Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 496

De Gouden Halsring

Julian May
Samenvatting van het Eerste Boek: Het Veelkleurig Land

De Grote Interventie van 2013 opende voor de mensheid


de weg naar de sterren waardoor de volkeren van de
Aarde konden beschikken over onbeperkte levensruimte
en voldoende ener­giebronnen, terwijl ze tegelijkertijd deel
gingen uitmaken van een verlichte beschaving, het
Galaktisch Bestel. De mensheid werd het zesde van de
Verenigde Rassen, een unie van planetaire kolonisten die
gemeenschappelijk een hoogontwikkelde techno­logie
bezaten en beschikten over psychische vermogens die als
metafuncties bekend stonden. Tot die laatste behoorden
telepa­thie, psychokinese en tal van andere krachten die
altijd sluime­rend in het menselijk zaad aanwezig waren
geweest, maar die zich tot dan toe zelden hadden
geopenbaard. Rond 2110, het tijdstip waarop het eerste
boek begint, was er sprake van een soort Gouden Eeuw.
Meer dan 700 nieuwe plane­ten waren door uitbundige
Aardbewoners gekoloniseerd. Men­sen met overduidelijke
psychische vermogens namen langzaam in aantal toe,
hoewel die vermogens in het overgrote deel van de
mensheid latent bleven of in zo geringe mate werkzaam
dat ze vrijwel onbruikbaar waren.
Maar ook een Gouden Eeuw heeft zijn mislukkelingen en
het Galaktisch Bestel ontkwam daar evenmin aan. Een
Franse fysi­cus, Théo Guderian, verschafte deze verliezers
een unieke ont­snappingskans toen hij op het spoor kwam
van een ogenschijnlijk onbruikbare ontdekking: de
mogelijkheid tot een tijdreis die slechts in één richting
ging en waarvan de poort in de tijdruimtebarrière lag in
de Franse Rhônevallei en toegang verschafte tot diezelfde
geografische plaats, maar dan zes miljoen jaar in het
verleden, gedurende het Plioceen.
Ervan overtuigd dat zich daar een soort prehistorisch
Eden moest bevinden, deed een toenemend aantal
mislukkelingen een beroep op de weduwe van Guderian,
Angélique, om hen via de tijdpoort toegang te verschaffen
tot 'Ballingschap'. Vanaf de dood van haar echtgenoot in
2041 tot rond 2106 hield Madame Guderian zich onledig
met bezigheden die door de autoriteiten maar
schoorvoetend werden getolereerd. Haar Franse hotel,
1'Auberge du Portail, werd het decor van waaruit haar
klanten van de oude Aarde werden overgebracht naar een
wereld die zes miljoen jaar jonger was. Na talloze
aanvallen van gewetenswroeging over het mogelijke lot
van de getransporteerden, vertrok Madame uiteindelijk
ook zelf naar het Plioceen en de bediening van de
tijdpoort werd overgenomen door het Galaktisch Bestel,
dat er een bruikbaar riool in begon te zien voor lastige
dissidenten.
Op 25 augustus 2110 werden acht personen, die toen
samen de Groep Groen van die voorafgaande week
vormden, naar het Plioceen overgebracht: Richard
Voorhees, een aan de grond geraakte kapitein van een
sterreschip; Felice Landry, een gestoorde jonge atlete,
wier agressieve temperament en sluime­rende psychische
vermogens haar tot een outcast hadden gemaakt; Claude
Majewski, een 133 jaar oude paleontoloog die kort
daarvoor zijn vrouw en collega had verloren; Zuster
Amerie Roccaro, een arts en tegelijk een wat
geëxalteerde non die klui­zenaarster wilde worden; Bryan
Grenfell, een antropoloog op zoek naar zijn in het Plioceen
gevluchte geliefde, Mercy Lamballe, die hem twee
maanden eerder daarheen was ontsnapt; Elizabeth Orme,
een Grootmeesteres in het werken met psychische
vermogens die ze echter door een hersenbeschadiging
was kwijt­geraakt; Stein Oleson, een geflipte
boormachinist die met reus­achtige machines overal
planeetkorsten had bewerkt en er nu van droomde als
een viking te leven in een eenvoudiger wereld; Aiken
Drum ten slotte, een innemende jonge bedrieger die, net
als Felice, latente metapsychische krachten bezat. Deze
acht maakten met succes de sprong naar het zes miljoen
jaar oude verleden, enkel om, net als andere tijdreizigers
voor hen, tot de ontdekking te komen dat het Europa in
dat Plioceen stevig werd geregeerd door humanoïde
bannelingen uit een ander sterrestelsel, die van hun
thuiswerelden waren verdreven omdat ze vast wensten te
houden aan een nogal barbaarse oor­logsreligie.
De meest dominante van deze buitenaardsen, de Tanu,
waren groot en aangenaam van uiterlijk. Hoewel ze op
Aarde al zo'n duizend jaar verbleven, bedroeg hun
bevolkingsaantal niet meer dan 20 000, omdat
stralingseffecten van de zon hun
voortplantingsmogelijkheden hadden verstoord. Omdat
hun zaadcellen echter te verenigen waren met het
menselijk ras, hadden ze al zo'n zeventig jaar het
vrouwelijke deel van de tijdreizigers mis­bruikt voor hun
eigen voortplanting, terwijl de overigen tot een staat van
dienstbaarheid werden gedwongen. De tegenstanders
van de Tanu, vier maal zo groot in aantal, waren de
Firvulag, hun aartsvijanden. Deze buitenaardsen waren
doorgaans klein van stuk en plantten zich beduidend
beter voort. Tanu en Firvulag vormden samen in feite een
dimorf ras, de eersten met latente psychische vermogens,
terwijl de Fir­vulag beperkte maar werkzame metafuncties
bezaten. De Tanu echter brachten hun sluimerende
vermogens tot werkzaamheid door het dragen van
gouden halsringen die als bewustzijnsverruimers dienst
deden. De Firvulag hadden deze ringen niet nodig, maar
in de meesten van hen waren de mentale krachten
geringer dan bij de Tanu.
Gedurende het overgrote deel van hun duizendjarig
verblijf op de Pliocene Aarde (die door Tanu en Firvulag
het Veelkleurig Land werd genoemd) waren ze aan elkaar
gewaagd geweest in de rituele veldslagen die deel
uitmaakten van hun oorlogsreligie. De grotere verfijning
en de verder ontwikkelde technologie van de Tanu
maakten hun tekort in aantal ongeveer goed. Maar de
komst van mensen door de tijdpoort verstoorde dat
evenwicht ten gunste van de Tanu. De nakomelingen van
de vermenging tussen mensen en Tanu bleken lichamelijk
en mentaal ongewoon sterk te zijn, terwijl de nogal
versleten en decadent geworden wetenschap van de Tanu
nieuwe impulsen kreeg door de kennis van mensen die in
het Galaktisch Bestel wetenschappers of tech­nici waren
geweest. Gedurende zeventig jaren waren bijna 100 000
mensen naar het Plioceen overgebracht en hun assimi­‐
latie met de Tanu verschafte de laatsten vrijwel volstrekte
heer­schappij over hun aartsvijanden, die nooit met
mensen paarden en hen in het algemeen verachtten.
Het lot van de mensen onder de Tanu-heren was niet
uitsluitend grimmig; integendeel, mensen die
meewerkten werden uitste­kend behandeld. Al het ruwe
werk werd gedaan door de rama's, een kleine apesoort
die eenvoudige halsringen droeg en daardoor gedwongen
werd tot dienstbaarheid. (Ironisch genoeg behoor­den
deze apen tot de mensachtige waarvan de voortgezette
lijn later zijn bekroning zou vinden in homo sapiens.)
Mensen aan wie door de Tanu vitale bezigheden werden
toevertrouwd, droe­gen grijze halsringen. Daardoor
werden hun bewustzijn en hun vermogens niet verruimd,
maar het maakte telepathische com­municatie tussen
mensen en Tanu mogelijk. Deze halsringen bezaten
bovendien pijn- en genotscircuits, waarmee de Tanu hun
ondergeschikten naar believen konden straffen of
belonen. Die halsringen waren niet eenvoudig te
vervaardigen, er was een bariummetaalcomponent voor
nodig die vrij zeldzaam is. Daar­om werden ze niet
gedragen door mensen die geen latente psy­chische
vermogens bezaten. Deze werden met andere middelen
tot dienstbaarheid overgehaald. Wanneer een test
aantoonde dat een binnenkomende tijdreiziger werkelijk
latente vermogens bezat van enige omvang, dan kreeg
deze gelukkige een zilveren halsring. Dit was echt een
bewustzijnsverruimer, vergelijkbaar met de gouden
halsring die de Tanu zelf dragen, maar met dit verschil dat
er een controlecircuit was ingebouwd. De menselijke
dragers van zilveren halsringen genoten een
voorkeursbehande­ling, soms kon hun zelfs een gouden
halsring worden toegewe­zen waardoor ze in volle vrijheid
de gelijken en medeburgers werden van de Tanu.
Ook de acht leden van Groep Groen werden op deze
manier door de Tanu getest in kasteel Doortocht en al
direct bleek dat de leden van deze groep grondig afweken
van het gemiddelde. De vroegere kapitein van het
sterreschip, Richard, ontsnapte tijde­lijk en had een
angstaanjagende ontmoeting met een vrouwelijke Tanu,
Epone.
Elizabeth, de vroegere lerares met haar uitzonderlijke
metafuncties, ontdekte dat de reis door de tijdpoort die
functies volle­dig had hersteld hoewel ze had gevreesd dat
die voor altijd verlo­ren waren gegaan. Haar ontdekking
werd enthousiast gadege­slagen door een andere Tanu,
Creyn, die Elizabeth beloofde dat er nu 'een prachtig
leven' voor haar in het verschiet lag in het Veelkleurig
Land.
De reusachtige Stein Oleson werd door zijn reis door de
tijdpoort echter tijdelijk gek. Hij verbrijzelde de deur van
zijn observatie­cel en werd pas overmeesterd nadat hij
meerdere dragers van grijze halsringen om het leven had
gebracht. Om er zeker van te zijn dat hij in de toekomst
geen moeilijkheden meer zou geven, werd ook hij
toegerust met een grijze halsring. Zijn heldhaftige postuur
maakte hem kandidaat als strijder in de rituele oorlog,
met name de Grote Veldslag. Hij werd, in nog steeds
bewustelo­ze toestand, klaargemaakt voor een reis
zuidwaarts naar Muriah, de hoofdstad van de Tanu.
Ook Aiken Drum, de bedrieglijke jongeling, werd geringd,
maar hij kreeg zilver. De buitenaardsen hadden in hem
sterke latente metafuncties ontdekt en die zouden
werkzaam worden gemaakt zodra hij enigszins was
gewend aan de mogelijkheden van de halsring.
Bryan Grenfell, de antropoloog, bezat geen enkele
metafunctie van betekenis. Maar zijn beroepsmatige
kennis schenen de Tanu van groot belang te vinden. Hij
zag tenminste kans in ruil voor zijn vrijwillige
medewerking twee dingen gedaan te krijgen: hulp bij het
zoeken naar Mercy Lamballe en een leven zonder hals­ring
in het Plioceen.
De oude bottengraver Claude Majewski bezat ook geen
latente vermogens. Enigszins hooghartig vertelden de
gedienstigen van de Tanu hem dat hij, samen met talloze
anderen die recent door de poort waren gekomen, naar
het noorden zou worden gezon­den naar de stad Finiah,
om daar aan het werk te worden gezet. Hij merkte dat hij
tijdelijk werd opgesloten in de 'mensenstal' van kasteel
Doortocht, te zamen met meer dan dertig anderen, om te
wachten op het vertrek van de karavaan naar het
noorden. In de slaapzaal van die gevangenis lag ook
Richard, in comateu­ze toestand na het mentale geweld
van Tanu-vrouwe Epone. De laatste leden van Groep
Groen die getest moesten worden, waren zuster Amerie
en Felice Landry. De non bezat geen laten­te vermogens.
Toen Felice aan de beurt kwam, werd ze aangegrepen
door een aanval van hysterische angst; haar opwinding
maakte een juiste testmeting onmogelijk. Epone liet dat
daarom achterwege, omdat het meisje ook naderhand in
Finiah nog kon worden getest. Vervolgens deelde ze beide
vrouwen op bijna ach­teloze manier mee dat de Tanu de
gewoonte hadden om vrouwen met Tanu-zaad te
bevruchten en de daarop volgende veront­waardigde
protesten hadden enkel tot gevolg dat ze vertelde dat
iedere vrouw te harer tijd die rol accepteerde en zelfs
gelukkig werd in Finiah. Nadat de buitenaardse vrouw was
verdwenen, maakte Felice een einde aan haar gespeelde
aanval van hysterie. Ze was er daardoor in geslaagd haar
sterke latente metafuncties voor Epone te verbergen,
waardoor ze tenminste tijdelijk aan een halsring was
ontsnapt. Tegelijkertijd besloot ze in kille woe­de dat het
hele ras van de Tanu hiervoor zou moeten boeten. Die
avond verlieten twee karavanen kasteel Doortocht voor
hun reis in tegenovergestelde richting langs de rivier de
Rhöne. In de noordelijke groep, bestemd voor Finiah dat
aan de Proto-Rijn lag tegen de rand van het Zwarte Woud,
bevonden zich de deels herstelde Richard, Claude,
Amerie, Felice en het merendeel van de overige
menselijke gevangenen. Ze werden begeleid door Epone
en een afdeling met grijze halsringen toegeruste menselij­‐
ke troepen. Op weg naar het zuiden, aangevoerd door
Creyn, bevonden zich Elizabeth, Bryan, Aiken Drum, de
gewonde Stein en twee andere mensen met zilveren
halsringen: een vroegere sociaal werkster onder jeugdige
delinquenten op een gekoloni­seerde satelliet, Sukey
Davies en een nogal sombere Fins-Canadese houtvester,
Raimo Hakkinen.
In het begin maakte de noordelijke groep een vreedzame
reis. Pijn lijdend omdat ze gedwongen werd de hele dag te
rijden op een reusachtig rijdier dat een chaliko werd
genoemd, kwam zus­ter Amerie erachter welke
neurotische achtergronden haar ertoe hadden gebracht
haar roeping op te geven. Richard, die met de hulp van
Claude geleidelijk herstelde, verviel in uitzichtloze woede
toen hem zijn nieuwe positie duidelijk werd. Hij verkeer­de
in twijfel, maar was onbewust ontvankelijk voor de
ontsnap­pingsmogelijkheid die Felice voorstelde. Twee
dagen na hun vertrek uit kasteel Doortocht werd het plan
van Felice in werking gezet. Ze beschikte over drie
wapens: een ongewone lichaamskracht in een bedrieglijk
meisjesachtig lichaam, het vermogen om de geesten van
hun rijdieren te beheersen (een aspect van haar latente
metafuncties die ze tij­dens haar atletische carrière ook
had gebruikt) en een klein mes dat aan de aandacht van
de bewakers was ontsnapt. Ze verbrak de beenkettingen
waarmee haar vrienden uit Groep Groen onderling waren
verbonden alsmede die van vier andere gevan­genen.
Richard, vermomd in het religieuze habijt van de non, zag
kans de aanvoerende officier om het leven te brengen
terwijl Felice tegelijk door haar mentale overreding de
beerhonden, die de karavaan begeleidden, ertoe bracht
de rest van de soldaten en ook Epone te doden.
In dat ogenblik van overwinning probeerde Felice de
gouden halsring van Epone over te nemen, wetend dat
daardoor haar latente metafuncties vrij zouden komen.
Maar een halfgekke tijdreiziger wierp het ding in het
water van een meer waar het onbereikbaar in de diepte
zonk. Alleen door haar een krachtig kalmeringsmiddel uit
haar medicijnvoorraad toe te dienen, kon Amerie
voorkomen dat Felice de man vermoordde die dat op zijn
geweten had.
De bevrijde gevangenen realiseerden zich beangst en
onthutst dat het telepathische nieuws van hun
ontsnapping door de ster­vende Epone moest zijn
doorgegeven. De meeste vluchtelingen kozen voor een
ontsnappingsroute over water, het prehistorische Lac de
Bresse, op weg naar de veiligheid van de Jura. Ze werden
aangevoerd door een voormalige bergbeklimmer uit
Oxford, Basil Wimborne. Claude, wijs geworden door tal
van expedities op woeste planeten van het Galaktisch
Bestel, was ertegen. Hij adviseerde de wouden van de
aangrenzende Vogezen, waar ze moeilijk door
achtervolgers op rijdieren konden worden inge­haald. Maar
enkel Richard en Amerie waren het met hem eens; ze
namen de nog steeds bewusteloze Felice met zich mee.
Vanaf een veilige hoogte konden deze vier later zien hoe
hun voormalige metgezellen door troepen met grijze
halsringen per boot werden achtervolgd. Die avond werd
Amerie op vreemde wijze aangetrokken door het
gewelddadige gedrag van Felice. Het leek alsof dat een
duistere schaduw vanuit haar eigen leven weerkaatste.
Terwijl ze de volgende dag een lastige hoogte overstaken,
viel Amerie en brak haar arm. Daarom sloegen ze hun
kamp op om te beslissen wat er nu moest gebeuren.
Felice leek als vanzelf­sprekend aan te nemen dat ze
allemaal het bestaan van guerril­la's zouden gaan leiden
om de Tanu te bestrijden waar dat moge­lijk was door
karavanen te overvallen. Ze hoopte op die manier alsnog
een gouden halsring in haar bezit te krijgen. Richard wil­de
daar niets van weten. Hem leek het verstandig naar de
zee te trekken, weg uit de gebieden waarvan vaststond
dat ze door Tanu werden bewoond. Claude wist dat
Richard gelijk had, maar het stond hem niet aan het
onstuimige meisje in haar eentje achter te laten. Dus trok
hij voor een uur de stille bossen in om na te denken.
Nadat hij daar de meegenomen as van zijn overleden
vrouw had begraven, viel hij in slaap om bij het wak­ker
worden in de avond te merken dat een kleine kat uit het
Plioceen erop stond bij hem te blijven. Claude dacht dat
de kat een aardige afleiding zou zijn voor de gewonde
Amerie, die zich op een ziekelijke manier met Felice
bezighield. De man en zijn kat keerden naar het kamp
terug om te merken dat ieder spoor van de anderen
verdwenen was. Angstig begon Claude het pad langs de
rivier te volgen. De tijdreizigers waren gewaarschuwd
voor de verschrikkelijke Firvulag die in de bossen van de
Vogezen woonden. Het zag ernaar uit dat Richard, Ame­rie
en Felice waren overrompeld door deze kleine
buitenaardsen die in staat waren hun gedaante voor het
oog te veranderen, of anders waren ze gevangen
genomen door de menselijke horigen van de Tanu. Toen
hoorde hij stemmen en werd tegen zijn wil gedwongen
zichzelf te laten zien. Op die manier ontmoette hij de
desperado's die zijn vrienden hadden overmeesterd. Het
waren echter geen buitenaardsen, maar mensen, vrije
mensen die aan de buitenaardse overheersers waren
ontsnapt en nu buiten hun wet leefden.
Hun leidster was een oude vrouw die een verjonging had
onder­gaan en een gouden halsring droeg: de weduwe van
degene die het bestaan van de tijdpoort had ontdekt en
de veroorzaakster van de menselijke vernedering in het
Plioceen: Madame Guderian.
Op de laatste dag van augustus arriveerden de vier leden
van Groep Groen met Madame Guderian en haar
volgelingen en nog een tweehonderd anderen, 'Minderen',
zoals de vrije mensen zich trots betitelden, in een
schuilplaats in een reusachtige holle boom, midden in de
Vogezen. De Tanu en hun menselijke grijsgeringde slaven
waren nu overal in de wouden uitgezwermd, gezonden
door Heer Velteyn van Finiah, om de moordenaars van zijn
zuster Epone op te sporen. Velteyn zelf, gebruik makend
van zijn creatieve en psychokinetische vermogens, leidde
hoogst persoonlijk patrouilles in de vorm van een
Vliegende Jacht, samengesteld uit prachtig uitgedoste
Tanu-ridders in hun gla­zen wapenrustingen, die door de
mentale krachten van hun Heer door de lucht reden.
Maar de vluchtelingen waren veilig in hun schuilplaats.
Daar vertelde Madame de nieuwkomers van haar grootse
plan om de Pliocene mensheid te bevrijden van de
overheersing door de Tanu, een taak die ze op zich had
genomen om de schuld van haar geweten te delgen. Ze
had een breekbaar bondgenootschap tot stand gebracht
tussen de menselijke vrije gemeenschappen, de
Minderen, en een deel van de Firvulag tegen hun gemeen­‐
schappelijke Tanu-vijanden, maar dat bondgenootschap
had tot nu toe weinig resultaat opgeleverd.
De Tanu waren merkwaardig onkwetsbaar voor de glazen
wapens van vitredur en nog minder voor brons dat door
alle drie rassen werd gebruikt. Ze konden erdoor worden
gewond, maar na een herstellingsperiode waarbij ze
werden behandeld door metapsychische genezers,
konden ze zelfs van de ergste wonden herstellen.
Madame en haar voornaamste strijder, een Ameri­kaanse
Indiaan die Peopeo Moxmox Burke heette en ooit rechter
was geweest, waren er bijzonder in geïnteresseerd hoe de
leden van Groep Groen erin waren geslaagd Epone te
doden. Tot op dat ogenblik was geen mens erin geslaagd
een Tanu te doden. Felice liet haar kleine, stalen mes zien
en daardoor werd een feit bevestigd dat Amerie al had
vermoed: ijzer was giftig voor de Tanu, mogelijk
verstoorde het op een of andere wijze de verbin­ding
tussen hun hersenen en de gouden halsring. (Op dat punt
keek Felice enigszins speculatief naar de gouden halsring
van Madame zelf, maar de onverstoorbare oude vrouw
prikte zich­zelf met het lemmet om haar te laten zien dat
mensen uit stevi­ger materiaal waren vervaardigd.)
Toen arriveerde een persoon die Fitharn Pegleg heette in
de hol­le boom. Hij zag eruit als een klein maar stevig
gebouwd mens, doch was in werkelijkheid een Firvulag
die veel monsterachtiger vormen kon aannemen. Hij
behoorde tot de Firvulag, het Kleine Volk, met wie
Madame een verbond had gesloten. Terwijl zij verder ging
met het uitleggen van haar bevrijdingsplan, vroeg ze
Fitharn een van de oude liederen voor te dragen die het
verhaal vertelden van de aankomst der buitenaardsen op
de Aarde. Ze waren gekomen, Tanu en Firvulag, vertelde
het lied, in een gigantisch levend ruimteschip met als
scheepsgade Breede, een vrouw uit die verre
sterrenwereld. De ongelofelijke reis, die mil­joenen
lichtjaren overbrugde, vergde te veel van het Schip en
Tanu en Firvulag en Breede ontscheepten zich ten slotte
toen het schip zich in een baan om de Aarde bevond en
kleinere voertui­gen hen daar deden landen. Vanaf de
Aarde zagen ze hoe het grote vaartuig in het Pliocene
Europa te pletter sloeg, een krater veroorzakend 'zo groot
dat het einde niet te zien was'. Om het Scheepsgraf te
heiligen werd een rituele strijd uitgevochten tus­sen twee
helden—Sharn van de Firvulag en Lugonn van de Tanu, de
eerste was bewapend met een fotonenwapen dat het
Zwaard werd genoemd, de laatste gebruikte een
soortgelijke laser die de Speer heette. Sharn werd
verslagen. De overwin­naar, Lugonn de Glanzende,
verkreeg de eer te mogen worden gedood door een stoot
uit zijn eigen wapen in zijn voorhoofd. In staatsie ter ruste
gelegd in zijn wapenrusting van gouden glas, de Speer
aan zijn zijde, werd Lugonn bij het Scheepsgraf achterge­‐
laten.
Er waren sindsdien een duizend jaren verstreken en de
Tanu en de Firvulag waren de juiste lokatie vergeten. Maar
de legende had hoop gewekt bij Madame Guderian. Het
Zwaard van Sharn was nu bij de Tanu, een kostbare trofee
die ieder jaar werd toegekend aan de winnaar van de
Grote Veldslag. Maar de Speer moest nog steeds bij het
kratermeer zijn, te zamen met de vlieg­tuigen, wier
aandrijving waarschijnlijk berustte op magnetische velden
die de zwaartekracht teniet deden. Wanneer het lukte om
dat fotonenwapen of zelfs een van de vliegtuigen te
bemachti­gen, dan zouden ze plotseling niet langer
weerloos zijn tegenover de metapsychische barbaren die
de Tanu-cavalerie vormden. Mensen en goedgezinde
Firvulag hadden al eerder naar het Scheepsgraf gezocht,
maar tevergeefs. Claude echter, met zijn grote kennis van
de toekomstige geologie der Aarde, vertelde hun waar het
moest zijn. Er was maar één krater in Europa die aan die
beschrijving voldeed, de Rieskrater, ongeveer driehon­‐
derd kilometer verder naar het oosten, langs de
noordelijke oever van de Donau.
Die ontdekking verwekte de nodige opwinding en er werd
beslo­ten een expeditie uit te rusten om de krater te
zoeken. Met enig geluk zou die voor het einde van de
maand gevonden kunnen zijn en daarna zouden Firvulag
en vrije mensen zich kunnen vereni­gen in een aanval op
Finiah, op voorwaarde dat die aanval kon plaatsvinden
voor het begin van de algemene wapenstilstand die aan
de rituele Grote Veldslag voorafging op de ochtend van de
eerste oktober. De expeditie zou bestaan uit Fitharn,
Madame Guderian, Commandant Burke, een ingenieur op
het gebied van dynamische velden die Martha heette, de
onderhoudstechnicus Stefanko die ervaring had met
gravitatiemachines en drie leden van Groep Groen.
Claude zou hen naar de juiste plek brengen. Richard zou,
ondanks zijn protesten, de machine vliegen wan­neer die
tenminste weer operationeel kon worden gemaakt. En
Felice stond erop mee te gaan, omdat zij met haar
speciale men­tale talenten roofdieren op een afstand kon
houden terwijl ze bovendien een uitstekende jageres was
die daarmee onderweg de expeditie van voedsel kon
voorzien. (Maar haar werkelijke reden om mee te gaan
was duidelijk; ze wist dat er om de nek van Lugonns
geraamte een gouden halsband moest zitten.) Fitharn
stelde voor dat de expeditie zou vertrekken met de offi­‐
ciële instemming van de Firvulag-koning, Yeochee IV. Voor
ze ten slotte de boom verlieten gaf Madame aan Khalid
Khan, een smid, de geheime opdracht om met enkele
anderen naar een plek te gaan die Claude ook ongeveer
had aangegeven en waar waar­schijnlijk ijzererts in
bruikbare hoeveelheden aan de oppervlakte te vinden
was. Zij kregen de opdracht om zoveel van dat
'bloedmetaal' om te smelten als mogelijk was en dat te
verbergen in de voornaamste menselijke nederzetting,
zodra de Tanu-patrouilles hun zoekacties hadden
gestaakt. De aanwezigheid van dat ijzer moest ook voor
de Firvulag verborgen worden gehouden, want ook zij
vreesden het gevaarlijke ijzer en niemand wist vooruit
hoe lang het wankele verbond tussen mensen en Firvulag
zou standhouden.
In de nederzetting, die Verborgen Bron heette, zou Amerie
tijde­lijk het huis van Madame betrekken zodat haar arm
kon gene­zen, terwijl tegelijkertijd al de vrije mensen in de
omgeving een beroep op haar konden doen, want de
meesten hadden in geen jaren een priester of een arts
gezien. Ondertussen zouden bood­schappers de andere
schamele menselijke nederzettingen bezoe­ken, die over
Europa verspreid lagen, om zoveel mogelijk vrijwil­ligers
aan te werven voor de aanval op Finiah, die gepland was
voor de laatste week van september.
In Hoog Vrazel, het versterkte bergbastion van de
Firvulag, werd de expeditie ontvangen door een uiterst
sceptische koning Yeochee die hen waarschuwde dat
verder naar het oosten de wouden vol waren met Huilers,
een gedeformeerde mutatie van de Firvulag die alleen
maar in naam onder zijn gezag vielen. Hij gaf Madame
echter een brief onder koninklijk zegel mee waarin hij de
medewerking eiste van Sugoll, die verondersteld werd
over de Huilers in het Donaugebied gezag uit te oefenen.
Op de vijfde dag nadat ze Hoog Vrazel hadden verlaten,
kwa­men de expeditieleden bij de Rijn in de Vogezen waar
ze werden overvallen door een prehistorisch varken ter
grootte van een os. Dit ondier viel hen aan vanuit een
hinderlaag, doodde Stefanko en verwondde Burke
levensgevaarlijk. Fitharn drong erop aan dat ze zouden
terugkeren, maar de mensen waren bang dat, wanneer
het tot uitstel kwam, de Firvulag ten slotte zelf het
Scheepsgraf zouden gaan zoeken. De zeer zwakke
Martha, die als slavin van de Tanu gedwongen was
geweest in hoog tempo voor hen vier kinderen te baren,
begon inwendig te bloeden. Toch stond zij er juist op dat
ze verder zouden gaan en dat gebeurde ten slotte,
waarbij Martha grote stukken van het tra­ject werd
gedragen door de stoutmoedige en onvermoeibare Felice.
Langzaam vorderde de expeditie langs de rotswanden op
de oostelijke oever van de Rijn. Hierbij kwamen ze door
een naar­geestige streek, een Woud van Zwammen, in het
hooggelegen gebied waar nu het Zwarte Woud is.
Pas op 18 september, na een moeizame en barre reis,
arriveerde de expeditie op de Feldberg, woonplaats van
de heer van de Hui­lers, Sugoll. Dit individu, uitgedost met
een bedrieglijk inne­mend uiterlijk waarachter de
afschuwelijke misvormingen van zijn werkelijke lichaam
schuilgingen, vermaakte zich met de mensen terwijl
ondertussen zijn gnoomachtige onderdanen men­tale
golven van haat en angst op de binnendringers
afstuurden. Claude wist hun moordlust te bezweren toen
hij erin slaagde de mutatie van de Huilers aannemelijk te
verklaren. De Huilers hadden honderden jaren geleden de
gezamenlijke woonsteden van de Firvulag verlaten om
naar het oosten te trekken en daar hadden zij zich
onwetend gevestigd in een gebied dat rijk was aan
radioactieve mineralen. Hun buitenaardse gevoeligheid
voor die straling had de talloze misvormde geboorten
veroor­zaakt. Maar volgens Claude was er hoop voor de
Huilers wan­neer ze uit dit gebied wegtrokken en hun
vermogens tot gedaan­teverandering gebruikten om weer
te paren met de normale Fir­vulag. Ze zouden ook
geholpen kunnen worden door een gene­tisch ingenieur
die kennis bezat afkomstig uit het Galaktisch Bestel, maar
als zo'n geleerde zich hier al bevond, dan zouden de Tanu
hem ongetwijfeld voor hun eigen doeleinden gebruiken.
Om zijn dankbaarheid uit te drukken, besloot Sugoll de
expedi­tie te helpen. De ondergrondse stroom van de
Donau ontsprong in de nabijheid. Slechts één dagreis over
die onderaardse rivier zou hen naar open water brengen
dat zo snel stroomde dat ze mochten hopen nog eens
enkele dagen later op hun plaats van bestemming, de
Rieskrater, te zijn.
Andermaal gingen de vijf op weg. Richards ervaring als
naviga­tor vertelde hun wanneer ze ongeveer de
lengtegraad hadden bereikt waarop het Scheepsgraf zich
moest bevinden. Op 22 sep­tember arriveerden ze bij de
kraterrand en vonden daar drieën­veertig buitenaardse
vliegtoestellen, allemaal overwoekerd door stof en
plantengroei. Een eerste inspectie overtuigde Richard en
Martha ervan dat deze machines technisch vergelijkbaar
waren met die uit het Galaktisch Bestel. Schoongemaakt,
voorzien van gedestilleerd water voor de aandrijving, zou
één ervan moeten kunnen vliegen wanneer ze erin
slaagden de buitenaardse bedie­ningsinstructies te
ontcijferen.
Felice vond Lugonn, maar om diens hals zat geen gouden
hals­ring. Lang daarvoor had een jonge aap, aan de zorg
van zijn moeder ontsnapt, het glinsterende ding
gevonden en meegeno­men. Tot het uiterste hierdoor
gefrustreerd, reageerde Felice met grote woede.
Richard en Martha, die tijdens de lange reis geliefden
waren geworden, begonnen een van de vliegtuigen en het
fotononwapen dat ze naast het skelet van Lugonn hadden
gevonden, te repare­ren, maar de tijd begon te dringen.
Ook al bleef er maar één dag over voor de eerste oktober
wanneer de Wapenstilstand begon, dan nog zouden de
Firvulag die ene dag willen vechten tegen de Tanu,
waarbij vooral vooropstond dat men in een aanval op
Finiah de fabriek van barium wilde verwoesten, welk
metaal voor de vervaardiging van de halsringen
onontbeerlijk was. Richard testte het vliegtuig met succes
op de zesentwintigste. Maar Martha's bloedingen kwamen
terug en ze verzwakte snel. Toch maakte zij met Richard
plannen om samen een vreedzame woonplaats voor hen
tweeën te zoeken zodra hun aandeel in de aanval op
Finiah achter de rug was. Drie dagen later, op de avond
van de negenentwintigste september, landde het
vliegtuig nabij Verborgen Bron met de Speer gereed voor
actie. Martha was doodziek en Amerie kon weinig meer
doen dan transfusies toedienen en hopen op een wonder.
Op de westelijke oever van de Rijn lag een legertje
Minderen gereed in een geheim kamp tegenover Finiah.
Die stad, met haar zee van twinkelende lichten, was op de
ochtend van de dertigste nog steeds in diepe rust.
Commandant Burke was klaar, samen met enige
honderden vrije mannen, velen bewapend met ijzer. Ook
de Firvulag, onder bevel van Sharn de Jongere, hielden
zich gereed, hoewel zij sceptischer gestemd waren. Zij
zouden gelijk met de mensen op een andere plek
aanvallen wanneer het bom­bardement met de Speer
vanuit de lucht inderdaad plaatsvond. Richard bracht het
vliegtuig in positie boven de citadel van de Tanu.
Verborgen door de psychische vermogens van Madame
Guderian, werd het gereedgemaakt om aan te vallen.
Claude, de oude paleontoloog, bediende het
fotonenwapen. Hij vuurde tweemaal en miste, maar zijn
derde schot doorbrak de stads­muur aan de rivierzijde,
waardoor mensen en een grote eenheid van de Firvulag
de stad binnen konden dringen. Van doel veran­derend,
verwoestte de oude man daarna een stadsmuur aan de
andere kant waardoor Ayfa, aanvoerster van de
vleesetende vrouwen, een nieuwe aanvalsgolf kon
lanceren. Het vermogen van het fotonenwapen was
inmiddels danig teruggelopen en Claude wist dat er nog
maar net voldoende energie was voor één grote
vuurstoot, die de strategische bariummijn in het centrum
van Finiah moest verwoesten.
Toen echter steeg uit de stad een horde van glanzende
ridders, gezeten op hun chaliko's, omhoog, aangevoerd
door Velteyn. Die was door Madames mentale illusie
heengedrongen en had zijn vijanden geïdentificeerd. Hij
zond ballen van vuur door het openstaande vliegtuigluik
terwijl Claude nog schoot en erin slaagde de mijn te
raken. Daarna vloog Richard snel weg, maar de bollen van
psychisch vuur hadden hun werk gedaan; Claude was
ernstig verbrand, Richard verloor een oog en Madame lag
bewusteloos in de giftige dampen op het rokende
vliegtuigdek. Half gek van pijn maakte Richard een
noodlanding bij Verbor­gen Bron, terwijl tegelijk de invasie
van mensen en Firvulagstrijdkrachten doorging. De slag
om Finiah duurde vierentwin­tig uur. Toen was de
bariummijn verwoest, de stad een ruïne, de Tanu-
bevolking gevlucht of om het leven gekomen. De bevrijde
menselijke slaven werden voor een vreemde keus gesteld
die voor sommigen uiterst moeilijk was: in vrijheid leven
of sterven. Toen Richard weer enigszins was hersteld,
ontdekte hij Martha's lichaam in de kapel van de
nederzetting. Hij herinnerde zich de beloften die hij haar
had gedaan. Hij tilde haar op en strompelde naar het
vliegtuig dat nog altijd luchtwaardig was. Madame en
Claude zouden herstellen en zonder twijfel zou de oude
vrouw nu vaart zetten achter haar verdere plannen om de
mensheid te bevrijden. Maar Richard deed niet meer mee.
Hij had een eigen plan. Wuivend naar Amerie, koos hij het
lucht­ruim en bracht het toestel in een baan op duizenden
kilometers hoogte boven de Pliocene Aarde en begon te
wachten. Ver beneden hem trok Felice door het woud op
weg naar het rokende Finiah. Ze was te laat voor de
oorlog, maar ze nam zich voor dat ze hoe dan ook ergens
in die verwoeste stad een gouden halsring zou vinden om
haar belofte te vervullen dat de Tanu zouden boeten.
De overige vier leden van Groep Groen viel in het
Veelkleurig Land een heel ander lot ten deel.
Zes weken daarvoor had de Tanu Creyn zijn chaliko
bestegen en was vertrokken van kasteel Doortocht. Met
een gering escorte van drie soldaten had hij Elizabeth,
Aiken Drum, Bryan, Sukey Davies en Raimo Hakkinen
meegenomen langs de Rijn. Terwijl ze reisden, vertelde hij
deze bevoorrechte gevangenen van tijd tot tijd iets meer
over het prachtige leven dat hun te wachten stond. Ze
zouden scheep gaan in Roniah en na een reis van vijf of
zes dagen aankomen in de hoofdstad van de Tanu,
Muriah. Daar zou Stein worden genezen van zijn
verwondingen die zijn ont­snappingspoging hem had
opgeleverd. Aiken en Raimo en Sukey zouden leren hoe
ze hun metafuncties moesten gebruiken die door de
zilveren halsringen operatief waren geworden. Bryan zou
assisteren in een project van culturele analyse dat de
koning der Tanu zelf had voorgesteld.
En Elizabeth . .. haar toekomst werd het schitterendst van
alle. Nooit eerder was een menselijke, volledig werkzame
metapsychica door de tijdpoort gekomen. Nu was haar
geest nog herstel­lende, maar wanneer dat was gebeurd
zouden haar vermogens die van de groten onder de Tanu
verre overtreffen. Creyn, die zelf een getraind man was,
werd nederig wanneer hij bedacht hoe haar vermogens
die van hemzelf minimaal deden lijken. Eli­zabeth zou de
gebruikelijke inwijding niet hoeven ondergaan. Zij zou
rechtstreeks naar de Scheepsgade gaan, die de gids en
beschermster was van beide buitenaardse rassen,
Breede. De beloften van Creyn vervulden Elizabeth met
angst en wan­hoop. Er was een goede reden waarom het
Galaktisch Bestel verbood dat mensen met volledig
werkzame vermogens naar Ballingschap vertrokken. Want
binnen het Bestel waren alle personen met dergelijke
krachten, de menselijke en de niet-menselijke onderling
verbonden in een weldadige Eenheid, niet in staat tot
enige zelfzuchtige daad die de beschaving kon schaden.
Maar zonder die Eenheid ...
Elizabeth voelde zich alsof ze de enige volwassene was in
een wereld van kinderen en dan nog kwaadaardige
kinderen boven­dien, die erop uit zouden zijn haar te
misbruiken. Dat mocht onder geen voorwaarde gebeuren.
Zij werd uit haar wanhopige dagdromen gewekt door de
nood­zaak Sukey te redden. Deze jonge vrouw, die ook
correctieve vermogens bezat, was nieuwsgierig in de
geest van de bewustelo­ze Stein doorgedrongen. Ze
ontdekte de aard van zijn oude psy­chische wonden en
probeerde die onervaren te corrigeren en op te lossen.
Alleen Elizabeths snelle tussenkomst voorkwam dat Stein,
de diep getraumatiseerde viking, zijn gebrekkige
genezeres met zoveel kracht uit zijn bewustzijn wierp dat
ze er voor­goed imbeciel door zou zijn geworden. Haar
eigen problemen opzij zettend, begon Elizabeth Sukey te
onderwijzen in genezen­de technieken die noch haarzelf
noch de man van wie ze inmid­dels was begonnen te
houden, schade zouden doen. Voor de trip naar het
zuiden was voltooid, slaagde Sukey erin Stein verlich­ting
te brengen van psychische stoornissen die hem sinds zijn
kindertijd hadden geplaagd. Stein op zijn beurt reikte met
zijn bewustzijn naar het hare. Hun twee geesten, die nu
door middel van haar zilveren en zijn grijze halsring op de
meest intieme manier met elkaar communiceerden,
werden man en vrouw. Creyn had ervoor gewaarschuwd
dat zulke relaties aan ieder die een zilveren halsring
droeg verboden waren op straffe des doods, maar de
geliefden slaagden erin hun geheim goed verborgen te
houden. Elizabeth was de enige die ervan wist. De reactie
van de dolle Aiken Drum op zijn nieuw verworven
vermogens was volkomen tegengesteld. Hij genoot van
zijn krachten en van de oogverblindende schoonheid van
de Tanuwereld. In Roniah was hij het middelpunt van een
woest feest en de lieveling van de onverzadigbare Tanu-
vrouwen. Later namen hij en zijn nieuwe makker, Raimo,
de gestalte aan van vlinders en gingen er op die manier
vandoor op een rondje boven de stad en de rivier. Dat
uitstapje eindigde met de gedeeltelijke verwoes­ting van
een dok door het uithalen van een metapsychisch grap­je.
Daarop programmeerde Creyn een barrière die hem meer
dan voldoende leek, maar naarmate de reis in de daarop
volgen­de dagen vorderde, werd het iedereen duidelijk dat
Aiken Drum wat zijn mentale krachten betrof er beslist
niet één uit het dozijn was. Deze zelfvoldane yankee, een
technisch genie en destijds een delinquent met een
veelvoudig strafblad, deze charmeur die nu een gouden
pak droeg met wel honderd zakken, was door niemand in
te tomen. Zijn mentale krachten, die eenentwintig jaar in
zijn schedel opgesloten hadden gezeten, waren van een
ongelooflijk potentieel. Elizabeth zag dit helder in en ook
Creyn, in veel mindere mate, was zich hiervan bewust.
Hun boot bracht hen over een groot aantal
stroomversnellingen waarvan de laatste betekenisvol La
Glissade Formidable (de Dodelijke Glijbaan) heette, naar
het prehistorisch bekken van de Middellandse Zee.
Zeilende over ondiepe lagunes naderden ze zo Muriah, de
hoofdstad van de Tanu, die ergens bij het hoogste punt
lag van de latere Balearen. De meesten van de menselijke
passagiers werden ongeruster naarmate hun reis haar
einde naderde. Maar niet Aiken Drum. Zijn zilveren hals­‐
ring had niet enkel zijn latente metafuncties doen
ontwaken, maar had ze ook tot een ongehoorde
uitbarsting doen komen. Controlecircuits die een normaal
menselijk bewustzijn eenvou­dig in toom hielden, smolten
weg voor Aikens mentale vuursto­ten en in tegenstelling
tot de zoveel zachtmoediger Elizabeth, hadden al zijn
acties een agressieve ondertoon. Achter dat grin­nikende
gezicht van de jongeman in zijn gouden pak ging een
persoonlijkheid schuil die er te zijner tijd wel eens op uit
kon zijn om niet alleen de buitenaardsen in het Plioceen
maar ook de mensheid te domineren.
Op dit punt begin het tweede boek, dat de belevenissen
beschrijft van Aiken, Elizabeth, Stein en Bryan, op de
zesde dag na hun reis door de tijdpoort in de wereld van
Ballingschap in het Plio­ceen.
OceanofPDF.com
I. Huwelijk beneden stand

De waterjuffer zweefde als een gouden vonkje net boven


de kale mast van de bewegingloze boot.
Toen de eerste ochtendbries het water luchtig beroerde,
dartelde de waterjuffer weg. Hij vloog hoog de hemel in
en bleef daar andermaal hangen. De boot onder hem was
nu niet meer dan een eenzaam vlekje in een
pastelkleurige uitgestrektheid van ondie­pe lagunes en
zoutbanken, allemaal versluierd achter een
paarlemoerkleurige mist.
Nog hoger! Zijn getransformeerde vleugels droegen hem
verder in de dageraad. De slimme, samengestelde ogen
die een groot deel van zijn kop bedekten, onthulden hem
de oplopende duiste­re landmassa's van het continent
tegen de noordelijke horizon: de rand van Europa,
onderstreept door één enkele hoog oprijzen­de waterwolk
die de watervallen van de Rhône markeerde en die grote
hoeveelheden sediment in het vrijwel lege bekken van de
Middellandse Zee uitstortte. Op de Pliocene Aarde werd
het daarom de Lege Zee genoemd.
Zou hij naar het vasteland vliegen? Zijn vleugels hadden
de kracht om hem over korte afstanden een snelheid van
meer dan honderd kilometer per uur te geven. Hij wist dat
het niet moeilijk zou zijn om het traject dat ze gisteren
per boot hadden afgelegd nu in omgekeerde richting te
volgen, maar hij kon ook oost­waarts vliegen, naar de
omhooggestuwde landmassa van Corsi­ca en Sardinië
waar volgens Creyn geen enkele Tanu leefde. Hij kon gaan
waarheen hij maar wilde. Hij was vrij! Toen hij die ochtend
opstond, waren de mentale barrières die de buitenaardse
slavenmeester had geprogrammeerd, volkomen uitgewist.
De zilveren halsring voelde eerder koud dan warm aan, de
neurale circuits van dat geestbedwingende instrument
waren overbelast en waardeloos geworden door de
nieuwe men­tale krachten van zijn eigen geest. En die
metafuncties die door de halsring waren ontsloten, bleven
werkzaam en namen nog steeds in kracht toe.
Hij reikte met zijn vérvoelende geest naar beneden,
luisterend. Hij nam de langzame ritmes waar van de
zeven slapende mensen beneden in het vaartuig en
hoorde van verder weg het telepa­thisch gemurmel uit
andere schepen in de Grote Lagune. Nog verder naar het
zuiden—hij probeerde nog onhandig zijn geest steeds
scherper te focussen—hoorde hij een samengesteld men­‐
taal geruis. Fascinerend! Zou dat afkomstig kunnen zijn
uit de hoofdstad Muriah, de plaats waarnaar ze nu sinds
vijf dagen op weg waren?
Als hij een luide roep zou uitzenden, zou iemand van daar
bene­den antwoorden? Proberen maar!
Er kwam een luid, helder antwoord, dat hem een schok
gaf, zo direct was het.
Oh glanzende jongensgeest wie? Wel, Aiken Drum
natuurlijk.
Houd je stil, kleingeest. Zo ver weg en zo krachtig. Ah!
Nee, stop daarmee ...!
Trek je niet terug, Glanzende. Wie mag jij wel wezen?
Laat me los verdomme!
Loop niet weg. Ik denk dat ik je ken. . .
Ineens werd hij overvallen door een niet eerder gekende
angst. Die verre onbekende sloot hem in, kwam op de een
of andere manier naar hem toe over de draaggolf die zijn
eigen geest uit­zond. Hij trok zich uit die greep terug, maar
merkte te laat dat het vrijwel al zijn energie kostte om
zich eraan te ontworstelen. Hij rukte zich vrij en merkte
dat hij begon te vallen, ontdaan van zijn vleugels en weer
terug in zijn kwetsbare mensengedaante. De wind floot in
zijn oren. Hij tuimelde in de richting van de boot,
schreeuwend met stem en geest en pas op het
allerlaatste moment zag hij kans de controle over zichzelf
en de insektevorm weer terug te krijgen. Bevend en
volkomen van streek landde hij op het topje van de mast.
Zijn geprojecteerde paniek had al de anderen wakker
gemaakt. De boot begon te schommelen, rimpelende
kringen veroorza­kend in het bleke water. Elizabeth en
Creyn kwamen te voor­schijn uit het overdekte
passagiersgedeelte om naar hem te kij­ken. Ook Raimo
kwam te voorschijn met een uitdrukking van slaperig
onbegrip op zijn gezicht en de woedende Stein en de
bezorgde Sukey en ten slotte Highjohn, de schipper, die
schreeuwde: 'Ik weet dat jij het bent daarboven, Aiken
Drum! God sta je bij als je weer een van je rotgeintjes
hebt uitgehaald met mijn boot!'
De schreeuw van de schipper bracht de laatste passagier
naar boven, Bryan Grenfell, de antropoloog die als enige
geen hals­ring droeg en die zich prikkelbaar voelde. Hij
was zich volstrekt niet bewust van het telepathische
vraag- en antwoordspel dat nu door de anderen op de
waterjuffer werd afgevuurd. 'Is het nodig om de boot zo
aan het schommelen te brengen?' 'Aiken, kom naar
beneden,' zei Creyn hardop. 'Ik denk er niet aan,'
antwoordde de waterjuffer. Zijn vleugels gespreid, maakte
het insekt zich gereed om weg te vliegen. De Tanu hief
een arm in een ironisch gebaar. 'Vlieg dan weg, gek die je
bent. Maar zorg ervoor dat je wéét wat je verwerpt. Het
maakt niet uit dat je aan de invloed van de halsring bent
ont­snapt. Daar waren we op voorbereid. We zullen je
tegemoetko­men. Je kunt in Muriah op speciale privileges
rekenen.'
Een twijfelende lach. 'Daar heb ik al een voorproefje van
gehad.'
'En wat zou dat?' Creyn liet zich niet uit het veld slaan.
'Als je je verstand had gebruikt, zou je weten dat je van
Mayvar niets te vrezen hebt. Integendeel! Maar vergis je
niet, ook zonder de wer­king van de halsring is zij in staat
je overal te vinden, waarheen je ook gaat. Weglopen is de
ergste vergissing die je zou kunnen maken. Daarbuiten is
voor jou niets te vinden in je eentje. Jouw vervulling wacht
op je bij ons in Muriah. Kom nu dus naar bene­den. Het
wordt tijd dat we onze reis voortzetten. Vanavond moe­ten
we in de hoofdstad aankomen. Dan kun je voor jezelf
uitma­ken of ik de waarheid heb gesproken of niet.' Abrupt
trok de grote buitenaardse man zich in het comparti­ment
terug. De kleine groep mensen bleef verwonderd aan dek.
'Ah, wat maakt het ook uit,' zei de waterjuffer. Hij kwam in
kringen naar beneden, landde aan de voeten van de
schipper en werd daar weer de kleine man in zijn
goudkleurige pak, bezaaid met zakken. Zijn
zelfvertrouwen was volledig teruggekeerd en Aiken Drum
liet een zelfvoldane, grappige grijns zien.
'Misschien blijf ik nog een tijdje in de buurt. Zolang als me
dat zint.'
Die avond, toen een stoet van Tanu-ruiters kwam
aanrijden om het schip welkom te heten op de kust van
Aven, kon Bryan Grenfell maar aan één ding denken: de
mogelijkheid dat Mercy zich ergens onder die kleurrijke
ruiterij bevond. Dus rende hij van de ene kant van de boot
naar de andere, terwijl twintig stevige helladotheria die
eruitzagen als te groot uitgevallen okapi's, voor het schip
werden gespannen om het omhoog te slepen over de
lange boothelling naar Muriah. Boven hen scheen een
heldere, halfvolle maan. Ongeveer een kilometer boven
de dokken die op de zoutpannen lagen, omgeven door
verweerd, gelaagd gesteen­te, schitterde de hoofdstad
van de Tanu op het donkere schier­eiland als een
sterrenstelsel op de Aarde. 'Mercy!' schreeuwde Bryan.
'Mercy, ik ben hier!' Er waren heel wat mannen en
vrouwen die samen met de lange buitenaardsen in de
stoet voortreden, net zo gekleed in van facet­ten
voorziene of met punten uitgeruste glazen
wapenrustingen of in rijk met juwelen bezaaide gazen
kleding. De rookloze toortsen die ze bij zich droegen,
straalden in talloze kleuren. De ruiters lachten om Bryan
en sloegen geen acht op de vragen die hij te midden van
de drukte op hen afvuurde.
Zoveel vrouwen op die grote chaliko's leken kastanjebruin
haar te hebben! Keer op keer rekte Bryan zijn hals om een
vrouw die mogelijk Mercy kon zijn beter te bekijken. Maar
steeds wanneer ze dichterbij kwam, bleek het niet Mercy
Lambaile te zijn, ze leek er zelfs niet op.
Aiken Drum had een plaats gekozen op een van de
bootstoelen, poserend als een vergulde pop en
schreeuwde plagerige en uitda­gende opmerkingen die
onder de buitenaardsen hilariteit veroor­zaakten en het
tumult nog deden toenemen. De Fins-Canadese
houtvester Raimo Hakkinen hing over de met lucht
gevulde reling en kuste de uitgestoken handen van de
voorbijrijdende dames terwijl hij ondertussen uit zijn
zilveren fles proostte met de mannen. Stein Oleson
daarentegen had zich teruggetrokken in de schaduw, een
geweldige arm beschermend rondom Sukey geslagen.
Beiden waren op hun hoede.
Schipper Highjohn kwam naast Bryan op de boeg staan.
Hij voelde even aan zijn grijze halsring en lachte toen luid.
'Nog even en we zijn op weg, Bryan. Wat een welkom! Ik
heb nooit eerder iets dergelijks gezien. Moet je eens
kijken naar je slimme gouden vriendje. Dat zal hun heel
wat tijd kosten om die te tem­men ... als het hun al ooit
lukt!'
Bryan keek niet-begrijpend in het gebruinde gezicht van
de ander. 'Wat? Sorry, Johnny, ik luisterde niet. Ik dacht
dat ik ... iemand zag. Een vrouw die ik eens heb gekend.'
Vriendelijk maar vastberaden dwong de schipper Bryan
om te gaan zitten. De trekdieren werden door de drijvers
aangezet en de boot begon omhoog te rollen, vergezeld
door vrolijke uitroe­pen en klankrijke toejuichingen van
hun escorte, van wie sommi­gen hun met juwelen bezette
schilden lieten weerklinken door zwaardslagen. Uit bijna
een honderd kelen en geesten kwam toen het Lied van de
Tanu dat Bryan zo eigenaardig vertrouwd in de oren klonk,
ook al waren de woorden vreemd.
Li gan nol po'köne niési, 'Kóne o lan li pred néar, U taynel
compri la neyn, Ni blepan algar dedöne. Shompri pöne, a
gabrinel, Shal u car metan presi, Nar metan u bor taynel o
pogeköne, Car metan sed göne mori.
Bryans vingers begroeven zich in het plastische materiaal
van de boot. De fantastische stoet ruiters in hun
wapenrusting zwermde uit over het pad waarlangs de
boot omhoog werd getrokken over de lange helling. Zo
dicht bij de zoute lagune was er nergens vegetatie te
ontdekken, maar er stonden verweerde brokken en
pilaren van mineralen die uit de aarzelende schaduwen
opdoem­den als de ruïnes van vergeten elfenpaleizen. Ze
passeerden een pas tussen twee steile hellingen en
daardoor verdween Muriah uit het gezicht. Het
voortgetrokken schip en zijn feeërieke escorte leek af te
stevenen op een duistere tunnelmond die door grote,
gebroken cherubijnen werd geflankeerd. Het Lied werd
weer­kaatst door de overhangende rotswanden. Een oud
en vergeten beeld drong zich aan Bryan op. Een grot, diep
en donker en daarbinnen iets geliefds dat er opgesloten
was! Hij was weer een kleine jongen en het gebeurde zes
miljoen jaar in de toekomst. Engeland, de heuvels van
Mendip waar zijn familie een huis bezat. En zijn poes die
Cinders heette was zoek­geraakt en hij had er drie lange
dagen naar gezocht. Ten slotte was hij op de ingang van
deze kleine grot gestuit die amper groot genoeg was om
zijn acht jaar oude jongenslichaam door te laten. Hij had
er langer dan een uur naar dat vochtige zwarte gat staan
kijken, wetend dat hij daar moest zoeken en dodelijk
beangst bij de gedachte daaraan.
Ten slotte had hij een elektrische lamp genomen en had
zich naar binnen gewrongen. De doorgang was bochtig en
boog zich met een hoek verder naar beneden. Geschramd
door scherpe stenen en bijna stikkend van angst was hij
verder gegleden. De stank van vleermuizenafval was
afschuwelijk. Alle daglicht ver­dween toen hij nog een
bocht omging. Toen verwijdde de scheur in de aarde zich
tot een diepe holte, veel te groot om door zijn kleine lamp
verlicht te kunnen worden. Hij richtte de straal naar
beneden, maar zag nergens de bodem. 'Cinders!'
schreeuwde hij luidkeels en zijn jongensstem weerkaatste
in losse, klagende flarden. Er weerklonk een afgrijselijk
geruis en het geluid van ver gepiep. Vanuit de
grotzoldering hoog boven hem kwam een mist van zure
vleermuizenurine over hem heen omlaaggedwarreld.
Stikkend en kotsend had hij geprobeerd te keren, maar de
ruim­te was te klein. Er zat niets anders op dan achteruit
op zijn buik terug te gaan terwijl de tranen langs zijn
wangen stroomden en hij wist dat elk ogenblik de
vleermuizen in zijn gezicht konden vliegen om hun tanden
te laten zinken in het vlees van neus en lippen, van
wangen en oren.
Terwijl hij verder kroop, liet hij zijn lamp vallen. Misschien
zou het licht daarvan de vleermuizen afschrikken. En hij
bleef gaan, centimeter na centimeter verder
achteruitkruipend over ruwe steen terwijl zijn ellebogen
en knieën steeds rauwer werden. Het leek alsof er nooit
een eind aan kwam! Alsof het deel dat hij nu had
afgelegd, veel langer was dan het op de heenweg was
geweest. En nauwer was het ook, hij voelde zich
samengeperst en verpletterd onder tonnen zwarte rots
die het leven uit hem zou­den drukken.
Eindelijk kwam hij buiten.
Te zwak om zelfs maar te snikken, had hij daar gelegen
tot de zon begon te zakken. Toen hij in staat was om
overeind te komen en naar huis te strompelen, vond hij
daar Cinders in de achter­tuin, likkend uit een schaaltje
room. De spookachtige tocht in de grot was volkomen
voor niets geweest.
'Ik haat je!' had hij geschreeuwd en zijn moeder was vlug
aan komen lopen. Maar tegen de tijd dat ze bij hem was,
hield hij het zwarte katje al in zijn armen en tegen zijn
geschramde en blauw geworden wangen, het eindeloos
strelend terwijl het spinnen van het jong zijn eigen
bonzende hart tot bedaren bracht. Cinders had nog
vijftien jaar geleefd, dik en indolent, terwijl Bryans
jongensachtige devotie voor het dier veranderde in een
wat vage genegenheid. Maar hij zou voor altijd blijven
leven met de angst een wezen dat hij liefhad te verliezen,
voor altijd zou die angst bij hem zijn met aan het eind die
uitbarsting van haat omdat zijn dapperheid verspild was
geweest. En nu was een soortgelijke afgrond bezig zich te
openen ... De vriendelijke stem van de schipper bracht
hem naar de werke­lijkheid terug. 'De dame naar wie je
uitkijkt. Hebben ze je ver­teld dat ze hier in Muriah was?'
'Iemand in kasteel Doortocht herkende haar van het
portret. Hij zei dat ze hier naar toe was gezonden. En
Creyn leek te suggere­ren dat er een ontmoeting tussen
ons mogelijk was, als ik beroepsmatig meewerkte met de
autoriteiten hier.' Hij aarzelde een ogenblik voor hij zijn
borstzak openmaakte en er het vel durofilm uithaalde.
Highjohn staarde naar het oplich­tende portret van Mercy.
'Wat een mooi, gekweld gezicht! Ik weet niet wie ze is,
Bry, maar ik ben natuurlijk het grootste deel van de tijd
op het water. God weet dat ik haar nooit meer zou
vergeten als ik dat gezicht één keer had gezien. Die ogen
. . .! Jij arme donder.' 'Dat kun je wel zeggen, Johnny.'
'Waarom kwam ze hierheen?' vroeg de schipper. 'Ik weet
het niet. Gek hè, of niet? Ik heb haar maar één dag
gekend. En toen moest ik weg voor werk dat toen
belangrijk leek. Toen ik terugkwam, was ze verdwenen. Ik
kon haar alleen nog maar achternagaan. Ik had geen
andere keus. Kun je dat begrij­pen?'
'Tuurlijk, Bry. Dat begrijp ik. Mijn eigen reden om hierheen
te komen was niet eens zo heel verschillend. Behalve dan
dat hier niemand op mij wachtte ... Maar er is iets waar je
op voorbereid moet zijn wanneer je haar vindt. Ze zal
veranderd zijn.' 'Ze had latente vermogens. Ze zullen
haar een zilveren halsring hebben gegeven. Daarvan ben
ik me wel bewust.' De zwaargebouwde man van het water
schudde langzaam zijn hoofd en bevoelde nog eens de
grijze ring om zijn eigen hals. 'Er zit meer aan vast dan
enkel die functies die werkzaam worden, ofschoon het
plotselinge verkrijgen daarvan op zichzelf al genoeg
moeilijkheden mee kan brengen. Maar zelfs grijzen als ik,
met nauwelijks enige vermogens die de moeite van het
noe­men waard zijn, krijgen er iets fantastisch door dat we
nooit eerder hebben gehad.' Hij kneep zijn dunne,
purperkleurige lip­pen opeen en riep ineens uit: 'Luister,
man! Wat hoor je?' 'Ze zingen in hun eigen taal.'
'En voor jou betekenen die woorden niets. Maar voor ons,
die geringd zijn, zegt het lied, wel gedaan, wees welkom,
wees niet bevreesd en wij en jij zijn samen ons. Wanneer
een mens deel gaat uitmaken van deze
halsringgemeenschap, wint hij er een heel nieuw veld van
bewustzijn bij. Zelfs wij met de grijze ringen nemen
daaraan deel. Het is meer dan alleen maar telepathie,
hoewel dat er een deel van is. Het is een heel nieuwe
vorm van sociale communicatie, iets heel vertrouwelijks
dat van geest tot geest gaat. Hoe moet ik dat in
hemelsnaam uitleggen? Het is alsof je deel gaat uitmaken
van een superfamilie. Je weet dat je bij dat grote
gebeuren hoort en dat het jou meeneemt op zijn weg.
Nooit hoef je meer in je eentje pijn te verdragen. Nooit
ben je buitengesloten. Nooit verstoten. En elk moment
wanneer je steun of bemoediging nodig hebt, dompel je
jezelf onder in dat gemeenschappelijk reservoir. Je wordt
er niet onder bedolven, want je kunt precies zo veel of zo
weinig nemen als je nodig hebt, al zijn er natuurlijk
beperkingen, tenzij je een gouden halsring draagt. Je
gehoorzaamt en voert opdrachten uit, wel, net als in het
leger ... Maar ik probeer je te vertellen dat er diep in je
binnenste iets verandert. Het gebeurt niet meteen, maar
het gebeurt. Terwijl je de ring draagt, word je veranderd,
geschoold of je dat nu wilt of niet. Jouw dame zal heel wat
verschillen van de persoon die jij je herinnert.'
'Ze zal me misschien niet willen. Probeer je me dat te
vertel­len?'
'Ik ken haar niet, Bry. Niet iedereen reageert hetzelfde op
de halsring. Sommigen bloeien helemaal op. De meesten.'
De antropoloog durfde de schipper niet in de donkere
ogen te zien. 'En sommigen niet. Ik snap het. Wat gebeurt
er met de mislukkingen?'
'Onder ons, grijzen, zijn er daar niet veel van. De Tanu
hebben een hele reeks van testen om uit te kunnen
maken wie wel en wie niet goed zal reageren. Menselijke
psychotechnici die recht­streeks onder Heer Gomnol
werken, doen hun best om er zeker van te zijn dat geen
enkel mens met een ring wordt uitgerust voor wie het in
het algemeen niet weldadig zou zijn. Ze willen ook geen
halsringen verspillen, want ze zijn niet eenvoudig te
maken. Wanneer de psychosociale tests aantonen dat je
een een­ling bent en dat je van de kook zou raken als je
niet mag gaarko­ken in je eigen sop alleen, dan krijg je er
geen. Ze proberen dan om met meer orthodoxe middelen
je ervan te overtuigen dat het beter is een aanvaardbaar
lid van de maatschappij hier te wor­den. Als dat niet lukt,
wel, dan word je afgedankt. Maar de echte winnaars hier
in Ballingschap zijn de mensen met halsringen. De Tanu
weten dat ze ons kunnen vertrouwen, omdat ze onze
gedachten kunnen lezen en ons kunnen belonen. Dus
krijgen we verantwoordelijkheden toevertrouwd. Kijk naar
mij! De Tanu zijn belabberde zwemmers. Maar ik heb
leden van de Hoge Tafel, de top van de overheid, in mijn
boot gehad.' 'En nooit een probleem, neem ik aan.'
'Oké, lach maar. Maar ik zou niet iets doen om hun levens
in gevaar te brengen en dat weten ze. Het is ondenkbaar!'
'Maar je bent niet vrij.'
'Niemand is ooit vrij,' zei de schipper. 'Leidde ik daarginds
zo'n leventje als de leliën op het veld, toen ik mijn
veerboot over Tallahatchie heen en weer loodste met Lee
die me gek maakte van jaloezie? In deze wereld, met
deze ring, volg ik de orders van de Tanu. En in ruil
daarvoor krijg ik een deel van de geestverruk­kingen die in
het Bestel alleen voor de besten zijn weggelegd. Het is
alsof je met duizend ogen tegelijk kunt zien. Ik kan je niet
vertellen hoe het is. Ik ben geen dichter. En ook geen
psycho­loog.'
'Ik begin het te begrijpen, Johnny. Die halsringen zijn
ingewik­kelder dan ik heb gedacht.'
'Het leven wordt er voor de meeste mensen een heel stuk
makke­lijker door. Neem nou de kwestie van de taal. In het
Bestel wisten de buitenaardse sociologen hoe belangrijk
het is voor een ras om een gemeenschappelijke taal te
hebben. Daarom moesten wij mensen ermee instemmen
dat we ééntalig zouden worden als we tenminste deel
wilden uitmaken van het Galaktisch Bestel. Je weet hoe
dat is gegaan, het Engels won met de handjes op de rug.
Maar met deze mentale manier van communicatie is
elkaar ver­keerd begrijpen gewoon onmogelijk! Wanneer
iemand met zijn geest rechtstreeks tot de jouwe spreekt,
dan weet je exact wat de inhoud van de boodschap is.'
Bryan murmelde half in zichzelf. 'Barbaars. Daarom legt
het Bestel zoveel beperkingen op aan mensen met
metafuncties. Speciaal aan de menselijke.'
'Ik snap niet wat je bedoelt, Bry. Zie je, dat is het. Als jij
een halsring droeg, wist ik nu precies waar je het over
had!' 'Laat maar, Johnny. Mijn cynisme laat even z'n
klauwen zien.' 'In mijn ogen is die geestelijke eenheid
ideaal. Ik ben natuurlijk maar een domme zeeman wiens
liefje er met een ander vandoor ging. Maar als zij en ik
destijds op deze manier met elkaar had­den kunnen
praten vanaf het begin ... nou ja, dat is gepraat achteraf.
Maar nu zijn er duizenden mensen die van me houden. Op
een bepaalde manier dan.'
De schipper wuifde naar de processie van ruiters. Bijna
allemaal wuifden ze terug. Bryan voelde een koude rilling
over zijn rug lopen. 'Johnny?'
De schipper ontwaakte uit zijn droom. 'Mmmm?' 'Blijkbaar
worden niet alle tijdreizigers getest voor ze een hals­ring
krijgen. Stein niet in elk geval. Hij werd geringd toen hij
een bedreiging werd.'
Highjohn haalde zijn schouders op. 'Dat valt te begrijpen.
De ring kan ook worden gebruikt om opstandige mensen
in het gareel te krijgen. En aangezien dat vriendje van jou
nog steeds bij ons is, zullen ze wel andere plannen met
hem hebben. Ze doen het ook met anderen, medici en
bepaalde soorten specialisten die door de tijdpoort
komen. Ze krijgen een halsring of ze nu willen of niet.
Essentiële vaardigheden.'
'En mensen als Aiken, Sukey en Raimo? Zij kregen een
zilveren halsring zodra hun vermogen was ontdekt, maar
zonder reke­ning te houden met eventuele contra-
indicaties?' 'Ja, de zilveren zijn een speciaal geval,' gaf
Highjohn toe. 'Dat heeft iets met de genen te maken.'
Bryan keek hem vragend aan.
'De Tanu gebruiken onze vrouwen in hun
voortplantingsschema, Bry. Sommige mannen ook
trouwens. Normalen, latenten, ze worden allemaal
gebruikt. Maar die met latente vermogens zijn het meest
waardevol. Hoe en waarom precies weet ik niet, maar de
Tanu schijnen te geloven dat ze door menselijke genen
van hen die meta's zijn, aan hun eigen zaad toe te
voegen, de dag kunnen bespoedigen waarop hun hele ras
mentaal werkzaam wordt...'
'Maar dat hebben ze toch al, met hun gouden halsringen?'
'Heel beperkt, jongen, heel beperkt. Zelfs de allerbesten
van hen kunnen zich niet meten met onze meta's uit het
Bestel. En nie­mand van de Tanu kan zelfs maar in de
schaduw staan van onze grootmeesters. Geen kijk op, ze
hebben nog een heel eind te gaan op die weg. Maar dit
genetische schema wordt verondersteld het proces te
versnellen. De Tanu zijn grote plannenmakers. Plan­nen
maken en knokken zijn hun favoriete liefhebberijen.
Naaien en drinken en vreten komen daar direct achter. Dit
plan met onze genen is ook een manier om de Firvulag
voor te blijven. Over hen heb je waarschijnlijk al gehoord.
Het Kleine Volk, verwant aan de Tanu. Die dragen geen
halsringen, maar ze kun­nen illusies oproepen, heel
levendig en soms kunnen ze op afstand voelen en horen.
Hun genen zijn vermengd met die van de Tanu. Daarom
krijgt iedere Tanu-moeder van tijd tot tijd een kind dat tot
de Firvulag behoort. En de Firvulag zelf zijn fysiek heel
wat taaier en ze planten zich heel wat sneller voort dan
de Tanu. Dus wanneer de Tanu hier de baas willen blijven,
moeten ze wel hun toevlucht nemen tot dit soort dingen.'
'Ik begin het wat beter te begrijpen,' zei Bryan. 'Maar nu
nog even over de zilveren-halsringdragers, Als die zonder
uitzonde­ring zo'n ding krijgen opgedrongen, dan moeten
er wel een paar bezwijken onder de neurale druk als ze
daar niet tegen kun­nen.'
'Da's waar. Sommigen worden gek. Dat kan trouwens met
elk soort ring gebeuren als de drager er niet tegen
bestand is. Zelfs onder de Tanu komt het voor.
Zwartringen noemen ze die. Maar, als iemand met zilver
gek wordt, doen de Tanu alles om hun genen te redden.
Een menselijke vrouw bijvoorbeeld zullen ze voorgoed in
vergetelheid onderdompelen en haar dan toch gebruiken
voor hun voortplanting net zo lang tot ze bezwijkt. En
wanneer de genezers niets meer voor haar kunnen doen,
probe­ren ze haar eileiders te transplanteren in zo'n rama
die je hier ziet. Dat pakt vaak volkomen verkeerd uit,
want deze buitenaardsen zijn daar niet zo goed in. Maar
ze proberen het toch.' 'En de mannen met zilver, die het
niet halen?' 'Sperma kan makkelijker worden opgeslagen.
En wat de mesjokkene eigenaar betreft, nou ja ... de Jacht
is er ook nog. Of de mensenoffers.'
'Over de Jacht heb ik gehoord.' Bryan werd grimmig. 'Wat
moet ik me daarbij voorstellen?'
'Het komt over als een soort rituele executie van
misdadigers en hopeloze mislukkingen. Ik heb altijd
begrepen dat bij ons een offer rein moest zijn of zoiets.
Nou, dat ligt bij de Tanu anders. Zo'n soort rituele moord
hebben ze maar heel af en toe, wanneer er een nieuwe
koning of koningin moet worden geïnstalleerd. De andere
offers komen tweemaal per jaar voor. Aan het einde van
de Grote Veldslag, vroeg in november, en na het Grote
Liefheb­ben, in mei. Het is eerder zoiets als een grote
schoonmaak van gevangenissen en inrichtingen. In onze
tijd zouden we dat onbe­schaafd vinden, maar hier is het
helemaal niet zo'n slecht idee als je er goed over
nadenkt.'
Lees mijn gedachten niet, Johnny, dacht Bryan. Hardop
vroeg hij: 'Hoe krijgen mensen met een zilveren halsring
te zijner tijd een gouden?'
De schipper liet een laag, dreunend gelach horen.
'Daar zijn allerlei wegen voor. Die merkwaardige gek in
zijn gouden pak lijkt me wel een mogelijke kandidaat.'
Bryan wist even niet wat hij moest zeggen. Aiken zou
inderdaad heel goed passen in deze gek geworden wereld
vol verbazingwekkende krachten en uitdagende barbarij.
Maar hoe zat dat met Mercy, die zo kwetsbaar en angstig
was? De grote Creyn kwamen samen met Elizabeth naar
de voor­plecht, zijn rood met witte gewaden bolden op in
het windje. 'We zijn er bijna, Bryan. Je kunt het paleis van
de Hoge Koning al zien, die gebouwen daar, waar dat
gouden licht uit komt en waar al die honderden lampen
aan de gevels branden. Daar ein­digt voorlopig onze reis.
Nadat we een paar uur hebben gerust, zal er een
feestmaaltijd worden aangericht voor de nieuwko­mers.
Koning Thagdal en koningin Nontusvel zullen er zelf zijn
om jullie welkom te heten.'
'Krijgen alle nieuwelingen zo'n overdonderend welkom?'
vroeg Elizabeth. In haar overal van rode
spijkerbroekenstof ging ze bijna verloren achter de
reusachtige gestalte van Creyn. 'Niet allemaal.' Creyn
keek glimlachend op haar neer. 'Jullie aankomst is een
heel bijzondere gelegenheid. Het is mij een eer geweest
jullie te escorteren. Ik hoop in staat te worden gesteld te
zijner tijd met jou samen te werken.'
Ineens drong het tot Bryan door. Deze overdadige stoet
was enkel gekomen om alvast een glimp van Elizabeth op
te vangen! Ook de ontvangst door de koning en de
koningin zou allereerst om haar zijn begonnen. Wat
hadden deze buitenaardse vissers in de tijd een
onbetaalbare vangst gedaan in de vorm van deze rustige
vrouw die zulke onvoorstelbare vermogens bezat! En wat
zouden er nu voor prachtige plannen worden uitgebroed
onder de Tanu! Arme Elizabeth. Bryan vroeg zich af of ze
zich ervan bewust was dat de Tanu haar de meest
verleidelijke voorstellen zouden doen en vooral of ze zich
realiseerde wat voor dodelijk gevaar ze liep wanneer ze
zou weigeren mee te werken . . . Creyn ging door met hun
de belangrijkste plaatsen in de hoofd­stad aan te wijzen.
'De grootste gebouwen, die met die torens en die
veelhoekige vuurbakens, zijn de hoofdkwartieren van de
vijf grote Gilden van de Geest. Je zou ze je kunnen
voorstellen als metapsychische clans, want de manier
waarop ze met elkaar omgaan is eerder die van een
familieverband dan die van mensen met hetzelfde
beroep. De violette en gele lichten versieren de Hal der
Heldervoelenden. De eerbiedwaardige Mayvar de Koning­‐
maakster is hun voorzitster. Het Gilde der Scheppers
heeft zijn hoofdkwartier achter die zeegroene en witte
lichten. Op het ogenblik worden zij aangevoerd door Heer
Aluteyn, Meester der Vaardigheden. Maar zijn autoriteit is
onlangs uitgedaagd en het kan zijn dat daar
veranderingen optreden wanneer de Grote Veldslag heeft
plaatsgevonden. De blauw met amberen lichten
symboliseren het Gilde der Bedwingers. Hun hoofd is
Sebi-Gomnol, een mens met een gouden halsring. Achter
dat complex ligt het huis van de psychokinetici. De
bewegers en veranderaars
worden aangevoerd door Heer Nodonn, de Strijdmeester.
Hij verblijft nu in zijn woonplaats Goriah. De kleuren van
dat Gilde zijn roze en geel.' 'En jijzelf?' vroeg Elizabeth.
'Het Gilde van de Herstellers verblijft buiten de stad, op
de zui­delijke helling van de Berg der Helden. Hun wit met
rode lichten zijn hier vanaf het schiereiland niet te zien.
Hoofd van ons gilde is Heer Dionket, meester-genezer van
de Tanu.' Een tenger figuurtje in een metalig kostuum
gleed naar voren. Aiken Drum nam zijn hoed af en boog.
Zijn grijnslach verdween in de schaduwen en zijn gezicht
werd een masker in het licht van de vele, flakkerende
toortsen.
'Ik hoorde toevallig wat er werd gezegd, chef. Hoe is het
moge­lijk dat een mens, die Gombal of wat zijn naam dan
ook is, hoofd kan zijn van een van jullie belangrijkste
ondernemingen?' Creyns antwoord klonk koel. 'Heer Sebi-
Gomnol is iemand met uitzonderlijke talenten als geleerde
en als meta. Nadat je hem hebt ontmoet, zul je begrijpen
waarom wij hem zo hooglijk waarderen.'
'Maar hoe kreeg hij zijn goud?' hield Aiken aan.
Zelfs Bryan was zich bewust van de stroom van
minachting en afkeer die de buitenaardse genezer nu
uitstraalde.
'Ook dat kun je maar beter uit zijn eigen mond horen.'
Aiken liet een valse grijns zien. 'Ik kan nauwelijks
wachten. Die ouwe Gombal lijkt me het soort kerel waar ik
zelfs wat van zou kunnen leren.'
Je dient ons nu met rust te laten, Aiken Drum. Je hoeft
maar te bevelen, chef.
Elizabeth fronste haar wenkbrauwen terwijl de clowneske
jon­geman zich terugtrok. De analyse van deze
interessante ontwik­keling zou wat tijd vragen. Ze hoopte
deze Heer Gomnol op het feest te zien.
Bryan stelde een vraag. 'Zijn de rest van de gebouwen
privéwoningen?'
'Oh nee,' antwoordde Creyn. 'Muriah is een stad waar
gewerkt wordt. De personen die hier wonen zijn allereerst
betrokken bij de bestuurlijke functies in ons Veelkleurig
land. Ook onderwijs vindt hier plaats en nog een paar
andere vitale werkzaamheden. Maar je zult er wel achter
komen, Bryan, dat wij in ons werk bij lange na niet zo
formeel zijn als de mensen van het Galaktisch Bestel, zes
miljoen jaar in de toekomst. De bevolking van ons
koninkrijk is maar gering en we leven binnen een tamelijk
simpe­le cultuur. Veel overheidstaken worden door families
afgehan­deld. Men zal je aanmoedigen om onze sociale
structuur van dichtbij te bestuderen. Jij bent degene die
ons het een en ander over onszelf zal moeten vertellen.'
De antropoloog boog zijn hoofd. 'Het klinkt fascinerend. Ik
kan me geen maatschappijvorm voorstellen die hier maar
in de verte op lijkt.'
Het schip werd nu voortgetrokken in de richting van een
quasi-Babylonisch uitziend gebouw van witte steen,
overvloedig ver­sierd met bloemen en planten die over
trappen en balustrades rankten. Een zijspoor van de
rolweg voerde naar de voorhal van het paleis. Nergens
waren menselijke toeschouwers te zien, maar een grote
groep in livrei uitgeruste mensen stond te wach­ten,
samen met een veertig a vijftig kleine rama's die witte
tab­baarden droegen, waarop een gestileerd
mannengezicht in goud was aangebracht, het embleem
van de Tanu-soeverein. Terwijl het schip tot stilstand
kwam, reed het escorte van ruiters de lage treden op die
naar de paleisingang voerden. Daar zaten ze recht in hun
zadels, hieven de toortsen en vormden zo een erehaag.
Ergens weerklonk het geluid van een gong en dat van
talloze trompetten. Een statige Tanu-vrouw, geheel in
zilver gekleed en vergezeld door menselijke soldaten in
zilveren wapenrusting, verscheen boven aan de trap. Ze
breidde haar armen uit in de richting van het schip en
zong enkele regels in de taal der Tanu. De ruiters
antwoordden in koor, hun stemmen klonken oorver­‐
dovend.
Creyn vertaalde.
'De Verheven Vrouwe Eadone, Deken van de Gilden en
oudste dochter van Thagdal groet u. Elizabeth zal
antwoorden.' Schipper Highjohn was bezig geweest een
gangplank uit te leg­gen, die op de laagste trede kwam te
liggen. Hij wenkte Eliza­beth en stak een gebruinde hand
uit om haar te helpen van boord te gaan.
Er viel een plotselinge stilte. De frisse avondwind
beroerde de vaandels, mantels en overkleden van de
ruiters op hun chaliko's. Elizabeth zag er in haar
eenvoudige rode overal verloren uit te midden van al die
pracht en overdaad, maar haar lichamelijke en geestelijke
stem klonk stevig en even overtuigend als die van de
koninklijke dochter.
Ze sprak een zin in de Tanu-taal en herhaalde die in het
Engels. 'Dank u voor uw welkom in deze schitterende
stad. We zijn onder de indruk van de rijkdom en de pracht
van uw Veelkleurig Land dat zozeer verschilt van de
primitieve wereld die we dach­ten te zullen aantreffen. Wij
groeten u allemaal van harte. We hopen dat u geduld met
ons zult hebben terwijl we ons uw gewoonten eigen
maken. Moge er vrede heersen tussen onze twee rassen
tot in lengte van dagen.'
Crash! weerklonken de trommels en cymbalen. De
ordelijke entourage veranderde in een carnavaleske
chaos. Ruiters galop­peerden de trappen op en neer,
zingend, schreeuwend, lachend. Na een beleefde knik in
de richting van Elizabeth, verdween Eadone in het paleis.
Bedienden en rama's zwermden uit om de reizigers te
helpen met hun bagage.
Elizabeth trok zich snel op het schip terug voor de horde
haar kon overspoelen. Met een afwezig gezicht, al haar
mentale schermen omhoog om de mentale kakafonie af
te weren, ging ze naar voren om afscheid te nemen van
de schipper. Daar vond ze Bryan, die tegen de deur van
het stuurhuis leunde, met een uit­drukking van afgrijzen
op zijn gezicht.
Creyn liep Elizabeth glimlachend voorbij. 'Het is in orde.
Highjohn heeft ons zo uitnemend vervoerd, ik wilde hem
direct zijn beloning geven.'
De hersteller liep van het schip af en verdween in de
menigte. Elizabeth kwam dichterbij en ging naast Bryan
staan. De schip­per lag op de vloer van het stuurhuis. Zijn
oude marinemuts was van zijn hoofd gevallen. Zijn ogen
waren helemaal verdraaid zodat enkel het wit ervan te
zien was. Sliertjes speeksel dropen van zijn open mond in
zijn zwarte baard. De grijze halsring was nat van zweet.
Zijn handen schraapten over het dek en zijn lichaam boog
in spasmen ineen en ontspande zich weer. Hij kreunde in
extase.
Bryan fluisterde. 'Doen ze dit met z'n allen, Johnny?
Allemaal, om jouw eenzaamheid te genezen?'
Met zachtmoedige vastberadenheid duwde hij Elizabeth
achter­uit en sloot de deur. Daarna volgden ze de anderen
in het paleis van de Tanu-koning.

2
Een feestelijke menigte golfde heen en weer voor de
vertrekken, wachtend op de aankomst van wat een
hofjonker de Meest Ver­heven Personages noemde. Zowel
mensen als Tanu droegen kle­ding van bijna doorzichtige
stof in allerlei kleuren en stijlen. Veel vrouwen leken een
voorkeur te hebben voor fantastische hoofdtooien van
draad en juwelen. Muziek vervulde de ruimte, gespeeld
door een onzichtbaar orkest waarin fluiten, harpen en
bellen de boventoon voerden.
Bryan en Elizabeth, Stein en Sukey en Raimo hadden
elkaar na een rustpauze van drie uur opnieuw gevonden,
bijeengebracht in een ruimte die door een balustrade van
de overige gasten was gescheiden. De tijdreizigers
staarden elkaar een ogenblik aan en barstten toen in
gelach uit, zo bizar was hun transformatie.
'Ze hebben al mijn andere kleren weggehaald!'
verontschuldig­de Raimo zich, zijn gezicht rood van
schaamte. 'Ze vertelden me dat alle mannen iets
dergelijks zouden dragen.' Stein brulde van het lachen.
'Voorkeursbehandeling voor de dames! Man, je ziet eruit
als een ballerina of een vent uit een sprookje!'
'Steinie, houd je kop,' zei Sukey. 'Ik vind dat Raimo er
prima uitziet.'
De voormalige houtvester probeerde blozend de gouden
cape om zijn romp te trekken. Hij droeg een vuurrood,
nauwsluitend tri­cot met een vaag gouden ruitpatroon dat
eruitzag alsof het om zijn lichaam was gegoten. Gouden
schoenen en een bijpassende riem completeerden het
geheel.
Hij is uitgedost om tentoon te worden gesteld, dacht
Elizabeth. Met zijn beperkte psychokinetische vermogens
en zijn geringe intelligentie was hij voorbestemd om
speelgoed te zijn waarmee de Tanu zich vermaakten.
Raimo schreeuwde woedend terug naar Stein. 'Ze hebben
jou tenminste ook uit die beestevellen gekregen.' De
viking lachte alleen maar. Hij zag er prachtig uit en hij
wist het. De paleisbedienden hadden hem in een
diepgroene tuniek van de eenvoudigste snit gestoken.
Zijn eigen leren kraag en gordel met de gele en gouden
stenen had hij behouden. Daar paste nu een
schouderriem bij in dezelfde stijl, waarin een bron­zen
zwaard hing in een met juwelen bezette schede. Over zijn
brede schouders was een sherry-kleurige cape geslagen,
bijeen­gehouden door een groenstenen broche. Hij droeg
de bronzen vikinghelm met de gekromde hoorns.
Sukey hield deze incarnatie van een Noorse god stevig bij
één arm vast. Haar japon was van wit, zijdeachtig
materiaal met een lange sleep en nauwsluitende
mouwen. De eenvoud ervan werd geaccentueerd door
een zilveren haartooi vol glanzend rode steentjes waarvan
de kleur werd herhaald in haar gordelriem en de
armringen om haar polsen.
'Ik geloof dat ze mij hebben gekleed in de kleuren van de
clan waarin ik zal worden ingewijd,' zei Sukey. 'De
herstellers lijken tenminste vooral rood en wit of zilver te
dragen. Ik vraag me af waarom jij geen kleding in die
kleuren hebt gekregen, Eliza­beth?'
Elizabeth zei: 'Ik vind dat ik er in zwart nogal onbeduidend
uit­zie. Misschien heeft het een speciale betekenis. Ze zijn
in elk geval nogal een tijdje met mijn haar in de weer
geweest. En toen de kamenierster mijn eigen kleine
diamant in de gaten kreeg, werd ik met deze tiara
uitgerust.'
'Jij en ik vormen samen een goed paar,' merkte Bryan op.
'Voor­name terughoudendheid te midden van een nest
uitbundige paradijsvogels.'
Elizabeth was geamuseerd. 'Helemaal niet gek, heer
doctor, vooral nu je afstand hebt gedaan van die
gekreukelde oerwoudkleding en die namaak-Australische
hoed.' De eens zo slonzig geklede antropoloog droeg nu
kledingstukken die van een diepgroen glinsterend
materiaal waren vervaardigd. Een nauwe broek verdween
aan de smalle pijpen in lage zilveren schoenen en een
goed gesneden jasje met dunne zilveren lijntjes werd
gecompleteerd met een bijpassende cape. Ook Elizabeth
zag er eenvoudig gekleed uit. Een wijdvallende japon van
dunne zwarte stof, versierd met een hoge halssluiting van
rood mate­riaal met voor en achter twee afhangende
ruime plooien. De snit leek op die van veel Tanu-vrouwen
hoewel niemand van hen rood met zwart droeg.
Sukey keek in het rond. 'Ik vraag me af waar Aiken is?'
'Ik zie niet goed hoe ze die er nog gekker moeten laten
uitzien dan hij al deed,' mompelde Stein.
'Als je over de duivel spreekt...' zei Bryan.
Een bediende schoof de draperie opzij die voor de
doorgang hing die toegang gaf tot hun afgescheiden
ruimte. Het ontbrekende lid van hun gezelschap werd
binnengelaten en Stein bleek gelijk te hebben. Aiken
Drum droeg nog steeds zijn gouden kostuum met de
honderd zakken. Maar hij had er een zwarte cape aan
toegevoegd die glinsterde als zwarte diamant. Aan de
kokarde van zijn breedgerande hoed zat een bundeltje
zwarte veren.
'Het feest kan nu beginnen!' riep de grappenmaker uit.
'Misschien kunnen we beter even wachten op de koning
en de koningin?' suggereerde Elizabeth.
Raimo begon te morren.
'Geloof het of niet, Aik. Maar ze hebben me mijn fles afge­‐
pakt!'
'Van je vrienden moet je het hebben! Geloof me, ik zou
hem pootjes laten krijgen en naar je toe laten rennen, als
ik niet een beetje in de war was geraakt door de
ingewikkelde plattegrond van deze plek.'
'Zou je dat echt kunnen?' riep de voormalige houtvester
uit. 'Waarom niet? Je weet toch wat whisky betekent? En
aquaviet en al die andere fraaie termen waar we zo van
houden? Je kan het allemaal vertalen als "levenswater". Al
de volkeren van vroeger, die een naam voor sterke drank
moesten bedenken, gin­gen ervan uit dat daardoor het
leven in je terug werd gebracht. Dus waarom zou ik niet
wat leven in de sterke drank brengen. Door het pootjes te
laten krijgen. Zo makkelijk als wat!' 'Ik dacht dat ze jouw
metafuncties aan banden hadden gelegd,' zei Elizabeth.
Mentaal reikte ze behoedzaam naar hem en vond een
goed geconstrueerde verdediging.
Aiken knipoogde. Hij stak een vinger achter zijn zilveren
hals­ring en trok. De metalen ring leek elastisch te worden
en daarna weer zijn solide vorm te herwinnen. 'Ik ben
daar mee bezig geweest, liefjes. En nog met een paar
andere dingen ook. Ik wil er wat onder verwedden dat dit
een beestachtig feestje wordt.' 'Reken maar, makker,'
kakelde Raimo. 'En ik moet zeggen,' merkte de glanzende
jongeling op, 'dat de rest van jullie er beslist op vooruit is
gegaan, vanuit kleermakers-oogpunt bezien. Jullie zien er
bijna net zo geweldig uit als ikzelf!' Hij bestudeerde Stein
en Sukey voor een kort ogenblik en zei toen: 'En laat ik
jullie mijn welgemeende felicitaties aanbieden met jullie
vereniging.'
De Viking en Sukey keken naar Aiken met een mengeling
van angst en vastberadenheid.
'Vervloekt Aiken, zond Elizabeth uit. Ik haal je zenuwen uit
elkaar als je ... Maar de slimmerik ging door, zijn donkere
ogen fonkelend. 'De Tanu zullen er niet mee ingenomen
zijn, want die hebben andere plannen met jullie tweeën.
Maar ik ben senti­menteel. De romantiek moet het
winnen!' 'Weet jij wel waar je over praat?' Steins stem
klonk rustig. Een hand met de afmeting van een ham
sloot zich om het bronzen gevest van zijn zwaard. Aiken
gleed dichter naar hem toe. Hun ogen ontmoetten elkaar.
Elizabeth werd zich bewust van een elektrische tinteling,
veroorzaakt doordat Aiken over de meest intieme
draaggolf rechtstreeks tot hen sprak. Ze kon het niet
ontcijferen, maar Sukey moest de boodschap hebben
begrepen en haar reusachtige metgezel eveneens.
De achtergrondmuziek hield op. Een afdeling trompetters,
de glazen instrumenten behangen met kleine wimpels
met het koninklijk embleem, verscheen onder de boog die
toegang gaf tot de eigenlijke feestzaal en liet een fanfare
weerklinken. De vlin­derachtige zwerm gasten kwam tot
rust en een groter orkest begon een soort marsmuziek te
spelen.
Bryan ving de blik op van een man die tot de hofhouding
behoor­de en hun afgescheiden ruimte begon te
ontsluiten. 'Wagner?'
De man met de grijze halsring knikte. 'Zonder twijfel,
eerwaar­de heer doctor. Vrouwe Eadone heeft gewild dat u
zich zoveel mogelijk thuis zou voelen en de Tanu zijn
verzot op Aardse muziek. De feestgangers zullen
tegenover u uw eigen normale spraak gebruiken omdat u
geen halsring draagt. Op die manier kan uw studie van
onze samenleving al deze avond beginnen.' Het is
allemaal begonnen toen ik door die verdomde tijdpoort
ben gekomen, dacht Bryan. Maar hij knikte de man enkel
toe. Aiken vroeg aan dezelfde bediende: 'Wat gaat er nu
gebeuren, haantje. We willen natuurlijk geen
stommiteiten uithalen met al de grote jongens voor onze
neus.'
De hoveling zei: 'Hunne Meest Verheven Personages
zitten op troonzetels aan hun eigen bankettafel. U zult
kort aan hen wor­den voorgesteld, daarna begint het diner.
De hofetikette is hier heel eenvoudig. De gewone
beleefdheid is meer dan voldoende.' Ze wachtten tot de
laatsten van de bevoorrechte burgers van Muriah twee
aan twee de feestzaal waren binnengegaan. Toen was het
tijd voor hun eigen entree.
Aiken nam met een zwierige zwaai zijn hoed af en maakte
een spottende buiging voor Raimo. 'Zullen we maar,
liefste?'
'Waarom voor de donder niet?' lachte de houtvester. 'Als
dit feestje ook maar iets lijkt op de vorige, dan zullen de
dames ons binnen snel genoeg opzoeken.'
'Dit feestje gaat in geen enkel opzicht op het vorige
lijken,' zei Aiken, 'maar je zult een geweldige tijd hebben,
Ray. Dat garan­deer ik je.'
'En de rest van ons?' vroeg Stein. Hij had zijn helm onder
een arm gestoken. Hij en Sukey stelden zich achter Raimo
en Aiken op.
'Zorg voor je eigen pleziertjes, man,' antwoordde Aiken
Drum. En daarna marcheerde hij langs de trompetters de
feesthal bin­nen.
Zonder woorden bood Bryan Elizabeth zijn arm, maar zijn
gedachten waren niet bij de vérspreekster en haar lot.
Terwijl zij naar voren liepen op de maat van Tannhauser,
voelde hij enkel de dreunende echo van zijn niet-
aflatende vraag: zou Mercy hier zijn? Hier, veilig met haar
zilver. Niet ergens gevangen, worste­lend, maar veilig
binnen deze elfenwereld waar de gelukkigen onder de
gevangenen in een toestand van gelukzaligheid werden
gebracht.
Laat haar gelukkig zijn.
Ze wandelden een zaal met panelen binnen, door zware
balken ondersteund, waar in bronzen schalen vuren
brandden. Ook fon­kelende kleine metalampen waren in
gebruik, maar alleen omwille van de decoratie.
Schokkend vreemde wandtapijten en metalen
beeldhouwwerken sierden de muren. De lange feestta­fels
waren in een U-vorm geplaatst, de honderden gasten
ston­den op hun plaatsen aan de lange einden. Aan het
uiterste einde van de zaal bevond zich de Koninklijke Tafel
die met opzet blijk­baar lager was geplaatst, zodat de
aanzittende hoogwaardig­heidsbekleders daardoor voor de
overige gasten beter zichtbaar waren. Tegen de muur
achter de Verheven Personages hing een afbeelding van
het mannenhoofdmotief, uitgevoerd in goud en half
verzonken binnen een mozaïek van kristallijne
metalichten. IJle draperieën van dun, metalig materiaal
omlijstten het geheel en kwamen boven de twintig
troonzetels bijeen in een baldakijn. In livrei geklede
bedienden stonden doodstil achter de gasten. De
koninklijke familie zelf werd omzwermd door een dubbele
rij bedienden, elk nog fraaier uitgedost dan zij die achter
de lagere rangen stonden.
Bryan en Elizabeth liepen tussen rijen glimlachende
edelen naar de tafel. De antropoloog probeerde discreet
de menigte te door­zoeken, maar er waren zoveel gasten
en zoveel vrouwen leken kastanjebruin haar te hebben . .
.
'De eerwaarde doctor in de antropologie, Bryan Grenfell.'
Toen stelde de ceremoniemeester hem voor. Hij stapte
naar voren en maakte de korte buiging die in het Bestel
gebruikelijk was, zich ervan bewust dat de gasten aan de
Hoge Tafel hun halzen rekten om hem en zijn vrouwelijke
metgezel met meer aandacht te bekijken dan de vier
anderen. De hofetikette schreef blijkbaar niet voor dat de
koninklijke familie omgekeerd ook aan hem werd
voorgesteld, maar hij was nauwelijks nieuwsgierig naar de
namen van deze glinsterend uitgedoste persoonlijkhe­den.
Mercy was hier niet.
Bryan deed een stap achterwaarts en nu was als laatste
Eliza­beth aan de beurt, die er bleek en gespannen uitzag.
'De zeer eerbiedwaardige Vrouwe Elizabeth Orme,
Grootmees­teres Vérspreekster en Herstelster in het
Galaktisch Bestel.' Allemachtig, verwonderde Bryan zich.
De gasten hieven staande een arm. Verbazend genoeg
kwamen zelfs Hunne Meest Verheven Personages
overeind en brachten hun saluut. Daarna weerklonk uit de
hele menigte een gezamen­lijke, driemaal herhaalde
eregroet. 'Slonshal! Slonshal! Slonshal!'
De haren in Bryans nek gingen overeind staan. Nee, dat
moest een taalkundige samenloop van omstandigheden
zijn. De middelste van de mannelijke koninklijke
Personages maakte een klein gebaar. Ergens vandaan
klonk een geluid alsof er een keten rammelde. Toen viel
er een stilte.
'Moge vriendschap en culinair genot overheersen,' zei het
Perso­nage met klinkende stem. Hij was een prachtig
voorbeeld van fysieke mannelijkheid. Zijn lange blonde
haren en baard waren zorgvuldig verzorgd en vielen in
vlechtjes en kleine sierlijke krul­len naar beneden. Hij
droeg niets anders dan een volstrekt onver­sierd wit
overkleed en zijn gezicht vertoonde een opvallende
gelijkenis met het maskerachtige embleem achter hem.
Bryan wist daardoor zeker dat dit Thagdal moest zijn,
Hoge Koning van de Tanu.
De indruk van een bevroren tableau werd verbroken
doordat nu alle gasten hun zetels innamen of zich van
hun plaats verwijder­den om links en rechts oude
bekenden te begroeten. Menselijke bedienden en rama's
begonnen de tafels vol te laden met spijs en drank. De
zes eregasten werden naar lage zitplaatsen geleid
tegenover de Verheven Personages en vanaf dat ogenblik
werd alle formaliteit ter zijde geschoven. De aristocraten
van de Tanu probeerden hun nieuwsgierigheid te
bevredigen door een regen van vragen op hun gasten af
te vuren.
Bryan zelf werd aangesproken door een geweldige vrouw
in het wit die aan de rechterhand van de koning was
gezeten. Een waterval van rood haar stroomde omlaag
vanonder een gouden sluier die tussen twee opstaande
met juwelen bezette vleugels was gevat. 'Ik ben
Nontusvel, moeder van de gastheer en echtge­note van de
Thagdal. Volgens de etikette ben ik uw tafeldame, Bryan
en ik heten je hartelijk welkom in ons Veelkleurig Land en
binnen onze gemeenschap. Maar wat zie ik? Verwarring?
En misschien angst? Ik zou dat graag oplossen als je het
toestond.' De macht van haar glimlachende
oermoedergeest was onweer­staanbaar, ze bespeelde zijn
herinneringen als een ervaren luit­speelster. Daar was de
schemerige controlekamer boven in een kasteeltoren en
daar was dat gezicht, zo vol van een zoete droe­fenis.
Tranen die te voorschijn welden bij het horen van het lied
van de troubadour. En toen die snaar was geraakt,
verzonk hij in de herinnering aan meer; een
appelboomgaard, de nachtegalen, een rijzende maan, de
warmte van huid en kastanjebruin haar en ogen in de
kleur van de zee, zo vaag, zo grijzig. Toen het dissonante
akkoord. Maar waarheen, Gaston, waar is ze naar toe?
Door dat vervloekte tijdportaal op weg naar Ballingschap.
Hier kom ik dan, Mijnheer de Kat, ik volg u tot in de
diepste kel­ders ...
Bryans feestelijke kostuum had binnenzakken. Zonder het
te willen, reikte hij in één ervan en overhandigde het
portret van durofilm aan koningin Nontusvel. Ze staarde
naar het portret van Mercy. 'Dus haar ben je hierheen
gevolgd, Bryan.' 'Ja. Ik heb haar maar nauwelijks gekend.
Maar tot ik sterf, zal ik haar voor me zien.'
De metapsychische zintuigen van Nontusvel wuifden
troost en afleiding in zijn richting. 'Jouw Mercy is veilig,
Bryan! Haar integratie in onze gemeenschap was
volkomen geslaagd. En ze is zo gelukkig! Het was alsof ze
voor de halsring geboren was. Alsof ze onbewust nooit
iets anders had gewild dan bij ons te horen en alsof ze
over die kloof van miljoenen jaren heen ons gezocht had.'
De ogen van de koningin stonden helder als saffieren,
glanzend van een innerlijk licht en ze schenen geen
pupillen te bezitten. 'Mag ik haar bezoeken?' vroeg hij
nederig. 'Ze bevindt zich in Goriah, in de streek die jullie
Bretagne noem­den. Maar ze zal spoedig naar onze Stad
van de Witte Zilver­vlakte terugkeren en dan kan ze je zelf
vertellen van haar leven onder ons. En zul jij bereid zijn
ons vrijwillig te dienen in ruil voor die hereniging? Wil je
ons helpen de kennis te verkrijgen die we zo nodig
hebben en die voor ons van vitaal belang is om als ras te
kunnen overleven?'
'Ik zal doen wat ik kan, Verheven Vrouwe. Ik ben getraind
in de analyse en de gevolgen van botsende culturen en
de spannin­gen die daardoor worden veroorzaakt. Ik
begrijp nog niet hele­maal wat er van me wordt verlangd,
maar ik sta tot uw beschik­king.'
Nontusvel knikte met haar gevleugelde hoofd en
glimlachte. De Hoge Koning keerde zich van Elizabeth
naar de antropoloog en zei: 'Mijn geliefde zoon Ogmol zal
je helpen bij het coördineren van je onderzoek. Zie je
hem? Hij zit daar aan de rechtertafel in die mantel van
groen en zilver, balancerend met een wijnkaraf op zijn
hoofd, de idioot! Hij moet blijkbaar al goed gehumeurd
zijn. Alsjeblieft, dat komt ervan! Wel, zelfs een geleerde
heeft recht op ontspanning en vermaak. Je zult zijn meer
serieuze kan­ten morgen wel leren kennen. Hij zal je gids
zijn. Nee, je assi­stent*. En jullie tweeën moeten samen
kunnen uitmaken wat dat raadsel van ons inhoudt voor de
Grote Veldslag begint of ik ben de klootzakkerige zoon
van een Huilersezel.' Hij bulderde onstuimig van het
lachen en Bryan, diep onder de indruk, moest denken aan
een overdonderend viriele Kerstman die hij als kind ooit
eens op zijn driedimensionale beeldscherm had gezien.
'Als ik het vragen mag, Koning Thagdal, waarop berust uw
koningschap?'
Zowel Thagdal als Nontusvel barstten opnieuw in gelach
uit. De koning stikte er bijna in. De koningin reikte hem
een grote gou­den beker met honingwijn aan om zijn
gehoest te bezweren. Toen de koning weer was
bijgekomen, zei hij: 'Dat bevalt me, Bryan! Bovenaan
beginnen bij het hoogste gezag. En meteen! Wel, dat is
simpel genoeg, mijn jongen. Ik bezit allereerst gewel­dige
metafuncties en daarnaast ben ik in de strijd niet te ver­‐
slaan. Maar mijn meest gewaardeerde attribuut is
vruchtbaar­heid. Meer dan de helft van de mensen in deze
hal zijn mijn kinderen, kleinkinderen of
achterkleinkinderen. En dan tel ik mijn afwezige geliefden
nog niet eens mee, hè, Nonnie?' De koningin glimlachte
gemaakt discreet. Tegen Bryan zei ze: 'Mijn Heer
Echtgenoot is de vader van elf­duizendachtenvijftig
nakomelingen. En onder hen geen enkele Firvulag of een
zwartring. Zijn zaad is smetteloos en daarom is hij onze
Hoge Koning.'
Bryan probeerde zijn volgende vraag zo tactvol mogelijk
in te kleden.
'En uzelf, Nobele Vrouwe, hebt u een overeenkomstig
eerbied­waardige voortplantingsgeschiedenis?'
'Tweehonderdtweeënveertig kinderen!' trompetterde
Thagdal. 'Een record dat door geen koninklijke gade wordt
geëvenaard. En onder hen zulke talentvolle lichtende
sterren als Nodonn en Velteyn en Imidol en Culluket! En
de Verheven Vrouwen Riganone en Clana en Dectar, om
over onze geliefde Anéar nog maar te zwijgen! Geen van
mijn andere vrouwen, zelfs de zo betreurde Vrouwe
Boanda heeft mij zoveel rijkdom geschonken.' Nu mengde
Elizabeth zich zachtjes in het gesprek. 'Bryan, ver­geet
niet Zijne Majesteit te vragen naar de andere moeders
van zijn kinderen.'
'Simpel genoeg.' Thagdal straalde. 'Deel de welvaart!
Zorg voor een optimaal gezamenlijk resultaat, zoals
Gekke Creggie zou zeggen. Zelfs de dames met zilver en
goud krijgen een eerste beurt van de Oude Man.'
'En nadat ze door de koning zwanger zijn gemaakt,' ging
Eliza­beth verder, 'kunnen ze de echtgenoten of geliefden
worden van andere edelen en van hen kinderen krijgen. Is
dat niet interes­sant?'
'Nogal,' zei Bryan zwakjes. 'Maar dit. .. eh . . . genetische
plan kan nauwelijks zo hebben gewerkt vanaf het begin
van uw aan­komst op deze planeet.'
Thagdal streek door zijn baard. Zijn dichte, blonde
wenkbrau­wen kwamen bij elkaar.
'Neeee! In het begin waren de dingen een beetje anders,
dat waren onze middeleeuwen, om het zo maar eens te
zeggen. Er waren er toen niet al te veel van ons en ik
moest vechten voor mijn koninklijke rechten wanneer de
dame in kwestie niet al te gewillig was. Maar natuurlijk
won ik doorgaans, want in die dagen was ik de beste
zwaardvechter op allerlei manieren. Begrijp je?’
Bryan zei: 'Wij hadden een soortgelijke gewoonte in de
vroege dagen van onze geschiedenis. Dat werd le droit du
seigneur genoemd.'
'Precies! Precies! Ik herinner me dat één van die lieftallige
zilvertjes daar eens iets van heeft gezegd. Waar was ik
geble­ven? . . . Oh ja, het verleden. Wel, toen de tijdpoort
verscheen en jullie mensen vanuit de toekomst hierheen
kwamen, probeerden we de voortplanting van ons ras wat
wetenschappelijker aan te pakken. Een paar van jullie
mensen hebben ons daar goed bij geholpen. Zorg ervoor
dat je hen in elk geval ontmoet. Ik zou zeggen dat zij zo'n
beetje de peetvaders van de glorieuze adel­dom zijn die je
hier bij elkaar ziet! Die lieve Gekke Creggie natuurlijk, nu
Heer Greg-Donnet, onze Meester in de Genetica en de
Eugenetica. En dan die prachtige vrouw, Anastasya-
Bybar! Waar zouden we verdomme zijn als Tasha onze
eigen decadente reprotechnici niet had laten zien hoe de
sterilisatie van menselijke vrouwen ongedaan moest
worden gemaakt? Allemachtig, al die kostbare eitjes
zouden verloren zijn gegaan!' Hij begroef een elleboog in
Nontusvels Junoachtige zijde. 'En de helft van mijn plezier
zou ook verloren zijn gegaan, als ik mijn broodje niet in
die hete ovens had kunnen stoppen, waar of niet,
Nonnie?'
De koningin glimlachte gemaakt.
Bryan nam een veel te grote slok van zijn wijn. Hij was
zich ervan bewust dat de ogen van Elizabeth op hem
gericht waren. 'En dus ... zo ongeveer zeventig jaar
geleden, toen de eerste tijdreizigers arriveerden,
begonnen de Tanu zich te vermengen met de mensen.'
'Haal het niet door elkaar, jongen. In het begin droegen
enkel de mannen eraan bij. Tasha kwam pas opduiken
zo'n tien jaar na het openen van de tijdpoort. In die eerste
dagen kwamen ook onze dames ruimschoots aan hun
trekken en we deden er niet al te lang over om te merken
dat de nakomelingen van die vermen­ging tussen Tanu en
mensen meestal geen Firvulag opleverden. Zelfs onze
stomme genetici kregen dat snel door en Aluteyn en zijn
mensen zaten al min of meer op de uitkijk naar iemand
als de geleerde Anastasya Astaurova. En waarachtig, de
Meedo­gende Tana zond ons er één met de rinkelende
bellen eraan. Letterlijk.'
Thagdal liet zich weer gaan in een uitbarsting van
vrolijkheid, zijn lach wegspoelend met heroïsche
hoeveelheden wijn. Overal in de feestzaal nam de
vreugde toe naarmate steeds meer bekers werden
geleegd en weer gevuld. Het diner bestond hoofdzakelijk
uit vleesgerechten in verbazingwekkende variaties,
aangevuld met schalen fruit en brood dat in de meest
merkwaardige vor­men was gebakken.
In het midden van de U-vorm kondigde de
ceremoniemeester steeds weer nieuwe artiesten aan die
hun kunsten lieten zien en daarvoor, al naar gelang hun
talent, beloond werden met een regen van kleine
muntstukjes of afgekloven botten. De Verheven
Personages dineerden iets meer in stijl, maar aan het
beneden­eind van de Hoge Tafel, daar waar Aiken Drum
was gezeten, tegenover twee in goud en roze uitgedoste
edelen, weerklonk ook heel wat beschonken gelach en
werd er druk met bekers op de tafel gestampt.
De koningin zei: 'Vertel onze geliefde Bryan over het
geschenk van de halsringen, Thaggie.'
'Vertelt u het ons beiden,' zei Elizabeth, haar meest Mona
Lisa-achtige glimlach rond haar mond.
De koning schudde een vinger vermanend in haar
richting.
'De mentale afweerschermen nog altijd omhoog, liefje?
Daar kon je er hier niet mee. Honingwijn, dat is wat jij
nodig hebt. Is er iets anders waarmee ik je verleiden kan?'
Nontusvel bedekte haar mond en proestte het uit van
vrolijk­heid.
'Uwe Majesteit is een goedgunstig gastheer.' Elizabeth
hief haar beker naar hem omhoog. 'Gaat u alstublieft
verder met uw fasci­nerende verhaal.'
'Waar was ik gebleven? ... Halsringen voor de mensen?
Nou, je moet goed begrijpen dat echte vriendschap
tussen de Tanu en jullie mensen niet in twee jaar tot stand
kwam. Genetisch waren we verenigbaar en dat bood
voordelen die niet eens direct hele­maal werden begrepen.
Maar we schonken bij wijze van eerbe­toon gouden
halsringen aan Greggie en aan Tasha om onze
dankbaarheid uit te drukken. Ze bezaten echter geen
latente vermogens naar later bleek en ze pasten zich er
geestelijk ook niet zo goed bij aan. En toen kwam
Iskender-Kernonn en die zag kans een paar diersoorten te
domesticeren en dus gaven we hem ook een halsring.'
'Arme lieve Isky,' zei de koningin klagend, terwijl ze haar
beker leegde. Een bediende vulde die dadelijk weer bij.
'Hij is van ons weggestolen door de Firvulag en die
afschuwelijke bende van Minderen.'
'Toen kwam zo'n veertig jaar geleden Eusebio door de
tijdpoort. Hij was een psychobioloog in jullie wereld en hij
boekte aanzien­lijke resultaten bij het verbeteren van de
halsringen die we voor de rama's gebruikten. Hij was de
eerste die echt de wetenschap­pelijke theorie achter de
ringen leek te begrijpen. Dus gaven we hem ook goud en
we noemden hem Gomnol. En verdomd als niet bleek dat
uitgerekend hij een bijzonder sterke latente bedwinger
bleek te zijn, ook al is het dan nog zo'n lelijke kleine
opdonder! Wat was dat een schok voor ons!'
"Voordien was u er niet van op de hoogte dat ook mensen
latente metafuncties konden bezitten?' vroeg Elizabeth.
'We zijn een oud, zeer oud ras,' gaf de koningin toe, 'en
onze wetenschap was enigszins kwijnend.' Er drupte een
traan uit een oog als van saffier langs haar smetteloze
wangen en viel in de mollige diepten van haar corsage.
Ze zocht troost bij haar drink­beker.
'Net wat Nonnie zegt,' vatte de koning samen. 'We zijn
een oud ras. En nogal decadent in sommige opzichten,
vrees ik. En spe­ciaal onze eigen gemeenschap, die onder
de nodige spanning het eigen melkwegstelsel gedwongen
moest verlaten, was nog min­der wetenschappelijk
ingesteld dan de gemiddelde Tanu op onze thuiswereld.
Met uitzondering van Breede (die niet echt mee­telt)
begrepen we niet hoe de halsringen werkten en we deden
er ook niet erg ons best voor. We hadden ze en dat leek
ons genoeg, als je begrijpt wat ik bedoel. We maakten ons
niet al te druk over de waaroms en de hoe's, dus dat
menselijke vermogen kwam voor ons als een complete
verrassing. Gomnol bracht ons aan het verstand dat jullie
mensen die mogelijkheden gedurende negen­ennegentig
procent en nog wat van jullie geschiedenis ook niet
hebben begrepen. Dus zit ons maar niet uit te lachen . ..
Waar was ik gebleven? Oh ja. De latenten onder de
mensen. Goed, Gomnol kreeg zijn gouden halsring en
werd in een handomdraai een meta. De Tanu waren dus
latent en de meeste mensen ook, maar een goed deel
van hen waren dat in zo geringe mate dat er nauwelijks
iets mee te doen viel. In jullie toekomstige wereld worden
baby's met dat vermogen zorgvuldig geselecteerd en
opgeleid tot vervoelenden of Herstellers zoals de dame
hier.' Hij knikte hoffelijk in de richting van Elizabeth. 'Maar
omdat er geen mensen met al werkzame vermogens door
de tijdpoort kwa­men en onze middelen om bij mensen die
latente vermogens vast te stellen nogal onhandig bleken,
ontwierp Gomnol het apparaat dat jullie tijdens je verblijf
in kasteel Doortocht ook heeft uitge­test. We hebben er
meerdere in onze verschillende belangrijkste steden om
ook die latenten nog op te sporen die eerder aan onze
aandacht zijn ontsnapt, doordat de mentale opwinding
direct na de aankomst de metingen wel eens in de war
gooit. Er zijn er nogal wat die er op die manier doorheen
slippen.' Hij trok een woedend gezicht. 'En daar was er
één bij die een regelrechte ramp betekent! Waar was ik?
Gomnol. Dat is pas een geïnspi­reerde psychobioloog. Hij
wist dat het gevaarlijk zou zijn om gouden halsringen te
geven aan iedereen die misschien niet vol­strekt in onze
gemeenschap wilde assimileren.' 'Er zijn altijd
ondankbaren,' onderbrak de koningin op duistere toon.
'Dus bedacht Gomnol de zilveren halsringen met de
ingebouwde psychoregulatie en nog wat later de grijze
ringen voor de niet-latente mensen die bestand waren
tegen een geringe hoeveelheid metapsychische energie.
Daardoor werd een heel nieuwe wereld van verwantschap
geboren! Vanaf de tijd dat het mogelijk werd de grijze
ringen in grote hoeveelheden te maken—nou ja, bin­nen
zekere grenzen—waren wij Tanu in staat onze
heerschappij over deze wereld te vestigen. De vileine
Firvulag, onze schaduwbroeders, waren niet langer in
staat op gelijke voet met ons te concurreren. We kregen
hele legers menselijke soldaten die ons volkomen trouw
waren en waarmee we hun overmacht konden weerstaan.
We kregen menselijke moeders die de vulgaire voort­‐
planting van hun kleine ellendige wijven voorbijstreefden.
En toen, terwijl de tijd verstreek, kwam het moment
waarop de dra­gers van zilver beloond werden met goud
waardoor ze volstrekt gelijkwaardige burgers werden.'
En dat kan gedaan worden zonder geestelijke
verwondingen, deze verwisseling van halsringen?
Zeker geliefde Elizabeth zilveren halsring verwijderd
nadat gouden op plaats is gebracht.
'Bedenk eens! Die briljante grijze technici hebben onze
econo­mie verbeterd door efficiëntere
transportmogelijkheden en fabricageprocessen te
bedenken. Dank zij de betreurde Heer van de Dieren,
Kernonn, hebben we nu dieren om te berijden, dieren voor
transport en dieren die ons beschermen tegen de
Firvulag. En het mooiste van alles ... halfbloed menselijke
kam­pioenen in de Grote Veldslag.'
De koning pauzeerde. Hij leunde voorover op de tafel
waarbij hij zijn beker omgooide en nam een van
Elizabeths handen in de zijne.
'En nu kent het-mededogen van Tana geen einde meer.
Ze heeft ons jou gezonden.'
Koningin Nontusvel straalde van mildheid. In de
diepgroene ogen van Thagdal was iets anders te lezen.
'En nu heeft Tana mij gezonden,' herhaalde Elizabeth kalm
en onbewogen. 'Maar in onze eigen wereld zijn de
geschenken van de Goden vaak dubbelzinnig. U kunt me
nog niet zien in mijn ware gedaante, Koning Thagdal.'
'Maar dat zal komen, lieve Elizabeth. Jij zult een bezoek
bren­gen aan de nobelste onder ons, die je zal inwijden in
al onze gewoonten: de Helderwetende Vrouwe Breede,
Scheepsgade, zij met de Twee Gezichten en dichteres. Zij
zal jou alles leren en jij haar. En als de tijd gekomen is zul
je naar Tasha-Bybar gaan en vervolgens naar mij, geliefde
Elizabeth.' 'Geliefde Elizabeth!' echode Nontusvel. En haar
stem klonk even vol van liefde als tevoren.
'Een toost!' bulderde Thagdal, terwijl hij overeind sprong.
Zijn beker werd overeind gezet en haastig opnieuw
gevuld. 'Een toost!' schreeuwden de honderden gasten in
koor terug. De ceremoniemeester maande tot stilte.
'Op de Tanu en op het ras van de mensen! In vriendschap,
in eenheid, in liefde!'
De feestgangers hieven hun bekers. 'Vriendschap!
Eenheid! Liefde!'
'Met de nadruk op het laatste!' liet Aiken Drum zich horen.
Er werd gelachen en geroepen en daarna volgde een
grote slemp­partij waarbij heel wat wijn werd verspild en
waarbij tallozen elkaar al wankelend omhelsden om te
kunnen drinken uit dezelf­de bekers. Het koninklijke paar,
aangemoedigd door drank en feestgedruis, omhelsde
elkaar, mompelend en ronkend. Een corps de ballet van
menselijke dansers en danseressen, allemaal gekleed in
uitdagende bonte tricots, trad naar voren en begon de
feestende menigte voor te gaan in ingewikkelde
contradansen, ik moet je een tijdje in de steek laten,'
fluisterde Elizabeth tegen Bryan, 'ik wil hen van binnen
bekijken nu hun afweerschermen door het feest zijn
afgezwakt. Als je wilt, kan ik mijn gegevens later met
jouw bevindingen vergelijken.' Ze keek hem een ogen­blik
ernstig aan en verdween toen naar een plaats waar ze
min­der snel opviel.
Een van de dansende vrouwen probeerde Bryan uit zijn
stoel te halen om hem in de dans te betrekken. Aiken en
Raimo sprongen en draaiden al rond alsof ze de
ingewikkelde figuren hun hele leven hadden gekend. Maar
Bryan schudde zijn hoofd bij die uitnodiging. Hij liet de
bediende andermaal zijn grote beker vul­len en probeerde
het beeld uit zijn geest te bannen hoe zijn Mercy hier nu
leefde.
Toen hij er eindelijk aan dacht om eens na te gaan wat
zijn beker bevatte, was hij te dronken om zich daar zorgen
over te maken.

