Professional Documents
Culture Documents
Understanding Financial Statements 11th Edition Fraser Solutions Manual instant download all chapter
Understanding Financial Statements 11th Edition Fraser Solutions Manual instant download all chapter
https://testbankdeal.com/product/understanding-financial-
statements-11th-edition-fraser-test-bank/
https://testbankdeal.com/product/understanding-financial-
statements-10th-edition-ormiston-solutions-manual/
https://testbankdeal.com/product/understanding-financial-
statements-10th-edition-ormiston-test-bank/
https://testbankdeal.com/product/interpreting-and-analyzing-
financial-statements-6th-edition-schoenebeck-solutions-manual/
Business Analysis Valuation Using Financial Statements
5th Edition Healy Solutions Manual
https://testbankdeal.com/product/business-analysis-valuation-
using-financial-statements-5th-edition-healy-solutions-manual/
https://testbankdeal.com/product/engineering-economics-financial-
decision-making-for-engineers-canadian-5th-edition-fraser-
solutions-manual/
https://testbankdeal.com/product/engineering-economics-financial-
decision-making-for-engineers-canadian-6th-edition-fraser-
solutions-manual/
https://testbankdeal.com/product/understanding-business-11th-
edition-nickels-solutions-manual/
https://testbankdeal.com/product/understanding-psychology-11th-
edition-feldman-solutions-manual/
Another random document with
no related content on Scribd:
rits.
Een regen van witte stukjes papier viel voor Larsen’s voeten, naast
en om hem heen.
Bleek van schrik staarde hij naar ’t vlug afgespeelde tooneel vóor
hem. Dan trad hij op haar toe, vlammen in zijn oogen.
„Dat ’s een lage streek!” riep hij. „Daartoe achtte ik je niet in staat.…”
„Och kom, heusch niet? Ik jou ook niet tot zooveel hartstocht.
Komaan, nou raak je ’s los: dat mag ik zien.”
Nog steeds zat Paula schijnbaar kalm. Doch uit de schittering harer
donkere oogen sprak meer dan louter leedvermaak. Inwendig bruiste
en kookte het in haar.
„Ga heen!” riep Larsen buiten zichzelven. „Ik wil je niet meer zien!
Een vrouw die in staat is tot.… tot zulk bedrog.… zooveel valsch
berouw.… zoo’n huichelaarster.… Ik heb niets geen medelijden meer
met je.… Ga heen!”
„Geluk van jou soort ten minste.…” Ze lachte schril. „Van ’t mijne niet
versta je? Van ’t mijne niet! Ik heb niet gehuicheld om mijn eigen
pleizier.”
Paula stond op. Met een sierlijke zwaai wierp ze een loshangend
deel der k i m ó n o over de linker schouder en kruiste haar armen,
uitdagend en minachtend. Strak keek ze hem aan.
„Dat lieg je! Of dacht je dat een vrouw—een vrouw zooals ik, versta
je, een vrouw met een hart, met zenuwen, met gevoel, geen houten
automaat zooals jij er een zou wezen als je vrouw was—dacht je dat
een vrouw als ik genoeg had [106]aan een goed leven: goed eten en
drinken en mooie kleeren?”
Zij hijgde. Tartend boog ze naar hem over, haar gelaat vlak bij ’t
zijne. „En ik zou ’t weer doen, tienmaal, honderdmaal over. En ik
geniet er nu van ’t jou in je gezicht te slingeren. Hoor je ’t?! En ik heb
meer gedaan, na wat jij en de wereld mijn v a l zouen noemen. Ik
heb méer a m a n t s gehad.…”
„Dat is niet waar!” kreet hij verbijsterd. „Je zegt dat alleen om mij te
beleedigen.”
„Hoû je mond.…” viel Larsen in. „Ik wil ’t niet weten. Ik kan je niet.…
niet meer verachten dan ik nu al doe.…”
„Je z u l t me verachten! Je zult je ergeren tot je me verafschuwt!
Gerards is mijn vriend geweest.… en Van Breehorst, en.… nu kort
geleden Steeman. Wat kon ’t mij schelen? Toen ik eenmaal ’t met jou
opgegeven had.… ik moest toch iets hebben aan mijn jonge leven!”
Ze zweeg even. Haar neusvleugels trilden, haar wangen gloeiden,
haar oogen vonkten: ’t heele gelaat had iets sculpturaal sprekends.
„En nu wil je van me af, nie’ waar? ’t Zal je niet lukken, mijn baasje.
