemgedrag (Barriga, Landau, Stinson, Liau & Gibbs, 2000).
Decentrering
Pesters
47
Ontwikkeling van het zelf & identiteit
Zelfconcept
Zelfwaardering
Baseline zelf
Barometer zelf
Identiteit
48
De ontwikkeling van het zelf
Looking glass theory ~Cooley:
- Individuen zien hun zelf zoals ze denken dat anderen hen zien
➢ Het zelf = resultaat sociaal proces
➢ Adolescenten = gevoelig v/d mening v anderen
➢ Hangt samen m = ontwikkeling v perspectief & ingebeelde publiek-verschijnsel
→Beter voorstellen wat anderen denken
Competentiemodel:
- Zelfwaardering w verworven dr prestaties in ≠ domeinen
Self-efficacy ~ Bandura
Normatieve ontwikkeling
Zelfconcept
Zelfprestatie ontwikkelen zich v:
Concreet & direct observeerbaar i/d kindertijd
=> abstracter i/d late kindertijd
=> nog abstractere weergave v innerlijke doelen & waarden i/d adolescentie
Bij jonge kinderen = geïdealiseerd: overschatten zich => knn fantasie & realiteit nt uit
elkaar houden & doen nt aan sociale vergelijking
Vroege adolescentie (9-13 jaar): grote gevoeligheid vr leeftijdsgenoten
Vanaf 14 jaar: begin groei v weerstand tgn invloed & in staat om o/t komen vr zichzelf
49
Zelfwaardering
Ontwikkelt niet op = manier bij adolescenten:
Hoog stabiel vs laag stabiel
Plots dal of hoogte
Verlaging kan te maken hbb d/d ontwikkeling v/h zelfconcept tdns adolescentie
Persoonsfactoren in positieve relatie m zelfwaardering zijn:
Emotionele stabiliteit
Extraversie
Conscientieusheid
50
Psychosociale ontwikkeling volgens Erikson
51
Contextueel ontwikkelingsmodel
• 1ste cyclus: formatie v bindingen
➔ Exploratie in breedte & aangaan v bindingen
• 2de cyclus: evaluatie v bindingen
➔ Exploratie in diepte & identificatie m bindingen
52