Steinie, dans niet met ze, doe het niet. Kijk wat ze met
Raimo hebben gedaan, mijn God.
Goed goed kleintje kalmeer, houd ons tweeën goed
verborgen, laat ze het niet merken, wees niet bang. Zij
zijn sterker vooral die DionketHeerGenezer. Ik zou hem
nooit buiten kunnen houden zonder de hulp van Elizabeth.
Ze moeten niets hebben van die
vriendschapsbescherming maar zijn bang haar te vroeg te
beledigen. O Jezus. Die mooie varkenshoer Anéar neemt
Raimo middenopdevloer schaamte afkeer woede haat.
Steinie!
Kalm kalm veiligheid liefde mijn zwaardarm zegen
Elizabeth.
Zij tenminste niet dwingen Aiken naar hun pijpen te
dansen eerder andersom.
Geen speelgoed als Raimo.
Ik evenmin Sukeyliefste als jij helpt.
'Weten jullie zeker dat jullie niet van partner willen
wisselen?' Vrouwe Riganone glimlachte naar Sukey en
Stein. 'Jullie beide vrienden hebben een geweldige tijd.'
'Dank u, Vrouwe,' zei Stein en de vrouw in haar bonte
uitdossing verdween met tegenzin.
Sukey bediende zichzelf met nog een stuk gekruide
tournedos. 'Deze zijn verrukkelijk, Heer Dionket.' Ze zei
het verlegen tegen de machtige meester-hersteller met
zijn diepliggende ogen.
'Wat is het? Wild?'
'Hoezo? Welnee, Kleine Zuster. Hipparion.' 'Wat? Die
prachtige kleine paarden,’ Sukey schreeuwde ont­zet.
Vrouwe Riganone wierp haar hoofd achterover en lachte
vrolijk. De hangers die van haar gouden en
lavendelkleurige haartooi omlaagvielen, rinkelden
opgewekt tegen elkaar. 'Wat zouden we er anders mee
moeten doen? Ze zijn de meest verbreide bron van vlees
die we hebben en de Godin zij gedankt dat ze zo
verrukke­lijk smaken. Denk je eens in, al die arme mensen
in Finiah en in de Hercyniaanse wouden en in alle
uithoeken van de wereld moeten het doen met varkens
en oude taaie herten en zelfs met mastodonten. Wij hier
in het zuiden hebben zo geboft. Een len­destuk van
hipparion, gekruid met knoflook en tijm en misschien wat
van die nieuwe pepers, is met niets te vergelijken.
Helemaal bruin gebraden en nog rood van binnen.' 'Wees
niet te kieskeurig, Sukey,' zei Stein tegen haar terwijl hij
nog een stuk voor zichzelf uit de stomende schotel
haalde, "s Lands wijs, 's lands eer . . . En ik weet niet wat
dit is, maar het smaakt, dat is zeker.'
Dionket stak een benige vinger in de diepe zilveren
schotel en likte die nadenkend af. 'Mmmm ... een ragout
van promephithis, mijn beste krijger. Ik denk dat op de
veel oudere Aarde dit kleine schepsel de voorloper is van
...'
Het mentale beeld sprong op voor de geesten van Sukey
en Stein.
'Bunzing!' De Viking stikte bijna.
'Oh, kom, Steinie. Kom Steinie,' riep Vrouwe Riganone uit
ter­wijl ze bezorgdheid uitstraalde. 'Schoot er iets in het
verkeerde keelgat? Wil je wat wijn tegen die hoest?' Het
Personage dat naast Dionket was gezeten, een stoere
reus in een wambuis van blauw en goud, zei: 'Probeer een
paar van deze egels in bourgogne om je darmen weer in
het gareel te krijgen, Stein. Dat is een hap waar je maag
van op zal kijken. En je weet wat ze over egels zeggen.'
Hij knipoogde goor en het mentale beeld van de
rechtovereind staande stekels werd zwaar overdre­ven.
Koel schoof Sukey de schotel met de vreemde hapjes ter
zijde, buiten bereik van Stein. 'De krijger is herstellende
van een ver­wonding, Heer Imidol. Hij moet zich in niets
overmatig inspan­nen.'
De belletjes aan het hoofddeksel van Vrouwe Riganone
weer­klonken in harmonie met haar bewonderende gefluit.
'Is ze niet geweldig, Dionket? Ze zal een hele aanwinst
zijn voor jouw Gilde van Herstellers. Maar het was heel
onaardig van je om haar van het bieden uit te sluiten.'
Geestslot.
'Wat bedoelt u, Vrouwe?' vroeg Stein.
'Drink nog wat kersen op brandewijn,' drong Dionket aan.
'Of heb je liever pruimen of frambozen?' Hij bevoelde zijn
eigen halsring. Zowel Stein als Sukey werden gedwongen
zich te ont­spannen.
Ik kon het niet helpen, Steinie, hij slipte erdoor. O
Elizabeth kom terug van daarginds en help ons voor
Steinie uitvindt dat ik hem niet kan tegenhouden.
Sukeyvrouw watwat WAT verdomme?
Steinie stop ik kan je amper verborgen houden als ze
doorkrijgen wat hier allemaal van binnen ze zullen je pijn
doen mijn lief. O alsjeblieft bedaartrekje terug kalmeer.
Verdomd jij Elizameesterbeth kom terug!
In het midden van de zaal hield de ceremoniemeester een
glinste­rende glazen keten boven zijn hoofd en schudde
die. Het woeste dansritme kalmeerde en de muziek
stopte. De pretmakers keer­den naar hun stoelen terug.
Vier Tanu-dames sleepten de deels ontklede en verwarde
Raimo min of meer met zich mee. Aiken Drum was niet
het slachtoffer geworden van een dergelijke ver­nedering.
Hij liep bedaard naar zijn plaats terug en ging behoed­‐
zaam zitten op de rand van zijn zitbank. 'Verheven
Personages, edele dames en heren, geëerde gasten!' riep
de ceremoniemeester. 'Stilte alstublieft, nu is het de beurt
aan de geëerde gasten!'
Uitroepen, gestamp met bekers en het gekletter van
messen op gouden borden. De ceremoniemeester
schudde andermaal zijn glazen keten. 'Twee van onze
gasten,' hij boog in de richting van Bryan en Elizabeth,
'zijn vrijgesteld van deelname in opdracht van Hunne
Verschrikkelijke Majesteiten. En één van de ande­ren,' hij
wees naar Raimo, 'heeft zijn talenten al kenbaar
gemaakt...!'
De dames aan de laagste tafels gierden van het lachen en
een aantal van hen begon bananen te gooien in de
richting van Rai­mo. Ze stopten met tegenzin toen de
ceremoniemeester ander­maal stilte eiste.
'Eerst zullen we iets horen van Sue-Gwen Davies!' Sukey
voelde zich naar het midden van de grote open ruimte
getrokken. Haar ziel werd hopeloos en zonder dat ze zich
kon verzetten, overhoop gehaald en door de geesten van
de koning en de koningin en de andere edelen
onderzocht. Maar de Tanu waren verbaasd toen ze in de
kern een grondige barrière aantrof­fen (want Elizabeth was
op het laatste nippertje teruggekomen om te helpen),
waardoor ze zich tevreden moesten stellen met niet meer
dan wat aan de oppervlakte van haar geest aanwezig
was. De geest van Dionket sprak.
Lieve kleine zuster en mede-herstelster, leerling-
genezeres, brengster van heil. Gun ons een klein
genoegen en zing deze avond voor ons een lied van de
oude Aarde. Sukey's vrees begon weg te smelten. Al de
andere geesten leken haar te smeken of zij hun een
genoegen wilde doen. Terwijl ze haar blik gevestigd hield
op Stein, zong ze voor hen met haar heldere stem een
wiegelied, eerst in het Welsh, daarna in standaard-Engels.
Na het eerste couplet begon een harpist haar te
begeleiden.
Holl amrantau'r sêr ddywedant.
Ar hyd y nos. Dyma'r ffordd ifro gogoniant,
Ar hyd y nos. Golau arall yw tywyllwch, I arddangos gwir
brydferthwch, Teulu'r nefoedd mewn tawelwch, Ar hyd y
nos.
Lief, vrees niet voor boze dromen
heel de nacht, Door de mist zijn heldere sterren gekomen,
heel de nacht. De morgen voert ons vreugde aan
en met de zon keert weer de hoop. Dus mogen boze
dromen dreigen heel de nacht.
Achter de woorden en de muziek gloeide de
beschermende liefde van de verzorgster. Haar genezende
ernergie spoelde over de kindman die dank zij haar
onlangs was herboren en er was zoveel dat een deel
ervan als een grote poel van psychische vrede door de
feesthal stroomde. Voor korte tijd deed de tederheid van
haar wiegelied alle woede en lust teniet; opwinding en
gekwetstheid werden erdoor gesust.
Toen het lied ten einde was, zaten de gasten doodstil.
Toen begon op een buitenaards niveau van bewustzijn,
dat ook door de men­sen met halsringen niet kon worden
verstaan of ontcijferd, een vloed van verklaringen van
veel Tanu-geesten, die op hun hoog­tepunt werden
afgesneden door de vlakke stem van Heer Dion­ket. De
Heer Genezer rees van zijn zitplaats aan de Hoge Tafel en
strekte zijn armen uit, een levende T vormend van rood
en zilver.
De mijne. Gereserveerd.
Sukey keerde naar haar plaats terug en ging verward
naast haar man zitten. De ceremoniemeester schudde
andermaal zijn keten.
'We zullen nu de talenten van Stein Oleson leren kennen.'
Nu was het de beurt aan de viking om onweerstaanbaar
uit zijn zetel te worden getrokken. Zijn hoofd was
onbedekt en hij staar­de met een woeste blik naar de
verzamelde edelen achter de tafels, die met hun geesten
in de zijne rondloerden, zijn gedach­ten aftapten, zoekend
naar gegevens. En daar was de koningin, naar hem
voelend als een moeder, zorgzaam. Die had niet geringd
moeten worden, helaas, de kortlevende! En toen de
koning.
Het zal volstaan tot aan de Veldslag. Laat zijn vaardigheid
zien!
Twee van de in tricot gestoken balletdansers kwamen van
opzij aangedanst. Ze droegen metalen manden, gevuld
met oranje­kleurig fruit dat op grote sinaasappels leek.
Een van hen gooide een van die helderglanzende
vruchten overhands met grote vaart in de richting van
Steins hoofd.
Het bronzen zwaard kwam snerpend uit de schede,
vastgehou­den door twee reusachtige handen. Het sneed
de vrucht keurig doormidden.
Koning Thagdal bulderde luidkeels van opwinding en
verruk­king. De dansers begonnen Stein vruchten toe te
werpen zo vlug als ze konden. Zijn zwaard tolde rond als
een gouden wiel. Hij wentelde en sprong en hakte overal
de rondvliegende bollen in stukjes. De koning sloeg met
zijn vuisten op de tafel en tranen van vreugde en
vrolijkheid dropen in zijn perfect onderhouden baard. Het
hele gezelschap Tanu schreeuwde en juichte. Toen werd
er andermaal om stilte geluid. De ceremoniemeester
hijgde: 'Dat was pas een show door onze nieuwste krijger!
Goed gedaan, Stein!' Biedt.
Opnieuw die uitbarsting van buitenaardse
bewustzijnsspraak. Dit keer was Elizabeth in staat zich
ermee te verbinden. Ze was niet verbaasd te horen dat
Stein bij opbod werd verkocht aan de hoogste bieder om
als gladiator mee te doen in een strijd die de Lage Mêlée
werd genoemd. Omdat de voormalige boormachinist in
fysiek opzicht een van de meest indrukwekkende mannen
was die ooit door de tijdpoort was gekomen, dreven deze
buiten­aardse sportfanaten die biedingen op tot een
hoogte die blijkbaar nooit eerder was voorgekomen. Ze
boden ten slotte zelfs hun persoonlijke diensten aan het
Koninklijk Huis—dat in naam eigenaar was van alle
buitengewone tijdreizigers—het gebruik van hun
metafuncties, hun bezit aan menselijke slaven, met of
zonder halsring.
Driehonderd grijzen voor Koninklijke Garde!
Mijn edelstenenmijn in de Pyreneeën! De welbekende
danseres Kanda-Kanda en heel haar gevolg! Honderd ren-
chaliko's met gouden dekkleden! De dood van Delbaeth.
De koning schreeuwde luid. 'Stop!' Hij kwam overeind en
liet zijn gloeiende blikken over de verbaasde menigte
gaan. Stein stond doodstil in het midden van de vloer, de
punt van zijn grote zwaard rustte op de tegels.
'Wie heeft het gewaagd een dergelijk bod te doen?' vroeg
Thagdal met een stem als van zijde. 'Wie schat de waarde
van deze krijger zo hoog dat hij zich onbezonnen
voorneemt de Vorm van Vuur te vernietigen?'
De menigte feestvierders zweeg met de mond en met de
geest. 'Ik,' zei Aiken Drum.
Er weerklonk een collectieve zucht en een collectief
reiken van met stomheid geslagen geesten die merkten
dat hun geestelijke vermogens werden afgeweerd als
botte messen. Thagdal begon hard te lachen en na een
ogenblik viel Nontusvel hem Bij totdat al de anderen
volgden. Iedereen reageerde op de enormiteit van zulk
een aanbod.
Elizabeth sloop bij Aiken naar binnen op de typisch
menselijke golflengte.
Wat in godsnaam'?
Kijk in Thaggies geest zelf Elizabethbaby wil allerliefst
ver­woesting van stoute Firvulag Delbaeth Vorm van Vuur.
Dus dat geboden.
j. Voor Steinie? Gek geworden clown Aiken speelt met
leven van v ­ riend?
i Elizastommebeth! Ik redden Steinvriendje kwetsbaar.
Tanuvechtschool verwoestend voor geest gaat gek
worden proces niet omkeerbaar.
Verdomd ... ja, je hebt gelijk.
Veilig bij mij. Krijg te zijner tijd Sukey ook wel. Drekkige
Tanu verkeken zich toen ze mij ringden. Jij weet dat.
Vermoedde. Maar verdomme ze pakken je als ze allemaal
te samen met hun geest op je afkomen. Pakken ons
beiden als ze doorhebben hoe we nu doen. Afleiden
afleiden afleiden.
De mentale communicatie tussen Elizabeth en Aiken had
maar een tractie van een seconde geduurd. De
ceremoniemeester schudde woest met zijn keten om
stilte te krijgen terwijl de jeug­dige Aiken Drum in zijn
glanzende uitmonstering bedaard vanaf zijn zitplaats aan
de Hoge Tafel naar Stein liep en naast hem ging staan.
Toen het tumult wegstierf, zei de koning: 'Spreek, Aiken
Drum.'
De kleine man nam met een zwaai zijn hoed af en boog.
Toen begon hij te praten en terwijl hij sprak, gebruikte hij
de impulsen van zijn geest om zijn hardop gesproken
woorden geloofwaar­digheid te geven, net zo lang tot zelfs
de meest sceptische van de buitenaardsen door zijn
ontwapenende charme was overrom­peld.
'Ik weet dat mijn bod jullie heeft verbaasd, vrienden!
Want niet alleen is de daad op zichzelf bijna
onvoorstelbaar, maar jullie kunnen ook nauwelijks
begrijpen hoe ik genoeg kan weten over deze
verschrikkelijke Delbaeth om zijn verwijdering voor te
stel­len. Het lijkt ongelofelijk nietwaar, dat een pas
aangekomen drager van een zilveren halsring iets durft
voor te stellen dat door veel van jullie kampioenen
vergeefs is geprobeerd. Wel, laat ik jullie dan vertellen
hoe de zaak ervoor staat. Ik ben een ander soort mens
dan waaraan jullie gewend zijn! Iemand als ik hebben
jullie nooit eerder gezien. En deze grote kerel die naast
me staat, is mijn vriend. En ik vrees dat de goede
koningin gelijk heeft wanneer zij beweert dat hij tot het
soort behoort die de grijze halsring niet lang kan dragen
zonder eraan te bezwij­ken. De onderrichtmethoden op
jullie vechtscholen zouden het hele genezingsproces
ongedaan maken waarmee Sue-Gwen en Elizabeth
begonnen zijn. En om Stein te redden, neem ik hem van
jullie af. Maar niet zonder er een eerlijke prijs voor in ruil
te bieden.
Ik weet dat jullie bezig zijn te proberen bij mij binnen te
dringen terwijl ik praat. En dat lukt jullie niet! Zelfs de
koning lukt dat niet! Zelfs Elizabeth is daar niet langer toe
in staat. Dus kunnen jullie er maar beter rekening mee
houden dat de ring die ik in kasteel Doortocht om mijn
nek heb gekregen een kettingreactie op gang heeft
gebracht die nog steeds niet is voltooid. Ik heb jullie Heer
Creyn bang gemaakt en nu jullie ook. Zit daar maar niet
over in. Ik ben niet van plan jullie kwaad te berokkenen.
Integendeel, hoe meer ik van deze wereld zie, hoe meer
plezier ik erin krijg en hoe meer ik van binnen kan
groeien, des te meer voordeel voor ons allemaal. Geef
dus even niet toe aan die angst en luister eerst hoe ik
jullie kan helpen nog machtiger te worden dan voorheen.
Eerst over Delbaeth! Ik zag zijn Vorm van Vuur diep in
Thagdals geest. Ik was nieuwsgierig en ik bestudeerde
dat terwijl we aten en dronken en plezier maakten. En
toen het bieden begon, dacht ik: waarom niet? En dus
bood ik mijn diensten aan over­eenkomstig jullie
gewoonten. Ik ben vol vertrouwen dat ik aan deze
bedreiging van de Firvulag een einde kan maken. En nu,
Hoge Koning Thagdal, en al mijn andere mentale
vrienden, is het jullie beurt. Ik zal mijn geest een ogenblik
voor jullie openen zodat jullie kunnen waarnemen wat
daar aan het ontstaan is. Beslis daarna zelf of jullie me
willen behandelen als een gelijke in de geest of als een
slaaf...'
Hij opende zich voor hen en ze stormden allemaal naar
binnen. Elizabeth vloog over en langs en dwars door deze
buitenaardse bewustzijnsstromen en kreeg daarbij van
Aiken een ironisch compliment voor haar vaardigheid. De
Tanu stommelden rond, zich er nauwelijks werkelijk van
bewust van wat er allemaal in dat lichtende bewustzijn
aan het groeien was dat veelbelovend leek. Maar
Elizabeth zag de waarheid.
Maar goed dat het Bestel jou is kwijtgeraakt, Aiken, m'n
jon­gen.
Arme donders, zie je hoe ze getikt rondsjouwen, die
psychisch blinde muizen!
Nee ... een van hen weet het. Zie je?
Ha! Ja!.. . Wie ben jij geest van een oude vrouw?
Ik ben Mayvar. Ik heb gewacht op zulken zoals jullie sinds
het landen van het Schip. Ik ben oud en ik ben lelijk en
leid het Gilde van de Heldervoelenden. Kom vrijelijk naar
me toe voor jullie initiatie en het zal zo gaan als jullie
hopen. Tenzij je bang bent...
Weer het gerinkel om stilte. De Groten en al de andere
speurders en timide geworden nieuwsgierigen trokken
zich schielijk uit Aiken terug. Hij wachtte beleefd totdat
ook Elizabeth en May­var zich hadden teruggetrokken voor
hij de mentale barrière met een smak weer aanbracht.
'Zullen we zijn bod accepteren?' vroeg koning Thagdal.
'Slonshal!' donderde de menigte.
'Zullen we hem beproeven en zullen de dappersten van
ons getuige zijn van zijn overwinning of zijn ondergang?'
'Slonshal!'
De stem van de koning zakte tot een nauwelijks nog
hoorbaar niveau. 'En wie van ons zal de moed hebben
deze gevaarlijke kleurrijke jongeman in zijn familie op te
nemen en hem onze gewoonten bij te brengen?'
Ver weg, aan het linkereinde van de Hoge Tafel kwam een
broodmagere figuur overeind. Ze liep naar het midden
van de hal, leunend op een grote, gouden staf. Het purper
van haar kleed was zo donker dat het bijna zwart leek,
bepoederd met gouden sterren. Ze droeg een kap
waaronder het haar verborgen ging, maar de
verbazingwekkende lelijkheid van haar gelaats­trekken
bleef volledig zichtbaar voor de twee mannen die op haar
wachtten.
'Mayvar de Koningmaakster zal hem tot verwant nemen,'
zei de oude. 'Ik zal zorgen dat hij zijn goud krijgt en meer,
wanneer hij vriendelijk is. Zul je met me meegaan,
slimme jongen? En zul je je vriend meenemen om de
gewoonten van onze strijdbataljons te leren voor jullie
tweeën te zamen Delbaeth uitdagen?' 'Stein!' schreeuwde
Sukey.
De oude heks lachte. Haar geest sprak rechtstreeks tot
die van Aiken.
Hoewel tegen de gewoonte zal ik ervoor zorgen dat hij
alleen voor haar is wanneer jij je pocherige belofte
vervult. Dionket en ik zijn bondgenoten. Wel, ben je van
plan mee te gaan? De kleine man in zijn gouden kostuum
breidde zijn armen uit naar de grote oude vrouw van de
Tanu. Zij boog voorover en ze omhelsden elkaar. Daarna
liepen ze gezamenlijk de feestzaal uit, op enkele passen
afstand gevolgd door Stein die wandelde als in een
droom. De ceremoniemeester liet een woest signaal weer­‐
klinken en de muzikanten lieten zich gaan in een wilde
danswijs. De danseressen kwamen weer te voorschijn en
troonden de nog met stomheid geslagen gasten
andermaal mee op de dansvloer. Vanaf de Hoge Tafel
keek Thagdal toe hoe dat merkwaardige drietal door een
deur aan het andere einde van de zaal verdween. Hij had
geen spier meer vertrokken sinds de oude vrouw in het
purper was opgestaan. Maar nu keerde het leven in zijn
ondoor­schijnende groene ogen terug. Hij glimlachte en
hief zijn beker en de overige Verheven Personages
volgden in dat gebaar. 'Zullen we Aiken Drum slonshal
geven?' vroeg de koning zachtjes, 'of zullen we korte tijd
wachten om te zien of de Eer­biedwaardige Dame Mayvar
goed heeft gekozen?' Zijn drinkbeker kantelde. Een spoor
frambozenlikeur liep als rood bloed over de gepolitoerde
tafel. Thagdal plaatste zijn beker er middenin, hees zich
overeind en verdween door een deur die achter de
wandtapijten verborgen was gebleven. De koningin kwam
hem haastig achterna.
Sukey ging naar Elizabeth, haar ogen droog, maar haar
geest weende. 'Wat is er gebeurd? Ik begrijp het niet.
Waarom zijn Aiken en Stein met die oude vrouw
meegegaan?' Geduld, jonge zuster in de geest, ik zal het
uitleggen .. . 'Koningmaakster!' Bryan gluurde uilachtig
naar de twee mense­lijke vrouwen en hief toen zijn eigen
met edelstenen bezette beker die de vorm had van een
schedel. Zijn hand was onvast. 'Mayvar de
Koningmaakster noemde Creyn haar! Een Verdomd
bloedige legende. Een verdomd bloedige wereld.
Slonshal! Lang leve de Koning!'
Hij goot de laatste droesem naar binnen en viel voorover
over de tafel.
'Ik geloof,' zei Elizabeth, 'dat het feest voorbij is.'
4

Koningin Nontusvel en drie van haar kinderen wandelden


in de vroege ochtend door de tuin, terwijl het nog koel
was, en als de koninklijke vrouwe al bezorgd was, dan
hield ze dat goed verbor­gen.
De koningin plukte een koraalkleurige bloesem van een
kamper­foelie en hield die uitnodigend voor zich uit. Een
kolibrie kwam aanvliegen, de veren doorzichtig blauw en
groen, flitsend in de zonnestralen. Hij dronk van de nectar
en moest toestaan dat de koningin een ogenblik zijn
vogelbrein beroerde. Toen hij klaar was, bleef hij een
ogenblik zoemend voor haar gezicht hangen en verdween
toen snorrend in een citroenboom. 'Die dingen zijn
boosaardig, Moeder,' zei Imidol. 'Ze pikken naar je ogen
wanneer ze zich maar even bedreigd voelen. We hadden
ze nooit uit de volière moeten laten.' 'Maar ik houd van
ze,' zei de koningin. Lachend wierp ze de leeggezogen
bloesem van zich af. 'En ze weten het. Ze zouden nooit
proberen mij kwaad te doen.'
Deze morgen droeg ze een japon van zacht blauw. Haar
vlamkleurige haar was in een diadeem van vlechten
geweven. 'Je bent te goed van vertrouwen,' zei Culluket.
En daar was het dan, de openingszet waarop de andere
twee hadden gewacht. Imidol, de jongste en de meest
strijdlustige, kwam naar voren met al de
vanzelfsprekende kracht van iemand die van nature
sterke overredende vermogens bezat. 'Zelfs schepsels die
er ongevaarlijk uitzien zijn soms niet te vertrouwen. Kijk
naar die menselijke vrouwen! Wanneer die in een hoek
worden gedreven, wanneer ze ervan langs krijgen met
allerlei psychische schok­ken, loop je eerder kans dat ze
van zich afslaan dan berusten. Hoewel wij gewend zijn
doorgaans meegaandheid van hen te verwachten.'
'Deze nieuwkomer zou wel eens een ernstige bedreiging
kunnen zijn,' waarschuwde Riganone.
Culluket nam zijn moeder bij de arm toen ze bij de treden
van een brede, antieke trap kwamen die naar een
grasveld voerde dat geheel door bloeiende struiken was
omgeven. Een klein marme­ren paviljoen stond in het
midden.
'Laten we hier een ogenblik gaan zitten, Moeder. We
moeten erover praten. Dit kan niet worden uitgesteld.' 'Ik
veronderstel van niet.' Nontusvel zuchtte. Culluket glim­‐
lachte zelfverzekerd en zij straalde op haar beurt
genegenheid naar hem uit. Van deze drie volwassen
kinderen leek hij fysiek het meest op haar. Dezelfde wijd
uiteenstaande saffierkleurige ogen, dezelfde hoge
wenkbrauwen en voorhoofd. Maar ondanks zijn
schoonheid en zijn krachtige vermogens werd hij maar
zel­den voor een genezing uitgezocht, zelfs niet door zijn
verwanten. Was het waar wat anderen zeiden, dat
Culluket te ijverig was in zijn onderzoek naar pijn?
Nontusvel zei: 'We hebben toch zeker in heel onze Clan
voldoen­de macht om deze Elizabeth onder controle te
houden, hoe groot haar krachten zonder een halsring ook
mogen zijn. En wanneer ze verder kennis maakt met onze
levensstijl, zal ze zeker willen meewerken. Dat ligt toch
voor de hand?' O Moeder verkeerd begrepen! Wee.
Scherm omhoog Cull. Afluisteraars! Snel op. Imi jaag die
tuinlui weg. Riga laat het haar zien. 'Zit niet achter mijn
geest om te fluisteren,' vermaande de koningin. 'Ik heb
jullie beter geleerd, lieverds. Dat mentale geroezemoes,
afschuwelijk. Nu, allemaal om de beurt en een beetje
ordelijk, alsjeblieft.'
Riganone, de heldervoelende, kwam overeind van de
marmeren rustplaats en begon heen en weer te lopen
voor ze begon te spre­ken, haar lange gestalte in het
mauve gekleed. 'Vanmorgen vroeg, zoals ik van plan was,
sloeg ik het wakker worden van deze vrouw Elizabeth
gade. Ik wist dat in de half­slaap haar verdediging zwakker
moest zijn en ik hoopte diep bij haar binnen te kunnen
dringen voor een paar ogenblikken op het moment dat ze
het zwakst was en zonder dat zij dat zou merken. Ik heb
dat geprobeerd in plaats van Culluket, omdat mijn com­‐
binatie van heldervoelende en genezende vermogens
misschien het best overeenkomen met die van Elizabeth
zelf waardoor de kans op ontdekking kleiner werd. Ik
geloof dat ik daarin geslaagd ben. Ik observeerde haar
reacties op de gebeurtenissen van de afgelopen avond en
op het verwijderen van de hetelucht­ballon en haar andere
overlevingsuitrusting uit haar kamers. Wat het eerste
betreft, ze beziet onze eenvoudige cultuur met minzame
neerbuigendheid. Ze vindt onze manieren barbaars, onze
mentale patronen onvolwassen en onze seksuele
gewoonten in strijd met de rituele monogamie en
sublimatie die onder de meta's van het Bestel gebruikelijk
zijn. Ze veracht ons. Ze zal nooit uit vrije wil hier
integreren. Ze verwerpt en verafschuwt het idee de bijzit
van de koning te zijn. Ergens diep in haar was een stuk
motivatie verborgen die ik niet kon ontdekken, maar haar
overtuigingen waren helder en niet mis te verstaan. Ze
zal zich nooit onderwerpen aan de genetische schema's
die Gomnol heeft ontworpen. Wat het verwijderen van
haar uitrustig betreft, ze hoopt nog steeds uit Muriah te
ontsnappen en een van de Minderen te worden.'
Opluchting. Dankbaarheid.
'Maar lieverds, we konden niet om iets beters vragen!
Mijn grootste angst was dat ze koningin zou willen
worden.'
En ik . .. zou dan ten slotte het lot moeten delen van
Boanda en Anéar-Ia.
Nooit! riepen de drie geesten van haar kinderen in koor.
De koningin breidde haar bewustzijn uit om hen te omhel­‐
zen.
Culluket zei hardop: 'Desondanks moeten we onszelf niets
wijs­maken. Ook zonder ambities is Elizabeth een
bedreiging voor onze dynastie. Ik heb van ver gesproken
met Nodonn in Goriah en hij is het ermee eens. Zoals de
zaken er nu voorstaan is onze edele broeder de
vanzelfsprekende erfgenaam en opvolger van Thagdal,
ondanks zijn kleine gebreken, en onder zijn hoede zul­len
we onze eigen macht verder kunnen uitbreiden. Maar we
mogen niet hopen iets te kunnen uitrichten tegen een
successie van werkzame meta's die het gevolg zouden
kunnen zijn van gemeenschap tussen Thagdal en deze
Elizabeth. En reken maar dat Gomnol zich hier ook van
bewust is.' Culluket projecteerde twee genetische
diagrammen. 'De eerste laat de mogelijkheden zien
wanneer Elizabeth dezelfde erfelijk­heidsfactoren blijkt te
hebben. Greg-Donnet beweert dat meta­psychische
werkzaamheid in zo'n geval volledig dominant zou zijn.'
'Al haar kinderen zouden meta's zijn!' riep Nontusvel
ontzet uit.
Culluket ging verder. 'Het tweede diagram gaat ervan uit
dat Elizabeth slechts één overeenstemmend gen bezit.
Dan is de helft van haar kinderen meta. Laat die zich
onder elkaar voort­planten, dan zijn van de vier kinderen
in het tweede geslacht er drie volledig psychisch
werkzaam. Na een paar generaties staat er dan een horde
meta's zonder halsringen gereed om onze macht uit te
dagen.' Incest? vroeg Riganones geest.
Culluket glimlachte bleekjes. 'Het ontwerp is van Gomnol.
Hij is niet gewoon zich bezwaard te voelen wanneer hij
onze taboes doorbreekt. En de Thagdal wordt ouder en
neigt ertoe zich steeds meer aan de grillen van deze
smerige menselijke Heer Bedwinger te onderwerpen.'
De vier geesten namen een pauze om die oude belediging
te her­kauwen. Een mens als leider van dat Gilde! De arme
oude Leyr had tegen hem geen enkele kans gehad. 'Het is
maar goed dat het kreng steriel is.' De haat van Imidol
werd levendig zichtbaar. 'Anders ging Gomnol zelf achter
Eliza­beth aan! Die bevuiler van ons geheiligde blauw en
goud!' We dwalen af, Broeder.
'Culluket heeft gelijk,' zei de koningin. 'Maar wat moeten
we doen met Elizabeth?'
Visioenen: een rode ballon, westwaarts zeilend bij Aven
van­daan, over de Diepe Lagune in de richting van het
eiland Kersic . Een zeilboot, bemand door Highjohn of
misschien wel door haarzelf, vluchtend naar Afrika . . .
Een heimelijke figuur in een rode overal, te voet
wegsluipend over de hoge rug van het schiereiland,
geholpen door rama's die haar naar de wildernis van
Iberia voeren ...
De gevolgen: de ballon wordt snel ontdekt en achtervolgd
door vliegende psychokinetici die vooral trouw zijn aan de
koning en dan pas aan de Clan. De vluchtende boot door
die zelfden nog sneller achterhaald, de zeilen van hun
boten bol van door de geest opgeroepen stormvlagen. De
vrouw te voet was een lastiger probleem, maar hoe ver
zou ze komen met een hele landstreek tegen zich en
vierhonderd kilometer te gaan om het vasteland van
Spanje te bereiken? Ze zou de grote stad Afaliah aan de
voet van het schiereiland moeten zien te ontwijken, de
Jacht ontlopen en al de veiligheidstroepen die op de
plantages waren gestatio­neerd. En toch ... als ze kans zag
in de Catalaanse Wildernis te komen . . .
'Ze zou buiten bereik van Thagdal en van ons zijn,' zei
Culluket, 'maar de kans lopen om gevangen te worden
door Firvulag of de ketterse Minanonn. Al is dat laatste,
moet ik toege­ven, misschien nog erger dan het probleem
waar we nu voor staan.'
Het goedmoedige hart van de koningin kromp ineen bij de
gedachte aan de volgende vraag: 'Wat is dan de
oplossing?' 'Ze moet sterven,' zei Imidol. 'Het is de enige
weg. Niet alleen haar geest maar ook haar lichaam moet
volstrekt worden vernie­tigd, zodat er voor Gomnol geen
kans overblijft haar eitjes te gebruiken in zijn
afschuwelijke broedstoven.' Kleine blauwzwarte vinken
floten in de citroenbomen. De wind van de Berg der
Helden boven Muriah nam af en het begon heet te
worden. De koningin stak een geringde vinger uit naar
een kleine spin die van de balken van het paviljoen
omlaagkwam. Een nauwelijks voelbare wind schudde het
web en de spin landde op de vingernagel van Nontusvel.
Ze keek toe hoe het de lucht wreef met kleine voorpoten
terwijl de kleine roofdiergeest snuf­felend in de weer was.
'Het zal misschien niet gemakkelijk zijn,' zei ze. 'We weten
nau­welijks hoe zo iemand zich zal kunnen verdedigen. Als
we haar daarentegen ver weg zonden, zou ze wellicht niet
terug willen keren. Ze zou mogelijk eerder dankbaar zijn
dan ons kwaad wil­len berokkenen.'
De spin begon voorzichtig van de vinger naar beneden te
zakken. Ze stuurde haar veilig door de lucht om te
belanden op de tak van een rozestruik in late bloei. Eet de
bladluizen, kleine jager­moordenaar, zodat de rozen
gedijen.
'Elizabeth is alleen maar sterk in heldervoelen en in
herstellen,' zei Culluket. 'Haar andere metafuncties zijn te
verwaarlozen. Ze kan geen illusies scheppen en geen
psycho-energie te voor­schijn roepen en bundelen. Ze
heeft een geringe PK-factor, maar die is onbruikbaar voor
aanval of verdediging. En overredend vermogen bezit ze
al evenmin. Enkel de eerste twee zijn tot een formidabel
niveau ontwikkeld.'
Imidol zond zijn broer een golf van ironie. 'Uitgerekend jij,
Broe­der Ondervrager, zou moeten weten hoe die
genezende en onder­zoekende vermogens potentieel voor
bedrog kunnen worden gebruikt.'
Imi we hebben geen tijd voor kibbelarijen! Hardop zei
Riganone: 'Het Galaktisch Bestel heeft juist de allerbeste
meta's beperkingen opgelegd na de Rebellie. Er is niet
alleen een ethisch blok, maar ook een blokkade door het
super­ego zelf. Ik heb dat vanmorgen heel duidelijk gezien.
Het houdt in dat Elizabeth onmogelijk een ander
intelligent wezen schade kan toebrengen, behalve
wanneer dat onvermijdelijk nodig is om haar
medemensen te verdedigen. Pauze om dit gegeven te
verwerken.
'Dat is waar,' overdacht Culluket. 'Als we voldoende tijd
had­den . . . een overreding om tot zelfdoding over te
gaan zou mis­schien werken. Ben je dat met me eens,
vérsprekende zuster?' 'Haar emotionele kleur is diepgrijs,'
stemde Riganone in. 'Ze voelt zich zeer alleen. Verlaten.'
En dat is ze ook, bevestigde de zachte moedergedachte
van de koningin.
Imidol zei kortaf: 'Cull en ik zullen een bruikbare
overreding uitwerken. Zo'n impuls moet gecoördineerd
worden uitgezon­den door de honderdnegen leden van
onze Clan die op dit moment in Muriah zijn. Wanneer dat
niet sterk genoeg blijkt, kunnen we een andere poging
wagen gedurende de Grote Veld­slag, wanneer ook de
anderen hier zijn.' 'We mogen niet alleen op overredingen
rekenen,' zei Culluket. 'Ik zal me bezighouden met enkele
andere mogelijkheden. En wanneer Nodonn komt, heeft
hij misschien ideeën hoe we met haar af kunnen rekenen.'
'De Thagdal mag hier nooit van weten!' waarschuwde de
konin­gin hen.
En Gomnol evenmin, voegde Cullukets geest daar aan
toe. 'We hebben nog tijd,' zei Riganone. 'Bedenk dat
Elizabeth eerst naar Breede moet gaan voor de initiatie
en daar is tijd mee gemoeid. Zelfs de koning zou de moed
niet hebben om zich met een geïnitieerde te bemoeien ...
of met Breede zelf.' Het raadselachtige gezicht van de
Scheepsgade hurkte in hun aller geesten. Hun
beschermster en gids in Ballingschap was ouder dan één
van hen; sommigen zeiden dat ze ook de machtig­ste was
en maar weinigen twijfelden eraan dat ze tevens de wijste
was. Maar Breede mengde zich maar zelden rechtstreeks
in de zaken van het Hoge Koninkrijk op Aarde. Het was
een schok geweest voor iedereen toen de koning
aankondigde dat Elizabeth door de Scheepsgade zou
worden ingewijd. 'Breede!' Imidols stem straalde iets uit
van de minachting die jongere generaties koesteren voor
eerbiedwaardige mysteries. 'Zij is met geen enkele factie
verbonden. Elizabeth is in zekere zin een gevaar voor ons
allemaal. Misschien, wanneer we een beroep op de
Scheepsgade deden ...'
Riganone lachte vreugdeloos. 'Dacht je nu echt dat
Breede van niets wist? Zij ziet alles, verborgen in haar
kamers zonder deu­ren! Het is zelfs waarschijnlijk dat zij
Thagdal heeft opgedragen deze vrouw naar haar te
zenden!'
'Breede zij vervloekt!' sprak Culluket met venijnige
minachting. 'Laat Haar met de Twee Gezichten Elizabeth
maar hebben voor de duur van de inwijding. Wat kan ze
beginnen? Wij krij­gen die menselijke teef wel in handen
zodra Breede met haar klaar is. Elizabeth zal nooit in jouw
plaats koningin worden, Moeder!'
Nooit, nooit, zwoeren de beide anderen.
'Arme vrouw.' De koningin rees overeind en verliet het
pavil­joen. Het werd tijd om de koelere binnenkamers van
het paleis op te zoeken. 'Ik voel medelijden met haar. Ik
wilde dat er een andere manier bestond.'
'Die is er niet,' zei Imidol. Vlekkeloos gekleed in het blauw
en goud van zijn Gilde, bood hij Nontusvel zijn arm.
Gevieren wan­delden zij het tuinpad af.
In de rozestruik was de kleine spin bezig de levenssappen
van een bladluis weg te zuigen. Toen de vink op hem
neerdook, was het te laat om nog te vluchten.

'Geen zilver . . . natuurlijk geen zilver, Bryan. Goud!' De


hoge stem van Ogmol, die niet erg goed paste bij zijn
heroï­sche uiterlijk, klonk luid genoeg om boven het
gebruikelijke lawaai van de markt hoorbaar te zijn.
Verscheidene kopers en verkopers staarden naar hem. Er
waren niet veel Tanu te midden van de marktkramen en
onder hen geen enkele man, voor zover Bryan kon zien.
Slechts hier en daar zag hij een soepel bewegende
buitenaardse dame, omgeven door een gevolg van rama's
en grijze-halsringdragers die haar aankopen droegen,
terwijl zijzelf in de schaduwkoelte zich boog over de
koopwaar van een rond­reizende edelsmid of glasblazer of
een andere handwerksman van buiten. Er waren maar
weinig dragers van zilveren halsrin­gen onder het publiek
dat bij de marktstalletjes liep te grasdui­nen, de meesten
leken dragers van grijze halsringen te zijn of mensen
zonder. Ze waren vaak gekleed in de livrei van een of
ander voornaam huishouden en leken vooral gespitst op
de aan­koop van verse groenten en fruit voor de keukens,
levend gevo­gelte en vlees of andere zaken die in de
talloze kleine winkels rondom het Handelsplein niet altijd
voorhanden waren, ik heb hier al over gesproken met
Creyn,' zei Bryan geduldig, ik wil geen halsring.'
Hij stopte om een marktkraam te bekijken waar een
wonderlijke verzameling voorwerpen uit de
tweeëntwintigste eeuw was uit­gestald, veldflessen,
halflege potten kosmetica, beduimelde dag­boeken,
tweedehands kleding, kapotte muziekinstrumenten, niet
meer werkende chronometers, stemschrijvers en een
hand­vol alledaagse voorwerpen van decamole en
vitredur. 'Het zou je helpen bij je werk,' hield Ogmol aan.
Hij keek mis­prijzend naar de uitstalling waar Bryan zijn
oog op had laten vallen. 'Dit is alleen maar de
gebruikelijke rommel. De wat meer ongewone en
waardevollere voorwerpen mogen alleen door
geautoriseerde verkopers worden verhandeld. Maar
natuurlijk is er een soort zwarte markt.' 'Mmmm,'
mompelde Bryan, terwijl hij verder liep. Ogmol keerde
naar zijn eerste onderwerp terug. 'In een gouden halsring
zitten geen vrijheidsbeperkende belemmeringen inge­‐
bouwd. Aangezien er bij jou geen latente vermogens van
belang aanwezig zijn, zou de halsring vooral je
telepathische vermogen sterk vergroten, want dat
vermogen is in elk mens latent aanwe­zig. Daardoor
zouden we van geest tot geest rechtstreeks kunnen
communiceren. Stel je eens voor wat een tijdwinst! En
wat een semantisch voordeel! Je zou geen enkele nuance
van een culturele uitwisseling hoeven missen. Het veld
van je analyse zou veel ruimer worden en de kans op
subjectieve beoordeling veel geringer...'
Een verkoper met een strooien hoed grijnsde en hield een
vlees­pen omhoog waaraan vers geroosterde kleine vogels
zaten. 'Leeuweriken, Hoge Heren. Met mijn eigen
Texaanse chili­saus!'
'Popcorn!' kakelde een verschrompelde oude vrouw in het
stal­letje daarnaast. 'Nieuw oogst. Elke korrel een
delicatesse.' |Nog maar een paar Périgord-truffels over,
Heren.' 'Rozewater! Oranjebloesem om het voorhoofd af
te koelen. En hier iets voor U, Heer, een zeldzaam flesje
4711!' Ogmol grijnslachte. 'Namaak. Ze zouden eigenlijk
iets tegen deze oplichterij moeten doen . . . Maar zoals ik
zei, met een hals­ring
'Ik ben alleen maar bereid te werken onder mijn eigen
voorwaar­den. Absolute vrijheid is er één van.' Bryan bleef
in een goed humeur. Ogmol maakte een berustend
gebaar en ging hem voor naar een gebouw aan de
schaduwkant van het plein. Er hing een bord aan de muur
BAKKERIJ-KLEINFUSS-KOFFIEHUIS. De menigte slenterende
kopers maakte vol respect ruim baan. Er stonden tafels
op een met bloemen overdekt terras tegenover de
bakkerij. Een rama in een rood met wit geruit jasje kwam
naar voren en bracht hen naar een tafel waar Ogmol in
een rieten stoel neerplofte.
'Dit gesjouw op het heetst van de dag! Ik hoop dat je nog
wat minder uitputtend onderzoek voor ogen staat, Bryan.
Ik heb nog een beetje een kater van het feest van
gisteravond. Ik begrijp niet hoe jij zo bij de tijd kunt zijn.'
De rama bracht snel een paar koppen koffie en een blad
vol gebakjes. Bryan zocht er één uit.
'Simpel genoeg,' antwoordde Bryan. 'Daar zijn pillen voor.
Onze soort heeft er lang op moeten wachten, maar juist in
het jaar waarin ik vertrok, werd er eindelijk een middel
ontwikkeld dat direct verlichting brengt bij te veel eten of
drinken. Kleine pil­letjes. Ik heb er een flink voorraadje van
meegenomen. Jammer dat ik er niet aan heb gedacht ze
vanmorgen bij me te steken.' 'Daar heb je het,' kreunde
Ogmol. 'Dat is precies wat ik bedoel. Als je een halsring
had gedragen, zou je weten hoe ik eraan toe was zonder
dat ik je dat met zoveel woorden moest vertellen.' Hij
dronk zijn koffie in één teug op, waarna de rama discreet
bijvul­de. 'En je zou zelf in staat zijn je eigen wensen aan
de rama's kenbaar te maken. Zonder halsring zal hij nooit
precies weten wat je van hem wilt. Je moet je met hen in
een soort gebarentaal verstaan en ik verzeker je dat dat
van tijd tot tijd behoorlijk lastig is. Zoiets kan mij niet
gebeuren.'
Bryan knikte afwezig en at ondertussen van zijn gebak.
Dat was verrukkelijk en deed hem denken aan het beste
dat Wenen des­tijds te bieden had. Geen wonder dat het
kleine café van bakkerij Kleinfuss binnen stampvol zat
met klanten. 'Ik heb begrepen dat ook een gouden
halsring niet meer kan worden verwijderd wanneer hij
eenmaal is aangebracht. En ik heb ook begrepen dat
sommige persoonlijkheden psychisch gestoord kunnen
worden door het dragen ervan. Je zult begrij­pen dat ik dat
risico niet wil lopen, Ogmol. Er is geen enkele reden
waarom mijn onderzoek zou moeten lijden onder het niet-
dragen van een halsring. Ik was een uitstekend
wetenschapper in het Bestel zonder enige metafunctie.
En dat gold voor de meesten van mijn collega's. Het enig
noodzakelijke voor een bruikbare analyse is betrouwbaar
onderzoeksmateriaal.' De ogen van de Tanu keken van
hem weg. 'Wel, ja. We doen ons best om dat voor je te
bemachtigen. Mijn Ontzagwekkende Vader heeft daarvoor
nadrukkelijk opdracht gegeven.' Bryan probeerde tactvol
te zijn. 'Sommige van mijn onderzoe­kingen zullen
noodzakelijkerwijs zere plekken raken. Daar is niets aan te
doen bij een onderzoek van deze aard. Zelfs mijn
oppervlakkige observaties hebben nu al een patroon van
aan­zienlijke spanning zichtbaar gemaakt, die alleen maar
ontstaan kan zijn door het samenkomen van twee
culturen.' 'Dat is precies wat mijn vader wil laten nagaan,
Bryan. Maar dat onderzoek zou zoveel ... eh,
behoedzamer kunnen plaatsvinden op het mentale
niveau. Woorden zijn zo ... ruw.' Hij werkte nog een kop
koffie naar binnen, kneep zijn ogen dicht en duwde met
de toppen van zijn vingers tegen de gouden halsring.
Velen van deze buitenaardsen bezaten een bijna
transparante schoonheid, maar deze Ogmol was
verfrissend doodgewoon om te zien. Hij had een knobbel
op zijn neus en zijn lippen, half verborgen tus­sen een
kortgehouden, pluizige taankleurige baard, waren te dik
en te rood. Enkel zijn diepliggende, jadekleurige ogen
leken op die van de koning, maar die waren op dit
ogenblik treurig met bloed doorlopen. Om der wille van de
koelte was hij gekleed in een korte mouwloze tuniek van
blauwgroen en zilver, het sym­bool van het Gilde der
Scheppers. Zijn armen en benen waren bedekt met kort,
door de zon gebleekt haar. 'Deze ellende laat zich niet
uitbannen.' Ogmol drukte zijn knok­kels tegen de slapen.
'Pruimenlikeur laat zich de wraak niet ont­nemen. Je zult
me toch wel een paar van die kleine pillen geven voor
later gebruik, of niet, mijn beste?'
'Natuurlijk. En ik zal proberen mijn onderzoek zo tactvol
moge­lijk in te kleden. Op die manier duurt het misschien
iets langer, maar dat hindert niet.'
'Je kunt met mij zo direct zijn als je wilt.' Ogmol liet een
spijtig lachje horen. 'Mijn gevoeligheden doen niet ter
zake.' 'Waarom zeg je dat?'
'Het is mijn plicht je te helpen. Mijn eer is ermee gemoeid.
En omdat ik een halfbloed ben, is mijn huid niet zo dun
als die van de .. . eh ... geïsoleerde klasse.' 'Was je
moeder een mens?'
Ogmol wenkte de rama en leunde achterover. 'Ze droeg
zilver. Een beeldhouwster van de Wessex-wereld. Ze liet
mij haar latente scheppingsvermogen na, maar ze was
emotioneel te onstabiel om het in dit Veelkleurig Land
lang uit te houden. Ik ben haar enige zoon.' 'Zou je willen
zeggen dat er een vooroordeel bestaat tegen hen die uit
een gemengde relatie afkomstig zijn?' 'Dat komt voor.'
Ogmol fronste en schudde toen zijn hoofd. 'Maar... o die
verdomde taal!... het misprijzen dat de Ouden voelen
tegenover ons is sterk gemengd met andere emoties.
Onze lichamen zijn fysiek niet zo fraai gevormd als de
hunne, maar we zijn wel sterker. De meeste volbloed Tanu
kunnen niet zwem­men, wij hebben daar geen moeite
mee. En wij zijn doorgaans vruchtbaarder, ondanks het
feit dat de Tanu zelf een nogal dwin­gend libido bezitten.
Ook brengen wij halfbloeden minder Firvulag of
zwartringen ter wereld.' Hij herhaalde zijn trieste lachje.
'Begrijp je, Bryan. In feite zijn wij een verbetering van het
oor­spronkelijke ontwerp. En dat is zo onverdraaglijk.'
'Mmmm,' suste de antropoloog.
'Zoals je ziet heb ik lichamelijk oppervlakkig veel weg van
de volbloeden. Licht haar, een goede huid, typische
lichtgevoelige ogen, een gerekte romp, slanke ledematen.
Maar de royale lichaamsbeharing is een menselijke
erfenis en dat geldt ook voor de zwaardere beenderen en
de krachtiger ontwikkelde spieren. Alleen een minderheid
van de volbloeden bezitten dit soort lichaam, de koning
natuurlijk en zijn strijdkampioenen. In de thuiswereld van
de Tanu was een heldenlichaam in feite een anachronisme
dat hen herinnerde aan de ruwe oorsprong van de soort.'
'Maar dat was tegelijkertijd de erfenis die de verbannen
groep weer in leven wilde roepen,' merkte Bryan op. 'Heel
interes­sant.'
De rama kwam aanrennen met een groot servet waarmee
Ogmol zijn voorhoofd afveegde. Het was echt jammer,
dacht Bryan, dat hij zijn aldetox in het paleis had
achtergelaten. 'Kun je je voorstellen, Bryan, hoe moeilijk
het voor de Ouden te accepteren is dat menselijke genen
hun overlevingskansen op Aarde optimaal maken? De
vitaliteit van de halfbloeden is voor hen een vernedering
en die Ouden zijn bijzonder trots. Het is niet logisch, maar
soms lijkt het erop dat ze bang voor ons zijn.' 'Dat soort
angsten waren ook in mijn tijd niet ongewoon,' gaf Bryan
toe, terwijl hij zijn koffiekop leegdronk en het laatste van
zijn gebak opat. 'Je zei dat we het laboratorium van Heer
Gomnol konden bezoeken. Zullen we daar eerst
heengaan?' Ogmol grinnikte en voelde aan zijn halsring.
'Zie je? Dat is weer zo'n voordeel. Geef me even een
minuut.' De serverende rama stond passief naast hun
tafel, een kindaap met intelligente, droevige ogen. Terwijl
Ogmol zijn tele­pathische gesprek voerde, viste Bryan uit
zijn zakken een paar van de lokale muntjes die men hem
gegeven had en hield die de rama voor. Waardig pikten
de mensachtige vingers er twee zilve­ren munten uit.
Geen fooi? vroeg Bryan zich af. Hij keek naar de andere
tafels. Op het terras zat niemand zonder halsring. De
blootnekken moesten zich behelpen met een kleine bar
binnen, waar soortgenoten hun mondelinge bestellingen
uitvoerden. 'Goed nieuws,' zei Ogmol. 'Gomnol is vrij en
zal het bijzonder op prijs stellen om je persoonlijk rond te
leiden!... Ik zie dat je al betaald hebt.. . laat mij maar
even.’
De rama kreunde even van genoegen en spitste zijn
lippen in de richting van Ogmol. 'Mentale vrijgevigheid,
Bryan.' 'Dat had ik kunnen weten.'
Ze namen een rijtuig, getrokken door een helladotherium,
en reden naar het grote complex aan de noordkant van
de stad waar het Gilde der Bedwingers was gevestigd. Op
weg naar beneden langs de brede boulevards passeerden
ze tal van kleine winkels met keurige, aangebouwde
woningen. Hier was niets te vinden van de wat
vermolmde namaak-Tudor architectuur uit andere delen
van de stad. Hier bezaten de gebouwen een klassieke ele­‐
gantie die bijna Dorisch was. De witte en pastelkleurige
vlakken werden verzacht door een overvloedige
begroeiing, die verzorgd werd door de overal aanwezige
rama's. De menselijke inwoners van Muriah—
handwerkslui, winkeliers, bedienden, soldaten,
ambtenaren—zagen er allemaal goed gevoed en
welvarend uit. De enigen die met wat overdrijving minder
bedeeld konden wor­den genoemd, waren de
straatverkopers, de karavaandrijvers en reizigers die zo
uit het achterland leken aangekomen en zelfs bij hen was
dat wellicht maar tijdelijk. Bryan zag nergens tekenen van
ziekte, onderdrukking of een slechte behandeling bij hen
die geen halsringen droegen. Op het eerste gezicht leek
Muriah een idyllische kleine stad. Ogmol vertelde hem dat
de permanente bevolking onder meer ongeveer
vierduizend Tanu telde, een paar honderd mensen met
gouden halsringen, bijna duizend dragers van zilver,
ongeveer vijfhonderd grijzen en zes- of zevenduizend
mensen zonder halsring. Van de rama's waren er bij
elkaar zeker driemaal zoveel.
'We noemen iedereen een Tanu die er buitenaards uitziet,'
legde de gespierde Ogmol uit. 'Officieel bestaat er geen
onderscheid tussen volbloed Tanu en gemengdbloedigen.
En een menselijke drager van goud is sociaal de gelijke
van een Tanu. In theorie tenminste.'
Bryan onderdrukte een glimlach. 'Gebruik je dat argument
ook om mij zo'n ding op te dringen? De omgang met een
blootnek is voor jou misschien een beetje beneden je
stand? Ik zag dat de marktverkopers me een beetje
vreemd aankeken.' Nogal stijfjes antwoordde Ogmol:
iedereen wiens mening er iets toe doet, weet wie je bent.
De anderen zijn niet van belang.' Ze reden een tijdje
zwijgend verder. Ondertussen overwoog Bryan in stilte
een van de andere mogelijke redenen waarom de koning
dit antropologische onderzoek zo dringend wenste en hij
was blij dat Ogmol niet in staat was zijn gedachten te
lezen. Ze kwamen bij een groep fraai uitziende gebouwen
op de rand van de hoogte waar het land afdaalde naar de
Catalaanse Golf. Het witte marmer van het hoofdkwartier
van het Gilde der Bedwingers was ingelegd en versierd
met blauw en geel. Het voorplein was bestraat met een
mozaïek van een abstract ont­werp. De daken waren
bedekt met glanzend helblauw gegla­zuurde tegels terwijl
goten en kozijnen glinsterden als goud. Eenheden goed
bewapende grijzen in halve wapenrustingen van blauw
glas en brons stonden stoïcijns langs de ingangen en bij
de deuren geposteerd. Terwijl de koets voorreed, verzond
Ogmol blijkbaar een of ander telepathisch signaal, want
de manschap­pen lieten de onderkant van hun speren in
een saluut tegelijk op de grond komen. Enkelen van hen
kwamen dichterbij terwijl Bryan en Ogmol uitstapten en
zorgden ervoor dat de koetsier geen ogenblik te lang in
de omgeving bleef. 'Deze bedwingers schijnen nogal op
veiligheid gesteld,' merkte Bryan op.
'Hier worden de halsringen vervaardigd. In zekere zin is
deze plek de sleutelpositie van ons koninkrijk.' Ze liepen
door koele gangen waar nog meer bewakers als levende
beelden langs de wanden stonden. Alle mogelijke
verveling werd waarschijnlijk door hun halsringen
uitgewist. Ergens weerklonk driemaal de lage toon van
een bel. Ze bestegen een trap en kwa­men uit voor een
bronzen dubbele deur. Vier bewakers lichtten de zware
bewerkte slagboom op om de twee bezoekers door te
laten waardoor ze in de antichambre kwamen die toegang
gaf tot de vertrekken van de president van het Gilde.
Achter een console waar constructies van gloeiend kristal
stonden opgesteld, zat een buitenaardse vrouw van
ongewone schoonheid. Bryan leek het een ogenblik alsof
een ijzige naald achter zijn ogen werd gesto­ken.
'Tana's goedheid, Meva!' zei Ogmol geïrriteerd. 'Zou ik
hier een vijand binnen brengen? Doctor Grenfell is door
Heer Dionket hoogst persoonlijk gecheckt.' Is dat waar?
vroeg Bryan zich af.
De vrouw antwoordde: 'Ik doe enkel mijn plicht,
Scheppende Broeder.' Ze gebaarde naar de deur van het
heiligdom, die ze blijkbaar door psychokinesis opende en
keerde terug naar haar werkzaamheden.
'Kom binnen! Kom binnen!' riep een diepe, zware stem.
Even later stonden ze voor Gomnol, Heer Bedwinger, die
hier een wereld voor zich alleen bezat. De kamer was
koud, ondanks het tropische klimaat van Muriah. Er
gloeiden een paar kolen op het rooster van een met een
schoorsteenmantel ombouwde vuur­plaats. Daarboven
hing een grimmig schilderij dat alleen maar een Georgia
O'Keeffe kon zijn. Een chihuahua met blijkbaar een
slechte spijsvertering keek vanaf zijn kussen voor het
vuur naar de nieuwkomers. De muren van de kamer
waren bekleed met donker hout, onderbroken door kasten
die vol stonden met in leer gebonden boekwerken,
audiovisuele middelen in kristal van de Tanu en
plaquettes uit de tweeëntwintigste eeuw. Op een
verhoging stond een kopie (natuurlijk, dat was toch een
kopie?) van Rodins sinistere Verleiding van de Heilige
Antonius. Stoe­len en zitbankjes, met wijnkleurig leer
bekleed, stonden voor een reusachtig bureau in
rococostijl waarop een groenglazige olie­lamp was
geplaatst, een veel gebruikt zilveren inktstel met een
veren pen, een koeler voor fruit en een asbak van marmer
boor­devol sigarenpeukjes. Een tafel in walnotehout in
dezelfde sierlij­ke stijl als het bureau, geflankeerd door
potten met varens, bood plaats aan een dozijn uit glas
gesneden karaffen, een sifon met sodawater en een
kleine doos Cadbury-biscuits. (Welke tijdrei­ziger had die
kostbaarheden na een onweerstaanbaar beroep aan de
Heer Bedwinger gegeven?)
Half verborgen achter een doordringende rookwolk zat
Eusebio Gomez-Nolan zelf, gekleed in een gewatteerd
jasje van goud­brokaat met lapellen en polsomslagen van
middernachtelijk blauw satijn. Hoewel misschien niet
helemaal 'de lelijke kleine opdonder' zoals koning Thagdal
hem beschreven had, was hij toch maar amper van
gemiddeld postuur naar de maatstaven van het Bestel
gemeten en bezat hij een arendsneus die ook nog naar
een bolvorm neigde. Zijn ogen daarentegen waren van
een prachtig stralend blauw met donkere wimpers en zijn
glimlach naar zijn bezoekers toonde kleine, perfecte
tanden. 'Ga zitten, collega's,' zei hij losjes, gebarend met
zijn sigaar. Bryan vroeg zich af hoe deze doodgewoon
uitziende kleine kerel er voor de donder kans toe had
gezien hier president te worden. En Gomnol hoorde.
Eens, lange jaren geleden, had Bryan in een klein jacht
gezeild in een storm die plotseling was losgebroken en
was op drift geraakt in de richting van de Britse Eilanden.
Na uren van vermoeiend geworstel was er eindelijk tijd
geweest voor een kleine rustpauze en juist toen zag hij
voor zijn ogen een groene zee als een berg
omhoogkomen, met een brekende golftop die zeker, zo
leek het, dertig meter boven hem uitstak. Als met opzet
had die geweldige golf zich laten vallen op zijn jacht, met
monsterlijke vastbera­denheid drukkend totdat Bryan wist
dat dit alleen maar in ver­nietiging kon eindigen.
Ditzelfde gebeurde nu weer, de psychische kracht van
Gomnol stuwde tegen zijn eigen lamgeslagen bewustzijn
op weg naar een uiteindelijke duisternis.
De storm van destijds had verrassend genoeg zijn
vernielde maar nog steeds zeewaardige scheepje laten
gaan. Op een soortgelijke manier liet Gomnol Bryans
geest onverwachts met rust. 'Op die manier dus,' zei de
president van het Gilde der Bedwin­gers. 'Wel, hoe kan ik
van dienst zijn bij het onderzoek?' Bryan hoorde Ogmol
uitleggen wat de Hoge Koning wilde en sprak over de
technieken die ze hoopten te gebruiken om gege­vens te
verzamelen betreffende de analyse van de cultuurschok.
Heer Gomnol zou daarbij kunnen helpen als hij dat wilde,
door iets te vertellen over de vitale rol van de halsringen
in deze gemeenschap, maar ook door zijn persoonlijke
herinneringen met hen te delen, die zo uniek en
waardevol waren omdat hij hier een zo uitzonderlijke
status bezat. En mocht de Verheven Heer er de voorkeur
aan geven alleen met doctor Grenfell te spre­ken . . . Rond
een vriendelijke glimlach ontstonden ringen van rook. 'Dat
zou inderdaad het beste zijn. Dank voor uw delicate
aanvoelingsvermogen, Scheppende Broeder. Kom later
terug om samen met ons te dineren. Zullen we zeggen
over een uur of drie? Geweldig. Verzeker onze
Ontzagwekkende Vader ervan dat ik zo goed mogelijk zal
zorgen voor onze waarde doctor in de antropologie.'
Vervolgens waren Bryan en Gomnol alleen in die speudo-
Victoriaanse rommelkamer terwijl de psychobioloog het
eindje van een verse sigaar afsneed en zei: 'Wel, mijn
waarde vriend. Wat voor de duivel doet iemand als u hier
in Ballingschap?' 'Kan ik . . . iets te drinken krijgen?'
Gomnol reikte naar een van de karaffen die een vrijwel
kleurloze vloeistof bevatte. Glendessary, geen echte Spa,
vrees ik. Of zou u liever een steviger huisbrouwsel willen
proberen? Ik heb vijf soorten whisky, een wodka, zoveel
likeuren als u wilt. Onze broe­ders de Tanu zijn er verzot
op.'
'Gewoon Scotch is goed genoeg,' bracht Bryan eruit. Toen
de whisky zijn zenuwen enigszins had gekalmeerd, sprak
hij verder: 'Ik hoop dat u mij niet als een bedreiging wilt
zien. Werkelijk, ik ben er helemaal niet zeker van wat de
koning hiermee voor bedoelingen heeft. Ik ben door de
tijdpoort gekomen vanuit de meest menselijke en
doodgewone van alle motieven. Ik volgde de vrouw van
wie ik hield. Ik verwachtte een visser of een handelaar te
worden in een primitieve Pliocene wereld en de
belangstelling van de Tanu voor mijn vroegere beroep
kwam als een volslagen verrassing. Ik ben bereid om mee
te werken, omdat men mij heeft verteld dat dit de enige
manier is waarop ik Mercy kan terugzien.'
Gomez-Nolan trok een wenkbrauw half dreigend en
fronsend naar beneden. Het leek alsof hij iets observeerde
dat recht voor Bryan ergens in de lucht zweefde. 'Is dat
jouw Mercy?' vroeg hij cryptisch. 'Goeie God!' Hij nam niet
de moeite uit te leggen wat hij bedoelde en stak zijn
sigaar aan. 'Kom mee. Ik zal je mijn bedrijf laten zien en je
het verhaal vertellen van het Wissel­kind.'
Een deel van een paneel schoof ter zijde en liet een
lange, goed verlichte gang zien. Bryan volgde Gomnol
door een spoor van rook. Ze kwamen bij een poortdeur
die met bronzen leggers was afgesloten, maar die zichzelf
keurig ter zijde vouwden toen Gomnol er achteloos op
afliep.
'Oh ja,' zei hij, 'PK bezit ik ook. En al het andere. Niet zo
sterk als mijn overredende vermogens, maar voldoende
om bruikbaar te zijn.'
Ze kwamen in een groot vertrek dat gevuld was met
werkbanken die leken op die van edelsmeden. Mannen en
vrouwen, zowel mensen als Tanu, gekleed in blauwe
werkpakken, waren hier bezig met het vervaardigen van
gouden halsringen. Ze droegen allemaal vergrotende
lenzen.
'Dit is het hart van het bedrijf. Alles wordt met de hand
gedaan. De chips van kristal die het circuit vormen,
moeten eerst tot groei worden gebracht, daarna gekloofd
en gepolijst en komen dan pas hierheen om ingebouwd te
worden in de halsring zelf. De Tanu hadden destijds maar
één apparaat meegenomen dat daar­toe in staat was. Het
is mij gelukt er meerdere te bouwen, waar­door onze
produktie nu vertienvoudigd is.' Er kwam een rama
voorbij die een karretje voortduwde dat vol­gestouwd lag
met dozen met glinsterende onderdelen. Gomnol wuifde
met zijn sigaar en zorgde er zo voor dat een roze chip uit
zijn verpakking in zijn handen gleed. 'Dit kleine
kunststukje is mijn eigen bedenksel, een psychoregulator
die ik ontwikkeld heb voor de zilveren en de grijze
halsringen. De drager is daardoor altijd mentaal
onderworpen aan de dragers van goud.' Bryan kon niet
voorkomen dat hij ineens het beeld van Aiken Drum voor
zich zag.
Gomnol werd enthousiast. 'Een fascinerend geval. Ik was
niet op het feest, maar ze hebben mij er alles over
verteld. Jammer dat die oude Mayvar hem min of meer
opgesloten heeft in het Huis van de Heldervoelenden.
Culluket en ik staan te popelen om hem te ondervragen.'
'Maakt het establishment zich zorgen over hem?' Gomnol
lachte. 'Alleen de naïevelingen onder hen. Ik voel me met
bezorgd. Het klinkt alsof de jongen een soort mentale
nova is. Dat verschijnsel was ook in het Bestel niet
onbekend. Sommi­ge latenten kunnen door een
traumatische schok plotseling men­taal werkzaam worden.
We hebben het hier een of twee keer meegemaakt
hoewel geen van die gevallen zo opmerkenswaard was als
deze Aiken Drum belooft te worden. De tijdelijk mentaal
werkzaam geworden hersendelen overbelasten het
ingebouwde beperkingscircuit van de zilveren halsring.
Maar het kan zich­zelf niet blijven voeden en op een
gegeven ogenblik brandt het door ... en de eigenaar gaat
door de rooie.' 'Ik heb iets gehoord over die treurige
gevallen van mensen die de halsring niet konden
verdragen. Maar ik heb begrepen dat u de uwe al veertig
jaar draagt zonder ooit ergens last van gehad te hebben?'
De man in zijn kostbare smokingjasje lachte alleen maar.
Ze slenterden tussen de werkbanken door en keken naar
het zorgvuldigheid vereisende werk. Het kostte een
technicus bijna een week om één gouden halsring te
maken. En voor de verfijnde kleine ringen die de Tanu-
kinderen droegen, was nog meer tijd nodig. Die kleinere
ringen bestonden in vier maten. Zodra een grotere maat
was aangebracht, kon de kleinere worden verwij­derd en
weer gebruikt voor iemand anders. 'Waarom dragen de
kinderen geen zilver?' vroeg Bryan. 'De Tanu-vrouwen
brengen geen mensen ter wereld, zelfs niet wanneer ze
met mensen naar bed zijn geweest. En menselijke
vrouwen—of ze nu goud of zilver of grijs dragen of
helemaal niets—mogen alleen bevrucht worden door de
Tanu-mannen. Hun nakomelingschap is altijd Tanu, maar
ze produceren heel wat minder Firvulag dan de Tanu-
vrouwen zelf. Die halfbloeden zijn onderling zeer
verschillend wat hun metafuncties betreft. Ze zijn
allemaal nog latent, maar ik verwacht dat het ras te zijner
tijd van nature werkzame meta's zal voortbrengen, pre­‐
cies zoals dat bij het menselijk ras ook is gebeurd. Voor de
Tanu is onze komst nogal een voordeel, dat begrijp je.
Zonder vermen­ging met ons zou dat proces zeker nog
miljoenen jaren op zich laten wachten. Door die
vermenging wordt hun evolutionaire proces drastisch
versneld. Gezien de kwaliteit die de laatste tijd door de
poort is aangevoerd, heeft Prentice Brown uitgerekend dat
de Tanu nu waarschijnlijk binnen vijftig generaties natuur­‐
lijke meta's zullen voortbrengen. Natuurlijk is het nu .. .'
'Elizabeth?'
'Precies. Toen we van haar aankomst hoorden, hebben
Prentice Brown en ik die hele erfelijke zaak van de meta-
genen opnieuw uitgerekend op basis van haar
erfelijkheidsfactoren. De uit­komst was verbluffend.
Prentice Brown zal je de resultaten en de details zelf
willen laten zien. Hij is in het huis van het Gilde der
Scheppers. Hij heet nu Heer Greg-Donnet.' Bryan kon het
weer niet helpen en dacht: Gekke Greggie. Andermaal
moest Gomnol lachen, zijn tanden om de sigaar geklemd.
'De een wat eerder, de ander wat later. Kom hierlangs. De
zilveren halsringen zijn in principe gelijk aan de gouden.
Maar de produktie van de grijze ringen en die voor de
rama's hebben we een beetje kunnen automatiseren.'
'Wat gaat er met de Firvulag gebeuren in uw genetische
toe­komstplan?'
'Voor het moment passen ze daar nog niet in. En dat is
jammer vanuit genetisch standpunt bezien, dat zul je
begrijpen. Want het Kleine Volk beschikt al wel over
werkzame functies, ook al zijn die beperkt. Maar beide
rassen koesteren een verschrikke­lijk taboe tegen
vermenging en een Firvulag zou een mens nog niet met
een mestvork willen aanraken. Sommigen van ons hou­‐
den zich al met dat probleem bezig. Als we de Tanu eerst
eens zover konden krijgen dat ze hun Firvulag-kinderen bij
zich hiel­den in plaats van ze weg te geven aan het Kleine
Volk. Misschien zouden we dan de kans krijgen om het
paarpatroon te wijzigen. Dat zou onvoorstelbaar veel
nieuwe mogelijkheden bieden.' Ze maakten een snelle
ronde door de ruimte waar de grijze rin­gen werden
vervaardigd. Hier hing iets meer de atmosfeer van een
moderne fabriek; eenvoudige stempelmachines ponsten
de onderdelen uit die door rama's werden geassembleerd.
Gomnol legde uit dat de grijze ringen een variant waren
op het originele ontwerp dat door experimenterende Tanu
voor de rama's werd gebruikt. Hij had het zelf pasklaar
gemaakt voor menselijke dragers.
'Je zult gehoord hebben dat we nog steeds een paar
problemen met de halsringen hebben. Maar door elkaar
genomen zijn ze toch werkzamer dan de
gehoorzaamheidscircuits die sociopathen in het Bestel
geïmplanteerd krijgen. En het circuit dat pijn en genoegen
kan toedienen en de onderdelen die telepathische
communicatie mogelijk maken, zijn volkomen nieuw.'
Gomnols ogen dwaalden even af. 'Ik heb zelf dat originele
gehoorzaamheidsontwerp nog in Berkeley gemaakt, weet
je ...' Bryan trok zijn werkbrauwen op. 'Ik dacht dat
Eisenmann ...' Gomnol draaide zich om. Zijn stem klonk
scherp en gespannen. 'Ik was een net afgestudeerde
jongeman, jong en naïef, en ik werkte onder hem. We
hadden een ontroerende vader-zoonrela­tie en hij was
trots op me. Mijn werk was veelbelovend, zei hij steeds,
maar het zou kunnen dat al mijn mogelijkheden toch niet
werden benut omdat ik niet voldoende cachet en charme
bezat om de noodzakelijke fondsen aan te werven die
nodig waren. Maar dat hinderde niet zolang ik bij hem
werkte. Dus was ik dankbaar en hij was slim en het werk
werd een daverend succes. Nu kent heel het Bestel de zo
bewonderde en geprezen Eisen­mann. En maar weinigen
herinneren zich Eusebio Gomez-Nolan, zijn trouwe, kleine
assistent.' ik begrijp het.'
[)e andere man keerde zich snel om. 'Doe je dat echt?'
vloog hij op. 'Doe je dat werkelijk? Ik ben hier pas veertig
jaar bezig en ik heb een volslagen nieuwe cultuur
geschapen! Ik heb deze buitenaardsen van hun heilloze
barbaarse pad naar beschaving gevoerd! En wanneer de
genetische manipulaties met Elizabeth lukken, dan kan er
iets ontstaan dat transtechnologisch ver ver­heven is
boven de Eenheid van het nog niet geboren Galaktisch
Bestel! Wat zouden Eisenmann en al die andere idioten in
Stock­holm denken als ze dit zien?'
Oh God, dacht Bryan. En hij probeerde zijn geest zo
neutraal te houden als maar mogelijk was. Wat had
Elizabeth ook weer verteld toen ze nog in hun eigen tijd in
de herberg waren? Tel! Eentweedrievier, eentweedrievier,
eentweedrievier, eentweedrievier ...
Maar Gomnol deed geen pogingen om de gedachten van
de in paniek rakende Bryan te lezen. Hij was te zeer
verdiept in zijn eigen visioenen.
'Heel wat jaren geleden, tijdens de Rebellie, kwam er een
klein aantal werkzame meta's door de tijdpoort. Ik was er
toen niet klaar voor. Mijn positie onder de Tanu was nog
onstabiel en hun cultuur zo in verwarring, dat er al
gehandeld was voor ik kon ingrijpen. Maar nu ben ik klaar.
En er zijn mensen die mijn inzichten delen. Nog één
generatie en we zullen overwinnen!' Eentweedrievier,
eentweedrievier. 'Dat is een grootscheeps plan, Heer
Gomnol. Als Elizabeth meewerkt, zie ik niet hoe het zou
kunnen mislukken.' Eentweedrievier.
De psychobioloog leek zich te ontspannen. Hij blies een
kring van rook voor zich uit en gaf Bryan toen een
hartelijke klap op de schouder. 'Blijf objectief, Grenfell.
Dat is alles wat ik vraag.' Ze liepen door naar een andere
ruimte, waar de kristallen modu­les voor de mentale
testmachines in elkaar werden gezet. 'Zin om je ziel aan
een microanalyse te onderwerpen?' Gomnol werd nu
joviaal. 'We kunnen het hier veel beter dan op kasteel
Door­tocht. Dit is het prototype van een verbeterd model.
Ik zou een compleet psychosociaal profiel van je kunnen
laten maken met nog een analyse toe van latente
mogelijkheden. Het zou maar een paar uur duren.'
Eentweedrievier. ik denk niet dat u daar veel aan zou
hebben. Vrouwe Epone was niet erg onder de indruk toen
ze mij onlangs in het kasteel testte.'
Een trek van bezorgdheid verduisterde de glimlach van
Gom­nol.
'Ja, dat was toch Epone die jullie groep testte, is het niet?'
Hij verviel in stilzwijgen. Na een snelle wandeling door de
research- en laboratoriumafdelingen waar Gomnol
ontwijkend deed over het doel van de onderzoekingen,
daalden ze een afrit af die van de fabriek naar een soort
atrium leidde dat open onder de hemel lag en waar een
spectaculaire fontein voor verkoeling zorgde. Ze gingen
zitten aan een beschaduwd tafeltje en rama's in
blauwgouden livrei brachten een drank die op gekoelde
sangria leek.
'Een van de jonge vrouwen in jullie groep heette Felice,'
zei Gomnol. 'Ze is betrokken geraakt bij een ernstig
ongeluk. Kun je me iets over haar achtergronden
vertellen?' Eentweedrievier.
Bryan haalde zich vertellend alles weer voor de geest wat
hij zich over haar carrière als ringhockeyspeelster kon
herinneren, haar aanval op de raadsman in de herberg,
haar grote fysieke kracht en het feit dat ze duidelijk
afweek van de psychosociale nor­men.
'Ik heb nooit een profiel van haar gezien. Maar haar
vermogen om dieren te laten gehoorzamen duidt
ongetwijfeld op latente metafuncties. Het verbaast me
nogal dat ze blijkbaar niet voor een zilveren halsring in
aanmerking kwam. Werd ze erg gewond bij dat ongeluk?'
'Ze werd helemaal niet gewond.' Gomnols stem klonk
bestu­deerd neutraal. 'De reizigers in haar karavaan
kwamen op weg naar Finiah in opstand. Vrouwe Epone,
een krachtig overreedster, werd daarbij gedood, samen
met haar escorte van grijzen. De gevangenen ontsnapten,
hoewel de meesten later opnieuw gevangen werden
genomen. Tijdens hun ondervraging noemden ze deze
Felice zonder uitzondering als de aanvoerster.'
Eentweedrievier! 'Dat is ongelofelijk! En werd Felice
eveneens gepakt?'
'Nee. Zij en drie andere leden van jouw groep zijn nog
steeds zoek. De meesten van de Tanu zijn geneigd te
denken dat het hier om een incident ging. Er zijn vaker
van tijd tot tijd kleine rellen geweest, sommige
aangestookt door de Firvulag. Maar nog nooit is het een
handvol blootnekken gelukt om een Tanu te doden.
Wanneer die Felice daar achter zit, dan moet ik uitvinden
hoe.'
Eentweedrievier. Eentweedrievier. 'Ik denk niet dat ik
meer over haar weet dat de moeite waard is. Ze viel me
op als een nogal eigenaardig en ook gevaarlijk kind. Ze is
nog maar achttien, namelijk.'
Gomnol zuchtte. 'Kinderen zijn altijd het gevaarlijkst. ..
Drink je glas leeg, Bryan. Ik denk dat we nog net tijd
hebben om een bezoek te brengen aan een van de
klaslokalen waar leerlingbed­wingers worden getraind. Je
zult het prettig vinden om mijn leer­lingen te ontmoeten.
Ik heb hoge verwachtingen van hen. De allerhoogste.'
Puffend aan zijn sigaar nam Eusebio Gomez-Nolan Bryan
mee op weg naar nieuwe wonderen.

Sukey's angst was minder geworden, maar onderhuids


leefde nog de verschrikking van Stein gescheiden te zijn.
Ze was echter niet langer bang dat hij gevaar liep. Aiken
Drum, die onwaar­schijnlijke grappenmaker, zou voor hem
zorgen. Maar wat zou er met haar gebeuren?
Creyn was haar komen opzoeken, de vriendelijke, gewoon
doen­de Creyn, de enige persoon die ze, behalve
Elizabeth, vertrouw­de. (En, hoe wisten ze dat?) Nu reed ze
met deze buitenaardse genezer in een door helladotheria
getrokken calèche naar het College van Herstellers, dat
hoog boven de stad lag langs een weg die naar de
beboste Berg der Helden voerde. Olijfbomen, beladen met
vruchten zo groot als pruimen, groeiden overal langs de
kant en op de omwalde erven van vriendelijk ogende
witte villa's. Ze zag boomgaarden vol citroen- en
amandelbomen en hogerop tegen de hellingen
wijngaarden die door rama's wer­den verzorgd. Naar het
westen strekte zich het land van Aven uit, een dolle deken
van goud en kleuren groen die doorliep tot de
Drakenhoogte die in de verte vaag zichtbaar was. Een
groot deel van het land leek intensief in cultuur gebracht
en dat was een scherp contrast met de lege zoutvlakten
en de bleke blauwe lagu­nen van het Mediterrane Bekken.
Terwijl de koets naar boven klom, kreeg Sykey de
gelegenheid zich een beeld te vormen van de
eigenaardige topografie van de oude zeebedding ten
zuiden van de latere Balearen. Een steilte van zeker
honderd meter hoog daalde scherp aan die kant van het
schiereiland omlaag. Daar beneden lag een golvende
reeks hellingen van sneeuwwitte zandduinen, hier en daar
onderbro­ken door steile formaties en geërodeerde pilaren
van pastelkleurig zout. Een kleine rivier die uit westelijke
richting kwam, had hier een kloof uitgeslepen dwars door
glinsterende afzettingen. De waterloop kronkelde over de
naakte vloer van die kloof waar­van de muren bleke
strepen sediment vertoonden en die uiteinde­lijk
uitkwamen op de zuidelijke arm van de lagune. Oostelijk
van dat riviertje, zich uitstrekkend beneden de steilte van
Aven, lagen vlakten die het zonlicht met een spiegelende
schittering weerkaatsten.
'De Witte Zilvervlakte,' vertelde Creyn haar. 'Daar wordt
de Grote Veldslag gehouden en dan vind je daar hele
tentensteden
aan elke kant van Zeebron. Wel tienduizend Tanu en
menselijke strijders komen voor die Veldslag uit alle delen
van het rijk en zeker vijf maal dat aantal aan
toeschouwers. De Firvulag komen daar ook, allemaal
uitgedost in hun glanzende en geduchte illu­sies, maar
daaronder verborgen hun zwarte wapenrustingen, terwijl
ze afschuwelijke standaarden met zich meedragen die
behangen zijn met geverfde schedels en slingers vergulde
haar­tooien.'
Haar geestesoog zag het beeld voor zich dat hij opriep;
eerst de voorbereidselen. De Firvulag hielden zich dan
bezig met ruwe spelletjes terwijl de Tanu onderling
wedijverden in toernooien en wedrennen met chaliko's en
strijdwagens. Dan begon de mani­festatie van krachten,
waarbij de leiders tijdens de Veldslag wer­den gekozen en
ten slotte de Hoge Mêlée zelf wanneer Tanu en mensen
en Firvulag strijdend op elkaar invlogen, de schitterende
helden tegen de afschuwelijke demonen van de Firvulag,
lichaam tegen lichaam, arm tegen arm, geest tegen
geest. Die slag duurde drie volle dagen; banieren en
standaards werden veroverd, hoofden in triomf afgehakt
te midden van een draai­kolk van glas, brons, leer en
zwetend vlees. De helden schreeu­wend en triomferend,
de verliezers doodstil, hun donkere bloed verliezend op de
zoutvlakten ... 'Nee!' schreeuwde Sukey. 'Niet Stein!'
Maar hij zou het heerlijk vinden. Vrede stroomde door
haar heen.
Wees kalm kleineZustergeest. De dag is nog ver weg en
er kun­nen dingen gebeuren en niet alle Tanu genieten van
dit bloedver­gieten O nee niet allen.
'Ik begrijp het niet,' zei ze, zoekend naar Creyns gezicht in
de schaduw. 'Wat probeer je met te vertellen?' 'Je zult
sterk moeten zijn. Wacht je tijd af tot op het goede
moment en probeer ver vooruit te zien. Blijf je hoop
koesteren, ook wanneer verontrustende dingen met je
gebeuren. Stein en Aiken hebben een moeilijke weg voor
zich, maar de jouwe zou wel eens harder kunnen zijn.'
Ze probeerde tot zijn geest door te dringen, te ontdekken
wat er achter die ontoegankelijke en vriendelijke blik lag,
maar ze zag er geen kans toe. Ze gaf zich daarom over
aan de eenvoudiger troost die hij haar bood, niet meer
vrezend wat er met haar zou kunnen gebeuren zolang
alles ten slotte maar goed kwam. 'Er is altijd een kans,
Sukey. Denk daaraan en wees dapper.' Muren en torens in
zilver en rood overschaduwden hun rijtuig. Ze passeerden
een stenen boog en kwamen tot stilstand voor een wit
gebouw met pilaren van rood marmer. Een Tanu-vrouw in
doorschijnend wit kwam naar buiten en nam Sukey bij de
hand.
Creyn stelde haar voor. Vrouwe Zealatrix Olar, die je
lerares zal zijn zolang je in het Huis der Herstellers
verblijft. Welkom Dochterlief. Hoe heet je? Sue-Gwen.
'Een mooie naam,' zei de vrouw hardop. 'We zullen je de
ere­naam geven van Minivel en het zal je verheugen te
horen dat de vrouw die deze naam eerder droeg langer
dan tweeduizend jaar leefde. Kom met me mee, Gwen-
Minivel.' Sukey keerde zich naar Creyn, haar lippen
beefden. 'Ik laat je in goede handen achter,' zei hij. 'Houd
moed.' Toen was Creyn verdwenen en Sukey volgde Olar
in het hoofd­kwartier van het Gilde der Herstellers. Het
was er rustig en koel en het interieur was goeddeels
uitgevoerd in een kuis wit met slechts hier en daar wat
zilver of het heraldische rood. Ze zag maar weinig
mensen en nergens bewakers. 'Mag . . . mag ik u een
vraag stellen, Vrouwe?' vroeg Sukey. 'Natuurlijk. Later
zullen we je testen en dan komt natuurlijk ook de
discipline. Maar nu zal ik je eerst laten zien wat voor werk
wij hier doen en ondertussen zal ik proberen al je vragen
zo goed mogelijk te beantwoorden.' En corrigeren en
gidsen en licht brengen.
'Personen zoals ik, met een zilveren ring of zelfs een
gouden. Hoe lang kunnen die leven in deze wereld. U
suggereerde net...' Glimlach. Kom kijken. Vooruitzien.
Ze daalden af in door bogen gesteunde catacomben
binnen in het gesteente van de berg, die verlicht werden
door rode en witte lampen. Olar opende een zware deur
en vervolgens kwamen ze in een ronde kamer, tamelijk
donker, waar in het midden een een­zame Tanu op een
stoel zat, in diepe meditatie verzonken. Lang­zaam pasten
haar ogen zich aan aan de betrekkelijke duisternis. Wat ze
tot nu toe voor witte beelden had gehouden die langs de
muren stonden opgesteld, bleken mensen te zijn, hun
naakte lichamen geheel verpakt in transparante
nauwsluitende vliezen die op plastic membranen leken.
Mag ik rondkijken? Vrijelijk.
Ze begon door het vertrek te lopen, kijkend naar de
staande figuren. Ze zag een menselijke man met een
gouden halsring, niet veel meer dan een skelet. Naast
hem een Tanu-vrouw, zo te zien diep verzonken in een
serene slaap. Een hangende borst was misvormd door
een tumor. Een Tanu-meisje, de ogen wijd open maar
bewegingloos, miste een arm vanaf de elleboog. Een
robuuste goudbaardige man, glimlachend dromend
binnen zijn verdoofde vergetelheid, vertoonde snij- en
steekwonden op wel honderd verschillende plaatsen. Van
een andere krijger waren beide handen verbrand. Naast
hem stond een menselijke vrouw van middelbare leeftijd,
haar lichaam was uitgezakt, maar ver­toonde verder geen
wonden.
'De meer ernstige gevallen worden individueel
behandeld,' zei Olar. 'Maar onze helende broeder kan
deze allemaal tegelijker­tijd genezen. Het membraan dat
je ziet is een psychoactieve sub­stantie die wij Huid
noemen. Door een combinatie van psychoki­nese en
genezing is de hersteller in staat de helende energie van
de patiënten zelf mede te gebruiken. Wonden, ziekten,
kankers, de slijtage van het lichaam door ouderdom, het
is allemaal ont­vankelijk voor genezing wanneer de geest
van de patiënt sterk genoeg is om met die van de
genezer samen te werken.' Beperkingen?
'We kunnen hersenletsel niet herstellen. En het is tegen
onze morele code om hen te genezen die in de strijd of
tijdens rituele ceremonies zijn onthoofd. Wanneer een
persoon hier binnen wordt gebracht na de klinische dood
van de hersenen, dan kun­nen wij niets meer doen. Ook
ouderen van wie de geest voorbij een kritisch punt
dement is geworden, vinden hier geen baat. Je ziet dat we
nog niet zo ver zijn als de geneeskunde binnen jouw eigen
Galaktisch Bestel. Ik heb begrepen dat die in staat is een
volledige cerebrale cortex te herscheppen zolang er maar
een gram van het oorspronkelijke weefsel is
overgebleven.' 'Maar toch, dit is al wonderbaarlijk
genoeg,' riep Sukey uit. 'Is er een kans dat ik te zijner tijd
dergelijk werk zal mogen doen?'
Olar nam haar bij de hand en bracht haar de kamer uit.
'Mis­schien, kind. Maar er zijn andere taken. Kom mee en
zie.' Ze keken door vensters in kamers waar mentaal
gestoorden een diepgaand herstellingsproces
ondergingen. Een groot percenta­ge bestond uit jonge
mensen en Olar legde uit dat het hier voor­namelijk om
kinderen van gemengd bloed ging die problemen
ondervonden bij de aanpassing aan de halsring. 'Op die
manier behandelen we ook menselijke dragers van zilver
en goud. Maar ik moet erbij zeggen dat sommige mensen
op den lange duur niet tegen de effecten van de halsring
bestand zijn. Het zal misschien nooit lukken om dergelijke
patiënten hun vol­ledige gezondheid terug te geven. Heer
Gomnol heeft ons van instrumenten voorzien die het
mogelijk maken zo'n gebeurtenis vooraf in te schatten.
We kunnen de tijd van onze beste herstel­lers niet
verspillen aan hopeloze gevallen.' 'Ik neem aan dat u ook
geen tijd verdoet met de grijsringen,' zei Sukey op lage
toon, haar beschermende barrière in Elizabethstijl stevig
op zijn plaats.
'Nee, liefje, gewoonlijk niet. Hoe waardevol de grijzen ook
voor ons zijn, hun leven is toch maar heel tijdelijk, niet
meer dan een korte flits van opvonkende vitaliteit. Het
genezen is een moeilijk en tijdrovend proces. Het is niet
voor hen bestemd ... Maar kom mee, dan laat ik je zien
waar onze baby's groeien.' Ze stegen naar de bovenste
etages van het grote gebouw en kwa­men in zonnige
kamers vol kleurig speelgoed. Prachtig geklede
vrouwelijke rama's speelden en stoeiden met elkaar onder
het oog van menselijke en Tanu-oppassers. In de
aangrenzende kamers bevonden zich eveneens rama's,
etend of slapend, maar zonder uitzondering allemaal
zwanger.
'Je zult misschien al weten,' zei Olar op losse toon, 'dat wij
Tanuvrouwen moeilijkheden hebben met de voortplanting
op deze wereld. Eertijds gebruikten we daarvoor de
rama's. Bevruchte eieren werden bij hen geïmplanteerd
en daar tot ontwikkeling gebracht maar de rama's zijn
uiteraard te klein van stuk om de foetus tot aan de
geboorte te kunnen blijven dragen. We passen daarom de
keizersnede toe als de uiterste grens is bereikt. Het
sterftecijfer ligt dan bij de tachtig procent, maar wij
vinden dat de kostbare resterende twintig procent toch al
de moeite waard is. In het begin leken deze
surrogaatmoeders onze enige hoop op overleving, maar
gelukkig is die situatie niet langer van toepas­sing.'
Ze verlieten de rama's en liepen op hun tenen door een
verduis­terde kamer waar te vroeg geboren baby's in
beschermende gla­zen couveuses waren ondergebracht.
Sukey was verbaasd hier zowel Tanu-kinderen als Firvulag
te zien, die allemaal met gelij­ke toewijding werden
verzorgd.
'Zij zijn onze schaduwbroeders,' vertelde Olar haar. 'We
zijn het aan onze oudste codes verplicht hen te verzorgen
tot ze kun­nen worden overgedragen aan hun eigen volk.'
En dan op jacht om hen te doden?
Op een dag zul je dat begrijpen kleineZustergeest. Het is
onze manier. Als je wilt overleven moet het ook de jouwe
worden. 'En nu,' sprak Olar hardop, 'zullen we een bezoek
brengen bij Vrouwe Tasha-Bybar.'
Achter haar mentale afscherming schreeuwde Sukey
luidkeels. 'Het duurt gewoonlijk kort, doorgaans enige
weken, voor de menstruatiecyclus zich heeft hersteld. We
zullen deze kleinig­heid eerst afhandelen voor je aan je
leerlingschap begint. Op die manier gaat er zo min
mogelijk tijd verloren voor je inwijding.' Zichzelf stevig in
de hand houdend zei Sukey: 'Ik ... ik protes­teer. Om op
zo'n manier gebruikt te worden ...' Vredekalmtetroost.
'Dat is je lot. Accepteer het. In ruil daarvoor wordt je
zoveel vreugde geschonken. En Vrouwe Bybar is zeer
kundig. Je zult geen pijn voelen.'
Olar stond een ogenblik stil, haar vingers tegen haar
gouden halsring. Ze knikte en glimlachte en nam Sukey
toen mee een wenteltrap op in een van de hoge torens.
Het vertrek bovenin mat zeker dertig meter in diameter
en bood een fantastisch uit­zicht over het omringende
platteland en het verre glinsterende zout.
In het midden van de gepolijste zwarte vloer stond een
lange gouden tafel, omgeven door kleine, verrijdbare
wagentjes waar­op als juwelen zo glimmende voorwerpen
lagen. De reflecteren­de schijf van een grote lamp die nu
niet brandde, hing erboven. 'Vrouwe Bybar zal eerst voor
je dansen, Gwen-Minivel. Dat is een grote eer. Wacht hier
tot ze komt en gedraag je met de waar­digheid die past bij
je zilveren halsring.' Daarmee liet Olar haar alleen.
Aarzelend en angstig naderde Sukey de tafel in het
midden. Het was wat ze dacht! Ze herkende
wondklemmen en riemen. En die dingen met hun
glanzende lemmeten waren ook wat ze dacht. De tranen
verblindden haar en ze struikelde weg van al die appa­‐
ratuur. Van binnen schreeuwde ze het uit: voor jou zou ik
het doen, Stein!
Ze kon nog altijd weglopen . . .
Olars geestgreep kreeg haar te pakken. Ze werd
gedwongen om stil te staan, zich om te draaien en met
stomme verbazing de binnenkomst gade te slaan van
Tasha-Bybar die begon te dan­sen.
Haar menselijk lichaam was bleek en weelderig als dat
van een houri, maar de seksuele uitstraling ervan was zo
overdreven dat Sukey instinctief aanvoelde dat die
kunstmatig was vergroot. Haar had de vrouw enkel op
haar hoofd, maar dat blonk als een blauwzwarte cape
toen ze begon te draaien en rond te wervelen en het
reikte bijna tot haar knieën wanneer ze een ogenblik
bewegingloos stond.
Verder droeg ze niets dan rinkelende bellen en haar
gouden hals­ring. Die belletjes waren klein en rond en in
een sierlijk, draaiend patroon op haar lichaam bevestigd.
Ze brachten verschillende tonen voort en terwijl de
spieren van de danseres zich strekten en ontspanden,
weerklonk een bijna elfachtige melodie, voortgeko­men uit
de beweging van de dans zelf in het enorme, bijna lege
vertrek. Het ritme van de dans was gelijk aan Sukey's
eigen polsslag. Ze stond bevroren en hulpeloos terwijl de
danseres haar naderde in grote, vloeiende sprongen,
wenkend met haar armen terwijl ze haar feeënlied weefde
en stampend met haar voeten in een steeds sneller
dwingend ritme waardoor ook Sukey's hart gedwongen
werd sneller en sneller te slaan. De diep verzonken ogen
van de danseres waren bijna even don­ker als haar haren.
Bijna kleurloze lippen welfden zich boven en rond haar
tanden. Ze danste steeds maar weer om Sukey heen, het
tempo van de muziek verhogend tot Sukey duizelig werd
en misselijk, vergeefs trachtend haar ogen, oren en geest
te sluiten die flitsende, tinkelende werveling die bezit van
haar had men en haar in spiralen meevoerde naar
vergetelheid.