Ik blijf bij je en je z u l t me dulden, versta je? En ik zal je behandelen
of ik je niet kende. Je zult me niet meer aanraken, en je zult je cocu-
rol die je zelf.…”
„Zwijg, vrouw,” riep hij heesch van woede. „Ga heen, of.…” En wat
hem zelf later onbegrijpelijk voorkwam, hij greep haar bij een arm.
Had zij meegegeven, [110]dan had ’t hem met zijn stoere kracht
weinig moeite gekost haar de kamer uit te duwen. Doch nauwelijks
had hij zijn hand op haar kleed gelegd, of hij wankelde, en ’t
dwarrelde een oogenblik vóor zijn oogen.
Zijn onmacht om hier iets ten goede uit te richten inziende, trad
Larsen naar de deur, ging het vertrek uit, en sloot de deur weer
achter zich.
„Wie is ’t?” vroeg Paula met beide handen bezig haar weelderig haar
de laatste toetsen te geven. De groote „psyche” weerkaatste haar
gansche gestalte.
Een paar uren lagen tusschen het woeste tooneel met Larsen en nu,
en sinds een uur was zij aan haar [114]toilet. De huilbui had een
kwartier geduurd, en daarna was ze zich weer bewust geworden van
de gewichtige zorgen die haar wachtten: kleeden met al wat daarbij
hoort.
Margot Ennery was een oude schoolvriendin, iets jonger dan zij,
thans weduwe van een rijke koffieplanter in Indië. ’t Was haar
i n t i m a , voor zoover dit bij een vrouw als Paula mogelijk was.
Op vrij jeugdige leeftijd was ze met een familie mee naar Java
gegaan, als een soort gouvernante voor de kinderen, en, nauwelijks
een jaar te Batavia, had ze ’t aanzoek van een veel oudere
koffieplanter uit de Preanger aangenomen. Na een vierjarig
huwelijksleven zonder eenige stoornissen of bizondere
wederwaardigheden, ook zonder moederschap, was ze op een
goeien dag vrij om te gaan waar ’t haar lustte: want manlief was a d
p a t r e s en had haar een fortuintje nagelaten. Haar eerste werk
was de „gordel van smaragd” te verlaten en ’t land van grauwe
luchten en motregens weer op te zoeken. Haar moeder woonde in
dezelfde stad waar Larsen woonde, daar had ze ook nog tal van
kennissen uit haar meisjesjaren, zoodat ze weerstand bood aan de
verleiding van ’t Haagje, die magneet voor uit Indië repatriëerende
polderlanders, en zich in de provincie vestigde. Daar was zij met
haar middelmatig fortuin een grootheid, die ze in ’t rijke Den Haag
zeker [119]niet zou geweest zijn. Ook trok haar de omgang met
Indische menschen niet aan—ze had genoeg van ’t leven daar, om
er hier in ’t land nog telkens aan herinnerd te worden. Niet dat ze
zich op Java erg misplaatst had gevoeld—o neen, haar
oppervlakkige natuur was te emotieloos om veel te lijden onder de
eentonigheid van een „plantenleven”—maar ze was te veel
kleinsteedsche en gehecht aan ’t oude en bekende, ze miste
assimilatie-vermogen. Ook wilde ze zich gaarne in haar nieuwe
omstandigheden—betrekkelijk rijk en onafhankelijk—aan haar
vroegere kennissen vertoonen, waar ze eertijds arm onderwijzeresje
geweest was. Ze kocht een aardig huisje, dat er als een villaatje
uitzag, richtte het vrijwel geheel in naar Paula’s inzichten en
raadgevingen, en liet haar moeder bij zich inwonen: dit laatste meer
uit welvoegelijkheidsredenen dan om de oude vrouw zelve. ’t Stond
tegenover de wereld beter dat ze met haar moeder woonde dan zoo
heel alleen. En de oude Mevrouw Van Asbeek was tegenover haar
eenige dochter steeds de goedheid en toegevendheid zelve geweest
—hoeveel te meer nu Margot haar weldoenster was.
„’t Is toch een snoezig nestje dat je hier hebt!” riep ze bij ’t
binnentreden van ’t boudoir. „Ik kan niet nalaten ’t telkens te
bewonderen. Zeg’s Paula, weet je dat ik mijn pruilkamertje net zoo
heb laten inrichten?” [120]
„Och, je woû ook niet gelooven dat jij met je blonde haar niet past in
een omgeving van rozerood! Maar zeg, kindlief, kom hier wat op de
sofa zitten. Hier heb je een kussen. Zoo, zet dat achter je rug.
Ziezoo, nu kom ik hier bij je zitten. Ik heb je wat nieuws te vertellen.”