'Je hebt het gemaakt! Je bent een lieverd, mijn


Glanzende.' Mayvar de Oude keek verrukt toe hoe de
kleine figuurtjes over hun spoor uit het uurwerk te
voorschijn kwamen en om elkaar heen wentelden. De
turquoise en gitzwart gekleurde draak sloeg met zijn
gouden vleugels en dook naar voren, de met juweeltjes
bezette klauwen uitgestrekt. De ridder in zijn
opaalkleurige wapenrusting weerde het kleine monster af,
hief vervolgens zijn glinsterend zwaard en stak toe,
eenmaal, tweemaal, driemaal. De klok vertelde hoe laat
het was. De draak verdween, in drie stukken gehakt en
liet robijnen ingewanden zien. De hele draai­tafel waarvan
het uurwerk deel uitmaakte, draaide van voren rond
waardoor het tableau weer in het inwendige van de klok
werd opgeborgen.
Aiken Drum stak zijn gereedschap weer in zijn vele
zakken. 'Het was niet al te moeilijk. Vuil in het
aandrijfmechanisme en een uitgesleten tandrad. Je zou
een glasblazer een koepel moeten laten maken om het
geheel mee af te dekken. Beschermend onderhoud.'
'Dat zal ik doen,' beloofde de oude vrouw. Ze tilde het
ingewik­kelde pronkstuk van de tafel waaraan Aiken Drum
had zitten werken en bracht het naar een veiliger plek,
hoog boven op een plank. Toen draaide ze zich om en
strekte beide armen grinni­kend naar hem uit.
'Alweer?' protesteerde hij. 'Je bent een onverzadigbaar
oud wijf, of niet?'
'Dat zijn alle Tanu-vrouwen,' kakelde ze, terwijl ze hem
naar de slaapkamer trok. 'Maar er zijn er maar weinigen
die zich met Mayvar kunnen meten en dan in leven
blijven. Dat zou je onder­tussen moeten weten. Dus
wanneer ik iemand vind zoals jij, dan moet ik hem
uitproberen en laten bewijzen. En als hij duurzaam is ...
ah, dan ...!'
De kamer was heel duister en koel en de verschrikkelijke
oude vrouw leek niet meer dan een wachtende schaduw.
Losgemaakt uit zijn gouden kostuum dat door de lucht
zweefde, ging hij naar haar toe en werd verslonden. Maar
hij kende geen angst en deinsde niet terug, niet na de
eerste keer die hem had laten zien wat er achter die
weerzinwekkende vorm verscholen lag. O
verbazingwekkend Oud Wijf met je verborgen kookpot van
bijna dodelijke verleidingen! Je zou al mijn levenskrachten
nemen als ik je dat toestond, je zou mij doven als een
kaars nadat ik opgebrand was om je antiek geworden
zenuwuiteinden hun jeugd terug te geven. Maar ik zal niet
sterven, Oude. Ik zal niet opbranden. Ik kan je aan, oude
Mayvar, ik ben je gelijke en meer dan dat. Ik zal je met
me meenemen tot je het uitschreeuwt. Kom mee en blijf
niet achter. Mayvar! Krijs om je dood, May­var! Barst dan
uit elkaar en tuimel uit je extase wanneer je je portie hebt
gehad van de Glanzende die je proef weer heeft door­‐
staan en erom lacht.
De grapjas trok zijn gouden schoenen aan en gaf haar
afstote­lijkheid een oprecht compliment. 'Weet je, Heks, je
kunt er zelf ook heel wat van.'
'Ooit heeft de Thagdal hetzelfde gezegd.' Ze zuchtte diep.
'En mijn liefste Lugonn voor wie ik zoveel verwachtingen
koesterde voor hij stierf.'
Ze liet hem zien hoe het vroeger geweest was, in de tijd
van het Scheepsgraf toen ze allemaal net aan waren
gekomen in het Veelkleurig Land.
'Wat zijn jullie een raar soort,' antwoordde Aiken. 'Jullie
zou­den mooi in de puree hebben gezeten als wij mensen
niet door de tijdpoort waren gekomen om de zaken voor
jullie een beetje te organiseren. Jullie zouden dankbaar
moeten zijn in plaats van je tegen ons af te zetten.'
'Ik zet me niet tegen jou af,' zei Mayvar tevreden. 'Kom
dichter­bij, mijn jongen.' Ze haalde het van onder haar
kussen te voor­schijn en bood het hem aan.
'Heb ik het nodig?' vroeg hij haar, het trekje om zijn mond
dat naar oude ondeugden verwees. 'Wil je nog meer van
me hebben, onverzadigbare Mayvar?' Maar ditmaal sprak
ze in ernst.
'Je moet nog een heel stuk leren en groeien, Aiken Drum,
voor je de gelijke bent van de grootsten van de Clan. Er
zijn er die je nu nog kunnen doden, vergis je daar niet in.
Wees wijs, handel voor­zichtig en volg mijn raad. Neem
het.'
Hij paste de gouden ring om zijn nek en liet de uiteinden
met een klik in elkaar sluiten. Mayvars gekromde vingers
maakten de oude zilveren halsring los en lieten die naast
het bed vallen, ik zal doen wat je zegt, lieve Heks. En ik
zal tot het uiterste genieten bij elke stap voorwaarts.'
Ze kwam van het bed overeind en hij hielp haar de
purperen mantel om te slaan. Daarna gingen ze naar haar
zitkamer waar hij haar witte haren borstelde en om
verversingen belde die ze allebei dringend nodig hadden.
'Je hebt jezelf aan mij bewezen,' zei Mayvar na een tijdje,
'maar je zult je ook moeten bewijzen tegenover hen. Ze
moeten je uit vrije wil accepteren. Dat is onze gewoonte.'
Een tinkelende fanfare weerklonk uit de gouden klok op
de plank. Opnieuw kwam de draak dreigend naar voren
en de rid­der kwam hem te na en dit keer werd de met
juwelen bezette prooi in vieren gehakt om het verglijden
van weer een uur aan te geven.
‘Je wilt dat ik iets dergelijks doe,' merkte Aiken op.
'Iedereen laten zien wat een geweldige barbaarse krijger
ik ben door te doen wat ik heb beloofd, een monster
verslaan.' 'Het verslaan van Delbaeth zou afdoende
bewijs zijn.' Ze begon heen en weer te wiegen, grinnikend
van plezier, haar armen om haar benige knieën geslagen.
'Ah, je trok hun aandacht met dat aanbod, mijn jongen.
Tana zelf moet je geïnspireerd hebben om iets dergelijks
te zeggen.' Zijn antwoord klonk laconiek. 'Jouw Hoge
Koning zond zijn onrust over dat vermaledijde spook zo
luidruchtig uit dat ik het onmogelijk kon weerstaan.'
'Ah! Maar weet je, er is over gepraat hoe Thagdal zelf met
Del­baeth zou afrekenen! En omdat hij voor dat soort
dingen langza­merhand te oud is, had hij dat aan Nodonn
moeten vragen. En dat zou verplichtingen hebben
gegeven aan de Clan. Ach, poli­tiek, ik neem aan dat je
daar snel genoeg achter komt als je hier langer bent.
Maar wat Delbaeth betreft, die Firvulag is één van de
krachtigsten in zijn soort en hij is ook fysiek een reus, niet
een van die kleintjes. Hij is nu al bijna een jaar
plunderend en bran­dend door de plantages buiten Afaliah
getrokken. Jij zou die streek het Spaanse vasteland
noemen. Een aanzienlijk deel van onze bevoorrading komt
uit die landstreek en we rekenen ook altijd op extra
voorraden uit dat gebied tijdens de Grote Veld­slag. De
Heer van Afaliah is Celadeyr. Hij behoorde tot de Eer­sten
die hier aankwamen, hij is een machtige,
strontvervelende ouwe schepper en bedwinger, maar
Delbaeth kan hij niet aan. Niemand van ons kan dat, stuk
voor stuk niet tenminste. Die ouwe Celo heeft geprobeerd
hem op te jagen, maar die Vorm van Vuur is hem elke
keer te slim af en neemt dan de benen naar de grotten bij
Gibraltar. Maar nu de Grote Veldslag dichterbij komt, gaan
de zaken er ernstiger uitzien en Celo heeft de hulp
gevraagd van de Hoge Koning. Thagdal is verplicht
daarop te reageren.'
Aiken knikte. 'Ik begrijp het. En de koning heeft steeds
minder trek in dat soort avonturen. Achter jonge meiden
aan is meer zijn stijl tegenwoordig.'
'Hij heeft het recht om elke kampioen tot zijn
afgevaardigde te maken om met Delbaeth af te rekenen.
Maar jij hebt hem gedwongen om jou te sturen! Kun je je
voorstellen hoe vernede­rend dat is? Een buitenstaander,
een mens, die iets gaat ondernemen dat de Tanu keer op
keer is mislukt? Tegelijkertijd heb je Nodonn belachelijk
gemaakt die net iets te slim was om vrijwil­lig op dat
karwei af te gaan voor de koning hem erom verzocht. Als
het je lukt om Delbaeth te doden, terwijl je al goud
draagt, vertel je hun eigenlijk allemaal dat je net zo goed
bent als zij­zelf.'
'Precies zoals Gomnol deed?'
Ze sloot haar omwalde ogen halverwege en projecteerde
tegelijk het beeld van de vroegere overwinning van de
menselijke Heer Bedwinger zodat Aiken die kon
bestuderen. Zelf keek ze uit over de Witte Zilvervlakte
waar het allemaal had plaatsgevonden. 'Gomnols
aspiraties gingen nog verder,' zei ze zacht, 'maar ik heb
hem afgewezen, ook al had hij mij kunnen verzadigen.
Ste­riel! Of beter gezegd, zo boordevol dodelijke genen dat
zelfs de wetenschap van jullie Galaktisch Bestel geen
kans zou hebben gezien zijn smerige zaad te corrigeren.
De Koningmaakster ver­werpt zulk afval. .. Onnodig te
zeggen dat ik al beslist heb dat jij niet gebukt gaat onder
dergelijke afwijkingen.' Hij zette de handen op zijn
heupen, gooide zijn hoofd in zijn nek en lachte. 'Wat een
ijskoude dondersteen ben jij! En ik dacht dat het allemaal
alleen maar om de zoete liefde ging.' Passie en
lotsbestemming gaan in ons beiden hand in hand,
Glanzende.
'Jij griezelig oud wijf!' schreeuwde hij. 'Jij zak vol
bemoeizuchti­ge ouwe botten! Naar macht hunkerende
klotenbreekster! Sleep je taaie ouwe kont naar het Huis
der Herstellers, kruip weg in een portie Huid en laat jezelf
weer jong maken. Dan naaien we ze allemaal van de
sokken, liefje.'
Hij greep haar hand en draaide haar lange lichaam in het
rond tot hij er plotseling mee stopte omdat hij zich bewust
werd van de uitdrukking op haar gezicht en het visioen
dat daarachter lag. ik heb geluk gehad, Aiken. De
meesten van mijn soort kunnen maar één keer kiezen.
Maar ik heb de Thagdal uitgezocht en zijn opvolger
evengoed, ofschoon het Tana's wil was dat Lugonn stierf
voor ik mijn keus openbaar kon maken. Nadat hij was
verdwenen, wachtte ik duizend jaar, al mijn kansen
afwegend zoals dat mijn plicht is. Maar aan allemaal
mankeerde wel wat. En ik was al bereid om uit die
afgewezenen de beste te kiezen, Nodonn, Strijdmeester
van de Clan. Zijn geest is ontzagwek­kend en zijn afkomst
redelijk ... maar oh, wat ontsteekt hij een mager
vlammetje ondanks al zijn jaloerse trots! Wat een armza­‐
lig stokje om een ras van helden mee op te wekken! Maar
hij was de beste die we hadden totdat...' 'Gekke Heks.'
De verwrongen oude vingers streelden zijn gouden
halsring en joegen een zoete koorts door zijn lijf.
'Gelukkige Mayvar! zong ze zachtjes. 'Om de derde ten
slotte toch nog te zien komen. Maar met jou ben ik aan de
grens van mijn vermogens gekomen, slimme jongen.
Drieduizend driehon­derdtweeënvijftig van jouw jaren heb
ik geleefd en de liefdestest uitgevoerd voor al de Tanu. Jij
zult mijn dood worden, Aiken Drum. Maar als Tana het wil,
niet voordat ik je veilig heb geïn­stalleerd.'
'Eerst wat eerst moet gebeuren,' zei hij, terwijl hij zich
met enige tegenzin uit haar mentale zorgzaamheid
losmaakte. 'Die Delbaeth. Weet je dat ik geen flauw idee
heb hoe ik hem om het leven moet brengen? Ik kan heel
aardig praten, maar wanneer het echt spannend gaat
worden dan zou dat fantoom wel eens al het goud van
mijn lijf kunnen branden. Zou dat niet een fraai einde zijn
voor al onze mooie plannen?'
Mayvar liet een vrolijk gegiechel horen. 'Denk je dat ik
mijn eigen ingewijde onvoorbereid zou wegsturen? Je zult
leren hoe je je vermogens doelmatig moet gebruiken voor
je Delbaeth te lijf gaat. Twee weken onderricht van mij—
en van de machtige Bleyn en Alberonn Geesteter en de
spinster van illusies, Katlinel de Donkerogige en je zult
meer dan de gelijke zijn van deze Firvulag. En om
helemaal zeker te zijn zal ik je nog iets anders geven. Jij
zou het een troefkaart noemen.' 'Heks!' grinnikte hij.
'Vertel me wat het is?' 'Je zult het nooit raden! Geen
enkele Tanu zou het durven gebruiken vanwege het
dodelijke gevaar dat hijzelf daardoor liep. Maar voor jou is
dat zonder gevaar, mijn mooie jongen, en het zal een
einde maken aan Delbaeth op voorwaarde dat je erin
slaagt hem te pakken te krijgen. Maar je moet het geheim
hou­den tegenover alle anderen als je leven je lief is. Maar
je bent slim en dat moet geen probleem zijn.'
'Wat is het dan in godsnaam?' Hij greep haar bij haar
benige schouders en schudde haar heen en weer zolang
ze hem bleef plagen en een mentaal beeld voor zijn ogen
liet dansen dat hij net niet herkennen kon.
Uiteindelijk had ze er genoeg van. 'Kom maar mee naar
de kel­ders, dan zal ik het je laten zien.'
Stein was in een ongemakkelijke en gevaarlijke stemming,
de knokkels van zijn grote handen werden wit terwijl hij
die om de balustrade geklemd hield en net deed of hij
naar de leerlingvechters keek die elkaar door de arena
achternazaten. Het bovenste niveau van zijn geest
luisterde gehoorzaam naar het onafgebroken commentaar
van de Heer der Zwaarden die iets vertelde over de
techniek, of juist het ontbreken daarvan bij de vechtende
jonge grijze-halsringdragers. Maar onder dat vernisje was
Stein razend. Bluff Tagan, al te druk bezig met het uitleg­‐
gen van zijn geliefde technieken, merkte daar niets van,
maar de menselijke vrouw met de gouden halsring die
door Mayvar was aangewezen om Stein door Muriah rond
te leiden, was zich maar al te goed bewust van het
groeiende ongeduld van de reus. Met de typische tact van
de vérspreekster kwam ze ertussen. VriendStein begint
het kijken in de vechtschool je te vervelen? Hoopte dat
het je zou amuseren/afleiden. Iets fout met Sukeyvrouw.
WatWAT Vrouwe Dedra ik moet het weten!
!... en let op die jonge os in die roestkleurige kilt, Stein.
Van Koerdische afkomst. Prachtige spieren, mooier
materiaal be­staat er niet. Maar hij zal het geen vijf
minuten in de Mêléee uithouden als hij niet afleert om zijn
voorgenomen stoten vooraf telepathisch uit te zenden. Er
is nauwelijks een halsring voor nodig om te weten wat die
van plan is! Als je werkelijk iets van verfijning wilt zien,
moet je eens op die twee Masai-types letten die met
speren aan het vechten zijn. Daar gaat het bloed van een
ouwe vechtersbaas van zingen ...'
Kalmkalm ontspan Stein. Herinner Eerbiedwaardige
Mayvars opdrachtbelofte + die Aiken Drum: geen kwaad
voor Sukey. Ongeloof. WOEDE. Ik hoor haar ze huilt bang
bellendraaien valt. Zoek uit Vrouwe Dedra en vertel me
waarom ze huilt! Heelgoed ik zal uitkijken maar verraad
jezelf niet TaganOverreder wordt bewust van je gebrek
aan aandacht. Hardop zei Stein: 'Deze jongens kunnen er
wat van, Heer Tagan. Ik ben geen expert, maar het is heel
indrukwekkend. Toch zie ik niet zo goed hoe één van hen
ook maar de geringste kans zou hebben wanneer ze
tegenover een van jullie Tanugeestbuigers komen te
staan.'
'De meesten van dezen zullen alleen maar vechten in de
strijd tussen mensen. Alleen de besten mogen zij aan zij
strijden met onze metapsychische krijgers in de Hoge
Mêlée tegen de Firvulag. Grijzen met een goede motivatie
die bovendien dapper zijn, hebben het er in vorige
veldslagen soms heel goed afgebracht. Het is zaak de
illusies van de Firvulag te weerstaan en met je gedachten
enkel bij het gevecht te blijven. Natuurlijk moeten ten
slotte de meesten van de grijzen . ..' Het mentale beeld in
Tagans geest verdween bijna even snel als het zich
vormde, maar de telepathische projectie had Stein
genoeg verteld. De Heer der Zwaarden gluurde indirect
naar de Viking. Tagan zag er verweerder uit dan de
meeste Tanu. Hij droeg een afhan­gende gouden snor en
slordige wenkbrauwen waaronder dieplig­gende groene
ogen schuilgingen. 'Maar er zijn uitzonderingen op het lot
van de gemiddelde grijze vechter. Een werkelijk supe­‐
rieure gladiator kan rekenen op een beloning. En niet
alleen maar uitstel tot de Veldslag van volgend jaar. Maar
permanent.
Om dienst te doen binnen mijn staf op de school.' Dedra
zei: 'Je weet natuurlijk, Broeder Bedwinger, dat de
opdracht voor Stein uiteindelijk rechtstreeks van Vrouwe
Mayvar moet komen, die zich verwant heeft verklaard
met de kandi­daat Aiken Drum.-'
Vermeende meester van deze misschienkortlevende
grijze. De in blauwe wapenrusting gestoken Tanu liet
mentaal zijn ver­achting voelen voor Mayvar en haar
omhooggeklauterde proté­gé. 'We zullen jou hoe dan ook
in de Veldslag tegenkomen, Stein. Je bent een
natuurtalent, jongen! Ik heb je bezig gezien bij het
feestmaal. Een paar weken training hier ...' De bedwinger
reikte naar hem uit: kameraadschap, adrenaline,
uitdaging, ont­spanning, bloed, zoete verscheurende
uitputting! 'Wat denk je ervan, jongen?'
Stein opende zijn mond om de Heer der Zwaarden te
vervloeken. Maar wat hij zei klonk anders. 'Ik dank u, Heer
Tagan, dat u mij waardig genoeg acht om te trainen onder
een grote kampioen als u. Nadat mijn meester en ik
hebben afgerekend met die afschu­welijke Delbaeth,
zullen we kunnen nadenken over de komende Veldslag.
Mijn meester zal het daar te zijner tijd zeker met u over
hebben.'
Ik sprak niet jij sprak verdomme Dedra laat me gaan laat
me gaan laat me .. .
'We zullen u nu verlaten, Broeder Bedwinger,' zei Dedra,
terwijl ze voor voor hem boog en haar lavendelkleurige
mantel strakker om haar slanke lichaam sloeg. De zon
was al achter de bovenste rand van de arena verdwenen
en dat zou kunnen verklaren waar­om ze ineens zo
huiverde.
'U kunt ervan op aan dat Stein en zijn meester, Aiken
Drum, uw edelmoedige aanbod ernstig in overweging
zullen nemen.' Stop ermee! Vecht niet langer met me jij
grote domkop! Tagan beukte met zijn saffierkleurige
schermhandschoen tegen zijn borstplaat. 'Ik groet u,
vérsprekende Zuster, Verheven Vrouwe Mary-Dedra. Doe
een goed woordje voor me bij uw pre­sident. En jij,
dappere Stein, driemaal in de week houdt de stad hier
haar wedstrijden op de Vlakte van de Wedijver. Doe met
ons mee! Morgen zullen de besten van onze worstelaars
vechten met de reuzenapen die we onlangs in de
Noordafrikaanse heu­vels hebben gevangen. Dat belooft
een beetje opwinding.' Stein werd gedwongen om zijn
gehoornde helm af te nemen en te knielen voor de Heer
der Zwaarden. Daarna moest hij zich haas­ten om de
vrouw met de gouden halsring bij te houden die door de
koude, galmende gangen liep onder de arena door naar
het rijtuigenpark waar hun calèche stond te wachten. De
gangen waren donker en verlaten. Stein riep Dedra dat ze
op hem moest wachten, maar in plaats daarvan wierp ze
een blik over haar schouder en begon te rennen. Haar
geest, opererend langs de overredende draaggolf, werkte
op hem in. Je zult je aan mij onderwerpen je zult kalmeren
je zult je onder­werpen ...
'Er is iets met Sukey gebeurd, is het niet?' schreeuwde hij.
Je zult je aan mij onderwerpen, je zult kalm ... 'Je bent
bang om het te vertellen!' Zijn passen werden groter. 'Ik
kan haar niet meer horen roepen.'
Jezultjeonderwerpen jezultjeonderwerpen
JEZULTJEONDERWERPEN!
De druk van zijn woede bouwde zich op tot een grote,
vurige vloed die haar weerstanden verbrak en deed
smelten. 'Ze hebben haar gedood, of niet?' gilde de
dolgeworden Stein. Dedra ont­week hem en viel daarbij
bijna op de vochtige stenen. 'Geef me antwoord, stomme
hoer! Geef antwoord!' JE ZULT ...
Stein gaf een schreeuw waarin pijn en overwinning
vermengd waren toen de laatste mentale keten werd
verbroken. Eén enkele sprong bracht hem bij Dedra, hij
tilde haar met een ruk van de grond en draaide haar rond,
zodat het door paniek getekende lieflijke gezicht
hulpeloos naar boven was gekeerd. Hij boog haar rug
achterwaarts en trok haar tegelijkertijd in een nis waar
een klamme geur hing.
'Ik breek je nek als je ook maar één kik geeft! En probeer
nie­mand telepathisch te waarschuwen, want dat hoor ik
ook. Begre­pen? Geef antwoord, verdomme!'
Stein oh Stein je begrijpt verkeerd we willen geen kwaad
doen we willen helpen ...
'Jij luistert naar me,' siste hij, de spanning op haar
lichaam iets verminderend. 'Er is hier niemand behalve jij
en ik. Niemand kan je hier komen helpen. Mayvar had me
een sterkere bewaak­ster mee moeten geven dan jij. Ze
zou moeten weten dat je niet sterk genoeg was voor mij.'
'Maar Mayvar zou ...' Hij schudde haar met geweld.
'Probeer niet om weer in mijn geest te komen, hoer!' Ze
kreunde en haar hoofd zakte zijwaarts. 'Ik wil weten wat
er met mijn vrouw gebeurd is! Jij weet het en je gaat het
me vertellen.' 'Ze leeft, Stein.' Jezus God man je maakt
me kapotje breekt me doe wat rustiger aan, mijn wervels
doen pijn ... ahhh ... Hij ontspande zich en propte haar
ineenzakkende lichaam tegen de ruwe stenen muur. Daar
hing ze als een marionet met doorge­sneden touwtjes,
haar buik zwellend tegen de opgeschorte lila jurk, haar
hoofdtooi van lavendel en goudkleur volkomen in de war.
Toen kwam haar mentale verklaring als een stortvloed
naar buiten.
Net als alle vrouwen met een zilveren halsring is jouw
Sukey naar Bybar gegaan om haar vruchtbaarheid weer
te herstellen. 'Ze beloofden dat ze haar geen kwaad
zouden doen! Mayvar beloofde het. . . en die verdomde
gouden grootmoederneuker. Ze beloofden het!'
Tranen blanke armen reikend troostenbalsem .. . 'Ze is
niet gewond, Stein. Begrijp dat dan toch! We moesten
Sukey wel behandelen als ieder andere gewone
kandidate. Als er een uit­zondering was gemaakt voor
Aikens positie onder het strijdersle­gioen was vastgesteld
.. . niet doen! Doe me geen pijn meer! Merkje dan niet dat
ik je de waarheid vertel! Mayvar en Dionket moeten in dit
stadium heel voorzichtig zijn, anders is alles voor niets
geweest. Het gaat om heel wat meer dan alleen maar jij
en je vrouw.'
Stein liet haar los. Ze zonk ineen op de vuile vloer. Haar
geest was verdoofd, ondiep en zweverig. De violetkleurige
menselijke ogen keken hem aan door een spoor van
tranen. 'We willen hele­maal niet dat Sukey naar de
Thagdal gaat. En er is nog tijd. Het duurt minstens een
maand voor haar vrouwelijke cyclus weer is hersteld.'
'En wanneer wordt jouw Tanu-bastaard geboren, teef?
Naar de hel met Mayvar en Dionket al hun intriges! Naar
de hel met jullie allemaal! Ik kon Sukey horen als ze me
riep en nu is ze gestopt. Jij gaat me bewijzen dat ze leeft
en ongedeerd is of anders . . .'
Neem hem mee naar haar.
Stein keek verschrikt op. Zijn hand zakte naar het gevest
van zijn zwaard en hij keek verwilderd om zich heen. De
gang was leeg.
'Ik heb je gewaarschuwd, Dedra!' Zijn gezicht werd weer
duister van woede.
Ze bewoog een beverige vinger naar haar halsring. 'Het is
May­var. Ze heeft alles gezien en gehoord. Ik moet je
meenemen naar Sukey. Wil je nu geloven dat wij aan jouw
kant staan?' Hij trok haar overeind tot ze stond. Haar
japon was bevlekt en gekreukeld. Snel maakte hij de gesp
van zijn eigen korte groene cape los en sloeg die om haar
schouders. 'Kun je lopen?' 'Tot aan het rijtuig, ja. Maar ik
moet op je steunen.' Buiten zat de blootnekkoetsier die
met het rijtuig op hen wacht­te, te dommelen terwijl de
krekels aan het stemmen waren voor hun
avonduitvoering. Rama's met korte ladders en vuur maak­‐
ten hun ronde om de straatlampen te ontsteken. De brede
pro­menade die hier langs de arena liep, was op enkele
rijtuigen na verlaten. Behalve de bezige kleine apen
waren er nergens voet­gangers te zien.
Beleefd reikte Stein Vrouwe Dedra zijn hand bij het
instijgen, voor hij om het rijtuig heen liep om aan de
andere kant zelf in te stappen.
'Waarheen m'vrouw?' klonk de stem van de koetsier die
met tegenzin uit zijn gedommel ontwaakte. 'Het Huis der
Herstellers. En vlug!'
De koetsier liet zijn zweep knallen en ze reden weg. Het
rijtuig bracht hen door het centrum van de stad en de
westelijke buiten­wijken tot ze de weg bereikten die
omhoogvoerde. Muriah bezat geen stadsmuren. De
natuurlijke afzondering op het hooggele­gen schiereiland
van Aven werd als voldoende bescherming beschouwd,
zeker hier in het zuiden waar de Tanu heer en mees­ter
waren. Dedra zweeg en Stein zat stijfjes naast haar
zonder haar aan te kijken. Toen ze goed en wel boven de
stad waren, zei de vrouw: 'Even verderop is een fontein. Is
het goed dat ik even stop zodat ik me daar wat kan
opknappen? Als ik de gebouwen van de herstellers zoals
ik nu ben binnenga, dan zullen er zeker vragen worden
gesteld.'
Stein knikte en zij gaf instructies aan de koetsier. Na een
paar minuten kwamen ze tot stilstand naast een diepe,
beschaduwde inham. Ergens in het kreupelhout zong een
vogel doink doink. Er ontsprong een bron uit de rots van
gele kalksteen in een bassin daaronder dat uit drie etages
bestond. Hun rijdier dronk uit de laagste waarna Dedra de
koetsier opdracht gaf het dier te laten grazen van de
groene ondergrond. Ze waste haar gezicht in het
middelste bekken en haalde een kleine spiegel en een
gouden kam te voorschijn om haar in de war geraakte
kapsel weer in orde te maken. Maar de ingewikkelde
hoofdtooi was te ernstig beschadigd. Na een vergeefse
poging om daar nog wat aan te doen, wierp ze die in een
afvalbak.
'Laat de vuilnisman maar eens een voordeeltje hebben.
Mijn kapsel moet er zo maar mee door. Laten we hopen
dat Tasha te hoog met haar hoofd in de wolken zit om
mijn jurk op te mer­ken.'
'Kun je voorkomen dat ze onze geesten leest?' Dedra liet
een zuur klein lachje zien. 'Ah, je weet blijkbaar niets van
onze lieve Tasha-Bybar, eens Anastasya Astaurova, de
voornaamste weldoenster van het voortplantingsschema
van de Tanu! Goed, ontspan je, mijn liefje. Ze bezit
volstrekt geen metafuncties! Haar gouden halsring is een
ereteken, een bewijs van de dankbaarheid van de Tanu.
Tasha is een menselijke gynaecologe die als eerste de
Tanu liet zien hoe onze sterilisatie ongedaan kon worden
gemaakt, een goeie zestig jaar geleden. Er zijn nu een
dozijn andere ingewandsnijers aan het werk, maar niet
één is er zo goed als Tasha zelf. Persoonlijk behandelt ze
alle vrouwen met zilver. Zo houdt ze letterlijk een vinger
in de pap.'
Voor Steins mentale oog verscheen het beeld van de met
bellen beklede danseres.
‘Ik heb er meer gezien,' mompelde hij, 'maar dit is
andere.’
Dedra dompelde haar handen in het bovenste bekken en
dronk uit haar gebogen handpalm. 'Ze is inmiddels
helemaal mesjokke en ze moet al op het randje zijn
geweest toen ze door de tijdpoort kwam. Kijk me
alsjeblieft niet zo ouderwets mannelijk aan, lief­je! Wat mij
betreft is ze een verraadster van ons ras. Ik denk er net
zo over als jij. Maar wat gebeurd is, is gebeurd. De
meeste vrouwen proberen er het beste van te maken.'
Stein schudde zijn hoofd. 'Hoe kon ze?' 'Er zal wel een of
andere verwrongen logica achter zitten . . . Wat dacht je
van een gefrustreerd moederschap om mee te beginnen?
Stel je voor, zo'n afschuwelijk sexy mens dat zelf geen
kinderen kan krijgen. Dus waarom dan geen moeder
geworden via een omweg? Al die perfect gezonde
tijdreizigsters zouden prachtige Tanu-kindertjes ter wereld
kunnen brengen als een of andere echt goede arts kans
zag om ongedaan te maken wat die vrouwenartsen met
hun kleine lasers in die herberg hadden aan­gericht. De
operatie is lastig en ingewikkeld, het lijkt haast wel alsof
het personeel van Madame er een voorgevoel van had
dat er in het Plioceen wat mee uitgehaald zou worden!
Maar de goeie Tasha is volhoudend. Ten slotte had ze het
door en leerde ze haar vaardigheden ook nog eens aan
een selecte groep Tanu-studenten. Zo zitten we hier dan,
allemaal klaar om geploegd en inge­zaaid te worden.'
'Wanneer ze zo'n tovenares van een arts is, waarom heeft
ze zichzelf dan niet door een van haar studenten laten
opknap­pen?'
'Ah. Dat is het droevigste uit het hele verhaal, lieverd.
Binnen in dat hypervrouwelijke lichaam waar door
implantaties nog wat aan is verbeterd, klopt het hart van
een onvervalste XY.' Stein keek haar ongeduldig aan.
'Waar heb je het in godsnaam over?'
Dedra klom van de fontein naar beneden en verzond een
mentaal bevel dat het rijtuig terug moest brengen. 'Een
XY, liefje. Tasha is een transseksueel. Oh, je zou misschien
een paar echt goede en bevruchte eitjes in die
namaakbaarmoeder van haar kunnen stoppen en als je
haar dan volschoot met de juiste hormonen, aangenomen
dat die hier te krijgen waren, dan zou er misschien wel
een embryo groeien dat een paar weken in leven bleef.
Maar dat is dan ook alles. Moederschap is een heel
merkwaardige en ingewikkelde symbiose en daarom is
het nog nooit iemand in het Galaktisch Bestel of waar dan
ook gelukt om uit een man een echte moeder te maken.'
Ze stapte lichtvoetig zonder hulp in de calèche. 'Wel. Blijf
je daar staan? Wil je je vrouw zien of niet?' Ook Stein
stapte in en ze reden weg.
Toen de rode en witte lichten van het Huis der Herstellers
al heel dichtbij waren, zei Dedra: 'Je zult heel voorzichtig
moeten zijn wanneer we naar binnen gaan. Tasha zal je
niet kunnen lezen, maar er zijn er genoeg die dat wel
kunnen. Zware afscherming is bepaald niet mijn
specialiteit hoewel ik zal doen wat ik kan. Maar als je weer
begint te donderjagen en uit te breken zoals net, dan
gaan we er allebei aan.'
'Ik zal me ontspannen,' beloofde hij. 'Sukey heeft me een
paar dingen geleerd toen we ... op reis langs de rivier
toen we privacy zochten.'
'Vertrouw me,' pleitte ze. Naar hem opkijkend in de
schemering om iets van sympathie te ontdekken, vond ze
in zijn gezicht niets anders dat er voor hem toe deed dan
de veiligheid van zijn kost­bare liefje met dat eigenaardige
gezicht. 'Het spijt me dat ik je pijn heb gedaan,' zei hij ten
slotte. Maar dat was dan ook alles.
Zij staarde recht voor zich uit naar de ineengezakte
gestalte van de koetsier. 'Laat maar zitten. Ik had niet
moeten proberen een tornado in de weg te staan.
Gelukkige kleine Sukey .. .' Het rijtuig reed voor de
ingang. Nog een keer speelde Stein de onderdanige en
eerbiedige grijze die Dedra, de Verheven Vrou­we mocht
vergezellen. Er stonden twee bewakers in een halve
granaatkleurige wapenrusting onder de zuilengang. Een
knorri­ge man met een zilveren halsring ontving hen om
hen naar het toververblijf van Tasha-Bybar te brengen.
'Heel ongewoon,' klaagde hij. 'Alles is in de war, Vrouwe.
De Heer Hersteller zelf heeft al zijn invloed moeten ...' 'We
zijn Heer Dionket zeer dankbaar, waarde Gordon. Maar dit
is een zaak die van groot belang is voor Mayvar, de
Eerwaarde Koningmaakster.'
'Oh ja, natuurlijk. Hierdoor en dan daardoor en dan zijn we
er. Gwen-Minivel zal nog een beetje aangeslagen zijn.
Vrouwe Tasha heeft het liefst dat ze daarna een tijdje
rusten.' 'Dat dacht ik wel,' gromde Stein. Hij boog een
beetje dubbel terwijl Dedra hem psychisch corrigeerde.
'We zullen niet lang blijven, waarde Gordon. Hoe vredig is
het hier 's avonds in deze omgeving. Het lijkt erop dat wij
heldervoelenden in ons Gildehuis nooit die rust weten te
krijgen. Altijd is er wel iemand bezig met een dringende
boodschap, of achter gegevens aan of een zoekgeraakte
hond of iets nog belangrijkers. Maar ik moet zeggen dat ik
deze sfeer van rust meer op prijs stel.'
'Onmisbaar in een herstelhuis,' zei Gordon. Ze waren net
op een overloop gekomen onder de bovenste verdieping
van het gebouw. 'De rustvertrekken liggen allemaal langs
de buitenmuur. Kandi­date Gwen-Minivel is in kamer drie.'
'Doet u verder geen moeite,' zei Dedra vastbesloten. 'We
vinden de weg terug wel zelf en we zullen toch maar een
paar minuten blijven.'
Gordon leek die suggestie eerst met te waarderen, maar
na een paar minuten durende discussie met de
vérspreekster vertrok hij toch, buigend en groetend,
terwijl zij achterbleven voor de kamerdeur die met het
cijfer 3 was aangegeven. Langzaam deed Dedra de deur
open.
Stein liep haar in het donker snel voorbij. 'Sue? Ben je
hier?'
Iemand bewoog op een ligbank bij het open raam en
kwam over­eind, een donkere schaduw tegen de lichten
van Muriah bui­ten.
'Steinie?'
Hij knielde naast haar neer en nam haar gezicht tussen
zijn bei­de handen.
'Hebben ze je pijn gedaan? Hebben ze dat?' 'Stil, lieveling.
Nee.'
Voorzichtig voorzichtig mijn lieveling ah hoe wist je het?
Hoe kon je me horen?
Gesmoord zei hij: 'Ik hoorde je en ik kwam.' Je brak de
controle van Dedra/Mayvar O Steinliefje hoe kwam je vrij
hoe is het mogelijk O mijnlief mijn
wildeongetemdegekkelieverd!
Ze zullen me niet meer binden ons niet meer scheiden tot
ik sterf.
'Stein,' fluisterde ze en begon te huilen.
Uit een hoek van de verduisterde kamer, het verst van de
deur verwijderd, kwam een zacht geluid. Het tinkelen van
een bel­letje.
'Dus je houdt er ook van om te spionneren?' Steins stem
klonk heel zacht en hij kwam overeind en stond doodstil.
'Zo groot! Zo sterk!'De belletjes liepen de toonschaal
door. Een lage noot luidde een sensueel ritme in. De
danseres naderde, vloeibaar als een schaduw en golfde
voor hem heen en weer. 'Dus je wilt haar? Wat lief.'
De danseres zong voor hem met haar lichaam, vergezeld
door een plotselinge disharmonie. 'Je wilt haar nemen,
haar nemen, haar nemen!' De withete woede werd
andermaal in Stein geboren; een uitbars­ting van
primitieve psycho-energie lancerend in de richting van de
danseres en haar muziek die hem belachelijk maakte.
Sukey liet een lage kreet horen en probeerde het gevaar
af te wenden;
Dedra, met haar rug tegen de kamerdeur, probeerde het
even­eens, hoewel de kracht van haar geest tegen de
masculine vloed­golf van Stein nog minder uitrichtte dan
die van Sukey. 'Doe het niet, Stein!' schreeuwde Sukey
hardop. 'Stein, niet doen!'
'Je wilt haar nemen,' lachte de danseres met de bellen,
buigend en voorwaarts stotend, 'maar wanneer, wanneer,
wanneer?' De belletjes zongen en haar gelach vermengde
zich met de draaiende lichten, die vonkten over de
glinsterende stukjes metaal die over haar huid golfden.
Ze bewoog zich sneller nu het gevaar haar in zoeter
opwinding bracht en toen eindigden de dans en de
muziek in een schokkende finale terwijl ze haar lichaam
voor hem opende. Dedra kreunde en Sukey deed een
laatste vergeefse poging om te voorkomen wat nu ging
gebeuren.
'Neem mij,'' nodigde Tasha-Bybar hem uit. En het bronzen
zwaard nam haar.
Er viel een grote stilte. Heel kalm veegde Stein het
zwaardblad schoon aan de wandtapijten, deed het terug
in de schede en tilde Sukey op in zijn armen. Zo stapte hij
over het ding op de vloer. 'Ga uit de weg,' zei hij tegen
Dedra.
'Dat kun je niet doen,' huilde de vérspreekster. Mayvar!
Mayvar!
De kamerdeur ging open. Een vloed van licht stroomde
naar binnen. In de deuropening stond een bijzonder grote
man, geflankeerd door twee bedienden in rood-witte
livrei. 'Ik heb Dionket nog gewaarschuwd dat dit een
vergissing was,' zei Creyn. Zijn stem klonk vermoeid. Hij
liep de kamer binnen en maakte een gebaar waardoor de
talloze koudlichtlampen begon­nen te branden. Een
verbeten glimlach speelde rond zijn lippen toen hij voorbij
Stein en Sukey naar de gevallen danseres keek. De
grofheid van zijn mentale commentaar deed Sukey gapen
van verbazing terwijl Stein een verraste bulderlach liet
horen. 'Je staat aan onze kant,' verbaasde de Viking zich.
'Zet Sukey neer, groot rund,' vertelde Creyn hem. 'Dank
zij jou zullen we je vrouw tot aan de Grote Veldslag
moeten verbergen en we zullen allerlei plannen nog
sneller in beweging moeten zetten dan we aanvankelijk
wilden.'

Nodonn zond de bliksemstraal omlaag naar het duistere


water van de Golf van Aquitanië. De golfjes weerkaatsen
de maan en daaronder joeg een nietsvermoedend
monster op een school tonijn niet ver beneden het
oppervlak.
Toen de energiestraal insloeg, begon het water te koken
en wol­ken stoom kolkten omhoog. Vijftien van de grote
vissen kwamen met hun buiken naar boven drijven,
geëlektrocuteerd. Maar de plesiosaurus was alleen maar
verbaasd. Hij brak door het woe­lende wateroppervlak,
tilde zijn kop erbovenuit en loeide. 'Ah, je hebt hem!' riep
Rosmar. 'En het is een grote!' 'De prooi! De prooi!'
De overige jagers en ook hun rijdieren barstten in
luidruchtige vreugde uit nu ze zich niet langer verborgen
hoefden te houden. Een wielvorm in regenboogkleuren
verscheen in de hemel boven het besluiteloos
rondzwemmende monster. Bijna vijftig prachtig
bewapende mannen en vrouwen, afkomstig uit het hof
van de Strijdmeester der Tanu. En aan één zijde daarvan,
waakzaam als schitterende roze-gouden kometen,
Nodonn zelf, vergezeld door zijn nieuwe bruid.
De Jacht liet de wapenschilden dreunen. Kristallen hoorns
weer­klonken.
'De prooi! De prooi!'
'Voor Vrenol,' besloot Nodonn, zijn stem bulderend als een
storm.
Een van de ruiters dook in een regen van vonken naar
beneden, scheerde laag over het monster dat
rondworstelde te midden van de dodelijke golven. De
slangachtige nek van de plesiosaurus schoot uit en de
ridder wist zijn chaliko nog maar net genoeg omhoog te
krijgen om aan de rij dolktanden te ontsnappen. Maar
daarna stak de ridder toe met zijn gloeiende zwaard en
uit de punt ervan vloog een vuurbal van purper die het
zeemonster tussen de ogen trof. Het beest schreeuwde.
Een gemeenschappelijke juichkreet steeg op uit de
rondwervelende Jacht.
'Pak hem, Vrenol!' riep ergens een vrouw. De jager wuifde
overmoedig met zijn zwaard om te laten zien dat hij het
had gehoord en dat gebaar was een vergissing. Nu de
aanvaller even was afgeleid, liet de plesiosaurus een
gelijktijdige klap horen door met al zijn vier spaanachtige
ledematen op het water te slaan, waardoor de Tanu-ridder
verslagen in de lucht kwam te hangen te midden van een
regen van vies stinkend water.
'Ah, dat is pech,' zeurde een onbekende stem. Een van de
gepantserde vrouwen liet een spottende drieklank horen
op haar glazen, van een dierekop voorziene trompet. Nu
was Vrenol gedwongen het beest in het water te
achtervol­gen—het element dat door de Tanu zozeer werd
gevreesd—an­ders liep hij de kans dat zijn eerste poging
om te doden eindigde in een vernedering, terwijl de prooi
in de diepten ontkwam. 'Ach, die stomme jonge knullen,'
zei Rosmar. 'Breng het ondier weer naar boven, mijn
Heer!'
Het opgewonden gezicht van de Strijdmeester keerde zich
glim­lachend naar zijn bruid.
'Wanneer jij dat wilt, ader van mijn hart. Maar Vrenol
verdient een onderdompeling voor die stommiteit.'
Nodonns zintuigen reikten uit om de nieuwe positie van
het mon­ster te ontdekken. 'Oh, je wilde ervandoor gaan?'
Een blauwe straal energie spleet het water waardoor de
chaliko's van de rondcirkelende Jacht steigerden en
hinnikten. De plesiosaurus dook weer op en ditmaal ging
Vrenol er met zijn lans op af. 'Hij heeft 'em!' riep Rosmar
uit. 'Precies onder zijn kop. Laten we hem afmaken.'
De Heer en de Vrouwe van Goriah spiraalden naar
beneden. De andere jagers wachtten zwevend in de lucht
op het einde. De zwaargewonde plesiosaurus was nog
altijd in staat zijn grote kaken langzaam open en dicht te
krijgen. De kolossale romp van zeven meter lengte
dobberde in de bloederige golven en glansde in het
maanlicht en in de uitstraling van de doder die erboven
hing.
Vrenol greep zijn zwaard met beide handen beet. Het
lemmet suisde naar beneden. De Jacht schreeuwde het
uit. 'Een trofee! Een trofee!'
Een van de dames daalde naar beneden, haar lans
ontbloot. Met het gemak van veel ervaring doorsneed ze
de nu drijvende hals en stak de gescheiden kop op haar
lans omhoog. Ze bood Vrenol de trofee aan. Diens
gloeiende vorm veranderde van regenboog­kleuren in
bloedrood en als een brandende bol van vuur schoot hij
de hemel in om triomfantelijk onder de sterren zijn
overwin­ning te vieren.
'Wel, hij is nog jong,' merkte Nodonn toegeeflijk op. 'Daar
moe­ten we rekening mee houden.' Maar mentaal
waarschuwde hij de anderen.
Denk maar niet dat ik van de rest van jullie zulke
slordigheden accepteer! Deze beesten worden schaars
doordat er te veel op wordt gejaagd en ik wil ze niet
verspild zien. De wonderbaarlijke jachtgezellen
antwoordden: We horen u, Heer Strijdmeester.
Hardop zei Nodonn: 'Nu terug naar Armorica en het
Gevlekte Moeras. Ik wil vanavond nog koppen van onze
aartsvijanden de Firvulag op jullie speren zien, want ze
worden te stoutmoedig. En als we kunnen, moeten we
een van die grote, gepantserde reptielen zien te vinden.
De arena in de hoofdstad heeft daar dringend behoefte
aan.' 'Voort met de Jacht,' gilden de fonkelende ruiters. Ze
vormden andermaal een vurige processie, de rode figuur
van Vrenol nu voorop, en tuimelden de hemel in op weg
naar het vasteland van Bretagne.
Nodoll en Rosmar volgden langzamer. Hij zei tegen haar:
'Ik ontving net een boodschap van de Vrouwe mijn
Moeder. Jij en ik moeten naar Muriah gaan en het reptiel
met ons meenemen. We zullen niet meer dan een klein
escorte nodig hebben voor het beest.'
'Je maakt je zorgen,' zei ze.
'Het is niets dat we niet kunnen oplossen,' was zijn
antwoord. Maar zijn diepste gedachten waren zwaar
afgeschermd. Rosmar nam de fonkelende glazen helm
van haar hoofd en hing die aan haar zadelknop. 'Dat is
beter. De wind in mijn haar! Oh, wat houd ik ervan om
naast jou te rijden, mijn geliefde, mijn demon. Zal ik ooit
leren vliegen zonder jouw hulp?' 'Mettertijd zul je het
wellicht leren. Zo moeilijk is het niet. En wij vereren je
meer om je zachtmoediger krachten.' Hij glim­lachte tegen
haar.
'Mijn vermogens staan jou ten dienste,' zei ze. 'Maar
vertel me, wat is er in Muriah aan de hand?'
'Het heeft te maken met onze eigen verwachtingen voor
de dynastie. Ik moet erheen om de andere leden van de
Clan van Nontusvel te helpen. Wij Tanu hebben nu
eenmaal alleen maar respect voor kracht die zich zien
laat.' 'Gaat het om de Firvulag?'
'Er is een zekere Delbaeth,' zei hij, 'met wie ik zal moeten
afre­kenen voor iemand anders het doet en zo ons Huis
ten schande maakt. Maar het werkelijke gevaar komt van
pas aangekomen mensen. Vervloekte tijdpoort! Wanneer
zullen de anderen gaan begrijpen hoe gevaarlijk die is?'
Rosmar lachte. 'Vind je dat wij mensen maar buiten
Balling­schap gesloten moeten worden? Denk je dan dat
de Tanu kun­nen overleven zonder ons?'
Hij hield de teugels van zijn hengst in en die van haar
eveneens, zodat ze voor een ogenblik samen leken te
zweven in de schijn­baar bewegingloze lucht. Het geluid
van de branding tegen de rotsen van de kust bereikte hen
als een zwak bonzen. 'Sommige mensen horen thuis in
het Veelkleurig Land, mensen als jij Rosmar, mijn
groenogige, grijsogige geliefde die nooit helemaal thuis
was in de wereld van de Oude Aarde. Maar niet alle leden
van jouw ras die hierheen komen, zijn vrijwillig bereid de
Tanu als meesters te accepteren. Er zijn er die het land
van ons proberen af te nemen en als dat niet lukt,
verwoesten ze het.'
'Laten we hen dan samen bevechten!' antwoordde ze,
wild van opwinding. 'Jouw wereld is de enige die ik wil
kennen.' Haar ziel opende zich voor haar glanzende
Apollo en liet zien dat ze de waarheid had gesproken. Hun
twee geesten vonden elkaar in een vurige omhelzing.
'Mijn demon-minnaar,' lachte ze.
En hij zei: 'Mijn eigen Mercy-Rosmar.'

Spring Elizabeth.
Ze stond op het tafelland hoog boven de Witte
Zilvervlakte, neerkijkend op een cavalerie van
spookachtige wolkeschaduwen die over het lege,
maanverlichte zout gleden. Aan de rand van een grasveld
in de vorm van een terras bevond zich een lage
balustrade. Daaronder hingen een paar grotesk
kromgegroeide dwergpijnbomen, over een steile helling
die van honderd meter recht naar beneden viel in het
niets van de Middellandse Zee. Spring Elizabeth spring
naar je rust. 'Hoor je dat?' vroeg ze Breede.
Een donkere schaduw op de stenen bank bewoog. De te
zware hoofdtooi met de gewatteerde rand bewoog
instemmend. 'Ze houden me vanaf het paleis in de
gaten,' ging Elizabeth ver­der. 'Laten we zien wat er
gebeurt als ik verder naar de afgrond loop.'
Springspringspring! Wees vrij in de steek gelaten enige
van je soort. Arm verlorengegane Elizaeenzamebeth.
Spring naar ver­lossing. Ontsnap ongedeerd nu het nog
kan. Spring .. . Met haar handpalmen op de balustrade
boog ze ver voorover. De nachtwind voerde de geur aan
van de verre lagune, vermengd met de oranjebloesem uit
Breedes tuinen. Hierbuiten, helemaal aan de uiterste
grens van het land Aven en ver verwijderd van elke
toevoer van vers water waardoor algen en onverzettelijke
mosselen zouden kunnen gedijen, ontbrak de
jodiumachtige visgeur die bij het zeewater hoorde. Enkel
de bittere alkalilucht van de Lege Zee resteerde.
Elizabeth zei: 'Ze hebben de hele namiddag op mij
ingewerkt terwijl ik opgesloten zat in mijn suite. Ze
probeerden iets in mij teweeg te brengen dat in hun ogen
een aanvaardbare emotionele basis was voor zelfmoord.
De motieven varieerden van wanhoop tot verlies van
waardigheid, gemengd met een handvol ouder­wetse
onzin. Maar de hele basis is vals. Hun motivaties zijn strij­‐
dig met mijn eigen ethiek. Als ze het aangestuurd hadden
op zelfopofferend altruïsme, waren ze dichter in de buurt
geweest.
Niet dat dat zou hebben gewerkt in de huidige situatie.'
Breedes mentale stem, uiterst formeel en ontdaan van
alle over­bodige uitweidingen en aaneenschakelingen van
de gewone taal van de geest, vroeg:
Hebben al de meester-meta's van jouw Bestel een
gemeenschap­pelijke ethiek?
Elizabeth liet een vriendelijke bevestiging door de barrière
glip­pen die ze sinds haar ontmoeting met de
Scheepsgade, nu twee uur geleden, had opgericht.
'De meesten van ons koesteren een ethiek die in
overeenstem­ming is met de filosofie van een zich
ontwikkelende theosfeer. Ben je met dat concept
vertrouwd? Of met de belangrijkste reli­gies uit de latere
menselijke periode?'
Ik heb jullie mensen bestudeerd sinds de allereerste
doorkomst door de tijdpoort. Sommige van de beleden
filosofieën ontmoe­digden me en vervulden me met
afkeer. Je moet begrijpen dat de Tanu zich beperken tot
een simpel, niet-gestructureerd mono­theïsme zonder
priesters of enige vorm van hiërarchie. We zijn bereid
geweest volledige godsdienstvrijheid toe te staan aan die
mensen wier geloof niet gewelddadig was. Maar er zijn
ijveraars geweest die volhoudend de Koningsvrede bleven
verstoren. Blootnekken natuurlijk en die hebben direct het
martelaarschap gekregen waar ze onbewust zo naar
hunkerden. Maar niemand van de mensen die ik heb
bestudeerd, kon me iets wijzer maken over die
zogenaamde Eenheid binnen het Galaktisch Bestel. En dat
is te begrijpen, want enkel een echte meta zou daarin
kunnen doordringen. Ik vraag je nederig om meer
inlichtingen. 'Wat je vraagt is in feite onmogelijk, Breede.
Een jonge meta begint bij ons haar training al voor de
geboorte. De mentale vermogens worden al vroeg in de
jeugd opgevoerd en uitgebreid. Dat is het soort werk waar
ik mij aan had gewijd voor mijn onge­luk. Iemand met het
potentieel van een meester-meta moet ver­wachten dertig
jaar of meer nodig te hebben voor hij kan opgaan in
volledige Eenheid!
Je hebt me uitgenodigd jouw intellectuele potentieel gade
te slaan en ik ben het met je eens dat een psychische
vereniging tussen ons tweeën niet volstrekt is uitgesloten.
Maar de halsring die je draagt is een barrière en een
bedreiging tegelijk. Je beschouwt jezelf als een werkzame
meta. Maar geloof me, dat ben je niet. Niet echt. En
zonder dat is het onmogelijk iets te begrijpen van Eenheid
of iets anders dat essentieel is binnen het Bestel.'
De kalme gedachte kwam door: Toch is voorspeld dat op
een dag mijn volk daaraan deel zal nemen. 'Voorspeld
door wie?' Door mij.
Elizabeth liep weg van de balustrade en ging voor de
Scheepsgade staan. Tijdens het begin van hun
ontmoeting had Breede ont­huld dat zij tot een ras
behoorde dat verschilde van de overige buitenaardsen.
Ze was van minder dat de gemiddelde lengte en haar
ogen waren barnsteenbruin in plaats van blauw of groen.
Haar gezicht, waarvan het onderste deel nu weer
zichtbaar was nu ze haar merkwaardig
ademhalingsapparaat had verwijderd, had niets van de
schoonheid van de regerende Tanu, maar het was toch
innemend genoeg ook al was ze van middelbare leeftijd.
Breede droeg een japon van rood, metalig weefsel, anders
van snit dan de vloeiende, golvende lijnen waaraan de
Tanu de voor­keur gaven. Hij was met rood en zwart
afgezet door middel van kralen en daar overheen droeg
ze een zwarte mantel met lange pofmouwen, afgezet met
randen van rode vlamvormen. Haar grote hoed, ook al
zwart en rood, blonk van de juwelen en was voorzien van
een voile. Afgezien van het ingewikkelde ademha­‐
lingsapparaat, deed het kostuum Elizabeth denken aan
afbeel­dingen op een middeleeuws wandtapijt dat in de
herberg had gehangen. Er hing een archaïsche aura
rondom deze Scheepsgade, een smaak van iets dat bij de
andere buitenaardsen nadruk­kelijk afwezig was. Breede
was geen barbaarse vrouw, geen ora­kel, geen priesteres-
moeder. Alle pogingen van Elizabeth om haar te
analyseren hadden tot dusverre gefaald. 'Zeg me wat je
van me wilt,' zei de menselijke vrouw, 'vertel me wie je
werkelijk bent.'
De Scheepsgade tilde haar gebogen hoofd op en onthulde
een zoete, geduldige glimlach. Voor de eerste maal sprak
ze hard­op.
'Waarom wil je niet door de geest met me spreken,
Elizabeth?' 'Dat zou onvoorzichtig van me zijn. Je bent
beduidend krachti­ger dan de anderen. Dat weten we
beiden.' Breede stond op van haar bank. Haar ademhaling
werd weer pijnlijk en ze hief het ademhalingsmasker weer
omhoog. 'Deze atmosfeer, ze is uitstekend geschikt voor
de Tanu en de Firvulag, maar te ijl voor iemand van mijn
soort. .. Wil je niet binnenko­men? Daar is de atmosfeer
met zuurstof verrijkt. Daar kunnen we ons afzonderen in
mijn kamer zonder deuren en daar zullen deze vijandige
geesten je niet langer kunnen lastig vallen met hun
onbeschaamdheden.'
Spring Elizabeth! Laat Breede met de Twee Gezichten je
niet bedriegen en je enige kans op ontsnapping afnemen.
Zij is de ergste van ons allemaal. Ga terug naar de
afgrond en spring spring...
'Hun overreding wordt inderdaad vervelend,' stemde
Elizabeth in. 'Maar ik kan het aan.'
'De aanval van de hele Clan betekent voor jou geen
bedreiging?’
'Om hun overreding te laten werken, zouden ze sterk
genoeg moeten zijn om mijn superego en mijn
wilsvermogen uit te scha­kelen. Om dat te bereiken
zouden ze mijn persoonlijkheid vrij­wel moeten
ontmantelen en op een lager niveau weer samenstel­len.
Er is daarginds nu een hele menigte die in mijn richting zit
te pikken en een paar van de intelligenties daarachter
bezitten een respectabele kracht. Maar geen van hen,
afzonderlijk noch samen, is sterk genoeg om mij tot
zelfmoord te brengen. Wie zijn ze? Kun je hen herkennen?'
'Onder hen zijn de leiders van de Clan van Nontusvel. De
PK-adept is Kuhal, Tweede Heer van de psychokinetici,
direct onder Heer Nodonn. Imidol is de bedwinger, een
vechtkampioen, maar mentaal niet erg subtiel. De
vérvoelende is Riganone, een krijgsvrouwe die zichzelf als
de opvolgster ziet van Mayvar. Nogal amusant! De vierde,
de Hersteller, is een ernstiger bedreiging. Zijn naam is
Culluket, de Koninklijke Ondervrager. Zijn trouw ligt bij zijn
moeder Nontusvel en haar Clan, eerder dan bij zijn vader,
de Koning. Zijn vermogens tot diepe penetratie en wijzi­‐
ging van bewustzijn worden alleen overtroffen door die
van Dionket, de Heer Genezer. Maar Culluket dankt zijn
faam niet aan zijn werk als hersteller. Het zou voor jou
niet verstandig zijn om hem van dichtbij te ontmoeten
voor je vertrouwd bent geraakt met de agressieve
technieken die minder fijnbesnaarde Tanu bereid zijn te
gebruiken.'
'Dank je voor de waarschuwing. Een geperverteerde
hersteller zou in mijn autonome zenuwsysteem kunnen
doordringen ter­wijl ik sliep of emotioneel opgewonden
was. Ik zou een speciaal schild moeten maken, misschien
een val zetten. Lang geleden hebben we dit soort
problemen in ons Bestel ook gehad, voor Eenheid tot
volledige wasdom was gekomen. De
verdedigingstechieken daarvoor worden nog altijd aan
onze jonge meta's onderwezen ... voor het geval dat.'
De overreding bereikte nu een bijna hysterisch crescendo
terwijl Elisabeth naast Breede over het pad liep dat door
het sinaasap­pelbosje voerde. Er ontstonden nu levendige
bedreigingen die spraken van verkrachting door de Tanu,
mismaking, visioenen van lijden, van uitgebuite dochters
die nu nog niet geboren waren. Verzoekingen die de vrede
van de dood beloofden, een hereniging met Lawrence en
zelfs—ten slotte—logische argu­menten voor zelfmoord,
gebaseerd op genetische waarschijnlijk­heden in deze
situatie.
Elizabeth draai om! Beter voor jou voor allemensen voor
alle- Tanu wanneer jij sterft! Luister niet naar Breede met
de Twee Gezichten. Scheepsspingade liegt! Draai om en
spring! Spring! Er lagen vruchten op de grond, want
Breede werd niet bediend door rama's. De nadrukkelijke
geur van citrusvruchten ver­mengde zich met die van de
bloesems, want de bomen stonden in bloei en droegen
tegelijkertijd vrucht. Elizabeth bukte zich en raapte een
ronde vrucht op.
De mentale stemmen gierden nu op volle sterkte. Niet
doen! Keer je niet af van je bevrijding! Verspeel deze kans
niet! Binnen die kamerzonderdeuren kun je niet meer
ontsnappen! Keer om! Spring! Keer om ... SCHEER JULLIE
WEG. (Rimpelbobbelsnapknauw.) (Terugtocht.) Breedes
versterkte stem zei: 'Nu weten ze dat je volledig van hun
aanval op de hoogte was'.
'Daar moesten ze vroeg of laat toch achter komen. Wat
mij betreft vroeg.'
'Ze zullen het weer proberen. Met meer tegelijk. Koningin
Nontusvel heeft meer dan tweehonderd nog levende
nakomelin­gen.'
'Laten ze het maar proberen. Deze agressieve overreding
zou niet werken ook al werd de kracht ervan
verduizendvoudigd. Oh, jullie met je halsringen! Met
echte mentale synergie heeft dit niets te maken! Ze
weten niet hoe ze de juiste kracht moeten oproepen om
de mentale stoot van zoveel gezamenlijke geesten toe te
brengen. Ze zijn primitief en slordig, uit fase en ongericht.
Ik ben ver buiten hun bereik.' O wrede wakkere
superioriteit O trotse Elizabeth. Ze besteedde geen
aandacht aan het onuitgesproken verwijt. Het was een
lastige dag geweest. Terwijl ze naar de kleine witte villa
liepen, pelde Elizabeth de sinaasappel af en at de partjes
een voor een op. Het vruchtvlees leek donker in het
maanlicht en het voegde een nieuwe steen toe aan het
gebouw van haar minachting: het was een
bloedsinaasappel. Haar stem klonk geërgerd toen ze zei:
'Je zult met subtiliteiten bij mij weinig bereiken, Breede. Ik
ben nooit goed geweest in diplomatieke spelletjes, ook
thuis niet. Ik wil weten aan welke kant je staat en wat je
van mij verwacht. En wat is precies die kamer zonder
deuren?'
'Daar hoef je niet bang voor te zijn. Iemand als jij kan
daarin niet worden gevangen. Maar het houdt de Clan
naar lichaam en geest bij je vandaan zolang je erin
verblijft. Ik had gehoopt dat je bij mij zou blijven. We
zouden ... van elkaar kunnen leren. Er is weinig tijd meer.
Nog maar twee maanden voor de Grote Veld­slag. Dan
voorzie ik een beslissende gebeurtenis.' De laatste stukjes
sinaasappelschil vielen uit Elizabeths hand. Ze begon
langzamer te lopen toen ze over een smalle strook gazon
voor het huis kwamen. De villa van Breede werd verlicht
door de gebruikelijke Tanu-lampen; het stond er in bijna
Griek­se eenvoud bij, omringd door cipressen. De
woonplaats leek geschikt voor deze mysterieuze vrouw,
er was nergens een deur of andere opening te zien.
Het deels gemaskerde gezicht van de Scheepsgade keek
haar dringend aan. Het leek te zeggen: meer dan al de
anderen zijn wij hier werkelijk verbannen.
'Wat gebeurt er wanneer een verbinding van geest naar
geest tussen ons tweeën niet zou slagen?' vroeg
Elizabeth. 'Dan zul jij doen wat je doen moet.' Breede leek
er niet van onder de indruk. 'Zullen we samen naar
binnen gaan?' Naast elkaar staken ze het kleine
grasveldje over, kwamen onder het door pilaren
gesteunde portaal en liepen door de effen mar­meren
muur. De vrede binnen.
Elizabeth kon niet voorkomen dat een diepe zucht aan
haar lip­pen ontsnapte. Mentale en fysieke stilte
omringden haar. Het soort stilte dat eens zoveel
verontrusting had veroorzaakt, thuis in het Metapsychisch
Instituut op Denali toen de therapeuten tevergeefs
hadden geprobeerd het contact te herstellen met haar
weer geregenereerde bewustzijn. Maar nu ... hoe welkom
was deze stilte! Eindelijk stopte het achtergrondgeruis
van al die psyches die mompelden en piepten en zeurden
en hun magere dis­harmonieën overal om zich heen
verspreidden ook wanneer ze niet bewust contact
zochten. In kinderlijke onbeschaamdheid of overmoed
hadden ze vandaag zelfs een frontale aanval gewaagd.
Niet dat ze haar konden bereiken natuurlijk, maar het
gedreun van hun pogingen alleen al! In het Bestel werd
die statische ruis onderdrukt door de overweldige
harmonie van de Eenheid. Maar hier had ze daaraan
alleen kunnen ontsnappen door zich terug te trekken in
die cocon van vuur, die de laatste, gevaarlijke toevlucht
was van een lijdende, op het eigen centrum gerichte ziel.
Maar dit.. .
'Vind je mijn kamer mooi?' vroeg Breede. 'Ja,' antwoordde
Elizabeth, lichaam en geest bevestigend glim­lachend.
De buitenaardse vrouw liet haar ademmasker zakken.
'Hier bin­nen heerst een verhoogde zuurstofdruk waardoor
euforie wordt bevorderd. Maar de mentale stilte is het
meest gewaardeerde element in deze kamer. Wij kunnen
wel naar buiten reiken, maar geen ander bewustzijn kan
hier binnenkomen.' De buitenkant van de villa was
klassiek eenvoudig geweest met allemaal recht
verlopende lijnen en vlakken, maar de muren bin­nen
waren gebogen en kromden zich over grote afstanden. Ze
waren middernachtblauw met een steeds veranderend
fragiel patroon van zwakrood en zilver, lijkend op de
olieachtige weerschijn op diep water. Er waren
schilderijen—of eerder projec­ties—van twee uitzichten in
de ruimte, een spiralende sterren­nevel met twee zij-
armen en een planeet waarvan de landmassa's waren
vervormd tot hoge bergen met daar tussenin blauwe
zeeën in ronde bekkens die iets weg hadden van
inslagkraters. De meubilering was eenvoudig en zeer
onopvallend doordat zij was vervaardigd van hetzelfde
donkere materiaal waaruit ook de wanden waren
opgetrokken. Ze zag een paar kasten en enkele rekken
waarop gekleurde glazen cilinders met magnetische
imprints stonden. Dat waren de gebruikelijke audiovisuele
mid­delen van de Tanu. Voorts stonden er enkele ligbanken
en simpe­le vierkanten die het formaat hadden van
voetsteunen. Ongeveer op ooghoogte bevond zich tegen
een muur een klein beeldhouw­werk, de abstracte
weergave van een vrouwelijke gestalte. Drie blauwe
lampen waren eromheen geplaatst. In het midden van het
vertrek (of wat het midden zou zijn geweest wanneer de
muren door hun gekromde verloop niet de indruk hadden
gewekt dat er geen midden bestond) stond het meest
opvallende voor­werp: een lage, ovale tafel die melkwit
glansde, geflankeerd door twee beklede bankjes. Op de
tafel stond een glazen model waar­van Elizabeth aannam
dat het een of ander ingewikkeld oerorganisme weergaf,
waarschijnlijk een eencellig zeedier. 'Het beeld van mijn
Schip,' legde Breede uit. 'Laten we gaan zitten en dan zal
ik beginnen door het verhaal van onze reis met jou te
delen.'
'Heel goed.' Al haar afweerschermen op hun plaats, zat
Eliza­beth rechtop, haar handen gevouwen. Ze keek niet
naar de Scheepsgade of naar de kamer maar naar de
kleine, diamanten ring aan haar eigen rechterhand.
Aeonen geleden in ons eigen sterrenstelsel (vertelde
Breede) leefde er een intelligent ras op één enkele kleine
planeet die rond­om een gele zon wentelde. Toen dit ras
de fase van geschreven geschiedenis bereikte, kende het
maar één fysieke verschijning en maar één mentaal
patroon. Met het verstrijken van de eeu­wen ontwikkelde
het een vergevorderde technologie en de moge­lijkheden
tot gravo-magnetisch transport waardoor ze met voer­‐
tuigen konden reizen met snelheden die die van het licht
bena­derden. Geschikte planeten binnen een redelijke
afstand werden gekoloniseerd waardoor een federatie
ontstond. Later brak er een interstellaire oorlog uit
waardoor gedurende lange tijd de verspreide kolonies
waren afgesneden van contact met de moe­derplaneet. En
niet alleen door de immense afstanden, maar ook door
een vergaand verval van de culturele ontwikkeling.
Slechts op één dochterwereld—mijn eigen planeet Lene—
bleef be­perkt de mogelijkheid tot ruimtereizen aanwezig.
Daarvoor werden primitieve kernreactiemotoren gebruikt
die korte tochten binnen het eigen zonnestelsel mogelijk
maakten. Op de moederplaneet, die Duat heette, had de
grote oorlog droe­vige veranderingen teweeggebracht.
Schade aan bodem en atmosfeer veroorzaakten
klimaatswijzigingen. De hoge bergen werden wildernissen
vol sneeuw: de weelderige, eerst subtropi­sche valleien
gingen voorgoed schuil onder voortdurende bewol­king en
mist. Duizend generaties later had de bevolking twee
lichaamsvormen ontwikkeld, beide verschillend van de
soort die zoveel jaren eerder de dochterwerelden had
bevolkt. Het hooglandras, de Firvulag, bracht het grootste
deel van het jaar in streng winterse omstandigheden door.
Ze waren meestal klein van stuk, maar fysiek heel taai.
Hun cultuur was eenvou­dig: onder harde omstandigheden
vind je doorgaans een behou­dende technologie en een
simpel sociaal patroon. Door de lange periode van isolatie
in hun sneeuwgrotten ontwikkelden ze vaar­digheden die
niet in de eerste plaats een praktisch materieel doel
dienden, maar mentaal gericht waren en moesten
voorkomen dat hun gedwongen afzondering tot
geestelijke stoornissen leid­de. Zij ontwikkelden de
vermogens om illusies te scheppen van visuele aard en
pseudomateriële manifestaties die binnen het Bestel
onder de term 'scheppend vermogen' zouden vallen. Vér­‐
spreken en vérzien behoorden ook tot hun latere
eigenschappen, waardoor ze over grote afstand met hun
soortgenoten konden communiceren zonder de dodelijke
stormen te hoeven trotseren. De Firvulag werden
daardoor binnen beperkte grenzen echte meta's en hun
'beschaving' floreerde.
Ondertussen was in de laaglanden van dat zelfde Duat
een twee­de ras ontstaan, groot, slank en bleek van huid,
met voor licht gevoelige ogen die goed bruikbaar waren in
een warm maar altijd bewolkt klimaat. Deze
voorouderlijke Tanu strompelden langzaam terug naar een
hoge technische ontwikkeling. Ze ont­wikkelden nooit,
zoals de Firvulag, werkzame meta-vermogens; in plaats
daarvan ontwierpen ze een kunstmatige mentale ver­‐
sterker die jij nu kent als de halsring en die hun
sluimerende meta-vermogens op een gebrekkige manier
werkzaam maakte. Het schonk hun een ruw maar
bevredigend surrogaat van de psychische eenheid, de
'familie-in-de-geest'-relatie die je inmid­dels hier hebt
kunnen observeren in dit Veelkleurig Land .. . Tussen die
twee nu afzonderlijke rassen op Duat bestond altijd
agressie. De Tanu en Firvulag waren elkaars antagonisten
hoe­wel ze elkaar nooit meer dan oppervlakkige schade
toebrachten omdat van weerszijden de angst bestond
diep in vijandelijk gebied door te dringen. Deze bijna
rituele schermutselingen wer­den de basis voor een
eenvoudige godsdienst die bijna zestig generaties de
overhand had, totdat Duat opnieuw werd ontdekt en
bezocht door onderzoekers uit de inmiddels herboren
Inter­stellaire Federatie.
Ja, het waren de dochterwerelden die de sterren opnieuw
ver­overden. Terwijl de oude thuiswereld haar eigen
merkwaardige ontwikkeling volgde, vonden wij opnieuw
de gravo-magnetische aandrijving uit. Maar er was meer!
We slaagden erin een prach­tige symbiose te vormen met
die reusachtige intelligente orga­nismen die we
langzamerhand Schepen gingen noemen. Zij waren in
staat sneller dan het licht te reizen door bewustzijns­‐
machten toe te passen en te organiseren die jij
ypsilonvelden zou noemen. Wanneer de Schepen
voldoende waren gemotiveerd, konden ze meer dan
duizend van de onzen met zich meevoeren in een
speciaal in hen geïmplanteerde capsule waardoor de verst
verwijderde delen van ons sterrenstelsel in minuten,
hooguit uren bereikbaar werden. Maar zoals je inmiddels
al zult hebben geraden, de Schepen konden enkel door
liefde gemotiveerd wor­den. Daarom had ieder Schip een
Gade, een vrouw van mijn ras.
De dimorfe bevolking van Duat werd andermaal welkom
gehe­ten binnen de federatie. Hun gouden halsringen
bleken verenig­baar met de geesten van de meeste, maar
niet alle rassen die zich op de vroegere kolonieplaneten
hadden ontwikkeld. Er ontstond toch een elite van
halsringdragers die aan de macht kwam en al na vier
generaties ontstond een soort Gouden Eeuw, zowel cultu­‐
reel als in technisch-economisch opzicht. Maar aan elke
Gouden Eeuw komt een eind, ook aan deze. De
afstammelingen van de oorspronkelijke Tanu en Firvulag
ont­popten zich tot ijveraars die hun oude vijandschappen
naar de sterren exporteerden waardoor een nieuwe reeks
verwoestende oorlogen ontstond. Na zeer veel lijden werd
de vrede hersteld, maar onze federatie besloot dat de
overblijvende volbloed Firvu­lag en Tanu hun oude
strijdreligie moesten afzweren en zich onder elkaar
vermengen zodat de basis aan hun oude haat zou worden
ontnomen. De meesten gaven aan die eis toe, maar er
bleef een koppige fractie over die weigerde en het recht
opeiste naar een ander sterrenstelsel te mogen
emigreren. Die eis werd verworpen en in plaats daarvan
werd van hen onvoorwaardelijke overgave geëist. Ze
vluchtten, niet meer dan een duizendtal Fir­vulag en Tanu
te zamen, naar een ver verwijderde planeet aan het einde
van een der spiraalarmen waar ze zich erop voorbereid­‐
den onder elkaar tot de dood erop volgde te strijden. Een
soort laatste gebaar van apocalyptische verwerping. Er
was maar één persoon die sympathiek stond tegenover
hun oorspronkelijk pleidooi voor ballingschap. Deze vrouw
was geze­gend—of geplaagd— met meer dan de
hoeveelheid meevoe­lendheid die voor een Scheepsgade
gebruikelijk was. Haar ver­mogen tot vooruitzien had daar
iets mee te maken. Ze voorzag dat deze kleine groep van
ontevredenen, die zo onbruikbaar was binnen het eigen
stelsel, een zuiverend effect zou kunnen hebben binnen
een veel jonger sterrenstelsel, dat mentaal veel minder
was ontwikkeld en waar de langere levensduur en de
mentale kracht van de bannelingen uiteindelijk een
gunstige invloed zou­den hebben op de zich langzaam
vormende lokale Geest. Het was geen helder visioen dat
zij waarnam. Maar het was voldoen­de om die persoon
ertoe te brengen haar diensten en die van haar Schip aan
te bieden om de bannelingen weg te brengen. Dus
kwamen we.
En toen kwamen de menselijke tijdreizigers. En
vervolgens kwam jij.
'Op dit punt,' gaf Breede toe, 'laat mijn helderziendheid
mij in de steek. De aankomst van mensen uit de verre
toekomst van de Aarde baarde me veel zorgen, want het
verstoorde het machts­evenwicht tussen Tanu en Firvulag,
dat inmiddels zo lang had bestaan. De gevolgen ervan
kan ik nog steeds niet volledig over­zien. Misschien dat het
onderzoek dat jouw vriend Bryan nu gaat uitvoeren, mij
de laatste gegevens verschaft die ik voor een uiteindelijk
oordeel nodig heb. Hoewel Thagdal noch iemand anders
erg diep heeft nagedacht over wat er zou moeten
gebeuren wanneer dat onderzoek zou uitwijzen dat verder
samenleven met mensen hier niet wenselijk is. 'De
mensheid,' antwoordde Elizabeth, 'neemt te midden van
de samenwerkende rassen binnen het Galaktisch Bestel
een soort­gelijke dubieuze plaats in.'
'De komst van de mensen heeft meerdere voordelige
veranderin­gen veroorzaakt, niet alleen van technisch-
economische aard of op het gebied der voortplanting.
Facties onder de Tanu en de Firvulag, vooral onder de
gemengdbloedigen, beginnen moe te worden van de
traditionele bloedige wedijver en zijn op zoek naar een
beschaafder levensfilosofie. Daarom kan het zijn dat de
menselijke vermenging met de Tanu toch iets is dat we
moeten verwelkomen. Maar jij.. .!'
'Geen enkel antropologisch onderzoek zal de invloed van
mijn komst kunnen vastleggen.'
'Misschien is het wenselijk dat jouw kostbare erfgoed op
dit punt zijn bijdrage levert aan onze raciale ontwikkeling.
De Thagdal gelooft dat en meerderen delen zijn
standpunt: Eadone, Meesteresse der Wetenschappen,
Aluteyn, Heer der Scheppers, Sebi-Gomnol en tal van
anderen. Maar jij en je genen met hun werk­zame meta-
vermogens zouden evengoed een dodelijke factor kunnen
zijn. Zo denkt de Clan van Nontusvel erover. Hoe moe­ten
we handelen? Ik geef toe dat ik dat niet weet.'
Langzaam draaide Elizabeth de diamanten ring om haar
vin­ger.
'Sommige anderen die mensen probeerden te
manipuleren, ken­nen dat gevoel.'

10

Doordat de Tanu-hoofdstad op het langgerekte


schiereiland nogal geïsoleerd lag van het vasteland,
waren de inwoners ervan in hun mogelijkheden tot de
Jacht beperkt. Lang voordat de mensen naar het
Veelkleurig Land kwamen, waren alle Firvulag uit dit
gebied al verdreven. De burgers die toch naar bloed hun­‐
kerden moesten daarom naar het vasteland van Iberia
reizen, of anders onder elkaar toernooien organiseren die
plaatsvonden in de geweldige openluchtarena op de
Vlakte van de Wedijver, een groot, groen terrein ten
noordwesten van de stad waarop wedstrijdbanen voor
grotere en kleinere prijzen waren aangelegd. Afgezien van
de driemaal in de week gehouden wedstrijden was er nog
een veel groter evenement dat steeds in het midden van
elke maand viel, behalve in de periode van de Grote
Veldslag en de daaraan voorafgaande Wapenstilstand.
Naar die maande­lijkse gebeurtenis kwamen
traditiegetrouw veel toeschouwers en mededingers uit
alle delen van zuidelijk Europa. Op het Septembertoernooi
werden Aiken Drum en zijn krijgs­man Stein Oleson
uitgenodigd om hun nieuw verworven vecht-technieken te
demonstreren. Wanneer ze die proef doorstonden, zou het
hun worden toegestaan deel te nemen aan de Jacht en
achtervolging op Delbaeth, hoewel die gebeurtenis in het
nieuw ontworpen schema nu allereerst door de koning
zelf zou worden volbracht. Na veel en nerveus
diplomatiek gemanoeuvreer van de koningin en haar
Clan, was besloten dat niet alleen Aiken Drum maar ook
Nodonn, Heer van Goriah, aan de strijd met dit telkens
weer ontsnappende monster zou deelnemen. Alle edele
sportfanaten die er tijd voor vrij konden maken, zouden
de expe­ditie zeker tot in Spanje vergezellen om dat mee
te maken. De eerste weddenschappen over de vraag of
Aiken Drum de Vorm van Vuur kon verslaan, werden
genoteerd op 300 te­gen 1.
Een onaangenaam zwiepende regen trok over Aven op de
avond van het Septembertoernooi. Een team van
bedrevenen in PK, aangevoerd door Nodonns
tweelingbroers, Fian Hemelbreker en Kuhal Aardschudder,
mobiliseerden hun krachten om de stort­buien bij het
stadion vandaan te houden. Iedereen verwachtte dat de
Strijdmeester zelf op tijd in de hoofdstad zou aankomen
om persoonlijk getuige te zijn van de proef die kandidaat
Aiken Drum en zijn metgezel de Viking zou worden
afgenomen. Vanuit de koninklijke loge sloeg koningin
Nontusvel het inciden­tele natuurlijke weerlichten gade
boven het transparante afweerscherm dat door de
psychokinetici was opgetrokken, ter­wijl ze ondertussen
wachtte op de parade van de deelnemers. 'Wat een
ongewoon weer voor de tijd van het jaar. Ik hoop dat
Nodonn en die lieve Rosmar geen vertraging hebben.' Ze
wendde zich tot Eadone, Meesteresse der
Wetenschappen, die naast haar zat in strenge
zilverkleuren. 'Gomnol koestert een theorie dat onze
Vliegende Jacht van invloed is op de ozonlagen in de
atmosfeer waardoor het klimaat zou kunnen veranderen.'
'Onzin,' zei Eadone, die zich veilig voelde in haar positie
als hoofd van haar Gilde en oudste dochter van de koning.
'Het is niets meer dan een voorbijtrekkende storm.
Wellicht het restant van een tropische cycloon boven het
zuiden van de Atlantische Oceaan die kans heeft gezien
de Straat van Gibraltar te berei­ken.'
'Laten we dat hopen, Doorluchtige Dochter,' bulderde de
stem van Thagdal. 'Als deze regen zou blijven, dan
hebben we ellen­dig weer wanneer we Delbaeth gaan
bestrijden. En het zou zelfs kunnen dat de Vorm van Vuur
geriefelijk thuis blijft in zijn grot met pijp en pantoffels. Al
het groen op de plantages zou dan te nat zijn. En het zou
ons heel wat tijd kosten om hem op te sporen wanneer hij
ondergronds blijft.'
'Daar is Bryan!' riep de koningin uit. Ze sprak nu
standaard-Engels uit beleefdheid tegenover de
halsringloze antropoloog, een voorbeeld dat door velen
onder de Tanu-edelen werd gevolgd. 'En daar is Greggie.
En de Meester der Vaardigheden ook! Allemaal
doorweekt, arme donders. Aluteyn, lieveling! Was je PK
niet afdoende?'
'Ik ben een schepper, Ontzagwekkende Vrouwe, geen
paraplu­koopman,' bromde de oude man. 'Wat is er
trouwens verkeerd aan een beetje regen? Wij Tanu zouden
wat minder verwend moeten zijn en die oude angst voor
water van ons afschudden. Wie is er ooit in een regenbui
verdronken?' Bryan boog voor het koninklijk paar. 'Het
was allemaal niet zo erg. Het begon pas toen we van onze
rijtuigen naar de ingang van de arena moesten rennen. Er
waren zoveel gasten tegelijk dat de rama's met hun
regenschermen onderling in de war raakten.' Iemand
begon te giechelen, het geluid klonk alsof er een kuiken
werd gesmoord. Een man met een gouden halsring die
een jac­quet droeg in de kleuren van het Scheppersgilde,
stommelde doornat in de richting van de koning en de
koningin, onderweg alle anderen in de koninklijke loge
besproeiend terwijl hij groe­tend zijn arm hief. Zijn
aapachtige gezicht straalde van kinder­lijke onschuld. Hij
leek rond de zestig te zijn. 'Aluteyn spon een illusie van
droog zijn!' zei hij luidkeels. Ondertussen maakte hij een
soort buiging die er bijna voor zorg­de dat hij over de
balustrade de loge binnenviel. 'Maar kan een illusie het
ooit winnen van de werkelijkheid? Vooral wanneer een
scherm vol water aan de bovenkant omslaat en ...' 'Oh,
schei uit, Greggie,' zei Aluteyn vermoeid. 'Het is een
zware dag geweest,' legde hij het koninklijke paar uit. 'En
heb je goed gezorgd voor Bryan? Heb je hem al de
wonder­baarlijke geheimen van jouw Gilde laten zien?' De
warmhartig­heid van de goede koningin deed al de drie
nieuw aangekomenen goed en droogde hun natte voeten.
'Het was een heel indrukwekkende rondleiding,' zei Bryan.
'De ateliers en werkplaatsen om kunstenaars en
geleerden op te lei­den, deden me denken aan sommige
universiteiten uit mijn eigen tijd. En natuurlijk heeft Heer
Greg-Donnet me rondgeleid door de laboratoria van zijn
eigen Genetische Departement.' 'En was dat niet
wonderbaarlijk?' De vroegere Gregory Prentice Brown
maakte een klein sprongetje en klapte in zijn handen. 'Ik
kan niet uitleggen wat een genoegen het is om te
babbelen met een collega die me iets meer kon vertellen
over de allerlaatste ontwikkelingen van de wetenschap in
het Bestel! Stelt u zich voor, Uwe Majesteiten, dat het
percentage werkzame meta's onder de nieuwgeborenen
in het Galaktisch Bestel het laatste jaar is gestegen van
twee naar vier? Ik zal mijn studie van het cijfermateriaal
helemaal moeten herzien. Ik heb mijn oorspron­kelijke
prognose gebaseerd op de veronderstelling dat er onder
de bevolking sprake was van een zeker evenwicht... Maar
Grenfell beweert van niet! De gevolgen daarvan zijn niet
te over­zien!'
'Daar heb je vast gelijk in, lieve Greggie', zei de koningin.
'Maar ga toch zitten en maak het je gemakkelijk. Kijk,
daar komen de clowns.'
'Oh, hemeltje!' riep Heer Greg-Donnet. 'Ik hoop dat die
clown er weer is die uit elkaar springt.' Hij liet zich op een
zitplaats neer­vallen en haalde een schotel met pinklange
bananen naar zich toe die hij met schil en al begon op te
eten. 'Is het waar wat Greggie zegt?' vroeg Eadone aan
Bryan. 'Ik denk van wel, Vrouwe.'
Ze fronste. 'Maar voor een herberekening zouden we de
compu­ter nodig hebben.'
'Maar die hebben we,' zei Bryan. 'Ogmol en ik zijn al bezig
geweest onze gegevens op te slaan.'
'Dat jong heeft het ding in orde gemaakt,' zei Aluteyn
enigszins stijfjes.
'Tana's teennagels!' riep de koning verrukt uit. 'Misschien
heb ik Aiken toch verkeerd beoordeeld.'
De koningin sloeg de grappenmakende clowns met een
starre glimlach gade.
'Aiken Drum heeft zich al met veel dingen
beziggehouden,' zei de Meester der Vaardigheden op een
toon geladen met ironie. 'Het lukte hem zelfs de mensen
in mijn glasblazerij te laten zien hoe de koeloven kon
worden hersteld. Hij en Gomnol zijn nu bezig een manier
te bedenken om de mentale testmachine te verbeteren.
Die is nooit helemaal betrouwbaar geweest, zoals
iedereen weet. En verder is hij bezig geweest onder de
lagere edelen driedimensionaal schaak te introduceren en
het vlieger­gevecht. Die nieuwe bronnen van amusement
hebben Muriah in twee weken veroverd.'
'Hmm,' mopperde de koning. Hij zag er ineens niet meer
zo verrukt uit.
'Oh, daar zijn de dieren!' piepte Greggie. 'Kijk toch es naar
die reuzenaap. Zou die gaan vechten? Zou die echt?' 'Niet
tot het uiterste, liefje,' zei de koningin. 'We moeten hem
bewaren voor de Grote Veldslag. Maar er zijn olifanten en
kolos­sale beerhonden uit de Catalaanse Wildernis. En kijk
daar, in die kar. Nog een nieuw monster! Ziet die er niet
verschrikkelijk uit? Het lijkt wel een kruising tussen een
sabeltandtijger en een grote hyena.'
'Hyainailouros,' zei Eadone. 'Meegenomen door de
Afrikaanse expeditie. De laatste, vertraagde, zending
kwam gisteren aan.' Op dat moment weerklonk een
fanfare van koperwerk en trom­mels, onderbroken door
donderslagen. De deelnemers van die avond paradeerden
langs: eerst de mindere grijsringen te voet, die allerlei
soorten gladiatorenwapens droegen; daarna de
hogergeplaatsten en de dragers van zilver en vervolgens
de men­sen en Tanu met gouden halsringen, gekleed in
hun schitterende wapenrustingen van glas. Ook chaliko's
waarop ze reden, waren rijkelijk uitgedost en versierd; de
rugkleden van veel rijdieren waren geel of rood of blauw.
Het applaus van de menigte zwol aan tot een bijna pijnlijk
niveau. Door de ingang van de arena kwamen twee
ruiters die zij aan zij rede. De een was een reusachtig
mens, rijdend op een koperrode chaliko. Zijn pantser was
kristallijn groen en bezet met punten en randen van
glinsterend topaas. Het vizier van de gehoornde helm was
omhooggeklapt en Stein grijnslachte naar de
schreeuwende fans en sloeg met de vlakke kant van zijn
vitredur bijl op zijn schild. Naast de Viking reed een klein
figuurtje dat geheel in goud gekleed leek op een grote,
zwarte hengst. Terwijl de dames bloemen begonnen te
werpen, hield hij zijn rijdier scherp in en stond even later
recht overeind in zijn zadel en toonde een lans waaraan
een lange purperen banier was bevestigd met een
gouden symbool erop. 'Een merkwaardig wapenschild,'
mompelde Bryan, 'is dat wer­kelijk de digitus impudicus?'
'De Eerwaarde Mayvar,' zei de koningin op neutrale toon,
'heeft haar kandidaat toegestaan zijn eigen
wapenembleem te kiezen. Is mijn veronderstelling juist
dat de afbeelding van het handge­baar een tamelijk
liederlijke uitdaging inhoudt?' 'Uwe Majesteit heeft
volstrekt gelijk,' antwoordde Bryan, zijn gezicht correct in
de plooi.
De parade had nu een grote cirkel gevormd binnen de
arena. De Maarschalk van de Spelen en de Heer der
Zwaarden kwamen als laatsten binnen, omstuwd door
hun bedienden en een schare van scheidsrechters. Toen
deze functionarissen de grote trap hadden bereikt die
naar de koninklijke loge leidde, maakten ze daar hun
buiging en gingen de deelnemers en de toeschouwers
voor in een luidkeels saluut.
Thagdals geest en stem bulderden: 'Laat de Spelen
beginnen!' De toeschouwers gingen zitten terwijl de
vechters met hun die­ren zich terugtrokken naar de
zijkanten. Eerst was het inleiden­de circusvermaak aan de
beurt om de menigte op te warmen. 'Hoe gaat het met
het onderzoek, mijn waarde doctor?' vroeg de koning aan
Bryan.
'Ik heb inmiddels een aanzienlijke hoeveelheid materiaal
verza­meld. Heer Ogmol zal dat ongetwijfeld hebben
bericht.' De koning knikte. 'Oggie moet vanavond
vechten, maar ik heb gehoord dat hij helemaal door de
stad is gesleept en zelfs daar­buiten.'
'Het was belangrijk om de landbouw bij het onderzoek te
betrek­ken, te meer daar het uw politiek is geweest om
het werk op de plantages geheel aan mensen over te
laten. Ik was verrast om zoveel halsringloze werkers
tegen te komen in zelfstandige posi­ties. En de meesten
van hen lijken arbeidzaam en gelukkig.' 'Was je verbaasd
om dat te ontdekken, Bryan?' vroeg de konin­gin. Ze pakte
een servet, doopte dat in een beker witte wijn en veegde
daarmee de bananepulp van het gezicht van Heer Greg-
Donnet. De Meester der Genetica glimlachte adorerend
naar haar.
'De duidelijke assimilatie is van betekenis. Ik begrijp dat
er ver­houdingsgewijs maar weinig opstandigen zijn,
tenminste in dit gebied. Zal ik de gelegenheid krijgen om
de gegevens van hier te vergelijken met soortgelijke
onderzoeken in bijvoorbeeld Goriah en Finiah?'
'Jammer genoeg hebben we daar niet genoeg tijd voor,'
ant­woordde de koning. 'Wij wensen je analyse voltooid te
zien voor de Grote Veldslag begint. Je zult het dus moeten
doen met het materiaal dat je hier verzameld hebt, zelfs
al valt dat materiaal overwegend positief uit.'
'Hier in Muriah is de crème de la crème verzameld,' zei
Greggie, die er nu heel tevreden uitzag. 'Hier loopt vrijwel
niemand weg. Zelfs de vrouwen niet. Ik bedoel, waar
zouden ze heen moe­ten?'
'Kersic, in de eerste plaats,' zei Eadone. Ze klapte in haar
han­den voor een demonstratie lassowerpen op
antiloopachtige die­ren, uitgevoerd door cowboys in oranje
goudbrokaat. 'Kersic is een eiland ten oosten van hier,'
legde ze Bryan uit. 'In jullie toekomstige wereld is het in
twee delen uiteengevallen: Corsica en Sardinië.
'En daar leven de buiten de wet gestelden?' 'Een paar,'
zei de koning, met zijn handen een gebaar makend dat
moest aangeven hoe onbeduidend die aantallen waren.
'Een paar bendes walgelijke bandieten die voornamelijk
elkaar bestrijden. Eens in de paar jaar organiseren we een
Jacht om de zaak uit te dunnen. Veel sport is daaraan niet
te beleven.' 'Kijk! Kijk! De schoffelaars met hun
slagtanden!' De Meester der Genetica en het overgrote
deel van de menigte kwam schreeuwend en juichend
overeind. Drijvers met lange prikkelzwepen dreven vier
kolossale slurfdragers met reusachtige slag­tanden de
arena binnen. De grootste was vanaf de schouders bijna
vier meter hoog. Tanu-ridders te voet, enkel gewapend
met lansen van vitredur, voerden met de dieren een
exotische corrida uit. Eén ongelukkige strijder verknoeide
zijn aandeel en werd vertrapt. De regenboogkleurige
gloed van zijn pantser doofde direct alsof er een
schakelaar was overgehaald. 'Zijn nek gebroken!'
giechelde Greg-Donnet. 'Wel, die kan mooi in de zak van
Dionket.'
'Die wordt weer genezen, mijn beste jongen, wees maar
niet bang,' zei de koningin tegen de volkomen onthutste
Bryan. 'We zijn van een taai soort. Maar die arme kerel zal
tijdens de Grote Veldslag niet mee kunnen doen en hij
heeft zonet heel wat presti­ge verloren door zo onhandig
te zijn.'
De deïnotheria en de overblijvende ridders trokken zich
terug om het applaus in ontvangst te nemen. 'Geen van
die beesten wordt gedood?' vroeg Bryan. 'Vanavond wordt
er maar tweemaal gestreden tot de dood erop volgt,'
antwoordde de koningin. 'Aha. Dat is afgelopen. En nu...'
Een ingewikkelde fanfare van koperwerk schetterde. De
Maar­schalk van de Spelen kwam op de eerste treden voor
de konink­lijke loge en sprak een aankondiging uit die
Aluteyn voor Bryan vertaalde.
'Uwe Ontzagwekkende Majesteiten, weest zo goed het
eerbe­toon te aanvaarden van de Nieuweling-te-Wapen,
Stein Oleson, trouw dienaar van de kandidaat Aiken
Drum.' Stein dreef zijn chaliko tot voor de treden, liet zijn
glazen lange bijl zakken en groette door zijn grijze
halsring aan te raken. De juichkreten waren luid maar
aarzelend. Toen stond de koning op en maakte een
handgebaar. De menigte werd stil. Stein keerde zijn rijdier
om de voor hem gekozen tegenstander in het oog te
krijgen. Drijvers aan de overzijde van de arena open­den
een grote deur van de kooi op wielen waarbinnen de
hyainailouros gevangen zat.
Het ondier leek over het pokdalige en bevlekte zand te
glijden. Het had de beweeglijke nek en verhoudingsgewijs
kleine kop van een ijsbeer, maar het lichaam was zeker
tweemaal zo groot als dat van de nog lang niet geboren
beerachtige. Hoewel het beest wellicht een ton of meer
woog, bewoog het zich met grote snel­heid, waarbij het de
grote ronde oren plat in de nek legde en rechtstreeks op
Stein afging in een soort glijdende galop. De bek van het
beest hing wijd open en liet hoektanden zien die groter
waren dan Steins gehandschoende vuisten. 'Ohhh!' kreet
Heer Greg-Donnet.
Gehoorzamend aan de ongeschreven etikette van de
arena zette Stein zijn rijdier aan tot een galop, week op
het laatste moment uit en gaf in het voorbijgaan het dier
met de vlakke kant van zijn bijl een slag op de romp. Het
wervelde om zijn as, gaf een soort sissend gehuil en
haalde eerst met de ene en toen met de andere
geklauwde voorpoot uit. Stein keerde terug voor het
vertoon van nog enkele trucs, hij viel en trok zich weer
terug en sloeg onder­hand het dier plagend op de flanken,
de rug, de nek en zelfs bijna liefkozend op de platte kop.
De hyainailouros draaide woedend rond, proberend de
chaliko de buik open te rijten of de berijder tussen zijn
klauwen te krijgen. De toeschouwers begroetten iede­re
manoeuvre met luide bijval. Toen ten slotte het ondier
achter­uit deinsde van frustratie en verwarring, gingen de
eerste ver­spreide stemmen op. 'Afmaken! Afmaken!'
Stein gaf zijn rijdier de sporen en galoppeerde in een
nauwe cirkel rondom het zwaaiende dier dat nu op zijn
achterpoten stond. Het blaatte in een reeks korte, hoge
schreeuwen die klon­ken als demonisch gelach. Thagdal
stond op en gebaarde. 'Afmaken!' huilde de menigte nu in
koor. Toen viel er een stilte waarin enkel het geplof
hoorbaar was van de klauwpoten van de chaliko terwijl
Stein wegreed van de hyai­nailouros, en de hijgende,
raspende ademhaling van de uitgeput­te prooi die wachtte
tot zijn vijand terugkeerde. Stein steeg af. Aan het einde
van zijn bijl was een stevig koord vastgemaakt en Stein
begon nu daaraan het wapen boven zijn gehoornde en
gehelmde hoofd in het rond te zwiepen terwijl hij tegelijk
op zijn prooi afliep. Ieder facet van zijn pantser glinsterde
en het snel wentelende bijlblad was nog maar nauwelijks
zichtbaar. Toen maakte hij een sprong, zo berekend dat
het traject ervan samen­viel met de zwaaiende beweging
van het getande ondier en sneed de kop af.
Onder de toeschouwers ontstond een mentaal en vocaal
tumult, een oorverdovend geschreeuw, geklap en
gestamp. Thagdal opende een deurtje voor in de loge en
liep de trap af die naar de arena leidde. Beneden wierpen
bedienden het hek open dat de loge beschermde,
waardoor Stein zijn soeverein kon naderen. De Viking nam
zijn helm af en stommelde voorwaarts. Toen vervielen de
toeschouwers in stomme verbazing. Van de andere kant
van het stadion kwam een zwarte hengst aangedonderd
die een kleine ruiter droeg, geheel gepantserd in goud en
glas. Net toen Stein voor de koning stond, hield Aiken zijn
rijdier in en kwam glijdend op een meter afstand tot
stilstand achter zijn 'dienaar'.
'En hij deed het helemaal alleen,' zei de grappenmaker.
'Geen enkele hulp van deze machtige Mij.'
De Maarschalk van de Spelen moest vliegensvlug zijn PK
gebruiken om te voorkomen dat de in de war geraakte
koning ook nog eens bedekt werd onder een wolk
opvliegend stof. Daar­na stapte hij haastig naar voren en
kondigde aan: 'Stilte voor de accolade door Zijne
Ontzagwekkende Majes­teit!'
'Ja,' zei Stein en keek een beetje kwaad naar Aiken. 'Jouw
beurt komt nog.'
Thagdal haalde een groot medaillon aan een ketting te
voor­schijn waarop het heraldische mannengezicht was
aangebracht. Hij hief het boven zijn hoofd. En terwijl de
toeschouwers 'Slonshal!' schreeuwden, hing hij het om de
nek van Stein. 'Aanvaard deze accolade en wees voor
altijd onze trouwe krijgs­man.'
Het volk juichte en koningin Nontusvel liet een
geborduurd zak­doekje naar beneden brengen dat door
een prachtige, met robij­nen bezette duimring was
gehaald. (Het kon Stein niet schelen dat het een beetje
bevlekt was door bananen.) De dames van de Tanu gaven
uiting aan hun wellust en de heren lieten heel voorzichtig
iets van vijandschap zien. Een paardejongen bracht Stein
zijn rijdier. Toen Stein wegreed, werd hij gevolgd door
Aiken Drum die een uiterst versterkt telepathisch signaal
uitzond. 'Dit is mijn kerel!'
Toen Thagdal naar zijn loge terugkeerde, heerste daar een
dui­delijke atmosfeer van gekwetste prikkelbaarheid.
'Kom, kom, Thaggie,' suste de koningin.
'Vond je het niet geweldig?' piepte Greggie.
Een enorme donderslag weerklonk. 'Dat zijn exact mijn
gevoelens,' gromde de Hoge Koning van het Veelkleurig
Land.
'Jullie zullen me allemaal moeten excuseren. Het is tijd
voor een koninklijke lekkage.'
'Hij geeft niet echt om de mensen, weetje.' Het vrolijke
kinder­gezicht van Heer Greg-Donnet werd even verlicht
door tijdelijke helderheid. 'En jij al evenmin, mijn koningin,
of wie dan ook van de Clan. De koning verdraagt de
mensheid als een noodzakelijk kwaad. Maar liever hadden
jullie gezien dat de tijdpoort nooit was geopend.'
'Schaam je, Greggie,' zei Nontusvel, 'een paar van mijn
beste vrienden zijn mensen. Je moet zo niet praten,
ondeugende jon­gen! Wat moet Bryan wel denken? Hier,
neem een lekker hard­gekookt eitje.'
De Meester der Genetica nam het aangereikte zilveren
blad aan en staarde er intens naar, blijkbaar ineens
verward. 'Eieren? Eieren? Maar dat, mijn geliefde Vrouwe,
is de kern van onze twistappel! Een kwart miljoen ervan,
weggestopt in menselijke eierstokken. Wat vooruitziend,
wat verspillend en hoe genereus van Moeder Natuur om
iedere menselijke vrouw met zo'n over­weldigende
voorraad eieren op te stoppen!' Hij gluurde zijdelings naar
Bryan, pakte vervolgens een ei en doopte dat in een potje
Grey Poupon-mosterd voor hij er pein­zend een hap van
nam. 'Wist je, meneer Grenfell, dat hier in het Plioceen de
naam van Moeder Natuur Tana is? Tenzij je de Firvulag-
geloofsbelijdenis bent toegedaan. Dan heet ze Té.' 'Niet
met je mond vol praten, lieve Greggie,' zei de koningin.
Tranen begonnen langs de wangen van de gek te lopen.
'Als we haar toch maar konden klonen!' Bryan was er zich
uitstekend van bewust dat de Meester der Genetica niet
langer refereerde aan Moeder Natuur. 'Je zult niet willen
geloven, Grenfell, hoe primitief deze uitrusting in
werkelijkheid is vergeleken bij mijn ouwe lab thuis.'
'Kijk naar de wedstrijden, Greggie,' maande Nontusvel.
'Zie je? Daar komt Ogmol.'
Vrouwe Eadone, Meesteresse der Wetenschappen, gaf
Bryan een waarderende blik. 'Wat voor eerste conclusies
heb jij kunnen trekken na een paar weken voorlopig
onderzoek? Wij Tanu zijn zelf, even afgezien van de
genetische complicaties, een beetje bang dat we al te
afhankelijk worden van menselijke hulp en menselijke
techniek. Zoals je zelf hebt kunnen zien, voelt nie­mand
van onze jonge mensen er meer voor om carrière te
maken in de landbouw. En dat zelfde verschijnsel begint
zich voor te doen bij andere praktische vakgebieden,
architectuur, werktuig­bouw, produktie.'
'Allemaal activiteiten die onder mijn jurisdictie vallen,'
kwam Aluteyn ertussen, duidelijk ongelukkig. 'Het Huis
van de Schep­pers loopt over van de aanstaande musici,
dansers, beeldhouwers en leerling-ontwerpers. Maar weet
je hoeveel inschrijvingen ik dit jaar kreeg voor de techniek
van bioluminiscentie? Vijf! Nog een paar honderd jaar en
we zullen de hele stad moeten verlich­ten met olijfolie of
in talg gedrenkte pitten.' 'Er zijn misschien best gronden
voor een dergelijke bezorgd­heid,' zei Bryan behoedzaam.
De Meester der Vaardigheden zei verontwaardigd: 'Er
wordt nu al over gepraat om wetenschappen en kunsten
maar helemaal te scheiden! Een heel nieuw Gilde voor
techniek, met natuurlijk mensen aan de top!'
'Dat is allicht weer zo'n idee van Gomnol,' merkte Eadone
op, tamelijk berustend.
'Ik ben vanaf de oudste dagen in het harnas geweest,' zei
Alu­teyn. 'Ik behoorde tot de Eerstkomers die de federatie
verwier­pen en contact zochten met Breede. Er zijn er van
ons niet veel meer over onder de Tanu. De Thagdal,
Dionket, Mayvar, Vrou­we Eadone, de Heer der Zwaarden,
en die arme oude Leyr die zich mopperend in de
Pyreneeën heeft teruggetrokken. Daar! Daar heb je het
nou! Zelfs ik geef die bergen de naam die de mensen
eraan hebben gegeven. Amper zestig jaar sinds die
tijdpoort werd geopend en duizend jaar cultuur van Duat
is bijna door de goot gespoeld. Zelfs de beste vechters
zijn tegenwoordig van gemengd bloed! Onze wereld gaat
in een ommezien naar de bliksem.'
'Beheers je, Creatieve Broeder,' zei de koningin. Greg-
Donnet grijnsde en liet zijn tanden zien. 'Niemand kan de
vooruitgang tegenhouden.' 'Oh nee?' vroeg Nontusvel.
Een bediende schoof de gordijnen open die aan de
achterzijde toegang gaven tot de koninklijke loge en
kondigde aan: 'De Ver­heven Heer Nodonn, Strijdmeester
en zijn gezelschap, Vrouwe Rosmar.'
Een grote gestalte in een pantser van roze en goud stond
op de drempel, Bryan bijna verblindend met zijn
weerschijn. 'Mijn zoon!' riep de verrukte koningin uit.
'Moeder!'
'Ik ben zo blij dat je op tijd bent voor de test!'
Over het gezicht van de Apollo speelde een ironische
glimlach.
'Ik zou het voor niets ter wereld willen missen. Ik heb een
klein geschenk meegebracht voor die lieveling van
Mayvar.'
De koningin was van haar zitplaats overeind gekomen om
haar zoon te kussen. Daarna pakte ze de hand van een
menselijke vrouw die gekleed was in een oogverblindend
kostuum en een haartooi met een oplichtende gloed en
stelde haar voor aan de volkomen verraste antropoloog.
'En hier is dan jouw verrassing, Bryan. Precies zoals we
hadden beloofd! Mijn lieve Nodonn zal de arena in willen
om van dicht­bij de beproeving van Aiken Drum gade te
slaan, dus jullie tweeën moeten bij elkaar gaan zitten en
de kennismaking hernieu­wen. Je herinnert je Bryan
Grenfell toch wel, of niet, lieve Rosmar?'
'Hoe zou ik hem ooit kunnen vergeten,' zei Mercy. Teder
kwam ze naar voren en kuste de antropoloog op de mond.
Daarna wierp ze een speelse blik op haar schitterende
Heer. 'Wees niet jaloers, mijn demon-minnaar. Bryan en ik
zijn oude, zeer oude vrien­den.'
'Geniet van elkaar,' zei de Strijdmeester. Hij opende het
deurtje en daalde de trappen af naar de arena. De
menigte in het stadion en de donderbui daarboven
wedijverden met elkaar in een stormvlaag van
enthousiaste begroetingen.
Aiken sloeg van de overzijde van het stadion de
gebeurtenis gade en vroeg de Heer der Zwaarden: 'Wie is
die kwaadaardige aarts­engel?'
'Dat zul je snel genoeg merken! Ik heb begrepen dat hij
iets speciaals uit de moerassen van Laar heeft
meegenomen voor jouw test.' Tagan verliet de zijlijn om
de Tanu-kampioen te begroeten. Al het vermaak in de
arena was tot stilstand gekomen in het tumult dat
Nodonns binnenkomst vergezelde. Stein, die zijn
wapenuitrusting had afgelegd en op de gerooster­de poot
van een grote vogel zat te kluiven, riep vanuit de gang
die naar de kleedkamers leidde: 'Hé, jong. Bezoek voor je.
Je ouwe vriendje van na Christus.'
Raimo Hakkinen gleed steels naar binnen, zijn bleke ogen
dwaalden rond. Geen van de Tanu-krijgers of van de
mensen schonk hem enige aandacht, maar toch sprak hij
op ongeruste fluistertoon. 'Een minuutje van uw tijd, Heer
Aiken. Dat is alles.’
De grappenmaker was volkomen verbluft. 'Heer? Wat is
dat voor gezeik, man! Ik ben het, grote Hakker, je kleine
kleuter­vriendje.'
Aiken zond een snel signaal uit tot achter die
bloeddoorlopen Mongoolse ogen en vond daar niets
anders dan chaos. Er was nauwelijks nog een zinnige,
coherente gedachte te vinden in dat moeras van
uitputting en angst dat nu de geest van Raimo vorm­de.
Op de een of andere manier had de zilveren halsring al de
persoonlijke duivels in de vroegere houthakker wakker
gemaakt. Zijn ervaringen gedurende de afgelopen twee
weken, gecombi­neerd met dat ontwaken van negatieve
hersenladingen, had zijn hersens op de rand van de
ondergang gebracht. 'Die vrouwen, Aik! Die verdomde
kerels-verslindende hoerewijven van een Tanu! Ze hebben
me uitgeknepen als een citroen!' Stein sloeg zichzelf op
een grote dij en liet een wreed gebulder van het lachen
horen.
Raimo liet zijn hoofd hangen. Hij zag eruit alsof hij tien
kilo was kwijtgeraakt. Het eens zo arrogante Finse gezicht
was verkreu­keld en vlekkerig, het blonde haar slierde
vanonder een jolige kap naar beneden en het eens zo
krachtige lichaam leek geschrompeld in een kostuum dat
een parodie was van iets uit de Italiaanse Renaissance,
compleet met grote pofmouwen, een hoogsluitende broek
en een flap in zijn kruis. Raimo besteedde geen aandacht
aan de hoon van de Viking, maar vouwde zijn handen en
viel op de knieën voor de onruststoker. 'Om Gods liefde,
Aik—help me! Jij kunt het. Ik heb gehoord hoe deze
stinkende rotstad uit je hand eet.'
Genezen en herstellen was niet Aikens sterkste punt,
maar hij deed zijn best en probeerde te doen wat hij kon
voor de gerafelde psyche van Raimo. Enkelen van de
Tanu-deelnemers aan de toernooien begonnen
nieuwsgierig te staren en dus trok hij Rai­mo mee naar
buiten. Stein liep hen achterna, kauwend op zijn poot.
'Ze hebben me van de een naar de ander doorgespeeld,'
zei Rai­mo. 'Al die wijven die zelf geen kinderen hebben.
En dat is een hele volière vol. Ze proberen ieder
nieuweling met een zilveren ring uit en ook sommige
grijzen als ze die aantrekkelijk genoeg vinden. Maar als
het zo uitkomt dat je ze niet goed genoeg kunt opgeilen,
dan zijn ze ineens zo lief niet meer. Dan komen ze aan
hun gerief door . . .Jezus, Aik! Heb je enig idee wat ze
kunnen uithalen met iedere kerel die zo'n ding om zijn
nek draagt?' Aiken zag het. Hij bewoog zich snel door al te
vertakkingen van dit vernederde, door heksen bereden
brein, sloot pijncircuits af en zette een tijdelijke,
verzachtende structuur overeind die een beetje zou
helpen. Wanneer het opnieuw erg werd, zou Raimo zich
daarachter kunnen terugtrekken om gek worden te
voorko­men. Terwijl het zenuwachtig trekkende gezicht
van de vroegere houthakker langzaam wat ontspande,
pleitte hij: 'Laat ze me niet te pakken krijgen, Aik. We zijn
vrienden geweest. Laat die Tanu-hoeren me niet kapot
naaien.'
Een plotselinge uitbarsting van gelach en gespreksflarden
werd hoorbaar aan het einde van de lange gang. Zes
grote verschijnin­gen van bovenaardse schoonheid, een en
al veelkleurige zijde en flonkerende juwelen en golvend
blond haar en boordevol opge­wonden hormonen, kwamen
glijdend en onder veel uitroepen begerig op de drie
mannen af.
'We hebben je gevoeld en we wisten dat je je hier had
ver­stopt!'
'Ondeugende, lekkere Raimo! Zomaar weglopen!' 'Nu
zullen we je toch weer moeten straffen, of niet?' 'Zusters!
Zien jullie wie dat is, die grote? Dat is Stein! Laten we
hem ook nemen!'
Een haastig geschuifel in een wolk van parfum. Toen de
botsing van verzamelde mentale overredingskracht tegen
een massief bewustzijnsschild van goud, gevolgd door
mentaal gegiechel en losbandig gekwetter dat zelfs Aiken
en de Viking op scherp zette hoewel zij achter de
psychische barrière van Aiken verscholen zaten. Er klonk
nog eenmaal een kreun. 'Laat ze niet hun gang gaan.'
Toen was Raimo met de Tanu-vrouwen verdwenen.
'Heilige shit,' fluisterde Stein.
Aiken schudde zijn potsenmakerskop. 'In onze oude
wereld zou­den we hebben gezegd, wat een zalige manier
om de pijp uit te gaan. Maar je zou het niet geloven als ik
je vertelde wat ik bin­nen in de schedel van de arme
sodemieter heb gezien. Dat is erger dan de dood! En hij
zal het gewoon niet kunnen volhouden met die geile
meiden.' Stein zei: 'Jammer dat jij geen les geeft'. 'Aiken
Drum!' Vocaal en mentaal kwam het commando van de
Heer der Zwaarden. 'Je wordt verzocht om je krachten te
demonstreren ten aanschouwe van de koning, al zijn
edelen en heel de bevolking van Muriah.'
'Oh, oh. Ik moet op.' Voor één keer was al zijn snaaksheid
ver­dwenen terwijl hij Stein aankeek. 'Als ze me daar
binnen te pak­ken krijgen, zal Mayvar je naar de plek
brengen waar Sukey zich verborgen houdt.'
'Geef ze ervan langs, kerel,' zei de Viking hem.
'Weest zo goed, Ontzagwekkende Majesteiten, om het
eerbe­toon te aanvaarden van de mens Aiken Drum,
drager van een gouden halsring, een kandidaat gesteund
door de Eerbiedwaar­dige Mayvar de Koningmaakster,
presidente van het Gilde der Heldervoelenden.'
Aiken reed op zijn zwarte chaliko voorwaarts om zijn
respect te betuigen. Het applaus was bijna even
enthousiast als dat wat Nodonn de Strijdmeester ten deel
was gevallen. Nodonn zelf stond aan de voet van de trap,
samen met Tagan en de Maarschalk der Spelen. Hij had
zijn hoofd ontbloot en droeg een welwillende uitdrukking
op zijn gezicht. Toen de toejuichin­gen geheel waren
verstorven, zei hij: 'Aiken Drum, jouw Eer­biedwaardige
Patrones heeft ons geïnformeerd over je indruk­wekkende
psychische kwaliteiten. Maar dat zijn niet de vaardig­‐
heden die vanavond maatgevend zijn wanneer we je
kandidatuur beoordelen. Nu zullen we de fundamentele
kwaliteiten onder­zoeken die nodig zijn voor iemand die
deel wil uitmaken van onze strijdcompagnieën: moed,
doortastendheid, intelligentie! De­monstreer deze
eigenschappen terwijl je de tegenstander tege­moet treedt
die ik vanavond voor je heb uitgezocht. Zijn naam,
overeenkomstig de legenden in Goriah, is Phobosuchus.
De meeste van zijn soort zijn al zo'n vijftig miljoen jaar
uitgestor­ven. Maar enkele hebben als levende fossielen
die ondergang overleefd ten zuiden van de stad die de
mijne is, in een groot gebied waar de rivier de Laar
doorheen loopt en waar de langgenekte zeemonsters
komen om te broeden en zich te koesteren. Door de
kracht van mijn geest heb ik één van deze monsters
onderworpen en hierheen gebracht om jouw
bekwaamheden te beproeven. Maar ik eis van je, Aiken
Drum, dat je je onze regels van deze sport herinnert! Het
gebruik van mentale kracht is in deze strijd niet
toegestaan! Alleen lichaamskracht telt, dapper­heid en
gewone scherpzinnigheid! Overtreed onze regels en dan
zal de gezamenlijke woede van dit edele gezelschap je
volstrekt vernietigen.'
Een sonoor geluid ging door de menigte. Emoties van
allerlei aard golfden rondom die kleine figuur in het goud,
sommige vijandig, sommige spottend of angstig maar
anderen . . . Ik mag verdomd zijn, dacht Aiken, maar ik
geloof dat de meesten willen dat ik win!
Toen Nodonn klaar was met zijn raadgevingen, gaf de
koning het sein dat de strijd kon beginnen. Met één hand
tilde Aiken de lans met de vaantjes omhoog en groette
ermee, eerst naar de koninklijke loge, vervolgens naar het
overige publiek. Met de andere hand gaf hij zijn chaliko de
sporen en draaide rond om het centrum van de arena in
het gezicht te krijgen. Voor de Strijdmeester maakte hij
met de hand nog eens het gebaar dat ook op zijn blazoen
stond afgebeeld.
Er ging een luid gejuich op. Een zwaar gebarricadeerde
deur naast de gewone dierenverblijven zwaaide open en
onthulde een duistere, grotachtige ruimte. Nodonn riep
luidkeels en liet tege­lijkertijd zijn mentale en vocale
commando horen. 'Phobosuchus, kom te voorschijn!'
Een draak snelde de arena binnen en stopte midden in
het veld om zijn kaken open te sperren en een gesis te
laten horen dat klonk als de eruptie van een geyser.
De toeschouwers reageerden met kreten van ontzag en
een don­derend applaus voor deze nieuwigheid, want iets
dergelijks was nog nooit eerder in de arena van Muriah te
zien geweest. Phobo­suchus was een monsterachtige
krokodil. Enkel de schedel had al een lengte van twee
meter en de tanden in de blauwgrijze bek hadden ieder
de afmeting van een flinke banaan. Op zijn gemak hurkte
Phobosuchus op zijn achterpoten in het zand terwijl hij
met een sardonische, katachtige glinstering in zijn ogen
de nade­ring gadesloeg van Aikens zwarte chaliko. Zijn
lichaam mat zeker vijftien meter en langs de ruggegraat
was het geheel bedekt met beenachtige, gepantserde
uitsteeksels. Door een gril van de Strijdmeester was de
natuurlijke kleur van het monster, een bandpatroon van
bleekgroen en zwart, aangevuld met een schildering in
zijn eigen heraldieke kleuren, roze-rood en goud.
Opgewonden door het geschreeuw van de menigte, de
heldere lampen en de pijnlijke mentale prikkels die
Nodonn hem zoeven had toegediend, ging Phobosuchus
op zoek naar een prooi die hij kon verslinden. Hij sloeg
met zijn gezaagtande staart en liet daarbij een stinkende
muskuswalm uit zijn klieren loskomen. Daarna tilde hij zijn
grote lichaam van de grond en begon in een stevige galop
naar zijn meest voor de hand liggende prooi te rennen.
De quasi Schotse pioniersplaneet Dalradia waar Aiken
Drum was grootgebracht, kende helemaal geen
krokodillen en de eco­logische ingenieurs hadden deze
soort ook geen waardevolle aan­winst gevonden voor het
lokale milieu. Zodoende had Aiken geen flauw idee wat
voor soort creatuur op hem kwam aangedonderd. Daarom
besliste hij dat het een draak moest zijn. Een draak die
rennen kon als een racepaard en die bovendien door en
door nijdig was. De etikette van de strijd schreef voor dat
hij dit monster met koudbloedigheid tegemoet moest
gaan. Daarom velde hij zijn lans en stompte zijn
gespoorde hakken tegen de brede schoften van zijn rijdier
...
.. .en vergat helemaal om die met zijn geest vast te
houden. De zwarte chaliko gaf een luide schreeuw van
angst en wierp hem af. Vervolgens rende het dier voor zijn
leven naar het andere einde van de arena terwijl de jonge
man in zijn goudglazen wapenrusting overeind krabbelde,
zijn lans van de grond raapte en er eveneens vandoor
ging met Phobosuchus op zijn gemak in de achtervolging.
Na enkele ogenblikken van stomme ontzetting, barstten
de toe­schouwers los in een donderbui van hilariteit en de
hemel daar­boven vulde dat aan met een kanonnade van
donderslagen waar­door de krokodil zich op zijn beurt
geïnspireerd voelde tot een rommelende binnensmondse
reactie. Ondertussen joeg hij Aiken Drum van de ene kant
van de arena naar de andere terwijl de clowns, de
scheidsrechters, de dierendrijvers, de mestschoffelaars,
de Tanu-edelen in hun met juwelen bezette pantsers en
andere eerbiedwaardige autoriteiten, over elkaar heen
struikel­den en sprongen of levitatie toepasten tot in de
voorste rijen om uit de buurt van het voorbijsnellende
monster te raken. Toen hij de trappen voor de koninklijke
loge naderde, waar
Nodonn, Tagan en een paar andere toeschouwers van
hoge rang als uit steen gesneden schaakstukken
toekeken, veranderde Aiken plotseling van koers. Met een
scherpe boog week hij af naar het midden van de arena
met Phobosuchus, die wat achter adem raakte, twee of
drie meter achter zich. Zijn lans als pols­stok gebruikend,
die daardoor met het achtereind diep in het zand verzonk,
vloog Aiken hand over hand als een gouden raket omhoog
en kwam op vijftien meter afstand aan de andere kant
van Phobosuchus weer op de grond. Het ondier aarzelde
en schrok toen van de wapperende vaantjes en de nog
natrillende lans in de aarde van de arena.
Phobosuchus stopte, zijn buik tegen de grond, zwaaiend
met zijn gapende bek in de richting van het gouden
kereltje dat om zijn flanken danste. Aiken vloog naar het
achtereinde van de grote krokodil voor die zijn massa
opnieuw kon omkeren en ontdekte eindelijk de blinde vlek
van het schepsel. Omhoog fladderend als een herfstblad,
rende hij over de knobbelige en bepantserde rug, in
balans blijvend als een koorddanser terwijl het reptiel zich
wrong en wentelde in een poging erachter te komen wat
die hoogst merkwaardige prooi nu van plan was.
Plotseling bevroor de krokodil. De menigte hield als één
man de adem in. Aiken liet zichzelf voorover vallen op de
kleurrijk beschilderde rug en klemde zich uit alle macht
vast aan een paar uitstekende schubben van de
bepantsering. Phobosuchus ont­plofte in een aanval van
steigeren en bokken en draaien, woe­dend en vastbesloten
zich van de menselijke plaaggeest te bevrij­den die zich
aan zijn rug had vastgeklemd. Zijn kaken klapten open en
dicht alsof er bomen werden versplinterd; hij kronkelde en
sprong rond met de lenigheid van een klein hagedisje en
pro­beerde Aiken van zijn rug te halen door zijn messcherp
geklauw­de achterpoten te gebruiken. Ondertussen deed
de staart van het reptiel wolken stof en zand
omhoogwervelen waar zowel de draak als Aiken soms
tijdelijk geheel achter verborgen gingen. Maar toen het
beest ten slotte pauzeerde om even bij te komen, lag
Aiken Drum nog steeds in positie, op zijn eigen
gepantserde buik tussen twee rijen schubben in, net
achter de voorpoten. Phobosuchus liet zich weer op zijn
buik zakken en siste van uit­putting. Terwijl de bek, bijna
zo lang als Aikens lichaam, weer dichtging, sprong de
grappenmaker plotseling overeind, rende omhoog langs
de nek, tussen de ogen en naar beneden over de hele
lengte van die schedel om er bij de snuit af te springen.
Het monster leek vol gefascineerde verbazing toe te
kijken, terwijl Aiken naar zijn lans rende, die uit het zand
wrong en langs dezelfde waanzinnige route terug rende
tot op de schouders van het reptiel, terwijl de purperen
vaantjes van zijn lans boven zijn stoffig geworden gouden
helm wapperden.
'Maak hem dood! Maak hem dood!' trompetterde de
menigte. Phobosuchus klapte vertwijfeld zijn bek open en
voor Aiken ver­rees de geweldige schedel als een
omhooggehaalde brug uit een nachtmerrie. Zijn lans in
gereedheid, keek de kleine man in de ondersteboven
gekeerde ogen van de draak. Zijn mentale vermo­gen
vertelde hem waar de hersens lagen achter die structuur
van de benige schedel en onder die dik beklede huid, de
twee wandbeenopeningen achter de oogkassen.
Aiken koos voor de rechter, liet zijn lans er diep in
verdwijnen en sprong direct van de rug van het monster
naar een veilige afstand. Opnieuw brak Phobosuchus los
in een orgie van geweld en geschok en dat duurde enige
tijd, want draken sterven niet al te gemakkelijk. Maar ten
slotte lag het grote lijf krimpend in het stof en Aiken trok
de lans met de vernielde vlaggetjes uit de bloedende
hersenen. Daarna wandelde hij uiterst langzaam naar de
koninklijke loge.
Daar stond koning Thagdal hem op te wachten,
geflankeerd door de glimlachende koningin en Nodonn de
Strijdmeester bla­kend van glorie. En er stond ook een
grote, gebogen figuur in een pruimkleurig gewaad, die
zijn stoffige wapenrusting met een gebaar van haar hand
schoonveegde en hem een nieuw vaandel en violette
pluimen overhandigde en een mantel in purperzwart met
lovertjes als een nachthemel voor de huldiging door de
koning.
Driemaal moest de Maarschalk tot stilte manen: 'Stilte
voor de accolade van Zijne Ontzagwekkende Majesteit.'
Pas toen zweeg de menigte.
De Heer der Zwaarden kwam naast de koning staan en
hield die een schede voor waaruit Thagdal een zwaard
van amethist trok. Met het blad in de ene hand en het
gouden gevest in de andere, hield de koning het wapen
horizontaal voor het gezicht van Aiken Drum.
'Wij bieden je hierbij deze accolade aan en maken je voor
eeuwig tot een trouw ridder. Welke naam kies je om na je
inwijding te dragen in de edele strijdcompagnieën van de
Tanu?' De mentale stem van Mayvar penetreerde
fluisterend de are­na.
Hij mag zijn eigen naam niet kiezen. Ik zal dat voor hem
doen op de juiste tijd. Maar die is nog niet gekomen. De
koninklijke mond verstrakte en de blonde uiteinden van
zijn baard trilden. 'Ik leg mij neer bij het besluit van mijn
Eerbied­waardige Zuster, jouw Vrouwe en Patrones. Je zult
je eigen naam behouden totdat de tijd die zij... voorziet,
gekomen is. Aanvaard dan nu dit zwaard, Heer Aiken
Drum en draag het in mijn dienst tegen Delbaeth!'
Grinnikend en lachend accepteerde Aiken het wapen van
vitredur. De Heer der Zwaarden bevestigde de schede aan
zijn schou­derriem en de toeschouwers schreeuwden:
'Slonshal!' Boven in de koninklijke loge hing Heer Greg-
Donnet over de balustrade en morste eigeel naar
beneden. 'Goed gedaan! Goed gedaan, jongen!'
Hij keerde zich naar Heer Aluteyn die de ceremonie met
uiterste terughoudendheid had gadegeslagen. 'Nu weten
we dat zijn moed even groot is als zijn metafuncties.
Misschien zat Mayvar er dan toch niet zover naast als we
dachten, hè, Aluteyn?' 'Klets niet uit je nek, Greggie. De
Vorm van Vuur is er nog. En tegen hem heeft dat jong
geen enkele kans.' Greg-Donnet schaterde. 'Dacht je van
niet? Er is driehonderd tegen één op hem gewed, dat is
waar. Maar dat was voor hij met deze draak afrekende.
Kan ik je nu interesseren in een persoon­lijke weddenschap
tussen ons tweeën?'
Beneden in de arena omhelsde Mayvar haar
beschermeling. De koning en de strijdmeester bestegen
de trappen weer. Ze zagen er beiden onverklaarbaar
grimmig uit.
'Een weddenschap?' vroeg Aluteyn, eerst verbaasd,
vervolgens nadenkend. 'Oh nee, Greggie. Ik denk van
niet. Liever niet.' 'Daar was ik al bang voor,' zuchtte de
gek. Hij stak zijn hand uit naar nog een eitje.

11

De trimaran zeilde westelijk van het uitstekende deel van


Aven, scherend over de ondiepe zoute lagune onder een
wind die was opgeroepen door de meta-psychische kracht
van Mercy, nadat Bryan geprotesteerd had dat het een
veel te kalme dag was om te kunnen zeilen.
Om beurten zaten ze aan het roer en de tijd vloog voorbij.
Zij zong dat zo ongewoon vertrouwd klinkende Lied van
de Tanu, terwijl het rood witte zeil voor hen opbolde en
het verre vasteland en de met sneeuw bedekte oostelijke
toppen van de Cordillera voor hen verborgen hield.
Vrremd, dacht hij, terwijl hij genoot van haar nabijheid en
hun snelheid en de warmte van de zon. Vreemd om te
bedenken dat dit de aarde was. De Drakenhoogte van
Aven die eens de heuvels van Mallorca zouden worden,
hadden nu lagere hellingen bedekt met wildbossen en
vlakten waar hipparions en antilopen en mastodonten
graasden op de koninklijke jachtterreinen. Deze
taankleurige hoogten, nu af en toe half verborgen in
nevels aan stuurboord, zouden binnen zes miljoen jaar in
eilanden verande­ren, Ibiza en Formentera. (Maar nooit
zou hij meer op een jacht door de azuren golven voor
Punta Roya varen, want de wateren van het Plioceen
waren bleek als melk en zo zagen ook haar ogen eruit, die
de weerschijn van die zee droegen.) Zo vreemd. De
massa van het Schiereiland der Balearen rees omhoog
door de gestage afzettingen van zout en gips en andere
sedimenten die hier terecht waren gekomen gedurende
de talrijke overstromin­gen en terugtrekkingen van het
Mediterrane Bekken. Riviertjes die ten zuiden van Aven
stroomden hadden de minerale afzettin­gen uitgesneden
in kloven en pieken, torens en pilaren, pastelkleurig
gestreept en fonkelend in hun sprookjesachtige schoon­‐
heid . . . dat zou allemaal verdwenen zijn zonder een
spoor ach­ter te laten in de tijd van het Galaktisch Bestel,
wanneer onvoor­stelbare hoeveelheden water de bedding
van de zee twee kilome­ter dieper naar beneden zou
hebben gewerkt, afgronden schep­pend waar nu de
Pliocene ondiepten glinsterden in het kielzog van de
trimaran. Heel vreemd.
Na een lange tijd varen sloten de laagvlakten hen in en
ontvouw­den zich tot verblindende gipsduinen vol
schemerende weerspie­gelingen van verweerde pinakels
en uitgelopen stollingsgesteen­te. Er waren heuvels en
kliffen. De boot zeilde een toverachtige fjord binnen waar
het wit plaats had gemaakt voor purper en grijsblauw,
waar afgesleten hellingen van oude as en vulkani­sche
slakken en sintels dun werden opgevuld met jonge conife­‐
ren. De fjord was diep, met water dat nu uit westelijke
richting werd aangevoerd. Maar Mercy's getemde wind
liet hen niet in de steek en voerde hen dwars tegen de
golven en de stroom in tot ze ten slotte op een grote
oppervlakte open zoutmoeras kwamen, een groene en
van leven vervulde steppe die zich eindeloos naar het
nevelige westen leek uit te strekken. 'Dit is het Grote
Brakke Moeras,' vertelde ze hem. 'Een Spaanse rivier
brengt er zoet water naar toe vanaf de hoge bergen die
wij de Siërra Nevada noemen.'
Het verminderde zoutgehalte van het gebied zorgde voor
een omgeving die heel wat minder vijandig tegenover het
leven was dan de kusten van het Mediterrane Bekken.
Gras en zegge en mangroves gedijden in de ondiepten en
er waren talrijke kleine eilanden ontstaan vol struiken en
kleine bomen en overal woeke­rende ranken. Meeuwen en
duiven zeilden door de lucht. Roze met zwarte flamingo's
pikten schelpdieren in de poelen en vlo­gen met
toeterende kreten weg wanneer de trimaran dichtbij
kwam.
'Hier zullen we stoppen,' zei Mercy. Haar psychokinetische
wind stierf uit tot het lichtst denkbare briesje. Ze haalden
het driehoekige zeil binnen en koersten naar een
prachtige aanleg­plaats waar een grote verhevenheid van
kalksteen werd gekroond door laurier en tamarisken die
schaduw boden. 'De Zuidelijke Lagune eindigt waar deze
fjord begint,' zei ze. 'Dit moeras strekt zich van hier naar
het westen zo'n honderdvijftig kilometer uit en daarachter
zijn enkel verdroogde meren en zand te vinden,
woestijnen vol kalk tot aan de landengte van Gibraltar.
Het bevindt zich allemaal beneden het zeeniveau op de
vulkaan Alboran na en een paar andere, kleinere kegels.
Daar leeft niets anders dan hagedissen en insekten.' Ze
rolde de lijnen keurig op en liet het aan hem over de
kleinere zeilen in te halen. Zelf ging ze de kleine cabine
binnen en haalde de mand met de lunch die hij had
klaargemaakt: een fles echte Krug '03, gekocht op de
zwarte markt van Muriah, een stuk van de kaas uit de
streek, die iets van cheddar weg had, een saus van
ganzelevers, zoete boter, een stokbrood en sinaasappels.
Het was te laat in het seizoen geweest voor zwarte
kersen. 'Als je ginds in de toekomst maar op me had
willen wachten,' zei Bryan, 'dan hadden we dit nu bij
Ajaccio in de buurt gegeten. Ik had het allemaal al
uitgedacht. De tocht zelf, eten onder de maan van Corsica
...'
'Het verplichte spel van de liefde, liefste Bryan?' Haar
wilde ogen waren nu opaalkleurig geworden.
'Ik wilde met je trouwen, Mercy. Ik hield van je vanaf de
eerste dag dat ik je zag. Ik houd nog steeds van je.
Daarom moest ik je achternakomen, zelfs over deze
afstand.' Ze stak een van haar handen naar hem uit en
raakte zijn wang aan. Het briesje speelde even door de
dikke waterval van kastan­jekleurig haar dat van achteren
met een klein lint was samenge­bonden. Ze droeg niets
van de buitensporige kleding van de Tanu, maar slechts
een simpel pakje van groen en wit, gemaakt om in te
zonnebaden en naar de mode van haar eigen tijd. Alleen
de ring om haar hals in de V-vormige uitsnijding
herinnerde hem aan de afstand die Mercy van Rosmar
scheidde. Wat deed het ertoe? Wat deden al die
veranderingen ertoe, al de intriges van de buitenaardsen
of de cynische wijze waarop haar buitenaardse minnaar
haar voor deze dag aan hem had toever­trouwd terwijl hij
vertrok voor zijn dwaze expeditie. Mercy was hier en
werkelijk. Al het andere was een fantasie die vergeten
mocht worden ... of tenminste tijdelijk. Ook al verandert
de aarde, ook al verandert de hemel, ik zal haar blijven
liefhebben .. .
'Hebben ze je gelukkig gemaakt?' wilde hij weten.
Ze sneed het brood met een glazen mes en deelde de
kaas in plakjes.
'Kun je dat niet zien, Bryan?'
'Je bent anders. Levendiger. In onze wereld heb ik je nooit
horen zingen.' 'Hoe wist jij dat?'
Hij glimlachte alleen maar.
'Ik ben blij dat je hier zingt, Mercy.'
'Ik heb nooit thuisgehoord in de wereld waar wij geboren
wer­den. Lach niet! Er zijn onder ons meer wisselkinderen
dan jij denkt. Geboren op de verkeerde plaats of tijd.
Atavismen. Geen enkele vorm van therapie, van chemisch
geknoei met mijn brein, van grondig herstelwerk heeft me
ooit geholpen om me goed of tevreden te voelen. Geen
enkele man ... vergeef me als dit je pijn doet... geen man
heeft me ooit meer gegeven dan een tijde­lijke
vertroosting. Ik heb nooit een mens gekend van wie ik
wer­kelijk kon houden.'
Hij schonk de champagne in. De woorden die ze sprak
beteken­den niets en dus deden ze ook geen pijn. Ze was
hier, bij hem. Niets anders deed ertoe.
'Het waren mijn latente vermogens, Bryan. Dat besef ik
nu. De mensen hier hebben me geholpen om dat te
begrijpen. Al die sterke metapsychische spanningen in mij
die nooit een uitweg vonden. Die me naar beneden
trokken, begrijp je dat? De werk­zame meta's van het
Bestel hebben hun prachtige Eenheid, maar van dat alles
was er niets voor mij op de Oude Aarde. Ik hoorde
nergens bij, ik vond nergens rust, nergens vrede ... Ik
vond iets van troost in drugs, een klein beetje meer in
muziek, in mijn werk met de middeleeuwse schouwspelen
in Ierland en Frankrijk. Maar het hielp niet echt. Ik voelde
me een buiten­staander, een mislukkelinge. Een klein
beetje niet levensvatbaar schuim op die beroemde
kweekvijver van menselijke genen.' 'Mercy!' Ik zou altijd
en overal van je hebben gehouden. Op elke manier.
'Maar genoeg daarover!' Ze lachte luchtig en nam het
glas schuimende wijn van hem over. 'Je weet best dat ik
een hopeloos geval was, zo hulpeloos en verloren als een
nachtvlinder om een straatlantaarn. Ik speelde mijn
spelletjes op het kasteel en vond andere verlorenen om
mijn bed te delen. En ik verstikte nogal wat pijn in de rook
van de sinsemilla. Een klassieke zonde. Je kunt het roken
als een sigaret en dan werkt het euforisch. Ik had een
paar zaailingen ervan hiermee naar toe genomen zonder
te weten natuurlijk dat ik het hier nooit meer nodig zou
hebben. Deze plek, deze mensen, alles op deze wereld is
waar ik ooit van heb gedroomd en naar verlangd zonder
het te weten.' 'Alles wat ik wilde,' zei hij, 'was jou. Als je
niet van me kunt houden, dan wil ik je gelukkig zien.'
Ze legde haar vinger op zijn lippen en hief daarna haar
eigen glas zodat hij eruit kon drinken.
'Mijn lieverd. Je bent een uitzonderlijke man, lieve Bryan.
Op jouw eigen manier misschien even vreemd als ikzelf.'
'Ik zou jou niet lastig vallen als ik wist dat je met hem
gelukkig was .. .
'Stil. Je weet nog niet hoe het hier toegaat. Het is allemaal
nieuw. Een nieuwe wereld met nieuwe gewoonten. Een
nieuw leven, voor jou net zo goed als voor mij. Wie weet
wat er gebeuren kan?'
Hij keek over het glas heen en ontmoette haar
opgewonden blik, nog steeds niet begrijpend wat ze zei.
'Weet je wat zij in mij hebben losgemaakt?' riep ze uit.
'Wat deze gouden halsring voor mij heeft gedaan? Ik ben
een schepper geworden!.. . Niet het soort dat illusies
maakt of dingen uit­vindt of kunst maakt. Een heel wat
beter soort! De allerbesten van de scheppende Tanu zijn
in staat energie bijeen te brengen en die te kanaliseren.
Dat kan ik ook. Lichtflitsen projecteren, elektrische
ontladingen, zorgen dat voorwerpen heet of koud worden.
Maar ik kan ook andere dingen, dingen waartoe geen
enkele Tanu in staat is! Ik kan lucht en vochtigheid en
rondzwer­vend stof of ieder soort ouwe rommel die je je
maar kunt voor­stellen bij elkaar brengen en dat kneden
en transformeren tot iets volkomen nieuws! Kijk .. . kijk
alleen maar!' Ze sprong overeind waardoor de boot begon
te schommelen en strekte haar handen uit naar de hemel,
een godin die wind en modder en zout water opriep en
cellulose en suiker en zuren en esters van het gras. Een
kortdurende vlam, een explosieve ver­binding ...
Ze hield kersen omhoog.
Bijna lichtzinnig lachend liet ze het donkerrode fruit aan
haar vingers bengelen. 'Ik zag ze in jouw geest! Je
favoriete vruchten die je op je ware liefde had willen
uitgieten! Wel, hier zijn ze dan om de picknick compleet
te maken die we zo lang hebben uitge­steld. We zullen ze
eten, samen met de gouden appels van de Hesperiden.'
Dit was geen werkelijkheid, vertelde hij zichzelf. Enkel zij
was werkelijk in deze wereld. En dus bleef hij kalm en
glimlachte terwijl zij de kersen in een groot servet liet
vallen dat hij over de kaartentafel had uitgespreid. De
vruchten waren koud, gecon­denseerd water glinsterde op
de sappige vormen. 'Ik ben nog steeds aan het leren hoe
ik die krachten optimaal kan gebruiken. En er is geen
garantie dat ik dat vermogen volledig op mijn kinderen
kan overdragen, want dit soort eigenschappen zijn
onvoorspelbaar. Maar wie weet? Misschien zal ik op een
dag in staat zijn zelfs de genen te manipuleren! Nodonn
denkt dat dat mogelijk is, hoewel Gomnol en Greggie dat
ontkennen. Maar ook zonder dat kan ik wonderbaarlijke
dingen tot stand brengen. Echt wonderbaarlijke dingen!'
'Je bent altijd een wonder geweest,' zei hij. (Ach, kinderen.
Wiens kind?)
'Ah, sufkop,' zei ze, pretenderend dat ze boos was. 'Die
van de Thagdal natuurlijk. De eerste is altijd van hem. Je
weet onge­twijfeld over onze ius primae noctis. En maakt
jou dat wat uit?'
'Alleen mijn liefde voor jou doet ertoe. Ik zal je altijd
liefhebben, onverschillig wat je bent.' 'En wat denk je dat
ik ben?'
Ze keek in zijn geest en de woede die nu te voorschijn
kwam, was echt. 'Ik ben niet Nodonns maîtresse! Ik ben
zijn vrouw! Hij heeft mij genomen en niemand anders.'
En zestien Tanu-vrouwen en vierhonderd mensen met
talenten en psychische vermogens voor jou .. . 'Het kan
me niet schelen, Mercy. Houd op met mijn gedachten te
lezen. Ik kan er niets aan doen hoe mijn gedachten
komen. Het heeft niets te maken met mijn liefde voor jou.'
Ze wendde zich van hem af en keek uit over het drassige
land. 'Op een dag zal hij koning zijn wanneer de Thagdal
te oud is geworden. Wanneer hij voelt dat hij de volledige
steun krijgt van de strijders, dan zal hij ondanks Mayvar
de oude man uitdagen en winnen in de Ontmoeting der
Helden. En ik zal zijn koningin zijn. Geen van zijn andere
vrouwen bezaten vermogens die zich met de mijne
konden meten. Al die buitenaardsen waren onvruchtbaar,
op vijf na die dochters hadden, maar zij stierven. De
mensen . .. aha, die waren mooi en wel vruchtbaar, maar
niemand had zulke talenten als ik. Ze zijn allemaal aan de
kant gezet. Dat zal mij niet gebeuren. Nadat ik een kind
voor Thagdal ter wereld heb gebracht, zal ik zwanger
worden van Nodonn. Zelfs als ik niet met de genen kan
manipuleren, dan nog kan ik er wel voor zorgen dat we
tweelingen en zelfs drielingen gaan krij­gen. Met de hulp
van Huid kan ik ze pijnloos ter wereld brengen, steeds
weer opnieuw. Ik zou er honderden kunnen hebben! En
duizenden jaren leven! Wat zeg je daarvan?' 'Als jij dat
wilt, dan wil ik het ook voor jou.' Haar verontwaardiging
smolt weg toen ze zag hoe verloren en hulpeloos hij
scheen te worden onder het aanhoren van haar toe­‐
komstdromen. Hij deed zijn best staande zijn evenwicht te
bewaren in de boot die licht schommelde en zij kwam
naar hem toe en sloeg haar armen om zijn hals en liet
hem haar zachtheid voelen.
'Bryan, Bryan, niet verdrietig zijn. Ik heb je toch gezegd,
dit is een nieuwe wereld! Ik kan niet beloven dat ik enkel
de jouwe zal zijn, maar je hoeft niet bang te zijn dat ik je
zal wegsturen. Niet wanneer je lief bent en een beetje
discreet. Niet wanneer je ... me wilt helpen.' 'Mercy!'
Ze sloot zijn lippen met de hare. Haar warmte en
stralende hel­derheid vloeiden plotseling over hem heen,
de twijfels en de ban­ge inblazingen van zijn logische
geest verjagend. Hij kuste haar en sloot haar vurige ogen
en zijn eigen visioen van de werkelijk­heid verdween.
Terwijl hun geesten zich met elkaar verenigden, volgden
hun lichamen en die vereniging was eenvoudig en vol­‐
maakt alsof engelen met elkaar paarden in plaats van
man en vrouw. Hij bracht haar in verrukking en zij, door
hem te accep­teren, joeg zijn vervoering naar nog groter
hoogten totdat ze beiden in elkaar verloren raakten als in
een nova van vreugde. 'Zo gaat het hier,' vertelde ze
hem. 'Wanneer geest en lichaam in volkomen harmonie
zijn, dan is het zo tussen geliefden. En van dat andere wil
je nooit meer iets weten.' 'Ja,' stemde hij in, 'ja.' 'En je zult
me helpen?' 'Altijd. Hoe je maar wilt.'
'Herinner je je belofte, mijn liefste, als je ontwaakt. Als je
echt van me houdt. Ik heb vijanden. Er zijn mensen die
me kwaad kunnen doen en ervoor zorgen dat ik nooit
datgene bereik wat me is toegezegd. Jij moet me helpen.
Ik zal je laten zien hoe. Ik heb je nodig.'
Hij hoorde zichzelf zeggen: 'Als je me maar laat blijven.'
'Natuurlijk.'
De gloed van de zon was afgenomen en het werd zacht
en duister terwijl hij naar haar diepten werd gevoerd.
'Je zult bij me blijven en me liefhebben. Zolang je kunt.'

12

Het lichaam in de doorzichtige schrijn lag opgebaard op


een verhoging van zwart glas in de grote hal van het Huis
der Gene­zers.
Al de Groten van de Koninklijke Tafel waren er om hun
respect te betuigen: koningin Nontusvel, Eadone, Dionket
de Genezer, Mayvar de Koningmaakster, Heer Aluteyn,
Sebi-Gomnol, Heer Bedwinger en Kuhal Aardschudder,
een zoon van de koningin, die de rechterhand was van
Nodonn en de tweede in kracht onder de psychokinetici.
Anderen in dat gezelschap waren Imidol, Riganone,
tweede onder de vervoelenden, Culluket, Ondervrager
des Konings en Anéar de Liefhebbende; allemaal kinderen
van de koningin, vervolgens Katlinel de Donkerogige,
halfmenselijke dochter van Heer Leyr, die als Bedwinger
afstand van die hoogste positie had moeten doen.
Andere groten waren niet aanwezig omdat zij aan hun
expeditie tegen Delbaeth waren begonnen: Thagdal de
Hoge Koning, Strijdmeester Nodonn, Tagan, Heer der
Zwaarden, Bunone, Meesteresse der Krijgskunst, Fian
Hemelbreker, Alberonn Geesteter en Bleyn de Kampioen.
De heersers van het Veelkleurig Land keken neer op de
dode Anastasya Astaurova, ze verbonden hun geesten en
zongen het Lied.
Er lag een vlies over de wijd open ogen. Onder de
gebogen neus­vleugels waren de opeengeklemde tanden
zichtbaar tussen de geopende lippen. De sierlijke hals
droeg nog steeds de gouden ring. Wit als het zout en koud
waren haar prachtige borsten en romp, helemaal bekleed
met de kleine bellen die ook benen en armen en de
fijngevoelige chirurgenhanden bedekten. Mentale spraak,
flitsend en vervuld van allerlei nuances, schoot tussen de
verzamelde rouwenden met elektriserende snelheid heen
en weer.
nontusvel: Tasha-Bybar, vaarwel. Je was te liefelijk om zo
te sterven. Helaas, je was de vreemdste van alle giften
die de Aarde ons schonk. Nooit begrepen, nimmer
voldaan en altijd ten prooi aan verschrikking die enkel in
de dans werd gekalmeerd en tot zo'n grotesk sterven
leidde.
dionket: Een variatie op haar sabeldans, maar met een
onvoor­zien climax. Was dat het?
gomnol: Ze was een genie! Ze had gered moeten worden!
dionket: Een team van mijn herstellers heeft drie weken
gepro­beerd om haar in Huid te genezen, maar haar geest
was niet meer in staat mee te werken. Er waren te veel
omstandigheden tegen: het immense trauma van haar
verwonding, haar langduri­ge staat van geestelijk ziekzijn
—uitgebrand en uitgeblust door onze liefde en haar
onbewuste verlangen naar vernietiging. Zelfs op haar
best was ze een onzeker voertuig voor de levenskracht,
slecht aangepast en nauwelijks daarin geholpen door haar
sek­suele omkering.
aluteyn: Niemand kon zo opereren als zij.
gomnol: Geen enkele Tanu-chirurg was haar gelijke. Geen
ander mens kon of wilde doen wat zij deed.
eadone: Zij was degene die de menselijke baarmoeders
opende, zij was de garantie voor onze overleving. Voor zij
arriveerde, dwaalde ons ras wankelmoedig onder deze
vijandige zon, zich veel te langzaam voortplantend. Zij liet
ons de weg zien om onze beperkingen te bestrijden, om
open te breken in een uitbarsting van leven waardoor we
meester zijn geworden over deze planeet. Heil aan de
heengegane Tasha-Bybar die ons heeft gered!
aluteyn + gomnol: Heil.
mayvar: We hadden onszelf kunnen redden als er
voldoende tijd was geweest.
eadone: Met die plaatsvervangende rama's? Nauwelijks!
aluteyn: Zelfs nu, Eerbiedwaardige Zuster, overtreffen de
Firvulag ons in aantal met vier tegen één. mayvar: Toch is
het waar wat ik zeg.
nontusvel: Luister naar Mayvar. Ze spreekt de waarheid,
ook al moge haar visioen dan afwijken van dat van mijn
Clan. Oh, ja ... we kunnen en zullen op eigen kracht
overleven. Wat het hoe betreft, verwijs ik in alle
nederigheid naar de vrucht van mijn eigen baarmoeder,
de kinderen van Thagdal en Nontusvel: sterke mannen en
vrouwen, pure Tanu zonder enige vermenging met
mensen, die aan onze Hoge Tafel zitten en
vooraanstaande plaatsen in de Gilden innemen. Zij zijn de
werkelijke redding van ons ras! Deze kinderen—mijn Clan
—en hun nakomelingen zijn het levende bewijs dat wij
Tanu op deze aarde kunnen over­leven, dat ons ras kan
blijven voortbestaan. Ik wil niets ten nade­le zeggen van
het werk van Tasha-Bybar of de andere positieve
bijdragen van mensen. Maar laat ieder zich ervan bewust
zijn dat de Tanu in staat zijn tot overleving zonder
vermenging met de menselijke genen! De Clan van
Nontusvel, een aantal van tweehonderdtweeënveertig,
heeft bewezen volledig aan het leven op deze planeet te
zijn aangepast!
kuhal + imidol + riganone + culluket + anéar: Laten de
woorden van de Koningin-Dame worden gehoord. Onze
Clan is de bron van onze overleving!
eadone: Jouw voortplantingsgemiddelde is nog altijd
beneden het haalbare en wenselijke, Koningin en Zuster.
Maar we zijn het erover eens dat jouw nageslacht het
krachtigst is onder de volbloeden.
gomnol: Toch kan niemand ontkennen dat de menselijke
genen de Tanu hebben gered. In de zestig jaar sinds onze
komst heeft de groei der bevolking zich vertienvoudigd.
Onder de gemengd-bloedigen vinden we de beste
krijgers, de beste scheppers en het overgrote deel der
bedwingers.
culluket: Ondanks dat moet nu toch de vraag ter sprake
wor­den gebracht of we onze genetische erfenis verder op
deze wijze moeten verdunnen.
imidol: En in de eerste plaats, Overredende Broeder,
willen we jouw schema ter discussie stellen dat je voor
Elizabeth hebt ont­worpen.
gomnol: Dus dat is het.
anéar: Geliefde Adoptief Broeder: wij van de Clan
koesteren niets dan vriendschap voor hen die van
gemengd bloed zijn of van uitsluitend menselijke afkomst.
Wij omhelzen de dragers van menselijk goud zoals jezelf,
die trouw zijn en die ons leven op deze planeet zo hebben
verrijkt. Maar we moeten voorzichtig zijn en niet onze
erfenis verkwanselen door meer en meer half­bloeden
voort te brengen.
riganone: Tana zou beter zijn gediend met een toename
van volbloeden. De levenskracht van de Clan heeft laten
zien dat de oorspronkelijke vitaliteit van de Tanu kan
worden voortgezet, zij het in een langzamer tempo.
kuhal: Rampen wachten ons als we doorgaan ons met
mensen te mengen! Onze edele broeder Nodonn heeft
ons hiervoor al tientallen jaren geleden gewaarschuwd.
Maar we waren zo beto­verd door de voordelen die de
mensheid ons bood, dat we er niet naar hebben willen
luisteren.
culluket: De kans op kinderen uit gemeenschap tussen
Thagdal en Elizabeth dwingt ons nu daartoe.
gomnol: De koning ondersteunt mijn plan volledig. Gretig!
eadone: Dat hebben Aluteyn en ik ook gedaan. En toch ...
ik moet een paar vergissingen toegeven die te maken
hebben met de rol van de mensheid binnen ons Hoge
Koninkrijk. Ook de Thagdal heeft hierover nagedacht.
Daarom hebben we de men­selijke antropoloog Bryan
Grenfell opdracht gegeven een studie te maken over de
gevolgen van het samenkomen van onze twee culturen
zodat we de patronen daarvan beter kunnen verstaan, de
goede en de slechte.
kuhal: Wij van de Clan hebben geen menselijke
antropologie nodig! De instincten van ons ras
waarschuwen ons voldoende voor het naderend onheil!
imidol: Wij en onze Moeder hebben beoordeeld wat er
moet gebeuren om de erfenis der Tanu te doen overleven.
Zodra de genen van Elizabeth zijn vermengd met de onze,
zijn de volbloed Tanu ten ondergang gedoemd. Wij
zeggen: maak een eind aan deze vermenging! Laten we
terugkeren tot onze oude manieren voor het te laat is!
aluteyn: De kinderen met het badwater weggooien?
Kolder! Jij en Nodonn zijn alleen maar bang dat jullie
kostbare dynastie er in macht op achteruit gaat.
eadone: Ondanks dat, onze overredende broeder Imidol
heeft toch een ernstige kwestie aangesneden.
nontusvel: Liefste Zuster—wij zijn ervan overtuigd hoe
ern­stig.
gomnol: Oh mijn Adoptieve Verwanten, laten we dit
onder­werp toch rationeel beschouwen. Dit hunkeren naar
de goede oude dagen van weleer is futiel. Ik heb de
verslagen bestudeerd van de Heer Historicus Seniet. Zijn
jullie vergeten hoe het wer­kelijk was voor de komst van
de mensen? Zouden jullie ander­maal willen leven in
primitieve versterkte plaatsen in de wilder­nis? Zouden
jullie je willen verlagen tot de barbaarse jagerscul­tuur van
de Firvulag? Jullie leefden als wilden voor wij onze
techniek en onze genen met jullie deelden!
nontusvel: Niet echt, mijn waarde Gomnol. Het was een
sim­peler leven, dat is waar. Bij lange na niet zo groots.
Maar we hadden de rama's om ons te dienen. En toen
waren onze jonge mensen nog geïnteresseerd in
vaardigheden en .. . aluteyn: Dat was wat anders dan die
dilettanten van tegen­woordig. Als de mensen en de
halfbloeden er niet waren, ging onze hele economie naar
de knoppen.
nontusvel: Kom, Aluteyn, je overdrijft. Ik ben een van de
Eer­sten, net als jij, ook al ben ik dan pas achthonderd jaar
koningin. We hadden een goed leven destijds. We
jaagden, niet enkel om de sport maar ook voor voedsel.
Er was een beetje handel met de Firvulag, huiden en
edelstenen, bruikbare kruiden en dergelijke. Zij kregen
daarvoor in ruil onze kostbare weefsels en pantsers. Kun
jij je nog herinneren hoe krijgshaftig onze strijders te voet
in de Grote Veldslag vochten, man tegen man, zonder
menselijke huurlingen tussen hen en de Aartsvijand?
Herinner jij je die veldslagen op het Veld van Goud van de
Firvulag en hoe we ons verheugden wanneer we het
Zwaard van Sharn veroverden en die trofee in triomf mee
naar huis namen? Misschien zouden zij het volgend jaar
heroveren, maar wij zouden oefenen en plannen
bedenken en onze fysieke kracht opvoeren voor de
volgende Veldslag en we zouden weer winnen! Dat waren
pas dagen, mijn beste! Maar nu ... veertig jaar achtereen
hebben we de Firvu­lag verslagen met de hulp van
mensen en halfbloeden. Hoe bleekjes zijn onze
overwinningen geworden. En wat gaat er gebeuren als
onze Aartsvijand zo ontmoedigd raakt dat ze wei­geren te
vechten?
Mayvar: Dat zou bewijzen dat tenminste zij een evolutie
door­maken.
dionket: Moreel gesproken, mentaal misschien niet.
culluket: Heer Hersteller, ik kan moeilijk zonder protest
deze flirt van jou en Mayvar aanzien die ketterij betekent
tegen onze glorieuze strijdidealen.
aluteyn: Doop je ketterij maar in chalikodrollen, beste
jongen. Ik zeg dat we minder lui nodig hebben die met
hersens knoeien en meer technici. De eenvoudige
vreugden van een barbaarser leven zijn allemaal goed en
wel, maar ik ben degene die ervoor moet zorgen dat de
glasovens blijven branden en dat er eten en drinken op de
tafels komt. Ik herinner me nog wat een moeite het kostte
om van de Tanu ambachtslui te maken omdat ze meer
geïnteresseerd waren in vechten en neuken en in de Jacht
dan in de dagelijkse arbeid. Oh, jawel, die dagen van
vroeger hadden hun charme. Ik heb ook gewenteld in
gorigheden en met blik­sems gegooid. Maar je kunt de
vooruitgang niet tegenhouden en we kunnen evenmin
doen alsof die tijdpoort niet bestaat. Die bestaat! De
mensen zijn gekomen. We hebben hen gebruikt. En nu
zijn de dagen van vroeger voorbij.
nontusvel: We zouden het beste ervan in ere kunnen
herstel­len.
kuhal: We zijn niet tegen materiële vooruitgang, Meester
der Vaardigheden. Enkel tegen de afbrokkeling van onze
Tanu-idealen en tegen de invoering van ons vreemde
menselijke gebruiken. De pacifistische sentimenten van
Heer Dionket en Vrouwe May var en zij die zich achter hen
scharen zijn goed genoeg bekend. Noem dat ketterij of
morele evolutie, wat maakt het uit. Maar de meerderheid
deelt hun inzichten niet. Het is een filosofie van
zwakkelingen, van halfbloeden, van mensen!
gomnol: Onze psychokinetische broeder vertekent de
werke­lijkheid. Alle mensen met een halsring, behalve die
paar die niet gunstig reageerden op die mentale
versterking, zijn trouw aan de Tanu. Wat de afbrokkeling
van jullie idealen betreft... wan­neer zijn jullie ooit sterker
geweest? Jullie regeren de wereld! En mijn plan kan jullie
heerschappij alleen maar glorierijker maken. Natuurlijk
zijn de tijden veranderd, maar dit is niet de planeet van
jullie oorsprong. Jullie hebben je aangepast, jullie zullen
daarmee doorgaan op Aarde. Dat is volledig in overeen­‐
stemming met de wil van Tana.
kuhal: We zijn dankbaar dat de Heer Bedwinger ons onze
eigen religieuze overtuiging wil uitleggen.
gomnol: Jullie angst voor mijn plan is ongegrond. Het is op
geen enkele manier een bedreiging voor de dynastie. Zou
de Thagdal er anders mee hebben ingestemd? Twijfelen
jullie aan het oordeel van je eigen koning?
eadone: Het plan rondom Elizabeth is opwindend. Ik ben
gefas­cineerd door het vooruitzicht om de mentale
ontwikkeling van ons ras te versnellen door haar
erfelijkheid te vermengen met de onze. We zouden vrij
kunnen zijn van de kunstmatigheid van de halsringen! We
zouden onze kinderen zien opgroeien tot waar­achtige
meta's! We zouden gadeslaan hoe hun vermogens gelijk
werden aan die van de goden, misschien zelfs groter dan
die van de meta's in het Bestel! Geen tragedies meer
rondom zwartringen, geen uitgebrande hersenen van
jeugdige Tanu die de ver­sterking door de ring niet kunnen
verdragen. Met de genen van Elizabeth zouden we een
heel stuk van de weg afsnijden, onze evolutie zou een
sprong voorwaarts maken. In plaats van duizen­den of
miljoenen jaren te wachten zouden we dit in onze eigen
tijd kunnen zien gebeuren ...
aluteyn: Ik geef toe, dat is een schitterende droom.
gomnol: Geen droom! Werkelijkheid! Wanneer jullie je niet
van mijn plan afkeren uit bijgelovige angst of
rassenchauvinisme en kleingeestige politiek. De
antropoloog zal bewijzen dat de komst van de mensen
naar het Veelkleurig Land meer goed heeft veroorzaakt
dan kwaad. Daar durf ik mijn leven onder te verwedden.
imidol: Van mij mag dat.
nontusvel: Kom, laten we ons wel beheersen.
gomnol: De Clan praat over raciale zuiverheid. Een door
en door onwetenschappelijke opvatting. Iedere bioloog uit
het Bestel zou dat kunnen vertellen. Kijk maar eens
objectief naar jullie zogenaamde pure Tanu-erfenis! Elke
derde geboorte blijkt een Firvulag-kind te zijn!
kuhal: Wees voorzicht, Heer Bedwinger! Het zaad van
onze Clan is onbevlekt. Nooit heeft onze Moeder een
Aartsvijand ter wereld gebracht.
gomnol: Als dat waar is, gooien jullie waarschijnlijk
precies die erfelijkheden weg die je zou moeten bewaren.
En jullie willen de Clan als een eersteklas broedplaats
gebruiken! Verdomme, de genen van de Firvulag dragen
de werkzame vermogens! Vraag het de Vrouwe der
Wetenschappen. Greggie en ik hebben het opgegeven om
jullie ervan te overtuigen dat vermenging met de Firvulag
een goed ding zou zijn. Maar Elizabeth is een onge­dachte
en zeldzame gelegenheid. Een mens met werkzame ver­‐
mogens heeft genen die niet alleen de algemene
overleving ten goede komen zoals de latenten dat tot nu
toe hebben gedaan, maar zo iemand geeft jullie ook de
kans op een evolutionaire sprong die Eadone net heeft
beschreven. Mijn plannen voeren naar de vervulling van
jullie bestemming!
kuhal: Opnieuw probeer jij uit te maken wat de wil van
Tana is.
nontusvel: Het zou passender zijn wanneer de godin enkel
door ons Tanu werkte. Je moet begrijpen dat wij bang zijn
dat de genen van Elizabeth ons ten slotte in mensen
zullen veranderen. Of tenminste in een ras dat niet meer
volstrekt Tanu is.
kuhal + imidol + riganone + culluket + anéar: We hebben
de mensheid niet nodig. Onze toekomst kan beter ver­vuld
worden zonder mensen!
gomnol: Waarom heeft Nodonn zelf dan een vrouw van
mijn ras tot echtgenote genomen?
(Verwarring)
gomnol: Misschien moeten jullie je kroonprins nog eens
een ophaalcursus laten volgen voor zover het Tana's
heilige wil betreft.
nontusvel: Verlaag jezelf niet tot blasfemie, Heer
Bedwinger. We hebben duidelijk gemaakt dat wij de
voordelen van de men­selijke genen niet ontkennen:
krachtiger lichamen, toegenomen vruchtbaarheid,
versterking van overredende en scheppende
metafuncties. En wat Rosmar betreft, door haar hebben
we een zeldzame verrijking meegemaakt van onze
creatieve vermogens die daarvoor onder de Tanu niet
voorkwam. Zij is degene die uniek is! De waarde van haar
genen spreekt voor zichzelf. Haar heten we welkom als
een geschikte echtgenote van de toekomsti­ge koning.
Nodonn heeft heel wat vrouwen gehad en omdat hij
amper achthonderd jaar oud is, zal hij er nog velen meer
hebben als hem dat bevalt. Maar laten we niet afdwalen
van ons onder­werp. Jouw plan, Adoptief Zoon, gaat veel
verder dan wat tot nu toe gebruikelijk was geworden
tussen onze twee rassen. De vrouw Elizabeth is geen
talentvolle maar latente vrouw. Ze is een volledige meta,
van meesterklasse bovendien, wier genen inderdaad
onvoorstelbaar moeten zijn. Heer Greg-Donnet heeft
gesteld dat naar alle waarschijnlijkheid al haar
nakomelingen eveneens werkzame metavermogens
zullen bezitten, ofschoon die wellicht niet zo krachtig
zullen zijn als die van hun moeder. Hij heeft er tevens op
aangedrongen dat, om der wille van een zo snel mogelijk
resultaat, haar eicellen in draagmoeders worden
overgeplant. Maar niet in rama's. Mensen en Tanu moeten
deze wonderbaarlijke kinderen ter wereld brengen! Maar
wie geeft ons dan de verzekering dat deze grote nieuwe
generatie van halsringloze halfbloeden trouw blijft aan
onze idealen? Ze zullen een heel nieuw ras vormen! Het
ligt dan voor de hand dat hun trouw allereerst bij hun
eigen soort zal liggen.
eadone: Dat gevaar bestaat.
aluteyn: Die mogelijkheid had ik nog niet overwogen. En
ik weet zeker dat Greggie nooit kunstmatige implantatie
aan de koning heeft voorgesteld. De Thagdal heeft andere
ideeën over wat leuk is.
gomnol: Dit is ridicuul! De kinderen van Elizabeth zouden
evenveel Tanu zijn als al de andere gemengdbloedigen.
Opvoe­ding is daarin het belangrijkst.
kuhal + 1midol + riganone + culluket + anéar: De Clan is
het hiermee oneens. Er is maar één manier om de veilig­‐
heid van ons erfgoed te waarborgen. De vrouw moet
sterven.
gomnol: Je mag haar genen niet vernietigen! Willen jullie
liever miljoenen jaren wachten voor jullie zelf werkzame
vermogens hebben ontwikkeld? Toekomstige generaties
zouden dat op zijn zachtst kortzichtig noemen en
waarschijnlijk erger. En wanneer jullie later je verstand
hervinden, kan de zaak niet meer onge­daan worden
gemaakt. Het is onwaarschijnlijk dat er nog een keer
iemand als Elizabeth door de tijdpoort zal komen.
nontusvel: Helaas. Was zij maar niet gekomen.
gomnol: Maar ze is hier nu. Ik zeg dat het Tana's wil is dat
zij niet verspild wordt... En begin jij niet weer te kakelen
over godsdienst, Kuhal! Niet voor de Godin jou hoogst
persoonlijk met een garantiezegel heeft gemerkt. Zolang
dat niet het geval jSi zijn de kansen dat mijn plan met de
goddelijke wil overeen­stemt even groot als de jouwe.
aluteyn: Ik word ziek van al dat gepraat over werkzame
vermo­gens na een paar miljoen jaar. We weten allemaal
wat hier over een paar miljoen jaar op aarde gebeurt. De
rama's zullen zich tot mensen hebben ontwikkeld. En wij
zullen uitgestorven zijn! Daar heb je dan Tana's wil!
Misschien heeft de Thagdal toch gelijk. Het zou ons volk in
elk geval de kans geven langdurig met psychische
vermogens te spelen voor onze kaarsen worden gedoofd.
Pomp onze vermogens flink op en dan maken we waar­‐
schijnlijk een goede kans om deze winderige aars van een
Aarde te verlaten.
nontusvel: Aluteyn, lieveling. Beheers je.
aluteyn: Als we maar ergens zeker van waren. Die
verdomde kostbare genen van Elizabeth ... als ze nou
maar niet zo mense­lijk waren.
gomnol: Hoe vaak moet ik mijn motieven tegenover jullie
nog waarmaken? Ik heb enkel de belangen van de Tanu
op het oog. Dat is vanaf het begin zo geweest.
nontusvel: Daar is nog altijd de brandende vraag van het
risico dat we al te afhankelijk van mensen worden. Ik
moet toegeven dat ik de resultaten van Bryans onderzoek
met de nodige span­ning tegemoet zie.
katlinel: En wat gebeurt er wanneer het onderzoek
aantoont dat de invloed van deze cultuurschok in het
algemeen niet wen­selijk is geweest? Zal de Clan dan de
dood van alle mensen eisen? Zullen jullie halfbloeden als
ik ook willen doden? Is dat de geheime oplossing die jullie
al die tijd al in je hoofd hadden?
nontusvel: Oh, Katy, hoe kun je zoiets denken?
katlinel: De anderen denken er zo over, Koningin-Moeder.
imidol: Onzin.
culluket: Je bent overwerkt, Scheppende Zuster. Laat mij
je iets kalmerends geven.
katlinel: Nee dank je, Broeder Hersteller. Nee, dank je.
eadone: Wanneer de Thagdal op tijd voor de
Wapenstilstand terug komt, dan moet dit worden
uitgepraat. Er moet toch een compromis te vinden zijn.
kuhal + imidol + riganone + culluket + anéar: Nooit over
Elizabeth.
aluteyn: Er is een andere factor die niemand nog heeft
aange­roerd. We praten maar over genetische
bedreigingen. Wat moet er gebeuren met die ander? Doe
past hij in het schema van Gom­nol? Of is de Heer
Bedwinger onze Aiken Drum vergeten?
gomnol: Ik heb koning Thagdal de verzekering gegeven—
en dat zeg ik jullie ook—dat die jongen niet meer is dan
een menta­le nova. Zijn geest zal even vlug leegbranden
als hij is opge­vlamd. Binnen een maand zal hij van binnen
een jengelende idioot zijn.
imidol: Heb je hem dan getest met je psychometrische
appa­raatjes met deze uitkomst?
gomnol: Jullie weten heel goed dat Vrouwe Mayvar er niet
mee instemde dat ik mij bemoeide met haar
voortreffelijke protégé!
imidol: Daar gaan dus onze garanties. Vertel ons eens,
Eerbied­waardige Zuster: Op uw eer als Koningmaakster, is
de jeugdige Aiken Drum werkelijk een mentale nova?
mayvar: Nee. Maar hij is ook geen bedreiging voor ons
ras.
gomnol: Zelfs als hij niet leegbrandt, dan nog is hij niet
meer dan een ongevaarlijke lastpak, een grappenmaker
met charmes die een tijdje voor velen amusant zijn. Jullie
hebben dit soort mensen hier nog niet eerder gezien, dat
is alles.
anéar: Nee, gelukkig niet.
riganone: Nodonn oordeelt niet zo licht over Aiken Drum.
Waarom zou hij er anders op hebben gestaan hem te
vergezellen op de Delbaeth-expeditie?
eadone: Dat is niet de vraag waar het om gaat. Wat wij
werke­lijk behoren te weten is waarom deze charmante,
ongevaarlijke opschepper door Mayvar de
Koningmaakster tot verwant is genomen. Laten we er
geen doekjes om winden. Zal Aiken Drum tot de uitdagers
behoren in de Grote Veldslag? mayvar: Wanneer het de
wil van Tana is dat mijn gouden jon­gen de Delbaeth-
Queeste overleeft, dan zal hij dat zeker doen.
eadone: Is Aiken Drum vruchtbaar?
mayvar: Dat is hij.
eadone: Zal hij Nodonn uitdagen?
mayvar: Dat moet je hem vragen.
nontusvel: Een mens? Een mens die mijn Nodonn
uitdaagt?
kuhal + imidol + riganone + culluket + anéar: Tana
verhoede dat!
eadone: Zijn de psychische krachten van Aiken Drum
groot genoeg om de Strijdmeester te kunnen verslaan?
mayvar: Dat weet alleen Tana.
aluteyn: Jullie weten wat er zou gebeuren wanneer de
jongen werkelijk wint, is het niet, mijn verwanten? Hij zou
vervolgens de Thagdal uitdagen! Is dat het spel dat je
speelt, Eerbiedwaar­dige Zuster?
mayvar: Pas op, Aluteyn! Ik speel geen spelletjes! Ik doe
mijn heilige werk zoals de Godin dat beveelt en noch jij
noch de Clan noch de verzamelde strijders van heel het
Veelkleurig Land heb­ben het recht mij te vertellen hoe ik
mijn opdracht moet vervul­len... Of wel?
(Afschuw)
aluteyn: Wel, je hebt het eerder mis gehad met Lugonn.
Zeker zijn we dus niet.
mayvar: Zekerheid bestaat niet, Meester der
Vaardigheden. De Veldslag zal laten zien wat in deze de
wil van de Godin is. Maar laat niemand zich bemoeien
met wat mijn heilige Taak is.
culluket: Niemand zal dat wagen, zolang je motieven
over­eenstemmen met het ideaal van de Tanu. mayvar:
Dus opnieuw beschuldigt de jonge hersteller mij van
ketterij?
culluket: Je kunt niet ontkennen dat je lange tijd tegen
onze strijdfilosofie bent geweest. Wou je ontkennen dat je
sympathie hebt gehad voor de verraderlijke ketter
Minanonn, die zijn ambt als Strijdmeester besmeurde
door te bidden dat Tanu en Firvulag als broeders voor
elkaar zouden worden in zon en in scha­duw?
mayvar: De arme Minanonn was zijn tijd ver vooruit en hij
was onvoorzichtig. Daarvoor heeft hij nu vijfhonderd jaar
lang geboet.
culluket: Maar jij en Dionket zijn twee handen op één buik.
Je bent bereid om de tijd te rekken totdat jouw menselijke
pion de troon kan bestijgen.
dionket: De Eerbiedwaardige Koningmaakster en ik zijn
trouw aan de Tanu en vastbesloten om hun bestemming
glorieus ver­vuld te zien. En ik raad je aan wat meer
beleefdheid in acht te nemen als je je tot ouderen richt.
nontusvel: Oh mijn hemel. Dit is allemaal zo verwarrend!
Cul­luket, mijn zoon, je kunt mensen niet van ketterij
beschuldigen alleen maar omdat ze een rustig leven
verkiezen boven de Jacht en het gevecht. Er zijn altijd
zachtmoedigen onder ons geweest.
imidol: En er komen er steeds meer. Vooral onder de
halfbloe­den.
katlinel: Wij halfbloeden zijn trouw aan de Tanu! Het is ons
ras! Maar wanneer het ketterij is om de Thagdal ertoe
over te halen oude, gewelddadige gewoonten die op een
lang vergeten andere planeet zijn ontstaan, te
heroverwegen . . . dan zijn we misschien inderdaad
schuldig!
nontusvel: Natuurlijk ben je dat niet, Katy. Ik weet zeker
dat Cull het zo niet bedoelde. Ik wil maar zeggen, velen
van de Clan hebben een vreedzaam temperament dat pas
omslaat wanneer de Firvulag uitzonderlijk provocatief te
werk gaan.
mayvar: En zelfs dan zijn er die liever rustig thuis blijven
en zich de genoegens ontzeggen om schurken als
Delbaeth te bestraffen.
aluteyn: Die is voor jou, Cull. Je hebt nooit graag je eigen
vuile zaakjes opgeknapt.
nontusvel: Ik wil geen ruzie. En geen gepraat meer over
kette­rij. Ik verbied het!
eadone: Onze Ontzagwekkende Koningin is wijs. Luister
naar haar.
nontusvel: Er is nog iets belangrijks omtrent Aiken Drum
dat we dienen te overwegen. Laten we nog eens naar het
plan van Heer Gomnol kijken. Veronderstel dat het in de
onvoorziene toe­komst gebeurde dat de werkzame genen
van de vrouw Elizabeth niet werden vermengd met het
zaad van de Thagdal, maar met dat van deze complete
mens?
eadone: Tana bescherme ons! Dat is de werkelijke
bedreiging voor ons ras!
aluteyn: De straf op voortplanting tussen mensen
onderling is de dood voor beiden en hun kinderen!
nontusvel: Hoe zou dat kunnen worden afgedwongen
wanneer Drum inmiddels de Hoge Koning was?
imidol: Een ras van pure meta's strijdend tegen ons!
riganone: We zouden vermorzeld worden.
culluket: Laat de trouwe Vrouwe Koningmaakster dit maar
eens wegredeneren!
mayvar: Ik kan alleen maar mijn werk doen zoals de
Godin dat ingeeft.
imidol: En Gomnol! Is onze menselijke broeder soms bezig
met het lot van ons allemaal te experimenteren, zoals hij
ons alle­maal gemanipuleerd heeft sinds hij door de
tijdpoort kwam? gomnol: Misschien voel je ervoor mij uit
te dagen met het lei­derschap van mijn Gilde als inzet?
nontusvel: Oh nee! Stop nu, jullie allemaal! Er is maar één
manier waarop we deze raadselknoop kunnen ontwarren.
eadone: Vertel het ons, Moeder en Zuster. nontusvel: We
moeten een uitspraak vragen van Breede.
eadone + aluteyn: Uitstekend. De Thagdal zal het daar
zeker mee eens zijn.
riganone: Maar we zullen met geen mogelijkheid vooruit
weten wat die Oude met de Twee Gezichten zal gaan
zeggen! Ze heeft zich nooit met de zaken van het Hoge
Koninkrijk bemoeid. Ze is niet eens een echte Tanu! Ze is
iets volkomen anders.
anéar: Iets afschuwelijks.
eadone: Luister naar mij, jullie bange jongeren. Breede is
de oudste en de wijste, zij was onze gids en onze
behoedster toen een heel sterrenstelsel zich tegen ons
keerde. Zij kreeg het visioen dat ten slotte leidde tot onze
komst hier op Aarde.
kuhal: Dat is waar, Vrouwe der Wetenschappen. Maar
laten we ons ook herinneren dat Breede niet enkel de
Tanu maar ook de Firvulag naar deze wereld bracht. Op de
een of andere onpeilbare wijze is zij verbonden met de
lotbestemming van beide ras­sen. We kunnen er niet zeker
van zijn ... nontusvel: We kunnen enkel hopen dat zij zal
doen wat het beste is voor beide. We mogen zelfs bidden
dat haar beslissing het beste zal zijn voor drie rassen!...
En nu, mijn geliefden, vraag ik jullie nogmaals jullie
geesten met de mijne te verbinden. Maar nu niet voor
onze arme, gestorven zuster Bybar, maar voor al de
levenden op deze planeet, verbannen en bang.

13

Na bijna twee weken onderweg te zijn geweest op hun


zoektocht was dit hun eindpunt geworden: een groot,
zwart gat in de ber­gen en een ellendige keus.
'Waarom kunnen we hem niet ondergronds
achternajagen?' vroeg Aiken Drum.
Nodonn wierp hem een medelijdende blik toe.
'Te voet? Zonder beerhonden om zijn spoor te volgen en
hem af te leiden?'
Ze zaten beiden op door en door uitgeputte chaliko's,
wachtend tot de andere leiders in deze grote Jacht de
richel voor de grot hadden bereikt. Een paar dozijn
amphicyons scharrelden er rond en schreeuwden hun
frustratie luidkeels uit. Maar geen van hen waagde zich op
meer dan twee of drie meter voorbij de ingang van de
grot waaruit een kille dampige wasem naar buiten kwam.
'Laten we even gluren naar wat er binnen is,' stelde Aiken
voor. Hij schiep een lichtende bolbliksem en zond die
suizend in de duistere spleet. De twee jagers volgden het
met hun vérziende vermogens. De bliksem bereikte een
geweldige ruimte, bezet met stalactieten en stalagmieten
rondom een groot meer. Aan de verst verwijderde zijde
bevond zich een gewelfde doorgang die dieper de berg
invoerde en Aiken Drum manoeuvreerde de bal van
energie door die opening. Er stroomde een ondergrondse
rivier. Na ongeveer een halve kilometer versmalde de
doorgang en werd het dak lager en ten slotte vloeide de
stroom langs een steile helling in een lege diepte die zo
zwart was dat zelfs de bolbliksem die niet kon verlichten.
Gedurende enkele seconden konden beide jagers met hun
gees­tesoog een waterval waarnemen die in het oneindige
niets ver­dween. Toen doofde het licht uit. Een zwak
gelach steeg uit de diepten op. 'En voor jou hetzelfde,' zei
Aiken tegen de ver verwijderde Vorm van Vuur.
Het rijdier van de koning kwam tegen de rotsige helling
opge­klommen, op korte afstand gevolgd door Stein voor
wie de koning op deze tocht een zwak had opgevat en
door Heer Celadeyr van Afaliah, Vrouwe Bunone,
Meesteresse der Krijgs­kunst, en een vijftiental anderen
die voldoende PK bezaten om hun rijdieren deze
onmogelijke helling op te helpen. Omdat Delbaeth de
gewoonte had zijn achtervolgers met vuurballen te
bestoken, was een route door de lucht uitgesloten. 'Wel?'
gromde de koning. 'Ondergronds verdwenen,' zei de
Strijdmeester. De koning zette zijn diamanten helm af,
ging gemakkelijker in het zadel hangen en kauwde op zijn
gouden snor. 'Mogen ze allemaal naar de hel lopen. En
dat terwijl we hem tot hier achterna hebben gejaagd.'
'Dat doet hij steeds weer,' merkte Celadeyr op, zijn met
aqua­marijn gepantserde schouders ophalend. 'Hij sleept
je van de ene plantage naar de andere. Hij laatje denken
dat je hem eindelijk hebt ingesloten, vervolgens duikt hij
op buiten je linies, kookt een paar grijzen en ieder ander
die onvoorzichtig genoeg is om op dat moment met zijn
broek naar beneden te zitten en dan begint de race weer
van voren af aan. Het lef te hebben om hem in te sluiten!
Zo denkt onze Delbaeth erover. Maar het eindigt altijd op
dezelfde manier, in een of ander verdomd gat in de grond
en hij ons maar uitlachen.' 'Verdomd slim voor een
Firvulag, Celo.' De Heer van Afaliah bracht zijn chaliko
door de meute beerhonden voor de grotopening.
'Zou ik hulp gevraagd hebben tegen een willekeurig
fantoom? We boffen nog dat Delbaeth een zwervende
eenling is die niet meedoet aan de Veldslag! Dit is een
nieuwe schuilplaats. We hebben tenminste kans gezien
hem verder naar het westen te jagen dan ooit tevoren. Dit
deel van de Cordillera is een verdomd eind bij de
landengte vandaan.' De koning spoog op de grond. 'Ik zou
voor de duivel niet weten waar we zijn, zonder verkenning
vanuit de lucht. Steinie, heb jij nog bier over?' De Viking
gaf een grote veldfles door.
Celadeyr zei: 'Nu de Vorm van Vuur ondergronds is
gegaan, is het veilig om te vliegen als de koning dat zou
willen. Hij zal daar verscheidene dagen blijven om uit te
rusten. We zouden zonder gevaar naar Afaliah terug
kunnen vliegen'. 'Opgeven?' schreeuwde Stein. 'We
hebben nog drie volle dagen voor die zeikerige
Wapenstilstand! We kunnen hem nog steeds te pakken
krijgen.'
Het hele bereden gezelschap lachte. Bunone die er
afschrikwek­kend uitzag in haar zilveren maliënkolder
waardoor ze op een
roofvogel leek, zei: 'Delbaeth komt heus niet naar buiten.
Wil­den jij en je dappere meester hem soms binnen
achternagaan?' 'Waarom niet?' zei Stein en opnieuw
begonnen al de jagers te lachen.
Aiken zei tegen de koning: 'Ik heb gezegd dat ik hem te
pakken zou krijgen. Ik heb het in feite beloofd. Als ik
Delbaeth niet neem, dan kan ik de Grote Veldslag wel op
mijn reet schrij­ven … of niet?'
'Vreemd uitgedrukt,' antwoordde de koning met een
minzame glimlach. 'Maar de gevolgtrekking is niettemin
juist. Je hebt ruimschoots de gelegenheid gehad om je
blufferige aanbod op deze tocht waar te maken. Wanneer
je zonder te slagen naar Muriah terugkeert, zal ik je bod
op Stein als je dienaar als van nul en generlei waarde
beschouwen. En het zou passend zijn je te straffen voor
een bod dat in eerste instantie al zo onbeschaamd was.
Maar ik zou ook het herstel van onze computer en een
paar andere verdiensten in aanmerking nemen en dat zou
me welwil­lend en vergevingsgezind stemmen. Ik zou je,
denk ik toch toe­staan om samen met de andere
menselijke gouden-halsringdragers in de Hoge Mêlée te
vechten. Maar van de Ontmoeting der Helden zou ik je
buitensluiten.'
'Zo hoort het ook,' zei Nodonn, opgloeiend in de
toenemende schemering. Er begonnen vleermuizen uit de
grotopening naar buiten te komen op hun rooftocht in de
avond. 'Als we er hiermee ophouden,' zei Celadeyr, 'laten
we dan de berg afgaan voor anderen hun rijdieren
verpesten in een poging toch omhoog te komen.'
'Wacht verdomme even,' zei Aiken. 'Ik heb niets gezegd
over opgeven. We hebben nog drie dagen voor de
Wapenstilstand ... Ik ga Delbaeth achterna. De grot in.'
'En ik ga met hem mee,' zei Stein. 'Niemand gaat me nog
es in de verkoop gooien alsof ik een fokstier was.' Het
mentale en vocale stemgeruis dat hun verklaringen
begroet­te, maakte het voor Aiken mogelijk om af te
schermen wat Stein niet hardop zei: Wat dan nog als ik
eraan ga. Wanneer een of andere Tanu mij als slaaf koopt,
zie ik Sukey toch nooit meer. 'Maak je dolzinnige gebaar
dan maar, als dat zo nodig moet,' zei Nodonn. 'Laat ons
zien, als je kunt, dat je weet hoe je de Vorm van Vuur
moet verslaan op zijn eigen terrein.' De meesten van de
Tanu op de richel lieten bulderend hun goed­keuring horen
bij die opmerking van hun strijdmeester. 'De overigen
keren terug naar het kasteel van Heer Celadeyr om zich
op te frissen. Daarna vliegen we naar Muriah. Delbaeth
zal hier zeker blijven tot na de Grote Veldslag. Mochten
we je bot­ten vinden wanneer we ten slotte toch tot zijn
leger doordringen, dan zullen we het Lied voor je zingen
en de gepaste riten in acht nemen.'
Nog meer gelach, maar nu klonk vanuit hun midden ook
een protest.
'Hebben jullie er iets op tegen, Bleyn en Alberonn?' vroeg
Nodonn.
Twee ruiters drongen hun dieren naar voren. Bleyn de
Kam­pioen, die een halfbloed was en zeer krachtig in
psychokinese en overreding en die aan de Hoge Tafel zat,
en Alberonn Geesteter, eveneens een halfbloed en een
van de beste scheppers van ver­warrende illusies. Ze
behoorden beiden tot de bondgenoten van Mayvar en
beiden hadden geholpen om Stein en Aiken te trainen
voor hun inwijding.
'Het is niet passend dat dit gezelschap van hier vertrekt
en Heer Aiken in de wildernis achterlaat terwijl hij afdaalt
om Delbaeth uit te dagen,' zei Belyn. 'Schande over
degenen die in de dapper­heid van een heldhaftig man
redenen zien tot spot.' Nodonn glimlachte enkel.
Alberonn zei: 'Wij tweeën zullen op de terugkeer van
Aiken en Stein wachten. We zullen ons kamp precies op
deze plaats opslaan en bidden dat ze mogen slagen. We
zullen drie dagen wachten, zodat de tijd die oorspronkelijk
voor deze expeditie bestemd was, volledig wordt
gebruikt'.
'Ook ik zal wachten,' besloot Bunone, 'samen met mijn
drie krijgsvrouwen. Aiken Drum is een man van
buitengewone talen­ten! Ook wij zullen bidden dat hij
overleeft.' De Hoge Koning stak zijn hand op in een
gebaar van instem­ming. 'Goed dan! Wat maken drie
dagen ook uit. En we hebben een rustpauze wel verdiend
na die lange jacht achter dit verdom­de fantoom. Maar als
we hier blijven, Celo, dan zul jij voor aan­voer van wat
behoorlijk eten en drank moeten zorgen.' De Heer van
Afaliah zei: 'We kunnen ons kamp opslaan in de weide
beneden, dicht bij de stroom, waar nu onze bedienden
met al onze bagage wachten. Mijn zoon Uriet zelf zal een
afdeling leviterenden aanvoeren om verversingen te
halen'. 'Dat is dan geregeld,' zei de koning. Hij keek woest
naar Aiken. 'Drie dagen, niet langer. Hoor je me?'
De gouden jongeling sprong uit zijn zadel, knielde voor de
koninklijke chaliko en grijnsde vanonder zijn gouden vizier
omhoog. 'Dank voor het geduld, Ontzagwekkende Vader.
We zullen Delbaeths ballen meebrengen om er thuis de
vloer mee aan te vegen.'
Terwijl de anderen onder doodse stilte toekeken, legden
Aiken en Stein hun wapenrustingen af en stapelden die op
vlak naast de ingang van de grot. Ze lieten al hun wapens
achter behalve het grote bronzen zwaard van Stein. Uit
hun zadeltassen haalden ze alleen een voorraadje
voedsel, een grote veldfles bier en een smal, gouden
doosje niet veel groter dan een penne-étui dat Aiken
schielijk onder zijn tuniek wegstak. Terwijl hij een
bestraffende vinger naar Nodonn uitstak, zei hij: 'En loer
ons niet achterna, Zonnegezicht, en houd je vuurbollen bij
je'.
'Dat beloof ik,' zei de Strijdmeester nog steeds
glimlachend. 'Goed, vaarwel dan allemaal,' zei Aiken
Drum. Een bijna geluidloos klikken in de lucht.
Nog twee vleermuizen voegden zich bij de zwerm die
boven de Jacht rondcirkelde. Nadat ze zich een paar
minuten de tijd had­den gegund om aan hun vleugels te
wennen, doken ze naar bene­den en verdwenen in de
duisternis van Delbaeths grot.
'Hé, jong!'
'Sjjtt. Moet er zeker van zijn dat niemand ons achterna
voelt. Ik vertrouw die kloterige Aartsengel voor geen
cent.'
'Jong, wat doen we nou met dat griezelmonster?'
'Houd nou even je nieuwsgierige muil op de haak. Dit is
rotwerk, al deze dingen tegelijk doen.'
'Sorry.'
Ze hingen met hun kleine klauwtjes aan het dak van de
tunnel waar de stroom doorheen snelde. De wereld was
volkomen en angstaanjagend duister. De waterval maakte
een schuimend en sissend geluid terwijl hij in de darmen
van de berg spoot. Gerom­mel ver beneden hen liet horen
waar het water terechtkwam. Beide vleermuizen konden
'zien' door middel van geluid. Ten slotte zei Aiken: 'Het is
in orde. Ze zijn allemaal op weg naar de kampplaats.
Niemand doet echt een poging om ons in de gaten te
houden. Het allerkleinste schermpje houdt hen nu wel op
een afstand. De ellende is, Steinie, dat ik niet helemaal
zeker weet hoe goed die grote jongens in dat vérzien zijn.
Ik ben er zeker van dat de meesten van die buitenaardsen
het ondergronds niet kunnen. Dat is ook de reden waarom
de Firvulag in grotten en holen leven. Maar de koning,
Nodonn en die Fian die al die PK-stunts doet, zouden
misschien toch een manier weten om dwars door een
kilometer rots heen iets waar te nemen. Precies zoals ik
dat kan.'
'Jezus, godnogantoe. Houd es op met dat gepoch en zoek
uit waar dat spook zijn reet in de grond heeft gestoken. Of
kan het jou niet schelen om levend verbrand te worden?'
'Wij worden niet verbrand. Delbaeth zit niet in een of
andere holte verborgen om ons op te wachten. Hij is
thuis. Hij weet dat niemand in deze wereld stom genoeg
is om hem in zijn eigen grotten achterna te komen.'
'Ha, ha. Dat is mooi, Aas van me. En nu wij hier dan toch
zijn ... waar zijn wij eigenlijk?'
in een betere positie dan tussen dat zootje buitenaardsen.
Dit is precies de kans waar ik op heb gehoopt sinds we op
deze jacht gingen. Een kans om Delbaeth achterna te
gaan zonder dat de rest staat toe te kijken hoe ik hem
afmaak.' 'Ga je hem soms om zeep helpen met dat
superbrein van je?' 'Verwed er je mooie kontje maar onder
van niet. Ik zou tegen Delbaeth geen kans hebben, net zo
min als één van de Tanu. Tenzij het volkomen bij
verrassing gebeurde. En daar was wei­nig kans op met
driehonderd ridders van de Ronde Tafel achter zijn gat.
Mooi niet! Er is maar één manier om de Vorm van Vuur te
pakken te krijgen. Mijn kleine ouwe liefje, Mayvar, die wist
hoe.'
'En hoe dan, in godsnaam.'
'Ik ga de zaak belazeren. Kom op. Laten we een plek
uitzoeken waar het vlak is en droog en dan zal ik je het
laten zien.' De twee vleermuizen spiraalden door de
schacht omlaag. Op de bodem veranderden ze in bleke,
oogloze vissen die zich zigzag­gend door de watertunnel
werkten, waarbij ze alle bochten en obstakels waarnamen
door de drukverandering en de reflectie van de
waterstromen. Ze trokken meer dan een kilometer verder
voor de stroom uitliep op een grote, met lucht gevulde
ruimte. Eén vis sprong omhoog en viel weer terug. Toen
sprongen ze beide en veranderden weer in vleermuizen.
Een paar ogenblik­ken later waren ze weer mensen,
zittend op een rotsrichel naast de ondergrondse rivier
terwijl een kleine bol van licht boven hun hoofden hing
die de duisternis enigszins verdreef. De zoldering van de
grot boven hun hoofden was indrukwekkend behangen
met rietdunne kristalformaties, slank en fijn.' Aan elke
kegel hing een minuscule druppel water.
Maar Aiken verspilde geen tijd met het bewonderen van
de omgeving. Hij nam het gouden doosje uit zijn hemd,
knoeide met het deksel op de een of andere
psychokinetische manier en liet Stein toen zien wat er
binnenin zat: een enkel, smal, grijs voor­werp, misschien
twintig centimeter lang, in de verte lijkend op een
zilverglanzend stukje droog mos rond een draadachtig
steeltje.
Stein fronste. 'Weet je waar dat op lijkt? Toen ik nog een
kind was in Illinois, hadden we ...'
'Precies, dat is het. En een van die kleine dingetjes gaat
die vuurschijtende Firvulag hardstikke dood maken. Lang
geleden heeft een of andere sukkel dit door de tijdpoort
mee genomen met het idee het Plioceen wat levendiger
te maken. En omdat ze volko­men onschuldig zijn, had
niemand bezwaar. Maar toen die jon­gen in Ballingschap
uitstapte, werd zijn spul in beslag genomen en alles
vernietigd op deze ene na waar Mayvar de hand op wist
te leggen. Weet je waarom? Omdat hier deze dingen
dodelijk zijn. Niet voor mensen, ook niet voor mensen met
een halsring om, maar voor de buitenaardsen.
ijzer!' Stein was haast sprakeloos van verbazing. 'Nergens
gereedschap van ijzer hier. Alles is van glas, vitredur,
brons of een andere legering, zilver, goud, noem maar op.
Maar nergens ijzer! Hel, waarom heeft niemand dat door
gehad?' 'Hoeveel ijzer hadden wij in het Bestel op plekken
waar je het zien kon? We gebruikten bijna geen ijzer
meer. Weet je hoe de Tanu en de Firvulag dit spul
noemen? Bloedmetaal! Één prik en ze zijn er geweest. Of,
in het geval van dit ding .. .' 'Jezuss . . . ja,' riep Stein uit.
Zijn gezicht ging nadenkend staan. 'Het zal je lukken,
jong. Eindelijk mijn geloof terug. En nadat we die
Delbaeth hebben afgemaakt, ga je me helpen om met
Sukey te ontsnappen. En als een of andere stomme Tanu
ons probeert tegen te houden ...'
'Jij stommerik! Was je je grijze halsring vergeten? En die
zilve­ren van Sukey? De Tanu zouden je overal kunnen
volgen. Rus­tig, man. Ik heb andere plannen. We komen er
allemaal heus wel uit als jij niet nog meer van die
kunststukjes uithaalt als met Tasha.'
Aiken deed het gouden doosje weer dicht en stopte het
weg in zijn hemd.
'En nu moet je je waffel houden en stilzitten. Ik moet
Delbaeth zien te vinden en deze röntgenmanier van kijken
is heel wat zwaarder dan jij denkt. Nog een geluk dat
deze rotsen niet van graniet zijn.'
'Mooi niet. Kalksteen, zandsteen, middelzware leisteen en
meer van dat in dit deel rond de Middellandse Zee.
Vergeet even niet dat ik met deze rotsen gewerkt heb
toen ik hier nog boorde.' 'Houd je kop, verdomme.'
Ze zaten beiden in hun ondergoed. De kleine lichtbol van
psycho-energie ging uit toen Aiken al zijn aandacht
concentreerde op het zoeken. Het enige geluid was dat
van het druppelen van water.
Zou ik ook zo buiten mezelf kunnen reiken? vroeg Stein
zich af. Sukey had hem verteld dat het zijn liefde voor
haar was geweest die de controle van Dedra over hem via
de halsring had verbro­ken. Zou liefde sterk genoeg zijn
om de duizend kilometer te overbruggen die hem van
Sukey scheidde, weggestopt in Muriah in de catacomben
van het Herstellingshuis. Visualiseer haar eerst voor je
geestesoog. (Makkelijk wanneer je echte oogzenu­wen
geen enkele impuls ontvangen.) Daar is ze. Vertel haar nu
dat je van haar houdt, dat het allemaal in orde komt, dat
je veilig bent, dat je terugkeert, dat je bezig bent te
winnen ... 'Ik heb hem, Steinie! Ik heb de stinkerd
gevonden!' Het astrale licht ging weer aan. Stein haalde
een grote hand over zijn voorhoofd en veegde die af aan
zijn heupen. Zijn poging tot vérspreken was niet gelukt.
Hij hield er koppijn aan over. Met zijn rode haar overeind
alsof het onder stroom stond en met ogen die van
opwinding bijna uit zijn kop vlogen, sprong Aiken overeind
en wees naar een massieve rotswand. 'Die richting.
Misschien acht of negen kilometer en nog een paar
honderd meter lager. Een soort wazige vlek. Zijn mentale
aura, denk ik. Dat is het enige levende ding hier, hoe ver
ik ook kijk. Dat moet hem zijn.'
Stein zuchtte. 'Nu hoeven we alleen nog maar door die
rotsmuur te lopen.'
De grappenmaker klonk bijna verontschuldigend. 'Dat kan
ik niet, Steinie. Interpenetratie is niet mijn vermogen en ik
kan ook geen rotsen verpulveren. We zullen moeten lopen
of vliegen of zwemmen. Maar als Delbaeth daar gekomen
is, kunnen wij het ook. Dit hele bergmassief is als een
honingraat ondergraven door holten en grotten en
tunnels. Het zal even duren voor we onze weg erdoorheen
hebben gevonden.' Hij keek vastberaden. 'Maar het mag
niet te lang duren, anders is de Wapenstilstand begon­nen.
Dat is het seizoen waarop er niet meer op de Firvulag
mag worden gejaagd tot de Grote Veldslag begint.' Stein
keek naar de chronometer om zijn pols. 'Half zeven in de
avond, de zevenentwintigste september. Zes miljoen jaar
voor Christus.' 'Precies.'
'Vertel me nog één ding voor je die Dracula-stunt gaat
uithalen. Veranderen we echt in vleermuizen of vissen
wanneer jij je tover­kunstjes uithaalt of is dat een of
andere vorm van illusie terwijl we al die tijd ons eigen
lichaam behouden?' 'Ik mag verdomd zijn als ik het weet,'
antwoordde Aiken Drum. 'Houd je bier en het vreten vast,
makker, we gaan!'
Ze zochten.
Droge tunnels en tunnels die overstroomd waren. Grote
gale­rijen van eens vloeibaar gesteente en stalactieten;
dunne, bewe­gende gordijnen van flinterdunne rots die
eruitzagen als bevro­ren creaties van perzik- en vanille-ijs.
Ingewikkeld doodlopende hoeken en kwellend lage
doorgangen, bezet met tanden van kalksteen:
neergestorte rotsmassa's waar een zoldering het begeven
had in brokken en hopen als huizen zo groot; deels
drooggevallen rivierbeddingen vol glinsterende modder;
verlei­delijke doorgangen die nergens toe leidden, behalve
in de ver­keerde richting.
Ze aten en na een tijdje sliepen ze enkele uren. Ze
werden weer wakker en trokken verder, vliegend,
zwemmend, lopend en klim­mend. Tegen het midden van
de tweede dag waren het bier en het voedsel op. Er was
voldoende water, maar nergens een insekt waar
vleermuizen zich te goed aan konden doen, nergens een
eetbaar brokje dat geschikt was voor de vissen die ze
soms waren om er de maar al te reële honger in hun
misschien wel illusoire magen mee te stillen.
Aikens mentale barrière was nu alleen geprojecteerd voor
hen uit, tussen hen en die concentratie van psychische
energie die Delbaeth moest zijn. Die veranderde nu
nauwelijks van plaats: waarschijnlijk gunde de Vorm van
Vuur zichzelf langdurige slaapperioden tussen kleine
uitstapjes in, of misschien markeer­de die aura wel iets
heel anders ...
De vleermuizen scheerden door een lange, aflopende
tunnel. Voor het eerst sinds hun afdaling waren ze zich
bewust van een luchtstroom tegen de membranen van
hun vleugels. De mentale stem van Aiken sprak tegen
Stein over de draaggolf die enkel voor mensen geschikt
was.
Denk helemaal niets. Houd je geest doodkalm als je leven
je lief is. Ik denk niet dat hij mij zo kan horen, maar als jij
een mentale schreeuw zou geven, dan zou hem dat pal
voor zijn kop komen. De twee vleermuizen, helemaal
verborgen achter de zwaarste barrière die Aiken kon
maken, kwamen bij een hoek van negen­tig graden in de
gang. Ze fladderden rond de hoek en zagen licht voor zich
uit, oranjegeel dat zachtjes flikkerde. De doorgang was
droog. Er stonden grote voetafdrukken in het zand.
Wiekend tussen de rotsformaties, kwamen de vleermuizen
aan de rand van dat verlichte gebied. Het was een grote,
open ruimte vol overhangende monolieten die enigszins
de vorm hadden van in sluiers gehulde menselijke
figuren. De vleermuizen vlogen naar de zoldering waar ze
een plaats vonden op een richel die ver naar voren
uitstak. Daar, verborgen voor het oog van iemand
beneden, veranderden ze weer in Aiken en Stein. Stilte.
Beweeg je niet. Laat die verdomde schede niet rammelen.
Doe helemaal, maar dan ook helemaal niks. Aiken kroop
op zijn buik naar de rand van de richel en keek
eroverheen. Beneden brandde een groot vuur binnen een
zorg­vuldig aangelegde ronde haard. Stapels van hun
schors ontdane houtblokken lagen netjes opgestapeld in
een alkoof. Andere delen van de grot waren gemeubileerd
met een tafel, stoelen, een hemelbed van reusachtige
afmetingen dat deels door gordijnen van het fijnste Tanu-
brokaat verborgen werd en meerdere met houtsnijwerk
versierde kasten en opbergkisten. Leren zakken die
uitpuilden van een onbekende inhoud, stonden aan de
voet van een pilaar. Tegen een andere stond een stelling
met visnetten met houten drijvers. De vloer was bedekt
met gladharige pelzen, sommigen donker, anderen
gevlekt van kleur. De meeste vuile borden op de tafel
leken reusachtige schelpen te zijn.
Dicht bij het vuur stond een overdreven gepolsterde
fauteuil, overtrokken met grijs leer. In de stoel, diep in
slaap, bevond zich een menselijke gestalte die in grootte
de Tanu nog overtrof en die daarbij heel wat robuuster
was gebouwd. Op zijn hoofd groeiden steenkleurige
manen van verward haar met daaronder een woes­te
baard. Hij droeg een leren hemd met veters, dat aan de
voor­zijde openhing en dat de roodachtige vacht op zijn
borstkas liet zien. Zijn broek was vuurrood. Hij had zijn
schoenen uitgetrok­ken en zijn enorme voeten naar het
vuur gestrekt. Af en toe bewoog een van de tenen. Een
cyclisch geluid dat op het lawaai van een slecht
functionerende metaal vergruizer leek, vertelde Aiken dat
Delbaeth, de Vorm van Vuur, de formidabelste onder de
wilde Firvulag in het zuiden van het Veelkleurig Land, diep
lag te snurken.
Aiken opende het gouden doosje en haalde het
potlooddunne voorwerp eruit. Terwijl hij het kleine ding
omhooghield, leek hij een traject te berekenen. Hij
ontstak de punt van zijn geheime wapen met zijn
scheppende metavermogen. Het ontbrandde met een hel,
wit licht dat gloeiende deeltjes ijzervijlsel uitstootte alsof
het meteorietjes waren. Aiken hield het stuk vuurwerk op
arm­lengte van zich af.
Diep beneden hen kwam Delbaeth snel uit zijn stoel
overeind, met een luid gebrul. Zijn bijna drie meter hoge
lichaam veran­derde in een vurige massa waaruit
woedende armen omhoogreikten die een bal van vuur
begonnen te vormen tussen hun witgloeiende klauwen.
Aiken gooide het vuurwerk naar beneden, dwars door het
psy­chische afweerveld dat hijzelf had opgeworpen en
gebruikte al de PK die hij kon opbrengen. Delbaeths
vuurbal kwam omhoog, recht op zijn doel af en werd
afgeweerd. Er weerklonk opnieuw een echoënde kreet
van het monster bene­den. Het fragiele vuurwerk raakte
zijn brandende vorm en viel daarna op de rotsvloer, nog
steeds vonken verspreidend. Del­baeths vuur doofde uit.
Hij kromp langzaam ineen, leek bijna in de bodem op te
gaan en bewoog toen niet meer. 'Kom op!' schreeuwde
Aiken.
Twee vleermuizen fladderden omlaag en werden daar
ander­maal mensen. Toen ze naast het afschrikwekkende
karkas ston­den, zei Stein: 'Zie je waar je hem geraakt
hebt? Pal op zijn voorhoofd, hij keek natuurlijk omhoog.
Het is niet meer dan een klein brandwondje van een heet
ijzerdraadje'. Er stond een leren emmer vol water naast
de tafel. Aiken hief het omhoog en gooide de inhoud over
het nog steeds brandende stuk­je vuurwerk. Het had al
een gat gebrand in een pels die daardoor voorgoed
bedorven was.
'Je hebt het klaargespeeld!' Stein veegde de kleine man
op en vermorzelde hem bijna in zijn omhelzing. 'Je hebt
het klaarge­speeld!' Terwijl hij Aiken liet zakken,
schreeuwde Stein nog eens uitdagend naar de
stalactieten. 'Sukey, baby, we hebben het geklaard!'
Aiken fronste nadenkend, toen begon hij luidkeels te
lachen. 'Ik mag verdomd zijn, Viking, maar ze heeft je
gehoord. Misschien kun jij haar niet horen, maar ik
ontvang een heel zwak vérspre­kend gefluister. Ai... dat
raad je nooit. Ze houdt van je.' Stein greep de emmer en
goot de rest van de inhoud over Aiken.
'Dank je wel,' zei die, 'dat had ik net nodig. Snijd nou zijn
kop eraf en laten we maken dat we hieruit komen. We
moeten de kortste weg naar buiten zien te vinden om
terug te kunnen vlie­gen naar Hunne Koninklijkheden. Dat
kan niet al te lastig zijn. We hebben nog een volle dag
over!'
Stein begon zijn grote bronzen zwaard uit de met
edelstenen bedekte schede te halen. Maar toen het
zwaard halverwege was, bevroor die beweging en Stein
hield zijn hoofd scheef. 'Luister! Hoor je dat? ... Het is nu
een stuk duidelijker dan daarboven met dat snurkende
spook onder ons.'
Aiken spitste zijn oren. Een traag en diep boem vibreerde
door de rotsen. Een paar seconden verstreken. Boem. Als
het luiden van een grote bel werd het geluid herhaald.
Boem. Langzaam. Maar niet tegen te houden.
'Weet je wat dat is, jong?' vroeg Stein. 'Da's de branding.
Ergens vlak bij aan de andere kant van deze rotsmuur is
de Atlantische Oceaan.'
OceanofPDF.com
II. De sluiting

Felice wandelde door de ruïnes van Finiah. Toen de


Wapenstilstand zijn derde dag inging, was de kleine lava-
uitbarsting van de oude Kaiserstuhl tot stilstand gekomen.
Stromen vloeibare rots waren veranderd in bonkige
massa's, vet­te, ronde vormen die waren uitgestroomd als
ziekelijke wortels door de mijn heen tot in de straten en
de winkelgalerijen van de verwoeste stad. Het had hevig
geregend. Gebouwen die eens wit waren geweest, of
goud en roze of zeegroen en zilver in de kleu­ren van Heer
Velteyn, waren nu vol vegen en strepen modderige as. As
had de tuinen ondergestoven en het meeste blad van
bomen en struiken verbrand. Het Centrale Plein, waar
Felice nu rondspeurde, was een warboel van uitgebrande
winkels, ge­scheurde markiezen, omgevallen karren en
stalletjes van straat­verkopers waar de dode lichamen nog
steeds lagen, half begra­ven onder rommel en sintels.
Grote aasgieren, zo groot als een mensenarm, pikten van
de gezwollen kadavers van chaliko's, heiladen, rama's en
mensen. De aasvreters voelden zich niet gestoord door
het voorbijkomen van die kleine vrouw, gekleed in
glanzend zwart. Misschien zagen ze haar aan voor één
van hen.
Er klonken geluiden. De roofvogels lieten hun proek proek
horen. Een gebroken waterleiding liep leeg over een
ingestorte trap en spoelde de lichamen schoon van grijze-
halsringdragers die eens soldaten waren geweest en van
Minderen. In een dood­lopende straat vlak bij het paleis
van Heer Velteyn kropen kwet­terend een dozijn niet-
gewonde rama's in hun blauwe kielen bij elkaar. Menselijk
gekreun steeg op uit een portierswoning in de nabijheid
van de ingang naar het paleis. Felice sloeg er geen acht
op en liep door naar de toegang tot Velteyns verblijf, een
ijzergepunte pijl klaar op haar zware boog. Er staken tal
van andere pijlen uit de schouderkoker, allemaal bevlekt.
Ze had een paar koppige grijzen onderaan bij de rivier
ontmoet, die vastbesloten waren door te vechten hoewel
hun Tanu-meesters al waren gevlucht. En in de wijk van
de handwerkslieden was een vrouw zonder halsring
schreeuwend uit de verwoeste winkel van een glasblazer
te voorschijn gekomen, zwaaiend met een machete van
vitredur en krijsend om wraak tegen de verwoesters van
Finiah terwijl Felice haar door de keel schoot. Mensen
bleken te weinig religieus van aard om zich aan de
Wapenstilstand te houden. Lang nadat de Firvulag en de
Tanu de brandende ruïnes van de stad hadden verlaten,
gingen men­sen door tegen hun medemensen te vechten
die trouw waren gebleven aan de buitenaardsen.
Gevangen genomen grijzen en enkele zilveren-
halsringdragers die in de handen van de invallers waren
gevallen, werden voor een krijgstribunaal geleid waar een
officier van de Minderen hun een ijzeren beitel en een
ijzeren mes liet zien en hun vervolgens verzocht te
kiezen: leven of dood. Een opvallend groot aantal koos
voor de dood, liever dan ont­daan te worden van hun
geestverruimende halsringen. Felice ging het paleis
binnen. Hier waren de aaseters afwezig, maar er waren
vliegen en snel wegschietende knaagdieren en het stonk
er overweldigend. De lichamen van soldaten en
bedienden lagen opgehoopt achter geïmproviseerde
barricaden van meubi­lair en omvergetrokken deuren. Veel
van de verdedigers waren gestorven zonder zichtbare
verwondingen, hun gezichten ver­trokken door de mentale
verwoestingstechnieken van de Firvulag.
Afgezien van het gonzen der insekten, het geritsel en
gepiep van de ratten en het zuchtende geluid van de
wind door gebroken panelen en vensters van gekleurd
glas, verkeerde het paleis van Heer Velteyn in rust. De
kleine vrouw in het zwart trok verder de appartementen
van de Groten in, springend over de opgestapel­de lijken
van menselijke verdedigers die tot het uiterste een ach­‐
terhoedegevecht hadden gevoerd terwijl het
binnenvallende leger hun belaagde buitenaardse
meesters verder insloot. Felice kwam bij een grote,
openstaande deur van brons, bezet met groene stenen.
Lichamen van Minderen in herteleer en thuisgesponnen
weefsels lagen in een hoop op de drempel ver­mengd met
lichamen in livrei. Hier trof ze voor de eerste maal ook
lijken aan van Firvulag, sommige kort en dik, anderen
groter dan mensen of Tanu als reuzen in een sprookje en
allemaal uit­gerust in de met goud beslagen
wapenrustingen van obsidiaan die gedragen werden door
de elitetroepen van Pallol-Eenoog. Ze waren allen
afgemaakt door met ijzer beslagen wapens die de
menselijke gardisten van Velteyn waarschijnlijk aan de
invallers hadden ontworsteld.
Bedaard trok Felice een speer uit het lichaam van een
dode vormveranderaar en gebruikte die als bergstok om
over die afzichtelijke vleesberg te klimmen die de
doorgang blokkeerde. De kamer bleek een luxueus
ingerichte slaapkamer te zijn die door het gevecht
volkomen was verwoest. Er lagen zes lichamen in
gekleurde glazen pantsers. Vier mannen en één Tanu-
vrouw waren door ijzeren pijlen getroffen en zaten onder
het bloed. De tweede vrouw, een mens met een gouden
halsring in een pantser van saffierblauw, leek niet gewond
en was waarschijnlijk bezwe­ken onder een mentale
aanval.
Felice nam haar hoplietenhelm af en zette die op een
standaard naast het bed. Op een lagere plank, vreemd
onbeschadigd, stond een gouden lampetkan met een
wasbak. Het meisje vulde de bak met water en zette dat
boven op de tafel. Even keek ze neer op het lichaam van
de menselijke vrouw. Haar azuren ogen lieten in de dood
wijd geopende pupillen zien die vreemd contrasteerden
met een gezicht dat verder zo wit als kalk was. Lang
kastanje­bruin haar lag als een nimbus over het vloerkleed
uitgespreid. Haar helm lag iets verder. De slanke vingers
in blauw bejuweelde wapenhandschoenen, hadden zich
geklemd rondom een gou­den halsring.
Als een acoliet die een ritueel uitvoerde, knielde Felice
neer. De dode handen lieten de halsring makkelijk los. De
knobbelige sluiting klikte open. Het meisje draaide de ring
rond en verwij­derde hem van de doodsbleke hals.
Overeind komend ging ze naar de wasbak, dompelde het
goud er meerdere malen in onder en droogde het
vervolgens af met een doek.
Daarna bevestigde Felice de halsring om haar eigen nek.
De werkelijkheid opende zich voor haar. Ze uitte een
doordrin­gende kreet. Dit. .. zo was het dus. Alles wat lang
in haar had gesluimerd, dat verdrongen was en ontkend
en dat zo gevreesd werd door de zwakkeren in haar
omgeving. Nu bloeide het open, werd losgelaten en was
klaar om te worden gebruikt. Ze liep uit die kamer vol
doden het balkon op. Bevend, haar zicht deels
vertroebeld door tranen van vreugde, keek ze uit over de
ruïnes van Finiah. Daar lag de Rijn, de hoogten van de
Vogezen, Hoog Vrazel zelf in het westen waar koning
Yeochee en Sharn-Mes en de andere Firvulag zonder
twijfel nog hun overwinning vierden over de eeuwige
Aartsvijand. Daar lagen de bergpassen die ze in haar
eentje had genomen, te laat voor de oorlog. Daar was ze
Burke tegengekomen en Khalid Khan en het restant van
het leger der Minderen, die de bevrijde overlevenden uit
Finiah naar het kamp in het laagland brachten om het
oordeel van Madame Guderian af te wachten.
Met het goud warm tegen haar keel begon Felice te
lachen. Het geluid zwol aan op de wind tot het
weergalmde over de verwoeste stad. De aasvogels
schrokken op uit hun statigheid en vlogen weg.

Sharn-Mes, de Jonge Kampioen, bekeek de tumultueuze


scène in de Hal van de Bergkoning en schudde in
goedgemutste verba­zing zijn hoofd.
'Kijk eens naar dat stel met vlees volgestouwde
zuipschuiten.
Die hebben drie dagen slaap nodig om deze
dronkenschap weg te werken. Ik zal je wat zeggen, Ayf,
ons reisschema komt hier hopeloos door in de war. Alle
wapenrustingen en wapens moeten worden
schoongemaakt en gepoetst voor we naar het zuiden
gaan, tenzij we in de Grote Veldslag willen verschijnen als
een armoedig zootje.' 'We hebben nog tijd genoeg.'
Ayfa, aanvoerster van de vleesetende krijgsvrouwen
ledigde haar beker mede en vulde die weer bij. 'De
jongens en meisjes hebben recht op een feest. Het is
veertig jaar geleden sinds we ook maar iets te vieren
hadden dat de moeite loonde er dronken voor te worden.
Wat kan het schelen als we iets van de eerste
voorbereidselen op de Zilvervlakte missen? Ze zullen daar
heus niet met iets belangrijks beginnen zonder ons.' 'Ik
vind dat we inderdaad een feestje hebben verdiend,'
stemde Sharn in.
De beide kapiteins hadden zich samen afgezonderd in een
knus­se galerij die oorspronkelijk bedoeld was om
muzikanten te her­bergen bij formele feesten. Maar er was
nu niets formeels aan het feestgedruis onder hen. Al de
Fivulag die aan de korte cam­pagne tegen Finiah hadden
deelgenomen, leken zich samen met de rest van de
achtergebleven burgers van Hoog Vrazel in deze ene
koninklijke ontvangstzaal te hebben gepropt om de niet-
verwachte overwinning te vieren.
Bruin bier en mede en brandewijn en bessenlikeur spoten
uit holle stalagmieten rechtstreeks in de bekers van de
pretmakers die nog steeds op hun voeten konden staan.
En nog altijd was er een voorraad pasteien, vlees en
ander voedsel over die met hun gewicht de eikehouten
tafels deden doorbuigen. Een groepje, dat zich voor de
lege troon van koning Yeochee ophield, speelde blin­‐
demannetje en even verder omringde een opgewonden
stel twee helden uit de strijd, Nukalavee de Huidloze en
Bles Vierklauw, die met elkaar wedijverden wie het meest
belachelijke en tegelijk obscene illusielichaam te
voorschijn kon roepen. Punten werden door de
toeschouwers gegeven door middel van gejuich,
geschreeuw en incidentele kotspartijen.
De meer serieus ingestelde feestvierders (en de
sentimentele dronkaards) hadden zich verzameld rondom
een gebochelde zanger met een dwerggestalte, die
inmiddels het honderd en vijf­enzestigste couplet had
bereikt van een naargeestige ballade over ten ondergang
gedoemde Firvulag-geliefden. Opgewekter zielen
bedachten steeds nieuwe versies van het
soldatendrinklied 'Een Prinses Mag Nooit Vlooien Hebben'
waarbij ze gedetail­leerd beschreven welke
eigenaardigheden er voor het koninklijke kind nog net
mee door konden. Lopende gewonden, verwend door
kleine dikke hoertjes, schepten op over hun laatste
helden­daden. Verveelde thuisblijvers mompelden in hun
bier dat de verwoesting van Finiah toch niets was
vergeleken bij zekere hel­dendaden uit het verleden
waaraan zij in die goede oude tijd hadden meegedaan.
Koningin Klahnino zag erop toe dat al de neergevallen
feestvier­ders werden weggesleept naar alkoven om daar
zij aan zij hun roes uit te slapen. Koning Yeochee
wandelde blootsvoets rond in een bevlekte gouden
mantel, zijn kroon scheef op één oor, terwijl hij
ondertussen alle dames kuste en nog flink wat van de
heren ook. Pallol de Strijdmeester, de hele onderneming
nog steeds minachtend, maar altijd klaar voor een feest,
had zich te goed gedaan aan een overmaat aan cocktails,
ook al weer zo'n uitvin­ding van die arglistige Minderen en
nu lag hij snurkend in de kristallen grot van de koning, zijn
grote hoofd in de schoot van Lulo, de koninklijke
concubine in ruste.
'Ja,' zei Sharn ten slotte nog een keer, 'we hebben een
feest echt wel verdiend ... En wat denk jij dat die
Minderen nu van plan zijn?'
'Ik zal es gaan kijken,' zei Ayfa, die bekwamer was in
vérzien dan de meesten van haar soort. Ze was een
aardig uitziend schepsel als je geen acht sloeg op de
extreem overontwikkelde armspieren, een gevolg van
haar vaardigheden op het tweehan­dige zwaard. Ze had
abrikooskleurig haar en een breed gezicht met sproeten.
Net als de meeste Firvulag had ze bovendien don­kere,
twinkelende ogen. Ze had haar wapenrusting afgelegd en
droeg een gekreukelde rok met een blouse die met
meekrap rood was geverfd en die vloekte met haar haren.
'Ja, daar zijn ze. De menselijke gevangenen, of
vluchtelingen of hoe je ze ook noemen wilt, zitten in het
oude basiskamp van voor de slag. Maar Burke en zijn
jongens doen hun best om door de Ravijnpas weer in
Verborgen Bron te komen. Maar ze worden nogal
natgeregend.'
'Goed,' zei Sharn, 'misschien krijgen ze roest op hun
vervloekte ijzer.'
Hij nam nog een slok uit zijn grote beker en veegde zijn
lippen met een behaarde klauw af. 'Verdomd, Ayf, dat is
niet goed geweest. Dat gebruik van het bloedmetaal.
Nooit eerder voorge­komen! Weet je, toen we een van die
Tanu-ingenieurs te pakken kregen vlak bij hun smelterij,
heeft die een zware vloek over ons uitgesproken. En ik
hoor het nog steeds: "De Godin zal ons wre­ken. Mogen zij
die het bloedmetaal gebruiken vervloekt zijn tot het einde
der dagen. Een bloedige vloedgolf zal hen overspoe­len.’
'Wat mij betreft rust die vloek op de mensen, niet op ons.
Wij zijn altijd van plan geweest de Minderen om zeep te
brengen zodra ze voor ons hun dienst hadden gedaan.'
'We zijn anders ondertussen bereid genoeg om hen te
gebruiken, én hun bloedmetaal! Ik haat het, Ayfa! Dat is
hun manier van vechten, niet de onze. Die oude Pallol
heeft al gezegd dat we eigenlijk onze eer overboord
hebben gezet door zij aan zij met mensen te vechten ...
en het ijzer vindt hij zo obsceen dat het een travestie
maakt van onze strijdfilosofie. En eigenlijk ben ik het met
hem eens. Hoe kan een oorlog roemrijk zijn met zulke
wapens? De dapperste Firvulag of de grootste held van de
Tanu komt erdoor op één lijn te staan met een of andere
half verhon­gerde mensenlummel die een boog kan
vasthouden. Het is niet eerlijk!' Ayfa gromde.
'Vind je dat de Tanu eerlijk zijn geweest met hun chaliko's
en beerhonden die de Jacht hebben veranderd in
massamoord? Die menselijke cavaleristen en
wagenmenners hebben gebruikt waarvoor wij het veertig
jaar lang in de broek hebben gedaan?' 'Ah, jullie vrouwen
hebben de fijnere kneepjes van ridderlijk­heid nooit
kunnen waarderen!' 'Nee. Wij willen wel vuil spelen om te
winnen.' De krijgsvrouw tapte nog eens een volle beker
mede. 'En nu we het er toch over hebben, heb je gezien
hoe het voetvolk van de Minderen wist af te rekenen met
de bereden Aartsvijand in Finiah?'
Sharn bevestigde dat gegeven met een zuur knikje.
'Onsportief! Dat is niet onze manier!'
'M'n rug op met onze manier. De chaliko's hoorden ook
niet bij de manieren van de Tanu totdat die menselijke
dresseur zich ermee ging bemoeien ... Nee, luister jij maar
es naar mij, grote jongen. We zullen dit jaar in de Grote
Veldslag heus geen ijzer gebruiken, maar je kunt er je
ballen onder verwedden dat we wel gebruik zullen maken
van de anti-chaliko-technieken die de Minderen hebben
bedacht! Dat gedraai, daar zullen hun cavale­risten met
die grijze halsringen nog lelijk van opkijken! Onze
wapensmeden maken daarvoor al aanpassingen. Simpel
ge­noeg.'
'Die techniek zou verschil kunnen maken,' gaf hij toe, 'als
onze krijgers daartoe bereid zijn.'
'Dat laat ik aan jou over,' zei ze glimlachend. Toen
veranderde de uitdrukking op haar gezicht. 'Houd je even
stil. Ik moet nog eens zien wat er nu weer onder die
Minderen in Finiah gebeurt. Ik zie een kleine driehonderd
overlevenden over de bergpas gaan en er zijn misschien
twee keer zoveel gevangenen en gewonden in het
basiskamp aan de Rijn. De meesten van hen zijn
blootnekken .. . Nee, wacht, een aantal daarvan is te goed
gekleed. Goeie Godin, dat moeten ex-dragers van grijs of
zilver zijn bij wie ze de halsringen hebben losgebeiteld!
Geen soldaten! Misschien geleerden of technici. Reken
maar dat die ouwe Madame Gudenan van hen een goed
gebruik zal maken!'
'Toch vraag ik me af hoe loyaal die bevrijde stadsmensen
zullen zijn?'
Sharns stem klonk sceptisch. 'De mensen die zo
hunkerden naar hun vrijheid waren doorgaans
nieuwkomers of psycho's. De anderen hielden zich onder
de overheersing door de Tanu toch tamelijk rustig, zelfs
zonder halsring. Een vrij leven in onze bos­sen kon voor
dat bedaarde stelletje wel eens net zo uitnodigend zijn als
een open bijenkorf.' 'Stil. Ik kijk waar Felice is.'
'Oh die. Degene die jij in je strijdclan moet opnemen als
...' '.. .als ze kans ziet een gouden halsring te
bemachtigen en meta wordt. Ik kan die Yeochee soms wel
kelen! Altijd wordt het vuile werk naar mij afgeschoven!
Alsof de Veldslag voor ons vrouwen vandaag de dag al
niet moeilijk genoeg is .. . Oh-oh ...' 'Heb je haar
gevonden?'
'Ze is in een kamer in het paleis van Velteyn. Ze draagt
een halsring. En ze plundert de wapenrusting van een
dode. Yeochees plannetje gaat mooi niet door. Dit kind ligt
ver op hem voor en maakt haar eigen plannen!' 'Toe nou,
een beetje vrolijker.'
Sharn kwam overeind, gaapte luidkeels en krabde zijn
behaarde borst door het open voorstuk van zijn tuniek. 'Je
raakt haar toch wel kwijt. Het zal even duren voor ze aan
die ring is gewend. En bovendien, wie garandeert dat
haar latente vermogens sterk genoeg zijn? Ook al had zij
dan de hand in het doden van Epone en ook al heeft ze
meegeholpen de Speer terug te brengen, het is toch nog
maar een jong meisje. Misschien is haar vermogen om
dieren te beheersen het enige dat ze heeft.' Ayfa's ogen
keerden naar hun fysieke werkelijkheid terug. 'Té mag het
weten. Ik ben nou te moe om me daar druk over te
maken.'
Sharn strekte zijn hand uit en trok haar overeind. 'Het is
een korte oorlog geweest en een lang feest. Wat zou je
ervan zeggen als we de koning en de koningin ons respect
betuigden en maak­ten dat we naar huis kwamen?' Hun
pantsers van zwart glas greep hij bij de sluitingen en
wierp die over zijn schouder. 'Goed idee,' stemde Ayfa in.
Ze sloeg haar metgezel op de schou­der en gaf hem een
kus op de punt van zijn groezelige neus waar­bij ze op
haar tenen moest staan. 'Ik moet er niet aan denken wat
we de babysit moeten betalen.'
3

De bewakers in hun witte tunieken stonden klaar rondom


het vierkant van kaal graniet dat met ronde stenen was
gemarkeerd. Ter gelegenheid van het Hoog Verheven
Bezoek van Thagdal, Eadone, Gomnol en de twee broers
Nodonn en Velteyn, waren er ditmaal ook soldaten bij. De
gasten werden keurig weggehouden uit de directe
omgeving van de tijdpoort en keken toe met de stoïcijnse
blik die autoriteiten onveranderlijk aan de dag leggen
wanneer ze een of andere belangrijke maar geestdodende
activi­teit gade moeten slaan op een ongelegen uur. Pitkin,
de slotvoogd, zei: 'De dageraad is aangebroken,
Verhevenen. Daar komen ze.'
De lucht boven het graniet begon plotseling te trillen alsof
het werd verhit. Binnen die omtrek materialiseerden vier
figuren zo'n dertig centimeter boven het oppervlak.
'Sindbad de zeeman, een soort bergbewoner, een
zieltogende liefhebber van drugs, compleet met zijn
verslaving en een klas­sieke Engelse vogelwachter,'
ratelde Pitkin snel catalogiserend af. 'De verslaafde
moeten we lozen, ben ik bang, daar is niets meer van
over. Maar de anderen zijn bruikbaar.' De bewakers waren
naar voren gesprongen om de tijdreizigers van hun
wapens te ontdoen en hen te helpen terwijl ze naar bene­‐
den stapten over de ruimte die de onzichtbare vloer van
professor Guderians uitvinding scheidde van de solide
massa van de Pliocene Aarde.
"n Gelukkig toeval dat ze niet materialiseren binnen in
een rots­massa, vindt u niet?' merkte Pitkin op. 'Ten slotte
heeft dit gebied nogal wat veranderingen ondergaan,
geologisch gespro­ken.'
Sindbad was inmiddels ontdaan van zijn houwdegen en
de ande­re tijdreizigers werden eveneens onderzocht op
de aanwezigheid van ijzer door een bewaker met een
metaaldetector. Pitkin zei: 'Die nieuwe ijzersnuffelaar van
Aluteyn is een grote verbetering. We hoeven ons geen
zorgen meer te maken dat we iets mis­sen .. . Ah. Daar
komt het tau-veld terug voor het tweede trans­port.'
Ditmaal kwam een jongeman door het tijdportaal gekleed
in een wit denim pak en gewapend met een kruisboog;
verder een per­soon met een sikje die gekleed was als
Elizabeth I, wiens hoepel­rokken de anderen danig in de
weg zaten; een diep gebruinde vrouw die als een Griekse
heldin halve laarzen en een korte rok droeg en een zwarte
man die een verjonging had ondergaan in keurig
uitgaanstenue, behangen met een dozijn extreem dure
audiovisuele recorders.
'Allemaal goed bruikbaar,' zei Pitkin. 'Laat u niet misleiden
door die goede koningin Bessie. Onder die met paarlen
bestikte rode pruik zit mogelijk een heel bruikbaar
technicus .. . Wel, laten we nu eens zien wat er verder
vandaag wordt verzonden.' Het tijdveld sprong andermaal
op en de bewakers haastten zich om drie grote containers
in veiligheid te brengen met het etiket MEDICIJNEN, een
kist Canadian Club, een klein hondje dat hysterisch zat te
blaffen in zijn transportmand, een twintig­liter-mandfles
met 'Joy', een complete reeks van Larousses Grand
Dictionnaire Universel du XIX’ième Siècle Français en een
contrabas.
'Nadat de nieuw aangekomenen hier zijn geholpen, gaan
ze naar hun tijdelijke verblijfplaats, zoals de Verhevenen
zullen weten. Vanwege de noodsituatie hebben we een
tijdelijke ruimte afge­paald door delen van het buitenste
verblijf af te scheiden, terwijl we de beerhonden ergens
anders buiten hebben ondergebracht. Op die manier
kunnen we de meeste vluchtelingen van Heer Velteyn uit
Finiah toch redelijk comfort bieden binnen het kas­teel
zelf, totdat zij in staat zijn naar Muriah te vertrekken. Het
is een geluk dat deze ramp zich heeft voltrokken rond de
tijd van de Wapenstilstand, waardoor er extra voorraden
en transportmo­gelijkheden beschikbaar zijn voor hen die
naar de Spelen reizen. Natuurlijk zijn ook de
veiligheidsmaatregelen in deze tijd mak­kelijker te
volvoeren.'
'Het klinkt alsof je alles redelijk onder controle hebt,'
gromde de koning met enige tegenzin.
'We moeten Heer Gomnol in de eerste plaats dankbaar
zijn voor zijn allereerste-hulpprogramma,' antwoordde de
slotvoogd. 'Kasteel Doortocht was natuurlijk de
aangewezen plek voor de aankomst van vluchtelingen en
het is ons gelukt om tijdig hulp naar het noorden te sturen
om hen op te vangen op de oostelijke oever van het Lac
de Bresse, amper vijf dagen na de ... eh . .. exodus uit
Finiah. Wanneer u nu zo goed wilt zijn om in mijn kantoor
te komen, Verhevenen, dan kan ik u het aangepaste
transportsysteem laten zien dat het tijdelijk wegvallen
van ver­voer naar Finiah moet compenseren. Daar liggen
ook de eerste ontwerpen van plannen over de manier
waarop kasteel Door­tocht kan bijdragen in arbeidskracht
voor de reconstructie en voor zuiveringsacties die de
vrede moeten herstellen.' 'Dank je, Pitkin,' zei Gomnol.
'We zullen je daar nu niet mee lastig vallen. Ik spreek je
persoonlijk later nog over hoe we de concentratie van
tijdreizigers zullen opvangen gedurende de
Wapenstilstand.'
De slotvoogd boog, excuseerde zichzelf en haastte zich
terug over het pad dat naar het kasteel leidde. Slechts de
vijf Verheve­nen, op discrete afstand vergezeld door een
klein escorte soldaten, stonden nu nog in het gebied
rondom de tijdpoort. De zon stond nu ruimschoots boven
de wenkbrauw van de oostelijke hooglanden.
'Soms,' zei de koning, terwijl hij Pitkin nakeek met een
knorrig gezicht, 'word ik echt niet goed van jullie
menselijke doelmatig­heid. Geen verontwaardiging. Geen
eden van wraak of her­nieuwde trouw. Gewoon
aangepaste transportsystemen en eer­ste ontwerpen.'
De Heer Bedwinger lachte hartelijk. 'Wraak is de afdeling
van de Strijdmeester. Ik moet ervoor zorgen dat deze
ramp beperkt blijft tot het gebied rondom Finiah en dat
die zo snel mogelijk wordt geneutraliseerd om de invloed
ervan op onze economie zo klein mogelijk te houden. Als
de bariummijnen niet zo belang­rijk waren, zou ik geneigd
zijn Finiah af te schrijven.' 'Verdomme, jij arrogante kleine
rotzak!' Velteyns gezicht werd overtrokken door een rood
waas van woede. 'Je praat over mijn huis! De wieg van
onze cultuur op deze planeet! De Stad van Lichten!'
'Die lichten,' antwoordde Gomnol onverstoord, 'zijn
uitgegaan. Finiah is een ruïne. De aartsvijand heeft een
briljante strategie gebruikt om de stad aan te vallen.
Hij ligt ongelukkig, aan de verkeerde kant van de Rijn en
te ver verwijderd van onze overige bevolkingscentra. Aan
de ene kant zitten de Firvulag en aan de andere kant de
Huilers en daar ergens tussenin maken Madame Guderian
met haar antieke strijders zich vrolijk. Van al onze steden
kwam Finiah het eerst in aanmerking voor een
verrassingsaanval.' 'Ik heb die stad vijfhonderd jaar lang
bewaakt!' schreeuwde Velteyn. 'Wanneer de muren weer
opgetrokken zijn en de Vliegende Jacht versterkingen
aanvoert, zijn we weer even veilig als tevo­ren. We zullen
die vrijbuiters van Guderian vernietigen door een
zoekexpeditie te organiseren door de Vogezen en niets
van hun nederzettingen over te laten. Wanneer die nesten
van de Minde­ren zijn uitgebrand, kruipen de Firvulag
terug naar hun holen zoals ze altijd hebben gedaan. Die
zouden zich helemaal niet voor een aanval hebben
georganiseerd als dat obscene ouwe wijf er niet was
geweest met haar vervloekte ijzer.' 'Dat zou wel eens niet
zo makkelijk kunnen zijn als jij denkt, Scheppende
Broeder,' zei Eadone tegen Velteyn. 'En ik vrees dat Heer
Gomnol gelijk heeft over de geïsoleerde ligging van
Finiah. Vroeger, toen er minder van ons en minder
Firvulag waren, was jouw kleine ommuurde stad op dat
uitsteeksel een strategisch voordeel. Nu ligt hij midden
tussen de vijanden in. Nu de men­sen zich bewust zijn
geworden van de macht van ijzer, zullen ze er dodelijk
gebruik van maken. Zelfs een handjevol van die Min­deren
zal nu in staat zijn hinderlagen te leggen voor onze kara­‐
vanen en troepentransporten en onze plantages aan te
vallen. Misschien dammen ze de rivier wel af om jullie uit
te hongeren. En er is geen manier over land om jullie te
bevoorraden. Het Zwarte Woud in je rug is een te grote
barrière. Van de landkant kunnen geen hulptroepen
aangevoerd worden. Soldaten zouden de Rijn over
moeten steken om jullie te versterken. Ze zouden van
Goriah, Burask of Roniah moeten komen. Zelfs de
herbouw van de stad zou een moeilijke opgaaf zijn gezien
de lengte van de aanvoerlijnen.'
Velteyns woedende gezicht werd bijna purper. 'Maar we
moeten herbouwen! Het is niet volledig verwoest.
Helemaal niet! Bijna al onze niet-strijdende Tanu-burgers
hebben het overleefd. Zes­honderdnegenentachtig werden
door de lucht in veiligheid gebracht door mijzelf, door
Vrouwe Dectar en door onze mense­lijke broeder met de
gouden halsring, Sullivan-Tonn.' 'Maar je bent de meesten
van je ridders kwijt,' zei de koning. 'En meer dan
vierduizend mensen, zilveren, grijzen en blootnekken, en
iedere rama. De hele verdomde werkende bevolking is
dood of gevangen genomen door die oude feeks—moge
Tana haar ver­vloeken—of anders weggelopen de wouden
in waar de Huilers en de wilde dieren hen wel te pakken
krijgen.' 'De plantages zijn nog veilig! En de militaire
buitenposten. We kunnen herbouwen, Ontzagwekkende
Vader! We kunnen Finiah onneembaar maken. We zullen
meer Tanu met PK en overredingsvermogens binnen de
stad brengen om onze mentale kracht te versterken.'
Voor de eerste maal sprak Nodonn de Strijdmeester. 'We
zullen de mijn moeten heropenen. Dat is vanzelfsprekend,
tenzij we een nieuwe bron van dat vitale bariumerts
opsporen. Maar het is onmogelijk Finiah in zijn oude glorie
te herstellen. Het is niet langer de gracieuze en waardige
zetel van onze cultuur, die dagen zijn voorbij. In de
toekomst moet het een hard en ernstig gezicht worden
dat naar de vijand is gewend. We zullen het her­bouwen
als een versterkte mijnnederzetting. Maar dat is alles...'
Velteyns hele lichaam reageerde alsof hij lichamelijk werd
aan­gevallen. Zijn geest schreeuwde het uit. O
mijnBroeder wat zeg je hoe kun je zo wonden mijn ziel mij
slaanvernederen voor mijnvolk aan strijdkampioen
gevallen niet gewroken niet hersteld overgelaten aan
mensen/Firvulag ver­loedering + Tanu medelijdenwoede ..
. Nodonn keerde zich af. Hij liep naar het lege granieten
platform van de tijdpoort en bleef in het midden staan,
zijn gewaad in de kleuren van de dageraad schitterend in
het licht van de zon. Zijn overweldigende stem bulderde
in hun geesten en oren. 'Maak dit je verwijten! Van hier
komt jouw pijn, Broeder! Uit deze bron van rottenis en
dodelijk gevaar dat ons heeft verleid onze oude
gewoonten te verlaten. Vervloekt de vrouw die als eerste
de tijdpoort opende om die menselijke invasie door te
laten. We zullen allemaal rouwen om een voorgoed
verloren wereld tenzij we de moed hebben om de mensen
buiten te sluiten voor het te laat is. Wanneer we doorgaan
op zo noodlottige manier van hen afhankelijk te zijn, dan
is het sterven van Finiah niets vergeleken bij de dood van
het Veelkleurig Land.' Eadone zei: ik zou dat nu bijna
kunnen gaan geloven. En toch...'
'Je hebt ongelijk, Nodonn!' zei Thagdal. 'Je probeert ons
die onheilsprofetie al te verkopen sinds ze begonnen te
komen. Maar kijk naar ons! We zijn nu sterker dan ooit
tevoren. Wat er met Finiah is gebeurd, is heel erg. De stad
was een schrijn waarin de erfenis van onze pioniers werd
bewaard. Maar laten we eerlijk zijn—ook een verdomd
lastige plaats om naar toe te gaan of vandaan te komen—
hoe pittoresk het er ook bij ligt met al zijn charme en al
die lichtjes!... Ik zal je wat zeggen, Velteyn, mijn zoon. We
zullen voor jou een nieuwe stad bouwen op een betere
plek. Hoe klinkt dat?'
Gomnol viel de koning bij. 'Misschien op de oevers van
het Lac de Bresse. We kunnen een nieuwe weg aanleggen
vanuit Goriah en een heel nieuw gebied voor exploitatie
openleggen. Zodra de Veldslag achter de rug is, kunnen
we met de planning beginnen. Al de andere steden zullen
aan de bouw bijdragen en je kunt voor je bevolking
beschikken over iedere nieuwe tijdreiziger die de
komende twee jaar door de poort komt. We zullen je een
Finiah bouwen dat beter is dan het eerste. Behoorlijke
straten en riole­ringen, fatsoenlijke waterleidingen en
stadstoegangen en verde­digingswerken. Wat heb je daar
op te zeggen?' Nodonn zei: Fatsoenlijk/menselijk?
Eadone zei: Aanvaard onze troost, Rouwende Broeder. We
zul­len je in ere hersteld zien. Wees daar niet bang voor.
Ga nu naar je VrouweEchtgenote + treurende bevolking
en geef hun hoop. 'Ja.'
Velteyn tilde zijn hoofd open de psychische
lichtgevendheid ver­dween. Hij sprak hardop. 'Het is een
goed plan, Ontzagwekken­de Vader en ik sta nederig voor
u, dankbaar voor zoveel edelmoe­digheid.' En tegen
Nodonn: 'Als je denkt dat het mij aan moed ontbreekt,
Broeder Strijdmeester, dan zal ik het tegendeel daar­van
bewijzen tijdens de Grote Veldslag. Ik geef toe dat de
vreug­de om het strijden zelf me na deze ramp heeft
verlaten, maar tegen de tijd dat de Spelen aanvangen is
deze strijder hersteld. De Firvulag zullen duizendvoudig
betalen voor hun eerloze ver­bond met de Minderen. En
wat die menselijke ratten aangaat, ijzer of geen ijzer, we
zullen ze zien schreeuwen in de Grote Retort wanneer ze
hun levens offeren aan de Godin bij het triom­fantelijke
einde van de Veldslag.'
'Goed gesproken,' merkte de Hoge Koning op. 'En nu we
zeker zijn van onze toekomst, wordt het tijd om naar het
kasteel te gaan voor een ontbijt.'