Paula trok haar eene been op, en sloeg de handen in elkaar om haar
opgetrokken knie, een geliefde houding van haar wanneer ze recht
vertrouwelijk ging wezen. Onder het donker granaatkleurig kleed
kwam haar roze-zijde onderrok te voorschijn.
„Een nieuwe a d o r a t e u r ?”
„Och! Dat is nooit nieuw genoeg. Die kan ik krijgen zooveel ik maar
hebben wil!”
„Scène gehad?”
„Wel.… ik.…,” en Paula proestte het opeens uit.… „ik heb ’m in zijn
gezicht geslagen! Nee, ’t is te erg.… die goeie brave, zooltreder!”
„Is ’t heusch? Ha, ha, ha! Hoe kom je nu dáar toe? En is hij erg
boos?”
„Ja, dat zegt-i. ’t Is te mal om los te loopen. Och, ’t was ook niet uit te
houen langer! Ik heb me ’s gelucht, eindelijk. En wat nog ’t leelijkst
is, ik heb hem allerlei leelijks van mezelf verteld.”
„Van je aanbidder?”
„Goed, best, ik kan ’t wel met hem vinden. Ik blijf van middag bij je
eten, is dat goed?”
„Och, ik denk dat hij ’t wel voor de vorm doen zal. Hij geneert zich
tegenover de meiden en tegenover Didi.”
„Stuur Didi maar veel bij mij, dan kan ze met Nero spelen.”
Nero was een groote hond, die Margot erop nahield, een bizondere
gunsteling van Larsen’s dochtertje.
„Ze heeft toch niets gemerkt van jullie ruzie?” ging Margot voort.
„Zoo’n slimmert! Wat ze met haar tong verbruid heeft, wil ze weer
goed maken met een andere tong!” Margot lachte om haar eigen
geestigheid.
„Jij doet ’t woord dan maar, hoor,” zei Paula met een glimlach. „Palm
mijn zooltreder maar goed in. En ratel er maar op los, dan heeft hij
geen tijd om aan leelijke dingen te denken.” [123]
„Laat dat maar aan mij over.… Maar vertel me ’s, heb je weer een
andere modiste in Den Haag?”
„Kom, die bui drijft over,” zei ze sussend. „Larsen [125]is een goeiert,
zooals ik er nog nooit een zag.”
„Och, ik ben toch heusch veel, veel te bar tegen hem geweest,” zei
Paula op komisch berouwvolle toon.
„Wel—mijn prestige! Ik heb hem zelf gezegd dat ik hem als een
vreemde zou behandelen.… en verbeel’ je dat ik dat nog niet eens
veertien dagen volhield! Nee, ik moet zien wat h ij doet. Hij moet de
eerste zijn!”
„Och, nou ja, maar dat kan nu eenmaal niet anders. Als hij maar een
beetje toenadering toont, dan schiet ik wel los.”
„Nee, niet zoo in eens. Maar lief wil ik dan wel wezen.…” Paula
verzonk in gepeins. „Hè, ik woû ’t al zoover was! Ik hoû niets van
kibbelen en zure gezichten. Ik kan niet boos blijven.”
„Nee, ik geloof ’t niet.… nee, zeker niet. Hij is [126]veel te goed en—
houdt te veel van me. Maar je begrijpt: hij moet toch i e t s toonen
nadat ik.… hem zoo.… zoo’n klets gegeven heb.…”
„Nee.… maar ’t was te.… te bar.… Hij moet een gezwollen wang
ervan hebben! Arme vent. Ha, ha! Wil je wel gelooven dat ik hem
zóo zou willen zoenen, Margot? Zoo’n beste goeie lobbes! Nee, ’t
was heusch leelijk van me.…”
„Dat is zeker de eerste keer dat je zoo iets gedaan hebt?”
„Op m’n woord, hoor! Wat dacht je! Nee, we hebben nog nooit te
voren zoo’n ruzie gehad. Z’n eigen schuld.… wat doet-i zoo
jaloersch te wezen!.… En toch.… heb ik er eigenlijk spijt van.…”
„En wat ga je nu al die tijd doen?” vroeg ze. „Ik bedoel zoolang ’t nog
niet weer goed is? Je kunt toch niet de doofstomme tegen hem
spelen zoo veertien dagen lang.…”
Margot las om zich de tijd te dooden, en van stijl had ze maar heel
weinig benul. Ze kende van de boeken die ze las de titels—de
namen der schrijvers daar lette ze meestal niet op. Ze verwarde
Therèse Hoven met Frederik van Eeden en Couperus met Melati
van Java. [128]