Het vluchtelingenkamp en het veldhospitaal waren


opgezet op het terrein dat eerder als vertrekpunt en
basiskamp had gediend in de laaglanden langs de Rijn. Nu
de Tanu zich op kasteel Doortocht hadden teruggetrokken
en hun trouwe menselijke aanhangers die ontkomen
waren, hun toevlucht hadden gezocht in de forten rondom
het meer, waren de rivieroevers veilig genoeg zolang de
Wapenstilstand duurde. Dank zij de wijsheid van de Oude
Man Kawai waren de vluchtelingen niet onderge­bracht in
Verborgen Bron.
'Dat is een kwestie van eenvoudige psychologie,' vertelde
hij Peopeo Moxmox Burke. 'Wanneer we hen naar onze
kloof bren­gen, zullen ze daar willen blijven omdat daar
huizen zijn en ten minste iets van beschaving en comfort.
Maar we kunnen daar geen vijf- of zeshonderd mensen
onbeperkt extra blijven voeden en ook de gebouwen en
andere voorzieningen zijn dan ontoerei­kend. De Firvulag
zullen nog dagenlang vluchtelingen blijven brengen. Nee,
ze moeten worden gemotiveerd om eigen neder­zettingen
te beginnen. Daarom moeten we hen hier in een zo
Spartaans mogelijke omgeving houden, hun wonden
verzorgen, hen voorzien van materiaal en gidsen en dan
moeten ze zich zo snel mogelijk verspreiden voor de
Wapenstilstand na de Veld­slag eindigt en de Tanu met
hun tegenmaatregelen beginnen.' Het was Khalid Khan
die het plan opperde voor de IJzeren Weg. De smid
maakte duidelijk dat de smelterij in de wildernis het begin
zou moeten worden van een nieuwe versterkte plaats van
mensen. Andere kleine nederzettingen konden langs de
Moezel worden aangelegd om de weg te bewaken die van
de ijzermijn naar Verborgen Bron zou gaan lopen.
'Op voorwaarde dat de Tanu na de Wapenstilstand niet al
te snel tot actie overgaan,' zei Khalid, 'kunnen we dit hele
gebied voor mensen veilig maken door ijzer te blijven
produceren. De vluch­telingen kunnen zichzelf
onderhouden door daarbij te helpen nadat wij hen hebben
geholpen zich ergens te vestigen. Ik denk dat de Huilers
in dat gebied zullen verdwijnen zodra ze over ons ijzer
hebben gehoord. Maar een omvangrijke expeditie door de
Tanu is natuurlijk een heel andere zaak.'
'Wanneer de twee volgende fasen van mijn plan lukken,'
had Madame Guderian gezegd, 'dan zal er helemaal geen
expeditie zijn.'
Zeven dagen na de aanval op Finiah kwamen Madame
Gude­rian en Commandant Burke op chaliko's naar Kawai
toe voor een laatste gezamenlijke inspectie van het
vluchtelingenkamp voor ze verder naar het zuiden
trokken. De oude vrouw en de grote Indiaan stegen af en
bonden hun dieren vast aan de strui­ken bij een stroompje.
Daarna wandelden ze met de oude Japanner naar de
ondiepte waar de afdakjes van palmbladeren en ander
materiaal zich tot rijen primitieve onderkomens aan­‐
eenregen. Het hele gebied lag vol afval en begon te
stinken. 'We hebben geprobeerd hen zelf voor enige orde
te laten zorgen,' zei Kawai op zachte toon, 'maar de
meesten zijn nog in shock of te depressief om zich iets
aan persoonlijke hygiëne of behoorlijk gedrag gelegen te
laten liggen. Gisteren hadden we wat moeilijk­heden, zoals
Commandant Burke zal hebben verteld. Een groep van
zo'n veertig man, aangevoerd door ex-soldaten, stond
erop toestemming te krijgen op eigen houtje via de
Uirivier naar het meer te trekken. We hebben hen een
escorte van Firvulag mee­gegeven. Het had geen zin hen
tegen te houden.' 'We raakten toch geen artsen kwijt?'
vroeg Madame ongerust. 'Of iemand van de glasblazers?'
'De artsen zijn bij ons gebleven,' zei Kawai. 'Ze werden
niet uit vrije wil destijds geringd. Eén glasblazer is
verdwenen. En we hebben de drukker verloren, een paar
ervaren metselaars, een paar wevers en enkele juweliers.'
De oude vrouw probeerde te lachen. 'Die laatsten zullen
we in elk geval niet missen.' Haar stem klonk ruw en ze
hoestte veelvuldig. Tijdens het lucht­bombardement van
Finiah, toen ze bewusteloos op de vloer van de
vliegmachine lag, had ze de dampen ingeademd van
mate­riaal van het interieur dat door Velteyns vuurbollen
in brand was gevlogen. Ze was niet ernstig verbrand,
zoals Claude en Richard, maar Amerie was diep bezorgd
over mogelijke schade aan haar longen die niet
behandeld kon worden met de medicij­nen en
instrumenten die ze hier voorradig had. De oude vrouw
weigerde bovendien te rusten en was koppig vastbesloten
om persoonlijk deel te nemen aan de volgende fase van
haar plan. Haar jeugdige uiterlijk dat het gevolg was van
een verjonging, begon langzamerhand te vervagen en er
werden nu diepe rimpels zichtbaar op haar voorhoofd en
rondom haar ogen. Door het invallen van haar gezicht
waren haar jukbeenderen en de scherp geprononceerde
neus nog verder naar voren gekomen. De gouden halsring
lag slordig en los om haar magere hals. Kawai zei: 'Er zijn
nu in het kamp nog ongeveer vijfhonderdvijf­tig zielen
over, de meesten fysiek in goede conditie ondanks hun
slechte mentale toestand. Volgens mij en volgens de drie
bevrijde artsen zullen deze mensen snel volledig
herstellen zodra ze de kans krijgen zich op een of andere
vorm van positieve actie te werpen. We zullen de
sterksten van hen binnen drie dagen weg­sturen. Ze zullen
met Homi, Philemon en Axel naar de ijzervindplaats gaan
bij Nancy. Anderen van ons, geholpen door vrij­willigers
zullen die groep met voorraden vergezellen. Als alles gaat
zoals we willen, dan kan er binnen twee weken iets van
een versterkte nederzetting tot stand zijn gekomen.
Kleinere dorpjes zullen gebouwd moeten worden tussen
hier en Nancy zodra Phi­lemon en Axel mensen hebben
opgeleid.' Madame knikte. 'Bien entendu. Maar denk
eraan, de produktie van ijzer moet voorrang hebben!
Laten we niets nalaten om die vluchtelingen te
bemoedigen die naar dit werk oren hebben. Alle Minderen
moeten zo spoedig mogelijk over ijzeren wapens kun­nen
beschikken.'
Ze liepen langs de geïmproviseerde hutten naar een zij-
arm van de Rijn waar de hospitaaltent was opgezet. Veel
vluchtelingen kwamen uit hun onderdak te voorschijn en
keken zwijgend toe hoe Madame voorbijkwam. Ze knikte
naar hen en noemde soms een naam, want de meesten
waren in haar herberg geweest toen zij daar nog de
scepter zwaaide en zelfs degenen die ze niet per­soonlijk
kende, wisten heel goed wie zij was. Sommigen van hen
glimlachten. Op andere gezichten was open­lijke
vijandigheid te lezen en één man spuugde op de grond en
draaide haar zijn rug toe. Maar verreweg de meesten
keken toe in een futloze afwachting die het hart van de
oude vrouw deed krimpen.
'Het was goed wat we deden!' Ze haastte zich voort
tussen Burke en Kawai, haar armen stijf langs haar
lichaam. 'Ze moesten worden bevrijd. Ze zullen eraan
gewend raken en dan weer tevreden worden.'
'Natuurlijk,' zei Commandant Burke vriendelijk. Kawai
voegde daaraan toe: 'Ze zijn nog steeds diep geschokt.
Daar moeten we rekening mee houden. Pas later zullen ze
hun bevrijding in het juiste licht kunnen zien.' 'Maar velen
zullen doorgaan met mij te haten.' Haar stem klonk
toonloos. 'Ik heb hen eerst naar hun slavernij gezonden
en ver­volgens heb ik hen bevrijd en aan nieuwe
onzekerheden overge­leverd. Hun ellende drukt zwaar op
mijn geweten. Als ik hun niet had toegestaan door het
tijdportaal te gaan, dan zou dit nooit zijn gebeurd.'
'Ze zouden wel een andere manier hebben gevonden om
zichzelf ongelukkig te maken,' zei Burke. 'Kijk naar mij!
Het laatste natuurkind met de tomahawk. Geen
Wallawalla's meer nadat dit Opperhoofd naar de Eeuwige
Jachtvelden is vertrokken. Dus maak ik een mooi drama
van deze schande en roep een perscon­ferentie bijeen en
vertel die ellendige bleekgezichten: "Ik zal nooit meer
vechten." Dat stond mooi! Geen droog oog voor de
televisie op minstens twaalf Yankee-planeten terwijl de
rechter-Indiaan zijn gebaar maakt. Maar later kreeg ik een
brief van de stamraad van de Yakima's waarin ze me
vertelden dat ik als de bliksem naar mijn rechterstoel
moest teruggaan en op moest houden zo'n verdomde
gekwetste te spelen.' Oude Man Kawai zei: 'We zijn
allemaal dom geweest, Angélique. Maar het is niet jouw
schuld. Zonder jouw tijdpoort als fatsoenlijke
ontsnappingskans had ik waarschijnlijk zelfmoord
gepleegd. En dat geldt denk ik voor heel wat bannelingen.
Maar ik kwam hierheen en het is waar dat ik aanvankelijk
veel heb moeten verduren toen ik gevangene was van de
Tanu. Maar later, na mijn ontsnapping, heb ik ook grote
vreugde gekend. Ik heb geleerd dat er geluk te vinden is
in de dienstbaarheid aan anderen. Zonder jou, zonder
jouw tijdpoort, zou ik mijn leven net zo zelfzuchtig hebben
beëindigd als ik de meeste dagen daar­voor had
doorgebracht. Ik ben misschien nog altijd gek. Maar dan
een gek met goede vrienden, die weet wat waarachtige
vrede is.'
Madame had haar hoofd laten zakken.
'Dat mag dan waar zijn, maar ik zal desondanks geen
vrede vinden tot ik dit heb goedgemaakt. De slavernij van
grijze- en zilveren-halsringdragers moet ten einde komen!
En de tijdpoort moet dicht. We hebben hier in Finiah een
begin gemaakt, maar ik wil het voltooid zien of anders
sterven!' Ze begon krampachtig te hoesten en haar
gezicht werd blauw­wit.
'Godverdomme,' mompelde Burke. Hij tilde haar op en
beende met grote passen naar het veldhospitaal, een
grote tent gemaakt van dozijnen afzonderlijke durofilm
tenten die door ritssluitin­gen tot één groot paviljoen
waren gemaakt met afgesloten zij­kanten.
'Zet me neer, Peo. Ik ben in orde.' Ze worstelde in zijn
armen. Kawai, die vooruit was gelopen, bracht een
getaande man met vermoeide ogen mee die een
stethoscoop al klaar hield. 'Leg haar op de tafel,' zei de
arts.
Nadat hij de toestand van haar longen had onderzocht,
zei hij: 'Als je niet een beetje op jezelf past, verzuip je
vandaag of mor­gen in je eigen vocht! Hoor je me? Heb je
de drainage-oefenin­gen gedaan die Amerie heeft
voorgeschreven?' 'Die zijn onsmakelijk.'
'Mashallah! Horen jullie die vrouw?' Hij begon zich te
krabben aan een geïrriteerd stuk van zijn huid onder zijn
adamsappel waar de grijze halsring had gezeten.
'Brengen jullie haar wat gezond verstand bij.'
Hij haalde een injectiespuit te voorschijn en drukte die
tegen haar halsader.
'Dat zal een beetje helpen. Maar enkel met voldoende
rust krijg je dat vocht uit je longen. Zul je je nu
gedragen?' Madame zei: 'Hélas, Jafar chéri! Er zijn zaken
die mijn aan­dacht vragen.' Zonder acht te slaan op zijn
protesten, kwam ze van de tafel en begon een ronde te
maken door het hospitaal waar de meeste gezichten haar
warm tegemoet keken. Eén dui­delijk zwangere vrouw, die
op een paar planken lag in de res­tanten van een prachtig
hofkostuum, greep haar hand en kuste die.
'God zij gedankt dat je ons hebt bevrijd.' De vrouw begon
te huilen. 'Twaalf jaar. Twaalf jaar! Eén eindeloze
nachtmerrie . .. en nu is het voorbij.'
Madame glimlachte en trok behoedzaam haar hand terug.
'Ja, mijn kind, voor jou is het voorbij. Je bent vrij.' De
vrouw aarzelde.
'Madame .. . wat moet ik ermee doen als het komt? Er zijn
meer vrouwen die hun kinderen dragen. Ik ben bijna
zover. Maar de anderen ...'
'Je moet je eigen keuze maken. Mijn eigen geloof zou mij
ertoe brengen de geboorte te volbrengen. Het kind is ten
slotte onschuldig. Daarna ... misschien is de wijste weg te
doen wat de Tanu zelf gewoon zijn.'
De zwangere vrouw sprak fluisterend. 'Het aan hen
terugge­ven?'
'De Firvulag zullen je helpen.' Madame keek omhoog naar
de arts. 'Zul je daarop toezien als dat is wat ze wil?' 'Dat
zal ik doen.'
De oude vrouw boog voorover en kuste het voorhoofd van
de aanstaande moeder. 'Ik moet nu vertrekken voor een
lange reis. Misschien wil je bidden voor mijn .. . veilige
aankomst op mijn bestemming.'
'Oh natuurlijk, Madame. Ik zal het ook al de anderen
zeggen.' Met een klein gebaar van afscheid draaide de
oude vrouw zich om. De arts volgde haar naar de deur
van de tent waar Kawai en Commandant Burke wachtten.
'Ze zijn nu in jouw handen, Jafar chéri. Jij en Lucy en
Lubutu moeten voor hen zorgen, want Amerie gaat met
ons naar het zuiden.'
De dokter schudde ontdaan zijn hoofd. 'Je bent nog steeds
van plan te gaan?' Hij keek hulpeloos naar Burke. 'Dat is
gekken­werk.'
ik moet mijn plannen volvoeren,' hield ze aan. 'We
vertrekken morgenvroeg. Er blijven nog maar drie weken
van de Wapenstil­stand over en we kunnen geen tijd
verspillen.' Burke zei: 'Als je niet aan je eigen welzijn wilt
denken, denk dan tenminste aan het onze! Wij moeten
voor je zorgen en ons onge­rust maken. Amerie zou
misschien verstandig genoeg zijn om thuis te blijven in
Verborgen Bron als ze niet het gevoel had dat jij haar
nodig had.'
Angélique Guderian keek liefdevol omhoog naar de grote,
rode man.
'Probeer mij niet te verleiden met je gespleten tong, mon
petit sauvage. Nu Felice uit Finiah terug is gekomen met
een gehoor­zame stoet chaliko's, kunnen we comfortabel
reizen. En wat Soeur Amerie betreft, ze heeft haar eigen
redenen om mee te willen en dat geldt ook voor de
overige vrijwilligers. En dus gaan we! Au 'voir, Jafar. We
gaan nu naar het dorp om de laatste voorbereidingen te
treffen.' Ze begon naar de hospitaaldeur te lopen. De arts
riep haar nog achterna. 'Denk er nog eens over, Mada­‐
me!' Maar ze lachte alleen maar.
Oude Man Kawai haalde zijn schouders op en begon haar
te volgen. 'Je hebt gezien dat het hopeloos is haar van
gedachten te doen veranderen, Jafar. En misschien,
wanneer je zo oud bent als Burke en ik, zul je begrijpen
waarom ze denkt dat ze dit zelf moet afmaken.'
'Oh, maar dat begrijp ik,' zei de dokter. 'Maar al te goed.'
Hij ging de ziekenzaal weer binnen waar de aanstaande
moeder nu lag te kreunen.

Marialena kookte het afscheidsmaal zelf en dekte


Madames tafel voor de elf personen die naar het zuiden
zouden gaan en ze zette een twaalfde bord neer voor
Kawai die na hun vertrek als leider zou achterblijven.
Toen iedereen zat, zei de Française: 'De Eerwaarde Zuster
zal om de zegen vragen.'
Amerie sprak op zachte toon: 'Heer, zegen dit voedsel.
Zegen dit gezelschap. Zegen deze waanzinnige
onderneming.' 'Amen,' zei Khalid Khan.
'Amen,' zeiden al de anderen, behalve Felice. Daarna
laadden ze hun borden vol en gaven de stenen bekers
met gekoelde wijn aan elkaar door.
ik dacht dat Pegleg ook zou komen,' zei Khalid. 'Ik heb
hem verteld dat hij ons morgen moest opzoeken voor we
vertrokken,' bekende Madame. 'Jullie zullen me misschien
wel een gekke oude vrouw vinden, mes enfants, maar het
leek me beter als we nog een laatste keer vanavond
onder elkaar beraad­slaagden. Ik weet dat Fitharn in deze
moeilijke tijd een betrouw­bare kameraad heeft geleken.
Toch moeten we niet vergeten dat zijn allereerste trouw
bij de Firvulag ligt. En ik heb nooit ver­trouwen gehad in de
onuitgesproken bijgedachten van koning Yeochee of
Pallol-Eenoog. De mogelijkheid blijft altijd bestaan dat ze
ons willen verraden zodra het ons is gelukt de fabricage
van halsringen te stoppen en de tijdpoort te sluiten.'
Vanda-Jo, de chef van Openbare Werken die nooit een
blad voor de mond nam, floot cynisch.
'We zouden wel gek zijn als we hun al onze kaarten lieten
zien. Wanneer het ons lukt om deze dubbele knaller
erdoor te krijgen, dan zijn het de Firvulag die ervan
profiteren. Het is niet nodig dat ze al de details van ons
plan kennen. Zij moeten alleen maar helpen met het
vervoer en met het vinden van schuilplaatsen.' 'Jammer
dat menselijke buiten de wet gestelden als wij niet door
de Wapenstilstand worden gevrijwaard,' zei de non. Ze
liet een stukje vlees vallen voor haar wilde kat die onder
de tafel zat. 'Geen schijn van kans,' zei Peo Burke. 'Geef
de bourgogne eens door, of wat het dan ook is. Mijn oude
wond heeft iets verdovends nodig.'
'Over wonden gesproken,' ging Amerie verder. 'Ik realiseer
me dat het zinloos is om Madame te bewegen hier te
blijven. Maar met Claude en Khalid is het wat anders. De
brandwonden van Claude beginnen net te drogen en een
week is bij lange na niet genoeg voor Khalid om over die
hersenschudding heen te komen en zijn arm- en
beenwonden te laten genezen.' 'Je hebt me nodig,' zei de
Pakistani. 'Ik ben de enige die ooit in Muriah is geweest.'
'Tien jaar geleden,' corrigeerde de non. 'En via de Grote
Zuidweg, niet over de Rhône.'
'Zoveel kan de hoofdstad in die tijd niet veranderd zijn.
Trou­wens, ik verheug me op dat boottochtje. Gert en
Hansi waren gewoon om met een kajak op die rivier te
varen, in de toekomst, bedoel ik.'
Hansi lachte grimmig. 'Het zou een plezierreisje moeten
zijn voor invaliden. Maar we kunnen er niet onderuit dat
we Khalids kennis van de stad nodig hebben. Het zal al
moeilijk genoeg worden zonder dat we ook nog eens de
weg kwijtraken.' 'Dat is waar,' zei Madame. 'Het spijt me
dat jij mee moet, Kha­lid, na alles wat je al hebt gedaan,
maar jouw hulp zou wel eens van vitaal belang kunnen
zijn . . . Claude daarentegen is alleen maar doodgewoon
koppig wanneer hij voorgeeft niet gemist te kunnen
worden.'
ik neem aan dat jij de enige bent die in staat is die
boodschappendoos van barnsteen door de tijdsprong te
duwen!' zei de pale­ontoloog vinnig. 'Ik ben in betere
conditie dan jij, Angélique en ik heb mijn plaats in deze
missie even goed verdiend als ieder ander.'
'Mulet polonais! Blijf thuis en zorg dat je gezond wordt.'
Felice hakte met het heft van haar lepel op het tafelblad.
'Begin nou niet nog eens jullie! Jullie zijn een stel slome,
ouwe uilskuikens en we zouden jullie niet uit jullie
schommelstoelen moeten laten als we een beetje
verstand in onze kop hadden. We zouden jullie samen
moeten opsluiten en alleen gaan.' 'Gelukkig genoeg,' zei
Uwe Guldenzopf, terwijl hij een bedacht­zame haal aan zijn
pijp deed, 'hebben wij geen verstand in onze kop.'
Madame keek woest naar Claude. 'Het is mijn plicht om te
gaan!
Ik heb gezondigd door die tijdpoort te openen, ik moet
boete doen door hem weer te sluiten.'
'Geklets,' zei Claude, 'jij wilt dood, dat is het.'
Madame smeet haar mes neer. 'Wou jij notabene mijn
motieven bekladden? Kijk naar je eigen doodsverlangens,
Monsieur le Professeur!'
Claude nam een bijna deftig slokje uit zijn wijnbeker. 'Honi
soit qui merde y pense, mijn liefje.'
'Rustig, verdomme!' Commandant Burke stompte zijn
grote vuist op de tafel. 'Als aanvoerder van dit luizige
stelletje verklaar ik de discussie over motieven gesloten!
We hebben ons allemaal vrijwillig aangeboden. We
hebben allemaal bewezen dat we op de een of andere
manier bruikbaar kunnen zijn, hetzij bij kasteel Doortocht,
hetzij in Muriah bij die halsringtoestand. Punt. Nou zou ik
wel eens willen weten of er nog serieuze vragen zijn voor
we naar bed gaan.'
'Ik heb ergens aan zitten denken,' zei Basil met enige
aarzeling. 'Ik ben een nieuwkomer in deze groep en ik heb
tot nu toe geaar­zeld om belangrijke wijzigingen voor te
stellen op het oorspron­kelijke plan van Madame Guderian.
Totdat Felice gisteren terugkwam met een gouden
halsring en een stoet chaliko's en vertelde dat ze ons ging
vergezellen, leek het ook niet erg zinvol. Maar nu . . . wat
ik probeer te zeggen is, wat denken jullie van de Speer?'
De anderen keken de alpinist in volstrekt onbegrip aan.
Basil was bevrijd bij de val van Finiah nadat hij een maand
in de stadsgevangenis had doorgebracht vanwege zijn
ontsnapping. Zijn plaats binnen de expeditie was
verzekerd nadat duidelijk was geworden dat hij zijn
klimmersvaardigheden wilde ge­bruiken op de muren van
kasteel Doortocht, die van de hoofd­kwartieren in Muriah
van de Gilden of op elk fort dat de expedi­tie maar wilde
binnenvallen. Hij was, zoals hij zelf het uitdrukte, 'er
bijzonder belust op de Tanu een lesje te leren omdat ze
mijn vakantie in het Plioceen hebben bedorven.' Oude
Man Kawai schudde treurig zijn hoofd. 'De energie van de
Speer is helemaal uitgeput, Basil. Je zou er nog geen
zaklan­taarn op kunnen laten branden. Ik heb geprobeerd
het ding open te krijgen, maar ik zag geen kans een
geschikt instrument daar­voor te maken. Daar is een
vaardiger technicus voor nodig.' 'Maar toch,' hield Basil
vol, 'als we het open konden krijgen, dan hadden we een
goede kans om het weer op te laden, of niet?' De
vroegere fabrikant van elektronica haalde zijn magere
schouders op. 'De vliegmachine werkte op waterfusie.
Waarom de Speer dan niet?'
Felice zei: 'Jezus, jongens, ik ben er helemaal niet zeker
van dat ik mijn PK fijn genoeg kan instellen om in dat ding
in te breken zonder het te verpesten.'
'Dat is ook niet wat ik bedoel,' zei de alpinist. 'Maar jij
kunt wel de Speer met veel meer gemak naar het zuiden
brengen dan iemand anders van ons. Hij zou van
onschatbare waarde zijn bij een aanval op de fabriek waar
ze de halsringen maken.' 'Daar heeft hij gelijk in,' stemde
Khalid in. 'De fabriek ligt bin­nen het gebouwencomplex
van het Bedwingersgilde en is zwaar­der bewaakt dan een
maagd van Lylmik.' 'Voor het geval we het vergeten,'
onderbrak Amerie, 'De Speer is dood.'
Basil antwoordde: 'Ik heb een idee wie hem weer tot
leven kan wekken. Claude heeft me alles over hem
verteld op een bloedhete middag weken geleden toen we
samen in kasteel Doortocht zaten. Ik bedoel jullie kleine
vriend in zijn gouden pak.' 'Aiken Drum!' zei Felice. 'Dat
jong met al die bedrieglijke zak­ken.'
Claudes groene ogen lichtten op. 'Hij zou het kunnen. Als
iemand dat antieke fotonenwapen weet te ontcijferen,
dan is hij het. Maar zou hij het willen? Ze hebben hem
zilver gegeven, denk daar wel aan. Hij kan zich bij hen
hebben aangesloten. Hij had altijd al iets van een
opportunist.'
'Hij was een vriend,' zei Amerie. 'En hij is een mens. Hij
moet ons helpen tegen die monsters.'
'Felice zou zijn arm nog eens kunnen omdraaien,' stelde
Claude minzaam voor. 'Of is dat je stijl niet meer?' De
atlete negeerde hem.
'Basil, ik denk dat jouw idee ontzettend goed is. We
nemen de Speer mee, ook al moet ik hem de volle
dertienhonderd kilometer naar Muriah op mijn rug
meeslepen. Op de een of andere manier krijgen we die
Aiken wel zo gek dat hij een blikopener voor ons maakt.'
Commandant Burke zei: 'Laten we er het beste van
hopen. Iemand anders nog iets?
Niemand zei wat. Uwe klopte de as uit zijn pijp boven een
lege schaal. 'Marialena wordt altijd woedend als ik dit doe.
Zou het nog één keer mogen?' 'Ze zal je vergeven,' lachte
Gert.
Stoelen werden naar achteren geduwd. Iedereen stond op
en rek­te zich uit. Zij die huizen hadden in het dorp,
maakten zich klaar om te gaan slapen. De anderen
zouden slaapzakken gebruiken op de vloer van Madames
huisje.
Amerie legde een hand op de schouder van Kawai toen de
oude man naar de deur wilde gaan. 'Nog één gunst, oude
vriend.' 'Noem het, Amerie-san.'
De non pakte de kat op van de vloer. 'Als je Deej zolang
een thuis wilt geven?'
Hij boog ernstig en nam het kleine dier in zijn armen. 'Ik
zal voor haar zorgen totdat jij veilig terug bent in
Verborgen Bron. En dat zul je. Ik heb een zeer zware eed
afgelegd tegenover de Mar­telaren van Nagasaki.'
'Jij mesjokke ouwe boeddhist,' zei de non, terwijl ze hem
naar buiten werkte.

'Dit oordeel dat van mij gevraagd wordt, heeft betrekking


op jou,' begon Breede.
'Ja?' zei Elizabeth hardop, zoals ze altijd deed. 'Dat moet
in overeenstemming zijn met de bestemming van hun ras
op deze planeet. Ik heb voorzien dat mijn geliefde Tanu en
Firvulag ooit verenigd zouden worden en elk werkzame
metafuncties zouden bezitten. Dat is een visioen uit
vroeger dagen, lang voor we naar dit sterrenstelsel en
deze planeet van het Veel­kleurig Land kwamen. Dat zal
ook gebeuren, ook al faalt mijn vooruitzien wanneer ik
zoek naar het hoe en wanneer ... Ik wil graag geloven dat
wij vrienden zijn geworden, Elizabeth. Ik ben me diep
bewust van jouw verlangen om niet in onze zaken te
worden betrokken. Maar ik kan niet geloven dat jij een
factor bent die hierin niet ter zake doet. Je maakt deel uit
van het patroon! En dat geldt voor al je metgezellen uit
Groep Groen die nu al zo'n grote invloed op de Tanu en de
Firvulag hebben uitge­oefend, zelfs zij die in de wildernis
verloren raakten. Ik kan de lijnen van lotsbeschikking zien
convergeren naar een punt dat samenvalt met de Grote
Veldslag over drie weken. Ik zie het, dat verzeker ik je! En
jouw rol. . . is daar sterk mee verweven. Maar niet als een
raciale matrix ... maar hoe dan wel?' 'Breede, ik wil niet
gebruikt worden.' Ondanks haar mentale afscherming was
haar keiharde onwrikbaarheid duidelijk te voe­len.
'Kies er dan voor om ons te helpen,' pleitte de
buitenaardse vrouw. 'Je eigen ras, je eigen vrienden zijn
bij deze climax betrokken.
'Geen enkel oordeel dat je over mij uitspreekt, zal alle
groeperin­gen Tanu bevredigen. Dat weet je. Jullie Hoge
Koning wil een nieuwe dynastie. Maar de Clan van zijn
vrouw Nontusvel zal niet tevreden zijn voor ik dood ben.
En wat mijn vrienden betreft, ze lijken beter in staat hun
eigen bestemming te vinden dan ik! Waarom wil je voor
mij geen strikte rechtvaardigheid in acht nemen in plaats
van mij te zien als een stuk in jouw profetische
schaakspel? Laat me vrij en laat me weggaan zonder
schade aan te richten wanneer dat mijn keuze is.'
En dat wil ik. Eenzaam boven en over deze wereld
zweven, een­zaam en in vrede.
'Maar ... het patroon! Ik zeg je nog eens, ik zie het! Het
zijn niet je genen die hun invloed gaan uitoefenen, maar
iets anders. O Zuster in de Geest, help me om mijn
dwarrelende focus te rich­ten!'
'Helderziendheid was geen metafunctie die in mijn tijd
goed werd begrepen. Het was een wild talent.
Onvoorspelbaar. Hel­der waarnemen in het nu was al lastig
genoeg. Elke poging die we ooit ondernamen om
voorziene toekomstige gebeurtenissen te wijzigen, bleken
zinloos. Of je mij vrij laat of niet, jouw visioen moet
werkelijkheid worden. Laat me daarom gaan.' Breede leek
het niet gehoord te hebben. Ze zaten tegenover elkaar in
die grenzeloze ruimte zonder deuren waar de omrin­gende
atmosfeer was verrijkt ten behoeve van de buitenaardse.
Maar ze was verstard geraakt en haalde moeizaam met
kleine beetjes adem terwijl haar gelaatsspieren
verkrampten en haar deels geopende geest een
werveling van gezichten liet zien, men­selijke, Tanu,
Firvulag en Huilers, allemaal wentelend en pulse­rend
rondom Elizabeths eigen gezicht van waaruit
waarschijnlijkheidslijnen zich vormden en weer oplosten
in alle mogelijke richtingen, incoherent, ongeordend, niet
verbonden. 'De psychische eenheid!' schreeuwde Breede.
'Niet de genen ... de mentale Eenheid!' De geest van de
Scheepsgade verhelderde in zulk een van zoete hoop
vervulde verwachting dat zelfs Elizabeth in haar houding
van voortdurende afweer ging meeleven.
'Wat... probeer je te zeggen, Breede?' 'Dat is jouw rol! Het
doet er niet toe wanneer mijn volk zich verenigt met de
lokale Geest. Dat zal gebeuren. En wanneer dat gebeurt,
moet ik in staat zijn hen te gidsen naar de ordelijke
niveaus van die metapsychische eenheid die de basis
vormden van de heersende krachten binnen jouw eigen
Bestel, de hereni­ging van uiteenwijkende intellectuele
energieën tot een werk­zaam organisch geheel. Jij zult me
leren hoe dat moet worden gedaan! Dat is jouw rol onder
ons. Jij hebt in je eigen tijd kinde­ren die Eenheid
binnengevoerd. Dat was de focus van je levens­werk, zoals
je me zelf hebt verteld. In het Bestel werden onvol­wassen
maar metafunctioneel werkende geesten niet aan zich­zelf
overgelaten. Ze werden onderwezen, gestuurd, verlicht.
Laat me zien hoe dat werd gedaan. Opdat ik klaar zal zijn.
En dan, als je dat dan nog steeds wilt, zal ik je helpen van
hier te vertrekken.'
'Je weet niet wat je van me vraagt, Breede.' 'Maar dit
moet de oplossing zijn! Zo elegant, zo'n vanzelfspre­kende
verlenging van wat ik al voor mijn geliefden heb gedaan.
Kijk naar hen hoe ze nu zijn, zonder eenheid. Die arme
Firvulag, werkzaam maar tegelijk zwak en onvermogend,
hun psychische krachten doodlopend op allerlei domme
zijpaden. Of hun ver­wanten, de Huilers, ziek wordend van
wanhoop. En zouden de Tanu anders zijn wanneer hun
metafuncties werkzaam werden en ze van hun halsringen
werden bevrijd? Zelfs de mensen op de Oude Aarde
zouden het misschien niet hebben gehaald wanneer ze
niet waren geholpen door andere wezens die wijzer
waren. Help mij mijn volk te helpen. En dan, wanneer zij
gereed zijn, zal ik dat ook zijn.'
'Kun je deze uitkomst voorzien?' vroeg Elizabeth, in
twijfel. Breede aarzelde. Opnieuw de pijn, de verscheurde
ademhaling. 'Ik ben ... altijd de gids en lerares van mijn
volk geweest. Zelfs in tijden waarin zij zich daarvan niet
bewust waren. Vanwaar zou Eenheid anders moeten
komen dan van mij? En van wie kan ik het anders leren
dan van jou?'
'De moeilijkheden zijn enorm. Je bezit een andere geest,
waar­mee ik niet vertrouwd ben en je bent daarnaast een
volwassen psychische entiteit die duizenden jaren
gewend is met de hals­ring te werken. Ik heb altijd enkel
met mensen gewerkt. En de meesten van hen waren heel
jonge kinderen, flexibel en in staat de training met zo min
mogelijk weerstanden in zich op te nemen. Het is te
vergelijken met het proces waarbij een kind de eerste
beginselen van de taal leert. Dat verloopt bij een kleuter
bijna vanzelfsprekend, maar een volwassene die een
andere taal wil leren zonder het gebruik van ingewikkelde
technieken moet daarvoor hard werken en lijden. Latente
metavermogens tot werkzaamheid brengen is een
oneindig ingewikkelder zaak. Eerst zouden jouw
vermogens zelfstandig werkzaam moeten worden en
daarna zou je de veel grotere sprong moeten maken naar
de status van adept, voordat je kunt toekomen aan de
tech­nieken die bij de meesterklasse behoren. Het lijden
zou verwoes­tend kunnen zijn.' 'Ik zal alles verduren wat
nodig is.'
'Zelfs wanneer je mentaal gezond mijn lessen overleeft,
dan is er nog geen garantie dat je vermogens volledig
werkzaam zullen worden, laat staan dat je het niveau van
adept bereikt. Wanneer je kracht je ergens onderweg in
de steek laat, zul je zeker sterven. En wat moet er dan
van je volk worden?' ik zal niet sterven,' zei Breede.
'Er zijn nog andere ... technische bezwaren. De
weerstanden waar ik over sprak. Ik kan me geen pijnbron
van voldoende intensiteit voorstellen in deze kamer
zonder deuren, waarover we zouden kunnen beschikken.'
'Pijn? Is dat de enige weg waarlangs de psychische
verruiming kan worden bereikt?'
'De enig zekere weg. Er zijn andere. In mijn eigen wereld
hebben mensen hun latente vermogens opgewekt door
bepaalde psychi­sche barrières te sublimeren, door zich
over te geven aan de wil van de kosmische Eenheid. Maar
die wegen zijn onzeker en hoe dan ook, ik ben alleen
opgeleid voor deze ene techniek die zijn wortels heeft in
de culturen van mijn eigen tijd nog voor het schrift
bestond. De primitieve bevolkingen van de Oude Aarde
waren zich er terdege van bewust dat pijn, wanneer die
werd verdragen met moed en met waardigheid, een
middel was dat psychisch zuiverend werkte en dat de
daardoor gevoelig gewor­den geest toegang kreeg tot
wijsheid die anders onbereikbaar bleef... en soms tot het
spectrum van de metafuncties.' Een panorama van
adepten uit de tijden ver voor het Bestel werd voor
Breedes geestesoog zichtbaar gemaakt. Elizabeth liet
haar monniken en nonnen zien, profeten en yogi's,
sjamanen en krij­gers en geheiligde leiders, inheemse
genezers en zieners uit alle delen van de Aarde van voor
de Interventie. Mensen die zichzelf beproevingen
oplegden in het geloof dat zij daaruit getransfor­meerd te
voorschijn zouden komen.
Elizabeth zei: 'Toen onze technologie zich steeds hoger
ging ont­wikkelen, raakte het creatieve gebruik van pijn
bijna verloren. Juist hoogstaande technische
beschavingen waren erop uit de pijn uit te bannen, niet
enkel de lichamelijke, ook de geestelijke. Tot aan de tijd
van de Interventie zouden maar weinig intellec­tuelen aan
pijn enige waarde hebben toegekend, ondanks alles dat
vroegere filosofen daarover beweerden en ondanks de
duide­lijke bewijzen die bijvoorbeeld de antropologie en de
ontwikke­lingspsychologie konden leveren.'
'Mijn ras verging het niet anders,' zei Breede. 'Je begrijpt
dat ik nu praat over mijn oorspronkelijke thuisplaneet,
niet over die van de Tanu en de Firvulag. Deze dimorfe
rassen vieren het overgaan van de levensvorm nog
steeds met beproevingen. De Grote Veldslag wortelt zelf
daar in feite in.' 'Maar hoe geperverteerd! Onvolwassen!
Ook onder de verder gevorderde beschavingen van voor
het Bestel kwamen bij de mensen dergelijke afwijkingen
voor. Een gewaardeerde vorm van lichamelijk lijden die
geroemd werd was die welke atleten verduren. Rituele
spelen. Zie je de overeenkomst? Maar het menselijk ras
hechtte nooit enige waarde aan psychische pijn. Dat
verschijnsel, onvermijdelijk bij groei en ontwikkeling, werd
enkel getolereerd als een noodzakelijk kwaad en er
werden dan ook steeds weer pogingen gedaan om die pijn
te verzachten of helemaal op te heffen. Niemand onder
onze primitieve opvoe­ders kwam ooit op het idee dat
lijden in zichzelf een positieve invloed kon hebben op
geestelijke groei. Enkele religieuze groe­peringen
ontdekten hoe pijn als instrument kon worden gebruikt
voor mentale bewustzijnsverruiming. De kerk waartoe
ikzelf behoorde had in elk geval een tamelijk verward idee
over offer­bereidheid, waar pijn bij te pas kwam, waardoor
in principe in elk geval iets van discipline kon ontstaan.
Maar de gelovigen beschouwden dit alleen vanuit de
geestelijke hoek. Wanneer beoefenaren dan toch tot de
demonstratie van bepaalde metavermogens kwamen,
levitatie bijvoorbeeld of het lezen van andermans
gedachten, dan was iedereen hoogst verbaasd. Maar
begrepen werd het niet.'
'Ja .. . ja.' De grote met juwelen bestikte haartooi ging
instem­mend op en neer. Herinneringen flitsten door
Breedes geest. 'Ook op Lene geloofden we dat pijn en
lijden tot het kwade behoorde. En wie daarin niet
geloofde, was een masochist, een hopeloze afwijking.
Deze bannelingen bijvoorbeeld. Dit dierba­re, dwaze volk
van mij. Ik heb nooit, tot nu toe, helemaal begre­pen wat
mijn diepste motieven waren om hen te adopteren en te
helpen ontsnappen vanuit hun sterrenstelsel. Maar nu
begint het duidelijk te worden dat mijn schouwen van hun
toekomst toen al die kleine kern van psychische waarde
herkende in hun verder zo verwarde geest. De Firvulag
vooral, die in hun natuurlijke omge­ving het meest te
verduren hadden, waren gesteld op beproevin­gen. En
toch bleven ze in hun mentale ontwikkeling stilstaan. Net
als de Tanu met hun ringen en al de andere volken binnen
die federatie even goed . . . Zoals ik je al vertelde, na de
laatste oorlog omhelsde daar vrijwel iedereen de
technische toepassin­gen om het bewustzijn te verruimen.'
Ze pauzeerde en raakte even het goud aan om haar eigen
hals dat half verborgen ging achter het
ademhalingstoestel. 'En deze halsring, die zo' n
vooruitgang leek, bleek dus ten slotte een dood­lopende
weg voor een heel sterrenstelsel. Tenzij... de evolutie zich
hier voortzet. En dat moet! Maar, Almachtige Tana, waar­‐
om is mijn blik zo versluierd?'
Elizabeth zei: 'De tijddimensie zou wel eens groter kunnen
zijn dan je ooit verwachtte. Ons Bestel bemerkte dat het
verleden manifest werd in het heden en het heden
manifest in de toe­komst.'
'Elizabeth!' Breedes stem stokte. 'Zes miljoen jaren? Ah ..
. nee!'
'Er waren legenden. En onze rassen zijn verenigbaar.'
'En het Schip,' fluisterde Breede. 'Ik zei die mij het liefst
was het beste te kiezen.'
Ze hief het glinsterend masker omhoog. Tranen
druppelden op het gladde, rode metalen oppervlak en
verdwenen tussen de kris­tallen ornamentuur. Lange tijd
zaten beide vrouwen stil. Tussen hen in, op de tafel, stond
het geraffineerde glazen model van het interstellaire
organisme dat Breedes gezel was geweest. Samen
hadden die twee toch een soort psychische eenheid
gekend die, hoe onvolkomen ook, iets weg had van de
werkelijke geestelijke vermenging die Elizabeth had
gekend onder haar eigen soort. Maar het Schip van
Breede was gestorven. En zij was—net als Elizabeth—
alleen.
'Hoe groot de risico's ook zijn,' sprak de versterkte stem
vanuit de verborgen mond, 'je moet het me leren. Ik weet
dat de Geest van mijn volk volwassen zal worden zoals ik
ook weet dat de bestemmingen van Tanu en Firvulag en
van de mensheid met elkaar verweven zijn. Misschien zal
de Eenheid van mijn volk vroeger of later volmaakt
worden. Maar dan moet er een lerares zijn. En als ik dat
niet kan zijn, dan jij.' Elizabeth werd woedend. 'Oh nee,
probeer dat maar niet! Ver­domme! Kun je dan niet
begrijpen hoe ik ervoor sta? Ik heb geen zin om mezelf op
te offeren voor jouw volk. Niet eens voor mijn eigen volk!
Kun je niet accepteren dat het bezit van werkzame
metavermogens niet hetzelfde is als heiligheid?' 'Toch zijn
er heiligen onder jullie geweest.' Het wezen achter het
ademmasker leek te smelten, te verande­ren. Elizabeth
verstijfde, geschokt door de kracht van de meta­foor die
haar ineens werd opgedrongen en die ze onmiddellijk
verwierp.
'Nee! Zo kun je me niet verleiden. Jij bent geen heilige en
ik evenmin. Ik ben een doodgewone vrouw met
doodgewone fouten. Eens ben ik in staat geweest om
ongewoon werk te doen omdat ik natuurlijke talenten
bezat die daarvoor getraind waren. Maar er was nooit
sprake van .. . wijding. Toen ik mijn vermogens
kwijtraakte, accepteerde ik het verlies niet om er toch het
beste van te maken. Ik koos de weg naar Ballingschap! Ik
ben een wegloop­ster en daar ben ik blij om. Dat ik me nu
hier in het Plioceen bevind, gescheiden van de Eenheid
terwijl mijn vermogens zijn teruggekeerd en monsters me
op de hielen zitten, is een kosmi­sche grap. En dat ben jij
ook, wie je dan ook wezen moge. En ik wil nog altijd mijn
ballon terug!'
En dat is genoeg voor jou niemand lief te hebben door
niemand bemind te worden O hoogvliegendevluchtende
Elizabeth? ik heb liefgehad en onder het verlies ervan
geleden. Een keer was genoeg. Liefde is te kostbaar. Ik wil
geen moeder voor jouw volk zijn. Niet fysiek, niet
geestelijk.'
Geest en masker van Breede weerspiegelden enkel
Elizabeth zelf.
Een bittere lach vanuit haar geest vermengde zich met de
stem van de menselijke vrouw. 'Oh, dat is heel slim van
je, Tweege­zicht! Maar die zet heeft geen effect. Ik weet
alles al over de zonde van mijn Olympische zelfzucht.
Maar jij kunt niet bewij­zen dat mijn plicht bij jouw volk ligt
of bij dit verbannen deel van de mensheid of bij een
hypothetische vermenging van die twee.'
Breede hief haar handen. Het masker kwam omlaag en
daarach­ter werd alleen die verdrietige, rustige glimlach
zichtbaar. 'Help me dan om mijn plicht te vervullen. Die
ligt bij hen alle­maal. Onderwijs me.'
'We hebben hier geen instrument om voldoende pijn te
veroorza­ken.'
'Dat hebben we wel.' Breedes vastbeslotenheid was niet
te schokken. 'Er is de hyperruimtelijke omzetting. Mijn
lichaam kan in de vlakken van dat continuüm worden
onderhouden zolang als dat nodig is. Ik heb de
bekwaamheid daartoe geërfd van mijn Gade. Ik heb geen
enkel technisch mechanisme nodig om mij over de ruimte
van dit stelsel uit te strekken. Ik heb nooit overwogen de
macht tot omzetting en verplaatsing te gebruiken, simpel
omdat er nooit sprake van was dat ik mijn volk zou gaan
verlaten. En in feite zou ik dat ook nu niet doen. Ik zal
terugke­ren.'
'Wanneer de poging tot mentale verruiming je tenminste
niet doodt.'
'Ik ben bereid alles te riskeren, elk lijden te aanvaarden.'
'Hoe kun je van deze vervloekte barbaren blijven houden
terwijl ze nooit kunnen waarderen wat jij voor hen doet?'
riep Elizabeth uit.
Alleen die glimlach en de uitnodiging om haar bewustzijn
bin­nen te treden.
'Er is nog een aspect waarover we niet hebben
gesproken,' zei Elizabeth met tegenzin. 'De lerares .. .
deelt in de beproeving.' Oh Elizabeth. Nee dat heb ik niet
geweten. Ik ben aanmatigend geweest en ik vraag je om
vergeving. Ik begrijp nu dat ik geen recht heb ...
Elizabeth onderbrak die verontschuldigende
gedachtenstroom bruusk.
'Breede, ik moet sterven. Zelfs wanneer ik hier vandaan
vlieg, zal dat geliefde volk van jou mij achtervolgen, mij
vroeg of laat vinden en er een eind aan maken. En
daarom ... waarom niet? Wanneer het me lukt met jou,
dan zou dat een mooie bekroning zijn, een waardig slot.
Als jij bereid bent de beproeving te door­staan, dan neem
ik je aan. Je zult mijn laatste leerling zijn. En als jouw
visioen van een verenigde rassenbestemming juist is, dan
ligt daarin wellicht ook mijn rechtvaardiging.' 'Ik heb nooit
jou nog meer pijn willen veroorzaken. Ik betreur het.'
'Wel, gebruik treurnis voor iets anders.' Elizabeths stem
klonk wrang, ieder spoortje pijn is nu waardevol! Weet je
zeker dat je de omzetting kunt bewerkstelligen?'
Breedes geest liet het haar zien. Elizabeth zou de
buitenaardse reizigster natuurlijk niet fysiek vergezellen.
Maar haar geest zou in die van Breede verblijven om de
neurale branden te kana­liseren.
'Wanneer je klaar bent,' zei de Scheepsgade, 'kunnen we
begin­nen.'
De zoldering van de kamer zonder deuren opende zich.
Ver naar het zuiden lag de melkkleurige rivier van de
Galaktische Ruim­te. En achter al die wolken van
sterrenstof de Naaf; en daar weer achter lag de andere
arm van de spiraal, bijna honderdduizend lichtjaren
verwijderd. 'Erdoorheen,' zei Elizabeth. 'Nu!'
.. . Daar waren ze, kort als een ogenblik, langer dan voor
altijd, uitgestrekt op een pijnbank met de doorsnee van
die besterde werveling, gespannen tussen het grijze en
zwarte niets van de verwrongen schitterende ruimte. De
atomen van Breedes fysieke lichaam lagen nu verder
uiteen dan binnen die zeldzame atomai­re stofnevel die in
de leegten tussen de sterren zweeft en die nog altijd
vibreert op de geboortekreet van het universum. De geest
van de Scheepsgade krijste op dezelfde frequentie als die
gekwelde deeltjes. En op die wijze begon de verruiming.
Het zou juist moeilijker worden doordat Breedes latente
vermo­gens zo groot waren. Al die grondig ingeslepen
psycho-energetische circuits vanuit de gouden halsring
moesten worden omge­legd door de eindeloze mazen van
de rechter hersenhelft, herop­gevoed en tot bewustzijn
gebracht op de verfijnde vlam van uit­eindelijke pijn die
het universum een denkend en intelligent wezen kon
aandoen. Door dat te verdragen kon Breede in korte tijd
een proces doorlopen dat gewoonlijk vele, vele jaren
kostte. Maar die pijn op zichzelf was van nul en generlei
waarde, tenzij de discipline werd gehandhaafd en de
herstructurering van het mentale netwerk stevig onder
controle werd gehouden. Daarom was de hulp van een
ervaren lerares zo belangrijk. Terwijl Elizabeths
genezende vermogens zich vastklampten rondom die pul­‐
serende psyche en verhinderden dat die uiteenviel,
dirigeerde ze Breedes opvlammende corticale structuren
alsof het even zovele eindeloze psychische toortsen
waren die het opgehoopte afval verbrandden dat zich
daar over een leven van veertienduizend jaren had
opgehoopt.
De geest van Elizabeth, vastberaden onder hun
gezamenlijk lij­den, leidde en omhelsde die van haar
leerlinge. Samen hingen ze opgesloten binnen het inferno
tussen ruimte en hyperruimte, daar waar slechts één
dimensie is, een invoer die slechts in één richting ging die
alle denkende wezens van alle rassen enkel als pijn
konden ervaren ...
Het proces ging door en door, gelijktijdig en zonder
ophouden voor hun gezamenlijk gedeelde subjectieve
bewustzijn. Breede wist in haar lijden dat er binnen in
haar ziel veranderingen plaatsvonden, maar ze kon niet
lang genoeg boven het vuur daarvan uitrijzen om dat
waar te nemen. Ze kon slechts accepte­ren en bevestigen
en volharden in haar kracht, hopen dat wan­neer de pijn
een einde nam haar geest nog steeds zou leven in het
fysieke universum. De pijn werd minder.
Nu voelde Breede de bindende energieën van Elizabeth
zich ver­zachten. Ze werd zich bewust van andere
levenskrachten naast die van hun tweeën die leken te
zingen te midden van die doven­de vuren. Hoe vreemd! En
wat was dat! Ginds, heel ver weg, buiten het grijs en het
zwart en het lied van de kosmos en die pijnbank van
afnemend vuur bevond zich een punt van helder­heid dat
dichterbij leek te komen en hoe helderder haar waarne­‐
ming daarvan werd, des te onweerstaanbaarder trok het
haar aan. Breede liet alle discipline varen, vergat zichzelf
in haar plot­selinge honger om dat te bereiken, te zien, er
één mee te zijn... Kom terug.
O nee Elizabeth niet nu laat me gaan ...
We hebben de grens bereikt. Kom mee terug.
Nee nee wij bannelingen ga samen met mij naar het eind
ervan en wees één met me buiten alle pijn waar het
wacht om ons lief te hebben...
We moeten terug. Ik ga je nu mee terugnemen. Verzet je
niet.
sjee nee nee nee ...
Laat gaan. Kijk niet langer. Je kunt dat niet bezitten en
tegelij­kertijd leven. Kom daarvandaan terug en geef je
over aan mijn genezing vlieg terug door de ruimte vecht
niet meer Sancta Illusio Persona Adamantis ora pro nobis
waar je ook bent Breede geef je over aan mijn leiding rust
in mij we zijn er bijna ... bijna ...
De Scheepsgade zat zonder haar masker aan de tafel
tegenover Elizabeth. 'Het is weg. Weg. Je hebt me er
weggehaald.' 'Dat was nodig voor ons allebei. En het was
tegelijk de culmina­tie van jouw beproeving. En die was
succesvol.' Tranen stroomden over Breedes gezicht.
Langzaam kwam ze tot leven na bijna te zijn uitgeblust.
Spijt was er, die altijd een deel van haar zou blijven totdat
ze stierf. Maar in de stilte van het vertrek zonder deuren
herstelde Breede langzaam. Toen ging er iets open,
vergezeld door een uitnodiging. Breede waagde zich naar
binnen en huilde hardop toen ze voor de eerste maal de
echte Eenheid ervoer met een bewustzijn van de Aar­de.
Dus dat is het.. . dat is het. Ja. Ik omhels je mijn Zuster.
De buitenaardse vrouw bracht haar vingertoppen naar het
levenloze goud rondom haar hals en maakte de sluiting
los. Ze hield de halsring op een armlengte afstand voor
zich uit alvorens hem op de tafel te leggen naast het
model van het Schip. Ik leef. Ik functioneer vrij, als een
kind dat voor het eerst op eigen benen staat maar mijn
metavermogens zijn bevrijd en wat een rijkdom en de
Éénheid is twee in een nu maar later wanneer ik de
geliefde Geest zal leren kennen . ..
Je zult spontaan groeien door vreugde, niet door pijn tot je
de grens van je capaciteit hebt bereikt. Dat laatste hangt
af van de beperkingen die je fysieke lichaam stelt maar
ook van de staat van de lokale Geest. En omdat jij die
Geest nu al liefhebt, zul je dan in staat zijn te blijven
geven zonder ophouden. Dat is iets dat ik niet kan doen.
En dat wat ik gezien heb?
Dat is wat de meesten van ons, metavermogens of niet,
vroeg of laat uiteindelijk deelachtig zullen worden. Niet
veel aspiranten krijgen daar een glimp van te zien.
Gelukkig maar. Opnieuw zaten de vrouwen in mentale
stilte bijeen. 'Er is geen spoor meer over van de
beproeving,' zei Breede ten slotte hardop. 'Het lijden en
de acceptatie zijn van het aller­grootste belang. Daardoor
wordt ongenuanceerde en niet-produktieve ellende
veranderd in een creatieve zuivering. En daarna komt de
vreugde. Ja, ook dat is wat men mocht verwachten. Niet
alleen maar de afwezigheid van pijn, maar extase.' 'Bijna
alle volwassen mensen zijn zich bewust van de dunne lijn
die deze twee van elkaar scheidt, zelfs als ze niet weten
wat ermee te doen. Als je dat wilt kan ik, als verder
onderdeel van je opleiding, bepaalde wezenlijke
opvattingen van onze filosofen en theologen uit het Bestel
met je delen.'
'Ja. Je moet me alles laten zien wat je weet. Voordat... je
ver­trekt.'
Elizabeth weigerde die zet.
'De psychologie van elk denkend ras vereert de theosfeer
op haar eigen wijze. We kunnen onderzoeken welke
mogelijke plaats jouw volk daarin zou kunnen innemen.
Nu we met ons tweeën zijn, kunnen we doen wat geen
enkele meta alleen kan, we kun­nen deel hebben aan de
essentie op bescheiden wijze. Dat zal beperkt en verdund
zijn, want de Geest van het Plioceen is nog steeds
onvolgroeid, kinderlijk. Maar je zult ervan genieten.' 'Het
is al overweldigend,' zei Breede. 'Maar het eerste dat ik
met mijn nieuwe rijkdom moet doen is nogmaals al de
waarschijnlijkheidslijnen onderzoeken van dat patroon dat
maar niet dui­delijk wilde worden. Zul je met me
meegaan?' De lerares en zuster verdwenen. Mentale
deuren sloegen dicht. 'Ik had het kunnen weten! Breede,
je bent een ongelofelijke stomkop!
De geest van de buitenaardse vrouw stond volledig open,
maar Elizabeth weigerde naar binnen te gaan of te kijken.
'Ik ga jouw kamer zonder deuren nu verlaten,' zei
Elizabeth. 'Ik ga jouw koning opzoeken en hem vertellen
hoe jouw oordeel dat op mij betrekking heeft, eruitziet. Je
nieuwe oordeel. En daarna ga ik mijn ballon opzoeken en
op het moment dat het mij past zal ik deze plaats
verlaten.'
Breede boog haar hoofd. 'Ik zal je je ballon teruggeven.
En als je dat wilt, neem ik de Clan van Nontusvel voor
mijn rekening. Alsjeblieft... laat me je naar de koning
vergezellen.' 'Goed dan.'
Ze gingen beiden naar buiten en stonden een kort
ogenblik andermaal hoog boven de Witte Zilvervlakte. Het
zout was overdekt met kleine lichtjes. Naarmate de Grote
Veldslag dich­terbij kwam, groeide het tentenkamp van de
Firvulag. Hoewel het midden in de nacht was, konden ze
de voedselkaravanen waarnemen die door rama-drijvers
vergezeld langs de zuidelijke hellingen rondom de stad
naar het kampement kropen. De aan­legsteigers langs de
kust waren allemaal verlicht en ook op het water waren
lichten te zien.
Breede bekeek het landschap, gemaskerd en
ondoorgrondelijk. 'Nog drie weken tot aan de Grote
Veldslag. Dan zal het allemaal zijn beslist.' 'Drie weken,'
herhaalde Elizabeth, 'drie weken en zes miljoen jaar.'

Rond de tijd van de Wapenstilstand voerden alle wegen in


de noordelijke gebieden van het Veelkleurig Land naar
Roniah. Door deze stad kwamen zowel de Tanu als de
Firvulag op weg naar de Spelen. De Groten van beide
buitenaardse rassen reis­den per rivierschip, de
eenvoudiger meerderheid volgde de Grote Zuidweg die
parallel liep met de westoever van de Rhöne tot aan het
Lac Provencal en La Glissade Formidable. De meesten van
de reizigers uit de noordelijke streken onderbra­ken hun
reis op de jaarmarkt van Roniah. Daar vermengden eens
per jaar de oude tegenstanders zich vrijelijk om allerlei
zaken te doen dag en nacht, zonder onderbreking,
gedurende de middelste twee weken van de
Wapenstilstand. Overal waren stalletjes opgezet langs de
grote, met pilaren omzoomde weg die door het midden
van de stad liep en in de parken aan de rand van de stad
aan de rivier. In de buitenwijken ontstonden grote kam­‐
pementen waar mensen en Firvulag hun zaken deden in
grote tenten en restaurants onderhielden waar de
reizigers konden eten.
Dit jaar waren het de vluchtelingen uit Finiah, wel
voorzien van geld maar voor het overige beroofd van al
hun bezittingen, die tot de meest beluste kopers konden
worden gerekend. Om zich­zelf weer wat moed te geven,
kochten ze ruimschoots de luxe goederen die het
handelsmerk waren van de ambachtslui onder de
Firvulag; geslepen juwelen en barnsteen, sieraden,
beeldjes gesneden uit ivoor of halfedelsteen, goud en
zilver, rijk bejuweelde hoofdtooien, bontgarneringen,
versierd tuig en leder voor de chaliko's, bewerkte gordels
en riemen, scheden en wapenrustin­gen, parfums en oliën
en welriekende zeep, gemaakt van kruiden en wilde
bloemen; uitgezochte likeuren, delicatessen zoals wilde
honing, snoep met een kern van sterke drank, truffels,
knoflook, specerijen, sausen en die onvergetelijke
lekkernij: geconserveer­de wilde aardbeien. De mensen uit
Roniah en omstreken lever­den andere marktwaar:
verfijnde textielsoorten en kant en klare kleding,
kleurstoffen en andere natuurlijke chemicaliën, werk­‐
tuigen van glas in allerlei soort en maat, glasserviezen en
mand­flessen, glazen pantsers en wapens. Van de Tanu-
plantages kwam een overvloed aan bier, wijnen en
likeuren in houten vaten of leren flessen, gerookt en
gedroogd vlees, gedroogd en ingemaakt fruit, en allerlei
soorten minder bederfelijke waren zoals meel, granen en
gezoet hardbrood. Dat voedsel werd niet alleen aan de
reizigers verkocht, maar ook stroomafwaarts gezonden als
proviandering voor de Grote Veldslag zelf. Op de
veertiende oktober, laat op de dag, kwam een kleine
groep vluchtelingen rijdend over de drukke weg in Roniah
aan. Ze zochten hun weg naar een stuk privéterrein waar
Tanu en Firvulag van nobeler afkomst hun eigen
paviljoens konden inrich­ten om zich te onderscheiden van
het gewone volk. Deze groep reizigers was in zoverre
opvallend dat ze uitsluitend uit mensen was
samengesteld. Er waren twee dames met gouden
halsringen die moeder en dochter zouden kunnen zijn. De
oudste droeg doorschijnende smaragdgroene kleding en
een waanzinnige hoed met juwelen; de jongste was
gekleed in de volledig blauwe uitmonstering van een
bedwingster, compleet met een gouden overkleed en een
lans waaraan een vaantje wapperde waarop in goud een
raaf stond afgebeeld. Hun gevolg bestond uit vijf met
bronzen zwaarden bewapende soldaten, aangevoerd door
een gigantisch grote kapitein, een oudere huismeester,
twee vrouwe­lijke bedienden en een gekromde, eenbenige
ruziemaker in wiens aanwezigheid de last- en rijdieren
zich hoogst ongemakkelijk leken te voelen.
'Ja, we hebben alles bij de ramp in Finiah verloren,'
vertelde de oude dame tegen de hartelijke menselijke
beheerder toen ze zich aanmeldden. 'Enkel wat kleinere
sieraden en deze trouwe bedienden zijn ons gebleven.
Mijn dochter en ik zijn er pijnlijk door getroffen. Maar toch
... er is de kans dat we onze rijkdom tijdens de Grote
Veldslag herwinnen, want Vrouwe Phyllis-Morigel heeft
hard gewerkt en belooft veel als krijgsvrouwe. Dus
wellicht zullen we onze rijkdommen herwinnen en wraak
nemen op de Witte Zilvervlakte als Tana dat wil.' De
kampbeheerder groette vol respect. Het bekoorlijke
gezicht van de jonge Vrouwe Phyllis-Morigel glimlachte
naar hem van­uit het opgeslagen vizier van haar helm.
'Het geluk zal zeker aan uw kant zijn, Vrouwe. Ik kan uw
overredende vermogens zo al voelen, hoewel u ze
ongetwijfeld intoomt.' 'Phyllis, liefje,' vermaande de oude
vrouw. 'Schaam je.' Het meisje knipoogde en de mentale
golf nam af. 'Ik vraag uw verontschuldiging, Vereerde
Kampbeheerder. Ik wilde geen invloed op u uitoefenen.
Dit wordt mijn eerste Veldslag en ik ben meer dan
opgewonden.'
'Geen wonder,' zei de man. 'Maar wees niet bezorgd,
kleine Dame. Houdt u zich rustig en dan ben ik er zeker
van dat u als winnares uit de voorronden te voorschijn
komt. Ik heb een voor­gevoel over u ...'
'Dat is erg vriendelijk gezegd, Kampbeheerder. Ik voel dat
ik mijn hele leven heb gewacht om aan de spelen te
kunnen deelne­men ..
'Dames, het is al laat,' interrumpeerde de huismeester die
tij­dens dit gesprek ongemakkelijk in zijn zadel heen en
weer had geschoven. 'U moet gaan rusten.'
'Meester Claudius heeft gelijk,' zei de grote kapitein.
'Wees zo goed ons een plek toe te wijzen, dan kunnen we
onze botten rust gunnen. We zijn zes dagen onderweg
geweest en doodmoe.' 'Zes dagen?' verbaasde de
beheerder zich. 'Dan behoorde u dus niet bij de groep
vluchtelingen die onderdak vond in kasteel Doortocht?'
Haastig zei de kapitein: 'We waren te laat om ons bij de
kara­vaan aan te sluiten die door Heer Velteyn werd
aangevoerd. Het is nog steeds zeer onrustig in het
noorden.' De beheerder bestudeerde een overzichtskaart.
'De meesten van uw medeburgers uit Finiah die hier nog
zijn, hebben een plaats gevonden langs de rivier. Dat is
een van de mooiste plekjes die we hebben. Met een
kleine bijbetaling zou ik daar nog wel plaats voor u
kunnen maken ...'
De oude vrouw klonk vastbesloten. 'We zouden niets
liever wil­len dan dat. Maar we zullen moeten bezuinigen,
anders hebben we geen fondsen genoeg tijdens de
Veldslag zelf. We willen ook onze vrienden en onszelf niet
in verlegenheid brengen, want we zouden geen enkele
aangeboden gastvrijheid op de gepaste wijze terug
kunnen betalen. Weest u daarom zo goed ons een
redelijke plek aan te wijzen die voldoende is voor twee
tenten en stalling voor onze dieren. We zouden de
voorkeur geven aan wat hoger gelegen grond, als die nog
beschikbaar is.' Een weinig teleurgesteld keerde de man
naar zijn kaart terug. 'Ik heb plek nummer 478 aan de
noordelijke rand van sectie E. Dat ligt hoog en koel, maar
u zult zelf voor de aanvoer van water moeten zorg
dragen.'
'Dat is uitstekend. Mijn edele dochter zal daarvoor haar
psychokinetische gaven gebruiken. De rekening? Ah. Ca y
est. Dan wensen wij u nu een goedenavond.'
De man nam de munten aan en wierp een slimme blik op
de krijgsvrouw.
'Dus PK bezit u ook, Vrouwe Phyllis? Nu ben ik er zeker
van dat u zult winnen. Ik zal op u letten en wat geld
riskeren. Omdat u nog onbekend bent, zou dat best winst
kunnen opleveren.' Hij groette hartelijk terwijl het
gezelschap langs de door lampen verlichte kampstraat de
drukte van het kampement inreed. 'Jij idioot, Felice,' zei
Commandant Burke. 'Waarom liet je dat nou merken? Die
vent vergeet je niet meer.' Ze lachte zacht. 'Hij zal ons
zich hoe dan ook herinneren, Peo. En nu weet hij
tenminste waarom ik goud draag. Je had jouw gezicht
moeten zien toen die kerel suggereerde dat we naast dat
stelletje uit Finiah zouden gaan kamperen.' 'Dat is het
ergste gevaar,' zei Madame. 'Felice en ik kunnen allerlei
mensen met halsringen makkelijk misleiden door voor te
geven dat we nog steeds half in de war zijn en verscheurd
van verdriet over wat er is gebeurd. Maar de rest van
jullie, met je doorgezaagde halsringen om je nek, jullie
vallen direct door de mand wanneer een Tanu of iemand
anders mentaal met jullie probeert te communiceren. Te
allen tijde moeten jullie dicht bij Felice en mij blijven
zodat wij hun telepathische boodschappen kunnen
ondervangen en afleiden. Fitharn moet vanavond maar
voorraden en voedsel inslaan. Tenzij hij opzettelijk onder
han­den wordt genomen door een machtige meta, zal hij
waarschijn­lijk boven alle verdenking staan.'
'Toch vind ik het nog steeds riskant om hier onze tenten
op te slaan,' zei Vanda-Jo.
'Daar hebben we het al over gehad,' zei Burke. 'Maar zo
ver naar het zuiden zou het verdacht zijn als we dat
ergens anders deden.'
'Geen mooie schuilplaatsen meer van de Firvulag,
meissie,' zei Fitharn. 'Het Kleine Volk durft hier geen grote
nederzettingen te onderhouden zoals we dat in het
noorden doen. Niet meer dan wat holen voor één familie,
goed verborgen in het bos en ver van alle paden. En zij
hebben het niet op vreemdelingen, zelfs niet wanneer ze
door koning Yeochee worden aanbevolen.' 'We hebben al
eerder gemerkt,' zei Madame een beetje uitda­gend, 'dat
de koninklijke soevereiniteit tamelijk verwatert in het
achterland.'
Fitharn grinnikte. 'De soevereiniteit van onze koning is
minder formeel dan die van die ouwe Thagdal. Wij hebben
een gekozen monarch, weet je. Maar wij Firvulag zijn
trouw op onze eigen manier. En in tegenstelling tot
sommige anderen die ik bij naam zou kunnen noemen,
zouden wij ons nooit verlagen om een afge­zette koning
daarna als levensoffer te gebruiken.' Ze waren een terrein
opgereden waar de tenten en de vuren ver­der uit elkaar
lagen. Hier staken grote rotsformaties uit de bodem en er
waren minder bomen terwijl het door lantaarns
omzoomde pad steeds verder steeg. Het was duidelijk
een goed­koper stuk terrein, dat was merkbaar aan het
geringe aantal chaliko's en andere dieren die rondom de
kampvuren waren vastgezet. De onderkomens bestonden
vooral uit zwarte Firvulag-tenten en de wat mottige
behuizingen van oudere Tanu-vrijgezellen. De luidruchtige
levendigheid van het hoofdterrein had hier plaats
gemaakt voor stilte, die slechts onderbroken werd door
het zoemen van insekten en het knorren en snuiven van
pakdieren.
Fitharn zei: 'Dit is 478. Mooi en afgezonderd.' Hij kon in
het duister beter zien dan wie ook van zijn menselijke
metgezellen bij daglicht. Gemakkelijk rondspringend met
zijn houten been beklom hij de rotsen die het
afgebakende terrein aan drie zijden omgaven en
verzekerde zich ervan dat de aan­grenzende terreinen nog
niet waren bezet. 'Onze naaste buren zijn Firvulag,
Madame. Het ziet eruit als een perfecte plek. Ik zal de
beesten kluisteren zodat er afgeladen kan worden en een
paar andere nu direct meenemen om naar de jaarmarkt
te gaan om voorraden in te slaan.'
Felice zwaaide zich uit het zadel van haar grote rijdier. 'Ik
zal de tenten opzetten.'
Ze liep naar Amerie die nog op het hare zat en die, net als
Vanda-Jo, vermomd was in de blauw en geel gestreepte
kleding van een dienstbare met een grijze halsring. 'Nog
altijd zo belabberd? Ik zal je helpen.'
Amerie werd door levitatie uit het zadel getild en zweefde
zachtjes naar de grond.
'Je begint te leren hoe het moet,' merkte de non op.
'Tegen de tijd dat we Muriah hebben bereikt, moet ik er
wel zo ongeveer achter zijn.'
'Wat dacht je van Madameen mij?' Vanda-Jo liet haar
irritatie merken. 'En die arme oude Claude en Khalid
kunnen ook wel een handje hulp gebruiken.'
De atlete verboog haar kinetische vermogens om ook de
anderen te helpen. Pas daarna—Peo en Basil en Gert en
Hansi waren al met het afladen bezig—begon ze aan het
opzetten van de twee tenten in de stijl van de Tanu door
eenvoudigweg haar geest te gebruiken. Een andere
mentale oefening bracht een hoeveelheid water uit de
Rhône door de lucht over een afstand van bijna een halve
kilometer naar hen toe in een drietal grote reservoirs van
decamole die de mannen al hadden klaargezet. Daarna
kwam er een complete dode boom vanaf de klippen
achter het kamp door de lucht gezeild en landde zonder
enig gerucht in een van de hoeken.
'Nu komt het zwaarste,' zei Felice, terwijl ze zich
concentreerde. 'Mijn scheppende vermogen is nog niet
helemaal onder controle. Gaan jullie dus allemaal een
eindje achteruit terwijl ik probeer hier hakhout van te
maken. Als het misgaat, zitten we opge­scheept met een
rampzalige hoeveelheid houtskool en as. Kruis je vingers
dus maar.' Zap.
'Ah, mooi gedaan,' zei Basil. 'Precies middendoor. Nu de
takken nog, liefje.' Zap zap zap.
'Denk maar dat het een Bratwurst is,' riep Uwe. De
mentaal scherp gebundelde lichtflits verscheen keer op
keer en sneed de boom in bruikbare houtblokken. Toen de
stapel hout klaar lag, nog zachtjes nasmeulend, klapte
bijna iedereen in de handen. 'Het wordt duidelijk dat je
metafuncties zich tot een formidabe­le graad ontwikkelen,
ma petite. Je zult toch wel voorzichtig zijn?'
'Heb ik mezelf soms niet keurig gedragen op de reis vanaf
Ver­borgen Bron?' vroeg Felice gepikeerd. 'Maak je geen
zorgen. Ik ga heus niet rond om er een show van te
maken. Ik wil deze bastaards van een Tanu net zo graag
te pakken nemen als jij, Madame. Ik zal het plan echt niet
in gevaar brengen.' De oude vrouw leek uitgeput, maar ze
zei vastberaden: 'C'est bien. Laten we dan nog een
laatste kleine vergadering houden voor onze vriend
Fitharn terugkomt. Het wordt tijd om een belangrijke
beslissing te nemen.' 'We kunnen om het vuur gaan
zitten,' zei Felice. Een dozijn rotsblokken ter grootte van
een zitbankje kwamen uit de duisternis aangesneld en
vormden een kring rondom. Stukken hout vervormden tot
aangepunte blokken en gloeiden plotseling op onder de
gloeiende kracht van een bol van psycho-energie. Binnen
tien seconden laaide het vuur. De samenzweerders gin­‐
gen zitten op de stenen en ontdeden zichzelf van
overtollige wapens en kleding.
'We zijn op een kritiek punt in onze onderneming
gekomen,' zei Madame. 'De bruikbaarheid van Fitharn en
zijn Firvulag-broeders is van hieraf in feite ten einde, want
zij zullen de Wapenstil­stand niet willen schenden door
rechtstreeks deel te nemen in wat voor aanval dan ook op
de Tanu. Wij hoeven ons daar niet om te bekommeren. Wij
Minderen zijn buiten de wet gesteld. We weten wat we
kunnen verwachten als we gevangen worden genomen.
Maar onze vijand zal niet verwachten dat wij alweer
toeslaan, zo snel na Finiah. Hun verkenningen hebben u
onge­twijfeld duidelijk gemaakt dat de meesten van ons
zich hebben verspreid. Ze zullen verwachten dat wij
allereerst onze positie in het noorden willen consolideren
—wat we natuurlijk ook doen—maar ze zullen er
nauwelijks van dromen dat we brutaal genoeg zijn om hen
in het zuiden op eigen terrein aan te val­len.'
'De aanwezigheid van de Tanu-vluchtelingen werkt in ons
voor­deel,' zei Commandant Burke. 'Er zijn zoveel slecht
toegeruste buitenaardsen op de weg dat onze groep, in
de kleding die Felice in Finiah achterover heeft gedrukt,
geen speciale aandacht trekt.'
'Tot nu toe is alles goed verlopen,' stemde Madame in.
'Maar nu begint het gevaarlijkste deel van onze operatie.
De nieuwe maan valt op de twintigste, zes dagen van nu.
Dat is ook de laatste dag van de jaarmarkt hier in Roniah.
Daarna zal het hier in het kamp leeg worden omdat al de
buitenaardsen naar de Witte Zilvervlakte gaan. Het is mijn
mening dat degenen van ons die een aanval gaan wagen
op de fabriek van halsringen, zo snel mogelijk per boot
naar Muriah moeten gaan. De reis kan in vier, misschien
drie dagen gemaakt worden wanneer we een ervaren
schipper treffen en er iemand bij is die de wind mentaal
kan beïnvloeden.'
'We zullen een goeie vinden,' verzekerde Felice, terwijl ze
haar saffierkleurig borstpantser aflegde. 'En hij zal precies
doen wat we zeggen vanaf het ogenblik dat Khalid een
beitel op zijn hals­ring heeft gezet.'
'Weet je zeker dat jij dat niet met je mentale vermogen
wilt proberen?' vroeg de smid.
'Ik ben nog veel te onhandig om dat te durven. Als hij
tegenstrib­belde, zou ik hem per ongeluk kunnen doden.
Maar wees niet bang, als zijn nek eenmaal bloot is, houd
ik hem wel onder de duim.'
Madame ging verder: 'We mogen dus hopen dat jullie
omstreeks nieuwe maan in Muriah aankomen. Dan
moeten jullie proberen hulp te krijgen van Aiken Drum en
de aanval op een geschikt tijdstip openen. Laten we
zeggen, vroeg op de tweeëntwintigste. Heel vroeg in de
ochtend. Tegen de dageraad zal ik zelf mijn boodschap
door de tijdpoort verzenden.' Er viel een onbehaaglijke
stilte.
'Je bent dus nog steeds van plan om dat grote gebaar te
maken,' zei Claude.
In het licht van het kampvuur was te zien hoe Madames
gezicht haar gebruikelijke koppige trek vertoonde. 'We
hebben hier al over gepraat. Er zijn er maar twee onder
ons die de tijdpoort door hun vermogen onzichtbaar
kunnen naderen ... en Felice zou in die operatie bij kasteel
Doortocht daardoor niet beschik­baar zijn voor de aanval.
Haar grote talenten kunnen het best in het zuiden worden
gebruikt, terwijl mijn beduidend mindere vermogens
precies toereikend zijn voor de actie bij het kasteel.' 'Je
zou hier een week moeten blijven rondhangen,' zei
Claude. 'Wat moet er gebeuren wanneer je weer een
aanval van longont­steking krijgt?'
'Amerie heeft me medicijnen meegegeven.'
'Dus je kuiert gewoon naar de tijdpoort en gooit je
boodschap erdoor?'
'Au juste.'
'Velteyn is nog steeds in kasteel Doortocht met een deel
van zijn vluchtelingen,' waarschuwde Commandant Burke.
'Hij gaat misschien pas op het allerlaatst naar het zuiden.
We weten dat het hem geen moeite kost om jouw illusies
te doorzien. Misschien lukt het je om bij de poort in de
buurt te komen zonder ontdekt te worden, maar ik twijfel
eraan of je creatieve metavermogens ook binnen het tau-
veld van de poort werken. Als dat niet zo is, zul je gezien
worden op het moment dat je het barnsteen met de bood­‐
schap erdoor gooit en de bewakers zullen dan alarm
slaan.' 'En Velteyn of een andere hoogbegaafde Tanu zal
komen aan­rennen en een einde maken aan jouw
onzichtbaarheidsscherm alsof het de sneeuw van gisteren
was,' voegde Claude eraan toe.
'Ik zal mijn taak hebben vervuld,' zei de oude vrouw. 'En
je zult dood zijn!' barstte Claude los. 'Maar dat is
helemaal niet nodig! Angélique, ik heb een andere manier
bedacht.' En dat vertelde hij hun.
Uwe knikte met zijn baardige hoofd. 'Dat zou misschien
nog lukken ook, Claude. Jij zou het noodzakelijke werk
zonder moei­te aankunnen en het probleem hoe we
achteraf een schuilplaats voor Madame moeten vinden is
dan meteen opgelost. En je zou in het ergste geval. . .'
'Jullie hebben me in het zuiden niet nodig,' onderbrak
Claude. 'Ik zal alleen maar in de weg zitten, dat geef ik
toe. Maar hier kan ik wat doen.'
'Ja, we kennen je motieven nu wel,' zei Felice, 'ridderlijke
ouwe sufkont!'
Madame keek de kring rond en maakte toen een klein
gebaar van berusting. 'Goed, we zullen de actie rond het
kasteel herzien volgens de lijnen die Claude net heeft
voorgesteld. Tegen de dageraad van de tweeëntwintigste,
wanneer wij onze poging wagen bij de tijdpoort, zal de
rest van jullie de aanval op de fabriek in Muriah al hebben
voltooid.' 'Sit Deus nobis,' mompelde de non.
Burke zei: 'Het ijzer is natuurlijk een geheim wapen als we
met de Tanu in gevecht raken, maar het zal ons tegenover
mensen geen enkel voordeel opleveren, zeker niet als ze
goud dragen. We hebben maar twee wapens met een
groot destructief vermogen. De psychische bliksem van
Felice en we weten niet of die sterk genoeg is om te doen
wat er moet gebeuren ... en de Speer.' 'En die is op dit
ogenblik niks meer dan een leuke glazen kap­stok,'
herinnerde Khalid hen, 'tenzij we Aiken Drum zover krij­‐
gen dat hij ons helpt het ding weer op te laden. Wat denk
je, Felice? Denk je dat jouw energieprojectie sterk genoeg
zal zijn om zwaar metselwerk en bronzen deuren omver
te halen?' 'Op dit moment? Ik betwijfel het,' zei het
meisje. 'Maar ik word elke dag krachtiger. Ik denk alleen
niet dat we ons op zo'n soort aanval moeten verlaten.
Voor zover ik het heb begrepen is ons aanvalsdoel niet
het hele Gildegebouw, maar alleen het fabrieksgedeelte.
Die onderdelen van de halsringen moeten toch tamelijk
kwetsbare kleine dingetjes zijn? Is het niet genoeg als het
dak omlaag komt op dat spul en zeg dan maar dag met je
handjes? Vanda-Jo zou me moeten kunnen vertellen welke
plek­ken ik moet raken. Waar of niet?'
'Misschien,' zei de chef van Openbare Werken. Maar haar
stem verried haar twijfel.
'Ik ken die plek,' zei Khalid. 'Het lijkt absoluut niet op die
sprookjestorens van Finiah. Het is een verrekt grote kubus
van marmer en brons en bij wijze van spreken net zo
kwetsbaar als de Bank van Zürich. Tenzij Felice over een
week in staat is om bergen te verzetten, geef ik haar
weinig kans.' De kleine atlete had nu vrijwel haar gehele
wapenrusting afge­daan en de zachte beschermlagen die
ze daaronder droeg en zat nu op haar rotsblok in weinig
meer dan wat ondergoed en de scharnierende metalen
schoenen waaraan haar gouden sporen bevestigd waren.
Haar benen bengelden heen en weer en lichtre­flecties
van de juwelen op haar schoenen dansten over haar
fijnbesneden kleine gezicht. 'Ik heb geen idee waartoe ik
de volgen­de week in staat ben. Maar reken maar dat die
Tanu-etters alles over zich heen krijgen wat ik dan heb.'
'Als je maar luistert naar de bevelen van Peo, kind,' zei
Madame scherp.
'Reken maar.' De ogen van Felice stonden wijd open. Basil
zei: 'Hoe groot Felices vuurkracht ook mag worden, dat
fotonenwapen is toch onze beste kans op succes.
Wanneer we de Speer kunnen herladen, zien we
misschien zelfs kans dat hele gebouw van een afstand
onder handen te nemen waardoor ons eigen risico zo
gering mogelijk wordt. We zouden dat vanuit de lagune
kunnen doen, of niet, Khalid?'
'Het gebouw ligt aan de noordkant van de stad, ten
westen van de plek waar de schepen vanuit de haven
over de rolweg omhoog worden gesleept. Een muur van
de vestingwal loopt gelijk met de rotswand die daar
ongeveer honderd meter steil naar beneden valt.
Daarachter liggen een paar kilometer zandduinen en sedi­‐
mentformaties. Wat denk jij, Claude? Jij hebt met dat
verdom­de ding geschoten.'
'Als je een stevig platform hebt om te richten,' zei de
paleonto­loog, dan schiet je van daaruit dat hele gebouw
naar de andere wereld. Je zou zelfs de rotsen eronder
vandaan kunnen bran­den.'
De stem van Amerie was nauwelijks hoorbaar. 'Als we het
heel vroeg doen, vallen er misschien zo weinig moge­lijk
slachtoffers.'
'Waar gehakt wordt, vallen spaanders, Zuster,' zei de
grote Indiaan. 'Dit is oorlog. Als je bang bent, kun je beter
bij Mada­me en Claude blijven.'
Het gezicht van de oude vrouw stond bezorgd.
'Dat zou misschien het beste zijn, ma Soeur.'
'Nee!' zei Felice. 'Je hebt beloofd te helpen waar je het
meest nodig bent. En dat is bij ons. We kunnen ons niet
nog eens zoiets stoms permitteren als die aanval van dat
varken op Peo. Dit keer gaat de dokter met ons mee.'
'Ik zal mijn best doen,' zei de non. 'Dat heb ik al eerder
beloofd. Maken jullie maar plannen en ik doe mee.' 'Ik zou
willen voorstellen,' zei Basil, 'dat we nog eens nadenken
over de rol van Aiken Drum. Moeten we werkelijk wachten
tot we in Muriah zijn voor we contact met hem opnemen
om zijn hulp te krijgen?'
De anderen keken de bergbeklimmer niet-begrijpend aan.
'We zouden van hieruit met hem kunnen vérspreken,'
legde Basil uit. 'Laat hem weten dat we eraan komen.
Zorg ervoor dat hij daar op ons wacht. Misschien moeten
we hem het probleem met de Speer alvast voorleggen
zodat hij er zijn gedachten over kan laten gaan.'
Madame wilde gaan protesteren, maar Basil hield haar
met een tactvol gebaar tegen.
'Ik weet dat Madame haar twijfels heeft over haar
vermogens om over grote afstand met iemand op de
mentale manier te spre­ken, ook op de persoonlijke
golflengte. Ik heb er echter aan zitten denken dat we onze
vriendin Elizabeth misschien als een soort telepathisch
tussenstation kunnen gebruiken.' 'Allemachtig!' riep
Claude uit.
'Je hebt ons verteld, Madame, dat je de mentale oproep
van Elizabeth hebt opgevangen, kort nadat Groep Groen
in het Plioceen arriveerde. Ongetwijfeld zijn haar
vermogens op dit moment zover hersteld dat ze jouw
transmissie kan opvangen, zelfs als de uitzending een
beetje . .. eh . .. weifelend zou zijn.' 'Ik betwijfel of ik dat
wel kan,' zei Madame. 'Elizabeths oproep van toen flitste
in een seconde voorbij. Ik heb geen kans gezien .. .hoe
zeg je dat. . .de gegevens van haar mentale hand­schrift
te noteren.' Felice sprong overeind.
'Ik zou kunnen helpen, Madame! Het zou niet nodig zijn
om met Elizabeth te spreken op haar persoonlijke
golflengte! Ik zou over de open menselijke lijn één keer
kunnen schreeuwen zo hard als ik kan. Elizabeth hoeft
alleen maar te weten dat we hier staan te schreeuwen.
Met haar gevoeligheden zou ze ons makkelijk kun­nen
vinden en vervolgens op een andere manier kunnen
afstem­men op Madame.'
De oude vrouw fronste. 'Andere geesten zouden ook in
staat kun­nen zijn om de bron van een dergelijk luidkeels
telepathisch hulpgeroep te ontdekken.' 'Niet als we het op
mijn manier doen,' barstte Felice los. 'We doen het zo.
Vroeg in de morgen zetten we onze horloges gelijk en ik
ga tien of twintig kilometer langs de Noordweg terug. Dan
zenden we gelijktijdig uit met afgesproken intervallen! Als
we het zo doen, kunnen de Tanu onmogelijk accuraat
onze richting bepalen. Maar iemand als Elizabeth zou de
verschillende men­tale patronen van ons tweeën makkelijk
uit elkaar kunnen hou­den en het spoor van Madame
kunnen blijven volgen wanneer die overschakelt op haar
persoonlijke golflengte.' 'Het zou kunnen,' zei Amerie.
'Een arme ouwe Indiaan als ik snapt hier natuurlijk de
ballen niet van,' gromde Burke, 'maar laten we het toch
maar probe­ren.'
'Het klinkt als een redelijke kans,' zei Khalid, 'op
voorwaarde dat Madame en Felice het samen klaarspelen
en op voorwaarde dat we die Aiken Drum onze kostbare
voetzoeker kunnen toever­trouwen.'
'Jullie zouden wel gek zijn als jullie hem alles vertelden,'
zei Claude.
'Waarom ben je toch altijd zo wantrouwend, Claude?'
vroeg Amerie op klaaglijke toon.
De oude man slaakte een diepe zucht.
'Misschien omdat ik al zo lang geleefd heb. En misschien
heb ik zo lang geleefd omdat...'
'Claude,' vroeg Madame, 'zou jij het oordeel van Elizabeth
in deze zaak vertrouwen?'
'Onvoorwaardelijk.'
'Dan is het doodeenvoudig. Nu gaan we rusten.
Morgenochtend proberen we met haar te communiceren.
Als dat lukt, vragen we Elizabeth haar oordeel te geven
over Aiken Drum en daar han­delen we dan naar.
D'accord?'
Ze keek snel de kring rond. De andere leden van haar
expeditie knikten allemaal.
'Dan is het geregeld,' zei Commandant Burke. 'Jij gaat bij
het eerste daglicht op pad, Felice, en we stellen onze
grote uitzen­ding vast op negen uur. Je trekt je complete
wapenrusting aan en je neemt Basil en Uwe en Khalid
mee als escorte grijze-halsringdragers. Als er een Tanu al
te nieuwsgierig wordt, dan ben je op zoek naar je oom
Max die ergens onder de vluchtelingen moet zijn. Terwijl jij
zorgt op enige afstand te komen, kunnen Mada­me met de
rest van dit stelletje ongeregeld naar de werf in Roniah
om een geschikte boot te vinden. Gert en Hansi weten
wat voor boot we nodig hebben.'
'Kom niet te laat terug naar het kamp,' waarschuwde
Felice hen. 'En probeer ergens nog wat meer blauwe verf
te krijgen. Het spul dat Kawai heeft gebruikt op de Speer
begint al te bladde­ren.'
Er was niets meer te zeggen en ze ontspanden zich. De
maan stond boven de Rhône. Fitharn de Firvulag kwam
terug met voorraden en vers voedsel. Madame nam de
kleine dwergachtige buitenaardse ter zijde en vertelde
hem zoveel van hun plannen als wenselijk leek.
'Over een paar uur zullen de meesten van ons dus op weg
zijn over de rivier,' vatte ze samen, 'terwijl Claude en ik
ons verber­gen in de omgeving van kasteel Doortocht om
de dag af te wach­ten waarop we onze dubbele slag zullen
toebrengen tegen de Tanu. Jij kunt nu natuurlijk gaan
waarheen je wilt. Wij zijn je dankbaar voor je gezelschap
en je hulp. Wij en alle vrije mensen. Vertel koning Yeochee
wat we van plan zijn en zeg hem namens mij . . . vaarwel.'
De kleine man wrong zich in haar mentale greep, terwijl
hij de rode hoed in zijn handen verfrommelde. Zijn
bewustzijn dat doorgaans zo moeilijk te lezen viel, zelfs
wanneer hij zich open­stelde, leek nu een open boek. Ze
zag beelden van tegengesteld gekleurde emoties:
'Je maakt je zorgen,' zei Madame zachtjes.
'Angélique...' Woorden en gedachten van de dwerg
vloeiden verward ineen: angst liefde trouw wantrouwen
hoop twijfels pijn.
'Mijn beste kleine vriend, wat is er?'
'Waarschuw je volk!' gooide Fitharn eruit. 'Vertel hun dat
ze niemand tot het uiterste kunnen vertrouwen. Zelfs als
ze slagen, laat hen dan mijn waarschuwing niet vergeten!'
Hij keek voor de laatste keer een ogenblik naar haar op.
Toen verdween hij in de nacht.

De dame met de gouden halsring en haar huismeester


bogen zich over de uitstalling van de Firvulag-juwelier
terwijl de rest van haar gevolg, bewakers en dienstbare
vrouwen, ervoor zorgden dat de jaarmarktmenigte
daarachter niet al te zeer opdrong. 'Ik vraag me af of deze
geschikt is, Claudius?' zei de vrouw. 'Misschien is hij te
groot en daardoor vulgair?' De oude man met de grijze
halsring keek minachtend neer op de presse-papier van
barnsteen die een assistent van de juwelier uitnodigend
op een fluwelen kussentje voor zich uithield. 'Er zitten
nota bene insekten in,' verklaarde de huismeester. 'Die
maken juist het uitzonderlijke van dit stuk uit!'
protesteerde de juwelier. 'Gevangen op het moment dat
ze hun paringsdaad wilden voltrekken, honderden
miljoenen jaren geleden! Twee insekten, mannelijk en
vrouwelijk, voorgoed verenigd in hun eer­ste omhelzing in
dit doorschijnende juweel! Is dat niet treffend, Verheven
Vrouwe? Is dat niet ontroerend?' De dame gluurde opzij
naar haar huismeester. 'Vind jij het ont­roerend, mon
vieux?'
De juwelier raakte nog verder in extase. 'Het is afkomstig
van de donkerste diepten van Fennoscandia, gevonden
langs de van geesten vervulde oevers van het Zwarte
Meer. Wij Firvulag pro­beren daar niet eens te komen om
iets dergelijks te delven, Mevrouwe. Wij verkrijgen het...'
hij nam een dramatische pauze in acht... 'van de Huilers.''
'Tana heb medelijden!' fluisterde de dame met de gouden
hals­ring, haar ogen wijd gesperd van schrik en opwinding.
'Dus daar doet u werkelijk zaken mee? Vertel me eens,
beste man, zijn de Huilers werkelijk zo afschrikwekkend
om te zien als men beweert?'
'Er één zien,' verzekerde de ambachtsman haar, zijn
gezicht in de plooi, 'betekent gek worden.'
De dame wierp een satirische blik op haar zilverharige
bediende. 'Zoiets dacht ik al. Ach, ja.'
De helper van de juwelier waagde zich ook aan een
opmerking. 'Sommigen geloven dat dit jaar—vanwege al
de onrust in het land—de Huilers het zelfs hebben
gewaagd naar het zuiden te komen.'
De dame gaf een gealarmeerde kreet van schrik. Haar
kapitein, een geweldige man met een gezicht dat wel van
gelooid leer leek, sloeg op het gevest van zijn zwaard.
'Wat nu, man van de Aartsvijand! Zie je niet hoe je onze
nobele meesteresse bang maakt?'
'Oh maar Galucholl heeft gelijk, beste kapitein,' kwam de
juwe­lier er snel tussen. 'En laat ik u de verzekering geven
dat wij van het Ware Volk hierover net zo ongerust zijn als
u. Té mag weten wat die duivels van plan zijn. Maar we
zullen waakzaam zijn om te voorkomen dat ze zich tijdens
de Spelen onder ons mengen.' De vrouw beefde van
angst en verrukkelijke opwinding. 'Wat spannend! Wat
verschrikkelijk! We zullen dit stuk barnsteen kopen,
juwelier. Die verdoemde insektegeliefden, ik ben daar
toch van onder de indruk. Betaal hem, Claudius.'
Mopperend haalde de huismeester een handvol munten
te voor­schijn uit de beurs aan zijn riem. Toen viel zijn oog
op een uitstal­ling met ringen en ineens begon hij te
glimlachen. 'We zullen er daar ook twee van nemen, denk
ik. Pak die maar in.'
'Maar mijnheer,' protesteerde de juwelier. 'Die uit git
gesneden ringen hebben een zekere symbolische
betekenis waar u zich wellicht niet bewust van bent.. .'
De ijzig groene ogen van de oude man schoten vuur
onder de witte wenkbrauwen. 'Ik zei dat we ze zullen
kopen! Schiet nu op met het inpakken van die ontuchtige
insekten. We komen anders te laat voor een afspraak!'
'Ja, ja, natuurlijk. Nu meteen, Waardige Meester. Schiet
op, Galucholl, jij luie deugniet!'
De juwelier boog voor Madame Guderian terwijl hij de
zachte buidel aan de huismeester overhandigde. 'Moge
het geluk u vergezellen, Verheven Dame, en moge u
genieten van uw aankopen.'
De oude man lachte. Op een overdreven bezitterige
manier die volstrekt niet bij zijn geringe status paste, nam
hij de vrouw bij een elleboog en wenkte het escorte dat ze
hun meesteres ander­maal moesten vergezellen.
Toen de klanten in de menigte verdwenen waren, zei
Galucholl: 'Nou ja, hij kon ze voor iemand anders hebben
gekocht.' De ambachtsman lachte op een manier die
langdurige ervaring verried. 'Oh mijn beste jongen, wat
ben jij nog onschuldig.'
Gert stak zijn zandkleurige kop en een arm door de
tentopening. 'Alsjeblieft, Madame. Alles keurig
doormidden. Zelfs die arme insekten hebben er niks van
gemerkt.'
'Dank je, mijn zoon. Claude en ik zullen het werk nu
afmaken. Het is bijna negen uur. Jij en de anderen kunnen
maar beter een plek ergens op de rotsen uitzoeken. Als er
even iets misgaat, moeten jullie me direct waarschuwen
zodat ik met de transmis­sie kan stoppen.'
'Zal gebeuren, Madame.' Het hoofd verdween. 'Hier is de
boodschap.'
Claude hield de dunne keramische plaat voor zich uit.
'Precies als de jouwe, maar met mijn handtekening. Heb
je de cement?'
Ze boog zich over de stukken barnsteen die naast elkaar
op het tafelblad van decamole lagen.
'Voilà,' zie ze ten slotte. 'Het is klaar. Eén voor jou om bij
je te houden en één voor mij, par mesure de sécurité. Ik
zal deze nemen met die pathetische beestjes erin, hoewel
daar jouw hand­tekening op staat. Dat lijkt me passend.'
Samen bekeken zede beide boodschappen. Door het
roodgouden gefossiliseerde materiaal lichtte de tekst op
van de keramische plaatjes:
PLIOCEEN EUROPA ONDER CONTROLE VAN VIJANDIG
BUITENAARDS RAS. OM GODS WIL, SLUIT DE TIJDPOORT.
SLA GEEN ACHT OP MOGELIJK VOLGENDE
BOODSCHAPPEN MET HET TEGENDEEL.
'Zullen ze ons geloven, denk je?' vroeg ze. 'Ze kunnen
onze handtekeningen makkelijk genoeg verifiëren. En
zoals je zei, twee getuigen zijn beter dan één. Niemand
heeft een conservatieve ouwe zeur als ik ooit van dit
soort misplaatste grappen verdacht.'
Zonder iets te zeggen zaten ze bij elkaar. Het was heet in
de afgesloten tent. Ze veegde een grijzende haarlok van
haar voor­hoofd. Een straaltje zweet druppelde voor haar
oor langs. 'Je bent gek, weet je dat,' zei ze ten slotte.
'Polakken hebben niks in te brengen bij bazige vrouwen,
ze val­len ervoor. Je zou Gen gekend moeten hebben!
Chefs van hele sectoren gingen ervandoor als geslagen
honden wanneer haar wraaklust openbaar werd. Ik ben te
ouderwets om me te compro­mitteren met iemand als jij
en me een week lang te verstoppen in een of ander hol
vol spinnen en andere narigheid terwijl mijn arme ouwe
ballen de Marseillaise zingen en de rest van mijn
uitrusting in slaap probeert te blijven.' 'Quel homme!
C'est incroyable!' 'Niet voor Polakken.'
Hij keek op zijn horloge. 'Vijftien seconden voor negen. Op
je plaats, oude vrouw.'
Elizabeth en Dionket, de Heer Hersteller, keken neer op
het zwartringkind in zijn bedje. Doordat het een volbloed
Tanu was, leek het Elizabeth ouder te zijn dan de drie
jaren die het werke­lijk telde. Het had langere benen en op
het nog steeds mooie gezichtje stond lijden gegrift.
Het kind was naakt op een doek na die over de lendenen
was gelegd. Een waterbed droeg het gezwollen
lichaampje zo com­fortabel mogelijk. De huid van het kind
was donkerrood; uitste­kende lichaamsdelen zoals vingers
en tenen, oren, neus en lippen waren bijna zwart door
congestie. Onder de kleine gouden hals­ring zat de nek vol
blaren, die bedekt waren met een of andere witte zalf in
een onhandige poging om het lijden te verzachten.
Elizabeth gleed het geruïneerde kinderbewustzijn binnen.
De oogleden gingen open en lieten volledig opengesperde
pupillen zien.
'Weghalen van de ring zou zijn lijden alleen maar erger
maken,' zei Dionket. 'Er zouden krampen optreden. Let op
de degenera­tie van de neurale verbindingen tussen het
cerebellum en de limbische gebieden, de afwijkende
circuits van de ring zelf naar de cortex. Dit syndroom
begint altijd heel plotseling, vijf dagen
geleden was deze jongen nog gezond. Over ongeveer drie
weken zal de dood hem hebben ingehaald.' Elizabeth
legde een hand op de hete, blonde krullen. Ah baby,
rustig maar baby laat me kijken arm schaap laat me
kijken of ik kan helpen ah daar gaat het mis tussen de
stromin­gen van het goud en het overbelaste vlees daar
schokt de ellende eindeloos heen en weer arm kind ... ah.
Zie je ik blus snijd de verbindingen door tussen
oppervlakte en diepere hersendelen en nu een
bescheiden gevoel van vrede rust nu maar wacht maar en
slaap maar tot de helderheid komt om je te halen arm
kleintje toch nog ten slotte volwassen geworden in het
licht. De kleine ogen sloten zich. Het lichaam ontspande.
Elizabeth je hebt zijn pijn verwijderd Tanazijgedankt. Zoals
altijd weigerde ze hem in de geest te ontmoeten. Ze
wend­de zich af van het bedje.
'Hij zal toch nog sterven. Ik kan hem niet genezen. Ik kan
enkel verlichting brengen tot het einde komt.' Maar als je
langer bleef als je experimenteerde . . . 'Ik moet gaan.'
Je had al kunnen gaan, maar je bent gebleven. Zal ik je
vertellen waarom je bij ons bent gebleven, hoewel je
ballon nu op je wacht in de kamer zonder deuren?
'Ik ben gebleven om Breede te onderwijzen, zoals ik heb
beloofd.'
Niets, zelfs geen sprankje sympathie of medegevoel
passeerde haar mentale bescherming. Maar Dionket, de
Heer Genezer, was oud en er waren andere manieren om
iemands ziel te lezen.
Je bent bij ons gebleven ondanks je uitgesproken
minachting ondanks je zelfzuchtige zelf omdat je bent
aangeraakt... 'Natuurlijk ben ik aangeraakt! En
afgestoten! Ik zal weggaan. Kunnen we nu ophouden met
onze tijd te verspillen in zinloze meningsverschillen of
zullen we proberen of ik jou kan helpen met deze
doodongelukkige schepsels?'
Elizabeth Breede is zo dicht bij het begrijpen van haar
visioen als je haar alleen maar wilde helpen met het
interpreteren ... 'Breede is een spin! De Clan van
Nontusvel heeft me daarvoor gewaarschuwd. Zij zijn
tenminste eerlijke barbaren, ze maken geen geheim van
hun vijandigheid. Maar Breede weeft metapsy­chische
webben om mij te verstrikken en ik zeg je, laat haar naar
de hel lopen.'
De vlaag van bitterheid was snel voorbij.
'Zullen we verder gaan of niet? En spreek alsjeblieft
hardop tegen mij, Heer Hersteller.'
Hij zuchtte.
'Het spijt me. Breede—en al de anderen van ons—hebben
enkel geprobeerd je hier te houden omdat onze nood zo
groot is. We hebben jouw noden niet behoorlijk in
overweging genomen. Vergeef ons, Elizabeth.' Ze
glimlachte.
'Natuurlijk. Vertel me nu eens welk percentage van jullie
kinde­ren door dit verschrikkelijke wordt getroffen?'
'Zeven. De ziekte die wij "zwartring" noemen, kan zich bij
vol­bloed Tanu op elke leeftijd voordoen tot ongeveer het
begin van de puberteit. Daarna is het proces, naar men
mag aannemen, zelfregulerend. Maar de meeste gevallen
doen zich voor beneden de vier jaar. De halfbloeden lopen
in dit opzicht geen enkel risico, behalve dat van
onaangepaste functies die ook volbloed mensen kunnen
ervaren die een ring dragen. Hoe erg die verschijnselen
op zichzelf ook kunnen zijn, we kunnen die doorgaans
corrigeren en herstellen. Maar we zijn tot nu toe
machteloos geweest om deze kinderen te helpen. Jouw
behandeling en verwijdering van de slechte verbindingen
van zoeven was ongelofelijk! Jullie men­sen van het Bestel
zijn ons in dat opzicht ver vooruit. Zelfs als je niet blijft,
mag ik dan toch hopen dat je het lijden van de overige
kleinen hier wilt verlichten voor je weggaat?' Oh ja?
Verdrink nog maar verder in onschuldig lijden omhels nog
meer geklaag dit domme verdragen zo onbruikbaar niet
gekanaliseerd niet produktief kwaad dat zich op mij
verlaat en die arme kinderen waarom zo goddeloos
waarom deze voor altijd vervloekte halsringen?
Het is onze manier Elizabeth de enige manier die we
kennen hoe zouden we ons dit vervangingsmiddel dan
moeten ontzeggen nu we het eenmaal kennen zou jij dat
kunnen? Voor ze zich beiden weer achter hun barrières
terugtrokken, was er een fractie van een seconde een
ontmoeting tussen beide mas­sieve ego's. Zij in haar trots
had neergezien op Dionket, de Her­steller en hij had
zichzelf vernederd, onderworpen en een aanbod gedaan—
wat had hij aangeboden?—en haar laten zien hoeveel
anderen er waren als hij.
Tranen drongen in Elizabeths ogen. Ze voelde de behoefte
om uit te halen, maar ze wist nu zeker dat deze man in
elk geval geen manipulator was. En dus was haar
antwoord zachtmoedig. 'Ik kan die rol niet spelen,
Dionket. Mijn redenen zijn ingewik­keld en persoonlijk,
maar er zijn ook praktische overwegingen die ik jou graag
duidelijk wil maken. De Clan van Nontusvel wil me nog
steeds dood zien, zelfs nu ze weten dat Gomnols plan om
mij met de koning te laten paren door Breede is
verboden. De Clan maakt zich in feite nu nog meer
zorgen. Ze zijn bang voor kinderen uit een relatie tussen
Aiken Drum en mijzelf en ze vre­zen ook dat ik tijdens de
Grote Veldslag op de een of andere manier een team met
hem zal vormen. Jij kent me nu goed genoeg om te weten
dat beide mogelijkheden onmogelijkheden zijn, maar de
Clan kan alleen maar denken aan hun dynastie. Op dit
ogenblik worden ze door de voorbereidingen voor de
Veldslag afgeleid. Ze komen niet verder dan een
incidentele aanval. Maar veilig slapen kan ik nergens,
behalve bij Breede in haar kamer zonder deuren. Jij en de
jouwen zouden me nooit kunnen beschermen tegen een
massale aanval van Nodonn en diens medestanders.
Wanneer ik slaap, ben ik kwetsbaar. En zij zijn
vastbesloten. Ik ben niet van plan de rest van mijn dagen
als een gevangene in Breedes huis door te brengen terwijl
ik overdag bezig ben mentale schoten van dat stel
mentale wilden af te weren.'
'We proberen onze oude, onbarmhartige levenswijze te
verande­ren!' riep Dionket uit. 'Jij zou ons kunnen helpen in
onze strijd tegen de Clan!'
'Mijn geest is volstrekt niet-agressief. Zo is ze gevormd en
dat weet je. Zorg eerst voor die veranderingen en vraag
dan om mijn hulp.'
'Tana's wil geschiede,' zei hij berustend. 'Wanneer wil je
ver­trekken?'
'Spoedig,' antwoordde ze, neerziend op het slapende
kind. 'Ik zal eerst de rest van deze zieke kinderen
verzorgen terwijl jij en de besten van je mensen erbij zijn.
Misschien kunnen jullie leren hoe het moet.'
'We zouden meer dan dankbaar zijn voor je onderricht...
En nu, als je wilt, kunnen we misschien even deze kamer
vol geestespijn verlaten. Ook al probeer je het weg te
houden, ik weet dat het contact met deze zwartringen jou
geen goed doet. We zullen naar het terras gaan, buiten
het bereik van hun pathetische aura's.'
De grote gestalte in rood en wit wandelde van de
ziekenzaal door de koele stenen gangen en voorbij
fijnzinnige plastieken van marmer naar het grote
tuinterras. Ze bevonden zich op de hellin­gen van de Berg
der Helden en hadden van hieruit een overwel­digend
uitzicht over Muriah. Ze konden een groot deel van het
schiereiland van Aven overzien, de zoutvlakten en de
lagunes die zich alle uitstrekten onder de verzengende
gloed van de middag­zon. De schreeuw van die met pijn
gevulde jonge geesten werd uitgewist door die
zonnestraling. Het licht was zo duizelingwek­kend helder
dat ze even wankelde, even verblind was .. . ... en toen
hoorde ze de oproep. Elizabeth Orme Vérspreekster
antwoord. Dionket maakte een bezorgde opmerking. Hij
nam haar bij de arm en voerde haar naar een
beschaduwde hoek waar ligstoelen stonden.
Elizabeth! Elizabeth!
Zo zwak, zo verwrongen, zo menselijk. Wie was het? 'Je
ontmoeting met die arme kleinen heeft je aangegrepen,
mijn beste. En dat is geen wonder. Blijf hier zitten. Ik zal
iets halen waar je van opknapt.'
Kon Dionket iets hebben gehoord? Nee. Alleen mensen
gebruikten deze frequentie en zijzelf kon het al nauwelijks
opvangen, laat staan Dionket.
'Gewoon . . . iets te drinken,' zei ze. 'Als het maar koud is.'
'Natuurlijk. Ik ben zo terug.'
Elizabeth!
Wiebenje waarbenje ik Elizabeth antwoord. Ik/wij
Felice/Angélique Guderian. Godzijgedankthetwerkt. O
verdomme verlies de geestversmelting te vlug maakfocus
nau w e r An géi i...
Ik heb je Madame Guderian.
Graceadieu we waren zobang we riepen zolang
geenantwoord luister wij zijn sommigen van ons komen
naar jullie om halsringfabriek te saboteren hebben hulp
nodig van Aiken Drum als die te vertrouwen is denk je?
Aiken?
Jaja hijalleen le petit farceur! Als we hemmaarkunnen
vertrou­wen. Oluister hetzitzo inelkaar .. .
Elizabeth luisterde verbaasd naar dat zwakke
gedachtengekabbel, onervaren vermengd met bruikbare
gegevens en vertekend door een waanzinnige deken van
bewustzijnsbeelden en onhan­dige subspraak. En alles
tegelijk zo verstopt door angst, zo zwak en zo ver weg dat
enkel een Meester of Meesteres er enige zin in kon
ontdekken. Wat een ongelofelijk stoutmoedig plan! Maar
deze menselijke opstandelingen hadden al eerder in
Finiah suc­ces gehad. Ook dit plan zou wel eens kunnen
werken. Maar... Aiken Drum? Wat kon zij over hem
vertellen? Zijn geest was nu onbereikbaar, zelfs voor haar.
Ongetwijfeld beschikte hij over het potentieel van een
Meester, misschien waren al zijn metafuncties al
werkzaam geworden. Wat kon zij hun vertellen over deze
lachende kleine ongeborene, gekozen door Mayvar de
Koningmaakster?
Breede?
Elizabeth ik hoor je. Prognose. (GEGEVENS.) Doe het.
Geen risico?
Dat geenmens nooit zonder risico.
Maar zonder risico voor beste vrienden grootste deel van
mensheid?
(Ironie.) Op lange termijn ja onterecht wantrouwende
Elizabeth.
O verdomme jij ook ...
Madame Guderian? Ja Elizabeth.
Ik zal jullie vraag aan Aiken Drum voorleggen zonder hem
meer te vertellen dan nodig is over jullie plannen. Ik denk
dat het in het belang van de mensheid is om hem in jullie
plan op te nemen. Maar op korte termijn kunnen er
gevaren zijn. Wees op je hoede. Ik zal hier voor jullie
blijven doen wat ik kan zolang dat mogelijk is.
Odankjemerci maarhet zal gevaarlijk zijn pourl'amour
dedieu Elizabeth wees met ons we kunnenniet/mogenniet
falen (angst schuld hoop). Elizabeth?
Wees gerust Angélique Guderian. En jullie allemaal, mijn
vrien­den . . .
'Kijk eens!' Dionket hield haar een dienblad voor. 'Koud
sinaas­appelsap is precies wat je nodig hebt. Vitamine C,
kalium en nog heel wat meer waardevolle zaken in dit
verrukkelijke Aardse fruit.'
Elizabeth glimlachte en pakte de kristallen beker aan. De
verre mentale stem was verdwenen te midden van het
gegons van andere gedachtengolven.
Overrompeld door een oncontroleerbare lachbui gaf Stein
zijn metgezel een dreunende slag op de rug. De kleine
gedaante in goud bleef zo onbeweeglijk als een metalen
standbeeld. 'Aiken . .. jong! Is dat niet het meest
verdomde absoluut groot­ste nieuws dat je ooit van je
leven hebt gehoord? Ze komen eraan! Onze goeie ouwe
makkers van Groep Groen komen hier­heen met hun
zakken vol ijzer en een groot schietijzer waarmee we die
strontjongens van een Tanu de ruimte in kunnen blazen!
En ze kunnen onze halsringen weghalen. Sukey en ik
kunnen vrij zijn! Alle mensen die deze dingen niet willen
dragen, kunnen vrij zijn! Het is niet te geloven.'
Aiken Drum liet zijn clownslach zien. 'Dat zegt Elizabeth
ten­minste.'
Ze zaten samen op een balkon van Mayvars appartement
in de Hal der Heldervoelenden. Hun onderbroken lunch
stond goed­deels onaangeroerd op de tafel. De zon, hoog
en heet, scheen op de hoofdstad in vakantiestemming die
overstroomd was met Tanu en menselijke bezoekers. In
het zuiden op de glinsterende Witte Zilvervlakte, stonden
duizenden kleine zwarte tenten van de Firvulag in rijen,
afgewisseld door okergele en roestrode paviljoens van
groter formaat die de edelen van het Kleine Volk
herbergden. Aan weerszijden van het sportveld waar de
sportie­ve krachtmeting werd gehouden die aan de Grote
Veldslag voor­afging, werden tribunes opgericht, overdekt
met zonneschermen in rood en blauw en purper en goud.
Stein was blootshoofds en droeg enkel een lichte tuniek.
Hij hield zijn beker met gekoelde mede zo krampachtig
vast dat de zilveren ornamenten dreigden af te breken.
'Wat dacht je ervan, jong? Denk je echt dat je dat
laserwapen kunt herladen dat ze hierheen sjouwen?'
'Weet het niet zeker voor ik het gezien heb, Steinie. Maar
als het er alleen om gaat uit te zoeken hoe die kloterige
accu moet wor­den opengemaakt zoals Madame zei, dan
moet dat een fluitje van een cent zijn voor een genie als
ik.'
'Gloeiende godver!' De reus sloeg zijn drank achterover
en kwakte de beker op de tafel. 'Reken maar dat ik erbij
zal zijn als ze die fabriek gaan aanvallen. Denk je dat ze
mij willen laten vuren? Er is hier niemand die deze jongen
iets te leren heeft hoe je met lasers omgaat... of had je
gedacht om dat zelf te doen?'
Aikens glimlach werd een beetje meewarig. Hij pakte een
made­liefje uit een vaas en begon de bloemblaadjes een
voor een los te peuteren. 'Wie? Ik? De eerste klap uitdelen
voor menselijke vrij­heid en de vernietiging van de Tanu?
Moet ik de Speer van Lugonn gaan gebruiken? Zo'n klojo
ben ik niet, man. Ik krijg het ding waarschijnlijk niet eens
van de grond.' Hij liet de bloemblaadjes in de gestolde jus
op zijn bord vallen. 'Weet je, Steinie, die Speer ... die
brander bedoel ik, dat is wer­kelijk een heilig ding voor
deze buitenaardsen. De mensen die hem onlangs in hun
oorlog tegen de Tanu hebben gebruikt, heb­ben daarmee
de grootste scheet gelaten sinds de Tanu hier dui­zend jaar
geleden kwamen. De Speer was een van de twee foto­‐
nenwapens die de buitenaardsen met zich meebrachten
vanuit hun thuiswereld en die enkel gebruikt werden voor
ceremoniële gevechten tussen hun helden. De tweede is
wat kleiner en wordt het Zwaard van Sharn genoemd.
Heeft ooit toebehoord aan een oude held van de Firvulag.
Nu is het alleen nog maar een trofee voor het
kampioenschap in hun Grote Veldslag. Nodonn heeft het.'
Stein sloeg op de tafel.
'We zullen die klootzak es wat laten zien! En al die
anderen ook! Geen slavernij meer. Niks geen vuile
neukprogramma's. Zonder aanvoer van halsringen valt dit
hele stomme Tanu-zootje in dui­gen!'
Aiken bestudeerde de geruïneerde bloem met komische
versla­genheid.
'Het ziet ernaar uit dat dat kan gaan gebeuren ... Arm
bloempie ... helemaal naar de donder ...'
Stein schoof zijn stoel achteruit.
'Laten we het Sukey gaan vertellen! Die vreet haar hart
op van de zorgen in dat schuilhol van haar.'
'Misschien kunnen we daar nog beter even mee wachten,'
zei Aiken terloops. 'Je weet wel, hoe minder er een
geheim ken­nen . ..'
'Zij zou niks zeggen .. .'
'Niet uit vrije wil.' Aiken keek Stein niet aan. 'Zij is veilig
waar Dionket en Creyn haar hebben gebracht. Maar er
lopen daar ook andere herstellers rond die ons wat
minder goed gezind zijn. Wanneer Sukey's gedachten op
een kwaaie dag maar een klein beetje op hol sloegen, dan
zou een wroeter van klasse zoals die mooie jongen
Culluket wel eens de lucht van onze samenzwering
kunnen krijgen. Ze zou zich alleen maar de Speer hoeven
voor te stellen. Een of ander beeld van zo'n schietend
ding, bedoel ik.' Stein raakte doodsbenauwd.
'Lieve Jezus, Aiken! Kunnen we haar niet hierheen halen?'
vroeg hij.
'Ik zou haar niet kunnen verbergen zoals die aardige
herstellers het daar doen. Ze zal er moeten blijven tot die
lui uit het noorden er zijn met hun ijzeren beitels. Dan kan
ik haar halsring wegha­len en de jouwe en jullie kunnen er
met zijn tweeën vandoor, precies zoals ik beloofd heb. Ik
wil je wel vertellen, broer, dat ik geen enkel idee had hoe
ik die belofte aan jullie moest houden, totdat ik ineens die
waanzinnige verbinding met Elizabeth en Madame kreeg.
Maar als die ringen af zijn, dan zijn jullie om het zo maar
es te zeggen uit het net van de Tanu. Dan wordt het
allemaal heel wat makkelijker.'
ik kan dit kreng niet gauw genoeg kwijt zijn,' gromde
Stein, vergeefs rukkend aan zijn eigen grijze halsring. 'De
afgelopen week begon het onder dat ding te jeuken. En ik
ga me klote voelen. En dat doet dat ding, dat weet ik
zeker! Ik haal helemaal niks bijzonders uit en dan ineens
maakt zoiets doodgewoons als een schaduw me aan het
schrikken! Of ik krijg een gevoel alsof het kloterigste
monster ter wereld pal achter me rug zit. En ik durf me
niet eens om te draaien, want als ik dat doe . . .' 'Maak
jezelf niet aan het zweten, man,' zei de oplichter. 'Vier, vijf
dagen en je hals is weer bloot en ben jij zo vrij als een
vogel met je dame op weg naar de Spaghetti Eilanden.'
Stein greep de kleine man bij een arm. 'En jij ook, waar of
niet, Aiken?' 'Ah.'
De bedrieglijke ogen van Drum gleden een andere kant
uit. 'Maar ik vermaakte me hier wel aan het hof van
Koning Arthur. En de Veldslag staat voor de deur. Ik heb
wel zin om een paar van die schildpadden ondersteboven
te lopen en voor mezelf een fraaie dame te winnen of een
reserve koninkrijkje.' Stein bulderde van het lachen.
'En eindigen als een bordje gekookte hersens! Je zal je
koninkrijk wel krijgen, lekker dier. Of wat er van over is
wanneer ik en die bende van Madame ermee klaar zijn!'
Hij begon naar de balkondeuren te lopen. 'Ik ga naar
Sukey. Ik zal niks zeggen over die laser. Alleen maar dat
het er beter belooft uit te zien. Oké?' Aiken hield de
vernielde bloem aan de stengel voor zich uit. Langzaam
kwam die overeind. De beschadigde bloemschijf her­stelde
zich en botte weer uit. Botergele bloemblaadjes ontplooi­‐
den zich, brandnieuw en perfect.
'En we dachten nog wel dat jij er geweest was, bloempje
van me,' grijnslachte Aiken. 'Zo zie je maar weer, geen
overhaaste con­clusies.'
Hij kwam overeind van de grond en propte de bloem
achter een oor van Stein. Vervolgens wandelde hij weg en
floot ondertussen 'Over the Sea to Skye'.
Ze deden het die avond om het kampvuur, nadat eenmaal
vast­stond dat de twee oude mensen die nacht Roniah
zouden moeten verlaten om een schuilplaats te zoeken
terwijl de rest van het gezelschap bij het ochtendgloren
afreisde naar het zuiden. 'Het zou passend zijn,' zei
Amerie toen ze allemaal bijeen waren, 'dat we voor deze
dienst als introïtus het gebed van Koning David gebruiken
waarin hij om de overwinning vraagt. Dat geldt voor ons
evenzeer als voor Claude en Angélique:
Moge de Heer hulp zenden vanuit zijn geheiligde verblijf­‐
plaats
en u verdedigen van de Berg Zion! Moge hij uw
hartsverlangen inwilligen en al uw plannen doen slagen.
Zeg het mij nu na: 'Ik, Angélique, neem U, Claude ...'

Heer Greg-Donnet kwam hollend de computerkamer


binnen van het Huis der Scheppers, terwijl Bryan en
Ogmol de laatste gegevens invoerden. Zijn turquoise
jacquet was schoon en onbe­rispelijk in de plooi. Hij droeg
een grote witte roos in zijn knoops­gat.
ik ben overal geweest om jullie het nieuws te vertellen!
Toen hoorde ik van Katlinel dat jullie hier waren en dus
kwam ik hier zo vlug mogelijk ...'
Hij onderbrak zichzelf toen zijn oog viel op de stapel
verkreukel­de notitieboeken en opslagplaten die Bryan
bezig was in te pak­ken.
'Het onderzoek? Ga me niet vertellen dat jullie al zover
zijn?' 'Toch wel, Greggie,' glimlachte Bryan. 'We zouden er
nog veel meer maanden aan besteed kunnen hebben,
maar koning Thagdal stond erop een soort voorlopige
conclusie te krijgen voor de Grote Veldslag. Daar zijn we
dus nu mee bezig. De koning heeft dan twee weken de
tijd om het te bestuderen en kan er met ons over
beraadslagen voor hij het aan de leden van de Hoge Tafel
voorlegt of wat hij er dan ook mee van plan is.' 'Wat
opwindend!' kraaide de Meester der Genetica. 'Mag ik de
afdrukken oproepen, Bryan? Zou ik dat mogen?' 'Ja,
natuurlijk. Geef Ogmol nog even twee minuten de tijd.'
Greg-Donnet begon op en neer te springen en zichzelf te
omhel­zen.
'Ik vind het heerlijk als die uitdraaien eruit rollen. Kunnen
we er hele hopen gaan maken?'
'Nu niet meer dan drie, vrees ik,' zei de antropoloog. 'Het
onder­zoek moet vertrouwelijk blijven totdat koning
Thagdal toestem­ming geeft dat het op groter schaal kan
worden verspreid. Zijne Majesteit was daar heel
vastbesloten over.' De onderlip van Greg-Donnet kwam
pruilend naar voren. 'Spel­bederver! Der is niks aan als de
computer er maar drie drukt.' 'Greggie heeft vijfduizend
kopieën gepubliceerd van zijn laatste schema met de
latente metapsychische coëfficiënten,' zei Ogmol, terwijl
hij opkeek van de machine. 'Schiet dus maar op, Bryan,
en zorg dat je reserveert, want er zijn nog maar ongeveer
vierduizend negenhonderdeenennegentig over . . . Ziezo,
dat is het laatste. We kunnen.' Bryan gebaarde naar de
controles.
'Ga je gang, Greggie. Maar niet meer dan drie. Eén voor
de koning, één voor Ogmol en één voor mij.' De dwaas
greep naar het mondstuk en zijn kleine, oude kinder­‐
gezicht verkreeg weer de gebruikelijke goedgehumeurde
uit­drukking.
'Achteruit, iedereen!'
. . . Begin sysprint plaquettes opren-drie-sluitpren sem
einde. Whoe!'
De machine sloeg geen acht op dat laatste onverteerbare
databrokje, sloeg zes seconden aan het werk en toverde
toen een drie­tal vierkantjes van tien bij zestien
centimeter van bleekgroen plastic te voorschijn, getiteld:
SOCIO-ECONOMISCHE STRESSPATRONEN IN CULTURELE
INTERACTIE TUSSEN TANU EN MENSEN
Een voorlopig onderzoek
BRYAN D.GRENFELL Centrum voor Antropologische
Studies
OGMOL urJOHANNA-BURNS
vulTHAGDAL
Gilde der Scheppers
LONDEN 51:30N, 00:10W Sol-3 Muriah 39:54N, 04:15E
sol-3
'Ziet dat er niet overtuigend uit?' kwaakte Greggie, terwijl
hij een plaquette uit de machine te voorschijn haalde.
'Precies als thuis! Laat mij er iets van lezen, Bry. Wees es
aardig!' Maar Bryan trok het boek uit de handen van de
Meester der Genetica en stak het snel in zijn eigen
binnenzak. 'Ik beloof je dat je de eerste bent zodra de
koning daarvoor toe­stemming geeft. Je zult nog even
geduld moeten hebben, Greggie.
Ogmol verzamelde de tekst van zijn eigen exemplaar en
die voor zijn koninklijke vader.
'Dit is gevoelig materiaal, Greggie. Daar kunnen we niet
licht­vaardig mee omspringen.'
'Ah, kletskoek!' riep het volwassen kind. 'Ik heb er veel zin
in om jullie mijn nieuws dan ook maar niet te vertellen!
Daarvoor kwam ik naar jullie toe. Zodat jullie er plezier
aan zouden heb­ben. Maar jullie doen zo vervelend!'
'Zodra de koning zijn toestemming geeft,' suste Bryan,
'zal ik er persoonlijk voor zorgen dat je een eigen kopie
krijgt, ingebonden in rood leer. Met gouden opdruk. En
jouw naam erin.' Greggie glom van genoegen. 'Oh, nou ja.
Ik maakte maar een grapje. Ik zou niet willen dat
uitgerekend jij Vrouwe Mercy-Rosmars formele uitdaging
van Aluteyn zou missen.' 'Almachtige Tana!' riep Ogmol
uit. 'Ze zet dat plan dus echt door? Aluteyn in de Veldslag
uitdagen voor een krachtmeting in de manifestatie van
hun vermogens.'
'Reken maar!' zei Greg-Donnet. 'De koning en de koningin
zijn hier en nog vele anderen om de uitdaging bij te
wonen.' Bryan stond er zelf in een verbijsterde stilte bij.
Maar Ogmol ging al verder.
'Denk je dat ze enige kans maakt op het presidentschap,
Greg­gie? Ik ben zo druk geweest met dit onderzoek dat ik
nauwelijks tijd heb gehad om alle intriges uit elkaar te
houden. Ik vermoed dat Nodonn hier achter zit. Let op
mijn woorden, hij en de ande­ren van de Clan zullen geen
rust hebben voor ze al de Gilden hebben overgenomen.
Kijk maar eens hoe Riganone bezig is met Mayvar bij de
heldervoelenden. En Culluket zou vast en zeker Dionket
als Heer Hersteller uitdagen als zijn vermogen maar half
zo groot was als zijn behoefte aan macht.' 'Mercy heeft
zelfs het bekken meegenomen,' zei Greg-Donnet. 'Reken
maar dat ze ons een demonstratie zal laten zien. We
zullen kunnen lachen! Het is natuurlijk jammer voor die
arme Aluteyn. Het valt niet mee om jarenlang je best te
doen in een moeilijke baan wanneer de mensen je toch al
niet al te zeer mogen en dan plaats te moeten maken
voor een of andere char­mante jongedame met charisma.'
Ogmol lachte.
'Bryan weet alles over de charme van de dame! Verzeker
de gegevens, Bry, dan kunnen we gaan.'
De antropoloog scheen te ontwaken uit zijn verstarring.
Hij sprak zijn persoonlijke code in die de input van de
machine afsloot, zette de machine af, pakte zijn mappen
en begon Ogmol te volgen.
Greg-Donnet rommelde in een kast.
'Gaan jullie maar vast, collega's. Ik wil een paar van mijn
eigen rapporten gaan verspreiden. Iedereen is er! Een
prachtige kans om een paar mensen wat aan te smeren.'
Nadat de twee verdwenen waren, liet Greg-Donnet zijn
eigen werk in een slordige hoop op de vloer vallen. Hij
ging vlug naar de achterkant van de computer en maakte
daar een klein deurtje open dat toegang gaf tot het
inwendige. Daar zat een kleine, met de hand te bedienen
terminal, onderdeel van het onderhoudssysteem van deze
klassieke machine die destijds stukje bij beetje naar het
Plioceen was overgebracht door een zeer aanhoudende
technicus in de allereerste dagen van de tijdpoort. De
sleutel ervan was sinds lang verdwenen, maar Greggie,
die een grote en goede vriend was geweest van die sinds
lang overleden technicus, had iets anders weten te
maken dat de sleutel uitstekend verving en waarmee hij
in staat was eerdere codes op te heffen en nieuwe
bruikbare instructies te geven. Greg-Donnet begon in te
toetsen:
EXEC ALGEMEEN WIS CODE LLLL
BEGIN LEVERING DATA AUTEURS: GRENFELL + OGMOL
BEGIN SYSPRINT PLAQUETTE (1)
BEGIN WISSEN
EINDE
Er klonk een zacht gezoem. Eén enkele bleekgroene
plaquette viel met een zachte klik uit de machine. De
computer maakte volstrekt geen geluid terwijl hij
vervolgens al de gegevens uit zijn geheugen wiste die
Bryan en Ogmol er zo zorgvuldig in hadden opgeslagen.
Greg-Donnet beklopte de machine giechelend, stak zijn
eigen kopie van het onderzoek in een zak onder de
panden van zijn jas.
'Keurige grafieken en deftige woorden! Statistieken en
vergelij­kingen van o zo belangrijke gegevens! Dat zal
voor mij geen verrassing zijn, allicht niet. We hebben heus
geen antropoloog nodig om de zondvloed aan te
kondigen. Ondeugende mensheid! Stel je die arme
Thaggie voor denkend dat onze komst goed is voor zijn
volk! Zal die opkijken wanneer hij hoort dat Nodonn gelijk
krijgt? En hier hebben we het. Allemaal uitgedokterd door
de knappe Bryan en de domme Ogmol: het lot van de
mens­heid en de halfbloeden, zo duidelijk gespeld dat zelfs
de ergste dikkop van de Clan wel moet begrijpen wat er
gebeuren gaat. . . Ah, Bryan. Terwijl Ogmol over je
schouder meekijkt, geef jij de koning als een mak schaap
je bevindingen in de hoop dat die fatsoenlijk genoeg is om
niet te doen wat voor de hand ligt. Heb je eigenlijk wel
dóór wat dat is, Bryan? ... En dan noemen ze mij gek!'
Hij ging terug naar de hoop boeken op de vloer, maakte
er een keurig stapeltje van en verdween. Met een beetje
geluk kwam hij nog op tijd om het vuurwerk niet te
missen.
Ogmol voerde Bryan langs een geheime weg die ten
slotte uit­kwam in een alkoof dicht bij het podium van de
grote rotonde binnen het Huis der Scheppers. Het hoekje
was afgesloten door gordijnen van een ingewikkeld
weefsel die ervoor zorgden dat ze slechts zicht via één
richting toelieten.
'Een oude schuilplaats voor bewakers uit de Tijden van
Onrust, vijfhonderd jaar geleden,' fluisterde Ogmol. 'Al de
hoofdkwar­tieren van de Gilden zitten er vol mee, ook met
geheime gangen. Maar niemand maakt er zich meer druk
over, behalve Gomnol en zijn bedwingers. Je weet hoe
paranoïde die zijn als het om veiligheid gaat.'
Bryan besteedde weinig aandacht aan de uitleg van zijn
gezel­schap en hij verspilde ook geen tijd aan de leden
van de Hoge Faculteit die al op het podium zaten rondom
de lege troon van zilver ingelegd met beril die de zetel
was van Heer Aluteyn. Bryan herkende een aantal van de
belangrijksten: de oudgeworden musicus Luktal, Renian
de Glasmeester, Clana die gespe­cialiseerd was in optische
illusies, een dochter van de koningin, en haar verwante,
Anéar. Voorts Seniet, Heer Historicus, Heer Celadeyr van
Afaliah, Ariet de Wijze en twee talentvolle half­bloeden van
de Hoge Tafel, Katlinel de Donkerogige en Alberonn
Geesteter.
De rotonde zelf was propvol met honderden gildeleden,
gekleed in allerlei variaties van hun heraldische zeegroen
met wit of zil­ver. Daarnaast waren er nogal wat
buitenstaanders van hoge afkomst die kans hadden
gezien door omkoperij pasjes te krijgen of die simpelweg
naar binnen waren gedrongen op een bijeen­komst die
eigenlijk een besloten karakter behoorde te hebben. 'Zie
je die?' wees Ogmol aan. 'Die twee in de witte mantels
met kappen over hun hoofd? De Thagdal en Nontusvel in
burger! Op die manier zijn ze officieel niet aanwezig zodat
niemand speciale aandacht aan hen hoeft te besteden.'
Ondanks dat incognito hadden die twee plaatsen
gekregen op de eerste rij die grensde aan het podium.
'Daar is Vrouwe Eadone,' zei Ogmol. 'Nu kunnen we
begin­nen.'
De grote vrouw in zilver, geflankeerd door twee
mannelijke hel­pers in halve gegraveerde zilveren
wapenrustingen, kwam van opzij te voorschijn en ging
rechts op het podium staan. De keten die om stilte vroeg,
rinkelde. Bryan had geen moeite met het verstaan van
Eadones toespraak.
'Scheppende Broeders en Zusters! Dit is een
buitengewone bij­eenkomst. Overeenkomstig de oudste
regels van ons genoot­schap zal ik als voorzittende
optreden tot het onderwerp van deze ontmoeting is
behandeld. Iedereen neme hiervan nota.' 'Wij nemen
hiervan nota,' verklaarden al de Gildeleden hard­op.
Eadone vervolgde: 'Laat nu Heer Aluteyn, Meester der
Vaar­digheden, president van het Gilde der Scheppers,
voorwaarts komen en zijn rechtmatige zitplaats innemen.'
Uit de menigte steeg een gonzend gemompel op. Uit een
zijvleu­gel die tegenover de nis lag waarin Bryan en Ogmol
zich hadden verborgen, kwam een forse figuur
aangelopen, gekleed in een rijk met juwelen bestikte
kaftan. Aluteyn bleef een ogenblik vlak voor zijn troon
staan, zijn zilverig blonde haar en snor glad geborsteld.
Toen sprak hij luid.
'Ik neem mijn zetel in en draag het voorzitterschap
vrijwillig over in handen van de Vijfvoudige Weldadigheid
van de Vrouwe Voorzitster.'
Hij liet zich nogal plomp zakken, spreidde zijn benen en
leunde voorover met zijn handen op zijn knieën. Hij zag
eruit alsof hij klaar zat om op het eerste teken van onrust
overeind te komen. 'Heer president en mede-scheppers,'
verklaarde Eadone, 'er is op de voorgeschreven wijze een
uitdaging aangekondigd.' De menigte veroorzaakte een
geluid als van een golf die zachtjes brak op een kust.
'Laat de uitdager naar voren treden en spreken.'
Er ontstond lichte verwarring aan één kant van de rotonde
tegenover het podium. Daar opende de menigte zich
waardoor een pad ontstond dat naar de troon leidde. De
scheppers en al de oude aristocraten van Muriah rekten
hun halzen. Een paar getuigden zelfs van slechte
manieren door levitatie te gebruiken om de binnenkomst
van Mercy beter te kunnen zien. 'Maak plaats!' zong een
heraut bij de ingang. 'Maak plaats voor Hare Verheven
Vrouwe Mercy-Rosmar, Scheppende Zuster van ons allen,
echtgenote van Nodonn de Strijdmeester, Heer van
Goriah, op deze dag en op deze bijzondere bijeenkomst
de uitdaagster.'
Terwijl hij naar haar keek, voelde Bryan zijn hart
samentrek­ken. Ze had het roze en goud van haar
schrikwekkende echtge­noot vervangen door de kleuren
van haar Gilde. Een lange japon van zilverweefsel, zo
gesneden dat de uiteinden ervan leken op vlindervleugels
waarop patronen waren aangebracht in een iri­serend
zeegroen dat die indruk nog versterkte. Het kastan­‐
jebruine haar hing los. Ze werd gevolgd door een viertal
gespier­de grijsringen in de livrei van het Huis Nodonn die
een gladhou­ten plateau op wielen voortbewogen waarop
een groot, kennelijk in goud uitgevoerd en rijk versierd
bekken stond. 'Dat is de Kral,' fluisterde Ogmol, 'het
geheiligde vat van ons Gilde dat door leden en
buitenstaanders gewoonlijk enkel wordt gezien tijdens de
Grote Veldslag. De Heer der Scheppers vult het tegen die
tijd volgens de traditie ter stichting van al de strij­denden.'
'Wat gaat Mercy ermee doen?' vroeg Bryan. Maar Ogmol
gebaarde dat hij moest kijken.
Ze was het podium genaderd waar men een ruimte voor
haar had vrijgemaakt van ongeveer tien bij tien meter. Ze
maakte een gebaar. Haar bedienden plaatsten het bekken
in het midden van die ruimte op de vloer en stapten
daarna achteruit zodat Mercy daar nu alleen met het
bekken achterbleef. 'Formuleer je uitdaging, Mercy-
Rosmar,' zei Eadone. Het bleke gezicht werd opgeheven.
Bryan verbeeldde zich dat hij die zeegroene ogen zich zag
vullen met opwinding, ik daag Heer Aluteyn uit zijn
presidentschap van het Gilde der Scheppers te
verdedigen! Ik verzoek hem zich met mij te meten tijdens
de manifestatie van krachten gedurende de Grote Veld­‐
slag, strijdend in de beoefening van de scheppende
metavermogens totdat, door een uitspraak van de koning,
de deken van de Gilden en onze edele leden één van ons
tot overwinnaar wordt verklaard die daardoor het
presidentschap verkrijgt. De verlie­zer zal kiezen tussen
het verlaten van ons koninkrijk in dit Veel­kleurig Land of
het vrijwillige offer van zijn leven aan de Godin, wier wil
alle dingen regeert.'
Uit de menigte weerklonk luid rumoer. Bryan wendde zich
naar Ogmol.
'Wat bedoelt ze in godsnaam? Leven offeren? Heeft dat
niet te maken met die orgie van rituele executies aan het
einde van de spelen? Bedoel je dat de verliezer in deze
verdomde krachtme­ting zijn leven kwijt is?'
'Dat is de meest eervolle weg. Maar een paar, iemand als
Minanonn de Ketter met wie Nodonn heeft afgerekend en
Leyr, de vroegere Heer Bedwinger, die door Gomnol werd
overwonnen, hebben de schande van verbanning
gekozen.' 'Mercy!' schreeuwde Bryan luidkeels. Maar
Ogmol werkte hem naar achteren en het geluid van zijn
stem ging verloren in het overige lawaai.
'Je zou de gedachten van Aluteyn moeten voelen,' zei
Ogmol, terwijl hij zijn halsring aanraakte.
'Heel onbehoorlijk om je vijandigheid zo te laten zien.
Zelfs al behoor je tot de Eersten die hier aankwamen. Nu
moet je oplet­ten, Bry. Nu komt de waardering, zoals wij
die noemen. Dat is nodig, anders zou iedere onbezonnen
beginneling zich aan een uitdaging kunnen wagen.'
Aluteyn was van zijn zetel opgestaan en liep naar voren
totdat hij vanaf de rand van de verhoging op Mercy
neerkeek. 'Ik aanvaard je uitdaging, Scheppende Zuster,
op voorwaarde dat je ons geheiligde vat hier en nu vult en
daarmee de geldigheid van je uitdaging waarmaakt. En
eerst zul je moeten verwijderen wat ik er nu inbreng.'
Er weerklonk een explosie, vergezeld door de stank van
ammo­niak. De vrouw sprong achteruit terwijl een
slijmerige verschij­ning uit het gouden bekken te
voorschijn kwam. Het bezat een gespierd lijf,
ongepantserd en bedekt met druipende etter. Langs de
flanken was het overdekt met grote, wasemende poriën.
Grij­pende tentakels, zo groot als overdreven menselijke
vingers, stonden op de kop. Het leek het meest op een
monsterachtige paling, misschien acht meter lang en
bijna een meter in omvang, die uit het bekken in de
richting van Mercy kwam glijden terwijl Aluteyn met voor
de borst gevouwen armen en een zure glimlach toekeek.
Het schepsel bezat eigenlijk geen bek. De kop eindigde in
een soort trechter aan weerszijden bedekt met lellen en
daar binnenin glinsterden rij na rij scherpe, driehoekige
tanden. Uit de keel stak een tongvormig lichaamsdeel zo
dik als een mannen­arm naar voren, bedekt met
raspachtige uitsteeksels. 'Goede God, wat is dat?' riep
Bryan uit. 'Een lamprei, zou ik zeggen, of tenminste een
imitatie daarvan. Tenzij hij dit beest ergens had verborgen
en had vergroot. Bepaald geen vindingrijke poging.
Aluteyn heeft misschien ver­wacht dat jouw dame al
omver zou gaan bij het zien van deze verschrikkelijke
verschijning. Maar ze lijkt er niet van onder de indruk...
ha! Kijk!'
Mercy was vastberaden blijven staan terwijl het ding half
over haar heen en weer wiegde, de trechterbek kwijlend
open en de tong tastend naar een prooi.
'De Meester der Vaardigheden heeft ons een vis
geschonken,' riep ze luidkeels. 'Ik zal hem gezelschap
geven.' Er klonk nog een explosie en tegelijk kwam een
massa stoom vrij waarachter Mercy en de reusachtige
lamprei verborgen gingen. Een andere geur werd
merkbaar, terwijl de stank verdween. Een aroma dat
aangenaam was en zelfs het water in de mond bracht.
Voor Bryan, die ooit in Londen had gewoond, direct
herkenbaar. De dampen trokken op en toen werd de
kastanjebruine tovenares weer zichtbaar naast haar grote
bekken dat tot de rand toe was gevuld met goudbruine
kleine dingetjes die gezamenlijk een ver­rukkelijke
baklucht verspreidden die zich met die van gebakken
aardappelen vermengde.
Mercy begon de inhoud van de ketel in de menigte te
werpen.
Bryan knikte dubbel van het lachen tegen de wand van de
alkoof.
'Lieve help! Die krijgt zijn trekken thuis.'
'Ik neem aan dat dit een typisch menselijk grapje is,' zei
Ogmol.
De menigte Gildeleden en edelen probeerden de brokjes
te pak­ken te krijgen die Mercy hun toewierp en begonnen
die smake­lijk en lacherig te verorberen. Aluteyn ging er
met zijn rug naar toe staan.
'Laat er nota van worden genomen,' verklaarde Eadone,
'dat de uitdaagster, Vrouwe Mercy-Rosmar, haar recht
heeft bewezen om Heer Aluteyn uit te dagen voor een
krachtmeting. Tot aan die tijd zullen beiden onderling in
vrede leven binnen de broeder­schap van ons Gilde. Deze
buitengewone vergadering wordt nu gesloten.'
'Vrouwe Mercy-Rosmar spreekt tot jou door mij,' zei
Ogmol plotseling tegen Bryan. 'Ze heeft onze
aanwezigheid achter de gordijnen bemerkt vanwege jouw
... cri de coeur toen jij meen­de dat ze zichzelf in gevaar
bracht door deze uitdaging te formu­leren. Ze wil je
geruststellen. Ze zou verder willen dat je haar deze avond
ontmoette in de voorhof van het Huis der Scheppers waar
ze met haar rijtuig zal arriveren om eenentwintig uur. Ze
wil een paar belangrijke zaken met je bespreken.'
'Verzeker haar dat ik er zal zijn.'
De halfbloed Tanu boog op een eigenaardig formele
manier. 'Ik moet nu gaan om mijn Ontzagwekkende Vader
de resultaten van ons onderzoek aan te bieden.'
'Ja. Natuurlijk. Wel, waarom zou ik niet een poosje naar
mijn kamers gaan en misschien later wat zwemmen. Kom
je ook als je klaar bent?'
'Ik vrees van niet, Bryan. Het gesprek met de koning zal
wel geruime tijd duren.'
'Wel, breng hem mijn groeten over.' De stem van de
antropoloog klonk joviaal en opgewekt. 'Later zal ik hem
persoonlijk vertel­len van hoeveel waarde je hulp is
geweest. Ik heb nog nooit iemand de theorie van culturele
vergelijking zo snel zien oppik­ken. Misschien zal de koning
ons toestemming willen geven voor een grootscheepser
onderzoek langs dezelfde lijnen. Ik zou graag met jou
verder werken, Ogmol.'
Terwijl hij nog steeds iets van afstand bleef bewaren, zo
heel anders dan zijn gebruikelijke vriendschappelijkheid,
stak Ogmol Bryan een met goudkleurig haar bedekte
hand toe. 'Ik heb ervan genoten om met jou te werken,
Bryan.' Hij deed de geheime deur open en hield die vast,
terwijl hij de antropoloog de gelegenheid gaf naar binnen
te stappen. 'Veel geluk voor jou, Bryan. En nogmaals
bedankt voor die pillen tegen de kater.'
Voor de verraste man kon antwoorden, gleed het paneel
dicht en was hij alleen in de zwak verlichte gang.
'Eigenaardig,' Bryan haalde het bleekgroene vierkant te
voor­schijn dat hun onderzoek bevatte en staarde ernaar.
'We lever­den een goed stuk werk, de tijd die we ervoor
hadden in aanmer­king genomen. Een boeiend overzicht,
al met al. De oude Thagdal zou er blij mee moeten zijn.'
Waarom had Ogmol dan zo bezorgd geleken? Bryan had
er geen flauw idee van. 'Misschien ben ik te druk met dit
onderzoek geweest in deze waanzinnige weken,' hield hij
zichzelf voor. 'En misschien houdt Ogmol er als halfbloed
Tanu zelf een andere mening over ons resultaat op na.
Misschien beoordeelt hij de inhoud aan de hand van
buitenaardse criteria waarover ik niets kan weten.'
Een beetje ontspanning zou hem misschien helpen om
daar als­nog achter te komen. Er was voor zijn vermoeide
hersenschors niets zo goed als een verfrissende duik in
het zwembad van Oggie. En daarna een tochtje met
Mercy in de koelte van de avond.
Hij begon aan haar te denken en aan de gebakken vis met
aard­appelen in het bekken en hij grinnikte. Op slag was
hij het raad­selachtige gedrag van Ogmol en de tekst van
zijn onderzoek in zijn binnenzak volkomen vergeten.
Op de donkere top van de Berg der Helden bevond zich
een kleine open weide tussen twee rotsige steilten, ver
verheven boven het College der Herstellers en de stad
met de haar omrin­gende bleekmetalen lagunes. Ze
stuurden de oude koetsier weg om elders te wachten en
stonden naast elkaar in de volstrekte stilte van de nacht.
Het leek alsof ze zich op een plaats bevonden waar twee
werelden elkaar ontmoetten, die van boven, verweg,
vrieskoud en oud; en die van beneden, warm en
opwindend, vol twinkelende lichten van drie soorten
wezens, de olijfolielampen van de mensen, de juwelen
verlichting van de Tanu en de kolos­sale kampvuren van
de Firvulag die de zuidelijke vlakten zo'n feestelijk aanzien
gaven.
'Ik denk dat dit een van mijn meest geliefde dingen in dit
Veel­kleurig Land is,' zei Mercy, 'die feeërieke verlichting.
En dan vooral als ik er van boven naar kan kijken. Zoals
hier, vanaf een bergtop, of vliegend in het gezelschap van
mijn Heer.' Ze deed een klein stapje achteruit zodat hij
zijn armen om haar heen kon slaan. Haar haren raakten
zijn lippen terwijl ze tegen hem aanleunde.
'Maar ik vergeet dat jij nooit zo hebt gevlogen! Mijn arme,
aan de aarde gebonden Bry! Wanneer ik in staat ben op
eigen kracht te vliegen en iemand anders mee te nemen,
dan moeten wij dat samen doen. Maar nu is er deze
avond voor ons beiden.' Ze wendde zich verder in zijn
richting en het nog steeds ongelo­felijke gebeurde
opnieuw. Hun geesten en lichamen kwamen samen in een
extatische eenwording die evenveel van gewone seks
verschilde als muziek van lawaai. Ze gingen onder in
einde­loos pulserende stromen van levensenergie waar
gekleurde lich­ten wentelden en zongen. Ze hielden zich
aan elkaar vast en schreeuwden het uit, zij in triomf en hij
vol verbazing en met iets alsof hij de liefde tartte over te
gaan in doodsverlangen, als dat de enige manier was
waarop hij dit kon behouden. Maar dat kon niet, zoiets kon
nimmer en dus kwam het tot een einde, dus kwam het
tuimelen vanaf de hoogte in het diepe duis­ter terwijl de
verblindende kleuren verschrompelden en kleiner werden
en ten slotte verdwenen. En hij, verslonden, ten diepste
bevredigd, werd door haar meegenomen en gekoesterd
en terug­gevlogen over de diepliggende wateren terwijl hij
hoorde hoe ze hem troostte en hijzelf het einde, altijd
maar weer, betreurde en haar vroeg: 'Waarom
weerspiegelt deze zee de sterren niet?' 'Stil, mijn lief,' zei
ze, 'let er niet op.'
Ze lagen rustig op haar zachte mantel. Toen zijn geest
weer tot zichzelf kwam, keek hij naar haar door sterren
verlichte gezicht en herinnerde zich vrijwel hoe volmaakt
het allemaal was geweest (weer).
'Het is toverij, Mercy,' zei hij. 'Je hebt me betoverd. Ga je
me doden?'
'Wat doet het ertoe?' lachte ze terwijl ze zijn hoofd in haar
schoot nam.
'Maar het kan niet doorgaan, of wel?' wilde hij weten. 'Na
de Veldslag zal hij je mee terugnemen naar Goriah. Of zul
je blij­ven om presidente der Scheppers te worden. Is er
kans dat je blijft, Mercy?' 'Ssstt.'
'Houd je van hem?' vroeg hij na een tijdje. 'Natuurlijk,'
antwoordde ze. Haar stem klonk warm. 'Houd je van mij?'
Zijn stem klonk gedempt, zijn mond was half verborgen in
haar kleding.
'Zou ik hier anders zijn? Ah, mijn liefste. Waarom moet je
altijd praten over de liefde en over blijven in plaats van
over de vreug­de? Ben je niet gelukkig geweest? Heb ik je
niet alles gegeven wat ik kon, alles dat je kon verdragen?
Wil je dan alles? Kan niets anders jou bevredigen?' 'Ik kan
niet zonder je. Oh, Mercy.' De hoeken van haar mond
trokken iets op. 'En jij? Zou jij alles voor me doen wat je
kon?' Hij staarde verblind naar haar glimlach en was niet
in staat te spreken. Ze begon te neuriën en de woorden
van een bekende liefdesballade vormden zich in zijn
bewustzijn door de kracht van de hare.
De gevleugelde Cupido in haar rijk stelt Liefde steeds aan
wisselen bloot, maar verandert aarde of hemelrijk haar
blijf ik minnen tot mijn dood.
'We zullen elkaar nog eenmaal beminnen, Bryan, en
daarna keren we terug naar de stad. En als geschenk zul
je me dat kleine boek geven dat je geschreven hebt, het
boek dat zulke verschrik­kelijke dingen belooft voor mijn
volk, de Tanu, wanneer zij door­gaan met het opnemen
van mensen in hun wereld. Maar jij hebt nooit gewild dat
het boek op mij van toepassing zou zijn, of wel, Bryan?'
'Oh nee. Jij niet.'
'Ten slotte ben ik één van hen. Dat ben ik altijd geweest.
Hij weet dat en jij ook.'
'Ja . . . we weten beiden wat je bent.'
'Maar het is nogal een onrust veroorzakend boek dat je
hebt geschreven, lieveling. Vooral wanneer de verkeerde
mensen zoals Culluket of Imidol het zouden lezen en er de
verkeerde conclusies uit trekken. Zelfs Nodonn kan in zijn
eentje de hele Clan niet baas. En zij geloven dat de
mensheid een gevaar bete­kent. Zelfs iemand als ik. Zelfs
al die trouwe, goedhartige half­bloeden. Maar dat wist jij
natuurlijk niet. Jij wist niet dat dat kleine boekje van jou
de dood voor ons allemaal kon betekenen. Jij zou zo'n
uitleg ervan nooit voorzien ... jij bent zo serieus, zo
beschaafd, zo evenwichtig.'
Bryan, verloren in dromerijen, wist niet goed wat ze
bedoelde. Het onderzoek? Dat was alleen maar zijn werk.
'Dat heeft met ons niets te maken, Mercy. En helemaal
niet met jou. Tovenares!'
'Geef mij dan jouw exemplaar en vertel niemand ooit dat
je dat gedaan hebt.'
En natuurlijk deed hij dat. Ze tilde zijn hoofd omhoog uit
haar schoot, boog lachend voorover en kuste hem en
bracht hem andermaal in vervoering. Toen ze die reis
opnieuw hadden gemaakt (en weer waren teruggekeerd),
riep ze de koetsier en hun rijtuig. Daarmee reden ze de
berg af en daar beneden wachtten, zoals ze had geweten,
Nodonn en Culluket, de Koninklijke Ondervrager.
'Hij slaapt,' vertelde ze hun. 'Er zijn maar twee andere
kopieën, één in handen van de koning en één in het bezit
van Ogmol. Afgezien van de opslag in de computer
natuurlijk.' 'Ogmol heeft geen haast,' zei Nodonn tegen
zijn jongere broer, 'en de koning heeft zo zijn eigen reden
om de zaak geheim te houden. Maar hij zal deze man,
deze onverwachte en onwetende getuige, naar het leven
staan. Je moet hem veilig verbergen, Broeder, tot het
hoogtepunt van de komende Veldslag. Hij is van vitaal
belang voor onze zaak. Zorg ervoor dat hij zich tevreden
voelt en geen verdenkingen krijgt.'
De Ondervrager knikte. 'Ik begrijp wat je bedoelt, Broeder
Strijdmeester. Ik ben ervan onder de indruk dat de
menselijke kanker zijn eigen bestaan op deze wijze
bevestigt.' Hij glimlachte naar Mercy.
Twee in rood en wit geklede bedienden kwamen te
voorschijn en droegen de bewusteloze antropoloog uit het
rijtuig. Nodonn steeg in en nam plaats naast zijn vrouw.
'Tot later dan, Broeder. Wij gaan naar het Huis der
Scheppers en zullen zelf de computer voor onze rekening
nemen.'
Culluket boog zijn hoofd.
'Tot later.'
Hij draaide zich om en ging de mannen die Bryan droegen
voor, de grotten en gangen in die naar het hart van de
berg leidden.

10

Naakt en huilend rende het meisje de koninklijke


slaapkamer uit.
'Oh, help,' zei Nontusvel terwijl ze een veelbetekenende
blik op de Meester van het Koninklijke Bed wierp. 'Niet
alweer.'
'Het was niet mijn schuld, dat zweer ik, Koningin en
Moeder,' huilde het meisje. 'Ik heb alles gedaan! Alles!' Ze
viel op haar knieën. De Meester van het Koninklijk Bed
gebaarde een bediende en die verpakte de huilende
liefdesgift die niet had gewerkt in een mantel van wit
satijn.
'Zorg dat ze hier weg komt,' droeg de koningin op. 'Ik zal
zelf voor Zijne Majesteit zorgen deze nacht.' De meester
boog. Hij en de bediende haastten zich weg, het snik­‐
kende meisje tussen hen in. Nontusvel doofde alle lichten
op één kandelaar na die met roze juwelen was bezet. Die
tilde ze omhoog en droeg hem voor zich uit door de grote
deur met het gouden baardige mannenmasker. De deur
zwaaide open. 'Ik ben het, mijn Koning,' zei ze, 'wees
goed geluimd.' Slechts een paar lichtpuntjes, roodachtig
en goud, verlichtten de slaapkamer van Thagdal, de Hoge
Koning. Er klonk een vreemd geluid, zoiets als een lang
onderdrukte snik, gevolgd door het geluid van iemand die
zijn neus snoot. 'N-Nonnie?' 'Ja liefje.'
De koning zat op de rand van het bed, zijn machtige
schouders gebogen, het hoofd naar beneden.
'Weer gefaald. Het zwaard niet getrokken. De pijl niet
afge­vuurd. De grootste kampioen van allemaal, vernederd
en bela­chelijk gemaakt. Het is afgelopen met me, Nonnie.
Uit. Zelfs die verdomde Lalage met al haar mooie kunsten
kreeg hem niet overeind.'
'Het zit allemaal in je hoofd, liefje. Je maakt je te veel
zorgen.' Ze zette de kandelaar op het tafeltje naast het
bed en stond toen voor hem, prachtig en geruststellend
tegelijk in de lange perzikkleurige, met goud afgezette
peignoir die om haar heen golfde. Het vlammende haar
hing los, haar armen openden zich en ver­welkomden hem
zoals haar moedergeest dat deed: kom tot rust bij me.
Ze trok hem overeind en nam hem mee naar het balkon.
Het was erg laat. De maan hing als een okerkleurige
sikkel vlak boven de horizon en wierp een ongezonde
koperkleur over de lagunes. 'Je moet je niet somber
voelen,' zei de koningin. 'Wat is er veran­derd? Zijn onze
Aartsvijanden ginds op het zout zekerder van hun
overwinning dan andere jaren? Nauwelijks. We zijn sterk
en we zullen hen verpletteren zoals altijd.' 'Dat is het
niet.'
'Aiken Drum dan? Een belachelijke horzel! Mayvar wordt
seniel en het is hoog tijd dat onze geliefde Riganone haar
functie als Koningmaakster overneemt. De jongen weet
heel goed dat hij tegen de Strijdmeester geen schijn van
kans zou maken. Heeft Aiken Drum al een formele
uitdaging gestuurd? Nee toch? Natuurlijk niet. En dat zal
hij niet meer doen ook. Nodonn blijft je erfgenaam,
bedaard en trouw zoals altijd. En je zult gauw genoeg je
goede humeur en je potentie terug hebben.' De koning
schudde zijn hoofd.
'Het gaat niet om Aiken Drum. Er zijn twee andere dingen.
Ik ... ik heb je er nog niets over verteld.' 'Vertel het me
dan nu.'
'Breede is uit haar kamer zonder deuren te voorschijn
gekomen. Ze staat niet toe dat ik Elizabeth krijg.'
De mentale barrières van de koningin schoten omhoog
ten einde haar opluchting te verbergen. 'Dus het
voortplantingsschema met haar is van de baan?'
'Breede heeft haar genen voor ons taboe verklaard. De
Scheepsgade beweert dat de bestemming van deze
vrouw haar is onthuld en dat is niet in overeenstemming
met het plan dat Gomnol en ik het liefst wilden. Ik heb het
Gomnol ook nog niet verteld. Ik was bang om dat te doen.
Kun jij dat begrijpen? Mijn genen en die van Elizabeth
zouden samen onder de leiding van Gomnol een heel
nieuw superras ter wereld brengen. En nu is ze taboe en
het mag allemaal niet en ik ben ... ik ben . ..' 'Gomnols
visie heeft ongetwijfeld zwakke plekken,' zei de konin­gin
een beetje scherp. 'Ten slotte is hij maar een mens, hoe
groot zijn vermogens ook mogen zijn. En hij wordt ouder.
Nog een paar jaar en Imidol zal met hem afrekenen.' De
koninklijke gedachte was zelfs vanachter het scherm
makke­lijk waar te nemen: weer zo'n geduldige en trouwe
zoon van jou?
'Kom nou, Thaggie,' probeerde ze, terwijl ze een arm om
zijn massieve middel sloeg. Zijn buikspieren trokken
samen en hij rechtte zijn schouders. In zijn haar en baard
dansten een paar vonkjes.
'Trek je niets aan van die Elizabeth,' zei Nontusvel. 'Ze is
mooi en ik kan je teleurstelling begrijpen. Maar dat soort
vrouwen is jouw type niet, hart van me. Een
Grootmeesteres in de metapsychica! Stel je voor hoe
weerzinwekkend! Ik neem aan dat Breede niet heeft
gezegd wat we dan met haar moeten?' 'Dat wilde ze mij
niet zeggen. Ze zei dat dat na de Grote Veld­slag
volkomen duidelijk zou zijn. Dat ellendige tweekoppige
raadsel! Maar wat mag je ook verwachten van een vrouw
die zo'n intergalaktische worm trouwt!'
De koningin giechelde en drukte zich tegen zijn naakte
romp. 'En toen vanmiddag nog een klap,' mompelde hij.
Toch niet Rosmar?'
'Natuurlijk niet. Ik zal het je laten zien. Het komt van die
pum­mel Ogmol.'
Ze keerden terug naar de slaapkamer. De koning rolde
een vloerkleedje weg en gebruikte toen zijn PK om het
slot van een vloersafe open te krijgen. Een kleine groene
plaquette zweefde in de handen van Nontusvel. Ze drukte
op de activator in de rechter bovenhoek en begon de
oplichtende bladzijden te bestuderen ter­wijl ze langzaam
voortgleden over het plastic. Af en toe stopte ze de tekst
om een grafiek of een kaart grondiger te bestuderen. 'Ga
maar door naar het eind,' zei de koning, 'de conclusie,
daar gaat het om.'
Ze drukte in de linker bovenhoek en nu begonnen de
bladzijden zich sneller te ontrollen. Vervolgens een drukje
op de terugtoets en daar stond het. 'Oh, lieve help!'
'Precies! Wat vind je van zo'n onheilsscenario? Die
belachelijke idioot van een antropoloog was zich natuurlijk
van de conse­quenties niet bewust. Maar Oggie wel en die
piste bijna in zijn broek van angst en deed alles wat ie kon
om mij te laten geloven dat het zo niet zou gebeuren. Dat
hij en al die andere halfbloeden en al de mensen met een
halsring gewoon trouw zouden blij­ven.'
'Je hoeft de door Bryan geschetste ontwikkeling alleen
maar iets verder door te trekken om te zien waar dat op
uitdraait,' fluister­de de koningin.
'En voeg er dan de factor nog maar eens aan toe waar hij
geen weet van heeft, het ijzer,' zei Thagdal. 'Ik verwed er
mijn ballen onder dat halfbloeden daar precies zo immuun
voor zijn als men­sen. Doet jou dat niet ergens aan
denken?' 'Lieve Tana, nee toch? Kunnen we niets doen om
dat tegen te houden? Onze prachtige wereld hier! De
OnzeV Ze gooide zichzelf in zijn armen en begon te
huilen. De koning hield haar in zijn machtige greep. Zijn
ogen begonnen in het donker op te lichten. Zijn baard
glinsterde en ook iets anders kwam tot leven.
'We zullen iedere samenwerking tussen mensen en
halfbloeden in de kiem smoren nog voor het begonnen is.
Dit verhaal van die Bryan is maar een wetenschappelijk
onderzoek, geen orakel! Maar het is voor mij gevaarlijk op
een manier die ik niet had kunnen dromen! Nonnie, ik
hoopte dat ik daardoor Nodonns angst voor de mensheid
kon bezweren. Daarom heb ik dat onder­zoek in de eerste
plaats laten doen. Ik wilde bewijzen dat de komst van de
mensen goed voor ons was, geen bedreiging van ons ras
zoals Nodonn volhoudt. Ik bedoel maar, je gezonde
verstand vertelt je toch wat voor vooruitgang we hebben
gemaakt sinds de tijdpoort openging? Technische
vooruitgang en genetische. Ik wilde dat die antropoloog
zou bevestigen wat Gomnol en ik al jaren beweren. En in
plaats daarvan ...' 'Mijn liefste echtgenoot. Gomnol wil
alleen maar het beste voor ons allemaal. Hij bedreigt jou
niet.' De koning gromde.
'Dit onderzoek kan gebruikt worden om al die
onheilspraat te onderstrepen. Het is in duidelijke
tegenspraak met de door mij gevoerde politiek. Het lijkt je
misschien vergezocht, maar dit kleine boekje kon wel
eens het doodvonnis zijn van ieder mens en iedere
halfbloed in ons Hoge Koninkrijk en wanneer dat ge­beurt,
betekent dat ook de ondergang van onze economie! Terug
naar een vesting in de wildernis, dat wil het ons Tanu
zeggen, meisje!'
Nontusvel keek hem met van tranen heldere ogen aan.
'Je zei zelf dat dit onderzoek geen orakel is. Niet één van
die afschuwelijke conclusies behoeven te gebeuren. Daar
zul jij voor zorgen!'
'Daar zal ik voor zorgen,' zwoer hij. 'Ons Veelkleurig Land
zal niet worden overgenomen door Minderen! Daar zorg ik
voor. En ik zal mijn doel bereiken zonder mijn toevlucht te
nemen tot een van die verdomd bloedige maatregelen die
Nodonn voorstelt. Er moet een andere manier zijn waarop
Tanu en mensen samen welvarend verder kunnen leven
en ik ga die manier vinden. Ik heb gezegd.’
'Thaggie .. .?' De koning was achter adem. 'Kom hier,
vrouw!' bulderde hij.
Toen de dageraad aanbrak en beiden slaperig waren maar
vre­dig, mompelde ze: 'Zie je nou wel? Alles is in orde. Het
zat allemaal alleen maar in je hoofd.'
'Mmmm,' stemde de koning in. Hij tilde een van haar
handen op en kuste de knokkels een voor een.
'En wat jouw probleempje betreft met die vrouwen met
zilveren halsring,' zei ze, 'ik denk dat je aan een
verandering toe bent. Die stomme menselijke lichtekooien
met hun magere kleine tieten zijn niet in
overeenstemming met wat jij nu nodig hebt. Je bent
ernstig, je hebt een ander soort troost nodig.
Vriendelijker, zelf­verzekerder.'
'Herinner je je die mollige zwartharige die slaapliedjes
zong in het Welsh?' vroeg de koning slaperig. 'Dat vond ik
wat. Ik bleef hopen dat ze nog eens terug zou komen,
maar dat is nooit gebeurd.'
'Daar heb je zoiets,' stemde Nontusvel in. 'Ik zal
persoonlijk uitzoeken wat er met haar is gebeurd. Als
Dionket soms denkt dat hij die voor zichzelf kan houden,
heeft ie het mis. Nodonn en Culluket moeten hem maar
eens een paar realiteiten onder ogen brengen.'
Ze glimlachte tegen haar al half slapende Heer.
'Lief oudje van me!' zei Thagdal. Hij liet haar hand los.
Zijn ogen vielen dicht. 'Ik zal ervoor zorgen dat alle
kopieën van dat onderzoek hier komen. Ze moeten
worden vernietigd. Gomnol kan die antropoloog voor zijn
rekening nemen. Jammer van Oggie, trouwens... Hij was
een goede . ..' 'Slaap nu maar, mijn Koning.'
De koningin trok een zijden laken omhoog om hen beiden
toe te dekken. 'Slaap nu maar.'
Eusebio Gomez-Nolan leunde achterover in zijn
Victoriaanse fauteuil en blies drie ringetjes van rook voor
zich uit. Ze zweef­den over zijn bureau in de richting van
de persoon die aan de andere kant zat, daar werden ze
massief en vielen met zachte plofjes op het namaak-
Oriëntaalse vloerkleed. 'Ik hoop dat je dat niet erg vindt,
Heer Bedwinger,' zei Aiken Drum. 'Ik kan tabakslucht niet
verdragen.' Gomnol maakte een gracieus gebaar. Zijn
sigaar ging vanzelf uit. Daarna legde hij hem in een asbak
van onyx. 'Mijn jongen, de gebeurtenissen in deze
onwerkelijke wereld hebben de laatste tijd een paar
verontrustende wendingen geno­men. Ik geloof dat het tijd
is dat jij en ik een lang gesprek heb­ben.'
'Ik dacht dat je er nooit over zou beginnen.' 'Ik heb mijn
eerste oordeel over jou nogal gewijzigd de laatste twee
weken. Mayvar heeft bijzonder ten gunste van jou gespro­‐
ken en dat heeft Bunone ook gedaan. Die is nogal onder
de indruk van je verrichtingen tegen Delbaeth. Beide
dames zijn ervan overtuigd dat je een formidabele
tegenstander zult zijn op de Spelen. En ze waren beiden
over je . .. minder krijgshaftige vaardigheden al even
lovend.'
Aiken liet een bedrieglijke grijns zien. Hij hing achterover
in zijn stoel met een been over de leuning en bestudeerde
zijn vingerna­gels.
'Wat is er nog meer?'
ik zou het kunnen hebben,' zie Gomnol op honingzoete
toon, 'over geruchten in verband met een zeker koninklijk
onvermo­gen die veroorzaakt worden naar men zegt door
gevoelens van naderende dood, maar ook door het
ineenstorten van mijn gene­tische plannetjes.'
'Breede had je te grazen, hè?' gnuifde de kleine man. 'Ik
begrijp wat je bedoelt. Het zinkende-schipsyndroom. Met
ouwe Thaggie in de rol van de Titanic en jij als
Opperhoofd Rat.' De bulderlach van de Heer Bedwinger
bleef volkomen goedge­humeurd.
'Je zult heel wat hulp nodig hebben, mijn jongen. Ik ben
bereid om dat te geven. Ik wil alleen dat je over mijn
voorstel zorgvuldig nadenkt.'
Hij pakte een verse sigaar uit de doos die ze vochtig hield
en rolde die tussen zijn vingers heen en weer. 'We zijn
naar mijn mening op een cruciaal punt in de geschiede­nis
van deze verbanningswereld aangekomen. De aanval op
Finiah was maar de inleiding. En wanneer het gaat om
een strijd om de macht, ligt het dan niet voor de hand dat
wij mensen elkaar ondersteunen?'
Hij haalde een sigareknipper uit een bureaula en ging
bedaard met de nieuwe sigaar aan de slag. Daarna wierp
hij het kleine zilverachtige voorwerp in de richting van
Aiken, nog steeds glim­lachend.
Aiken ving de knipper en de begeleidende gedachte van
Gomnol tegelijkertijd op. Hij keek er beter naar en zag
toen de kleine lettertjes die in het metaal waren
gegraveerd: SOLIN­GEN—INOX STAAL.

11

Gert kwam ernstig kijkend naar het passagiersgedeelte


terug. 'Hansi denkt dat we heel binnenkort weer een paar
van die ellen­dige stroomversnellingen krijgen. We kunnen
maar beter zorgen dat die schipper weer bij zijn
positieven komt.' Amerie zat over een liggende figuur
gebogen. 'We zijn nu met hem bezig. Nog vijf minuten.'
Commandant Burke hield één arm vast en Felice de
ander. Uwe en Basil stonden klaar om de benen te
grijpen. 'Daar gaan we dan,' zei de non. Ze duwde de
stimulerende injec­tie tegen de slapen van de bewusteloze
bootsman en maakte een andere injectie klaar. De kleine
monitor die op zijn voorhoofd was geplakt, begon in alle
vier kwadranten te verkleuren. Bloeddoorlopen bruine
ogen gingen open. Van de gezwollen lip­pen kwam
gekreun, onverstaanbaar. Toen begon hij te schreeu­wen,
een geluid dat vervuld was van verbitterde hopeloosheid
en fysieke pijn. Zijn lichaam spande zich met
bovenmenselijke kracht in een boog zodat de vier die
hem vasthielden de grootste moeite hadden om hem
tegen het dek te houden. 'Wat hebben jullie stomme
klootzakken verdomme gedaan? Wat hebben jullie
gedaan, 't Eraf gehaald, smerige, stomme apen! Dat
hebben jullie gedaan! Het is weg. Weg!' Tranen stroomden
over zijn stoppelige gerimpelde wangen. De bootsman
huilde als een dier terwijl Amerie op de monitor bleef
letten, wit van woede om wat onvermijdelijk was. De eens
keuri­ge groene tuniek van de dun en grijsbehaarde man
was nu bevlekt met braaksel en bloed en stof na de
behandeling die hij van zijn ontvoerders had ondergaan.
Rondom zijn zonverbrande hals was een ring van bleke
huid zichtbaar waar eens de grijze halsring had gezeten.
Ze waren nu twee dagen op de rivier en dit was de zesde
keer dat zede schipper hadden moeten bijbrengen. Gert
en Hansi konden met de boot uitstekend overweg op de
rustiger vaargedeelten van de Rhône, maar in ruw water
hadden ze de hulp van de schipper nodig. Maar iedere
keer wanneer ze hem bijbrachten, werd zijn geschreeuw
erger.
Slechts enkelen van de gevangenen uit Finiah bij wie de
halsrin­gen waren verwijderd, hadden dergelijke
symptomen gehad en die waren de eerste dagen allemaal
onder zware verdoving geweest.
Maar deze schipper mocht niet blijven slapen, in
godsnaam,' zei Commandant Burke, 'geef hem nog een
por­tie met die naald.'
Amerie zei: 'Dat kan niet. Hij moet eerst de eerste injectie
goed verwerken. Wil je dat hij ons allemaal aanvliegt? Hij
is er bijna. Kijk maar op de monitor . . . Felice, vlug. Ga
zijn geest bin­nen.'
Het geschreeuw veranderde in een zwak gejank. De non
draaide het hoofd van haar patiënt zo dat hij het dunne
slijm beter kon ophoesten. De razernij van de schipper
begon onder invloed van de drug en de krachten van
Felice gestadig af te nemen. De kleu­ren op de monitor
veranderden opnieuw.
'Goed,' zei Amerie. Ze diende hem een zorgvuldig
afgewogen mengsel toe dat euforische en vitaliserende
elementen bevatte. De schipper leek zich te ontspannen.
'Laat hem maar alleen zodra je denkt dat de medicijnen
hun werk hebben gedaan,' zei de non tegen Felice. 'Jezus,
wat een rotklus,' zei de atlete, terwijl ze de slap geworden
arm losliet die ze tot nu toe onder bedwang had
gehouden. Burke en Basil sleepten de duizelende man
overeind. Uwe vroeg rustig: 'Zal hij het houden? Hoe ziet
het er van bin­nen uit, kleine?'
'Ik kan alleen maar zorgen dat hij doet wat hij doen moet,'
zei Felice. 'Ik kan niet genezen of iets herstellen. Maar hij
heeft het wel nodig. Hij stuurt alleen nog maar op zijn
oude reflexen. Als hij al niet knettergek is, dan zit hij er
dicht tegenaan.' 'Stroomversnellingen vooruit!'
Vanda-Jo schreeuwde luidkeels vanaf haar uitkijkpost in
de mast waar ze tegenaan kleefde met behulp van
klimapparatuur waar Basil voor had gezorgd. Khalid kwam
aangehinkt om haar te helpen omlaag te komen. Samen
haalden ze de apparatuur van de mast en sloten de
kunststofpanelen van de boot. De mast verzonk weer in
zijn omhulsel.
'Blijf daar niet staan!' riep Burke hun toe. ‘iedereen in de
veilig­heidsriemen en zorg ervoor dat alles goed dicht zit.
Jij ook, Felicie.’
Ze sleurden de schipper naar het stuurhuis. Hansi gleed
uit de stuurstoel en de nauwelijks tot zijn positieven
gekomen schipper werd erin vastgezet. Met riemen uit de
uitrusting van Basil werd Felice vastgebonden in een
kleiner stoeltje naast dat van de schipper.
'Ik zit,' schreeuwde Felice. 'Ga terug naar jullie plaatsen.
Vlug! Ik houd hem wel in bedwang. Ik denk dat ik gauw
genoeg deze schuit met mijn PK in de rustiger stukken
overeind kan hou­den.'
De anderen maakten dat ze wegkwamen. Een enorm
gebulder vervulde de lucht en werd weerkaatst door steile
wanden die aan weerszijden minstens zeshonderd meter
omhoogrezen. Hoewel het nog pas vroeg in de middag
was, was de mistige doorgang gevuld met duisternis waar
de Rhône zich kokend een weg zocht met steeds
toenemende snelheid. Het schip helde voorover. Zwarte
rotsen met kragen van opspattend schuim schoten in een
waas voorbij . . .
Luister naar mij Harry luister naar mij Harry je gaat deze
boot over de rivier sturen zoals je dat altijd hebt gedaan
veilig tussen die rotsen door en over de
stroomversnellingen precies zoals je dat altijd hebt
gedaan veilig en snel hoor je Harry stuur de boot je bent
een goede schipper Harry je bent de beste dit stelt alle­‐
maal niks voor gewoon water en jij brengt haar er veilig
door­heen doe het Harry doe het. . .
De rode ogen van de schipper werden kleiner. Hij draaide
het wiel naar stuurboord en het vaartuig zwenkte rond
een overhan­gende massa, snelde in de richting van een
rotswand, maar werd op het allerlaatste ogenblik
bijgestuurd om een opening binnen te glijden die door
twee torenende golftoppen als gele walvisrug­gen werd
geflankeerd. De boot zigzagde door een wervelende
wereld van rotsen en schuim, rondde een bocht en snelde
voort naar een wijder gedeelte van de kloof waar het
wateroppervlak merkwaardig rustig leek, totdat Felice op
het allerlaatst zag dat de vloed daar naar beneden
tuimelde in een met mist gevuld niets. Een ogenblik
overviel de paniek haar, voor ze de doorgang opmerkte
die in wolken schuim en mist verloren ging. Maar toen
was het te laat. Harry was aan haar greep ontsnapt. Het
schip vloog over de rand van de waterval, draaide
ondersteboven en kwam met het dak van panelen weer
op het water terecht, in het midden doorbuigend als een
gebroken trampoline. De schipper lachte hysterisch. Er
was geen tijd om iets voor hem te doen, terwijl al de
anderen onder haar vloekend en schreeuwend
ondersteboven in hun riemen hingen.
Ze had al haar psychokinetische krachten nodig om het
schip weer overeind te krijgen, zo sterk was de greep van
het water dat hen naar onderen wilde sleuren tegen de
rotsige bodem van de waterval aan. Maar het lukte haar
ten slotte en andermaal snel­den ze voort over de
oppervlakte van de rivier terwijl ze probeer­de de schipper
weer onder controle te krijgen . . . ... Maar Oh God daar
stond iets recht vooruit. En er was geen enkele manier
waarop ze tijdig kon wenden om dat niet te raken! Het
met lucht gevulde vaartuig caramboleerde tegen een
grote puntige monoliet en terwijl ze een scherpe slagzij
van bijna vijf­tig graden maakten, spoot het water naar
binnen door een van de gebroken panelen.
Ten slotte kwam de boot toch recht. Het water werd
rustiger, de golven bedaarden en de rivier verwijdde zich
tot bijna twee kilo­meter in een vallei vol bruine
steppeheuvels. De schipper giechelde nog steeds. Felice
maakte haar riemen los, boog zich in zijn richting en sloeg
op hem los met een woede die hem bijna opnieuw
bewusteloos deed raken. 'Jij stomme klootzak!'
De subvocale gedachtenstroom van de man drong dwars
door zijn pijn heen en klonk maniakaal triomfantelijk: Je
was bang ha ha bang kelerekut en ik kreeg je!
Hij kreunde hardop en spoog bloed uit, afkomstig van zijn
kapotgebeten tong. Hansi en Gert kwamen wankelend
naar boven.
'Ah, shit, gebroken,' zei Hansi toen hij het kapotte paneel
in het oog kreeg.
'Dat kunnen we maken,' zei Gert. 'Beneden ligt een
gereed­schapskist en reserve plastic. We hoeven het
alleen maar te demonteren.'
Gert nam het stuurwiel over terwijl Felice en Hansi het
slappe lichaam van de schipper ondersteunden. 'Wat is er
gebeurd, Felice?' vroeg Hansi. 'Had ie een terug­val?'
'De enige die terugviel was ondergetekende,' snauwde
Felice. 'Ik liet de bastaard een secondelang te vrij en hij
ontkwam me. Hij moet al die tijd op zijn kans hebben
gewacht. Toen ik die verrotte waterval in de gaten kreeg,
raakte ik even in paniek en liet mijn controle gaan. Dat
was alles wat hij nodig had. Hij liet ons expres eroverheen
gaan.'
'Nou ja, echt kwaad is niet geschied,' zei Hansi. 'En voor
die paniek hoef je je niet te schamen. Deze
stroomversnellingen zou­den Dzjenghis Khan nog om zijn
moeder doen roepen.' Commandant Burke kwam
omhooggestommeld en moest zich aan de deuropening
vasthouden. Zijn anders roodachtige gezicht was
doodsbleek.
'We hebben een paneel gebroken,' zei ze. 'We zullen
ergens moeten aanleggen om de zaak te repareren. En
iets bedenken om onze klassieke marinier van zelfmoord
te weerhouden, want hij zou ons allemaal mee kunnen
nemen.'
De Indiaan en Felice sleepten Harry naar de
passagiersruimte en lieten hem zonder veel ceremonieel
op de vloer vallen. Het uitgeputte meisje zakte in een
stoel en sloot haar ogen. De schip­per kwijlde en vloekte
totdat Burke en Basil hem vastbonden en een doek in zijn
mond propten.
De boot koerste ondertussen naar een dicht met wilgen
begroeid deel van de linkeroever. Zij kwamen in rustiger
vaarwater. Over­hangende takken van de grootste bomen
vormden een grot van doorschijnend groen. Er was een
klein zandstrandje. 'Dat was een rauwe,' zei Uwe. 'Ik
dacht even dat de boot als een dubbelgeklapte omelet
over ons heen zou komen.' 'Felice kon Harry even niet in
haar macht houden,' zei Burke. Haar bruine ogen gingen
meteen wijd open en ze sprong over­eind.
'Ik werd afgeleid! Oké ... ik was bang. Ouwe
Onverschrokken Felice krijgt het eindelijk ook te pakken.
En wat ga jij daaraan doen, meneerde Roodhuid? Me
veroordelen in een wildebeestetribunaal?'
Amerie kwam erbij en legde een hand op haar schouder.
'Peo probeert je niks te verwijten. De bootsman was
gehoorzaam genoeg op de andere stukken. En jij kon niet
weten dat hij hier wat zou willen proberen. Je zenuwen
zijn overbelast na al die stroomversnellingen de hele dag
en het is nog een wonder hoe je het eraf gebracht hebt.'
Felice liet zich sussen. 'Het lukte me toch om die rotboot
weer met de goeie kant omhoog te krijgen. Mijn PK neemt
nog steeds toe. Maar dat in bedwang houden gaat mis als
mijn emoties te hard opspelen. We hebben ons trouwens
lelijk vergist toen we ouwe Harry zijn halsring afnamen.
Die Tanu hebben het wel bekeken met hun pijn en
pleziercircuits. Met zijn ring om zou hij nu zo mak zijn als
een lammetje in plaats van af te kicken ten koste van ons
allemaal.'
'Eergisteren zei je nog dat je dat niet aankon,' herinnerde
Khalid haar. 'En wat zou er gebeurd zijn als hij kans zag
een tele­pathische waarschuwing uit te zenden naar
iemand met goud of zilver die toevallig in de buurt was?
Vergeet niet dat de Grote Zuidweg ergens langs de
westoever loopt. Daar trekken karava­nen langs. Er zijn
Tanu op de rivier en dragers van zilver op de plantages.
Houd op jezelf verwijten te maken!' Vanda-Jo gluurde naar
de dichtbeboste oever. 'Denken jullie dat het veilig is om
hier ons kamp op te slaan?' 'Dat moet maar,' zei Hansi die
uit het stuurhuis was gekomen.
ik wil geen kilometer verder voor Gert en ik deze tobbe
hele­maal hebben nagekeken. God weet wat er nog meer
gebroken is toen we met zo'n klap naar beneden
kwamen.' Hij begon de dakpanelen te verwijderen nog
voor ze de wal raak­ten.
Eenden vlogen op toen de boot met haar neus op het
strandje schraapte.
'Ik zou voor een stoofpot waterwild kunnen zorgen,' zei
Basil, terwijl hij een spijtige grijns liet zien, 'want van onze
lunch is niet veel binnengebleven.'
'We hebben allemaal rust en iets te eten nodig,' zei
Amerie. 'Dan zijn we morgen goed uitgerust voor wat er
ook komen mag. Wie weet trouwens wat er nog komt?'
'We zijn zes grote stroomversnellingen gepasseerd,' zei
Khalid, 'en dat wil zeggen dat er nog eentje ligt tussen
ons en het Lac Provencal. Ik ben er nooit op geweest,
maar ze zeggen dat het de beroerdste is van het hele
stuk tussen Donzère en Mondragon.' 'Leuk,' gromde
Felice.
'Daarna alleen nog de Glissade die in het Middellandse-
Zeebek­ken uitkomt. Daar ben ik overheen geweest toen
ze me naar Muriah brachten. Steil maar niet moeilijk. Je
hebt er alleen een vaste hand aan het roer voor nodig.
Gert en Hansi kunnen dat makkelijk zelf. Maar
morgenochtend zullen we ons nog één keer moeten
toevertrouwen aan de vaardigheid van onze schipper.' Ze
keken allemaal op Harry neer. Zijn kletsnatte haar stak in
vreemde pieken omhoog. Zijn ogen puilden uit en hij
vocht nog steeds tegen de prop in zijn mond. Amerie
zuchtte en reikte naar haar voorraad medicijnen. 'Arme
Harry.' 'Arme wij,' blies Felice.
Een halve kilometer stroomafwaarts langs de rivier
vonden ze een schiereiland vol rotsen en stenen,
overgroeid door tamarisk en acacia die een uitstekende
uitkijkpost bood. Ze besloten hier tenminste tot aan de
avond de wacht te houden om er zeker van te zijn dat
andere schepen niet op hun schuilplaats zouden stui­ten.
Amerie was aan de beurt toen de zon al een uur onder
was en het koeler begon te worden. Ze was blij even bij
de anderen weg te kunnen, speciaal bij die rampzalige
schipper vandaan wiens toe­stand door een hernieuwde
verdoving en kunstmatig toegediend voedsel weer was
gestabiliseerd. Ze deed haar avondgebeden onder de
heldere sterren. Ze hoorde de geluiden van insekten en
dat van de stromende rivier onder aan de rotsen. Kleine
reigers krijsten in de ondiepten.
Aan de overkant van het brede water lagen de duistere
heuvels.
In zo'n gunstig gelegen vallei zouden toch plantages
moeten zijn, dacht Amerie. Maar vanuit haar uitkijkpost
zag ze nergens lich­ten. En schepen passeerden evenmin.
Blijkbaar werd er 's nachts over de rivier niet gereisd.
Maar er was natuurlijk altijd de gerin­ge kans dat collega's
van de schipper hadden gemerkt dat hij niet op de
gebruikelijke plaatsen had aangelegd. Burke en de ande­‐
ren hadden daar niet zo'n punt van gemaakt, maar het
was dui­delijk dat, hoe verder ze zuidwaarts afzakten, des
te groter de kans was dat andere schippers argwaan
zouden krijgen wanneer goede oude Harry niet op zijn
gewone plaatsen kwam opdagen. Al de schepen op de
Rhône droegen een eigen merkteken en hoewel ze van
hetzelfde type waren, waren ze daardoor toch van elkaar
te onderscheiden. Het schip van Harry droeg een gras­‐
groene band rondom de zilvergeverfde romp en de naam
Het Waggelende Vensterscherm was met grote letters op
voor- en achtersteven geschilderd. Ze hadden erover
gepraat om de boot onherkenbaar te maken. Maar in het
begin hadden ze gehoopt dat de eigenaar mee zou
werken en dat ze al bluffend hun reis naar Muriah konden
volbrengen. Nu was het te laat om iets anders te doen
dan verder te gaan en wanneer ze andere schepen
passeerden, toeterden ze lustig op de hoorns in de hoop
dat te midden van alle seizoendrukte het ontbreken van
een tele­pathische groet niet zou opvallen. Er klonk een
klein geluid lager op de rotsen, ik ben het maar.' Felice
klom naar boven, ik neem de laatste wacht.'
ik heb niemand op de rivier gezien. Alleen vogels. Is in het
kamp alles in orde?'
'Je patiënt maakt het prima, als je dat bedoelt. Het schip
is weer helemaal in orde en Gert en Hansi hebben zich in
de bosjes teruggetrokken om dat te vieren. VJ was in een
goedgunstige bui, maar alleen Uwe leek daarvan te willen
profiteren en dan nog alleen om die ouwe opschepster
een plezier te doen.' Ze liet zich met gekruiste benen
naast de non op de grond zakken zonder dat er enig
commentaar op haar grapjes kwam. 'Wat een prachtige
nacht anders. Het weer in deze Pliocene wereld lijkt me
wel brandgevaarlijk. Ik neem aan dat er een soort
regenseizoen is in de winter, maar het zou nu niet mooier
kunnen zijn. Misschien is dat de reden waarom die
buitenaardsen hun Grote Veldslag in deze tijd van het jaar
houden. Perfect weertje voor een flinke oorlog.' De non
antwoordde niet.
'Er zal heel wat afgevochten worden nadat we hun fabriek
heb­ben gekraakt en de tijdpoort dicht is. Die
slavendrijvers van een Tanu krijgen precies wat hun
toekomt nu wij hen met ijzer kun­nen aanpakken. Ik heb
nog wat ideeën waar ik met de anderen nog niet over heb
gepraat. .. We zouden bijvoorbeeld een ver­bond kunnen
sluiten met de dragers van zilver die trouw aan ons willen
zijn in plaats van aan de Tanu. Elizabeth zou ze moeten
uitsorteren en daarna zouden we ze gestolen gouden
ringen kun­nen geven. Op die manier zouden we een
elitekorps kunnen vor­men om iedere Jacht te weerstaan
die de Tanu in hun kop moch­ten krijgen. Menselijke meta's
tegen buitenaardse! We zouden hun hele koninkrijkje
kunnen overnemen.' Amerie bleef zwijgen. Felice kwam
dichterbij zitten.
'Je bent het er niet mee eens. Het zal wel niet kloppen
met je christelijke ethiek. Jij vindt natuurlijk dat we onze
vrijheid moe­ten veroveren door met hen te
onderhandelen. In goed overleg en broederlijke liefde.
Waarom ontloop je me de laatste tijd, Ame­rie? Ben je tot
de conclusie gekomen dat ik een monster ben, net als de
anderen?'
De non draaide zich naar haar toe. In het licht van de
sterren stond haar gezicht vriendelijk.
'Ik weet wat voor troepje nou weer op mijn bordje wilt
leggen, Felice. Doe dat alsjeblieft niet. Ik heb je
geprobeerd uit te leggen hoe ik in elkaar zit. Ik weet wat
je behoeften zijn en ik weet dat je gefrustreerd bent
doordat je de slag om Finiah hebt gemist en ook nog eens
half gek bent gemaakt door die schipper. Maar je kunt mij
niet gebruiken om je spanningen op af te reageren. Niet
door wreed te zijn en niet door seks. Ik heb recht op mijn
eigen leven. Ik verwacht niet dat je dat begrijpt, maar ik
zal verdomme wel zorgen dat je het respecteert.'
Felice lachte onzeker. Ze zat heel stil, haar gebruinde
gezicht contrasteerde heel sterk met de krans van haar
bleke haar. 'Dat was dan het hoofdstuk broederliefde,' zei
ze. 'Dank je har­telijk, Zuster. Ik heb een tijdje gedacht dat
je iets om me gaf.' De non draaide rond en greep haar bij
de slanke, blote schou­ders.
'Wat ben jij een onmogelijk kind! Natuurlijk houd ik van je!
Waarom denk je dat ik gekomen ben?' 'Maar waarom dan?
Waarom?'
De stem van Felice steeg tot een jammerklacht. Een
ogenblik lang had ze haar vermogens niet in bedwang. De
non deinsde met een kreet van pijn achteruit.
'Het spijt me, Amerie,' riep Felice uit. 'Het spijt me. Ik zal
het niet weer doen. Kijk niet naar me, denk niet naar me
op die manier.'
Het glanzende hoofdje zakte.
'Nooit, nooit. Geen van ons. Waarom niet? Wat is er zo
verkeerd aan om een beetje geluk en warmte te vinden?
We kunnen mor­gen wel dood zijn en dan is het allemaal
afgelopen.'
'Felice, dat geloof ik niet. Levend of dood, het is nooit het
einde. Dat is één van de redenen waarom ik jouw ideeën
verwerp.' 'Je religieuze rimram? Wie kan bewijzen dat er
daarbuiten een God is? En als er een is, dat hij iets om
ons geeft, dat het geen spelletjes spelende griezel is. Je
kunt niets bewijzen. Je bent een ontwikkelde vrouw, een
arts! Je weet dat er geen bewijs is.' 'Binnen de menselijke
psychologie. In onze noden. Door onze instincten die
buitenwaarts reiken. In onze diepe en vreemde eerbied
voor liefde die weet te geven zonder te nemen.' 'Ik heb
jouw liefde nodig! Maar jij geeft niet! Je liegt wanneer je
zegt dat je van me houdt.'
'Ik moet ook bij mijn werkelijke zelf blijven. Ik moet ook
leren van mezelf te houden, zoals Claude dat noemt. Ik
moest naar het Plioceen komen om te leren dat ik
waardevol genoeg ben om lief te hebben. En jij ook,
Felice. Jij hebt nooit geleerd om lief te hebben. Niet op de
manier van mensen. Jouw behoeften zijn anders en . . .
verschrikkelijk. Mijn soort liefde zou jou niet kun­nen
bevredigen en wat jij liefde noemt, zou voor mij pure
onrechtvaardigheid zijn. Ik wil je wel helpen, maar ik weet
niet hoe. Alles wat ik voor je kan doen, is bidden.'
'Heerlijk!'
De lach van het meisje klonk bitter en vol van verwijt.
'Ga je gang dan maar! Laat maar eens horen hoe jij bidt
voor die arme onmenselijke Felice!'
Amerie stak haar armen uit en trok het zich verzettende
meisje naar zich toe.
Haar gebed klonk zacht in de nacht.
'Heer, hoe groot is uw nooit aflatende zorg. Wij vinden
bescher­ming onder de schaduw van Uw vleugels en zijn
vervuld van al het goede dat Gij ons schenkt. Gij laat ons
drinken uit de fontei­nen van Uw liefde, want Gij zijt zelf de
fontein des levens. In Uw licht zullen we ons eigen licht
vinden.' 'Oh . . . shit!' schreeuwde Felice.
Ze huilde en Amerie wiegde haar heen en weer. Na een
lange tijd veegde het meisje haar gezicht af en maakte
zich los. 'Morgen gaat het moeilijk worden. Ik ging
vandaag zowat uit mijn bol en morgen zal ik nog banger
zijn. Als ik die verdomde Harry weer een keer niet onder
controle heb, verzuipen we alle­maal of worden we in
mootjes geslagen. En misschien lukt het me niet. Ik . . .
mijn zelfvertrouwen is weg. En dat is fataal met dit soort
bewustzijnsspelletjes. Als je bang bent niet te zullen
slagen, dan valt alles uit elkaar. En wat moet ik dan begin­‐
nen?'
‘Ik zal blijven bidden.'
'Naai jij maar je niet-bestaande God. Als hij alles al weet,
zou hij moeten helpen zonder dat we erom vragen. Of
moeten we er soms voor kruipen? Is dat wat hij nodig
heeft?'
'Het is goed voor ons om naar Hem te reiken. Zijn hulp te
wensen in de dingen die we nodig hebben.'
'Dus jouw God is een psycholoog! En bidden is niet meer
dan een manier om metapsychisch te focussen en als je
maar genoeg ver­trouwen hebt, dan bewegen de bergen.
Wie heeft er een God nodig als we uiteindelijk toch zelf
onze gebeden verhoren? Ik zou tot mezelf moeten bidden,
waar of niet? Maar ik geloof ook niet in mezelf!'
'Felice, ik heb geen zin om met jou over taal of over
theologie te twisten. Als het woord bidden voor jou zo
ridicuul is, vergeet het dan. Houd je vast aan de
psychische waarde achter dat concept. Probeer morgen je
bewustzijn uit te strekken en vraag om kracht van de
Geest van het universum, van de bron van het leven zelf.
Het doet er niet toe of hij zich van jou bewust is of niet en
even­min wie of wat het is. Jij hebt recht op jouw aandeel
in die ener­gie, niet enkel voor jezelf, maar ook om der
wille van al de ande­ren die van jou afhankelijk zijn.'
'Ik denk dat ik dat zou kunnen,' antwoordde het meisje
lang­zaam. 'Geest, dat is iets waarin ik kan geloven. Ik kan
voelen .. . dat dat tenminste reëel is. Ik zal het proberen,
Amerie.' De non kwam overeind, Felice met zich mee
trekkend. Ze kuste het meisje op het voorhoofd en keek
toen langs haar heen, over de rivier naar de heuvels die
zich zwart tegen de purperen nachthe­mel aftekenden.
'Felice, er is daarginds iets.'
Het meisje draaide zich om. Op de verre, andere oever
ontwaar­de ze iets dat eruitzag als een snoer glinsterende
kralen tussen de bomen.
'De Jacht,' zei Felice.
Ze keken er in stilte naar. Hij bewoog zich naar het zuiden
in de richting van de lage riviergronden die tussen de
Rhöne zelf en de Grote Zuidweg lagen.
'Ik kan ze een beetje voelen,' zei Felice. 'Ze komen uit een
plaats die Sayzorask heet ergens buiten de kloof aan het
begin van een groot meer. En ze zoeken ons.'
'Je bedoelt de schipper die zich niet heeft gemeld ...,'
begon Amerie.
'Nee, ze zoeken ons. Gelukkig is er niemand bij hen die
kan vliegen en erg gevoelig zijn ze ook niet. Ze merken
dus niet dat ik zit mee te luisteren naar hun mentale
gebabbel. Een verzame­ling provincialen, dat zijn het.
Maar de grote jongens zullen ver­der in het zuiden heus
wel op ons wachten.' 'Hoe konden ze dat wetenV riep
Amerie. iemand heeft het hun verteld,' zei Felice. 'En ik
denk dat ik weet wie.'
Ze verlieten hun aanlegplaats zodra het licht werd en het
gele rivierwater nog schuilging in mistbanken. De lucht
klaarde op zodra ze de volgende diepe kloof
binnenvoeren en pas toen merk­ten ze dat ze niet meer
alleen op het water waren. Drie andere schepen waren
gezamenlijk voor anker gegaan om te wachten op iets
beter licht voor ze zich waagden aan het volgende stuk
van twintig kilometer ruw water. 'Slecht nieuws!' riep Gert
uit.
'Ga ze gewoon voorbij,' besloot Felice. 'Peo, Basil, haal die
zom­bie hierheen. Het heeft geen zin om kunstjes uit te
halen. Die andere boten kunnen ons toch niet volgen
zodra we bij de stroomversnellingen zijn.'
Het kabaal van het bulderende water maakte het bijna
onmoge­lijk elkaar te verstaan. Harry werd op zijn plaats
vastgebonden, zijn lippen blauw en zwakjes protesterend.
Felice werkte de anderen de stuurhut uit.
'Als we lek varen, zorg dan dat iedereen uit de riemen
komt en help jezelf zo goed mogelijk.'
Ze passeerden de voor anker gegane schepen op een
afstand van vijfentwintig meter. Felice dwong Harry om te
zwaaien en bediende zelf de hoorn, toet, toet! Toen
kwamen de stroomver­snellingen.
Haal ons erdoor heen Harry doe je best Harry doe het en
ik zal zorgen voor een andere grijze halsring hoor je me
een ander net zo goed als de eerste die we genomen
hebben doe je werk Harry stuur stuur zwenken en sjees
voorbij en door al dat overhangende schuim en die
hooiberggrote bobbels die boven water uitsteken O schiet
op Harry goeie ouwe jongen zorg dat je dat messcherpe
ding niet raakt en uit de buurt blijft van die
monsterachtige wer­veling daar om de hoek en al die
grote golven die de lucht met schuim vullen vooruit Harry
vooruit en doe je best om haar recht te houden met die
prachtige talloze roeren die je van hieruit als pedalen kunt
bedienen en draai maar aan het wiel als een vir­tuoos
Harry en denk aan de nieuwe halsring en de oude extase
precies zoals eerst kijk uit voor de zuiging en precies
langs het randje zo daag je die woedende Rhône mooi uit
die zo ellendig verstopt zit met rotsbanken en uitstekende
landpunten die eigen­lijk het water moesten tegenhouden
maar dat zal wel nooit gebeuren kom op ik help je Harry
ik houd je vast en ik ben niet bang zie je wel Oh nee
kaboem ze is nog in orde Harry niet meer dan een krasje
goed hersteld God allemachtig wat een loeder zo groot als
een huis in het midden van de doorvaart rechts of links jij
weet het het beste Harry Harry Harry O jij met je stomme
reet haal ons uit die draai vooruit of ik pers je helemaal
leeg Harry haal ons eruit stop die slip ik doe je wat Jezus
Jezus we gaan er weer tegenaan Harry Harry jij rottig
zwijn ik laatje dat niet nog een keer doen dat kan ik niet ik
laat je niet nog een keer...
Sterf.
Felice schreeuwde. De geest binnen haar greep werd
witgloeiend in een laatste uitbarsting van zich tegen haar
kerende woede. En toen, zo ongelofelijk gemakkelijk,
gleed het weg uit haar greep en verdween naar een
gebied waar ze het niet durfde volgen. In haar eentje
keerde ze terug naar de chaos op de rivier waar de boot
gevangen was in een verraderlijke maalstroom, zich
wente­lend vlak voor een grote, rotsige massa die de
Rhône in twee donderende waterstromen verdeelde. Het
schip draaide sneller en sneller om zijn eigen as en met
iedere wenteling smakte het tegen een obstakel onder
water waardoor de krachtige opgebla­zen romp
weergalmde als een trommel.
Harry hing in zijn riemen en leek tegen haar te knipogen.
De monitor op zijn voorhoofd was zwart geworden. Felice
maakte de sluitingen los en liet zijn lichaam op het dek
vallen. Daarna nam ze zijn plaats in, trapte op de pedalen
die de richtingsroeren bedienden en zond al haar PK naar
beneden om de romp uit het water te lichten.
Ah wat was dat zwaar zo zwaar ... te proberen los te
komen uit die greep van het kolkende water! Maar ik ben
sterk (horen jullie me?) en jullie kunnen me nog sterker
maken dus doe dat dan! Omhoog . . . omhoog . . . help
me haar omhoog te krijgen. Jullie levens moeten allemaal
helpen. Omhoog! OMHOOG! En twee- in-één hoort en
helpt en de velen-in-Al helpen want het is niet alleen voor
mij en die trommelslagen houden op en dat krijsende
schuren van dat modderige water vol stenen stopt en het
wente­len het bonzen alle tegenbeweging stopt. Ik hef
haar op. We zweven.
Ik ben in staat haar zo te houden (dank je) en ik krijg haar
nu zelfs hoger. Sneller en sneller totdat we vliegen. Het
gefrustreer­de water daar beneden kronkelt zich woedend
en de stomver­baasde wanden van de kloof leunen
achterover om beter te kun­nen zien.
Voor ons uit vallen de muren weg. Water spuit in een
grote pluim omhoog, zo rijk als schuimende melk. Buigt
daar naar beneden en naar beneden en valt in de mist die
het grote verborgen meer omhult en die de grote vloed
van de Rhône in zich opneemt zon­der een spoor achter te
laten.
We stijgen! Hoog boven het van mist vervulde land
zweven we veilig in het zonlicht. Onze vijanden staan
verstijfd en blind beneden en het geluk is zo
overweldigend dat ik brand ... ik brand van vreugde.
Amerie en de Indiaanse Commandant komen ten slotte
naar het stuurhuis en koesteren zich in het vuur dat ik
uitstraal. En dan leggen ze hun handen op me om die
machtige beving te kalmeren en zeggen: 'Breng ons naar
beneden, kind.' En ik daal af naar beneden. Heel zachtjes.

12

'Ben je er zeker van, Moeder?' vroeg Nodonn. 'Je zult het


zelf zien,' antwoordde de koningin. 'De koning is nog maar
net geleden met haar klaar en heeft haar teruggestuurd
naar het Huis der Herstellers. Culluket kreeg de waarheid
uit haar toen ik hem vertelde wat er was gebeurd. Hij
brengt haar naar het paleis voor nog een ondervraging.'
Ze bevonden zich in de ochtendkamer van de koningin.
Ze droeg nog steeds haar nachtkleding terwijl de
strijdmeester, die haas­tig uit de arena was
teruggeroepen, een licht kuras aanhad met een voorarm-
en een schouderbeschermer voor de onbeschermde
rechterarm en schouder.
'Een nieuwe menselijke samenzwering?' vroeg hij zich
hardop af. 'Die onbeschaamdheid van de Minderen gaat
alle perken te buiten! Daar heeft dat Guderian-wijf
natuurlijk de hand in. Een verbond tussen mensen en
Firvulag, het gebruik van de heilige Speer en nu dit!'
'Het was een wraakgedachte die het meisje Gwen-Minivel
ont­snapte, begrijp je,' zei Nontusvel, 'toen de koning haar
vulde met zijn genade. Het kwam neer op iets van "dit zul
je menselijke vrouwen niet veel langer kunnen aandoen
wanneer we je fabriek van halsringen verwoesten en de
tijdpoort sluiten. We zullen alle menselijke slaven
bevrijden." '
'Wat een geluk dat je binnen bereik was en zo haar
gedachte kon opvangen!'
'Het werd zwaar afgedekt. Maar ten slotte ben ik de
Moeder van de Clan!'
'Maar wie is zij dat ze van een dergelijk komplot op de
hoogte zou zijn?'
'Helaas, een veelbelovende jonge herstelster. Ze werd
van het gebruikelijke verkoop bij opbod gespaard door
persoonlijk ingrijpen van Dionket. Ze had al veel eerder
naar des konings bed moeten worden gezonden. Om
redenen die nog niet hele­maal duidelijk zijn—je zult dat
zelf willen onderzoeken—werd ze afgezonderd gehouden
in de catacomben van het Huis der Herstellers, met
medeweten van Mayvar en de Heer Genezer zelf. Omdat
je Ontzagwekkende Vader de laatste tijd zo vaak in een
sombere stemming was, dacht ik dat dit meisje wellicht
een goede afleiding zou zijn. Ze heeft op de avond van
het biedings­banket iedereen verbaasd door haar
invoelingsvermogen. Ik .. . ik moet toegeven dat ze mij
deed denken aan de tijd dat ik zelf nog een jong meisje
was en mijn poppen in slaap zong en droom­de van de
baby's die ik allemaal zou krijgen. Maar genoeg daar­over.
Omdat het mijn plicht is erop toe te zien dat de koning
wordt vertroost, heb ik je broer Culluket opgedragen uit te
zoe­ken wat er van haar geworden was. Dat koninklijk
bevel was iets dat ook Dionket niet kon negeren en dus
werd ze stipt te voor­schijn gehaald. Culluket is veel te
rechtlijnig en direct om met zo'n meisje te kunnen
omgaan. Je Ontzagwekkende Vader ver­keerde in een
delicate conditie en ik wilde niet het risico lopen dat er
daardoor iets mis zou gaan. Dus heb ik de mentale
overre­ding en bewerking zelf op haar uitgevoerd. Ik heb
gisteren de hele namiddag met haar gewerkt en laat op
de avond ging ze zo wellustig naar de koning toe als we
maar wensen konden. Hij heeft helemaal niet gemerkt dat
ze hem veracht. En natuurlijk hoorde hij niets van haar
wraakgedachten, hij was veel te veel in beslag genomen
door zijn eigen passie. Ik liet haar voor hem zingen en
zorgde ervoor dat ze allerlei moederlijke elementen van
troost aan haar liefdesspel toevoegde. Ze was in dat
opzicht een groot succes.'
'En zonder het te willen zou ze ook wel eens de sleutel tot
ons succes kunnen worden,' zei Nodonn.
De deur van de suite ging open. De Koninklijke
Ondervrager, waardig en ernstig in zijn kap en mantel van
donker Bourgon­disch rood, duwde Sukey voor zich uit en
gebaarde tegen het escorte van in rood geklede bewakers
dat ze buiten moesten blij­ven. Culluket groette Nontusvel
en zijn broer. 'Ontzagwekkende Moeder! Broeder
Strijdmeester! Ik heb de vrouw Gwen-Minivel ondervraagd
en alles ontdekt wat zij weet.'
Sukey stond voor hen met een vastbesloten gezicht. Haar
ogen en neus waren rood van het huilen en haar haren
hingen in slier­ten om haar hoofd. Ze droeg nog steeds de
lichtgevende door­schijnende kleding die haar als
liefdesgift door de bedienden van de koningin waren
geschonken en die ze de nacht daarvoor had gedragen.
Nontusvel en Nodonn bestudeerden de gegevens die
Culluket hun telepathisch doorgaf.
'Kind, kind,' rouwde de koningin. 'Niet enkel verraad, maar
ook nog een menselijke minnaar! Een grijze nog wel,
Stein Oleson, wapenknecht van Aiken Drum. En je bent
zwanger van hem.' 'Stein is mijn echtgenoot,' zei Sukey.
De ondervrager die zo'n volstrekt ander karakter had dan
zijn zachtmoedige moeder, liet zijn kap naar achteren
vallen.
'De straf daarop alleen al is de dood, Gwen-Minivel. De
dood voor jou, de dood voor je ongeboren kind en voor de
vader van dat onzalige kind. Je hebt je zilveren halsring
verloochend en daar­mee alle recht op gelijkwaardigheid
met de Tanu verspeeld. Je bent niet langer Gwen-Minivel,
maar doodgewoon Sue-Gwen Davies, een vrouw buiten
de wet. Jij en iedereen die bij deze samenzwering is
betrokken of bij de nog grotere schanddaden die jij ons
hebt onthuld, zullen zich tegenover ons moeten verant­‐
woorden, onverschillig hoe hoog hun positie moge zijn.'
Sukey's gezwollen lippen glimlachten. Haar gedachte was
hel­der en duidelijk: Wij verliezen onze levens. Maar jullie
zullen een hele wereld verliezen, zelfs als jullie lichamen
het overle­ven!
'Stuur haar weg,' zei Nodonn. 'We moeten dit bespreken.'
Terwijl Culluket Sukey overgaf in handen van de
bewakers, zei de koningin: 'Laten we in het atrium gaan.
Daar is meer frisse lucht. Ik voel me niet al te goed.'
Culluket nam zijn moeder bij de arm en gedrieën liepen ze
naar de kleine, afgesloten binnenplaats waar een weelde
aan herfstro­zen bloeide. De koningin en Culluket gingen
op de marmeren treden om de centrale fontein zitten.
Nodonn beende heen en weer over de plavuizen, de
glanzende facetten van zijn kuras wierpen prismatische
kleuren tussen de schaduwen van de tuin. 'Wat heb je
met de man gedaan?' vroeg Nontusvel. 'Dat veroorzaakte
nogal wat rumoer natuurlijk,' zei Culluket op droge toon.
'Stein en Aiken Drum bevonden zich in het Gildehuis der
Bedwingers. Ze ontbeten met heer Gomnol nota bene!
Natuurlijk pretendeerden die jonge oplichter en de Heer
Bedwinger niets te weten van Steins relatie met Sukey en
dat was de zichtbare reden waarvoor ik hem gevangen
wilde nemen, Stein werd behoorlijk agressief ondanks zijn
halsring. Gomnol had geen andere keus dan hem te
onderwerpen en aan ons over te leveren. De waarheid
aangaande de beschuldiging over de vrouw lekte simpel
genoeg uit Steins geest. Hij zal gevangen worden
gehouden tot aan de Grote Veldslag en dan nog dienst
doen als een van de gladiatoren. Het meisje moet
natuurlijk worden ver­nietigd in de Grote Retort.' 'En Aiken
Drum?'
In Cullukets lach klonk ondanks hemzelf bewondering
door. 'Dat is een ijskoude! Er is weinig helderziendheid
voor nodig om te begrijpen dat er een verstandhouding is
tussen meester en knecht in beide zaken. Maar Drum
stond erop de onschuldige te spelen. Hij eiste dat Gomnol
en ik gezamenlijk en ter plekke zijn geest zouden
onderzoeken. Zonder de nodige voorbereidingen was ons
onderzoek uiteraard wat grof, maar ik moet zeggen dat
die kleine rotzak ons aankon. We konden nergens in zijn
geest ook maar een spoortje van verraad vinden. Hij wist
niets van Stein en Minivel, niets van enig komplot tegen
de tijdpoort en de fabriek van halsringen.'
De Strijdmeester staakte zijn ge-ijsbeer en ging naast zijn
broer op de rand van de fontein zitten. Hij stak een vinger
in het water.
Kleine wolkjes stoom kwamen omhoog.
'Jij en Gomnol deden die ondervraging ... samen?'
De koningin keek van Culluket naar Nodonn.
'Je bedoelt toch niet...?'
Maar Culluket knikte traag.
'Het zou heel goed kunnen. Gomnol is ertoe in staat. Ik
koesterde geen verdenking . . . maar de geruchten over
de impotentie van de koning deden de ronde onder alle
leden van de Hoge Tafel en we weten dat onze Heer
Bedwinger op niets zo verzot is als op een uitgezochte
kans. Hij heeft zich ongetwijfeld gerealiseerd dat zijn
allereerste schatting van Aiken Drum als een psychische
nova die snel zou zijn opgebrand, niet deugde. En het
afwijzen van zijn genetische schema waarin Elizabeth en
de Thagdal een hoofdrol speelden, eiste natuurlijk
aanpassing van zijn plannen met de dynastie.'
'Oh, de ondankbare!' riep Nontusvel uit. 'Gomnol samen
met Aiken Drum! Dat komt ervan wanneer Minderen tot
de Hoge Tafel worden toegelaten. We moeten daar direct
wat aan doen. Imidol moet Gomnol een uitdaging sturen
voor de krachtmeting van dit jaar.'
'Hij zou verliezen,' zei Culluket zonder omwegen. 'Wat
dan?' vroeg de koningin. 'Gomnol zal zich bij die rebellen
gaan aansluiten! Dat ligt toch voor de hand?' Culluket
keek verbijsterd.
'Gomnol zou toch nooit zijn eigen fabriek van halsringen
ver­woesten? Dat is de basis van zijn macht. Zoiets zou
strijdig zijn met alles wat we over zijn gedrag weten. Op
de een of andere manier moet Aiken Drum kans hebben
gezien dat deel van het komplot voor hem verborgen te
houden.' 'Laten we Gomnol dat dan gaan vertellen!' riep
Nontusvel uit. 'Op die manier kunnen we hem opzetten
tegen dat afschuwelij­ke, kleine gouden beest!'
'Vrede, lieve Moeder.' Nodonns door de zon bestraalde
uiterlijk omarmde de opgewonden koningin met zijn
warmte en deed haar weer ontspannen.
'Er zijn zoveel dingen tegelijk aan de hand—intriges,
komplotten en tegenkomplotten—ze zouden wel eens met
elkaar in bot­sing kunnen komen en zo in elkaar
verstrengeld raken dat ont­warren een onmogelijke zaak
wordt. Daar zijn de opstandelin­gen uit het noorden met
hun ijzer en misschien met de Speer; dan die
monsterachtige Felice die onze zuster Epone heeft
gedood en die nu gestolen goud draagt; de generaal van
de rebellen, Guderian, met haar bende saboteurs; Aiken
Drum, en Tana mag weten wiens zijde die zal kiezen; dan
zijn er nog de plannetjes van de koning zelf, het
onderzoek van die antropoloog en ten slotte Heer Gomnol
zelf die ons allemaal zou manipuleren als hij de kans
kreeg. Het is een indrukwekkend wespennest.' 'Maar het
ligt toch niet buiten jouw macht,' insinueerde Culluket,
'om dat uit te roeien, Broeder Strijdmeester?' 'Ik heb een
Zwaard,' zei Nodonn. De koningin hield haar adem in. 'Dat
kun je niet doen!' 'Het zijn mensen. Ze hebben zichzelf
buiten de wet gesteld. Aiken Drum is een afzonderlijk
probleem omdat hij zo'n grote populariteit geniet onder
onze burgers. We zullen zijn verraad overtuigend moeten
bewijzen, maar toch zullen we met hem kunnen
afrekenen. Datzelfde geldt voor Gomnol, bij hem ligt het
in wezen nog eenvoudiger. Ik denk dat we al deze
verwikkelingen tot ons eigen voordeel kunnen
aanwenden.' 'Heb je dan zoveel vertrouwen in je eigen
vaardigheid?' vroeg Culluket. 'Alleen al het ijzer is een
dodelijke bedreiging voor onze overleving hier. Als je het
mis hebt, kan het hele Hoge Koninkrijk in chaos vervallen.'
Nog steeds rustig en onbewogen, gaf Nodonn hem
antwoord. 'Wij van de Clan zijn het erover eens dat we
moeten terugkeren naar een eenvoudiger bestaan. Naar
de oude gewoonten die we bijna duizend jaar in ere
hebben gehouden. De oppervlakkige glans van die
menselijke bastaardcultuur heeft te velen van ons
verblind—zelfs de Thagdal—en ons op de rand van de
afgrond gebracht. Maar Tana heeft mededogen. Het is nog
niet te laat. De samenzweringen van deze Minderen laten
zien dat ze inder­daad de bedreiging zijn waarvan we tot
nu toe enkel vermoedens hadden. Zelfs de koppigste
onder ons kan dat gevaar niet langer ontkennen wanneer
ik mijn maatregelen heb genomen ... En dan is er nog dit.'
Hij hield een bleekgroene plaquette omhoog.
'Het onderzoek!' riep Culluket uit. 'Mijn gelukwensen,
Broeder.
Mag ik het inzien?'
Nodonn negeerde dat verzoek. 'De antropoloog is
onverstandig genoeg geweest om een eerlijk verslag te
geven van zijn bevin­dingen. Zijn onderzoek wijst duidelijk
uit dat mensen en half­bloeden de boventoon zullen gaan
voeren in dit land wanneer wij doorgaan van mensen
gebruik te maken voor onze voortplanting en hun
belangrijke posities blijven gunnen. De koning heeft het
onderzoek al bestudeerd, maar twijfelt nog over de
consequen­ties. Hij en andere morele zwakkelingen rond
de Hoge Tafel sussen zich in slaap met de gedachte dat
de huidige toestand kan worden gehandhaafd door
domweg alle exemplaren van het onderzoek te
vernietigen en te zorgen dat ze Bryan Grenfell en Ogmol
kwijtraken. Dank zij mijn geliefde Rosmar beschikken we
niet alleen over een kopie van het onderzoek, maar ook
over de antropoloog zelf die we voorlopig veilig hebben
opgeborgen. Lieve Moeder, ik wil de antropoloog dwingen
om tijdens het hoogtepunt van de Grote Veldslag de
waarheid over zijn eigen ras te onthullen. Ik zal hem in
het openbaar brengen net voor de eerste van de
Ontmoetingen der Helden zodat zij die voorstan­ders zijn
van vrede geen tijd hebben om hun maatregelen te
treffen. Wanneer het gevaar duidelijk is geworden, zal de
gecombineerde wraak van onze Tanu-strijders over al
diegenen komen die onze oude idealen hebben verraden.
Op Gomnol! Op Aiken Drum! En op ieder van onze eigen
verwanten die zo zijn gedegenereerd dat ze menen dat
mensen onmisbaar zijn voor onze overleving.'
De koningin bracht een hand naar haar mond. 'Maar dan
zal de Thagdal. . .' Nodonn was onvermurwbaar.
'Koningin en Moeder. Wanneer hij blijft volharden in zijn
zwak­te, dan is zijn tijd gekomen. Maar ik zal genadig zijn.
Aan het einde zal hij zelf zijn keus mogen maken.' 'De
Moeder van onze Clan is natuurlijk van een dergelijk lot
uitgesloten,' zei Culluket haastig.
Nontusvel had haar mentale schermen neergelaten. Ze
weiger­de haar beide zoons aan te zien. 'Soms zijn onze
gewoonten bui­tengewoon hard. Ik had gehoopt dat er een
andere weg zou zijn.'
Nodonn liet zich niet afleiden. 'Wat die sabotage betreft in
de geest van Sue-Gwen Davies, ik denk dat er manieren
zijn om ook dat in ons voordeel aan te wenden als we niet
aarzelen. Wij beschikken niet over de details van een
dergelijke aanval. Blijk­baar wilden de rebellen uit het
noorden Aiken Drum en zijn schurkachtige vriendje niet
helemaal in vertrouwen nemen. Maar we weten de
datum, de tweeëntwintigste, dat is over twee dagen. We
mogen er waarschijnlijk vanuit gaan dat de aanval 's
nachts zal plaatsvinden, wanneer het rondom het
hoofdkwar­tier zo stil mogelijk is. Het tweede deel van hun
samenzwering, het verzenden van een boodschap door
de tijdpoort vindt dan ongetwijfeld bij het aanbreken van
de dag op diezelfde tweeën­twintigste.'
'Gomnol zou vast en zeker de aanval op zijn fabriek
proberen tegen te houden als hij ervan op de hoogte was,'
riep Culluket uit. 'We kunnen hem vóór zijn en de eer
ervoor zelf opstrijken.' De Strijdmeester gooide zijn
imponerende hoofd naar achteren en lachte.
'Broeder, wat ben jij toch een simpele ziel! Maar dat doet
er nu niet toe. Het ontwerpen van plannen is mijn taak en
jullie zullen snel genoeg merken hoe ik dat wil voltooien.
Nu echter moeten we al de grote strijders van onze Clan
bijeenroepen, die inmid­dels in Muriah zijn aangekomen. Ik
wil dat onze Moeder nog deze middag een heilige
bijeenkomst celebreert om de zegen af te roepen over al
haar strijderskinderen. Wanneer we allemaal bij elkaar
zijn en niet gestoord kunnen worden, zal ik uitleggen door
welke strategie al onze vijanden aan ons overgeleverd
kun­nen worden.'
'De moordenares van onze liefste Epone is voor mij,''
onderbrak de Koninklijke Ondervrager.
Nodonn knikte instemmend. 'Zorg dat je alle kennis uit die
Felice te voorschijn haalt en je zult je zin krijgen. Maar dit
vrouwe­lijke monster moet fit genoeg blijven om mee te
kunnen vechten in de gladiatorspelen wanneer jij met
haar klaar bent. Dat is een essentieel deel van mijn
strategie. De overigen kunnen vernietigd worden. Al die
Minderen moeten in het openbaar ter dood wor­den
gebracht om een voorbeeld te stellen voor anderen. Ik
maak maar één uitzondering. Ik heb andere plannen voor
Guderian.' 'Maar zij en Felice dragen goud,' waarschuwde
Culluket. 'Die van Felice zal door haar eigen ijzer worden
verwijderd,' zei de Strijdmeester. 'Ze zal grijs dragen
wanneer ze haar bloed laat vloeien op de Witte
Zilvervlakte. En Guderians halsring doet er niet toe, zoals
jullie snel genoeg zullen ontdekken.' De tranen van
Nontusvel waren opgedroogd. Ze kwam overeind van
haar zitplaats aan de voet van de fontein en zei
opgewekt: 'Ik zal direct met de koks moeten praten als er
zo'n menigte nog voor de lunch hierheen komt. Jullie
zullen me moeten veront­schuldigen.'
Ze kusten allen haar handen en daarna snelde ze weg,
een spoor achterlatend van oppervlakkige gedachten
over gastvrijheid en menu's.
Culluket keek Nodonn daarna rechtstreeks aan. 'Er is nog
één mens over, wiens positie nu niet duidelijk is. Ik moet
erop staan dat je rechtuit bent in een zaak die van zo
groot gewicht is.'
Het beeld van Mercy leek tussen de broers in te hangen.
Op Nodonns gezicht viel niets te lezen en in zijn geest
evenmin. 'De anderen van de Clan waren te beleefd of te
voorzichtig om de keuze van mijn metgezellin aan een
oordeel te onderwerpen. Maar nu jij de moed hebt om
openhartig te zijn, zal ik je vertel­len wat ik over haar heb
ontdekt. Vanaf mijn allereerste ontmoe­ting met Rosmar
was ik getroffen door de ongelofelijke affiniteit en de
harmonie in bewustzijn tussen ons tweeën. Het was zo
volslagen anders dan met andere vrouwen die ik had
gekend, zelfs met vrouwen van ons eigen ras. Dus heb ik
haar tot echtge­note genomen en ik heb Greg-Donnet een
onderzoek laten doen naar haar erfelijke materiaal.'
'En?'
'De genen van Mercy-Rosmar zijn bijna gelijk aan de onze.
Ze heeft zelfs meer van onze genen dan menselijke. Tana
mag weten hoe dat moet worden uitgelegd, maar ik ben
geen man van de wetenschap.'
Culluket was diep geschokt. Hij wist de vloed van
intellectuele overwegingen die direct opkwamen redelijk
te verbergen, maar niet het spoor van achterdocht
waarmee dat alles doortrokken was.
De zorgeloosheid van de Strijdmeester veranderde
plotseling in iets zwarts. Voor één afschuwelijk ogenblik
werd de verraste Culluket omwikkeld in een tweede huid,
helemaal bezet met naalden en de punt van elk van die
naalden was de bron van een elektrische lading die de
voor pijn gevoelige zenuweinden in de epidermis bijna
overlaadden. Hij zou gevallen zijn en bewuste­loos geraakt
als de machtige geest van Nodonn hem niet over­eind had
gehouden.
Even snel als het gekomen was, verdween de aanval ook
weer en werd gevolgd door een sensatie van volkomen
welzijn. Toen kwam Nodonns gedachte: Beraam plannen
zoveel je wilt, Broeder, maar twijfel nooit meer aan mijn
oordeel of denk zelfs maar dat Mercy-Rosmar niet loyaal
zou zijn. Meester van elke obsceniteit!
'Je gedraagt je alweer als een kind,' berispte de stem van
Apollo. 'Maar vergeet niet wie het is die straks de nieuwe
koningin zal zijn. En maak nooit meer de vergissing dat je
mij zou kunnen leren hoe je pijn moet toebrengen.'

13

Samen met talloze andere nieuwsgierigen uit Muriah,


reed Katlinel de Donkerogige op de rug van een chaliko in
de avondkoelte de stad uit om te dwalen over de Witte
Zilvervlakte om haar nimmer aflatende nieuwsgierigheid
te bevredigen over de alle­daagse activiteiten van de
Aartsvijand, die nu hun kamp in onge­vaarlijke overdaad
overal ten noordoosten van de strijdvlakte hadden
opgeslagen.
Ze reed over de brede brug die het kanaal overspande.
De bed­ding van het water was geplaveid met blokken
kalksteen waarop het water, waarin de sterren zich
weerspiegelden, drie meter diep voortsnelde. Het was
afkomstig uit de bron die Zeebron werd genoemd en die
de reden vormde waarom het strijdveld hier was
gesitueerd vanaf de allereerste dag dat de Tanu zich hier
hadden gevestigd. Leden van het Kleine Volk waren her
en der bezig aan de stroom hun emmers of huiden met
water te vullen. Verder stroomafwaarts waren Firvulag-
vrouwen bezig met het wassen van kleding en nog veel
verder weg, daar waar het water ondieper werd en ten
slotte uitkwam in de Grote Lagu­ne, ontwaarde ze de
eigenaardige badtenten van het gewone volk.
Katlinel liet haar chaliko zelf uitmaken waarheen hij wilde.
Het zocht zijn weg door de centrale hoofdstraat van deze
tentenstad, waar vuren opvlamden boven op
opgestapelde rotsblokken. Hier stonden de grote,
aardkleurige paviljoens van de edelen der Firvulag, de
luifels en kleppen met gouden en zilveren franje ver­sierd
en geornamenteerd met rijk borduurwerk op wanden en
daken. Voor elke tent van een der Groten stond een grote
mast in de grond geplant waaraan de met juwelen
bezette standaard van de eigenaar was bevestigd,
overdekt met pluimen van haar en met goud beklede
schedels van verslagen vijanden. Elke stan­daard droeg in
top de afbeelding van een of ander monsterlijk hoofd
waarmee werd aangegeven welke illusievorm de voorkeur
had van deze Firvulag-strijder.
Het Kleine Volk was overal. Sommigen droegen hun
kunstig uit obsidiaan vervaardigde wapenrustingen, maar
de meesten droe­gen eenvoudige broeken en wambuizen
of met halfedelstenen bestikte mantels, vaak afgezet met
randen van bont. Punthoeden werden het meest
gedragen, zowel door mannen als vrouwen. De dames
van hogere afkomst hadden vaak sluiers die vanaf de
hoe­den naar beneden hingen, of ze droegen hoeden met
versierde randen of lange overslagen die voor of achter
de oren naar bene­den kwamen.
De ijdele en zelfbewuste Tanu hadden de gewoonte om
over de Firvulag te spreken als 'de kleinen', maar de
meesten van hen die Katlinel nu passeerde waren
minstens zo groot als mensen en soms ving ze ergens een
glimp op van een of andere geduchte held die elke Tanu
verre in postuur overtrof. In de hoofdstad ging het verhaal
dat er dit jaar meer Firvulag waren dan ooit, omdat ze
zich aangemoedigd voelden door hun triomf in Finiah. Ook
ging het gerucht dat er ditmaal dapperen bij waren die
andere jaren geweigerd hadden aan de Grote Veldslag
deel te nemen omdat de Spelen werden vergiftigd door
de deelname van men­sen. Medor zou uit zijn schuilplaats
te voorschijn zijn gekomen en ook de afzichtelijke
Nukalavee, die in de vermomming vocht van een
gestroopte centaur bij wie al de naakte spieren en zenu­‐
wen en bloedvaten zichtbaar waren om zijn
tegenstanders schrik aan te jagen. Zelfs de oude Pallol-
Eenoog, Strijdmeester van de Firvulag, had zijn sombere
afwezigheid van twintig jaar onder­broken.
Volgens een schatting waren er nu al 50 000 Firvulag op
de vlak­te aanwezig, dat wilde zeggen bijna tweederde
van de hele Firvulag-bevolking. Ongeveer de helft
daarvan waren strijders en in aantal waren ze samen
tweemaal zo sterk als de Tanu met hun menselijke
wapenbroeders. Te zijner tijd zou de hele cavalerie van
het Veelkleurig Land nodig zijn om die stormvloed van
Aartsvijanden te keren. Venters van de Firvulag drongen
zich aan Katlinel op, terwijl ze tussen de kampvuren en de
vrolijke groepen feestvierders en dansers doorreed. Van
alle kanten wer­den haar juwelen te koop aangeboden en
kostbare drinkbekers en sieraden, want dat was het
ambacht waarin de Firvulag het meest uitblonken. Maar er
waren ook verkopers van zoetigheden en gezouten noten
en verse cider en vreemde, krachtige wijnen. Ze
weerstond al die verlokkingen. Pas toen ze het einde van
die lange tentenstraat had bereikt en rondreed tussen de
lage, gehurkte zwarte tenten van de eenvoudiger
Firvulag, zwichtte ze voor de verleiding in de vorm van
een dwergachtig jong meisje met dikke blonde vlechten
en een uitdagend rood lijfje die fla­cons aanbood,
gesneden uit mirtehout en gevuld met een verruk­kelijk
parfum van wilde bloemen.
'Dank u, Vrouwe.' De miniatuur-verkoopster maakte een
kleine buiging terwijl ze het geld accepteerde. 'Ze zeggen
bij ons dat de Venusbloem een geur voortbrengt die zelfs
het meest weigerach­tige zwijn niet kan weerstaan.'
Katlinel lachte. 'Ik zal eraan denken om het zorgvuldig te
dose­ren.'
'Ik heb anders gehoord,' was het gepeperde antwoord,
'dat som­migen van de Tanu-heren daarbij alle hulp nodig
hebben die ze kunnen gebruiken.'
'Dat zullen we bij de spelen wel zien,' antwoordde
Katlinel, ter­wijl ze glimlachend verder reed.
Er kwam een andere chaliko naast de hare lopen terwijl ze
langs een plek reed die volstond met tenten waarin
gedronken en gege­ten kon worden. Toen een dronken
wildeman wankelend naar buiten kwam en de teugels van
haar rijdier greep, was de ruiter op het andere beest al bij
haar nog voor ze zelf iets verdedigends had ondernomen.
Een mentale slag zond de lomperik struike­lend in de
armen van zijn joelende metgezellen die hem naar binnen
sleepten en ondertussen opgewekt verontschuldigingen
schreeuwden voor het veroorzaakte ongemak. 'Ik ben u
dankbaar, Verheven Heer,' zei ze, haar hoofd in de
richting van haar redder buigend.
Hij zag er goed uit, groot en breedgeschouderd. Hij droeg
een nauwsluitende kap met een vizier en daarboven een
kleine gou­den kroon. De kap bedekte zijn haar en hals en
viel over zijn schouders als een soort zeer korte cape met
uitgeschulpte en bestikte randen. Broek en hemd waren
diep violet. 'Het genoegen is aan mij, Verheven Vrouwe. Ik
ben bang dat sommigen van mijn landgenoten hun feest
te uitbundig vieren en daarmee op de zaak vooruitlopen.'
Ze bezag hem met openlijke verbazing terwijl ze samen
verder reden.
'U verrast me, Heer. Met uw hoofd zozeer bedekt, zag ik u
aan voor iemand van mijn eigen volk.'
'En dat zijn?' vroeg de ander, met een spoortje uitdaging
in zijn welluidende stem.
Katlinel bloosde en greep de teugels, klaar om weg te
rijden van deze kinkel. Maar de man stak zijn hand uit en
haar rijdier stond plotseling doodstil.
'Vergeef me mijn onbeschaamdheid, Vrouwe. Dat was
onverge­felijk. Maar het is overduidelijk dat uw schoonheid
zowel van menselijk als van Tanu-bloed afkomstig is. En ik
zie aan het groen en zilver dat u draagt dat u, net als ik,
tot de scheppers van illusies behoort en bovendien
iemand van ongewoon vermogen. Indien u uw terechte
boosheid over mijn grofheid een ogenblik wilde vergeten
in ruil voor de kleine dienst die ik u eerder bewees,
misschien zouden we dan nog een eindweegs samen
kunnen rij­den en met elkaar praten. Ik ben erg
nieuwsgierig naar uw volk.'
'En een gladde tong hebt u ook, Heer van de Firvulag!
Maar het is goed, u kunt een korte tijd met me meerijden.
Ik heet Katlinel, bijgenaamd de Donkerogige, en ik zit aan
de Hoge Tafel in de allerlaagste stoel, want ik ben de
minste onder de Groten der Tanu.'
'Dat zal dan niet lang duren!' Hij lichtte even de
bekroonde kap.
ik sta bekend als de heerser van de Weideberg. Mijn
domein ligt ver in het noorden, aan de grenzen van het
rijk der Firvulag. Ik heb nooit eerder de Grote Veldslag
bijgewoond. Mijn volk wordt zozeer in beslag genomen
door de dagelijkse zorg om te overle­ven, dat zij weinig
hart hebben voor deze religieuze spelen.' 'Een nogal
ketterse opvatting, dunkt me. Maar ik voel sympa­thie
voor die opvatting.'
'Zijn er dan onder u die geen deel uitmaken van de
krijgshaftige strijdcompagnieën?'
'Velen,' gaf ze toe, 'vooral onder gemengdbloedigen zoals
ik. Maar de kracht van de traditie blijft sterk.' 'Aha.
Traditie. Maar sinds kort lijken de oude gewoonten te wij­‐
ken. De mensheid, eens zo gehoorzaam en betrouwbaar,
komt in opstand tegen uw Hoge Koning.'
'En gaat een verbond aan met de Firvulag!' 'De Tanu
waren de eersten die mensen gebruikten. Waarom
zouden wij niet hetzelfde doen? Het is waar, wij Firvulag
zijn bekrompener dan de Tanu. De meesten van mijn volk
zouden niet eens een rijdier willen bestijgen en
vertrouwen liever op hun eigen stevige benen.'
'Maar u hebt geen hinder van dat soort scrupules?' 'Ik
word gedwongen realist te zijn, Vrouwe. Vertelt u me, is
het waar dat menselijke geleerden worden geëerd en
grootgebracht onder de Tanu? Dat hun specialistische
kennis wordt gebruikt om de eigen technische economie
te versterken?' 'Ik maak deel uit van de Hoge Faculteit
van het Gilde der Schep­pers. Veel wetenschap, behalve
de geneeskunde en de psychobiologie, vallen daaronder.
Bij ons werken heel wat menselijke geleerden die onze
jonge mensen helpen bij de praktische toepas­sing van
hun kennis. Landbouwdeskundigen, ingenieurs van allerlei
soort, biologen, zelfs specialisten in sociale wetenschap­‐
pen. Allemaal hebben ze hun talenten in dienst gesteld
van het Veelkleurig Land.'
'En genetici?' vroeg de Heer van de Weideberg zachtjes.
'Oh zeker.'
'Waren we maar geen vijanden,' zei hij, 'als we vrij waren
van vijandschap zouden we ideeën en hulpbronnen
kunnen uitwisse­len. Ik weet dat de Firvulag er veel te
bieden hebben. En de uwen . . . zouden zoveel voor ons
kunnen betekenen.' 'Maar dat zou niet gepast zijn,' zei ze.
'Nog niet. Niet zolang de oorlogszuchtige strijders het
konink­rijk domineren.'
'Ik moet u nu verlaten,' zei Katlinel.
'Wilt u terugkomen om nog eens te praten? Het duurt nog
lan­ger dan een week voor de Veldslag begint en wij
andermaal offi­cieel Aartsvijanden worden.'
Ze stak haar hand uit en hij nam die en groette ten
afscheid op ouderwetse wijze. Zijn lippen waren koud. Een
flits van meta­psychisch inzicht vertelde Katlinel dat ook
die illusoir waren. Maar de geest die in een ogenblik van
hoop voor de hare open­sprong, was verre van koud.
'Ik zal morgenavond terugkeren,' antwoordde ze. 'Moet ik
naar u vragen onder uw vrienden?'
'Weinigen hier zouden zich zo noemen.'
Zijn glimlach was tegelijkertijd kwetsbaar en
behoedzaam.
'Op deze plek zal ik u vinden. Het zou beter zijn als onder
de uwen niemand ervan wist dat u zichzelf hebt verlaagd
te spreken met Sugoll, Heer van de Weideberg die door
de mensen van de Oude Aarde ook wel de Feldberg wordt
genoemd.'
'Wij leden van de Hoge Tafel doen wat ons goeddunkt,'
ant­woordde Katlinel.
Ze gaf haar chaliko de sporen en begon het pad te volgen
dat van de zoutvlakte naar Aven leidde.

14

Gomnol volgde de infrarode vlek langzaam over de


zwartheid van de Catalaanse Golf.
'Nog steeds niets. En de Vliegende Jacht zal binnen het
uur zijn speurtocht naar dit gebied verplaatsen als ze
hetzelfde systeem blijven volgen. Weet je zeker dat de
saboteurs van plan waren vanavond aan land te gaan?'
'Godverdomme ja!' gromde Aiken. Hij hurkte op de grond
voor een spleet tussen twee kantelen en keek door een
doodgewone veldkijker. Ze bevonden zich samen op de
hoogste toren van het Gildehoofdkwartier. ' "Arriveer
vanavond. Laat telepathisch weten welke
ontmoetingsplaats het veiligst is. Dan kunnen we praten
over de beste manier om deze stad binnen te dringen.
Aanval in de vroegste uren van de maandagmorgen na
een dag rust en verkenning." Geef mij niet de schuld als
jouw spionnen niet in staat zijn hen te vinden.'
ik denk dat je vrienden hier al zijn,' zei Gomnol. 'Ze
zouden onopvallend langs de kust kunnen zijn
binnengekomen te mid­den van het verkeer dat uit
Tarasiah en Calamosk en Geroniah en de andere Spaanse
steden komt. Ze zouden naar het zuidwes­ten kunnen
hebben gezeild nadat ze van de Glissade kwamen om dan
met een boog langs de kust van Aven terug te komen. Als
ze daar op de kust zitten, zullen we hen zo nooit vinden
en Nodonn en zijn Clan evenmin, of ze nu kunnen vliegen
of niet. Daar zijn tientallen kleine kreken en inhammen
langs de noordelijke zijde van het schiereiland, allemaal
vol met grotten waar ze zich ver­borgen kunnen houden
voor de helderziende vermogens van wie dan ook.'
Hij schoof zijn grote kijker dicht.
'Je zult hier gewoon moeten wachten tot ze iets van zich
laten horen, ook al loop je dan de kans dat de Clan hen
eerder ontdekt. Wat jammer dat je sabotagevriendjes je
niet genoeg vertrouw­den zodat jij naar hen toe kon
vliegen om met hen te overleggen zodra ze het
Middellandse-Zeebekken hadden bereikt.' 'Houd je kop,'
zei Aiken. 'Ik probeer het patroon van Felice te vinden. Ze
is misschien nog niet goed genoeg om dat helemaal
verborgen te houden.'
'En misschien kan ze dat inmiddels ook wel! Dat is er
eentje met wie we zullen moeten uitkijken! En die grote
aap, die Stein. Als onze blokkade op zijn geest het niet
houdt, en als Culluket het herkent en samen met anderen
van de Clan probeert om Stein te kraken, dan zou dat wel
eens kunnen lukken. Ik kan me niet permitteren dat de
Clan aan de weet komt dat ik hiermee te maken heb en jij
evenmin. We zullen die Stein weg moeten wer­ken.'
'Gombol, houd op met dat gezeur.' De knoopachtige ogen
van Aiken glinsterden gevaarlijk. 'Die mentale blokkade
houdt het heus wel. Als jij probeert hem of Sukey te
doden, dan gaat het tussen ons niet door. Snappie?'
'Maar al te goed. Maar ik moet je op het risico wijzen dat
we lopen. Als de Clan het bewijs te pakken krijgt dat wij
hen verra­den, dan zullen we buiten de wet worden
geplaatst. De regels van de Wapenstilstand of wat voor
codes dan ook van hun strijdreligie zullen ons dan niet
langer bescherming bieden. Ik weet hoe krachtig jij bent
geworden en dat is de reden waarom ik genoe­gen neem
met jouw leiderschap in deze zaak. Maar gezamenlijk
kunnen de geesten van allen die tot de Clan behoren jou
en mij uitroeien als zo'n massale aanval onder leiding van
Nodonn ondernomen wordt. Ik heb meer dan veertig jaar
ervaring met de Tanu en jij bent hier pas drie maanden!
Als je niet naar mijn raad luistert, eindigt je kop ergens op
een staak, hoe groot je metavermogens dan ook mogen
zijn!'
De bedrieger kwam van zijn uitkijkpost omlaag. Er lag een
samenzweerderige glimlach rond zijn lippen die zijn
tanden in het duister deed glinsteren.
'Gombal, baby. Ik heb je verteld dat we vriendjes gingen
worden. Ik weet dat ik jou nodig heb. Alle duivels, man!
Zelfs als je niet de Heer der Bedwingers was en de slimste
intrigant in het hele koninkrijk, dan nog! Jij weet hoe die
halsringen werken! Wie wil er koning zijn zonder
onderdanen? Jij moet zorgen dat die din­gen uitje fabriekje
blijven stromen, schat. Jezus, man, ik knapte zowat uit
mijn cortex toen Elizabeth me vertelde dat die stomme
eenden jouw fabriek wilden opblazen! En dat ze ook nog
eens de tijdpoort willen sluiten! Niet alleen geen toevoer
meer van leven­de lichamen, maar we zouden ook nog es
alle futuristische speel­goed moeten missen! Geen
druppeltje echte whisky meer voor onze keeltjes!
Godnogantoe!' Gomnol lachte.
'Er is weinig kans dat hun plannetjes nu slagen. Jij en ik en
de Tanu mogen dan hier en daar van mening verschillen,
maar over de waarde van de poort en de fabriek zijn we
het eens. Zelfs Nodonn zou zich niet tegen de koning en
de publieke opinie kun­nen verzetten door dat soort
bedreigingen al te licht op te vat­ten.' 'Maar hij zou kunnen
proberen in onze plannen te wroeten,' waarschuwde
Aiken. 'Zoals hij dat deed toen we Delbaeth ach­‐
ternazaten. Hij zal z'n best doen de indruk te wekken dat
hij degene is die al die intriges ontdekt en doorheeft en
die ongein kunnen we natuurlijk niet hebben. We moeten
deze menselijke saboteurs in onze eigen handen krijgen
terwijl ze bezig zijn met hun verraad, zodat wij kunnen
laten zien wat voor trouwe bur­gers wij zijn.'
'Het zou misschien verstandiger zijn om de saboteurs
gevangen te nemen zodra we hun schuilplaats weten.
Maar ik geef toe, jouw idee heeft ook voordelen. Ik heb
gezorgd dat er neutrale waarnemers zijn. Heer Bormol
van Roniah en de Heer der Zwaarden, om onze briljante
verdediging gade te slaan. Ze horen beiden bij het Gilde
der Bedwingers en kunnen getuigen van mijn strijdlust
voor het geval dat intrigerende heethoofd van een Imidol
toch nog zou willen beweren dat ik samenspande met de
invallers.'
'Ik wilde dat ik erbij kon zijn om te helpen.' Aiken sprak zo
overtuigend als hij kon. 'Maar jij kunt niet vliegen en één
van ons moet persoonlijk de actie bij de tijdpoort
verhinderen. Het is niet voldoende om alleen maar de
kasteelbewaarder te waarschuwen om er dan maar het
beste van te hopen. Die Madame Guderian is geen
warhoofd, aan de manier te zien waarop ze Finiah hebben
aangepakt. Ze heeft vast iets slims bedacht.
Waarschijnlijk iets in de vorm van afleidingen om zelf
onzichtbaar bij de poort te kunnen komen. Maar als ik
erbij ben om haar illusies door te prikken, dan maakt ze
geen kans, wees daar maar niet bang voor!' Daarna
voegde hij er rustig aan toe: 'Zorg jij er maar voor dat je
het met die Felice even goed doet, Gombal.' De Heer
Bedwinger plaatste het beschermkapje over de infraro­de
zoeker. 'Ik heb de beste menselijke dragers van goud voor
haar klaarstaan. IJzeren wapens zullen de saboteurs tegen
hen niet helpen.' Vervolgens vroeg hij nonchalant: 'Wat
denk jij dat er van de Speer en het vliegtuig terecht is
gekomen na de aan­val?'
Aiken haalde zijn gouden schouders op. 'Geen flauw idee!
Maar het is zo zeker als wat dat ze ze zouden hebben
gebruikt bij andere acties als ze nog steeds operationeel
waren. Ik dacht dat Velteyn beweerde dat hij het vliegtuig
naar beneden had gehaald?'
'Hij zei dat zijn vuurballen het vliegtuig waren
binnengedron­gen,' corrigeerde Gomnol. 'Maar niemand
heeft het ding zien neerstorten en er is ook nooit een
wrak gevonden. We moeten beslist uitvinden wat ermee
is gebeurd. Als dat wapen en de vliegmachine nog
bruikbaar zijn, dan zijn wij in grote moeilijk­heden, mijn
jongen.' 'Kom nou,' zei Aiken spottend. 'Als ze die straler
en het vliegtuig nog hadden, zouden ze dan met een
rivierboot naar het zuiden komen afzakken om deze
belachelijke aanval op jouw fort te beginnen?'
Het klonk heel redelijk. En zijn geest was perfect
afgeschermd. 'Je hoeft je nergens ongerust over te
maken. We zullen het hele verhaal wel uit Felice en haar
zootje ongeregelde bandieten per­sen en jij hoeft alleen
maar te zorgen dat je ontvangstcomité en de waarnemers
klaarstaan. En zie dat je een paar gevangenen overhoudt
om te ondervragen, oké? Zelfs als die vlieger en dat
kanon inmiddels op de schroothoop liggen, dan zou het
nog mooi zijn om te weten waar ze vandaan kwamen.
Misschien is er meer!'
Beide vreemde vrijers keken elkaar geruime tijd aan.
Geen van beiden konden ze bij de ander iets ontdekken
dat leek op bedoe­lingen die geheim werden gehouden. Ze
waren beiden experts. 'Wel, ik ga nog wat rondneuzen,'
zei Aiken ten slotte. 'Ik ga naar beneden naar de kust.
Dan ben ik klaar als Felice en haar bende zich melden.'
Hij wuifde met zijn hand en verdween. Een mot met lange
vleu­gels en een bleekgroene kleur fladderde van de hoge
toren langs de noorderklippen naar beneden en vloog
over de duinen en de inhammen naar de kust van de
Catalaanse Lagune.
O Aiken.
Hé. Ben jij dat schatje? Lang niksvanjegehoord! Dacht dat
je vertrokken was.
Hoe kon je Stein/Sukey gepakt door Culluketdemartelaar?
Elizababy lees me niet verkeerd! Geef mij niet de schuld
dat ik het rottigste heb moeten doen onder die
omstandigheden. Sukey verraadde zichzelf aan koningin
over Stein. Zo kwam Culluket erbij. Opties voor mij: (1)
Laat Cull Stein nemen; (2) vechten & beiden voor de bijl
gaan. Ja? Ja! Maakte goeie mentale blokka­de. Stein zal
anderen/mij niet verraden. Hij/Sukey nu veilig. Cull denkt
alles te weten. Voor Veldslag maak halsringen los breng
samen naar veilig liefdesnest met ongeboren Steinling
nog lang en gelukkig. En Gomnol?
Elizaslimmebeth dat weet je wel.
Aiken Drum + Gomnol = Koningjij en Grootvizierhij.
Waarom niet?
Sta je onderzoek toe?
Kun jij niet over lange afstand en ik ben nu te druk om te
komen. Wat aan hand geen vertrouwen meer kleine
YankeeMerlin? Niet verbonden met Mordred.
Wie hij? En waarom jij zorgmaken hoe dan ook Grote
Geflipte Meester?
Aiken verraadt onzevrienden niet. Niet alleen om hen ook
voor jezelf. O bedrieger niet zelf bedrogen aan het eind
lieve Aiken doe het niet.
Rustig nou Elizaballonnebeth. Als ik koning alles goed
maar kom niet tussen ambities van goden/supermensen
anders jij bedolven onder moloch gesnopen?
O jij Aiken doe wat je doen moet maar wee jezelf om wat
je moet doen.
Jouw orakels pijn ammereet. Zorg jij maar voor jezelf en
kijk uit. Je hebt nu je ballon maak dat je wegkomt! Maar
laat mij met rust niets stopt me nu meer jij niet Breede
niet aartsengel Nodonn niet oude GroepGroen
vrindjesvanme niet zelfs chocoladecryptonite
sodenondejuniet. . .!
Elizabeth?
Ben je weg?
(Gelach).
De langvleugelige mot volgde de roep naar een diepe grot
aan een inham op de noordelijke kust van Aven. Net als
de Firvulag wisten de saboteurs dat ondergronds gaan de
beste manier was om ontdekking door de Tanu te
ontlopen. Felice leidde Aiken naar hen toe langs een
bewustzijnsdraad die keurig met zijn eigen persoonlijke
patroon verweven was en die door niemand anders kon
worden ontdekt. Toen het kleine, in goud geklede figuurtje
met een geluidloze plof ineens aan de andere kant van
hun verborgen kampvuur te voorschijn trad, stond Felice
daar in haar gestolen blauwglazen wapenrusting die Oude
Man Kawai aan haar lengte had aangepast. Ze droeg de
Speer in één gehandschoende hand en haar ogen
straalden moordlustig. 'Heb je hun een tip gegeven?'
Haar mentale greep sloot om hem heen als een bereval.
'Ik? Ik.’
Hij wrong zich in haar klauwen. Ze was sterker dan hij had
verwacht. Heel wat sterker. Hij zou los kunnen komen,
maar was het verstandig om hen te laten merken hoe ver
zijn eigen krachten waren gegroeid? En kijk verdomme
wat had ze nou uitgehaald? Een grote toeter van een
rotsblok als een kurk in de grotopening! Waar was dat
vandaan gekomen, zo stilletjes, zo ineens? Sodeju, kon ze
soms ook scheppen of was dit gewoon die goeie ouwe PK
goed slim gebruikt?
'Felice, baby, wat een keleretroep maak je. Yhhh. Laat me
los, godallemachtig! Ik heb hun niks verteld! Geef me
tenminste de kans om het uit te leggen!'
Ze maakte haar greep wat losser. Een grote kooi van
bleekblauw licht sloot zich om hem heen. (Ze kon dus
scheppen!) Voor het eerst schonk hij aandacht aan de
anderen die om haar heen ston­den, vermomd als
bewakers en dienstboden. Hij herkende enkel de non.
'Amerie!' riep de glanzende jongeling, 'vertel haar dat ze
me moet laten praten!'
'Praat vlug dan! Bedriegertje!' zei Felice. Hij leek zijn
onschuld voor die furie met haar gouden halsring bloot te
leggen. Stein en Sukey, zij hadden onbewust hun mond
voorbijgepraat en de boel verraden, hij niet. Omdat de
informa­tie die hij Felice gaf in principe op waarheid
berustte (en omdat hij een meester was in het verbergen
van de naden die waarheid van halve waarheid en leugen
scheidden), kon het meisje in zijn verhaal geen spoor van
een fout ontdekken, ook al omdat dat metavermogen bij
haar het minst was ontwikkeld. Nog steeds blazend van
wantrouwen, maar tegen haar instinc­ten in overgehaald,
liet ze de kooi van astraal vuur oplossen en maakte hem
vrij.
Aiken haalde een sneeuwwitte zakdoek uit zijn gouden
pak te voorschijn en bette zijn voorhoofd.
'Lieve God, jij bent een bruut, Felice! En je hebt pijlsnel
geleerd hoe je die halsring moet gebruiken.' Ze gaf hem
geen antwoord.
Aiken trok zijn meest innemende gezicht en wendde zich
tot de anderen.
'Alles is voor mekaar, jongens. We hebben binnen een
helper, iemand met een gouden halsring die al jaren doet
alsof hij trouw is, maar die in werkelijkheid heeft gewacht
op de kans om één keer een goede klap namens de
mensheid uit te delen. Hij zal het slot onbruikbaar maken
dat op een kleine dienstingang zit, die in geen jaren is
gebruikt. Een tijdlang hadden ze de gewoonte om al hun
rommel door die deur zo over de klippen naar beneden te
donderen, snap je? Het pad naar die deur is aan de
krappe kant, maar je kunt eroverheen. Ik heb het
geprobeerd. Je zult er van bovenaf op moeten komen,
vanuit de stad. Om achteraf weg te komen, moet je naar
beneden, voorbij die oude vuilnishoop en dan de
moerassen in. Met een beetje geluk ontstaat er zo'n
kabaal en verwarring dat jullie hier alweer veilig terug zijn
voor zij merken wat er aan de hand is.'
Met een goochelaarsgebaar haalde hij een groot vel
durofilm uit een andere zak.
'Kijk! Ik heb voor een complete kaart gezorgd! De stad, de
Gildegebouwen, het interieur van het hoofdkwartier en
hier de rou­te van die dienstingang naar de vertrekken
waar de halsringen worden vervaardigd. Kijk, hier zitten
jullie, dat is die oude stort­plaats en daar is het
hoofdkwartier, precies op de rand van de klip en de deur.
Jullie kunnen het beste de stad ingaan in deze
vermomming—prachtig trouwens, moet ik zeggen—en
zorgen dat je in het groen terechtkomt westelijk van de
gebouwen die je hebben moet.'
Hij spreidde de kaart uit op de vloer en de meesten van
de sabo­teurs hurkten neer om die te bestuderen. Maar
Felice zei: 'En de Speer?' Aiken deed onverschillig.
'Oh. Natuurlijk. Is het dat ding dat je daar hebt? Grote
opdon­der, lijkt me zo.'
'Als wc dat weer aan de gang krijgen,' zei het meisje,
'kunnen we het hoofdkwartier vanuit de verte raken en is
het helemaal niet nodig om er binnen te dringen.'
'Snappo! Groot gelijk. Ik was dat ouwe kanon bijna
helemaal vergeten omdat we toch al iemand binnen
hadden en de voordeur open zodat we bij wijze van
spreken zo naar binnen konden wan­delen.'
'Wie is dat?' vroeg de grootste van de desperado's. Hij
droeg een blauwe mantel en een halve bronzen
wapenrusting en zag eruit als een kapitein van een
provinciaalse garde. Aiken fronste ongerust.
'Ik kan je zijn naam niet vertellen. Wanneer iemand van
jullie gevangen wordt genomen, dan zou je zijn naam
moeten verra­den, hoe dan ook. En dat mag niet
gebeuren. Die knaap is rijke­lijk bedeeld met metafuncties
en neemt bovendien een hoge posi­tie in. We kunnen hem
later in andere acties nog heel goed gebruiken, snap je.
Nou lame es goed nadenken. Zoals ik al zei, ik was die
Speer glad vergeten. Zal niet makkelijk gaan, maar als ik
hem zou kunnen repareren en onze man daar binnen
waar­schuwen dat hij moet maken dat hij wegkomt...'
Zonder een woord te zeggen gaf Felice hem de grote
glazen lans. Commandant Burke bracht de krachtbron en
de kabel te voor­schijn die ze vanaf Verborgen Bron in een
leren draagkist had­den meegenomen. Aiken streelde het
blauw gelakte wapen met vaardige vingers, duwde het
beschermkapje weg en inspecteerde de knoppen terwijl
hij het wapen onder zijn rechteroksel hield. Hij deed alsof
hij richtte op het rotsblok dat de ingang afsloot en vuurde.
'Pam!' riep hij uit.
Een aarzelend klein vonkje, niet veel groter dan een
vuurvlieg, kwam uit de loop te voorschijn en dreef meer
door de lucht dan het vloog. Het raakte uiteindelijk de
rots en vormde daar een machteloos hoopje roodgloeiend
stof.
'Dat was dan het herladen met mijn geestkracht!' grapte
hij met een knipoog. 'Laten we dan maar es naar die
sapdoos kijken.' Hij probeerde verschillende stukken
gereedschap uit op de vreemd verzonken sluitingen van
de batterij. 'Daar heb ik meer voor nodig dan ik bij me
heb om die open te krijgen,' zei hij ten slotte. 'Ik zal je
vertellen wat ik doe. Ik veran­der dit ding in een strootje
en mezelf in een vogel en vlieg ermee terug naar mijn
werkkamer. Als ik het openkrijg en erachter kom hoe het
weer moet worden opgeladen, breng ik het hier morgen
voor middernacht terug en waarschuw ons vriendje
daarbinnen. Dan kunnen jullie die plek vanuit de lagune
opbla­zen. Maar ik geef een waarschuwing om
vierentwintig uur pre­cies als het niet lukt en dan gaan
jullie door met het andere plan. Hoe klinkt dat?'
Zijn ogen gingen gretig van de een naar de ander. 'Ik
denk,' zei Felice, 'dat we iedere beslissing uitstellen totdat
jij hier met de Speer terug bent. Of hij nou werkt of niet.
En ik denk dat je met ons mee moet gaan als we de
fabriek aanvallen.' 'Ik zou niets liever willen,' antwoordde
hij doodernstig. 'Maar ik word verwacht op een banket in
het paleis ter ere van de komende Veldslag. Die lui
beginnen gewoonlijk pas om midder­nacht te eten. En ik
kan daar niet wegblijven. Ik ben een van de belangrijkste
mededingers in de lichtste menselijke gewichts­klasse.'
'Dit bevalt me helemaal niet,' zei Felice. 'Je vertrouwt me
nog steeds niet.' Verdriet bewolkte het gezicht van de
oplichter. Hij gebaarde naar de kaart. 'Wat had ik dan nog
meer moeten doen?'
'Je hebt het allemaal al voor elkaar, is het niet?' zei ze
schalks. 'We hoeven alleen maar jouw rode lijntjes op de
kaart te volgen. De tijd is al vastgesteld, de route ligt
klaar, de vluchtweg gepland. Wat zou je ervan zeggen als
ik je vertelde dat we op onze eigen manier en onze eigen
tijd daar binnendringen? En helemaal niet op maandag?
Gewoon om er zeker van te zijn dat er geen nare
verrassingen achter die vuilnisdeur op ons wach­ten?'
Hij hief zijn handen ten hemel.
'Het is jouw spelletje, baby, niet het mijne. Maar zonder
die laser en zonder een mannetje van mij die je opendoet,
heb je een verdomd grote blikopener nodig om dat fort
binnen te komen. Nog afgezien van het feit dat het lastig
zal worden om dat syn­chroon te laten lopen met de actie
van Madame bij de tijdpoort.'
'Felice, misschien kan ik met hem meegaan?' stelde Burke
voor.
'En hoe wou je ons dan laten weten als er iets aan de
hand was?' Haar stem klonk sarcastisch. 'Telepathie
misschien via je gebro­ken grijze halsring?
'Ga dan zelf mee,' suggereerde Aiken.
De anderen braken los in een storm van protest.
'We zullen ons voorlopig moeten houden aan jouw plan
wat de Speer betreft,' zei Felice ten slotte, 'maar God zij je
genadig als dit een van jouw stiekeme rottrucjes is, Aiken
Drum!'
'Gelul!' zei de gouden man. Hij pakte de Speer en de
zware batterij op alsof het speelgoed was en hield zijn
hoofd schuin in de richting van het rotsblok dat de
opening barricadeerde.
'En, ben je een dame en doe je deur open voor een jonkie
met de handen vol?'
Felice kruiste haar bepantserde armen voor de borst en
liet een vrolijk gelach horen.
'Waarom laat je ons niet eens zien hoe jij dat zou
aanpakken, Glimbroekie!'
Aiken liet een gekwelde zucht horen. Hij keek in de
richting van de grotopening en stak zijn tong uit. De
massa minerale steen leek ineens doorschoten met
duizenden kleine gaten die groter en groter werden tot er
van het rotsblok niets meer over was dan een web van
stenen draden. Ook dat laatste viel het volgend ogenblik
onder zijn eigen gewicht in elkaar waarbij het een geluid
maakte alsof er glas werd gebroken.
'Slordig vakmanschap hier,' merkte de grappenmaker op.
Hij veranderde in een nachtzwaluw. Kutuk! Kutuk! De
vogel liet een spottende roep horen terwijl hij in de nacht
naar buiten vloog met een strootje en een plukje mos
tussen de poten. Niemand van de mensen in de grot kon
zien in welke richting hij vloog: recht naar het noorden en
het vasteland van Europa.
Gombal? Ja Aiken?
Ze hebben het hele verhaal geslikt met alles erop en
eraan. Pre­cies zoals we gepland hebben. Ze zullen een
tijdje blijven rondlummelen als ze morgennacht niets van
mij horen. Maar dan zullen ze denken dat een of ander
monster mij heeft opgevreten en doorgaan met hun eigen
plan. Wat kunnen ze anders? Zorg jij dat je klaarstaat bij
de achterdeur als ze komen. Felice draagt een blauwe
wapenrusting en ze barst van de metafuncties. Zorg
ervoor dat jouw jongens zo zwaar mogelijk zijn
afgeschermd. Behalve haar zijn er nog zes mannen,
vermomd als bewakers en twee vrouwen verkleed in
jurken met die strepen. Die hebben geen van allen enige
mentale vuurkracht. Je moet hen makkelijk kunnen
tegenhouden als je uitkijkt voor ijzer. En Felice?
Doe wat je doen moet en pas op je mooie voetzoeker. Ik
begrijp het. Jij gaat nu naar kasteel Doortocht?
Op rappe kleine vleugels. Tijd zat. Heb jij morgen maar
een rustige dag en zorg ervoor dat de welkomstmat
uitgeklopt voor ze klaar ligt. Bye-bye! Bon voyage voor
jou Aiken Drum.
ik wist het! Ik wist het!' barstte Felice uit.
'Het is dertig minuten na middernacht,' zei Uwe. 'We
moeten nu gaan. We zullen minstens drie uren nodig
hebben om in de stad te komen, zelfs als we rijdieren
kunnen bemachtigen bij de havens. En dan moeten we
nog bij die klippen zien te komen. We kunnen niet langer
op antwoord van Aiken blijven wachten.'
'Het is een valstrik,' hield het meisje vol.
'Probeer nog één keer contact te maken,' drong Amerie
aan, 'met hem en met Elizabeth.'
Felices wilde bruine ogen leken zich op een ver verwijderd
beeld te richten. Ze hield haar vingers tegen de gouden
halsring. Al de anderen wachtten.
De kleine atlete leek kleiner te worden dan ooit, ondanks
de pracht van haar wapenrusting.
'Niets. Geen Aiken. Geen Elizabeth. Niets. We kunnen niet
gaan. Het is een val. Ik weet het zeker.' Commandant
Burke torende hoog boven haar uit. 'Dat kleine gouden
jong heeft misschien een rotstreek uitge­haald. Maar zijn
zwijgen kan ook op andere manieren worden verklaard.
Misschien bevindt hij zich in een positie waarin hij zijn
telepathische vermogens niet durft te gebruiken.
Misschien zijn er buitenaardsen bij hem die hem mee
hebben gesleept naar dat feest voor hij iets aan jou kon
doorgeven. Dat kan toch?' 'Nee! Ik bedoel. . . misschien.'
Ze kreeg een hopeloze uitdrukking op haar gezicht. 'Oh,
Peo. Het hangt allemaal van de kracht van zijn vermogens
af. En ik weet hier allemaal nog veel te weinig van om te
kunnen beoorde­len of hij ertoe in staat is of niet. Maar ik
neem aan dat je gelijk kunt hebben.'
'In dat geval zullen we ermee door moeten gaan,' zei de
Indiaan.
'Kunnen we niet wachten? Eerst dat hoofdkwartier in het
dag­licht met eigen ogen bekijken? Zelf een plan maken
om er bin­nen te komen . . .? Mijn PK en de hele rest
worden steeds ster­ker, jongens! Ik denk zelfs dat ik die
bewakers voor de deur om de tuin kan leiden zodat we
door de voordeur naar binnen kunnen lopen. Jezus, in
deze blauwe uitmonstering en met jullie als escorte zie ik
er gewoon uit als een willekeurig lid van het Gilde, als we
toevallig door een of andere grote jongen worden gezien.
En ik kan jullie allemaal makkelijk verborgen houden als
dat moet. Goeie God, ik maak van die halsringenfabriek
één grote klont jam als ik dicht genoeg bij ben. Niet met
donderslagen! Maar zachtjes en langs een omweg met PK
om de muren te laten smelten! Op die manier kunnen we
de benen nemen voor iemand in de gaten heeft wat er is
gebeurd. Maar niet door die deur van Aiken. We nemen
een van de ramen aan de noordoostelijke kant, zover bij
die deur vandaan als we maar kunnen. Dat moet niet
moeilijk zijn met mijn PK en Basils klimspullen.'
Commandant Burke aarzelde.
'Als Felice er zeker van is dat haar vermogens op die taak
bere­kend zijn,' kwam Uwe ertussen, 'dan zie ik geen
reden waarom we haar plan niet vannacht zouden
uitvoeren. Khalid kent de stad. We kunnen een volstrekt
andere weg nemen dan die door Aiken Drum is
uitgestippeld. Het Gildegebouw is heel groot. Als ze bij de
achterdeur in een hinderlaag liggen, dan zijn ze op andere
plaatsen misschien minder voorzichtig.' Felice gaf een
kreet van vreugde en kuste de grijsgebaarde man.
'Dat is het! Zolang we de blauwdruk van die grapjas maar
niet volgen, ben ik klaar om nu te gaan!' 'Is de rest het
ermee eens?' vroeg Burke. Er klonk instemmend
gemompel.
'Laten we dan onze rokken opschorten en onze
vermommingen in orde maken. We gaan naar de haven
om een stel paarden, ik bedoel chaliko's, te stelen. Als
mijn toekomstige voorouders me nu eens bezig konden
zien.'

15

'Maak plaats! Maak plaats voor de Verheven Vrouwe


Phyllis-Morigel!' riep de kapitein luidkeels.
De menigte blootnekken, dragers van grijs en
goedgeklede Firvulag, die samendromde op het centrale
plein van Muriah week net ver genoeg uiteen om het
bereden gezelschap door te laten. Zelfs in de vroege uren
na middernacht was het hier een drukte van belang, een
plek voor handel en vermaak. Het Kleine Volk bestond
traditiegetrouw uit nachtbrakers en hier in het zuiden,
waar overdag de temperaturen rond het Middellandse-
Zeebekken opliepen tot waarden die maar amper voor
mensen te ver­dragen waren, zag men de Firvulag
voornamelijk bezig in de uren tussen zonsonder- en
zonsopgang. En zij die aan hen wilden verkopen hielden
uiteraard hetzelfde schema aan. Daarnaast waren er ook
genoeg Tanu en mensen met gouden ringen op het plein.
De meesten waren, net als Vrouwe Phyllis-Morigel en haar
gevolg, nog maar net in de hoofdstad aangeko­men en
waren op zoek naar logies en onderdak. Sommigen van
de Groten verbleven in het paleis, anderen werden
onderge­bracht bij verwanten; de beste vechters trokken
naar de pavil­joens die op de bestrooide racebaan waren
opgetrokken ten noordwesten van de stad, zodat ze daar
hun krijgskunst door training op peil konden houden. Maar
de bezoekers die niet van tevoren hun accommodatie
hadden geregeld, deden gewoonlijk wat Vrouwe Phyllis nu
deed: zij maakten, zoals hun goed recht was, aanspraak
op de gastvrijheid van hun Gilde. Zij en de acht leden van
haar gevolg reden ongehinderd het grote voorplein op dat
bij het Gildegebouw der Bedwingers behoorde.
Stalknechten zorgden voor hun rijdieren. Een stadse
majordomus met zilver, ombewogen te midden van de
overstelpende drukte, wees de vrouw en haar
persoonlijke bedienden een suite toe in een van de
bijgebouwen, de gewapen­de mannen werden naar de
barakken verwezen. Felices overredende krachten
wierpen zich direct over het wilsvermogen van de
nietsvermoedende majordomus. 'We zullen nu ons respect
betuigen aan die leden van de Hoge Faculteit van het
Gilde, die nu nog aanwezig zijn, voor we ons
terugtrekken. Wij komen van het beklagenswaardige
Finiah en we hebben broederlijke ondersteuning en
sympathie dringend nodig. Het zal u een genoegen zijn
ons persoonlijk naar het hoofdkwartier te begeleiden.'
'Het zal mij een genoegen zijn,' herhaalde de man
mechanisch, 'u persoonlijk naar het hoofdkwartier te
begeleiden.' Hij ging hen voor door de tuinen en over het
plein dat voor het hoog oprijzende bolwerk lag. De vesting
was volgehangen met extra lichten en was een en al
gloed van blauw en amber. Nie­mand besteedde enige
aandacht aan de nieuwkomers. De geest van Felice werd
duidelijk overschaduwd door haar verdriet. Van haar
standaard met de raaf, gedragen door Burke, zwierden de
lange linten in zilver en zwart, het symbool van de Tanu
voor rouw.
Ze arriveerden bij de bewakers aan de hoofdingang. De
major­domus zei: 'Deze Verheven Vrouwe zal zich voegen
bij de Hoge-Faculteitsleden.'
'Wij zullen je volgen,' vertelde Felice hem. 'U zult mij
volgen,' zei de bewaker.
De majordomus boog en trok zich terug. Felice en de
anderen liepen tussen rijen bewakers met blauw gouden
maliënkolders door. Ze stonden aan weerskanten en
zagen eruit als starogige etalagepoppen. Andere mensen
waren er nergens te zien. Tanu evenmin. Het brons van
hun gestolen kurassen tinkelde zachtjes. Bij iedere stap
die Felice zette, rinkelden haar met juwelen bezette
sporen tegen de marmeren vloer. Ze liet het vizier van
haar bekroonde saffieren helm zakken. Alsof ze haar
mentale commando hoorden, ontblootten de anderen
tegelijk hun ijzeren wapens die in met goud beklede
houten scheden verborgen had­den gezeten. Uitneembare
bogen kwamen onder mantels te voorschijn; twee van de
mannen gaven reservebogen door aan de
'dienstmaagden', die nu hun overmantels afwierpen.
Daaronder kwamen halve pantsers te voorschijn.
Ze bestegen een grote trap. Nog steeds waren er geen
andere Gildeleden te zien. Felice riep zich het beeld van
Aiken Drums kaart voor de geest en probeerde daarna
hun positie met behulp van haar vérziendheid te
controleren. Maar dat was haar te veel en enkel Khalids
gevoel voor ruimte verhinderde dat ze in dat netwerk van
gangen de weg kwijtraakten. Vérvoelen en zoeken waren
subtiele eigenschappen die veel ervaring vereisten. Over­‐
reding en psychokinese daarentegen hadden altijd al
binnen de atlete gesluimerd en hadden daar als
onderdrukte oerwoudplanten lang gehunkerd naar licht en
vochtigheid. Felice kon de bewaker die hen voorging
makkelijk onder controle houden. Op precies dezelfde
manier had ze het bewustzijn geneutraliseerd van de
dertig andere grijzen die ze voorbij waren gekomen sinds
ze het hoofdkwartier waren binnengegaan. Maar nu . . .
Een bronzen deur zwaaide open. Een Tanu-vrouw in een
mari­neblauwe japon kwam de gang in, bleef staan toen
ze de stoet in het oog kreeg en verzond haar
telepathische groet. Gegroet OverredendeZuster door
Ninelva laat ik u helpen zoe­ken ...
'Peo!' schreeuwde Felice. 'Ik kan haar maar heel even
vasthou­den!'
De grote Indiaan stapte voorwaarts. Zijn gezicht onder de
bepluimde rand van zijn ronde bronzen helm stond
onbewogen. Hij trok een kort ijzeren zwaard, trok de
vrouw met een arm naar zich toe alsof hij haar wilde
omhelzen en zond de punt van zijn wapen vanonder haar
ribben omhoog naar het hart. De bewaker die hen voor
was gegaan stond er rustig bij, een robot die op orders
wachtte.
'Heeft ze iemand kunnen waarschuwen?' vroeg Burke.
'Nee,' zei Felice. 'Terug door die deur met haar en dan
maken dat we hier wegkomen. We moeten nog een heel
eind.' Ze begonnen de gang uit te lopen, sloegen een
hoek om naar rechts en vervolgens naar links. Niemand
anders behalve Khalid zag nog kans zich te oriënteren.
Ondertussen passeerden ze gro­te deuren en zwaar
gebeeldhouwde poorten. Het licht werd hier zwakker. Af
en toe kwamen ze voorbij een afdeling bewakers die geen
acht op hen sloegen. Ten slotte stonden ze voor een
werke­lijk massieve, dubbele deur, meer dan tien meter
hoog waarop het embleem prijkte van een heraldisch
mannelijk masker. De deur werd geflankeerd door zes
grijzen in volle blauwglazen wapenrusting.
'Dat moet het zijn,' mompelde Felice. Ze zond een bevel
naar die ene bewaker die onbewust van alles hen nog
steeds voorging: maak de toegang naar deze fabriek voor
ons open. Dat kan ik niet doen. Geen enkele grijze kan dat
doen. 'Shit!' vloekte de kleine vrouw. 'Ga achteruit jullie!
Hoop er maar het beste van!'
De zes bewakers naast de deuren draaiden zich
gelijktijdig om en marcheerden af als fonkelende
mechanische poppen, gevolgd door de grijze die hen tot
hier had gebracht. Nu stond Felice alleen voor de grote
bronzen deuren, haar gehelmde hoofd in de nek, beide
vuisten tegen haar lichaam geklemd. Het gepolijste gele
metaal rond de sloten werd groenig en toen blauw,
vervol­gens gevlekt purper en begon daarop de gloeien
toen de kracht van haar psychokinetische vermogen de
moleculen van het metaal steeds sneller deden vibreren.
Binnen dertig eindeloos lijkende seconden smolt het
metaal.
De anderen keken verstard toe, hun ijzeren wapens
gereed. De hitte van het smeltende metaal en de
prikkelende stank ervan dreef hen achteruit terwijl het
kleine figuurtje van Felice voor hen de blauw glinsterende
armen hief en de deuren dwong om open te zwaaien.
Daarachter heerste duisternis. Felice stapte naar voren
zonder te letten op het nog vloeibare metaal dat de
bodem bedekte. Een uitbarsting van blauw vuur leek de
uitgestrekte duisternis achter de deuren te doorlichten.
Nog een, dieprood en één in violet. Gloeiende beelden in
menselijke vorm bijna tweemaal zo groot als de kleine
Felice. Er kwamen meer flitsen in groen en rozig goud en
dreigend rood, allemaal verborgen in het duister. Er waren
er veel. Vijftig, misschien wel zestig stonden daar in het
midden met hun zwaarden en schilden geheven, hun
vizieren open zodat de saboteurs de verachtelijke
glimlach van triomf konden zien in de buitenaardse ogen
van de Clan van Nontusvel.
'Ik ben Imidol,' donderde de stem van hun leider in het
blauw. 'Jullie dood!'
Felice zond een vuurbal met een omvang van drie meter
op hem af. 'IJzer!' schreeuwde ze: 'IJzer! Ik haal het dak
naar bene­den!'
Vier explosies deden de gang schudden. De van juwelen
schitte­rende Tanu kwamen uit het grote vertrek te
voorschijn als enge­len der wrake. De indringers schoten
hun pijlen af. Er weerklon­ken kreten van ontzetting,
meteoren vielen, ballen vuur schoten heen en weer.
Daartussendoor het diepe gerommel van ineen­stortend
metselwerk, de lucht van ozon, stof, vuil en
braadvlees. ,, ,
Amerie stond met haar rug tegen de verste muur van de
gang. Ze was verblind door de rook en de stank van
metaal en ze schoot haar pijlen op goed geluk in de
richting van die grote, gloeiende gedaanten. Stoten
emotionele energie smakten tegen haar onbe­schermde
geest.
Het conflict was niet alleen fysiek, maar ook psychisch.
Geluk­kig voor haar bezat zij geen sluimerende
metafuncties waardoor ze van die geestelijke strijd enkel
de grootste erupties vagelijk gewaarwerd. Toen haar
pijlenkoker leeg was, greep ze haar korte lans in beide
handen, droeg haar ziel op aan Jezus en maakte zich
gereed om te sterven.
Met donderend lawaai kwam een muur omlaag, die
gelukkig niet boven de gang instortte, maar in het
fabrieksgedeelte. Alle metalichten in de gang waren
uitgegaan en nu werd het strijdto­neel enkel verlicht door
de gloeiende pantsers van de Tanu, de uitbarstingen van
astraal vuur en de gloed van poelen gesmolten metaal. Er
hing een verstikkende rook. Amerie viel op haar knieen op
zoek naar vlagen frissere lucht laag bij de grond. Daar lag
van alles, uiteengespatte brokken kalksteen, fragmenten
van pantsers en maliënkolders van gescheurd brons en
zachtere, donkere vormen die glinsterden en bloedden.
Langzaam kroop Amerie door die hel van rook. Het
baardige gezicht van Uwe Guldenzopf werd een ogenblik
zichtbaar toen een vuurgloed opsprong. Het hoofd lag
vlak bij de muur. Het lichaam was nergens te zien.
Snikkend, de met ijzer beslagen speer nog steeds in haar
handen, liep ze langs de muur. Er klonken meer
ontploffingen achter haar, gevolgd door een geluid als
van een lawine. De stem van een vrouw liet wanhopig
hoge kreten horen alsof een sirene waarschuwde. Een
grote, rozig gloeiende vorm wentelde over haar hoofd
heen door de lucht in de richting van het centrum van de
strijd, gevolgd door een die groen en wit was. Het
mentale bombardement nam toe. Ze drukte zichzelf
tegen de vloer en was zelfs niet meer tot bidden in staat.
Een van haar voeten was compleet gevoelloos. De gang
vulde zich met een gebons dat de hersens gek maakte en
haar tanden deed klapperen. Zelfs haar ogen begonnen te
reageren op die mentale golf van pijn. De rook en het
vuur namen af, plotseling leek het hele strijdtoneel zich
van haar te verwijderen. Ze zweefde ineens boven haar
eigen lichaam—arme stakker—en zag dat één leren
schoen zwart verbrand was en nog steeds rookte, terwijl
het beschermende bronzen kuras op de rug een diep deuk
vertoonde ter hoogte van haar nieren. Haar rechterarm
lag van de elleboog tot de pols open en daar zag ze de
bleke glans van het rauwe, naakte bot.
'Waar wacht je op, engel?' vroeg ze uitdagend. Maar ze
stierf niet. Ze keerde weer terug in het gebeukte voor­‐
werp dat verslagen op de vloer lag en opende haar ogen.
Ze zag een kleine menselijke figuur in een glanzend
blauwe wapenrus­ting die over haar heen gebogen stond.
'Wat ben ik blij jou te zien!' riep ze uit, bijna vrolijk van
opluch­ting. 'Hebben we dan toch gewonnen?'
Een gehandschoende hand duwde het blauwe vizier
omhoog. Een man met een grote neus en humoristische
ogen keek op haar neer. Al glimlachend liet hij kleine
perfecte tanden zien. Maar zij had hem nooit eerder
gezien. 'Jullie hebben niet gewonnen,' zei Gomnol. Amerie
voelde hoe haar gekwetste lichaam van de vloer omhoog­‐
rees, gedragen door de psychokinetische kracht van Heer
Gom­nol, die terugwandelde naar het centrum van het
inferno terwijl zij achter hem aan zweefde als een
groteske opblaaspop. Waar hij liep werden de vlammen
voor hem uitgedoofd en de rook verdween. Zijn gezicht
gloeide en de glans ervan verlichtte de bouwvallen. Er
lagen bewegingloze reuzenvormen, de gloed van hun
pantsers nu gedoofd, te midden van kleinere lichamen. Ze
zag Vanda-Jo, de mond nog opengesperd in een laatste
zwijgen­de schreeuw. Gert en Hansi, in de dood met elkaar
verbonden zoals ze dat tijdens hun leven waren. Ze lagen
verpletterd onder een stenen deurstijl. Khalid Khan zat
tegen een muur en zag eruit als een parodie op een Pièta,
want een krijger van de Tanu, aan zijn ijzeren speer
geregen, rustte als een kind in zijn dode armen.
'Salaam Aleikum, bahai,' fluisterde ze en toen verdween
Khalid achter haar in het duister.
'De fabriek zelf is maar oppervlakkig beschadigd,' merkte
Gom­nol luchtig op. 'Het was dom van me om met deze
mogelijkheid geen rekening te houden. Het is heel
vervelend dat ik nu dank­baar moet zijn tegenover de Clan
voor het redden van mijn spul­len, te meer omdat jullie er
een aantal van gedood schijnen te hebben. Maar goed.
Ernstige schade is niet aangericht.' Een uitbarsting van
regenboogkleurig licht werd zichtbaar in de grotachtige
duisternis voor hen en een oorverdovende stem liet zich
horen.
'Welkom, Heer Bedwinger! Beter laat dan nooit.' Gomnol
betrad nu het gebied waar de bronzen deuren waren
geweest. De laatste flarden rook en walm trokken op.
Dozijnen schitterende ridders stonden in achteloze
houdingen bij elkaar, leunend op hun zwaarden of speren
van glas. Commandant Burke en Basil, allebei bloedend
en verbrand, waren van hoofd tot voeten met glazen
kettingen omwikkeld en lagen op hun knieën aan de
voeten van een halfgod in robijnrode wapenrusting. Ook
pelice was er, plat op de grond, de ogen gesloten en de
helm afgevallen, alle kleur uit haar gezicht en hals
weggetrokken behalve daar waar de gouden halsring en
haar haren zachtjes glansden.
Gomnol stuurde de zwevende Amerie in de richting van
de ande­re gevangenen en liet haar daar zachtjes
neerkomen. Toen pas sprak hij tegen de blauwe titaan die
hem eerder had aangesproken.
'Onze dank, Broeder Imidol en Heer Culluket en al de
andere leden van uw Clan. Met recht een tijdig ingrijpen.
Ik zie dat de fabriek geen echte schade heeft opgelopen.'
'Hij is volkomen veilig.' 'Geweldig!'
Een kleine gouden doos aan het middel van Gomnol
sprong open en daaruit kwam een sigaar te voorschijn. De
Heer Bedwinger beet het puntje eraf, ontstak de sigaar
met zijn psycho-energie en blies een luchtig eerste
rookwolkje met een uiterst gebaar van verfijning naar de
verwoeste zoldering.
'Mijn eigen bronnen van informatie wezen ook in de
richting van een mogelijke sabotagepoging deze nacht,'
zei hij. 'Jammer genoeg werden wij ertoe gebracht te
geloven dat de invallers aan de achterzijde onze vesting
zouden naderen. Daar lagen mijn mannen in een
hinderlaag. Heer Bormol en de Heer der Zwaar­den
hadden zich vrijwillig aangeboden om met ons de wacht
te houden. Ze kunnen elk ogenblik hier zijn.' Gomnol liet
een blik vol zelfvertrouwen over de verzamelde Clan
gaan.
'Met uw toestemming kunt u het opruimingswerk verder
aan mij overlaten. Herstellers zijn al onderweg om onze
gevallen broe­ders te helpen. Zij die maar oppervlakkig
zijn gewond, zullen tijdig voor de Veldslag weer zijn
hersteld door middel van Huid.'
Imidols gloeiende gezicht leek uit kristal gesneden. 'We
hebben vijftien van ons geheiligde aantal aan het ijzer
ver­loren. Mogen ze rusten in Tana's vrede, want de
genezers kun­nen niets meer voor hen doen.'
Gomnol fronste en bestudeerde het puntje van zijn sigaar.
'Verschrikkelijk! Monsterachtig!' Hij wees naar Felice.
'Maar ik zie dat jullie wraak hebben genomen op haar.' 'Ze
is niet dood,' zei Culluket. 'Ik houd haar mentaal
gevangen. Onze wraak zal te gepaster tijd worden
genomen.' 'Aye,' riepen al de anderen. 'Wraak op alle
verraders!' Gomnol stond doodstil. De rook van zijn sigaar
krulde vrolijk op de luchtstromingen die door de gebroken
muren naar binnen kwamen.
'Deze vrouw bezit een zeer groot psychisch vermogen,'
zei Imidol.
'Groter dan iemand van ons had verwacht,' voegde
Culluket eraan toe. 'Ze doodde er drie van ons
gezelschap, enkel met de kracht van haar bewustzijn.'
'We hebben de grootst mogelijke moeite gehad om haar
geza­menlijk te onderwerpen,' zeiden de roze-gouden
tweelingen Kuhal en Fian.
'En pas nadat ze een allerlaatste schanddaad had
begaan,' besloot Imidol. 'Tenminste, dat is de verklaring
die wij zullen geven.'
De Clan begon helderder en helderder op te lichten.
Binnen hun gezamenlijke geesten begon de insinuatie
langzaam vormen aan te nemen, langzaam maar
onmiskenbaar. 'Stop!' schreeuwde Gomnol. De macht van
zijn metavermogens zwiepte naar buiten om hen tegen te
houden, af te weren terwijl hij zijn ziel probeerde te
beschermen tegen de gecombineerde aanval van
zevenenveertig buitenaardse geesten die zich lieten
leiden door de woede en de jaloezie van Imidol, zoon van
Nontusvel en de Thagdal, hij die ongetwijfeld bij
acclamatie Heer der Bedwingers zou worden wanneer de
menselijke indringer dood was.
'Jullie kunnen niet.. .' Eusebio Gomez-Nolan kwam niet
verder dan door pijn verstikte fragmenten, 'gezamenlijk
tegen een broe­der. Tana verbiedt het.'
Geen broeder jij maar een MENS en een verrader en een
samen­zweerder met dat monster Aiken Drum wij weten
het wij zijn er zeker van sterf daarom sterf sterf... 'Geen
bewijs! Geen . . . bewijs!'
Gomnols lichaam verkrampte, zijn rug boog achterwaarts
en toen viel hij met wapenrusting en al tegen de grond als
een dode steen.
'Wij van de Clan hebben bewijs voldoende!' riep Imidol
uit. 'Het bewijs voor de anderen komt later. Voor het
ogenblik zal het lijken alsof je als een held bent
gestorven, het laatste slachtoffer van dat monster Felice.
Totdat het ons uitkomt om de werkelijke aard van je
verraad bloot te leggen! Sterf, intrigant! Sterf.' Er kwam
nog een laatste geluid uit Gomnols mond. Toen ont­‐
spanden de verkrampte spieren zich. Het gezicht binnen
de opgloeiende saffieren ronding van zijn helm werd eerst
grijs en daarna wit. Een schedel met perfecte tanden
grijnsde naar de leden van de Clan van Nontusvel. De
sigaar op de vloer ernaast brandde geduldig verder.
Culluket de Ondervrager plaatste grijze halsringen om de
nek­ken van Amerie, commandant Burke en Basil. Toen dat
was gebeurd, werd de bergbeklimmer gedwongen een
ijzeren mes te nemen en daarmee de gouden halsring van
Felice te verwijderen. Basil was er van de drie ernstig
gewonde gevangenen nog het best aan toe.
'Voor haar geen grijs?' vroeg Imidol.
'Later,' zei de Ondervrager. 'Het bederft het genoegen
wanneer ik het mijzelf te gemakkelijk maak.'

16

Terwijl hij zichzelf aan een ontbijt van vroege insekten


hielp, vloog de nachtzwaluw in kringen rond onder een
hemel die de dageraad al aankondigde. Achter het lage
heuvelland dat de Jura voorafging werd de lucht al rozig.
Op het plateau kwamen hele kudden graseters in
beweging. Ook op kasteel Doortocht waren de eerste
sporen van activiteit merkbaar, maar, irritant genoeg,
nergens een spoor van menselijke sluipers die zich ver­‐
borgen hielden.
De nachtzwaluw scheerde vergeefs zo laag mogelijk over
de grond. Het was verdomd vervelend dat hij nog geen
kans had gezien om Madame en Claude te lokaliseren. Ze
moesten ergens onder de grond zitten. Ze maakte zeker
gebruik van haar schep­pende vermogen om de
natuurlijke afscherming van hardgebak­ken aarde en
massief graniet nog eens te versterken. Maar toch zouden
ze een keer uit hun schuilplaats te voorschijn moeten
komen om vandaar naar de tijdpoort te gaan. En wanneer
ze dat deden, had hij hen te pakken.
Niemand van het personeel op het kasteel wist tot nu toe
dat Aiken Drum er was. Hij was rechtstreeks over de vallei
van de Rhône gevlogen, had de Speer ergens weggestopt
tussen de bovenste takken van een grote oude plataan
die in de uiterwaar­den stond en was daarna hierheen
gevlogen om aan zijn zoek­tocht te beginnen. Wie zou
erop letten dat er één nachtzwaluw overdag rondvloog?
Hij had gehoopt hun schuilplaats vooraf te ontdekken,
zodat hij eerst zijn echte gedaante weer kon aanne­men
om vervolgens een zoekactie vanuit het kasteel er recht­‐
streeks heen te leiden (fanfare!).
Maar die lastige oude tortelduiven namen hem mooi in de
maling. Nou ja! Het was eigenlijk wel grappig als je erover
nadacht, vreemd maar ook grappig. (Zouden ze op hun
leeftijd nog . . . Kon dat? Honderddrieëndertig?) Eigenlijk
zonde dat ze er geen genoegen mee wilden nemen om
ergens in de Hercyniaanse Wouden de antieke Romeo en
Julia uit te hangen. Maar ze moesten zich zo nodig met de
spelletjes van de grote jongens bemoeien. Ze wilden het
zelf zo. Nu was er niets meer aan te doen. Maar hij zou
het vlug en genadig doen zodat het hun in elk geval
gespaard werd om naar de Grote Veldslag te worden
gesleept om levend te koken in die glazen destilleerkolf
waar de Tanu hun verraders zo graag in lieten verdwijnen.
Gomnol had geprobeerd Aiken ervan te overtuigen dat die
ceremoniële dood voor hen van strategisch belang was.
Maar die kon naar de blik­sem lopen! Het sadisme van
Gombal zou zich tevreden moeten stellen met een paar
oude hoofden op een staak. Aha! Leven in de brouwerij.
De hoofdpoort van het kasteel ging open en er kwamen
nogal wat soldaten naar buiten, samen met de in het wit
geklede bewakers van de tijdpoort. De dageraad brak nu
bijna aan.
Hij nam een bocht, trok zijn vleugels in en viel als een
steen naar beneden om van dichtbij te kunnen zien wat er
gebeurde. Boven hem hing een grijze stapelwolk, rozig
aan de randen en een beetje geel aan de kant van de zon.
Het was een eigenaardige wolk waarvan het onderste
stuk in uierachtige formaties naar beneden hing. Eén
daarvan verlengde zich tot het leek op de
ontzagwekkende borst van een Tanu-vrouw. Terwijl de
turbu­lentie binnen de wolk toenam, zakte dat deel lager
en lager, het werd een soort bungelende mouw en ten
slotte een kleine tornado waarvan de winden met een
snelheid van enige honderden kilo­meters per uur
rondzwiepten. Terwijl het door de lucht draaide, maakt het
een zwaar gonzend geluid. Maar beneden stak de
ochtendwind op over het plateau en de mensen op de
grond hoor­den niets van dat andere geluid. Ze
verzamelden zich op formele wijze rondom een gebied vol
naakte rotsblokken. De nachtzwaluw lette ook al niet op
de kleine tornado. Dat gebeurde pas toen hij erdoor werd
opgezogen en ten slotte weer uit de kern van de
wervelwind werd geworpen. Maar toen lag hij ruim drie
kilometer verder in een bijna opgedroogde poel... De
verbaasde Aiken kwam een paar minuten later weer bij
bewust­zijn en kroop vloekend overeind, want kleine,
vrijpostige paardachtigen snuffelden al aan zijn
modderige gezicht. Toen nam zijn geest van heel, heel ver
het uitwissen waar van een psychisch patroon dat hij
kende en toen wist hij ook wat er met Gomnol was
gebeurd. Tegen de tijd dat hij weer bij zijn positie­ven was
en naar de tijdpoort terug vloog, was het ook daar voor
hem te laat.
'Chéri, het is zover,' zei ze.
Hij rekte zich uit, geeuwde, streek zijn zilvergrijze haar
naar achteren en strekte toen zijn armen uit om haar bij
de polsen te vatten.
'Fou,' fluisterde ze toen ze weer op adem kon komen.
'Dat zijn we allebei. We horen bij elkaar als twee antieke
boe­kensteunen.'
Ze lachte zachtjes, maar daardoor begon ze te hoesten,
terwijl ze zoveel moeite had gedaan om dat verborgen te
houden. Er kwam bloed naar boven.
Hij zei: 'Hoe lang is dit al aan de gang? Angelique,
waarom heb je me dit niet verteld?'
ik heb de medicijnen van Amerie geslikt. Wat kon ik nog
meer doen? Jij zou je ongerust hebben gemaakt om niets.
Laten we er niet meer over praten. Het is tijd om te gaan.
En spoedig genoeg zal het er niet meer toe doen.'
'Godallemachtig, we ontsnappen heus wel!' hield hij vol.
Zijn stem klonk rauw.
Ze bleef wat naar achteren staan, terwijl hij de bovenlaag
van granieten rotsblokken verwijderde waardoor in het
centrum van hun barricade een gat ontstond waar ze
doorheen konden. Een al half omgevallen acacia hing
schuin ervoor, de bladeren wuifden als een gordijn voor
de opening. Vlak daarachter lag de droge waterbedding
waarin zij een schuilplaats had gevonden op de
allereerste dag van haar aankomst in het Plioceen, vier
jaar gele­den.
Het was Claudes idee geweest om zich hier te verbergen,
nog geen kilometer van de tijdpoort verwijderd. Zes
dagen geleden waren ze hierheen gekomen onder
dekking van haar scheppende vermogens die hen
onzichtbaar maakte. De maan was al onder geweest en
daar hadden ze zich ingegraven in de aarden wal, de
holte vergrotend die de wortels van de acacia al hadden
gevormd. Daarna hadden ze alles gebarricadeerd met
rotsblok­ken uit de droge rivierbedding en van tijd tot tijd,
wanneer haar metavermogens haar vertelden dat alles
veilig was, waagden ze zich 's nachts een paar maal
buiten. Het hol hadden ze vergroot tot het de omvang van
een kamertje had, bijna stahoogte en ongeveer drie
meter diep en twee meter breed. Het was voldoen­de
geweest.
Terwijl ze voor de laatste maal naar buiten kropen hoorde
Claude haar half grappige gemompelde vaarwel. 'Adieu,
petite grotte d'amour.'
'Twee oude spinnen in hun hol, zul je bedoelen,' zei hij.
'God­dank heb je mij niet verslonden, ma vieille. Dat is
maar goed ook, we kwamen tijd te kort.'
'Het was genoeg,' zei ze, haar geest een en al glimlach.
'Maar ik denk dat we nu beiden het punt hebben bereikt
van plus qu'il n'en faut. Het is meer dan genoeg geweest.'
Ze gaf hem het stuk barnsteen met de ondertekende
boodschap erin en verborg hen beiden onder haar
mentale mantel. Daarna klauterden ze tegen de steile
helling op, want de savanne lag ruim vier meter hoger
dan de bedding van de drooggelopen rivier. Niemand kon
vanuit het kasteel hun schuilplaats hebben ontdekt tenzij
hij of zij een bijzonder krachtige meta was die opzettelijk
naar hen uitkeek en bedacht was op bedrieglijke illu­sies.
Ze hoefden slechts een korte afstand af te leggen en nog
maar ogenblikken te wachten voor ze de plicht konden
vervullen die ze zichzelf hadden opgelegd. En daarna:
terug naar hun schuilplaats om af te wachten en er het
beste van te hopen. De afgelopen nacht, of liever tijdens
de vroege morgen, hadden ze geprobeerd uit te vinden
wat er met de anderen was gebeurd. Madame had het oor
van haar geest over de vele kilometers die hen scheidden
van het Schiereiland der Balearen te luisteren gelegd.
Maar het binnenkomende geruis over die lange afstand
had geen duidelijke vormen aangenomen. Ze had het niet
kun­nen verstaan en had niet durven roepen. Dus hadden
ze alleen maar voor hun vrienden gebeden, andermaal de
liefde bedreven en vervolgens geslapen. Zij had haar
gehoest gesmoord in de dekens. Ze wekte hem op de
afgesproken tijd. Zo onopvallend als een ochtendbriesje
naderden ze het groepje mensen dat bij de tijdpoort
stond. In het oosten nam de hemel een groengele kleur
aan. Het beloofde een hete dag te worden. (Maar hun
schuilhol was koel geweest, ze hadden over meer dan
genoeg water en voedsel beschikt en over zachte
rustbedden van decamole. De weinige dagen waren
zonder moeite vergleden. Hij had haar verteld over Gen
en zij hem over Théo en daarna hadden ze elkaar verkend
zoals enkel de ouden en wijzen dat kunnen, de gelukkigen
die nog sterk waren en ontvankelijk voor gevaar—want
adrenaline is het grote geheim van de oudere minnaars
en dan nog alleen voor de dapperen). Ze waren bijna bij
de poort. Het was bijna zover. . . .Plotseling werd de
wereld om hen heen duister. Ze schreeuw­den het beiden
uit. Het geluid leek zich niet voort te planten. Toch
schenen ze nog op stevige bodem te staan, hoewel er om
hen heen niets dan duisternis heerste. Totdat uit die
zwartheid een speldepunt van licht te voorschijn kwam
die aanzwol tot een zon, een gloeiend gezicht, het gelaat
van Apollo. ik ben Nodonn.'
Goed, dan is het afgelopen, dacht Claude. Ze zal moeten
sterven met haar schuldgevoel.
Een stem sprak hardop. Ze wisten dat niemand die
hoorde behalve zijzelf.
'Ik weet wie jullie zijn en wat jullie wilden doen. Ik heb
besloten dat er een einde moet komen aan jullie zelf en
jullie bemoei­zucht.'
De gedachte van Angélique was berustend: Jullie Tanu
hebben ditmaal nog gewonnen. Je kunt ons doden maar
er zullen ande­ren komen om deze duivelspoort te sluiten.
‘Dat zullen ze niet,' zei Nodonn, 'want ik heb jullie
gekozen.' Het brandende masker was enorm groot, het
licht dat van zijn geest uitstraalde verlammend. 'Mijn volk
heeft nooit het grote gevaar ingezien dat jullie hebben
veroorzaakt door deze weg over miljoenen jaren heen
open te leggen. Ze hebben het niet aangedurfd om in te
grijpen. Zelfs ik heb nooit gewaagd deze poort met
geweld te sluiten. Maar nu is er een andere manier. Jullie
zullen mijn wil uitvoeren en tegelijkertijd de doeleinden
bereiken die jullie voor jezelf hebt gekozen. Ik neem aan
dat jullie mij begrijpen.'
'We begrijpen het uitstekend,' antwoordde Claude. 'Mijn
volk zal geloven dat enkel jullie tweeën voor de sluiting
verantwoordelijk zijn. De ramp zal makkelijker door hen
wor­den geaccepteerd wanneer ze weten dat zij en de
man die Finiah bombardeerde, uit het Veelkleurig Land
zijn verwijderd. Ik kan jullie tot die laatste daad niet
dwingen. De bewakers van de poort zouden mijn ingrijpen
door hun halsringen opmerken. Dus zal die daad vrijwillig
moeten gebeuren ... en zichtbaar voor iedereen.'
Zij zei: Ja. Het zal tevens het uiteindelijke bewijs zijn voor
de mensen aan de andere kant van de poort. Claude zei:
En ik ben blij dat ik jullie verdomde slavenstad heb
opgeblazen. Misschien denk je dat het sluiten van de
tijdpoort een garantie is tegen verdere opstanden door
mensen. Dan staat je een teleurstelling te wachten. Niets
zal hier ooit meer hetzelf­de blijven.
Het zonneheldere gezicht verduisterde. Nodonns stem
dreunde in hun geesten. 'Vervloekten! Ga terug vanwaar
je gekomen bent.'
Jij idioot, zei Claude. Wij kwamen van hier. Ze hoorden
ergens vandaan vogelgezang. De echte zon kwam over
de rand van het hoogland achter de Rhône. Op nog geen
steenworp afstand hing een flikkerend vierkant in de
lucht, pre­cies boven de rechthoek van stenen waarlangs
de bewakers en de soldaten stonden te wachten.
Hun onzichtbaarheid was nog steeds intact. De twee oude
men­sen begonnen over de uitgedroogde aarde te rennen.
Vier mense­lijke tijdreizigers materialiseerden binnen het
tau-veld en wer­den overeind geholpen.
Angélique struikelde. Claude greep haar hand en duwde
de sol­daten en de volkomen verraste tijdreizigers opzij.
'Spring, voor het veld zich keert.'
Een van de bewakers schreeuwde luidkeels en rende naar
voren, zijn bronzen zwaard geheven. Nu volledig zichtbaar
stonden de oude man en de vrouw hand in hand, iets
boven de grond verhe­ven. Het tijdveld keerde zich om en
beiden verdwenen. Hoog in de hemel daarboven liet een
nachtzwaluw een woedend en machteloos kutuk-kutuk-
kutuk horen en vloog weg.
Slechts een van de cliënten uit de herberg wiens reis zo
onver­wachts werd bedorven, werd niet hysterisch. Hij
hield zijn net om plankton te zeven en zijn kleine
verzamelflesjes nog in de hand terwijl hij Mishima's
vragen beantwoordde. 'Ze stonden daar gewoon, vertel ik
u. We hebben ze maar en fractie van een seconde gezien.
Ineens waren het skeletten en vervolgens stof. Ik moet
een verklaring eisen, mijnheer raads­man! De brochure
vertelt met de meeste nadruk dat er aan de tijdreis geen
enkel gevaar verbonden is . . .' Een van de andere
raadslieden die geknield voor de tijdmachine lag,
onderbrak het gesprek. 'Alan, kom eens hier en bekijk dit
eens.' Raadsman Mishima zei: 'Gaat u alstublieft naar
boven en wacht u daar bij de anderen, dr. Billings. Ik ben
zo bij u terug.' Toen de man verdwenen was, bogen
beiden zich over het hoopje asachtige poeder. Een
vreemd gouden ornament lag er half in begraven, het zag
eruit als een barbaars halssieraad. Toen Mishima het
oppakte waren er niet meer dan wat glinsterende schilfers
van over, het viel uiteen en vermengde zich met de as.
'En hier, goede God.'
De tweede raadsman had de plaatjes barnsteen
gevonden. Het schrift er binnenin was duidelijk zichtbaar.
'We kunnen deze dingen maar beter als de bliksem naar
de directie brengen, Alan.'
Mishima zuchtte.
'Je hebt gelijk. En vertel Billings en de anderen dat ze niet
langer hoeven te wachten.'
De tweelingringen die uit git waren gesneden, werden pas
later ontdekt toen al de as binnen de machine zorgvuldig
was opge­veegd om in een durofilm zakje te worden
opgeslagen in de safe van de directeur totdat de
commissie van onderzoek met haar werk klaar zou zijn.
Zes miljoen jaar verwijderd, in een vertrek zonder deuren,
huil­den Breede en Elizabeth. Hun kennis vooraf van wat
er zou gaan gebeuren, had alles alleen maar erger
gemaakt, precies zoals Elizabeth had verwacht.
OceanofPDF.com
III. De Grote Veldslag

1
In de dagen van het Galaktisch Bestel was de berg
afgesleten tot een heuvel. Deze rees uit de Middellandse
Zee omhoog als het eiland Menorca, ten oosten van de
archipel die ooit de Hesperiden was genoemd. Monte del
Toro stak nu slechts vierhonderd meter boven de
zeespiegel uit. Het merendeel van de talloze oor­‐
spronkelijke grotten was ingestort, verdwenen onder de
kracht van de zon en de tijd en het water.
Maar zes miljoen jaar eerder zag de berg er anders uit.
Toen de buitenaardse nieuwkomers op het schiereiland
der Balearen voor het eerst die beschaduwde massa
zagen met de twee afzon­derlijke pieken waartussen de
alpenweide lag (waar Bryan en Mercy de liefde zouden
bedrijven) noemden ze haar de Berg van Lugonn en
Sharn, naar de Tanu- en Firvulag-kampioenen die de
rituele strijd bij het Scheepsgraf hadden uitgevochten.
Later werd de berg gewoon de Berg der Helden genoemd.
Breede had erop gestaan—en zo'n opdracht was
zeldzaam genoeg—dat de grond tot het Gilde der
Herstellers ging behoren en dus werd het college dat zich
bezighield met de geneeskunst en het verder exploreren
van het bewustzijn op de zuidoostelijke helling gebouwd
zodat het uitkeek over de stad Muriah en de Witte
Zilvervlakte. Na de Tijden van Oproer en de verbanning
van Minanonn werden ook de grotten binnen de berg
geannexeerd. Aanvankelijk als veilige en tijdloze tomben
voor het begraven van de Groten, maar later ook voor
heel wat minder heilige doel­einden.
Felice had gezworen dat ze nooit hardop zou schreeuwen.
De stem van haar geest mocht razen en klagen en de
Ondervra­ger mocht lachen, maar op de een of andere
wijze had ze kans gezien al die dagen standvastig te
blijven en ze uitte nooit één enkel geluid hoewel haar
kaken vaak opengesperd stonden. Ze had dit ene ding
enkel met haar wil volbracht: volstrekte verlam­ming van
haar stembanden en te midden van al het verraderlijke
vlees hadden die haar wil gehoorzaamd. Culluket was
langzaam begonnen, haar eerst verkennend, al zijn
vermogens gebruikend om haar nu eens te bespelen als
een kun­stenaar om haar vervolgens met wrede
kwaadaardigheid te kwellen. Wanneer uitputting en
overbelasting van de gevoelszenuwen haar deden
bezwijken, stimuleerde hij met kleine stootjes de wortels
van haar brein tot ze weer volledig waakzaam en wak­ker
was en het tijd werd voor de volgende demonstratie. Hij
had tot zijn verrassing ontdekt dat ze minder gevoelig
was voor mentale vernederingen dan voor puur fysieke
aanvallen op haar vrouwelijke waardigheid. Maar ze was
natuurlijk nog maar een kind. Een geperverteerd kind. Ze
had de informatie die hij wilde hebben snel genoeg
prijsgegeven (de Speer van Lugonn die nu in het bezit
was van Aiken Drum, het Scheepsgraf met zijn
schatplaats aan vliegende machines, de plannen voor de
produktie van ijzeren wapens, de versterkte
nederzettingen die in het noorden werden gebouwd) en al
die gegevens waren naar Nodonn doorgezonden zodat na
de Grote Veldslag hiertegen actie kon worden
ondernomen.
Dat had de andere leden van de Clan tevreden gesteld,
zodat Culluket nu de handen vrij had voor zijn
persoonlijke begeer­ten.
Verrukkelijk was het om haar geest langzaam als een stuk
fruit open te breken, zodat hij al de eigenaardige
gevoelens van deze vreemde moordenares kon gadeslaan
en ervan genieten. Haar geheime angsten, de kolossale
psychische verwonding door het verlies van haar gouden
halsring (die nog niet eens zo verwoes­tend had gewerkt
als je zou mogen verwachten), de monster­achtige
psychische vermogens voor overreding, PK, voor schep­‐
ping en helder waarnemen, die nu allemaal waren
opgesloten en andermaal latent, razende ondieren in hun
valstrik, die nooit meer zouden worden losgelaten.
Proef die razernij! Observeer de wanhoopsstrijd, het
gedwongen delen ervan. Vil! Leg de onbevredigde
behoeften bloot, de mis­kenning als kind. Snijd de
mogelijkheden tot plezier af, veroor­zaak kortsluiting op
die paden vol woede diep in het cerebellum. Wat een
verrukkelijke mogelijkheden lagen daar! Breng ze naar
boven. Speel ze steeds opnieuw vanuit andere
gezichtshoeken af tot zelfs deze rampzalige Mindere haar
eigen smeerlapperij gaat begrijpen. De onmenselijkheid,
bewezen door een zeer ervaren niet-menselijke man.
Hij bleef met haar bezig, schok volgde op schok, pijn
stapelde zich op pijn, de degradatie van haar lichaam
werd vertaalde kas­tijding van het ego; haar haat en angst
voor andere wezens uitge­legd als haat en angst voor
zichzelf.
Ontdoe haar van alles waar ze eens prijs op stelde, wacht
op het uiteenvallen. (Haar lichaam moest onbeschadigd
blijven na­tuurlijk, maar hij zou zijn belofte aan de
Strijdmeester goed genoeg hebben vervuld wanneer ze
op de Grote Veldslag niet meer was dan een perfecte
maar gebroken automaat.) Maar ze wilde maar niet gek
worden.
Beledigd rommelde hij rond in het wrakhout van haar
geest, op zoek naar een verklaring. Hij was er bijna aan
voorbijgegaan. Maar daar was het dan, een klein vonkje,
gebarricadeerd binnen een koppige schelp van
afscherming die al zijn puncties had weerstaan. Verkleind
tot een miniatuur en ingekapseld zat daar het wezen
verborgen dat Felice heette.
Als hij haar zover kon krijgen dat ze sprak, schreeuwde!
Hij wist dat dat de sleutel moest zijn. Eén vrijwillig
gemaakt geluid en de laatste barrières zouden geslecht
zijn!
Maar ze weerstond hem. Er waren dagen voorbijgegaan
en de Grote Veldslag kwam snel naderbij. Hij durfde niet
verder te gaan uit vrees haar leven te beëindigen, tegelijk
met dat koppige restant van haar afgeschermde
identiteit. 'Houd het dan maar,' zei hij, 'voor wat het
waard is.' En nadat hij zich nog eenmaal met haar had
vermaakt, sloot hij de grijze slavenring om haar hals en
liet de bewakers haar weg­brengen naar het diepst van de
catacomben.
.. .Steinie?
Lievelieve je bent wakker. 'Doet het nog steeds pijn, Sue?'
Hij knielde op de vochtige stenen vloer bij de nis met de
met stro gevulde matras en greep haar hand. Er was net
genoeg licht om haar te kunnen zien, afkomstig van één
enkele Tanu-lamp die als een droevige ster aan het
plafond van hun cel hing, omringd door stalactieten.
'Alleen nog maar napijn. Het komt weer in orde. Heer
Dionket zei dat er geen duurzame schade was
aangebracht. We zullen later anderen krijgen.'
Maar niet deze Sukey niet mijn eerstongeboren zoon.
'Het moet mijn schuld zijn geweest. We hadden niet...
nadat we zeker waren dat je zwanger was ...'
Stomoerstomzelfzuchtigeklotebabymoordenaar!
'Nee!' Ze worstelde overeind op de rand van het stenen
bed en pakte zijn gezicht om het te kussen.
'Je mag nooit denken dat het jouw fout was. Ik ben er
zeker van.' (En dwing die zekerheid zijn geest binnen via
de zilveren ring die je nog altijd draagt, maar verberg de
werkelijkheid. O, laat hem daar nooit achter komen.)
'Je moet daar nu niet meer aan denken, mijn lief. Maak je
gereed voor de ontsnapping! De Grote Veldslag begint
morgen. Ik ben er zeker van dat Aiken tot het allerlaatst
heeft gewacht zodat de Tanu niet de moeite nemen om
ons achterna te komen.' 'Verdomde Aiken Drum,' kreunde
Stein. 'Hij zei... hij beloof­de .. . maar eerst jij, toen ik ...
Christus, Sukey, mijn schedel barst uit elkaar ...'
Ze hield zijn hoofd tegen haar borsten en dook binnen in
zijn geest, zoals ze dat, sinds ze in Muriah waren, met
steeds korter tussenpozen had gedaan. Ze had het
neurale spervuur al aange­voeld dat de voorbode was van
een nieuwe kramp die veroor­zaakt werd door zijn slechte
aanpassing bij de grijze halsring. Het lukte haar
andermaal om de dreigende brand te doven, maar ze wist
dat hij het niet zou overleven wanneer hij de hals­ring nog
langer zou dragen. 'Zo, Steinie, mijn lief, het is gebeurd.'
Er drupte water van de zoldering van hun cel met
muzikale regelmaat. Het wilde slaan van Steins hart nam
af en zijn rauwe ademhaling werd regelmatiger. Hij sloeg
zijn ogen op om haar aan te kijken.
'Je weet zeker dat het niet mijn schuld was?'
'Geloof me nou. Echt niet. Die dingen gebeuren soms.'
Nog steeds naast haar knielend, leunde hij iets terug op
zijn hielen. Zijn grote handen met de palmen onmachtig
naar boven gekeerd. Een verslagen reus. Maar Sukey was
daar niet door te bedriegen. Ze had in zijn geest
geschouwd.
Als hij zichzelf niet de schuld kon geven, dan zou hij die
elders zoeken.
Aiken Drum droeg de zware Speer van Lugonn met het
grootste gemak en bedreigde er de ingewikkelde
kroonluchter mee die in Mayvars ontvangstkamer hing.
De glazen lans scheen met een gouden gloed, nu hij de
laatste resten camouflerende blauwe lak ervan had
verwijderd. Het energiesysteem was volledig opgela­den.
'Wat dacht je van zoiets in je yoni, heks!' grinnikte hij,
terwijl hij een schunnige houding aannam. Mayvar
glimlachte verdraagzaam.
'Morgen, mijn Glanzende. Morgen begint het. Maar het
duurt vijf dagen, denk daar aan. En je kunt de Speer enkel
helemaal aan het eind gebruiken, na middernacht op de
vijfde dag wan­neer de Ontmoetingen der Helden
plaatsvinden en dan alleen nog maar wanneer Nodonn
besluit het Zwaard te gebruiken. En als je dan nog leeft
om de Strijdmeester uit te dragen ...' 'Als? Als?' gilde hij in
geveinsde woede. 'Jij verwaande oude zieneres! Ga je
soms je eigen Maaksel verloochenen? Moet ik mezelf nog
eens tegenover jou bewijzen?' Hij liet het fotonenwapen
vallen dat luid kletterend tegen de grond ging en
lanceerde zichzelf, ineens zo naakt als een vis, in de
richting van de vogelverschrikster op haar troon van
amethist. Er was verder niemand in de kamer en de troon
was groot genoeg voor hen tweeën.
'Genoeg . . . genoeg!' hijgde ze, terwijl de tranen van het
lachen over haar rimpelige wangen stroomden. 'Laat me
tenminste lang genoeg leven om deel te hebben aan je
triomf en je een naam te geven.'
Hij liet haar los, nog steeds veinzend dat hij woedend was
om haar gebrek aan vertrouwen. Hij zat nu op een paar
purperen kussens van fluweel, zijn benen onder zich
gekruist. Hij stak twee vingers onder de gouden halsring
en trok. Het metaal rekte zich alsof het van elastiek was
en zakte toen als kauwgom in elkaar. Hij begon met het
goud te spelen, maakte het dunner en dunner, vormde er
lusjes van die hij om zijn blote tenen wond, deed er
spelletjes mee zoals kinderen met een touwtje en hun
vingers doen. 'Twijfel maar aan me, Heks! Dan geef ik je
dit belachelijke cadeau terug en ga mijn eigen weg. Wie
heeft jou nodig? Ik heb mijn koker boordevol pijlen,
allemaal geslepen en schietklaar. Ik kan ieder van hen
aan. Breng die Firvulag-spoken maar hier! En Thagdal en
Nodonn!'
'Als je koning wilt worden, zul je volgens hun regels
moeten spelen,' zei ze rechtuit. 'Wanneer ze vermoeden
dat je metavermogens nu werkzaam zijn zonder dat je die
halsring nodig hebt, dan zouden ze zich gezamenlijk
tegen je kunnen keren. En je mag dan nog zo sterk
geworden zijn, mijn Glanzende, maar de gezamenlijke
geesten van de strijdcompagnieën zouden je kun­nen
doden als ze een motief hadden.'
'De vechtersbazen kunnen het best met me vinden en de
dames denken dat ik een schatje ben.'
'Maar de Clan verspreidt geruchten over je. Ze zeggen dat
je hebt samengezworen met Gomnol en de saboteurs van
Felice. Ze zeggen dat jouw misplaatste gedrag leidde tot
het sluiten van de tijdpoort. En wat erger is, ze beweren
dat jij samen met Elizabeth een geslacht van volledig
werkzame menselijke meta's in de Veelkleurig Land ter
wereld zou willen brengen.' 'Ik en de IJzige Dame? Wat
een ontmoedigend idee!' Zijn grijnslach was nog even
uitdagend als daarvoor, maar de gouden
spinnewebdraden vormden zich weer tot een solide cirkel
die hij om zijn hals sloot. Hij begon zijn gouden pak met
de vele zakken weer aan te trekken.
'Ik begrijp wat je bedoelt. Het is maar goed dat Elizabeth
op het punt staat er met haar ballon vandoor te gaan. Ik
begrijp nog steeds niet waarom ze hier zo lang is blijven
rondhangen. Tenzij het haar werkelijk toch op de een of
andere manier kan schelen wat er met ons gebeurt.'
'Denk maar niet meer aan haar.' Het ouwe mens klopte
hem op zijn hoofd. 'Denk aan niets anders meer dan aan
de Veldslag. Jouw deelname in de voorronden betekent
geen enkel risico. En niemand heeft het recht je in de
meting van mentale krachten uit te dagen als ik je
voordien tot Tweede in mijn Gilde heb benoemd. Pas in de
Hoge Mêlée zul je al je moed en slimheid en vermogens
nodig hebben. Voor jou is het niet genoeg om daarin
alleen maar te overleven. Je zult moeten laten zien dat je
een geïnspireerd leider bent en een vernietiger van de
Aartsvijand. Wanneer de Veldslag dan het hoogtepunt
bereikt, is het moge­lijk dat contingenten van alle Gilden
jouw banier zullen volgen en niet dat van Nodonn! Pas
dan zul je een mogelijke aspirant zijn voor het
koningschap in de Ontmoetingen der Helden aan het
eind.'
Aiken zei met een triest stemmetje: 'Je weet zeker dat ik
geen ijzer kan gebruiken?'
Mayvar liet haar kakelende lach horen.
'Wat een grappenmaker ben jij! Op de dag dat je koning
wordt van dit Veelkleurig Land, dan kun je doen wat je
wilt. Maar droom er ondertussen zelfs niet van om het
bloedmetaal in de Veldslag te gebruiken. Ze zouden
zeggen dat je gemene zaak maakte met de Minderen in
het noorden. Waarom denk je dat ik zo op geheimhouding
heb aangedrongen toen ik je dat wapen gaf om tegen
Delbaeth te gebruiken?'
Aiken strengelde zijn vingers achter zijn hoofd in elkaar en
wieg­de voor- en achteruit.
'Als ik koning ben, veranderen we al de regels. Eén
afdeling mensen met gouden halsringen én ijzer en we
slaan al die mense­lijke opstandelingen neer en de
Firvulag meteen ook. Maar we slachten hen niet af, hemel
nee! Nu de tijdpoort is gesloten, moet ik zuinig zijn op
onderdanen. En kijk eens naar al die prachtige dingetjes
die die dwergen maken! Dure juwelen en prachtig
chalikotuig en drank, op nog geen steenworp afstand!
Nee hoor, ik zal hen onderwerpen door met ijzer te
dreigen en op die manier maken we één groot vreedzaam
koninkrijk onder leiding van de Goede Koning ...'
Hij staakte zijn geschommel. Zijn zwarte ogen gingen wijd
open en zijn mond viel van verrassing half open. 'Oh,
verdomme,' fluisterde hij. 'Mayvar? Kun je dat horen? Het
zit vooral op de menselijke draaggolf, maar er slipt
genoeg naar buiten via de grijze halsring als je goed
luistert. Heb je het? Het is Stein?'
'Wraak,' zei Mayvar. 'Hij geeft jou de schuld. Ongelofelijk!'
De grapjas zat verstijfd op de rand van de amethisten
troon, luisterend zo goed hij kon.
'Hij is er nog niet zeker van. Maar hij zit het uit te
prakkizeren, die stomme os! Ik had beloofd dat Sukey
veilig was! En dat was ze niet! Dus, mijn schuld! Kun jij
erbij met je hoofd, bij dat soort logica? Reken maar dat
dat kleine kreng onbewust iets van de waarheid in zijn
richting laat sijpelen. Wijven! Ze hoeft alleen maar de hint
te geven dat die miskraam niet spontaan gebeurde en de
hel breekt los. Het lijkt mij dat Stein nog maar één ding in
zijn kop heeft.. . iemand anders dan hemzelf de schuld
geven.' 'Je hebt beloofd dat Sukey geen kwaad zou
worden gedaan. Het woord van een edelman met een
gouden halsring, iemand die koning wil worden, hoort
heilig te zijn ...' 'En hoe zit dat dan met die lieve regels
van jullie?' barstte hij los.
'Heb je niet zelf gezegd dat ik het volgens jullie regels
moest spelen? En kom je me nou vertellen dat ik me
tegen de koning en de koningin had moeten verzetten
enkel om Sukey een beetje geklooi in bed te besparen,
waar zij noch het kind last van hoorde te krijgen? Als die
Stein niet zo'n plaat voor zijn kop ...' IVlayvar hield haar
hoofd schuin, nog steeds luisterend. 'Hoor je wat zijn
geest nu schreeuwt? Dit is geen grapje meer, Aiken
Drum!'
Hij vergat zijn uitval en luisterde mee. Het mentale
gebazel van de halfgekke Viking werd vooral op het
specifieke menselijke kanaal uitgezonden en het was zo
verward dat zelfs mensen die luisterden waarschijnlijk
nauwelijks moeite zouden doen om dat te ontcijferen.
Maar als zo iemand geduld had en kans zag de ruis en de
bijgeluiden eruit te schiften, dan bleef er iets anders over.
De saboteurs die gekomen waren om de fabriek van
halsringen te verwoesten in de veronderstelling dat ze
hulp zouden krijgen van Aiken met de Speer. Aikens
geheime overeenkomst met Gomnol.
'Goeie God,' verzuchtte de bedrieger. 'De mentale
blokkade gaat eraan. En nu Gomnol dood is, is mijn
flodderige vermogen op dat punt niet sterk genoeg om
het deksel weer dicht te krij­gen.'
'Je moet direct wat doen. Wanneer die gedachten van
Stein bij de Clan bekend worden, dan zullen ze hem
gebruiken om te bewijzen dat jij het koningschap niet
waard bent. Ze zullen met jou hetzelfde doen wat ze met
Gomnol hebben gedaan.' 'Ik zal Stein en Sukey daar
vannacht nog weg moeten halen, niet nadat ik koning
ben, zoals ik eerst van plan was. 'Daarvoor is het nu te
laat.'
Ze liet hem zien wat de veiligste weg zou zijn, inwendig
bevend bij de gedachte hoe hij daarop zou reageren. 'Dat
kan ik niet!' vertelde hij haar. 'Niet Stein en Sukey.'
'Levend zullen ze altijd een bedreiging voor je blijven.'
'Nee! Er moet een andere manier zijn!'
'Voel je verplichtingen tegenover hen? Wat is dat dan?
Eer? Een half als grap gedane belofte? Je trots?'
'Zij niet! Ik ben bereid om iedereen tot houtskool te
verpoeieren, maar hen niet.'
Niet die mesjokke domme geliefden moet je zien hoe ze
lijden door de schuld van die andere gek en zichzelf hoe
zou dat zijn zo te geven? Arme ten ondergang gedoemde
zielen wat een verba­zing en wat een ontkenning door
iemand die op zeker gaat zoals ik/doe het niet jij stervend
vrouwengeestlichaam. 'Hen niet,' herhaalde hij.
Mayvar stond op van de troon en wiegde haar
bovenlichaam heen en weer. De kap bedekte haar hoofd,
ze zag eruit als een grote, nog niet geopende violette
bloemkelk.
Hij wist ervan, maar kon haar nieuwe tranen niet zien.
'Gezegend zij mijn Maaksel. Ik wist dat je niet zo was als
Gomnol. Wees gerust, er is een andere weg.'
Hij sprong overeind en greep haar armen.
'Hoe?'
'Blijf hier en maak je klaar voor morgen. Vertrouw me. Ik
zal ervoor zorgen dat je vrienden nog deze avond uit
Muriah worden gestuurd.'

Op deze avond die de Grote Veldslag inluidde had ieder


waar­achtig lid van de aloude strijdcompagnieën enkel
aandacht voor de komende ontmoeting met de
Aartsvijanden, hun gezamenlij­ke viering op leven en dood
die in hun ogen de reden was voor hun voortbestaan in
dit land. Maar er waren er die de oude gewoon­ten hadden
verworpen en ook dezen kwamen tezamen om erover van
gedachten te wisselen of deze Veldslag wellicht het
keerpunt kon zijn dat Breede zo lang had voorzien. Onder
hen was er één die in geen vijfhonderd jaar een voet in de
hoofdstad had gezet. Tot hun teleurstelling had de
Scheepsgade zelf geweigerd de ontmoeting bij te wonen,
niet bereid die mogelijkheid te ontken­nen of te
bevestigen. 'De Veldslag zelf zal de wil van de Godin
openbaren,' had ze tegen Heer Dionket gezegd, 'en dan
zullen jullie weten wat er gedaan moet worden.' Maar de
Heer der Genezers was daarmee niet tevreden geweest.
Wat begreep een mystica van politieke machtsstrijd? Haar
visioen scheen zo ont­moedigend ver weg in de tijd.
Dus had hij de leiders van de fracties die niets meer
voelden voor de oude strijdrituelen bijeengeroepen, zelfs
de twee die zo lang geleden uit het rijk waren verbannen.
Ze waren bijeengekomen in een geheime kamer in het
diepst van de Berg der Helden en toen Katlinel de twee
buitenstaanders naar binnen had gesmok­keld, leek dat
door het uitzonderlijke van de tijden niet enkel
gerechtvaardigd, maar het verleende de ontmoeting zelfs
een waanzinnig soort gepastheid.
dionket, heer genezer: Wees allen gegroet, broeders in
deze samenzwering en minnaars van de vrede. Een
speciaal welkom voor onze Psychokinetische Broeder
Minanonn de Ketter en onze Overredende Broeder Leyr,
die beiden zo lang hebben ont­broken en voor onze
verdienstelijke Aartsvijand . . .
sugoll: Bondgenoot.
dionket: ... nu zo toevalligerwijs onze bondgenoot, Heer
Sugoll, heerser over de Weideberg en de grootste van hen
die de Huilers worden genoemd. Zusters en Broeders, we
bevinden ons inderdaad op een keerpunt. Spreek, Mayvar.
mayvar de koningmaakster: Aiken Drum is gereed. Deze
jeugdige mens bezit nu volledig werkzame
metavermogens en heeft bovendien al die
eigenschappen, behalve de kunst van het herstellen, in
een opmerkelijk hoge graad. Ik meen dat geen enkele
Tanu- of Firvulag-kampioen afzonderlijk hem zal kun­nen
weerstaan. Afgezien van een onverwachte catastrofe of
een massale aanval door de strijdcompagnieën, die enkel
kan plaats­vinden wanneer hij volgens oude codes
onwaardig wordt bevon­den, zal hij over vijf dagen onze
nieuwe koning zijn nadat hij zowel Nodonn als de Thagdal
op het hoogtepunt van de Veldslag heeft verslagen.
minanonn de ketter: Een mens .. . nauwelijks meer dan
een kind. Een bedrieger bovendien als de verhalen over
hem waar zijn! Moet zo iemand het centrale punt zijn van
onze plannen? mayvar: Ik heb hem op alle mogelijke
manieren getest. Hij is niet zonder fouten, wie van ons is
dat wel? Maar hij is waardig genoeg.
alberonn geesteter: De knaap bezit goede kwaliteiten.
Moed. Vastberadenheid.
bunone, meesteresse der krijgskunst: Tjee! Beide.
mayvar: Hij kan wreed zijn, maar hij is ook in staat tot
onge­dachte liefde. Ik ben trouw geweest aan mijn
opdracht als Koningmaakster.
leyr de banneling: Maar toch, een menselijke nar?
katlinel de donkerogige: Je hebt zelf eens een mens liefge­‐
had, Vader. Onze rassen zijn nu met elkaar vermengd, ten
goede of ten kwade.
mayvar: Aiken Drum zal nakomelingen krijgen met
volledig werkzame vermogens. Niet zoveel als Elizabeth,
maar voldoen­de.
greg-donnet, meester der genetica: Wees niet bang, ver­‐
wanten! Aikens genetische mogelijkheden zijn kolossaal!
Verge­lijk hem bijvoorbeeld eens met Nodonn. De
Strijdmeester is geweldig, maar we weten allemaal hoe
weinig volbloeden hij ter wereld heeft gebracht. En geen
van de door hem verwekte half­bloeden waren goed
genoeg om zelfs maar kandidaat te zijn voor de Hoge
Tafel!
bleyn de kampioen: Is er hier soms iemand die Nodonn op
zijn tekortkomingen zou willen wijzen? (Treurig gelach.)
leyr: Goed, jullie hebben deze jongen zien vechten, ik
niet. Maar het is moeilijk te aanvaarden dat een mens,
wie dan ook, in staat zou zijn het tegen Nodonn op te
nemen, laat staan deze veelkleurige grappenmaker met
zijn stomme naam.
mayvar: Overeenkomstig onze gewoonten zal hij een
andere naam krijgen, nadat hij de Mêlée heeft overleefd.
minanonn: Luister. Veronderstel dat Aiken Drum
inderdaad Nodonn verslaat—en ik ben daar helemaal niet
zo belust op als Mayvar schijnt te zijn—dan komen er
twee functies vrij zodra de jongen de troon opeist: het
gouverneurschap van Goriah en die van Heer der
Psychokinetici.
dionket: Precies. En nu Sebi-Gomnol dood is, zal ook het
Gilde der Overreders een nieuwe leider moeten zoeken.
leyr: Almachtige Tana! Hebben jullie daarom Minnie en mij
hierheen gehaald?
katlinel: Vader, je moet het makkelijk van Imidol kunnen
win­nen in de krachtmeting van mentale vermogens. Zijn
overre­dingskracht is veel zwakker dan die van Gomnol.
leyr: Ja-aa. Maar onderschat de vijand niet, Katy mijn kind.
Imidol zal geen genoegen nemen met enkel een
krachtmeting zoals Aluteyn. Hij zal een tweevoudige
krachtmeting willen, op vermogens én op wapens, tijdens
de Mêlée.
dionket: Dat is waar. En jij bent beduidend ouder dan
Imidol, dus dat betekent een aanzienlijk risico. Maar wij
kennen jouw geest. Als je zou winnen en weer tot de Hoge
Tafel zou behoren, zou je een matigende invloed hebben,
onverschillig wie er koning werd.
leyr: Verdomme nee! Minnie is de ketter die zo verzot is
op vrede, niet ik!
alberonn: Maar je zou nooit een voorstander zijn van
uitroei­ing van mensen of gemengdbloedigen zoals de
Clan van Nontusvel dat wil.
leyr: Natuurlijk niet!
katlinel: En je mag dan verzot zijn op de strijd tussen
gelijkwaardigen, Vader, maar je kunt maar weinig
sympathie opbren­gen voor de ontaarding van de Jacht die
een zinloze slachtpartij is geworden of voor de aanfluiting
van de Lage Mêlée sinds daar menselijke strijders met
halsringen aan meedoen of voor de onsportieve tactieken
tegen de Aartsvijand in de Hoge Mêlée.
leyr: Een kwalijke zaak, dat vechten met troepen grijzen.
Het­zelfde geldt voor het gebruik van chaliko's. Geen
wonder dat onze Aartsvijand zich kwaad maakt en
bondgenootschappen aangaat met Minderen.
dionket: We mogen niet toestaan dat de Clan het om de
Hoge Tafel voor het zeggen krijgt. We doen een beroep op
je, Leyr! En op jou ook, Minanonn!
Mayvar: We staan op een kruispunt, broeders en zusters.
We kunnen zelf kiezen of ons laten dwingen door anderen.
leyr: Goed dan. Misschien word ik te week op m'n oude
dag, maar ik zal die branie van een jonge Imidol uitdagen.
mayvar: En jij... Minanonn?
minanonn: Wanneer Nodonn werkelijk verslagen wordt,
zal ik aan jullie zaak meewerken door met Kuhal
Aardschudder te strijden om het leiderschap van de
psychokinetici.
mayvar: Je hebt er de kracht toe. Je bent eens
strijdmeester geweest.
minanonn: Er zijn vijfhonderd jaren verstreken sinds ik
verlicht werd. Je kent mij slecht, Koningmaakster, als je
denkt dat ik mijn principes zou verzaken om andermaal
een moordenaar te worden.
dionket: Om een einde te maken aan het moorden!
minanonn: Zelfs daarvoor niet.
mayvar: En stel eens dat over het presidentschap over
het Gilde beslist werd in een vreedzame manifestatie van
krachten, niet door een gevecht?
minanonn: Dat zal onder Thagdals regime nooit gebeuren.
mayvar: Maar als we erin slaagden onder een nieuwe
koning de oude regels te veranderen?
minanonn: Dan zou ik vrijwillig mijn diensten aanbieden.
Maar tot de dageraad van die onwaarschijnlijke dag moet
ik afscheid nemen, Broeders en Zusters. Ik vlieg terug
naar mijn balling­schap in de wildernis. (Hij verdwijnt.)
bunone: Tot weerziens, beste Broeder Ketter! Tot het
moment waarop wij het Veelkleurig Land beheersen en ik
de krijgskunst heb verruild voor mijn borduurwerk!
alberonn: Dat zou wel eens kunnen en kies dan voor de
kleuren blauw en roze, Vrouwe, als er verdere expedities
met Aiken Drum op stapel staan.
bunone: Schaam je, Broeder. We moeten de gevoelens
van de Koningmaakster ontzien.
mayvar: Ik heb geen illusies over de seksuele trouw van
mijn menselijke protégé. Ik zie hem zoals hij is.
dionket: Moge Tana ons bijstaan als dat niet zo is. leyr: Ja,
wat moeten we daar mee, Koningmaakster. Wat gebeurt
er wanneer die bedrieger van jou zijn eigen spelletjes
gaat spelen zodra we hem op de troon hebben gezet?
bleyn: Dan kunnen we allemaal verhuizen naar de grotten
van Minanonn in de Catalaanse Wildernis.
mayvar: Ik heb hem waardig bevonden! Daar ben ik zeker
van! Met hem als koning kunnen we een nieuw tijdperk
inluiden. De enige verdachte factor was Gomnol en die is
dood. Nu de tijdpoort is gesloten, kunnen we geleidelijk
een begin maken met de emancipatie van de grijzen en
een einde aan de onvrijwillige medewerking van
menselijke vrouwen aan onze voortplanting, het
afschaffen van de Jacht en vrede tussen Tanu en Firvulag.
Wat onder Thagdal of Nodonn volstrekt onmogelijk is, zal
met Aiken Drum als koning van het Veelkleurig Land
volstrekt onvermijdelijk zijn.
sugoll: Laten we nu spreken over anderen die ook deze
wereld delen.
greg-donnet: Oh, luister! Dit is geweldig en zo logisch als
je het genetisch beziet. Definitief heel elegant! Ik kon mijn
enthou­siasme nauwelijks bedwingen toen Katlinel naar
me toekwam. Zij en Sugoll zijn maar een voorbeeld van
wat er allemaal kan gebeuren wanneer die oude
rassenvooroordelen verdwijnen. Maar later zullen de
resultaten ervan verrassend veel lijken op de injectie van
Aikens genen aan het gemeenschappelijk poten­tieel. Het
zal de definitieve verbetering inhouden van het meta­‐
psychische genotype. . .
leyr: Waar raaskalt die gecastreerde eendvogel over?
katlinel: Sugoll en mij, Vader. Het vermengen van alle drie
soorten genen.
leyr: Katy? Wil je me echt vertellen dat jij en deze .. . deze
Firvulag . . .?
katlinel: Huiler.
sugoll: Mijn lichaam is natuurlijk een illusie. Net als al mijn
onderdanen ben ik een mutant. Katy accepteert me zoals
ik ben. Maar ik zou niet willen dat mijn schoonvader enkel
de schijn zag. Kijk.
leyr: Genadige Tana.
greg-donnet: Hun kinderen zullen mooi zijn. Hun geesten
in elk geval! En ik ga nog deze nacht met hen mee om te
zien hoe dat daar met die genen in elkaar zit en of ik daar
nog wat mee kan rommelen.
leyr: Katy . . . oh ... Katy.
dionket (haar omhelzend): Mijn zegen, Scheppende
Zuster. En voor u ook, Heer der Huilers. U neemt de
bloem van onze Hoge Tafel met u mee. Wees een brug,
getweeën.
sugoll: Gedrieën, mogen we hopen. Vaarwel. (Hij vertrekt,
met Katlinel en Greg-Donnet.) bunone: Kom op, Leyr, een
beetje moed. Ze zullen tenminste niet verder in deze
warboel worden betrokken. Reageer je maar af op Imidol.
Wat mij betreft, ik mag die Sugoll wel. Hij heeft stijl, voor
een Firvulag.
mary-dedra: Kunnen we niets meer doen dan wachten?
Tot Aiken Drum heeft overwonnen?
alberonn: Sommigen van ons zullen hem moeten volgen
in de Hoge Mêlée. Er zijn al talloze vrijwilligers,
bewonderaars van zijn moed, vooral onder de
halfbloeden. Maar hij zal ook kapi­teins nodig hebben
onder zijn banier. Bleyn en ik hebben ons al aangeboden.
bunone: En ik.
leyr: Ach, verdomme, waarom ook niet. Ik doe met hem
mee nu de hele wereld toch op zijn kop staat. Maar er is
één traditie waar nog niemand mee heeft durven knoeien:
de voorrechten van de krijger! Wat vinden jullie ervan,
makkers? Een beetje prakti­sche oefening voor de Grote
Veldslag?
alberonn + bleyn + bunone: Het voorrecht van de krijger!
Burgers niet toegestaan. Houd je wapens maar klaar! (Ze
gaan.)
dionket: Wij hebben ander werk te doen.
creyn: Mag ik je eraan herinneren, Heer Hersteller, dat
een deel van dat werk nog vannacht moet worden
verricht?
mayvar: Heb je het gevonden, Mary-Dedra?
dedra: Het is hier. Vrouwe Koningmaakster, in deze
gouden doos.
mayvar: Dedra is van menselijke afkomst, ze kan het
zonder gevaar aanraken. Maak open en laat het ons zien,
kind.
dionket + creyn: Ah.
dedra: Het lag op de plek waar Elizabeth het had
waargeno­men, verborgen onder een plaat van graniet in
een duistere hoek van de buitenhof van het Gildehuis der
Overreders. Gomnol moet het daar zelf lang geleden
hebben neergelegd .. . voor het geval dat. Niemand zag
dat ik het meenam. creyn: En het is zeker, Heer Genezer,
dat met dit stuk gereed­schap van bloedmetaal de
halsringen veilig kunnen worden ver­wijderd?
dionket: Ik heb dit gehoord van Elizabeth die het op haar
beurt van Madame Guderian hoorde. In het noorden zijn
zowel de dragers van zilver als van grijs door middel van
ijzer van hun halsringen ontdaan. Wat de risico's betreft. ..
dat hangt af van ieders persoonlijke reactie op de
verwijdering ervan. We zullen dit stuk gereedschap aan
Sukey geven en hopen dat haar corrige­rende vermogens
voldoende zijn. Wanneer de vluchtelingen op veilige
afstand zijn en zij er zeker van is dat ze Stein niet langer
voor zijn bestwil onder controle hoeft te houden, zal ze
zijn hals­ring verwijderen en hem voorgoed bevrijden van
de Tanu op zijn geest.
mayvar: Maar haar zullen we een andere mogelijkheid
bieden, de arme kleine. Dat is de wens van onze
toekomstige koning.
dionket: Ik begrijp het. Goud, in plaats van het zilver dat
ze nu draagt. Zij zou haar mentale krachten behouden en
toch vrij zijn, terwijl haar echtgenoot een blootnek bleef.
En zijzelf moet kiezen . . . Deze mogelijke kroonprins van
ons heeft duivelachti­ge genoegens!
mayvar: Het is al laat. Lang voorbij middernacht. We
moeten handelen.
creyn: Ik zal hen halen. Mij vertrouwen ze, zelfs Stein.
dionket: Culluket is weg, bezig met de Clan en hun
feestelijke voorbereidingen voor de Veldslag. Alles is
veilig. En Elizabeth wacht al op de bergtop.
dedra: Elizabeth?
mayvar: We hebben het plan voor de ontsnapping van
Stein en Sukey moeten wijzigen. Een boot zou te
makkelijk kunnen wor­den onderschept. En in de
heteluchtballon van Elizabeth kunnen er makkelijk drie.
Het span dat het rijtuig trok liet een veronrust geluid
horen toen hij de donkere bergtop bereikte en daar het
grote voorwerp zag dat nog aan de grond was verankerd
en heen en weer zwaaide op een zachte westenwind.
'Creyn?'
Elizabeth stond naast de gondel. Haar rode overal in de
kleur van de ballon leek zwart in het licht van de
wassende maan. 'Breng Stein aan het lopen, Elizabeth. Ik
help Sukey wel.' 'Met mij gaat het best,' hield Sukey vol,
terwijl ze uit het rijtuig klauterde. 'Ik dacht dat het veiliger
zou zijn als Stein er vast uit was.'
'Ik heb hem,' zei Elizabeth. 'De ballon is klaar. Goddank
ben je klein van stuk, Sukey. Het zal hier vol worden, maar
het moet lukken zolang we Stein onder verdoving houden
terwijl we in de lucht zijn.'
'Elizabeth?' De stem van Creyn haperde.
'Hup, omhoog, Stein. Nu jij, Sukey. Nee, niet aan die kabel
komen. Daar gaat het ventiel mee open waardoor we hete
lucht verliezen terwijl we die juist nodig hebben om
omhoog te komen.'
De grote buitenaardse man stond nog steeds naast het
rijtuig.
'Elizabeth!'
'Wat is er, Creyn?'
Ze liep naar hem toe, denkend dat hij afscheid wilde
nemen. 'Breede heeft me opgedragen je uit te leggen . ..
dit had ze niet voorzien. Niemand van ons heeft zoiets
gewild of gepland. Geloof me! De cel naast die van Stein
en Sukey ... ik kon er niets aan doen, ik moest wel merken
hoe weinig geestelijke gezond­heid er nog in haar over
was. Haar lichaam mag dan onbescha­digd zijn, de
Veldslag zou haar snel genoeg uitdoven of ze die
lichamelijk nu wel of niet overleeft. En omdat ik me
herinnerde dat jij met haar bevriend was ... ik sprak er
dus over met Breej ze zei dat jijzelf de keuze moest
maken.'
Hij tilde een deken op. Opgekruld op de vloer van het
rijtuig, tenger en kwetsbaar als een slapend kind, lag
Felice.
Hij zei: 'Je zou de ballon deels met je krachten kunnen
besturen als je de benodigde gegevens doorgaf aan
Sukey. Dat is een paar minuten werk voor een
Grootmeesteres. Het risico zou maar heel klein zijn ...'
Breede!!!
Ik hoor je Elizabeth. Jij hebt dit gedaan!
Het is zoals Creyn zegt. Ik heb het niet gezien, ik heb het
niet gepland. Dit is het werk van de Godin. Jouw God.
Nee. Nee! Oh, vervloekt jij. Jullie allemaal!
De ballon rees en zweefde ongezien op een bries uit het
westen over de lichten van de stad Muriah. Terwijl hij
boven de Grote Lagune hoogte begon te winnen,
ontmoette hij een heftige wind­stoot. Het semi-
bestuurbare omhulsel schudde en werd even beïnvloed
door tegengestelde luchtstromingen. Toen steeg hij
verder en veranderde van richting. Niet langer naar
Corsica en Sardinië, maar in de richting van de landengte
van Gibraltar.

Zij wachtten op de dageraad.


Tanu, Firvulag en mensen met halsringen stonden in hun
schit­terende uitmonsteringen op de Vlakte, die nu de
kleur had van paarlemoer, veroorzaakt door de
traditionele Mist van Duat die door de scheppers uit de
strijdcompagnieën aan beide zijden werd opgewekt. Een
laag, dreunend geluid, dat deels uit gegrom en deels uit
mineurakkoorden bestond, zwol aan in de doodstille lucht.
Het gewone volk van de Firvulag dat zich aan de zijlijnen
van het strijdveld had vermengd met de niet-strijdende
burgers uit Muriah, zette de oude ouverture in die aan de
Veldslag voor­afging.
Krijgers van de Firvulag in hun wapenrustingen van
obsidiaan, versierd met goud en juwelen, stonden in een
onafzienbare menigte bijeen. Het waren er zeker 20 000,
reuzen en dwergen en anderen broederlijk dooreen.
Sommigen droegen de afgrijse­lijke trofeestandaarden,
anderen hielden enkel hun ontblote wapens vast. Hun
voornaamste aanvoerders stonden opeen in de buurt van
het podium dat op het oosten uitkeek. Daar hadden zich
de edelsten van de Tanu en de Firvulag verzameld. Aan de
andere kant van dat marmeren platform wachtte het
leger van de Tanu. In tegenstelling tot de informele
verzameling Firvulag, stonden zij in keurige en elegante
opstellingen, ingedeeld naar hun Gilden: de
heldervoelenden in violet en goud, de bedwingers in
blauw, de strijdende herstellers in rood en zilver, de
scheppers in hun wapenrustingen in zeegroene beriltinten
en de roze-gouden psychokinetici.
In de voorste rij van het Gildebataljon der
heldervoelenden stond een klein mens onbeschaamd te
midden van de boven hem uit torende kampioenen. Hij
droeg een pantser van glas, afgezet met goud en
amethist en diamanten. Maar zijn overmantel was
diepzwart met een rand van violet. Zijn banier met het
vreemde devies hield hij hoog boven zich uit.
Achter de dikke mist werd het in het oosten helderder. De
keten die om stilte riep, rinkelde.
Eadone, Meesteresse der Wetenschappen, kwam naar
voren uit de groep Meest Verheven Personages en hield
een klein instru­ment voor haar ogen. Thagdal en Yeochee
stonden direct achter de deken van het Gilde, de koning
der Tanu in blauw-witte wapenrusting, de Firvulag in diep
glanzend zwart. 'De Eerste Dag begint,' verklaarde
Eadone. Daarna boog ze voor beide koningen en stapte
ter zijde.
Thagdal maakte een gebaar. Nodonn de Strijdmeester
kwam de beide heersers groeten, op de voet gevolgd
door Sharn-Mes, de Jonge Kampioen die, omdat hij de
verliezers van de vorige Veld­slag vertegenwoordigde,
ceremonieel slechts een bescheiden rol vervulde. Nodonn
droeg een glazen wapen dat veel leek op de grote
zwaarden die met twee handen moesten worden gehan­‐
teerd en die bij beide rassen in zwang waren. Maar dit
Zwaard bezat een opgloeiend vuistgroot gevest vanwaar
een dunne kabel naar een doos liep die om het middel
van de Strijdmeester was bevestigd.
Glanzend en lichtend als de dageraad bood Nodonn
formeel de koning dit Zwaard aan, die het met even
formele waardigheid afwees. 'Wees gij onze
vertegenwoordiger. Open de hemel voor deze Grote
Veldslag.'
Nodonn keerde zich om, zijn gezicht naar het oosten en
de nog versluierde zon. Hij hief het fotonenwapen. Een
schitterende smaragdgroene straal stootte door het
laaghangende wolken­dek, maakte een opening in het
grijs waardoor een zich openende schacht ontstond die
het licht van de zon liet vallen op Nodonn, de beide
koningen, de generaal van de Firvulag en al de Groten
daarachter. Strijders en niet-strijders zongen gezamenlijk
het Lied, de juichende Tanu-koren gecontrapunteerd door
de diepe­re en zwaardere stemmen van de Firvulag. De
breuk in het wol­kendek verwijdde zich, precies zoals dat
duizenden jaren lang op de mistige planeet Duat was
gebeurd, waar de rivaliserende ras­sen hun mentale
krachten en fotonenwapens hadden moeten gebruiken
om een zonovergoten dag te scheppen voor hun rituele
strijd.
Het Lied eindigde. Het gewelf van de Pliocene hemel
lichtte blauw op boven de Witte Zilvervlakte. Strijders en
toeschouwers barstten uit in een machtig gejuich. De
eerste dag van de Grote Veldslag was begonnen.
Felice werd wakker in een diepe stilte. Fysiek. Mentaal.
Emotio­neel.
Ze zat half overeind op de bodem van een of andere
overvolle bak, vastgeklemd door het slapende lichaam
van een jonge vrouw met verwarde haren en kleren die ze
nooit eerder had gezien; ze droeg een gouden halsring.
Bijna over haar heen stond een man van herculische
afmetingen, doodstil als een standbeeld die in de verte
keek en wiens geest een blanco ruis veroorzaakte. Hij was
niet alleen groot, hij kwam haar ook bekend voor.
Maar hij was niet de gehate, de Geliefde, niet hem.
Menselijke, behaarde benen rezen omhoog naar een
smoezelige groene tuniek. Een middel omsloten door een
met barnsteen ingelegde gordel. Brede opgetrokken
schouders. Handen die op de bovenkant van een beklede
reling rustten die de bak omgaf.
Een onbeweeglijk alledaags blond hoofd.
Boven haar een laaiend rooster omgeven door de
scharlakenrode vibrerende darmopening. En een blauwe
hemel.
Wat was dit? Een nieuw bedenksel van haar kwelgeest?
Maar zijn geest kon ze niet langer waarnemen. Hij was
verdwenen en zijzelf was overgebleven. Die kracht was
haar geschonken en die bleef.
Het roosterachtige ding zag er ingewikkeld uit en gloeide
met zulk een hitte dat de lucht eromheen overal trilde en
gloeide. Het was bevestigd aan het einde van een
decamole frame dat op zijn beurt weer was vastgemaakt
aan de bak waarin ze zich gedrieën bevonden. Er liepen
zilverkleurige kabels vanaf een wijde ring rondom de rode
muil of pensopening en ook die waren aan hun van boven
open gevangenis vastgemaakt. Naast haar, vooruit­‐
stekend uit de wand van de bak, zat een dik uitsteeksel.
Ze kwam moeizaam verder overeind en zag een reeks
digitaal afleesbare instrumenten.
hoogte — 2104,3; zicht—2596,1; variatie—+0,19; om­‐
geving 77 [groen]; snelheid—17,5; positie FX 37:39^
00:330; gd sp— 66,2; tijd 07:34:15.
Zij en Stein en de vrouw bevonden zich in Elizabeths
ballon. Vrij.
Ze trok zichzelf overeind en kwam naast de onbeweeglijke
man staan. Er was niets in de lucht dat bewoog. Geen
windje. De generator boven hun hoofden zweeg; maar
wanneer ze zich inspande, kon ze minimale geluiden
horen die wervelende hete lucht veroorzaakte binnen in
de ballon en het kleine zoefgeluid wanneer ergens een
ontsnappingsventiel zich opende en weer sloot.
Vrij. En haar geest...
Haar vingertoppen raakten de koude grijze cirkel om haar
hals aan. Ze glimlachte. Ze deed de sluiting open en
verwijderde de dode halsring. Over de reling van de
gondel liet ze hem vallen in het bassin van de Lege Zee.
Groei nu maar, klein geliefkoosd ding.
Het was zo fragiel. Zo bedrieglijk zwak, toen de kern van
haar identiteit uit de zorgvuldig geconstrueerde tombe
van haar her­sens te voorschijn kwam. Psycho-energieën
stortten als vloed­stromen voorwaarts. De verwondingen,
de insnijdingen, al het afval veroorzaakt door het werk
van haar beul (die volgens de genezer Creyn waanzin had
moeten veroorzaken) werden weg­gespoeld. Een
fantastisch nieuw bouwwerk, het ongewilde resul­taat van
de Geliefde, openbaarde zich in al zijn glorie. Alles
herstelde zich, breidde zich uit, vulde en organiseerde
zich opnieuw. Het duurde maar seconden, toen was de
mentale kiem uitgegroeid tot een volwassen en sturend
psycho-organisme. Ze was mentaal werkzaam. En hij had
dat gedaan! Al die mentale vermogens, dank zij hem. Zijn
kunst om te vernietigen had nieuw leven ingezaaid. Haar
vermorzelend tot er bijna niets meer over was, had hij
haar gedwongen de Eenheid te ontdekken en te
realiseren. (In zoverre had die arme Amerie in elk geval
gelijk gekregen.)
Ze vertoefde in open ruimte. Verrukt. Dankbaarheid
vervulde haar. Ze hield meer van hem dan ooit tevoren en
dacht erover hoe ze haar dankbaarheid kon tonen. Hem
bereiken? Nee, nog niet. Maar later, ja. Zodat de Geliefde
en al zijn verwanten zou­den weten wat ze had gedaan,
net voor ze stierven. Maar hoe?
Ze overspande de verten. Er was geen terugkeer mogelijk
naar Muriah, de Witte Zilvervlakte en de Grote Veldslag.
Ze zou velen van hen in een directe confrontatie kunnen
verslaan, maar nooit allen tegelijk. En dat zou moeten.
Onder de voortsnellende ballon versmalde de Zuidelijke
Lagune zich in de richting van de Lange Fjord die in het
Plioceen zuide­lijk van Cartagena lag. Melkkleurige zeeën,
dof glanzend in het vroege zonlicht, hadden haar grijze
halsring verslonden. De kalkvlakten werden onderbroken
door geërodeerde vulkanische kraters omgeven door
verbrokkelde muren van lava. Waar de korte Spaanse
rivieren uit de Cordillera kwamen, waren de kusten
bevlekt met zwarte en bruine en rode alluviale afzettin­‐
gen. Rechts van haar lag Aven. De Drakenhoogte was nog
steeds gedeeltelijk zichtbaar in de nevel. Ergens aan de
andere zijde van dat schiereiland lag de grote stad Afaliah
en daar omheen de rijke plantages waarvan de stad
afhankelijk was. Zouden de menselijke slaven daar nu al
op zijn om hun kudden te hoeden of waren de rampzalige
rama's al bezig delfstoffen te winnen in de mijnen?
Zouden ze dit kleine vlekje van de drijven­de ballon
herkennen voor wat het was? Waarschijnlijk niet. Maar
haar vermogen om dingen onzichtbaar te maken, spon uit
voorzorg toch maar een illusie. De Firvulag? Er zouden
vast wel vrijbuiters zijn die hier beneden rondzwierven en
die weigerden aan de Veldslag mee te doen. Maar zij
konden op zo'n afstand geen kwaad en hun vermogens
tot vérspreken waren zo zwak dat ze geen alarm konden
slaan. Tanu? Nergens. Zij waren allen bij de Grote
Veldslag. Allemaal. Allemaal, verzameld op één enke­le
zoutvlakte bij de Lege Zee. Ja. Maar natuurlijk.
Zo moest het gebeuren. Heel toepasselijk. Als een
omgekeerde geboorte. Het zou niet makkelijk zijn, zelfs
niet met de krachten waarover ze nu beschikte. Maar ...
ja! Stein had in planeetkorsten geboord. Hij zou weten
waar de grote lege ruimten onder de korst zich bevonden
die sommige zones zo onstabiel maakten. Ze glimlachte
naar hem omhoog. De helderblauwe ogen van de Viking
keken nietsziend langs haar heen. Elke vijf seconden
knipperden zijn oogleden. Onder de door Elizabeth
zorgvuldig aangelegde inperkingen, werkte zijn
onbewuste geest rustig en vreedzaam. Felice kon nu
bewondering opbrengen voor de vaar­digheid van de
Grootmeesteres die alle hersenactiviteiten op een zijspoor
had gerangeerd behalve de onderhoudscircuits van de
grijze halsring. Er bleven ernstige kwetsuren in zijn brein
over, die nu geen gevaar opleverden en die voor genezing
vatbaar waren.
En de kleine vrouw? Zijn echtgenote natuurlijk.
Voorzichtig zocht Felice rond op de geheime plaatsen in
haar slapende geest. Na enige tijd vond ze goed
verborgen het argument dat Stein zou motiveren haar te
helpen bij het doden van het hele ras der Tanu.
De waterloop beneden werd snel smaller. De fjord, diep
en blauw, wrong zich door oud vulkanisch terrein dat
Europa met Afrika verbond. Geërodeerde sintelkegels,
beddingen vol as en hele hopen donkerkleurig afval
vormden samen een soort drem­pel die dit deel van het
Middellandse-Zeebekken enigszins ophoogden. Westelijk
van het door de fjord doorsneden gebied, onder het deel
dat op de veel oudere Aarde later de Costa del Sol zou
worden genoemd, lag een laagland van enige omvang,
het Grote Brakke Moeras vol kleine eilandjes en stukken
open water, waar Mercy en Bryan eens hun jacht hadden
aangelegd. Verder naar het westen werd het water steeds
ondieper om ten slotte uit te lopen in stranden en
alkalische vlakten waarboven de zon genadeloos laaide.
In het midden van die woestenij stak de piek van de
werkende vulkaan Alboran treurig rokend omhoog.
Daarachter lag een diep, leeggedampt bassin en dan
kwam onverwachts in het zuiden de bergketen die beide
continenten over de smalle en steile landengte van
Gibraltar met elkaar ver­bond.
De fjord werd omzoomd door schrale bossen. Het zag
eruit als een eenzame en aangename plek om te stoppen.
Ze doorzocht nog een keer Sukey's slapende geest en
vond daar de simpele handelingen die nodig waren om de
ballon te doen dalen. Eerst de hitte verminderen en hete
lucht laten ontsnap­pen, werken met de ventielen en met
haar eigen wil tegen de lage, onberekenbare winden
ingaan die dreigden de ballon op een niet-gewenste plek
aan de grond te zetten. Daar! Precies in een beschutte
hoek onder aan een van de oude vulkaankegels. Vlakke
grond, voorjaarsgroen met daaronder vruchtbare as. De
bodem van de gondel raakte even de grond, veerde weer
op en zakte toen definitief en secuur op de bodem. Terwijl
ze de ballon zelf met haar PK in de lucht hield, trok ze aan
de kabel die de ballon deed leeglopen. De top begon
dubbel te slaan en resteren­de hete lucht gulpte uit het
bobbelende rode omhulsel te voor­schijn. Een gewoon
mens zou een lijn hebben gegrepen en vast­gezet om de
nog steeds deels gevulde ballon voor afdrijven te
behoeden, maar de meesterklasse vermogens van Felice
brach­ten de ballon simpel naar beneden. Binnen een paar
minuten lag de rode ballon van decamole netjes naast de
gondel, plat en hele­maal leeg.
'Wakker worden, iedereen!' schreeuwde Felice opgewekt.
'Tijd voor het ontbijt!'
Bryan werd gevangen gehouden in een geriefelijke suite
op het hoogste niveau van het hoofdkwartier der
Herstellers. De slaap­kamer bezat geen ramen en lag in de
flank van de berg verbor­gen, maar de zitkamer had een
balkon dat over het zuidelijk deel van Muriah uitkeek waar
buitenwijken, boomgaarden en aan­plantingen van
olijfbomen aansloten op de kaap waar het kleine huis van
Breede stond. Daarachter ontrolde zich de Witte Zil­‐
vervlakte. Hij kon de Veldslag natuurlijk niet zien. Het
rituele slagveld lag zeker drie kilometer van hem
verwijderd en bovendien beneden de rand van het hoger
gelegen land waarop Muriah stond. Maar toen de zon
hoger steeg, zag hij soms licht­flitsen uit die richting
komen en af en toe, wanneer de wind iets van richting
veranderde, meende hij de verre geluiden van don­der en
muziek te horen.
Om de waarheid te zeggen, doctor Bryan Grenfell was
diep teleurgesteld dat hij de Grote Veldslag niet kon
bijwonen, ook al had die charmante maar tegelijk
sinistere Culluket hem verteld dat hij later tijdens de
viering een speciale rol zou moeten vervul­len die het
noodzakelijk maakte dat hij afwezig bleef tot, om het zo
maar eens te zeggen, zijn moment van opkomen was
aange­broken. Maar vrijwel elke antropoloog is verzot op
rituele spek­takels en Bryan, wiens specialiteit hem
doorgaans gekluisterd hield aan statistieken en
soortgelijke weinig kleurrijke manifes­taties van
cultuurverschijnselen, hunkerde diep in zijn hart naar een
goede show. Hij had echt uitgezien naar die gestileerde
knokpartij tussen twee buitenaardse rassen en hier zat hij
nu, mismoedig opgesloten op zijn balkon en slobberend
van een glas Glendessarry, terwijl de zon nog aan de
verkeerde kant stond en verder iedere inwoner van
Muriah daarbuiten stond te juichen bij de inleidende
sportieve westrijden die nu op het glinsterende zout
plaatsvonden.
Ze kwam door de gesloten deur, ontdekte hem en begon
te lachen.
'Mercy!'
'Ah, dat gezicht van jou, mijn liefste. Dat lieve,
stomverbaasde gezicht!'
Ze snelde naar hem toe, een sleep van doorzichtig cerise
en goud achter zich aan en boog zich voorover om hem te
kussen. Haar van draad en juwelen vervaardigde
hoofdtooi was zo ingewik­keld dat hij in hun omhelzing het
gevoel kreeg samen met haar in een vogelkooi gevangen
te zitten, terwijl rondom hen orna­mentjes bungelden en
rinkelden. Haar kastanjebruine haar was verborgen onder
een kapje en daardoor zag ze er ongewoon uit, niet
vertrouwd, vreemd: Vrouwe van Goriah, echtgenote van
de goddelijke Strijdmeester, aspirant-Presidente der
Scheppers. Maar waar was zijn dame gebleven?
'Domme knul,' zei ze. Hij hoorde een klikkend geluid en
daar stond ze in haar eenvoudige kleding zoals hij haar
kende van het portret dat hij zo lang op zijn hart had
meegedragen. 'Is dit beter?' vroeg ze. 'Ken je me nu
weer?' Hij liet zijn armen haar omsluiten en het was weer
zoals altijd (opnieuw), het voortsuizen en opgaan in het
licht en vervolgens de onvermijdelijke val in de duisternis,
waaruit hij elke keer iets later terugkwam.
Daarna zaten ze samen op de beschaduwde rustbank op
het bal­kon nadat hij weer tot zichzelf was gekomen en hij
vertelde haar over het portret dat hij had gebruikt om
haar te vinden en wat voor vreemde reacties hij had
gekregen van mensen aan wie hij het had laten zien. Ze
moesten er beiden om lachen. 'Ik probeerde me voor te
stellen hoe jouw leven in het Plioceen zou zijn, nadat de
computer me jouw portret had gegeven toen in de
herberg,' zei hij. 'Jij met je hond en de schapen en de
jonge aardbeiplantjes. Ik zag je in een of andere idyllische
landelijke omgeving en er waren ogenblikken, moet ik
toegeven, dat ik me jou voorstelde in de rol van Chloë
terwijl ikzelf Daphne was, godnogantoe!'
Ze lachte opnieuw, daarna kuste ze hem. 'Maar het leek
er zelfs niet op,' zei hij, 'of wel?' 'Je wilt het echt weten?'
Haar zeekleurige ogen hadden vandaag de kleur van
opalen, nog steeds een beetje versluierd door de extase.
Toen hij knikte, ver­telde ze hem hoe het werkelijk was
gegaan. Hoe de Tanu die haar in kasteel Doortocht testte,
eerst verbaasd was geweest en vervolgens dodelijk
geschrokken van de resultaten. De volstrekte opwinding
daarna. Hoe haar de nooit eerder voorgekomen eer te
beurt viel om naar Muriah te worden gevlogen, waar de
leden van de Hoge Tafel zelf haar enorme scheppende
vermogen kon­den controleren.
'Er werd besloten,' zei ze, 'dat ik, na gevuld te zijn met de
gun­sten van de Thagdal, zou toebehoren aan Nodonn.
Toen hij me kwam halen had hij geen andere bedoeling
dan dat ik de zoveel­ste van zijn menselijke vrouwen zou
worden. Maar toen we elkaar ontmoetten ...'
Een glimlachje vol sombere voldoening speelde om
Bryans lip­pen.
'Tovenares!'
'Nee... hij kon de verschillen zien in mijn geest. Liefde was
daar ook. Maar Nodonn zou mij daarom alleen niet tot zijn
echt­genote hebben gemaakt.'
'Allicht niet,' zei Bryan droogjes. Beiden lachten weer. 'Hij
en ik zijn niet zo romantisch als jij, mijn beste Bryan.' En
ook niet zo menselijk, fluisterde iets verborgens in hem.
'Tegen de tijd dat we het grondgebied van Goriah hadden
bereikt, behoorden we elkaar toe. Hij nam mij tot gemalin
in een sprookjesachtige trouwpartij die de vervulling leek
van elke droom die ik ooit had gehad. Ah, Bryan! Als je
dat had kunnen zien! Al die kleding in roze en goud, de
bloemen, het zingen, de vreugde...'
Hij klemde haar stevig tegen zijn borst, over haar hoofd
heen naar de horizon kijkend waar de lichtflitsen te zien
waren. Hij wist dat hij aan haar zou sterven en hij wist dat
het er niet toe deed. Die elfenminnaar was niet van
belang, haar metavermogens waren niet van belang. Het
deed er niet toe dat ze op het punt stond deel uit te
maken van de buitenaardse edelen rondom de Hoge Tafel.
Met een klein deel van haar groot hart hield ze van hem
en ze had beloofd dat hij kon blijven tot aan het ein­de.
Ze verjoeg zijn bespiegelingen met een alledaags grappig
voor­val.
'Deidre heeft jongen. Vier maar liefst. Die kleine duivels
schar­relen door het hele kasteel. Ze zijn spierwit en niet
te houden. Gelukkig houden de Tanu van honden.' Hij
moest er ondanks zichzelf om lachen en kwam zo terug in
dit onwaarschijnlijke hier en nu op een schitterende,
zonverlichte ochtend van oktober de 31e, zes miljoen jaar
voor het moment van hun geboorte.
'Zal ik je de spelen laten zien?' vroeg ze. En dan de snelle
uitleg erachter aan. 'Ah, nee, mijn lief... Ik kan je niet
meenemen naar de Witte Zilvervlakte, nog niet. Maar ik
kan de beelden projecteren van wat daar gebeurt zodat
we er samen naar kun­nen kijken. Het zal net zoiets zijn
als driedimensionale televisie maar met alle emoties. Ik
hoef voor morgen niet naar de anderen terug te keren.
Pas dan vindt de krachtmeting van mentale ver­mogens
plaats.'
'En jij gaat wedijveren met Aluteyn?'
'Ja, mijn lief. Maar ik win van hem, wees maar niet bang.
De arme man is al oud, over de drieduizend jaar en hij is
moe. Zijn tijd is gekomen. Hij heeft tegenover Nodonn al
min of meer toegegeven dat hij graag van het leven
afscheid wil nemen.' 'En zal de Thagdal dat ook doen?'
vroeg Bryan haar. 'Aiken en Nodonn zullen elkaar in deze
Veldslag bestrijden. Wie er ook wint van de twee, de
koning behoort door de winnaar te worden uitgedaagd. Ik
kan me nauwelijks voorstellen dat Nodonn ondergeschikt
aan de koning wil blijven als hij wint van Aiken.'
Mercy's heldere blik dwaalde even af.
'Dat zal hij ook niet. Als mijn Heer wint—en hij moet win­‐
nen—dan zal hij koning worden en de oude gewoonten in
ere herstellen. De zaken hebben zich te ver ontwikkeld.
Hij heeft geen andere keus meer.'
Voor een ogenblik werd de geleerde in hem wakker.
'Mercy, de klok kan niet worden teruggedraaid. De
opkomst van de mensheid, het volwassen worden van
deze buitenaardse cul­tuur door de toevoeging van onze
techniek, de vermenging van beide rassen, dat kan niet
ongedaan worden gemaakt. Nodonn moet dat toch
inzien.'
'Stil, Bryan. Hou op met dat onheilspellende gepraat!'
Ze maakte een gebaar met haar hand en het toernooi op
de vlak­te kwam voor hen in de lucht tot leven.
'Kijk! We zullen samen naar de spelen kijken en
daartussendoor zul je me keer op keer liefhebben. Je hoeft
niet bang te zijn dat je overbeschaafde natuur geweld aan
wordt gedaan, want op de eerste dag van de Veldslag
vallen er geen doden. Al dat schitte­rende geweld is er
alleen voor de sport.' 'Dus ik ben overbeschaafd?'
Lachend vielen ze achterover in de kussens. Ze keken
naar de voorronden van het evenement. Er waren wed­‐
rennen voor chaliko's, toernooien tussen ridders van de
Tanu, worpwedstrijden tussen de slordige Firvulag en een
krachtme­ting met dieren waarin Tanu en Firvulag en
mensen met gouden halsringen enkel van hun natuurlijke
en fysieke vaardigheden gebruik maakten in hun strijd
tegen de woeste diersoorten van het Plioceen. (Bryan kon
zijn ogen nauwelijks geloven toen hij zag wie de
tegenstander moest worden van die reusachtige aap.)
Daarna kwam de Slag der Krijgsvrouwen, waarin Tanu en
men­sen met elkaar streden, gebruik makend van
afschuwelijke illu­sies en echte wapens, waarbij het steeds
net niet tot een onthoof­ding kwam maar slechts kleine
verwondingen werden toege­bracht zodat de verliezers
nog op tijd door Huid konden worden hersteld om over
twee dagen aan de echte vijandelijkheden mee te doen.
Bryan en Mercy bleven de hele namiddag naar het
spektakel kijken en ze gingen er een deel van de nacht
mee door. Want niemand leek tijdens de grote Veldslag
veel slaap te nemen, als de dagen duurden van dageraad
tot dageraad. En ze had gelijk dat al dat vechten hen zou
opwinden, want toen ze ten slotte opstond om heen te
gaan was hij zo verzadigd dat hij nauwelijks meer tot
leven te wekken was.
'Ah,' zei ze, 'jij hebt werkelijk gevonden waar je naar
zocht.' Ze kuste hem op zijn voorhoofd. 'Verzet je dus niet
als ik mijn deel in onze overeenkomst kom opeisen. Wacht
tot ze je komen halen, mijn liefste. En nadat het allemaal
voorbij is, zullen we elkaar nog één laatste maal
ontmoeten.'
Ze droeg plotseling weer haar schitterende hofkostuum
en ver­dween zoals ze gekomen was, dwars door de
gesloten deur.

Toen de strijdwagenrennen ten slotte waren beëindigd,


ging er een oorverdovend gejuich onder de Tanu op. De
drie blauwgeverfde chaliko's kregen kransen om hun
nekken en natuurlijk was er een trofee voor de winnaar en
een omhelzing door de koning. Alleen de mannen die de
weddenschappen afsloten rea­geerden met voor de hand
liggende afkeer op die laatste overwin­ning. De race was
weliswaar geen afgesproken werk, maar hoe sloot je
weddenschappen af tegen de koningin? Ze lieten haar
altijd de laatste wedstrijd winnen.
'Gefeliciteerd, Nonnie,' zei Thagdal. Hij kuste haar terwijl
ze uit het vergulde, elegante strijdwagentje kwam. 'Je
hebt ze weer even wat laten zien.'
Maar hij had geen zin om naar de jeugd van de Tanu te
kijken die met het zwaard man tegen man streden of naar
de mensen en de halfbloeden die bootraces hielden
terwijl Fian Hemelbreker voor wind zorgde en de edele
dames lichtjes huiverden wanneer een boot
ondersteboven ging. Ze overlegden nog even of ze zou­‐
den kijken naar iets anders, het paalwerpen door de
Firvulag of de zwaarddans, want er was altijd de kans dat
een of andere onvoorzichtige zijn darmen openhaalde of
een voet afhakte. Maar zelfs die amusante mogelijkheden
brachten de koning niet in verleiding.
'Ik heb het meeste zin om naar ons paviljoen te gaan en
het even rustig aan te doen, Nonnie,' bekende hij. 'Ik voel
me in een rotstemming.'
Ze bracht hem weg. Eenmaal binnen de afgeslotenheid
van die witte zijde, weefde ze een psychische
afscherming en sloot al die bloedige opwinding buiten. Ze
zorgden zelf voor een lunch, want de kleine rama's
mochten niet op de vlakte komen omdat hun
overgevoelige geesten anders gevaar liepen door de
stormen van emoties beschadigd te worden. Alle andere
bedienden, blootnekken en dragers van grijs, waren op
deze dagen traditiegetrouw vrij om naar de spelen te
kijken en te gokken. De koning at niet veel. Zijn
misnoegen was zo duidelijk zicht­baar dat Nontusvel
ervoor zorgde dat hij ging liggen op het koninklijke
kampeerbed zodat ze hem haar remedie kon toedie­nen.
In de bespiegelende bui daarna vertelde hij haar al zijn
misères. Over het plotselinge vertrek van Katlinel en de
Meester der Genetica, waarover hij pas had gehoord even
voor het Ope­nen van de Hemel. Over een boodschap uit
het Huis der Herstel­lers dat de huurling van Aiken Drum,
die Stein, was ontsnapt, samen met zijn trouweloze en
ondankbare hoer. En dan nog Felice ... en zelfs Elizabeth.
'Er broeit echt wat, Nonnie. Het zijn slechte tijden en het
ergste moet nog komen. Aiken Drum beweert niets van
die ontsnappin­gen te weten en het gekke is dat Culluket
en Imidol allebei beves­tigen dat die kleine bastaard de
waarheid spreekt! Maar als Aiken het niet deed, wie
maakte ze dan vrij? En waar is Elizabeth? Ze werkt niet
meer bij de herstellers. Is ze ervandoor met Felice? Of
houdt ze zich ergens verborgen, klaar om met Aiken Drum
samen te spannen aan het einde van de Veldslag?' 'O,
Thaggie, natuurlijk niet! Elizabeth bezit geen agressie.
Riganone heeft dat al meteen uitgevonden toen ze hier in
Muriah aankwam.'
Maar de koning wilde niet luisteren en sprak woedend
verder. 'En die verdomde Katy! Wat hebben we niet
allemaal voor dat halfmenselijke jonge ding gedaan? Ze
maakt deel uit van de Hoge Tafel, nota bene! Uitgerekend
die gaat ervandoor en bevestigt daarmee al die praatjes
van Nodonn over halfbloeden die niet te vertrouwen zijn.
Tana mag weten waarom ze Greggie heeft meegenomen,
maar er is gedonderjaagd in de computer­ruimte.'
'Je denkt toch niet dat Greggie kans heeft gezien een
kopie te pakken te krijgen van dat onderzoek van Bryan?'
zei Nontusvel bezorgd.
Thagdal kauwde op zijn ingewikkeld gevlochten snor. 'Als
dat zo is, dan kan hij nu mooi de een tegen de ander
uitspe­len. En wie staat er dan keurig in het midden? Jij
weet wie, grijnzend en ons allemaal uitlachend.'
'Greg-Donnet is veel te aardig en te simpel om mee te
doen aan wat voor intrige dan ook van Aiken Drum. Als
het die jongen al zou lukken om genoeg volgelingen te
krijgen.' 'Haha! Ik heb al een tijdje zo mijn twijfels over die
simpelheid van Gekke Greggie. En Aiken is populair onder
de lagere edelen, vergis je daar niet in. Heb je gezien dat
hij die aap gaat bevech­ten?'
De koningin keek geshockeerd, toen begon ze te
giechelen. 'De gigantopithecus? Oh Thaggie! Die kleine,
slimme duivel! Dat mag ik vooral niet missen.'
'Niemand wil het missen!' zei de koning chagrijnig. 'Die
kleine clown laat ze allemaal uit zijn hand eten nog voor
hij aan een echt gevecht begint. Ze houden van die geile
bastaard, dat verze­ker ik je! En wanneer hij echt begint
om er met zijn kapitale metavermogens een show van te
maken, dan zullen ze niet alleen respect voor hem
hebben, ze zullen zich de kelen schor brullen. Als hij zo
door de Hoge Mêlée komt, zal hij genoeg opportuni­sten
achter zijn banier krijgen om een gooi te doen naar een
ontmoeting met Nodonn.'
'Gewoon een stel stadse dilettanten en halfbloeden!'
Thagdal schudde zijn hoofd.
'Hij heeft minstens al drie kampioenen van de Hoge Tafel
achter zich. En contigenten uit Roniah en Calamosk en
Geroniah en Var-Mesk hebben zich ook voor hem
uitgesproken. Reken maar dat Mayvar ervoor gezorgd
heeft dat al die provinciale heren alles hebben vernomen
over Aiken Drum en zijn gouden bal­len.'
'Ze zouden toch nooit die clown kiezen boven Nodonn?'
'Geef je er nu maar rekenschap van, Nonnie. Die zoon van
ons, de Strijdmeester, heeft meer metafuncties en meer
om op te snoeven dan ik en mijn Ontzagwekkende Vader
en Onbeschrijf­lijke Grootvader bij elkaar. Maar genetisch
gesproken is het geen kei. En dat is precies waar ze zich
in de provincies druk om maken: sterke genen, ladingen
kroost, bevolkingsgroei om de Firvulag op een afstand te
houden. Nee... we moeten realis­tisch zijn. Als Aiken de
Mêlee overleeft, zal hij Nodonn uitdagen in de
Ontmoetingen der Helden. Als hij dat wint, zullen ze dat
jong allemaal als Strijdmeester accepteren dan is het mijn
reet die op de blaren zit.'
'Nodonn zal Aiken Drum verslaan,' verklaarde de koningin.
'Hij is jouw erfgenaam. Als dat nodig is, kan hij aanspraak
maken op een oud voorrecht en het Zwaard gebruiken.'
Toen moest Thagdal bekennen dat Aiken de Speer in zijn
bezit had.
Lange tijd zaten ze samen hand in hand, ieder voor zich
overden­kend hoe dat kon aflopen. Ten slotte kwamen ze
tot de overtui­ging dat het allemaal samen beter te dragen
zou zijn.
De ballonvaarders besloten tot de volgende dag in hun
kamp langs de fjord te blijven. Felice verzekerde Sukey
dat geen enke­le vijandige waarnemer haar afschermende
illusies kon doorbre­ken. Ze nodigde Sukey uit om haar
geest binnen te gaan en met eigen ogen te zien wat voor
nieuwe wonderen daar tot stand waren gekomen. Alles
wat Sukey over de vroegere ringhockeyspeelster wist,
kwam uit de tweede hand van Stein. (Was dit arme kleine
meisje met de grote bruine ogen en die gescheurde jurk
die ballenbrekende prijsvechtster die Stein in de herberg
had ontmoet?) Alle mogelijke wantrouwen dat Sukey
mocht koesteren, verdween onder de aura van goede wil
en goedgezinde kracht die Felices bewustzijn uitstraalde.
Een dag rust (dacht Sukey) zou hun de tijd geven om
elkaar te leren kennen, zichzelf wat op te knappen en om
redelijke plan­nen te maken over waar ze vervolgens heen
zouden reizen. Het zou hun bovendien de tijd geven voor
een operatie die riskant genoeg was, het verwijderen van
Steins grijze halsring. De zware staalschaar lag in de
opbergruimte van de gondel. 'Ik zou het merendeel van
het genezende werk zelf kunnen doen, zelfs met zijn
halsring af.'
Verlegenheid hield Sukey een ogenblik tegen voor ze
Felice een verdere verklaring gaf.
'Er zijn een paar geestelijke verwondingen die Elizabeth
niet kon herstellen, begrijp je. Heel oude, die door het
dragen van de ring verergerd zijn. Het medicijn daarvoor
is niet in de eerste plaats mentaal ingrijpen, maar liefde.'
Felice liet een klein lachje horen.
'Die Stein is een gelukkige kerel! Als je wilt, doe ik het
werk met de schaar, dan kun jij je concentreren op zijn
geest. En als het nodig is, kan ik meehelpen hem rustig te
maken.' Sukey knikte. Ze bogen zich beiden over Stein
die met zijn ogen wijd open op de zode-achtige grond lag.
Toen de halsring werd doorgeknipt, schreeuwde de reus
het uit. Maar er was een geest die voor hem zorgde en die
zijn psycho-energieën zorgvuldig door de kanalen leidde
die Elizabeth had voorbereid. Stein zou geen last hebben
van de verslavende nawerking van de ring. De
onnatuurlijke circuits die door de ring in de hersenen
waren ver­oorzaakt, de belediging die dat voor Stein had
betekend, smolten weg onder Sukey's helende krachten.
Meer in harmonie dan hij ooit was geweest, zou Stein
verder leven. 'Dat is genoeg voor nu,' zei Sukey. 'Ik zal
hem wakker maken.' De ogen van Stein zagen haar. En
een lange tijd zagen ze niets anders. Felice liet hen
beiden alleen en begon het landschap rondom de fjord te
onderzoeken. De poreuze blokken lava, de grote
hoeveelheden nog niet beklonken as en slakken, die
samen een magere vegetatie onderhielden. Pas uren
later, nadat Felice al hun kleren had gewassen en Stein op
zijn beurt de rol van trooster had overgenomen omdat bij
Sukey nu de reakties los­kwamen, begon Felice op
zakelijke toon over haar plan voor genocide te praten.
Ze zaten rondom een klein vuurtje in de
avondschemering. De jageres had haar kracht weer eens
laten zien door een beest neer te leggen dat wel wat leek
op een prairiehaas met te kleine oren. Ze hadden het
gegrild en daarbij zoete biocake gegeten uit de voorraden
in de ballon en wrange zure druiven. Stein en Sukey lagen
half in elkaars armen, genietend van de herstelde vrede
en de maaltijd en ze hoorden maar amper wat Felice
tegen hen zei.
'. . . de fabriek van halsringen is door onze aanval niet
noemens­waardig beschadigd, dus de derde fase van
Madame Guderians plan is niet voltooid. Mensen kunnen
door de halsringen nog steeds tot slavernij worden
gebracht. Het maakt niet uit dat de tijdpoort nu dicht is.
Begrijp je? De Tanu hoeven alleen maar het verbod op te
heffen op geslachtsgemeenschap tussen mensen
onderling en dan is binnen enige jaren hun voorraad
potentiële slaven groter dan ooit. En denk maar niet dat
alleen mensen met een halsring gewillig met die
buitenaardsen samenwerken! Je had die blootnekken
moeten zien, nadat we Finiah hadden opge­blazen.
Schreeuwend en bibberend of ze alsjeblieft terug moch­‐
ten. Die stomme schapen leven liever onder de Tanu!' 'We
zouden naar Bordeaux kunnen gaan,' zei Stein tegen
Sukey. 'Richard en ik dachten dat daar wel eens
bannelingen konden leven die zich met wijnbouw
bezighielden. Vrije mensen, zoals die van Madame
Guderian. Geen oorlog met ijzeren wapens. Gewoon
gemoedelijk leven, een beetje Robin-Hoodachtig. Ik zou
een goede blokhut kunnen bouwen .. .' Felice onderbrak
hem. 'Jullie hebben niet eens geluisterd!'
'Tuurlijk wel, Felice. Je kan bij ons blijven. Sukey en ik zijn
je best wat verschuldigd. Alle mensen trouwens hier in
Balling­schap. Wat jij en de anderen deden ...' 'We hebben
het karwei niet afgemaakt, Steinie. Zolang die fabriek
intact is, loopt iedere blootnek nieuw risico op slavernij.
De Tanu zullen ons blijven opjagen zolang zij het hier voor
het zeggen hebben. En bedenk maar eens dat menselijke
verraders niet gevoeliger zijn voor ijzer dan wijzelf. De
Vliegende Jacht hoeft vanuit de lucht alleen maar de
nederzettingen van mensen in kaart te brengen. Daarna
kunnen ze er mensen met halsringen op af sturen om het
vuile werk te doen.'
'Wat dondert het. Er moet toch ergens een plek zijn die
afgezon­derd genoeg is om veilig te zijn. Zoveel Tanu
kunnen nu ook weer niet vliegen. Grote jongens als
Nodonn zullen in het noor­den zitten waar Guderian in hun
wespennest heeft gerotzooid, niet in Bordeaux. Da's een
goede plek. Richard en ik hadden ons vooraf zorgen
gemaakt over menselijke bandieten, snap je? We zochten
een plek van waaruit we veilig aan de gang konden. Dus
hebben we ons in de herberg laten voorlichten door een
van die geologen en daar kwam Bordeaux uit. Grote
moerassen die door het getij deels onderlopen en
eilanden met goede hoge grond. Richard dacht dat die
plek perfect zou moeten zijn.' 'Weet jij waar Richard nu
is?' De glimlach van Felice stond bijna dromerig. 'Ik wel. Ik
kan hem met mijn nieuwe vermogens makkelijk voe­len.
Hij zit in een buitenaards vliegtuig dat zo gammel is als
wat. Hoog in een parkeerbaan, negenenveertig duizend
kilometer hoog. Hij draait maar rond en rond de wereld
samen met het dode lichaam van zijn geliefde. Af en toe
kijkt hij naar zijn instrumenten en dan begint ie te lachen.
En dat is nogal stom, als je bedenkt dat zijn zuurstof bijna
op is.' Sukey maakte zich geschrokken uit Steins
omarming los. 'Oh, nee Felice, hoe kun je. Hoe kun je zo
op hem afgeven, zo harteloos! Richard was je vriend!'
Voor de eerste keer probeerde Sukey door te dringen tot
de geest van het meisje, maar haar mentale lancet ketste
af op gladde ondoordringbaarheid. Sukey slaakte een
kleine kreet van pijn.
'Doe dat niet, liefje. Ik houd mijn gedachten liever voor
me tot­dat ik vind dat anderen ze mogen kennen. Onder
de meta's van het Bestel is dat een gewone vorm van
beleefdheid, heb ik me laten vertellen. Richard is niet
belangrijk. En jij evenmin, mevrouw de genezeres, dus
wees voorzichtig! Maar Stein is belangrijk. Voor een
bepaald plan dat ik in gedachten heb en dat de werkelijke
oplossing betekent van al onze problemen.' Stein en
Sukey staarden haar aan.
'Ik wil al die ellendelingen van een Tanu in één keer
uitroeien, voorgoed. Dat kan, nu ze allemaal op één plek
bij elkaar zijn voor hun Grote Veldslag. Bij wijze van
toegift zullen er ook aardig wat Firvulag aan onderdoor
gaan. Dat hindert nauwelijks. Ik heb die kleine griezels
nooit helemaal vertrouwd en Madame Guderian deed dat
ook niet.'
'Als je van mij verwacht dat ik aan een of andere invasie
van Muriah meedoe,' zei Stein, 'dan kun je je adem beter
sparen.' 'Oh nee, Steinie. Niets dat daarop lijkt.' Haar
vingers streelden het kuiltje in haar hals. 'Ik heb een
gouden halsring gehad. Daar­door zijn mijn vermogens
werkzaam geworden. Ik beschikte over wonderbaarlijke
krachten. Toen werd ik gevangen, de Tanu namen mijn
halsring af en probeerden me te martelen. Maar hun
martelingen hadden een averechts effect, Steinie. Ik ben
nu eenmaal een beetje eigenaardig. Het lijden heeft me
opnieuw mijn vermogens teruggegeven, nu zonder
halsring. Ik ben net zo goed als die wereldschokkende
meta's van het Bestel. Mijn PK en mijn scheppende
vermogens zijn groter dan die van welke Tanu dan ook.'
"t is niet waar?' zeurde Stein. 'Dus allemaal opzij voor de
Koningin van de Wereld op de Grote Veldslag.' Andermaal
die dromerige glimlach.
'Ik heb een beter idee. Daarom heb ik je hulp nodig ... Ik
wil de kurk bij Gibraltar weghalen en de Atlantische
Oceaan in die Lege Zee laten lopen. We zullen die
buitenaardsen verzuipen als ratten in een ton. Ik doe het
explosieve werk, jij moet me laten zien waar ik mijn
kracht moet plaatsen om de muren omlaag te laten
donderen.'
De Viking liet onwillekeurig een kreet van opwinding
horen. 'Zo verdrinkt het leger van de farao! Allemachtig!'
'Stein!"1 klaagde Sukey.
'Ik dacht wel dat je het een leuk idee zou vinden,' zei
Felice genoeglijk.
'Nee!' schreeuwde Sukey. Hij nam haar weer in zijn
armen.
'Wees nou niet dom, kleintje. Waar zie je me voor aan? Er
zijn mensen in Muriah. Elizabeth en Raimo. Amerie en die
twee anderen die samen met haar gevangen werden
genomen. En zelfs het Jong met de Sjieke Broek. Die heeft
een pak rammel nodig, maar de verdrinkingsdood heeft ie
niet verdiend.' 'Het is haast zeker dat Aiken Drum Nodonn
zal verslaan,' zei Felice, 'en daarna wordt hij koning. Denk
je dat hij de fabriek zal sluiten? Of de slaven bevrijden?
Op die manier houdt hij geen gehoorzame menselijke
slaafjes meer over. Laat me niet lachen!'
'Verdomme ... maar de anderen?'
'Amerie en Peo en Basil waren ernstig gewond. Ze zijn zo
goed als dood. Ze zouden alleen maar kunnen overleven
wanneer de Tanu hen hielpen. En dat zullen ze niet,
waarom zouden ze?
Over vier dagen, aan het einde van de spelen, zullen ze
levend geroosterd en geofferd worden.'
'Raimo . . . Bryan ...' protesteerde Stein.
Felice lachte.
'Allemaal verliezers. Ze hebben geleefd en liefgehad,
laten we het daarop houden. En wat Elizabeth betreft... zij
zou zich kunnen redden als ze dat wilde.'
Stein fronste dreigend zijn wenkbrauwen.
'Je moet haar in elk geval tijdig waarschuwen. Ze heeft
Sukey geholpen om mij te redden. Ze heeft ons haar
ballon gegeven.'
De kleine atlete maakte een geringschattend gebaar met
haar handen.
' 'Oké. Een waarschuwing op afstand wanneer de zaak
hier toch al aan de gang is, dat kan geen kwaad. Ze kan
me dan niet meer tegenhouden.'
'Stein, je kunt dit niet doen.' schreeuwde Sukey. 'Felice,
het is barbaars.'
'Oh ja,' gaf het meisje toe. Met een lange stok porde ze in
het vuur. De piramidevorm van brandende dennetakken
stortte in een regen van oranje vonken in elkaar. 'Maar
zijn de Tanu en de Firvulag soms geen barbaren? Wanneer
we de zee in dat bassin laten lopen, zullen de Tanu vrijwel
zijn uitgeroeid en de Firvulag teruggebracht tot een
bestuurbaar aantal. Vrije mensen zullen dan nog altijd
moeten vechten tegen dragers van halsringen, die in
andere steden zijn overgebleven. Maar als die fabriek
voor­goed verdwenen is en de meeste slavenmeesters
eveneens, dan hebben we tenminste een kans. Jullie
hebben dan tenminste een kans.'
'Sukey ... ze heeft gelijk.' zei Stein, maar hij drufde zijn
vrouw niet aan te kijken.
'Stein, al die mensen dan in Muriah. Die verdrinken ook
alle­maal!' Hij gromde.
'Die ik daar heb ontmoet, waren allemaal tot in hun
vingertop­pen trouw aan de Tanu.'
'Maar Felice praat over moord op bijna honderdduizend
levende wezens! Je mag haar niet helpen, Stein! Niet
wanneer ik nog iets voor je beteken. Felice is abnormaal!
Culluket heeft haar bijna een week in zijn klauwen gehad.
Dat is genoeg om ...' Ze zweeg en beet op haar lippen.
Felice was niet van haar stuk gebracht.
'Hij martelde jou ook, Sukey. Ben jij gek geworden? Heeft
ze jou dat verteld, Stein? Over die ondervraging in
opdracht van de koningin? Wil jij soms geen wraak nemen
op de lui die Sukey martelden?'
'Stein weet alles over Culluket,' riep Sukey uit. Plotselinge
angst overmande haar. Stein wist niets over .. . 'Wil jij je
soms niet wreken op Thagdal, Steinie?' 'Op de koning?
Waarom?' vroeg hij verbaasd. 'Hij is altijd een aardige
ouwe kerel geweest. Toen we achter Delbaeth aangin­gen
bijvoorbeeld. Sportieve vent.' 'Felice, alsjeblieft,' pleitte
Sukey. 'Doe het niet.' 'Sukey heeft je blijkbaar niet verteld
wat er voor die ondervra­ging gebeurde, Stein. Ze wilde
niet dat jij gekke dingen ging doen en door de Tanu zou
worden gedood. Vraag haar maar eens hoe de koningin
achter die sabotage kwam.' 'Luister niet naar haar, Stein.
Ze liegt!' 'Lieg ik, Sukey? Ik kan alles scherp en duidelijk
in je eigen geheugen teruglezen. Jammer dat Stein geen
halsring meer draagt, anders zou ik het zo aan hem
kunnen doorgeven. Je hebt geprobeerd dat stuk van je
herinnering af te sluiten. Maar ik kom erdoorheen. Weet je
zelf wel dat je er een klein beetje van hebt laten
uitlekken? Iets in je slimme kleine onbewuste heeft ervoor
gezorgd dat een piepklein beetje naar Stein uitlekte! Je
wilde dat hij dat zou opvangen. En dat deed hij ook. Net
genoeg voor een verdenking. Net genoeg om ergens de
behoefte te krij­gen aan een schuldige.'
'Alsjeblieft,' fluisterde Sukey. 'Doe hem dat niet aan.'
'Schuldige?' De Viking fronste zijn voorhoofd. 'Hoe zou ik
Sukey de schuld moeten geven dat ze de invasie heeft
verraden? Ik had er nooit iets over moeten vertellen.
Aiken waarschuwde me nog om mijn mond te houden. Ik
geef mezelf daar de schuld van en hem ook, omdat hij...'
'Klootzak!' siste Felice. 'Niet de schuld daarvoor. Voor de
baby.'
Sukey verborg haar gezicht tegen de borst van Stein. Zijn
armen die haar omvat hadden, vielen neer. Hij leek iets te
zien in het uitdovende kampvuur. Een brandende
denneappel knalde open. De snikken van Sukey waren
verstild, hopeloos. 'Koning Thagdal,' zei Stein ten slotte.
'Hij heeft Sukey gehad, ondanks alles wat Dionket en
Aiken en Mayvar hebben beloofd.
'Toen ze al zwanger was van jouw kind. Sommige vrouwen
moe­ten in de eerste weken van hun zwangerschap
voorzichtig zijn. Anders kan het embryo zich niet goed
innestelen. Nu weet je dus wie je de schuld moet geven.'
Zijn grote armen kwamen omhoog en sloten zich om de
bevende gestalte van Sukey. Hij keek niet naar Felice,
noch naar zijn vrouw. Hij keek rechtstreeks in de
vlammen. 'We zullen een verkenning vanuit de lucht
moeten doen. Mis­schien ook vanaf de grond. Kun jij die
ballon elke kant op laten gaan?' 'Natuurlijk.'
'Morgen dan.' Hij herhaalde het. 'Morgen. Heel vroeg.'
Elizabeth keerde terug naar de kamer zonder deuren. Er
was geen andere plaats om naar toe te gaan tenzij ze
passief in Muriah bleef afwachten tot de Jacht haar
ontdekte en er een eind aan maakte. Sinds de
ontsnapping van haar ballon, zaten een half dozijn van de
beste heldervoelenden haar voortdurend op de huid. Het
was onmogelijk geworden om met gewone mid­delen
ongezien uit Aven weg te komen. En de Scheepsgade zelf
had met veel vertoon van spijt gezegd dat zijzelf niet in
staat was haar door middel van teleportatie in veiligheid
te brengen. Wat jammer, had Breede geklaagd, dat
Elizabeth zelf niet meer PK bezat! Korte tijd had Elizabeth
de beweringen van die buiten­aardse vrouw geloofd.
Maar toen had de sluwe met de Twee Gezichten zichzelf
verra­den. Ze begon weer over haar raciale visioen, haar
helderziend­heid. Als Elizabeth enkel wilde helpen met de
laatste ophelde­ringen! Eén van hen tweeën of misschien
wel beiden moest nog een rol spelen in de vervulling van
dat visioen. Als ze dat samen in Eenheid bestudeerden,
dan zouden ze zeker de waarheid ont­dekken.
Elizabeth had uit Breedes vertrek willen vluchten. Dionket
had haar onderdak aangeboden in de schuilplaats van de
samen­zweerders in de Berg der Helden. Maar ze wist dat
zelfs de natuurlijke afscherming van die rotsmassa's niet
voldoende zou­den zijn om alle zoekende vijandelijke
geesten buiten te houden. Nodonn coördineerde nu de
gezamenlijke kracht van meer dan tweehonderd
individuele Tanu en hij deed dat met groeiende
vaardigheid. Als iemand van hen die enige mogelijkheid
tot een aanval ontdekte en ze begonnen daaraan terwijl
ze sliep, dan zou ze nooit meer ontwaken.
Alleen in deze kamer zonder deuren was ze voor hen
veilig. En wat Breede betrof... er was een manier om ook
van haar bemoeizucht af te komen. Weg met die valse
Eenheid. Weg met die verleidelijke twee-in-één en dat
bedrieglijke vooruitzien dat ertoe leidde dat mensen
elkaar gingen gebruiken. Elizabeth wil­de niet getroost
worden als de prijs daarvan medeverantwoorde­lijkheid
betekende. Niet in een hopeloos barbaarse en vreemd­‐
soortige situatie die geen enkele overeenkomst had met
haar eigen, menselijke metapsychische natuur.
Waarachtige mensen zouden in Ballingschap altijd worden
verslagen zolang buiten­aardse rassen er de dienst
uitmaakten.
De stem van Breedes geest bleef haar roepen. We hebben
je nodig! Drie rassen hebben je nodig! Je hoeft enkel te
kijken om te zien hoe het worden kan. Kijk en wees
getroost. Ik zal niet kijken. Ik wil niet gebruikt worden. Je
hebt me één keer zover gekregen. Je bent een echte meta
geworden, een adept tenminste. En niet in het belang van
jouw volk, zoals je beweerde, maar om mij voor jou
toegankelijk te maken, Tweege­zicht, hoe goed past die
naam bij je. Maar ik heb geen zin om jouw Verlosser te
zijn, vreemdelinge. Tot zulk een rol kan ik niet worden
gedwongen. Jij kunt mij niet troosten. Mijn troost ligt zes
miljoen jaren verder en de theosfeer van dit Plioceen is
niet menselijk, onaangeraakt door incarnaties. Laat me
dus alleen. Laat me alleen ...
Zittend bij het stervende vuur, dwaalde Elizabeth af. Het
roepen van Breede werd zwakker en zwakker tot het ten
slotte onhoor­baar werd.

'De Straat van Gibraltar was in onze tijd maar


vijfentwintig kilometer breed,' zei Stein tegen Felice. 'En
daar is zes miljoen jaar schuurwerk door de
zeestromingen aan voorafgegaan. Het zal je heus niet
lukken om een gat te blazen dat maar bij benade­ring zo
breed is.'
Ze leunden beiden over de rand van de gondel. De rode
ballon, doodstil gehouden door de PK van het meisje,
zweefde zo'n drie­honderd meter boven de top van de
landengte van Gibraltar. De hoogten waren afgevlakt door
erosie. Er groeiden ceders in de lager gelegen westelijke
valleien. Aan de Atlantische kant lagen zandduinen en
golvende grasheuvels maar aan de kant van de
Middellandse Zee was de landengte naakt, neerdalend in
ont­zagwekkende steile rotswanden vol scherpe pieken en
kloven. Aan de voet eindigde het in een warboel van
grote, uiteengesprongen rotsblokken, waarachter het
terrein in vloeiende hel­lingen afdaalde naar het Bekken
van Alboran.
'Volgens de hoogtemeter vanaf zeeniveau is de top van
de berg tweehonderdachtenzestig meter hoog. Als jij
gelijk hebt en dat ding zo vol zit met grotten als een kaas
met gaten, dan moet het ,ne lukken om die zaak uit
elkaar te rukken. Wat mij betreft ziet het eruit alsof het al
jaren op het punt staat door natuurlijke oorzaken in elkaar
te klappen. En dat gebied in het oosten ligt onder
zeeniveau.'
'We konden Gibraltar zien vanuit mijn satelliet,' zei Sukey.
Ze glimlachte naar de wolkeloze blauwe hemel. 'De plek
waar Europa en Afrika elkaar kussen, noemden we dat.
We waren nogal sentimenteel over de oude Aarde.' Felice
lette niet op haar.
'Waar zou ik hem het eerst moeten raken, Steinie? Wees
maar niet bang dat de ballon door de schokgolf geraakt
wordt. Ik zal een groot luchtbelscherm rondom optrekken.
Wat dacht je ervan als ik dat stukje voorgebergte eerst
pakte?' 'Niet doen, stomkop!' riep hij uit. 'Wil je nou een
echt grote vloedgolf of zo'n langzaam kruipend straaltje
alsof er een bad­kuip vol water loopt? Dan hebben zij nog
genoeg kans om te maken dat ze wegkomen.'
'Heb je mijn satelliet wel eens aan de nachtelijke hemel
gezien, Stein, toen je in Lissabon werkte?' vroeg Sukey.
'Zo hoog boven de wereld?'
'Hydraulische druk!' zei Stein, terwijl hij zijn linkervuist in
zijn rechterhandpalm liet neerkomen. 'Dat is wat we nodig
hebben! Een grote smak water. Een vloedgolf van
jewelste die zo door de engte van de Zuidelijke Lagune
komt daveren en de hele Witte Zilvervlakte in een
ommezien laat onderlopen.' 'Net wat ik dacht,' zei Felice.
'Ik zal het op heel wat verschillen­de plekken moeten
aanpakken, maar dat gat moet groter kunnen worden en
dan komen er miljarden tonnen water naar binnen.
Godnogantoe, de hele Atlantische Oceaan duwt er dan
achter.' 'Op ON-15 keken de meesten van ons heel wat
uren naar de Aarde,' zei Sukey. 'Vooral de mensen die
daar nog nooit waren geweest. Vierde generatie
satellietbewoners zoals ik. Gek dat we ons daar zo druk
over maakten. We hadden alles wat me maar wilden op
die mooie satelliet.'
'Kleine juffrouw Slimkont. Al zou je de breuklijnen raken
waar­door er een hoofdinstorting zou plaatsvinden, dan
nog zou je gat niet groter zijn dan vijf of zes kilometers
om mee te beginnen. Oké. De zee duwt zich erdoor en je
maakt de machtigste water­val die de geschiedenis ooit
heeft gezien. Maar Muriah is hier bijna duizend kilometer
vandaan! En je hebt gezien hoe groot dat droge bekken is
tussen hier en Alboran.' 'Bedoel je dat het de vloed
helemaal zou opnemen?' 'Onze prachtige holle satelliet,'
zei Sukey. 'Waar je ook stond aan de binnenkant van die
cilinder, de centrale as wees altijd recht omhoog.
Nagebootste zwaartekracht. Het was aanvanke­lijk zo'n
gekke sensatie dat bezoekers van de Aarde er gek van
werden. Maar wij waren eraan gewend. Het menselijke
brein bezit een uitstekend aanpassingsvermogen. Voor
bijna alles.' 'Dat verdomde bassin zou met die emmer
water van ons op een vrije zaterdagavond afrekenen! Dus
nog niet gaan donderjagen met die landengte, baby. We
moeten eerst terug om die fjord af te sluiten. Snappie?'
'Nog een vloedgolf maken?'
'Precies. Als de fjord dicht is vormt de oude vulkanische
lijn tussen de Costa del Sol en Afrika een natuurlijke dam.
Een soort drempel van misschien wel tweehonderdvijftig
kilometer lang van het noorden naar het zuiden. Maar niet
zo breed en ook niet zo hoog. Het moeras ligt er ten
westen van, dat neemt alles in zich op wat uit die
Spaanse rivier komt. De fjord is, laten we zeggen een
honderd meter diep. Zo kunnen we een mooie, lange dam
maken. En niet van keiharde rots zoals hier in Gibraltar,
maar van ongeklonken as en sintels en brokken lava.' 'Het
zou binnen in Holle Aarde heel wat veiliger zijn dan in
Bordeaux, Steinie,' zei Sukey. 'Het is nog niet te laat om
ernaar te gaan zoeken.'
'Ik denk dat ik het begrijp,' zei Felice met een knikje.
'Zodra we een goeie vloedgolf achter die dam hebben,
dan pas maken we het hier open.'
'Als jij daar de megawatts voor in huis hebt.'
'Wacht jij maar af, grote jongen. Weet je zeker dat die
dam het zal houden totdat ik hier klaar ben om te boel op
te blazen?'
'Daar ziet het wel naar uit. En als jij zo goed bent als je
zegt, dan kun je het altijd wat ophogen als het toch
verkeerd lijkt te gaan.'
'Helemaal te gek! Laten we maken dat we bij die fjord
komen, dan zal ik je eens wat laten zien.'
Felice begon met de generator te manipuleren. De ballon
begon daarna snel te stijgen.
'Ze zullen Felice misschien niet in Holle Aarde
binnenlaten, Steinie,' zei Sukey. Haar gezicht stond
ongerust. 'Agressie wordt niet toegestaan in die vredige
wereld van Agharta. Alleen zachtmoedigheid. Maar wat
moet er van haar worden als wij haar niet meenemen?
Arme Felice .. . helemaal alleen met de doden!'
Stein nam zijn vrouw bij de schouders en duwde haar
vriendelijk naar beneden.
'Rust een poosje uit, Sue. Misschien moet je even
proberen te slapen. Maak je geen zorgen over Felice of
over Holle Aarde. Van nu af aan zorg ik voor alles.'
Sukey's mond trilde.
'Het spijt me dat je niet mee kunt, Felice. Steinie is
veranderd, hij is vriendelijk en zacht geworden. Hij kan
erin. Maar jij niet. Laten we nu naar Agharta gaan, Stein.
Ik wil niet langer wachten.'
'We gaan gauw,' verzekerde hij. 'Probeer nu te slapen.' En
hij zorgde ervoor dat ze zo makkelijk mogelijk op de vloer
van de gondel kwam te liggen.
Felices scheppende vermogens riepen twee luchtmassa's
met verschillende luchtdruk op. Daartussen begon een
wind te bla­zen vanuit de Atlantische Oceaan die de ballon
rechtstreeks naar de fjord droeg. De ogen van Felice
glansden. 'Als ik hard op de pedalen ram, Steinie, dan
kunnen we daarheen en hier nog weer voor de lunch
terug zijn. Weet je zeker dat dit plan werkt?'
'Als die klinkerdam het begeeft, krijg je me toch een
venijnige klapper van een vloedgolf door de lagune zoals
zelfs Noach die niet heeft gezien.'
Sukey begroef haar hoofd in haar armen. Een laatste
sprankje hoop kwam dwars door deze nachtmerrie heen.
Elizabeth! Met haar nieuwe gouden halsring zou dat
misschien kunnen . . . Stomme trut! (Sukey's gezondheid
wankelde.) Dacht je soms dat ik er niet op voorbereid was
dat je iets zou proberen? (Je kunt me niet grijpen ... ik
loop hard weg!) Ik heb je zo zwaar onder controle je zou
niet eens kunnen spugen zonder mijn toestem­ming!
(Waar ik heenga, kun jij me nooit volgen.) Je wou hen
zeker waarschuwen, is het niet? Kleine hypocriet! Diep in
je stomme, deugdzame hartje wil je dit even graag als
wij! (Nee, nee, nee.) Oh jawel, jawel, jawel! Ontsnappen. .
.
Sukey probeerde Stein met zich mee te slepen. Maar zijn
hals­ring was verdwenen. Ze kon hem niet langer als een
kind achter zich aan trekken. Ze kon alleen maar smeken,
pleiten met alle argumenten waarover ze beschikte in de
hoop dat hij van mening veranderde en haar volgde
terwijl zij zich terugtrok. Ergens daar diep beneden moest
de weg naar Agharta nog steeds open zijn.
Het was tenminste iets om hem bezig te houden en hij
hoefde er niet voor op zijn slecht gezette gebroken benen
te bewegen, dus bleef Basil het grootste deel van de tijd
dat hij wakker was door­gaan de rotsen van zijn cel af te
schrapen met een lepel van vitredur.
Op de zevende dag had hij een insnijding gemaakt van
vijftien centimeter lang, vier breed en één diep.
Commandant Burke had het hem op een van zijn laatste
heldere ogenblikken aangeraden: 'Blijf bezig! Als je erdoor
bent, kunnen we een brief op de post doen: "Help, ik word
vastgehouden in een kerker in Middelaarde”.'
Maar die opmerking was wel de laatste geweest van de
moedige grapjes en het einde van zijn vastberadenheid,
want daarna was Burke wartaal gaan praten en sprak
Basil alleen nog maar aan met 'Mijnheer de Advocaat',
terwijl hij tirades schreeuwde die blijkbaar herhalingen
waren van slimmere uitspraken die hij ooit als rechter had
gedaan. Amerie was in haar ijlen minder luidruchtig, enkel
wanneer haar etterende brandwonden al te pijnlijk
werden, zocht ze haar toevlucht tot bloeddorstiger psal­‐
men dan die ze doorgaans citeerde. Op de tiende dag van
hun gevangenschap waren de non en de grote Indiaan
volkomen hul­peloos en niet meer tot spreken in staat. Dus
was het aan Basil, die maar één samengestelde breuk
had die bovendien tot nu toe redelijk goed herstelde, om
één keer daags hun maaltijd af te halen aan het draailuik
in de deur van hun cel. Dan ruilde hij de volle toiletemmer
voor een lege en wijdde zich weer aan zijn stervende
vrienden, zo goed als dat in de stikdonkere duisternis
mogelijk was.
Wanneer die melancholiek makende bezigheden waren
verricht, keerde hij terug naar zijn geduldige geschraap
aan de brievengleuf.
Soms, wanneer de pijn minder was, dommelde hij in en
droomde. Hij werd dan weer een beginneling en boomde
over de Isis, bab­belde met anderen over esoterische
eigenaardigheden en beklom zelfs bergen (maar de
toppen daarvan bleven altijd buiten bereik . . . wat
jammer voor de Everest van het Plioceen!) Wat dat betreft
kon hij die bizarre vrouw ook wel gedroomd hebben.
Ze was gekleed in metalig rood en zwart, helemaal
versierd met vlamvormen en kralen en ze droeg een
hoofdtooi in de vorm van een vlinder die uit het midden
van de 15e eeuw kon dateren. Ze was niet-menselijk en
ook geen Tanu en ze leek over twee gezich­ten te
beschikken, het één nogal aantrekkelijk, het ander gro­‐
tesk. Hij probeerde haar voorzichtig te waarschuwen voor
de toiletemmer toen ze door de muur kwam, maar zoals
dat meestal gaat met verschijningen glimlachte ze alleen
maar en keek raad­selachtig.
'Vertel me dan maar hoe ik u van dienst kan zijn,' zei
Basil, terwijl hij zijn ellebogen in het schraapsel liet
rusten. 'Het klinkt ironisch,' zei de vrouw, 'maar ik heb
inderdaad hulp nodig. Die van jou en van je vrienden.'
'Dat is lastig,' antwoordde Basil. 'Ze zijn min of meer aan
het doodgaan, zie je. En ik vermoed dat mijn linkerbeen
ook niet lang meer meegaat. Het wordt nogal vervelend,
het kuitbeen komt ergens door het vlees heen.'
ne vrouw gloeide. Ze had een soort knapzak bij zich,
geheel versierd met glinsterende steentjes net als de rest
van haar kle­ding, en daaruit haalde ze een vrij grote
hoeveelheid van een heel dun èn transparant vliesachtig
materiaal te voorschijn dat wel op plastic leek. Zonder
veel poespas knielde ze op de vloer te mid­den van afval
en stinkende rommel van uitwerpselen en poelen
modderwater en begon de bewusteloze Amerie met dat
spul in te wrijven. En toen de non eruitzag als een fraai
verpakt lapje bij de keurslager, was Commandant Burke
aan de beurt om ingezwachteld te worden.
'Hé, ze zijn nog niet dood, weet je,' protesteerde Basil. 'Op
die manier stikken ze.'
'Huid brengt geen dood, maar leven,' zei het wonderlijke
mens. 'We hebben jullie levend nodig. Slaap gerust en
wees niet bang. Jullie grijze halsringen zullen verdwenen
zijn als je wakker wordt.'
En voor hij de kans kreeg zijn mond open te doen voor het
uiten van verdere bezwaren, had ze ook hem in dat spul
verpakt en toen begon die droom over haar te vervagen,
samen met Peo trouwens en Amerie en de kerker en al
het andere.
Tot aan het moment waarop Felice de fjord opblies, had
de erva­ring van Stein in het Plioceen vooral het karakter
gehad alsof hij in het verkeerde toneelstuk was beland.
Het was wilder en angstaanjagender en tegelijk
levendiger geweest dan het leven onder die in zichzelf
verzonken heidenen die hem in zijn jeugd en in het Bestel
hadden verworpen; maar als je erover nadacht was het
leven in Ballingschap precies zo spookachtig onwerkelijk.
Eerst die bloedige knokpartij in kasteel Doortocht,
koortsdromen daarna, gevolgd door het genezende en
diepgaande ingrijpen van Elizabeth en Sukey, het
veilingban­ket en het vechten met dat beest in de arena,
het verslaan van die dansende vleeseter en dan nog de
zoektocht naar Delbaeth! Onwerkelijk, dat was het woord
ervoor! Iedere dag, elk moment nu, kon zijn deelname
aan deze voorstelling voorbij zijn. Dan werd het tijd om in
zijn Vikingkostuum naar de uitgang te gaan en terug te
keren naar de echte wereld van de 22e eeuw. Zelfs op dit
ogenblik, zijn geest herstellend en waakzaam, was er een
beoordelend fragment in zijn hersenschors dat deze
ballonreis enkel kon aanvaarden als de verlenging van
een droom die al een tijdje gaande was. Beneden lag de
aardig uitziende toegang tot een fjord vol lavablokken.
Een kolossale vulkaankegel rechts op het toneel.
Imitatieboompjes als bonsai, die zich aan de steil­ten
vastklampten. Kleine, beboste eilandjes met bloeiende
strui­ken en dicht opeengroeiende mangroves als vlekjes
op het spie­gelgladde water. Een grote zwerm roze
flamingo's scharrelde in de ondiepten, pikkend naar hun
lunch. Onwerkelijk! Hij kon de posters voor zich zien:
GENIET VAN UW KLASSIEKE ELFENERFENIS IN DE
FANTASTISCHE WERELD VAN HET PLIOCEEN!
Maar ineens, terwijl hij nog steeds stond te dromen,
leunde Felice over de rand van de gondel en wees met
haar vinger. Hun ballon was omgeven door een
metapsychisch schild, maar het weerlichten, het
ooverdovende gerommel, de wolken donker stof en rotsen
en aarde die in fonteinen omhoogkwamen, dat kon geen
verzinsel zijn, geen namaak. Hij kende dit soort verwoes­‐
tende verschijnselen maar al te goed. Hij had ze zelf vaak
ver­oorzaakt. Het opblazen van de fjord en de kleine
vulkaankegel er vlak naast schokte hem dieper dan enig
ander ding dat hij sinds zijn komst door de tijdpoort had
meegemaakt. Als met ver­nieuwde ogen nam hij het
woelende stof waar, de stoomwolken, het verwoeste
moeras, de lichamen van de vogels. Met ongewone
scherpte hoorde hij Sukey snikken en het gekke gegiechel
van Felice.
Werkelijkheid.
Een van zijn handen schoot uit naar de bediening van de
ballon en zette de generator hard aan het werk. Ze
begonnen te stijgen en na een paar minuten werd het
mogelijk om te overzien wat Felice had aangericht. Wat
de ingang naar de fjord was geweest, lag nu volgestort
met puin. Steins ervaren ogen schatten dat de instorting,
afkomstig van de omvergehaalde vulkaankegel al gauw
zo'n half miljoen kubieke meters bedroeg. Felice grijnsde
naar hem. 'Geloof je me nu, Steinie?'
'Ja.' Hij keerde de reling van de gondel de rug toe. Zijn
maag zat verkrampt in knopen die hem vertrouwd waren.
Hij proefde gal terwijl hij zich vooroverboog om die arme
bang geworden Sukey te troosten. 'Ja, ik geloof je maar al
te goed.' 'Dan zullen we nu langzaam over het oostelijke
deel van de fjord vliegen. Ik zal wat kleinere
hoeveelheden verschuiven om de rest van de doorgang te
blokkeren, maar ik kon het niet nalaten om hier een klein
eerste schot te proberen. Mijn eerste schot! Zag het er
een beetje professioneel uit?' 'Een . . . klein schot?'
mompelde Stein.
'Nou ja, ik was een beetje bang om me helemaal te laten
gaan. Ik bedoel, we zitten maar zo'n zeshonderd
kilometer van Muriah! Ze hebben misschien wel
seismografen of zoiets en ze moeten natuurlijk niet in de
gaten krijgen dat hier iets ongewoons aan de hand is.
Maar zo'n kleintje, dat kan makkelijk voor een aardbe­ving
doorgaan, waar of niet?' 'Natuurlijk, Felice. Allicht.'
Sukey klemde zich bevend aan hem vast. Spookachtige
echo's van die monsterlijke explosie weerkaatsten nog
steeds tussen de asheuvels. Echt. Dit was echt. Sukey
was echt. Felice ook. Na een tijdje liet Felice de
beschermende bol die hen omgaf gaan en liet de gewone
atmosfeer weer binnen. Ze hing half buiten de gondel en
lachte terwijl ze nog meer rotsen deed tuimelen. Stof
kwam op de windstromingen naar boven en zette zich
overal op het decamole oppervlak van de ballon en de
gondel vast. Steins ogen begonnen ervan te tranen, het
knarste tussen zijn tanden. 'Sorry voor de rommel,
jongens.' De stralende godin liet het gruis verdwijnen
door een zwaai met haar psychokinetische krachten. 'Hier
zijn we klaar! Nu als de bliksem terug naar Gi­braltar voor
het echte werk.'
'Zie je, Steinie?' fluisterde Sukey tegen hem. 'Zie je het
nul' Maar hij zei niets, hij hield haar alleen maar stevig
vast. De rode ballon, voortgejaagd door de winden die
Felice opriep, vloog weer naar het westen. Over Alboran
en de rij uitgedoofde kraters, voorbij het droge bekken,
over de hellingen bij Gibral­tar, dan over de top en naar de
zee. Boven de Atlantische Oceaan kwam hij tot stilstand,
waar de witte schulpvormen van de bran­ding tegen een
groot strand uitwaaierden, dat zich vanaf het begin van
de Guadalquivir in Spanje ononderbroken uitstrekte tot
ten zuiden van Tanger.
'Kom overeind en kom naast me staan, Steinie,' beval
Felice. 'We zijn ver genoeg uit de kust om van de fallout
geen last te hebben. Laat me zien waar ik beginnen moet.
Schiet op, Stei­nie!' 'Ja, ja.'
Sukey greep de voorkant van zijn tuniek met
buitengewone kracht beet. Hij maakte haar vingers los.
'Blijf liggen,' vertelde hij haar en kuste de witte knokkels
van haar hand. 'Niet kijken.'
'Nee,' smeekte ze, 'Nee, Stein. Niet doen.'
Felice haalde een reeks kabels uit de weg en klom op de
rand van de gondel. Blootsvoets stond ze daar en keek
naar de kust.
'Laat het me zien. Nu!'
Hij begon te wijzen.
'Daar bij dat diepe ravijn dat vrijwel recht loopt. Ten
noorden van dat andere punt. Kun jij.. . kun je door de
rotsen heenkij­ken? En helemaal daaronder? Zoals Aiken
dat kon?' Van over haar schouder keek ze hem verrast
aan. 'Daar heb ik nooit aan gedacht. Maar als hij het kan!.
.. Oh! Het lijkt op ... rare grote pilaren van licht en
schaduw! Grote, broodjesachtige klonten die naar alle
kanten hellen. En donkerder spul, soms
kledderig, soms te ondoorzichtig om doorheen te kijken.
Wat mooi!'
Hij klemde zijn kaken op elkaar. Hij stond zo ver van haar
af als in die kleine gondel maar mogelijk was, het
bedieningspaneel priemde in zijn romp. Hij durfde niet
naar Sukey te kijken. Felice leuterde door.
'Dat zijn rotsformaties die ik zie, ja toch? Onder dat rechte
ravijn ligt een groot breed stuk dat ondergronds naar het
zuiden afloopt. Daar komen twee gigantische rotsplaten
tegen elkaar die daardoor beide gebogen zijn.'
'Dat is een van de breuken op de grens van het
continentale plat. Je moet beginnen de lagen te raken
boven de schuine scheidings­laag. De hele boel opbreken.
Je zult een hele reeks sterke schoten moeten afvuren.
Begin, als je kunt, diep onder water, dan wat hoger bij de
kustlijn en vervolgens, terwijl je nog steeds bezig bent,
doorgaan in die heuvels.' 'Ik snap het. Klaar? Daar gaan
we dan!' Stein deed zijn ogen dicht. Hij bevond zichzelf
weer onder de zeespiegel, in zijn bepantserde
boormachine, heerser over een furie van krachten.
Wanneer hij vuurde, werden grote brokken van de
planeetkorst van hun plaats gebracht of ze smolten.
Onderdrukte explosiegeluiden liepen ongevaarlijk dood
tegen het sigmaveld dat hem beschermde. Als een toorts
vrat hij zich een weg door de lithosfeer, terwijl hij op het
beeldscherm in de machine het driedimensionale beeld
kon zien van de structuur van de Aarde.
'Ze breken, Steinie! Helemaal in de diepte. Maar met de
rotsen daarboven gebeurt er niks. Wat gaat er verkeerd?
Daarboven trilt het alleen maar een beetje. Dat hele stuk
land is nog zo stevig als wat!'
'Stomme trut. Dacht je soms dat het makkelijk was? Blijf
'em maar raken ten noorden van de scheiding. Verder het
land in.' 'Oké! Je hoeft niet vervelend te gaan doen!' De
grond schudde. Ze namen een paar kleine
landverschuivin­gen waar. Het patroon van de Atlantische
branding onderging een eigenaardige verandering.
'Zo is het genoeg,' zei hij. 'Zorg nu dat je met deze
verdomde ballon aan de oostkant van die landengte
komt.' De gondel begon te zwaaien toen de ballon weer in
beweging kwam, maar Felice hield zich zonder moeite aan
het netwerk van kabels vast. Het leek alsof ze door
genietroepen door de hemel werden gesleept. Ze staken
de top bij Gibraltar over op ruim een kilometer hoogte en
kwamen toen tot stilstand in de leegte boven het droge
Bekken van Alboran.
'Kijk nu nog eens onder die rotsen,' zei Stein, 'zo diep als
je kunt. En vertel me wat je ziet.'
'Hmm - de schaduwen maken een grote bocht. Een soort
grote ij-vorm die tussen Spanje en Afrika ligt. De bodem
van die U wijst in de richting van de Atlantische Oceaan.
Maar hier zien de. scheuren er heel anders uit. Er zijn
kleinere die als een soort takken uit de bocht van die U
komen. En heel, heel diep daaron­der is iets heets ...'
'Blijf daar in godsnaam van af! Je begint nu meer aan de
opper­vlakte. Maar nog wel beneden de zeespiegel. Op
deze oostelijke helling. Daar waar die gele rotslagen
liggen. Snap je? Graaf je daar naar binnen. Haal de rotzooi
uit de weg. Raak de holten. Blaas het dak uit die grotten.
Maak je geen zorgen of het wel breed of recht genoeg is.
Gewoon zo diep mogelijk erin en ga dan ongeveer voort in
de richting van die vorige breuklijn waar je mee bezig
was.'
Ze knikte en ging met de rug naar hem toe staan. Er was
een angstaanjagende lichtflits en daarna een eindeloos
gerommel. De gondel van de ballon zwaaide zachtjes
heen en weer toen het meisje van positie veranderde,
maar de anderen merkten niets van de schokgolven en
werden ook gevrijwaard van het stof. Ze zweefden veilig
terwijl Felice de aarde bombardeerde en gruis en aarde
hoog opwolkte. De wind uit het oosten droeg die stofwol­‐
ken naar de zee. Ondertussen zond het meisje de ene na
de ande­re stoot psychische energie in de landengte die
op het smalste punt en op zeehoogte misschien twintig
kilometer mat. Ze hakte op die manier een lange spleet
uit die nergens meer dan vijftig meter breed was, behalve
op die plaatsen waar ze het dak van een of andere grot
deed instorten waardoor diepere en bredere zinkputten
ontstonden.
En ze bleef toeslaan. Vijf kilometer. En vervolgens tien.
Diep insnijden en bijwerken. Een afvoer makend voor de
reinigende wateren. Vijftien kilometer. Vuren! Vuren! Nu
wat langzamer, dwars door het hart van die verrotte
landmassa. Steeds verder tot de plek waar de Atlantische
Oceaan geduldig ligt te wachten. Sla toe, sla toe! Nu is ze
moe, maar ze gaat door. Ergens moet de energie vandaan
komen. In een ande­re ruimte, in een andere tijd?
Wie kan het schelen waar de energie vandaan komt? Blijf
rich­ten. En dan raken! Steeds weer raken! Steeds weer.
Nu heel dichtbij. En nu ... nu ... ja. Erdoor! Erdoor?
Lachen. Kijken. Felice Tonans, onwetend kind, werpster
van geestexplosies.
Zie je wat je gedaan hebt? Alles prachtig ondermijnd. Laat
me niet lachen!
Je hebt de snede smaller en smaller laten worden terwijl
je west­waarts werkte, daardoor alle effect verzwakkend.
Nu komt de doorbraak, als die komt en dat zal een
anticlimax zijn. De door­braak ligt amper een meter
beneden het zeeniveau. En de Atlan­tische Oceaan
dribbelt daar onverschillig naar binnen, voorzich­tig
druipend over de hete vloer die jij hebt gemaakt. Het is
mil­joenen jaren geleden sinds het water in die richting
liep naar de Lege Zee. Het water kent de weg nog niet.
'Felice! In godsnaam! Je zult wat beters moeten doen dan
dit. Het sijpelt er alleen maar zo'n beetje door. Vlak die
hellingshoek af.'
Ze zakte in elkaar terwijl ze zich nog steeds aan de kabels
van de ballon vasthield. Het beschermende luchtschild liet
het afweten en ineens nam de hitte om hen heen toe. En
met de hitte kwam de geur van stof en gesmolten
mineralen. 'Zo moe. Zo moe, Steinie.'
'Ga ermee door. Langs de voornaamste breuklijn is de
rotsmassa helemaal ondergraven. Je moet blijven
doorgaan! Raak die klootzak, zeg ik je! Die rots zal door
de druk van het water van­zelf uit elkaar scheuren als je
die insnijding maar diep genoeg maakt. Kun je dat niet
zien dan met je verdomde röntgenogen?'
Ze gaf geen antwoord, ze sloot hem zelfs niet buiten. Ze
zwaaide maar zo'n beetje met haar ogen dicht heen en
weer en probeerde met haar kleine, blote en smerige
voeten greep te krijgen op de beklede reling van de
gondel. Hij begon naar haar te schreeuwen.
'Doe het, almachtige teef dat je bent! Je kunt nu niet
ophouden. Je hebt gezegd dat je het kon! Godallemachtig,
je zei dat je het kon!'
De gondel schudde heen en weer onder het geweld van
zijn woe­de. Woede en schaamte. Oh, de schaamte. Felice
knikte traag. Ergens moest ze de kracht kunnen vinden
die ze nodig had.
Zoek het, vraag erom. Zoek naar energie onder die
infantiele, slecht verbonden vonkjes van levensenergie
die de Geest van de Pliocene Aarde vormen. De twee-in-
één (nu vreemd gescheiden) weigeren hulp, maar dat
verwachtte je al. En de velen-in-Al die zoveel verder weg
zijn en die je op de Rhône al eerder hebben geholpen,
trekken zich terug en proberen je tegelijk andere
mogelijkheden te laten zien. Maar jijzelf hebt al gekozen
en zo moet het dus zijn en er is nog één andere bron van
energie over, helder oprijzend in de ochtend en die zal jou
niet afwijzen. Dat is pas Eenheid naar jouw smaak en daar
is ook de energie om in de hoogte en de diepte en de
breedte te werken tot het werk is vol­tooid. Accepteer het.
De energie komt. Je laadt het op met je eigen
metafuncties, je smelt het, balt het samen en verandert
het. En dan werp je het naar beneden . . .
Het beschermende schild was vergeten en de ballon
kreeg de volle laag van de schokgolf en werd hoog en ver
weg gesmeten. Stein liet een verschrikkelijke schreeuw
horen en nog iemand anders deed hetzelfde. De lichamen
in de gondel klapten hulpe­loos als poppen heen en weer
en werden tegen elkaar en de bin­nenkant van de gondel
bont en blauw gekneusd. Helemaal verdoofd worstelden
Sukey en Stein samen in de links en rechts heen en weer
geworpen gondel. Geen van beiden was in staat de ander
te helpen. De ballon zelf golfde heen en weer, raakte het
heteluchtrooster van de generator, maar kwam onbe­‐
schadigd weer recht, meegetrokken in een wervelwind.
Steeds verder omhoogspiralend, brak de ballon
uiteindelijk vrij uit die stormwind van geïoniseerd geweld.
Wat een mishandelde en ver­wrongen rode vlek was
geweest, rechtte zich weer en vulde zich andermaal. In de
hoge en dunne lucht zweefde de ballon op eigen
beweging naar beneden tot hij de hoogte had bereikt
waar de tegengestelde krachten hem in evenwicht
hielden. Stein durfde eindelijk overeind te komen en uit te
kijken. Beneden hem stroomde de westelijke oceaan als
een waterval voort. Rook en stof werden verder weg
meegevoerd over de Atlantische Oceaan. Hij had een
redelijk vrij uitzicht om gade te slaan wat ze hadden
aangericht. De scheur in de landengte werd wijder terwijl
hij ernaar keek. Aan weerskanten leken de bruine en gele
rotsen als suiker weg te smelten onder de druk van de
vloed. In het oosten stroomde die vloedgolf uit in de Lege
Zee over een breedte van bijna tien kilometer. Een
mistsluier, grijzig van het erin opgenomen stof, verborg
de bodem van het Bekken van Alboran aan het gezicht.
Hij hoorde de stem van Sukey. Ze krabbelde op haar
voeten en kwam naast hem staan. 'Waar .. .?' vroeg ze.
'Misschien is het haar gelukt om weg te vliegen,'
antwoordde hij. ' Aiken kon dat ook. Probeer of je haar
vinden kunt met je gouden halsring.'
Ze drukte tegen de warme band om haar hals terwijl ze
naar de onheilspellende wolken keek, die vanaf het
verscheurde schier­eiland naar het westen dreven. Tenzij
de wind draaide, zou nie­mand in Muriah er iets van zien.
'Er is niets, Steinie. Helemaal niets.'
De ballon zette zijn afdaling voort. Stein leek haar niet te
horen en controleerde de instrumenten.
Vijfendertighonderdtweeën­tachtig meter en redelijk in de
richting waar we heen willen. 'Stein! Ik moet het Elizabeth
vertellen.' 'Dat is goed. Haar alleen. Niemand anders.' De
ballon kwam in evenwicht. De meter die hun snelheid ten
opzichte van de bodem aangaf, vertelde dat ze voortgang
maak­ten, maar voor de man en de vrouw leek het alsof ze
beweging­loos in de klare, blauwe hemel hingen.
'Ze geeft me geen antwoord, Stein. Ik weet niet wat er
fout is! Ik ben niet zo krachtig in het spreken over zo'n
afstand, maar Elizabeth zou me toch op de menselijke
frequentie moeten kunnen ontvangen . . .'
Hij leek ineens te schrikken en greep haar bij een arm.
'Waag het niet om anderen te roepen!' Ze kromp ineen.
'Stop, Steinie! Dat heb ik niet gedaan. Niemand anders
kan...'
Ze staarde hem in stomme verbazing aan. Hij was bezig
een van de kastjes open te maken en haalde er iets uit.
'Oh nee,' fluisterde ze.
'Ik houd van je. Maar je kunt dit niet tegenhouden. Zelfs
nu Felice er niet is om de dam open te breken, zal de
vloedgolf er toch doorkomen. We zullen die hele
nachtmerrie tot een einde brengen. En Elizabeth ... als ze
daar nog is, zal zichzelf weten te redden. Je hoeft je over
haar geen zorgen te maken. En over al die anderen
helemaal niet.'
Koud metaal raakte haar nek. Haar uitzicht op hem, op
dat beschadigde en meedogenloze Vikingengezicht, werd
versluierd door haar tranen.
'Wees niet bang,' zei hij. 'Het is beter zo.' Heel voorzichtig
bracht hij één snijvlak van de staalschaar onder haar
gouden halsring. Daarna begon hij te knijpen. Breede
schreeuwde haar geest. Breede! De doorgeknipte halsring
viel weg. Het deed pijn. Maar terwijl ze hem verloor,
kwam het antwoord nog: Wees gerust Kleine Dochter alles
zal gebeuren zoals het is voor­zien.

Op de Tweede Dag van de Grote Veldslag begon het


eerste onderdeel waarbij tot de dood toe werd gevochten
en dat de Lage Mêlée werd genoemd en soms ook de
Wedstrijd der Mensen. Voor de tijdpoort openging, waren
die inleidende gevechten een soort demonstratie geweest
van de vaardigheden van jonge Tanu-krijgers met speciale
talenten, maar nu namen er enkel grijsringen aan deel.
Honderden mannelijke gladiatoren en een klein aantal
vrouwelijke streden met elkaar in selectieve kracht­‐
metingen waarbij van elke denkbare vorm van krijgskunst
gebruik werd gemaakt. Een deel van het rituele slagveld
was opgedeeld in kleinere terreinen zodat de
toeschouwers hun bloeddorst van dichtbij konden
bevredigen. De beroepsgokkers beleefden gouden tijden,
maar onder de mensen en de Tanu die tot hun fans
behoorden (vooral de vluchtelingen uit Finiah) ging een
gejoel van woede en verbijstering op toen werd
aangekon­digd dat twee van de hoogst geplaatste
deelnemers geschrapt waren. Noch Stein noch de
bloeddorstige Felice kwamen op de lijsten voor en voor
hun afwezigheid werd geen verklaring gege­ven.
De gevechten gingen de hele dag door, omgeven door
veel feeste­lijkheden en aan het einde culminerend in een
bloedig ieder- voor-zich-gevecht dat symbolisch het
oorspronkelijke karakter van die dag weergaf. De
grijsringen die gewonnen hadden en daarbij geen
verwondingen hadden opgelopen, trokken zich terug om
zich voor te bereiden op hun deelname aan de Hoge
Mêlée, waar ze samen met de dragers van zilver en goud
en grijze veteranen uit vorige Veldslagen zij aan zij met
de Tanu tegen de Firvulag zouden vechten. Gewonde en
gekneusde gla­diatoren die zich in de toernooien moedig
hadden gedragen, wer­den door genezers naar de
medische paviljoens gebracht waar ze in het gezelschap
van herstellende krijgsvrouwen door middel van Huid
werden genezen. De handvol zwaargewonde verliezers
die nog steeds leefden en de lafaards werden
afgezonderd in een fraai uitziend paviljoen van glas
waarboven een baldakijn hing van zwarte en zilveren stof.
Het stond aan het zuidelijkste uitein­de van het slagveld
boven op een stevig stuk steigerwerk. De wanden waren
doorzichtig en onbreekbaar. In theorie zou nu de rest van
de Tweede Dag gebruikt worden voor het kiezen van
leiders in de veldslag door middel van een krachtmeting
via hun mentale vermogens. Daarna zouden de
Aartsvijanden zich afzonderen voor een laatste Krijgsfeest
en een ritueel waarbij de Godin werd aangeroepen om
bijstand voor bij het gloren van de dageraad op de
volgende dag de vijandelijk­heden begonnen. Maar in de
praktijk waren die grote aanvoer­ders honderden, en soms
zelfs duizenden jaren eerder al lang gekozen en zij deden
nu weinig meer dan voorwaarts stappen om te zien of een
of andere brutale beginneling het waagde hen uit te
dagen. Wanneer het toch tot een uitdaging kwam, lieten
de beide partijen ter plekke hun vermogens zien en
werden daarbij beoor­deeld door de strijdcompagnie van
hun eigen ras. De regerende kampioenen hadden echter
ook gedurende de Hoge Mêlée alle gelegenheid zich met
hun uitdagers te meten zowel in krijgskun­dig als in
mentaal vermogen.
Omdat tijdens de Veldslag van het vorig jaar de Firvulag
in het algemeen de verliezers waren geweest, werden
hun aanvoerders het eerst aan het publiek voorgesteld.
Het koninklijke platform was uitgebouwd tot een veel
groter Podium der Uitdaging en de beide koningen en de
hoge adel hadden hun zetels naar veiliger afstand
verplaatst, buiten bereik van mogelijke missers. Het was
gebruik dat de strijders enkel elkaar met hun
metapsychische wapens bevochten, maar ongelukken
waren nooit helemaal uit­gesloten. Daarom had een
afdeling van het Gilde der Psychokinetici een schild
rondom het podium opgetrokken waardoor de menigte
werd beschermd.
De Maarschalk der Spelen, een Tanu, introduceerde
daarna de Groten van de Firvulag, die simpelweg naar
voren traden om zich daarna onder applaus van de drie
aanwezige rassen terug te trekken wanneer er uit de rijen
achter hen geen uitdager naar voren trad.
De presentatie van de Firvulag verliep uiterst snel, bijna
als een formaliteit. Medor, Ayfa, Galbor Roodkap, Skathe,
Nukalavee de Huidloze, Tetrol Bottenbreker, Bles
Vierklauw, Betularn met de Witte Hand en ten slotte
Sharn-Mes accepteerden het applaus en werden door
niemand uitgedaagd. Maar op het laatst werd de traditie
van vele miserabele jaren voor de Firvulag dan toch
onderbroken door iets ongewoons, toen de Strijdmeester
der Firvulag door koning Yeochee zelf werd aangekondigd.
Want dat was niet Sharn de Jongere, die deze ondankbare
taak twintig Veldslagen lang had vervuld, maar Pallol-
Eenoog zelf. De onverwoestbare oude, een der laatste
Eerstkomers op Aarde, zag er overweldigend uit in een
volledig maliënpantser van obsi­diaan met monsterlijk
bepluimde helm en toen hij het Podium der Uitdaging
besteeg, ging er een tumultueus applaus op. Onder het
publiek waren er velen, mensen en Tanu en Firvulag, die
hem nog nooit hadden zien strijden. Er waren er die
grapjes maakten dat zijn vermogens, na zo'n lange
afwezigheid tijdens de Veldslagen, wel duchtig onder
slijtage en gebrek aan oefening zouden hebben geleden.
Toch waagde niemand het hem uit te dagen, maar omdat
hij nu in formele zin weer voor het eerst deelnam, was hij
toch verplicht zijn belangrijkste vermogen voor de
verzamelde menigte te demonstreren. Pallol stond
wijdbeens toen zijn met nagels bezette armen
omhoogkwamen. Hij leunde enigszins achterover zodat
het leek alsof hij rechtstreeks naar de zon keek. Zijn vizier
bleef gesloten, maar de rumoerende toeschouwers wisten
desondanks dat daar­achter niet één oog, maar twee
verborgen gingen. Het rech­teroog was normaal met een
dieprood gekleurde iris. Maar het linker was van een niet
te schatten kleur, doorgaans achter een lap verborgen,
maar nu zonder twijfel naakt en gevaarlijk. Wolken die
door de ontzagwekkende scheppende macht van de oude
wildeman werden opgeroepen, verschenen aan de hemel.
Ze hingen laag en dik en duister boven de menigte, van
binnen door een onnatuurlijk rood licht opgloeiend. Het
zwart gepant­serde monster stond bewegingloos. Het
vizier van zijn helm ging uit eigen beweging open.
Twee purperen ontladingen kwamen uit de wolken
omlaag, wer­den opgevangen in Pallols gehandschoende
handpalmen en ver­oorzaakten daar een overweldigende
donderklap. Uit de open­staande helm schoot een
soortgelijke straal naar de hemel en sneed zich een weg
door het wolkendek zoals een kanonskogel dat door een
sneeuwbank zou doen. De zon verlichtte Pallols Oog. Het
vizier van zijn helm sloot zich. De hemel werd weer blauw
en helder.
'Slitsal, Pallol!' schreeuwden de ridders van de Firvulag.
'Slitsal, Pallol Strijdmeester! Slitsal!'
Koning Yeochee kwam van zijn troon overeind en brulde
luid­keels.
'Hiermee is Pallol-Eenoog onze strijdmeester om de eer
van ons ras in deze Grote Veldslag te verdedigen.' Op die
manier eindigde de presentatie der Firvulag en nu maak­‐
ten de Tanu zich gereed om hun plaats op het Podium der
Uitda­ging in te nemen. Op dit punt in het ceremonieel
hadden in voor­gaande jaren velen van het Kleine Volk de
gewoonte gehad om nogal onbeleefd weg te lopen, want
op dit tijdstip van de dag kregen ze honger en werden
bovendien gehinderd door hun benauwende
wapenrustingen onder de hete mediterrane zon. Maar dit
keer bleven de Firvulag staan. Er waren wijd versprei­de
geruchten geweest dat de hiërarchie van de Tanu
grondige wijzigingen had ondergaan en niemand van de
Firvulag wilde dat missen.
Het begon allemaal gewoon genoeg toen de minsten
onder de Groten der Tanu naar voren kwamen. Bleyn, de
psychokineticus van half menselijke afkomst werd niet
uitgedaagd. Na hem kwam Alberonn Geesteter, nog een
halfbloed die zich een plaats aan de Hoge Tafel had
verworven door zijn meesterlijke schep­pingskracht in het
gevecht. Daarna trad Vrouwe Bunone, Meesteresse der
Krijgskunst, in haar zilver met groene wapenrusting naar
voren en gelijk met haar was Tagan daar, de Heer der
Zwaarden. Beiden waren het meest direct betrokken bij
de oplei­ding van de menselijke gladiatoren en zij werden
door de mensen en halfbloeden in de menigte dan ook
het luidst toegejuicht. Na die specialisten in de vechtkunst
kwamen de presidenten der Gilden. Volgens oud gebruik
konden zij, wanneer ze niet van plan of geneigd waren
zelf aan de strijd deel te nemen, zich door een
afgevaardigde laten vertegenwoordigen. Werden ze
echter uitgedaagd, dan moest die uitdaging door henzelf
in een kracht­meting worden beantwoord.
De Maarschalk der Spelen annonceerde: 'De president
van het Gilde der Herstellers, Heer Dionket!'
Zonder wapens en met lege handen besteeg de magere
figuur in zijn simpele rood-witte kleding het podium. 'Is er
een uitdaging?'
Die was er niet. Dionket gebaarde naar een grote krijger
in een rode wapenrusting die nu naast hem kwam staan.
'Ik benoem Heer Culluket, Ondervrager des Konings en
Tweede Genezer, tot mijn afgevaardigde om de eer van
ons Gilde in de Grote Veldslag te verdedigen.'
Onder gejuich van de Tanu en de mensen trokken zij zich
terug. De Firvulag lieten een spottend gebrom horen. 'De
president van het Gilde der Psychokinetici, Heer Nodonn,
Heer van Goriah!'
De reus in roze en goud trad naar voren, niet om zijn
leiderschap op te eisen, maar slechts om een mogelijke
uitdaging af te wach­ten. Die was er natuurlijk niet en dus
benoemde hij zijn broer, Kuhal Aardschudder als
afgevaardigde voor het Gilde omdat hij zelf als
Strijdmeester aan de Veldslag zou deelnemen. Toen die
twee van het podium afstapten, klonken de toejuichingen
van de Tanu beduidend luider, die van de mensen
onderdrukt. Het gemompel van de Firvulag werd
strijdlustiger. 'De president van het Gilde der Bedwingers,
Heer Sebi-Gomnol, Heer Overreder!' Plotseling werd de
menigte stil.
Koning Thagdal rees van zijn troon overeind. Zijn pantser
van diamant vonkte in de zon.
'Onze dierbare zoon, Heer Sebi-Gomnol, rust in de vrede
van Tana. Daarom verklaren wij dat het presidentschap
van het Gil­de der Overreders vacant is en roepen alle
aspiranten daarvoor op om zich in deze krachtmeting te
manifesteren.' Imidol, de reus, schitterend van saffieren,
besteeg het podium onder luide kreten van de Tanu.
Daarna kwam een andere geweldige gestalte. Zijn blauwe
wapenrusting en helm verdwe­nen onder een mantel en
een kap van eenvoudig dof-bronskleurig brokaat. De
Maarschalk der Spelen schraapte zijn keel.
'Ontzagwekkende Koning en Vader! Edele strijders der
Tanu! Voor u staat als eerste aspirant Heer Imidol...'
Toejuichingen en luide uitroepen.
'.. . en Leyr de Banneling, voorganger van Sebi-Gomnol in
het presidentschap van het Gilde der Overreders.' Gejouw
en uitroepen van verbazing onder de Tanu en de Firvu­lag
toen de bronskleurige mantel werd afgenomen. De
vroegere Heer der Overreders stond bescheiden naast zijn
veel jongere rivaal.
Een paar lange seconden zweeg de koning. Hij had
vooruit geweten dat er iets in de lucht hing. En duizend
jaar geleden op Duat had een andere uit zijn zetel
gewipte en verbannen Grote gepro­beerd terug te keren.
Er was dus een precedent. Hij sprak beide mannen
gelijktijdig aan. 'Zal het een afzonderlijke manifestatie
worden van krachten of een rechtstreeks duel?'
Imidol, die dit recht verkreeg doordat hij lid van de Hoge
Tafel was, nam de beslissing en antwoordde: 'Wij zullen
tot de dood duelleren tijdens de Hoge Mêlee op het
moment dat de Godin daarvoor uitkiest.'
De toeschouwers onder de Tanu applaudisseerden stijfjes,
maar het Kleine Volk brulde en schreeuwde van plezier
toen ze merk­ten hoe ongemakkelijk hun Aartsvijanden dit
vonden. 'De president van het Gilde der Scheppers, Heer
Aluteyn, Mees­ter der Vaardigheden!'
De stevige oude Tanu in zijn overkleed vol juwelen stapte
naar voren terwijl de Maarschalk naar uitdagers vroeg. Er
vlogen meeuwen hoog over, die met hun schrille kreten
de stilte ver­stoorden. Een lichte bries uit het oosten woei
door het zilvergrij­ze haar en de lange bakkebaarden
werden door die wind uit het als uit steen gehouwen
gezicht weggeblazen. Hij staarde over de hoofden in de
menigte heen en leek zijn blik te hebben gevestigd op de
bleke lagune waarvan de gevaarloze ondiepten in de
verte de Witte Zilvervlakte begrensden. 'Ik daag uit,' zei
Mercy.
De menigte maakte een weg voor haar vrij. Ze kwam naar
voren om tegenover Aluteyn te staan. Uit formele
overwegingen droeg ze een bijzonder kunstig gemaakte
wapenrusting die alleen voor parades geschikt was. Het
was vervaardigd van zilverluster, het gras groen
geëmailleerd en ingelegd met smaragden. Mercy's hoofd
was onbedekt op een klein diadeem van soortgelijke sma­‐
ragden na, zodat haar prachtige rode haar vrijelijk naar
beneden golfde.
'Ontzagwekkende Vader! Heer der Scheppers! Edele
strijders!' riep de Maarschalk uit. 'Hier voor u staat als
uitdaagster Vrou­we Mercy-Rosmar van Goriah, echtgenote
van Heer Nodonn, de Strijdmeester.'
'Een manifestatie?' vroeg Thagdal, 'of een duel?'
'Een manifestatie,' verklaarde Heer Aluteyn, 'laat de Kral
naar voren worden gebracht.'
Het ceremoniële bekken, dat door het personeel van het
Gilde der Scheppers opzij van het podium bedekt was
gehouden, werd nu tussen Aluteyn en Mercy geplaatst.
De Firvulag waren nu in grote beroering en drongen aan
hun zijde van het veld steeds verder op naar het podium,
waarbij hun opgewonden piepende en grommende
stemmen een diep dreunend gezoem voortbrach­ten dat
naar een crescendo toegroeide van gekmakende hele
intervallen.
De keten van stilte werd keer op keer geschud. Ten slotte
was Mercy in staat zich verstaanbaar te maken, ik, Mercy-
Rosmar, daag Heer Aluteyn uit om de schepping teniet te
doen die ik in dit bekken voor u zal creëren.' Zij en de
oude man stonden nu tegenover elkaar aan weerszijden
van het grote bekken, de armen uitgestrekt. Uit Mercy's
gehandschoende vingers kwam een emanatie te
voorschijn die iets weg had van een schrale regenboog. In
antwoord daarop vloeide uit de handen van Heer Aluteyn
een duistere vloed die niet alleen de kleine, kleurige
werveling omspoelde, maar ook het bekken en Mercy zelf.
De toeschouwers onder de Tanu schreeuwden
triomfantelijk. Mensen met halsringen en Firvulag
gromden teleurgesteld.
De zwarte vloedgolf veranderde in een inktkleurige
amoebe van grote omvang. Daaronder, aan de kant van
het platform het dichtst bij de Firvulag, begon het te
sissen en op te gloeien alsof de witte kalksteen daar met
een bijtend en brandend zuur werd overgoten.
De leden van het Kleine Volk weken terug. Aluteyn lachte.
Maar ergens in die donkere massa begon een vreemde,
groenige stervorm te gloeien die geboren leek te worden
uit een koolzwar­te nevelvlek. Het zwart werd minder
duister en begon te verdwij­nen. Mercy werd weer
zichtbaar, in nevels gehuld boven het ver­dwijnende
platform. Ook het bekken keerde terug. Mercy begon een
helderder licht uit te stralen. De regenboogkleurige
spiraal werkte zich dieper in de Kral en zorgde ervoor dat
daar op de bodem iets begon te schitteren. De zwarte
vloedgolf trok zich terug en werd nu een bedreiging voor
degene die het geschapen had.
Aluteyn schreeuwde. Een groot ding kwam als een hamer
van nacht en ontij op Mercy en de Kral neer. Maar ook die
schepping van Aluteyn werd ontmanteld en
verschrompelde tot iets onge­vaarlijks. De
regenboogtornado van Mercy rees nu uit het bek­ken
omhoog en nam in omvang toe tot hij viermaal zo hoog
was als de Heer Schepper zelf. Er verschenen in die
werveling zich verdikkende plekken vol veelkleurig licht.
Aluteyn ving die vlek­ken met een net van zwart licht en
bombardeerde ze met zijn psycho-energie in een poging
de regenboog terug te dringen bin­nen het bekken of naar
de vrouw te kaatsen. Maar hij bleef hem ontsnappen en
ondertussen werd hij groter en steviger tot hij hoog boven
de hoofden van de menigte hing. Toen viel er manna uit
de hemel neer op de Tanu en de Firvulag en de mensen.
De lucht was gevuld met een zachte hagel van
regenboogkleurige brokjes, ongetelde duizenden. Wie ze
ving en openbrak vond binnenin snoeperijen, stukjes koel
fruit, geurige hapjes cake en een heel assortiment van
nog veel meer smakelij­ke eetbaarheden die met
toenemend enthousiasme door de hon­gerige menigte
werd ontvangen.
'Slonshal, Rosmar! Slonshal, Rosmar, Vrouwe Schepster.
Slonshair’
Het podium dat vernield leek, was weer helemaal
hersteld. Ze stond met haar ogen neergeslagen terwijl
één zilver gehandschoende hand op de rand van het lege
bekken rustte. De menig­te graaide nog steeds en
schreeuwde uitbundig, want nog nooit eerder was een
Schepper in staat geweest organisch materiaal te creëren
dat grijpbaar en tastbaar bleef zonder vrijwel direct te
vervagen. En Mercy's astrale hors d'oeuvres waren verre
van illusoir, de tongen en magen van velen konden ervan
getui­gen.
Haar talent werd nu niet alleen geroemd om het nieuwe
ervan, maar ook om de praktische bruikbaarheid, ik
benoem Heer Velteyn van Finiah tot Tweede Schepper,'
zei ze ten slotte met een zachte maar heldere stem, 'om
de eer van ons Gilde te verdedigen in deze Grote
Veldslag.' De Tanu onder het publiek veroorzaakten zoveel
rumoer bij het toejuichen van de vroegere heerser over
Finiah, die hierdoor het volmaakte middel kreeg om zijn
geschonden prestige te herstel­len, dat maar weinigen het
tweede deel van Mercy's toespraak hoorden.
'En ik vraag Aluteyn, de vroegere president van het Gilde
der Scheppers, te kiezen tussen verbanning uit dit edele
gezelschap of het offer van zijn leven aan de
meedogende Godin.' 'Ik kies het levensoffer,' zei de trotse
Aluteyn. En bijna onopge­merkt en zonder enig escorte
wandelde hij naar de Grote Retort op het zuidveld om zich
bij de andere veroordeelden te voegen die daarbinnen
wachtten.
Mayvar de Koningmaakster werd niet uitgedaagd als
leidster van haar Gilde en niemand was verbaasd toen zij
Aiken Drum tot de aanvoerder van de strijders van haar
Gilde benoemde, in plaats van de krijgsvrouwe Riganone
die door de Clan was voor­gedragen.
Ten slotte stapte Thagdal, de Hoge Koning, naar voren en
kon­digde aan dat Nodonn de Strijdmeester voor de Tanu
zou zijn. Daarmee werd het ceremoniële deel beëindigd.
Na een laatste donderend gejuich verspreidde de menigte
zich over de twee tentensteden die nu de plek van de
Zeebron omring­den. Daar zouden ze de rest van de dag
en een goed deel van de nacht feestend doorbrengen,
drinkend en zich vermakend tot bij het eerste teken van
de dageraad de Derde Dag van de Grote Veldslag zou
beginnen met de eerste echte vijandelijkheden van hun
rituele oorlog.
Achthonderd kilometer naar het westen verdronken de
schor­pioenen en de spinnen en de mieren die op de
hellingen boven het Bekken van Alboran hadden geleefd,
met miljoenen tegelijk. De kleine vliegende prooi-eters
zoals wespen en aasvliegen overleef­den het langer. Ze
bleven het verder stromende zoute water voor totdat de
koelte van de nacht de kleine membranen van hun
vleugels zwaar en vochtig maakte waardoor ze
gedwongen wer­den te dalen.

7
Nog een paar minuten en de dageraad zou aanbreken. De
legers stonden tegenover elkaar, klaar om aan te vallen.
De overweldigende meerderheid der Firvulag was zoals
altijd te voet, dansend en springend in ongedisciplineerde
horden rondom de strijdaanvoerders van hun keuze. Ze
sprongen rond als grote, zwarte insekten en hun
standaarden vol vaandels en banieren en vergulde
schedels deinden op en neer, terwijl ze de Aartsvijand
uitdaagden om die te veroveren, want op die manier,
afgezien van het nemen van hoofden, werd een
overwinning in de Veld­slag vastgesteld.
Het Kleine Volk was bewapend met duister glinsterende
zwaar­den, van scherpe punten voorziene knuppels,
kettingvlegels en hellebaarden met vreemd gevormde
snijvlakken. Ze droegen geen bogen of pijlen of andere
wapens die projectielen konden afschieten, want dat was,
net als het gebruik van rijdieren, tegen hun krijgstraditie.
Velen droegen speren, maar zij waren gewoon die naar de
Aartsvijand te gooien in plaats van ermee toe te stoten en
zodoende veroorzaakten die wapens maar weinig scha­de
onder de zwaar bewapende Tanu-ruiters en hun dieren.
Een paar Firvulag konden de verleiding niet weerstaan nu
al van hun vermogens tot vormverandering gebruik te
maken. Een spookachtig gevleugeld ondier verhief zich
boven de troepen die door Karbree de Worm werden
aangevoerd. Op een ander deel van het strijdveld
kondigde een smerig ruikende explosie de tij­delijke
verschijning aan van een cyclopisch schrikbeeld dat de
zoutvlakte met goor wondvocht bespatte, wat prompt
smerig commentaar van zijn verontwaardigde
wapenmakkers opriep. Meer buitenwaarts, in de richting
van de lagune, rolde en kaat­ste een vormloze brok
geelgroen protoplasma over de grond dat een toeterend
geluid voortbracht als een kapotte kermistrom.
De legermacht van de Tanu stond in al haar pracht en vol
waar­digheid tegenover dat gespuis van trollen. In de
voorste rijen stonden de troepen van grijzen, cavaleristen
en wagenmenners naast elkaar, allemaal in bronzen of
glazen wapenrustingen waarboven hun kleurrijke
banieren voluit wapperden. Ze waren gewapend met
bogen, speren en zwaarden en stonden door mid­del van
hun halsringen onder bevel van officieren met gouden
ringen, sommigen mensen, anderen van half menselijke
af­komst.
Daarachter stonden de vijf grote bataljons van de
metapsychi­sche Gilden, krijgers en chaliko's gloeiend met
een bijna fluores­cerende glans. Psychokinetici en
bedwingers waren het grootst in aantal, daarna kwamen
zij met scheppende vermogens terwijl de
heldervoelenden en de genezers slechts kleine afdelingen
op het strijdveld inbrachten omdat de meesten van hen
bij dit onderdeel van de Grote Veldslag eerder een
ondersteunende rol vervulden.
Contingenten uit de verschillende Tanu-steden hadden
zich ver­zameld rondom hun plaatselijke kampioenen. Zij
droegen vaan­dels die onder geen beding in handen van
de vijand mochten vallen. Sommige ridders met een
uitzonderlijke reputatie had­den hun eigen volgelingen,
niet alleen Tanu maar ook mensen. Onder hen, behalve zij
die goud en zilver droegen, ook grijsringen die zich in de
Lage Mêlée bijzonder hadden onderscheiden. Later,
wanneer de strijd heviger werd, zouden deze regionale
groeperingen en de groepsgewijze opstelling van de
Gildeleden langzaam aan desintegreren, doordat vechters
zich zouden ver­zamelen onder de banier en de mentale
commando's van die helden die zich op die dag het
dapperst gedroegen of die het best in staat waren een
defensief schild op te trekken. De koninklijke familieleden
en de generaals van Tanu en Firvulag zouden zich tijdens
dit deel van de strijd nog ter zijde houden. Ze zouden
toezien en onder elkaar de strategie en de meest
opvallende hel­dendaden bespreken.
De hemel boven de Grote Lagune werd goudkleurig. Toen
het bovenste deel van de zonneschijf zichtbaar werd,
verscheen een levendig groene lichtflits die zeker twintig
seconden aanhield voor hij in verblindend wit oploste.
'Omen! Omen!'
Schreeuwend als spookverschijningen sprong de horde
der Fir­vulag naar voren. De dreun van hun gemaliede
voeten deed het zout schudden.
De Tanu bleven arrogant afwachtend staan in hun parade­‐
opstelling. De banieren wapperden hoog boven hun
hoofden en de chaliko's stonden doodstil.
Het zonlicht werd sterker. Nodonn de Strijdmeester ging
in de stijgbeugels staan van zijn rijdier en schitterde alsof
hij met de zon in straling wilde wedijveren. Zijn geest en
de stormwind van zijn stem lieten de oude strijdkreet van
de Tanu horen. 'Na bardito!'
De krijgsvrouwen staken hun glazen trompetten.
Zevenduizend met juwelen bezette schilden weerklonken
als klokken toen het plat van de vitredur zwaarden hen
deed zingen. Het woeste gekrijs van de Firvulag werd
overstemd toen de grote buitenaardsen en hun
menselijke bondgenoten die strijdkreet overna­men.
'Na bardito! Na bardito taynel o pogeköne! Voorwaarts,
vech­ters van het Veelkleurig Land!'
De legers daverden op elkaar af en begonnen aan het
massale treffen der lichamen en geesten die drie dagen
zou duren. De klap van de botsing kon tot op de Berg der
Helden worden gehoord door hen die oren hadden om te
horen.
'Dit jaar zal het anders gaan,' had Sharn-Mes Pallol
bezworen. De Strijdmeester van de Firvulag gaf
uitdrukking aan zijn twij­fels. Hij droeg zijn illusoire
vermomming van een reusachtige zwarte otter met zes
poten en vlijmscherpe tanden en klauwen en een
schitterende opaal zo groot als een etensbord bedekte
zijn ene Oog. Maar hij was niet in Finiah geweest! De oude
en de jonge generaal, omringd door aide-de-camps en
volgelingen keken vanachter een reusachtig defensief
scherm naar de allereerste schermutselingen. Maar al na
het eerste uur moest Pallol toegeven dat het Kleine Volk
dit jaar met bijzonder veel geestdrift vocht. Ze leken
bevangen door een hernieuwd en heerlijk gevoel van
strijdlust. Finiah had hen moed gegeven en hen
bovendien op het spoor gezet van nieuwe ideeën. Sharn,
met het uiterlijk van een drie meter grote witte schor­‐
pioen, waskleurig en doorzichtig en vol gloeiend
oplichtende organen in elke lichaamsholte, wees naar de
plek waar een drei­gend treffen ging plaatsvinden.
'Ze komen nu te dichtbij, Strijdmeester. Maar dit keer
zullen we ons niet tactisch terugtrekken. Let op onze
jongens wanneer de cavalerie van de Minderen gaat
chargeren.' Een troep van grijsringen kwam
aangalopperen alsof de duivel hen op de hielen zat, klaar
om een wig te snijden door een forma­tie van zo'n zestig
Firvulag, die de indruk maakte op hun gebrui­kelijke
koppige manier en tevergeefs stand te willen houden.
Maar dit keer, net voor de hoeven van de chaliko's
verpletterend zouden neerkomen op die hoop elkaar
overlappende zwarte schilden, doken de Firvulag weg en
onder de buiken van de grote rijdieren, stekend naar
onbeschermde buiken met lange messen of zwaaiende
bijlen waarmee ze de kwetsbare hielpezen van de dieren
doorsneden.
ik mag verdomd zijn!' riep Pallol in opperste verbazing uit.
De aanval van de grijsringen liep dood. Verlamde of
dodelijk gewonde chaliko's wierpen hun meesters af en
steigerden schreeuwend boven hun eigen naar buiten
gutsende ingewanden totdat ze dood neervielen. Er
bleven van hun paarden geworpen mensen over die nog
steeds konden vechten, maar in het gevecht van man
tegen man gaf de numerieke meerderheid van de Firvulag
de doorslag, ook al waren de grijsringen fysiek vaak
sterker en door de mentale commando's van hun
officieren gedwongen tot de dood toe te vechten.
Visioenen van vechtende kabouters en andere
geestverschijningen kwamen op en verdwenen weer. De
lucht trilde en was vervuld met afzichtelijke mentale
projecties. De menselijke aanvoerder in het blauw van de
bedwingers met een gouden halsring slaagde erin vrij te
komen uit het heetst van de strijd en hakte een half dozijn
Firvulag in de pan voor hij onder een meute vechtende
dapperen letterlijk werd bedolven. Met de minuut werd
het duidelijker bij wie het voordeel lag. 'Dat is geen
slechte tactiek,' moest Pallol toegeven. 'De mensen
maakten er gebruik van in Finiah,' zei Sharn. 'Het was een
idee van een of andere metaalbewerker onder de Minde­‐
ren die zich tijdens het gevecht als leider opwierp. Hij zei
later dat die manier van vechten traditie was onder zijn
voorouders. Het doorsnijden van de pezen werd nota
bene aangeraden door een vrouw die onder hen als heilig
bekend staat. Ze had het die verschrikkelijke Morigel zien
doen toen ze Epone doodde.' 'Morigel? De Raaf? Oh, je
bedoelt dat mensenmonster, Felice!' Pallol schudde zijn
trotse roofdierenkop. 'Té zij gedankt dat die verdwenen is!
Ze beweren dat ze aan de klauwen van die Mooie Cull
ontkomen is en weggevlogen in een grote bal van
stromend heet bloed. Verdomd bijgelovige praatjes! Maar
waar ze ook naar toe is, ik hoop dat ze daar blijft.'
De Firvulag hadden de laatsten van de cavaleristen
afgeslacht en staken nu dertig afgesneden hoofden
omhoog, de helmen er nog steeds op, op de punt van hun
speren. Eén hoofd met een blauwglazen helm vol
besmeurde pluimen was op de piek van zijn eigen banier
gestoken. Het vizier van de helm stond open en de dode
ogen leken in milde verbazing op het bebloede blauwe
banier neer te zien.
De voorhoede van het Kleine Volk kwam rennend naar de
groep leiders toe.
'Een manifestatie, Strijdmeester!' gilden de dwergen
terwijl ze rondom Pallol en Sharn dansten. 'Een
manifestatie, net als vroe­ger.'
De demonische otter schraapte zijn strot. 'Ik ben trots op
jullie als geen ander. Reken maar dat ik voor jullie zal
manifeste­ren.'
Hij tilde het opalen lid van zijn Oog en verschroeide de
deinende hoofden tot bleke botten. De schedels sprongen
de lucht in en zwierden als een zwerm meteoren over de
speerpunten van de joelende krijgers, maakten een
duikbocht en kwamen op een keurige hoop langs de
zijlijnen van het strijdveld terecht, het veroverde en
vernederde vaandel erbovenop. Iedere schedel was nu
overdekt door een laag glanzend goud, klaar om door de
bewerkers van de trofeeën te worden meegenomen.
'Slitsal, Pallol!' krijste de falanx van Firvulag. En zwaaiend
met hun weer schoongeveegde wapens, verdwenen ze in
het strijdge­woel om een nieuw treffen met de
Aartsvijanden te forceren.
De lichamen van twee Firvulag en één mens lagen in een
verwar­de hoop. De twee Firvulag waren dood, maar de
ander deed slechts alsof en bad dat hij het zo mocht
uithouden tot de zon onderging. Misschien was er dan
alsnog een gelegenheid om te ontsnappen. Met de
grootst mogelijke voorzichtigheid tastte de hand van
Raimo Hakkinen naar de plek waar zijn romp hoger rees.
Weer hoorde hij niets anders dan een dof weerklinkend
geluid toen zijn metalen handschoen de rand van
ineengevloch­ten metalen ringen raakte die zijn achterste
bedekte. Verdom­me, weer vergeten! Geen achterzak in
zijn kleding. Geen fles dus ook met die goeie ouwe
Hudson's Bay Demerara. Zelfs geen water. Niets om te
drinken, tenzij je van bloed hield. Uit de openingen in het
vizier van zijn roze helm kwam een zwak gesnik dat in het
rumoer van de strijd rondom hem verloren ging .. . Ze
hadden hier hiertoe natuurlijk moeten dwingen. Die
giechelende Tanu wijven hadden hem weggesleept van
het Krijgsbanket en zijn magere uitgemergelde lichaam in
het mid­den van een of andere wapenkamer uitgekleed
terwijl zij een fraai PK-harnas voor hem uitzochten. Een
grijze beheerder had hem gniffelend in zijn ondergoed
geholpen. Eerst een katoenen hemd en een onderbroek,
daarna een prachtig vervaardigde beschermlaag van
stevig textiel, doorweven met plastic vlokken zo groot als
een erwt, die hem helemaal beschermde en die toch
luchtig was en bijna niets woog. De zes buitenaardse
vrouwen hadden hem daarna eigenhandig bekleed met in
elkaar passende platen van een met goud
geornamenteerd roze glazen pantser, terwijl ze niet
nalieten hem te vertellen hoe dapper hij zich zou
gedragen en hoe voorbeeldig hij zijn moed op de Witte
Zilver­vlakte zou bewijzen. Tot aan zijn nek onder de
pantsers hadden ze hem spottend gedwongen te knielen
terwijl ze hem de ridder­slag gaven met een rozig zwaard
van vitredur en hem 'Heer Raimo' noemden. Daarna
hadden ze hem nog een laatste maal gedwongen om hen
allemaal te plezieren op de enige manier die zo voor hen
overbleef. Toen klapten ze het vizier van zijn helm dicht
die overigens prachtig was bekroond en qua vorm wel wat
leek op een grote zuidwester met een vizier. Vervolgens
propten ze zijn zwaard in een schede die ze aan zijn zij
hingen en joegen hem naar buiten waar een schichtige en
bepantserde chaliko stond te wachten om hem naar het
strijdveld te dragen. De vacht van de chaliko was fel
fuchsiarood geschilderd, schril contraste­rend met gele
manen en de vetlokken aan de hoeven. Het geheel was
een persiflage op de kleuren van het Gilde der
Psychokinetici. Toen de vrouwen hem in het zadel
geteleporteerd hadden, vond hij nog maar ternauwernood
tijd om de teugels te grijpen voor de grote bruut op zijn
achterbenen ging staan en hem bijna hals over kop eraf
wierp.
Op de een of andere manier slaagde hij erin aan boord te
blijven en werd daarvoor beloond met zes afzonderlijke
schokjes via het pleziercircuit van zijn zilveren halsring.
Allemaal tezamen reden ze stapvoets vanuit het kamp
der Tanu naar de Vlakte en voegden zich daar bij een
grote parade van rijkelijk met juwelen uitgedoste strijders
en toeschouwers die hun het beste toewensten, over een
avenue die in de grijze uren voor de dageraad verlicht
werd door toortsen. Terwijl overal om hem heen de
banieren wapperden, speelden de zes dames een
symfonie op de circuits van zijn halsring waardoor ze hem
tot een hoogtepunt van euforie brachten. Maar toen ze de
rand van het strijdveld hadden bereikt, gingen ze
plotseling over op de codes die zijn hypothalamus
bespeelden waardoor ze hem vol­pompten met adrenaline.
Tot aan de rand gevuld met strijdlust en een krankzinnige
vijandelijkheid tegenover de Aartsvijand de Firvulag, die
maar amper een kilometer van hem verwijderd waren,
voegde hij zich bij de rijen zilveren-halsringdragers die net
als hij uit Muriah kwamen.
Een uur lang stonden de legers tegenover elkaar zonder
dat er iets gebeurde. En terwijl de tijd voorbijging en de
vrouwen zich verder van het strijdveld terugtrokken, nam
zijn bezetenheid af en begon het beetje gezonde verstand
dat hij nog over had zich weer te doen gelden. Hij
ontdekte dat die hoerige Tanu vergeten hadden de
controle over hun mannelijke speelgoedje over te geven
aan Kuhan of Fian of een der andere officieren van het PK-
bataljon. Er was niemand die hem controleerde! Niemand
die hem ergens toe dwong!
Toen de trompetten voor de aanval ten slotte toch
klonken, ging iedereen erop los en hij ging mee, zwaaiend
met zijn zwaard te midden van de amok makende
menigte en luid schreeuwend met al de anderen, maar hij
was doodnuchter en doodsbenauwd bin­nen zijn om zijn
moeder krijsende geest. Eerst werd hij door zijn eigen
chaliko gered. Dat was een goed getrainde vechtjas die
ondanks zijn slechte humeur precies wist hoe hij zijn
klauwen moest uitslaan wanneer de infanteristen van de
Firvulag kwamen aanstormen. Raimo chargeerde te
midden van een afdeling grijzen die tot de vechtelite
behoorden en enige linies schitterend uitziende
provincialen kampioenen. Tegen de tijd dat hij zich in het
midden van het strijdgewoel bevond, werd het stof zo
hoog opgeworpen en was de lucht zo vervuld van telkens
veranderende vormgedaanten der Firvulag, dat iedereen
uit zijn eigen gezelschap wel iets anders te doen had dan
op hem te letten.
Het werd tijd om over een ontsnapping na te denken. Hij
keerde zijn rijdier, in de lucht van zich afslaand en
wegdui­kend achter zijn schild zodra er illusoire monsters
in de onzekere gloed van de dageraad voor hen opdoken.
Golven mentale angst die door de Firvulag werden
opgeroepen, wervelden om hem heen en vermengden
zich met zijn zelfgekweekte angstige waan­zin. Hij reed
door een nachtmerrieachtige kermis waar de strij­ders van
beide legers nu weer eens zichtbaar en dan weer
onzichtbaar werden alsof hij door de beelden van een op
hol geslagen hologrammenprojector liep. Maar één aspect
van deze oorlog bleef ellendig werkelijk: de onthoofde
lichamen, meestal van Firvulag en mensen en de
stervende beesten die overal het zand bevlekten met
bloed en dampend hete uitwerpselen. Eenmaal deed hij
zijn vizier omhoog en gaf behoedzaam over om zijn rijdier
geen schrik aan te jagen. Het merendeel van de tijd
stapte het grote beest bedaard over en tussen de
verspreide licha­men door terwijl hij zijn best deed het in
de richting van de opkomende zon te sturen, die eruitzag
als een uit wit materiaal gesneden schijf, verborgen
achter een nevel van stof. In die rich­ting lag de oostelijke
arm van de lagune. Wanneer het hem lukte om de kust te
bereiken, dan zou hij er misschien in slagen een boot van
de Firvulag te bemachtigen. Als er dan nog een paar watt
in zijn psychokinetische vermogen over was, dan haalde
hij Kersic misschien.
Geluk. Gewoon een klein beetje geluk. Had hij dat soms
niet verdiend na al die maanden in een levende hel? Blijf
maar door­gaan met het goede werk, Paardje en trap van
je af! Trap ze de darmen uit hun reet wanneer die
verdomde onderkruipsels op ons afkomen.
De chaliko vocht uitstekend. En de Firvulag die hij
tegenkwam deden weinig meer dan hun speren gooien.
Ze leken geen gebruik te maken van pijl of boog en
zodoende was hij achter zijn schild en in zijn hoge zadel
tamelijk veilig. Plotseling kwam iets dat op een
reusachtige purperen spin leek achter hem aan
gescharreld vanuit de mistige nevel. Een van diens
aanhangsels schoot uit en verdween onder het
bepantserde staartstuk van het kruis van zijn chaliko. Het
dier liet een oorver­dovend geschreeuw horen en viel
zwaar voorover, gespietst aan een of andere piek met een
zeer lange schacht. Raimo werd uit het zadel geworpen
en viel op de grond alsof er een vernielde xylofoon
neerstorte. Hij zag de spinvorm wazig worden en oplos­‐
sen. Toen kwam er een Fivulag met een besmeurde halve
wapen­rusting te voorschijn die om hem heen sprong en
een falsetachtig strijdgekrijs liet horen. Hij was het
levende evenbeeld van Grumpy de Dwerg uit de klassieke
films van Disney. 'Nou heb ik je! Nou heb ik je!'
schreeuwde de Jan Klaassen. Hij zwaaide met een wapen
dat vlijmscherp geslepen leek. 'Help!' schreeuwde Raimo.
Hij probeerde vergeefs overeind te komen. Zijn chaliko
was in doodsstrijd en zijn grote trappelende klauwen
verpletterden hem bijna. Help, help, help, help!
Gloeiendegodallemachtig, Houthakker, ben jij dat? Aik!
Aik, in godsnaam!
Een straal als een diep inbrandend zoeklicht boorde zich
door de stofwolken. Hij flitste zonder schade aan te
richten over de ineengestorte roze ridder, maar toen hij
Grumpy op zijn weg kreeg, werd de straal intenser en
dichter. Armen en benen van de Firvulag vlogen
krampachtig uiteen, zijn zwaard vloog in een boog door
de lucht. Oranjegeel licht omspoelde het buitenaardse
lichaam van onder tot boven. Het kuras smolt erdoor weg
en het licht vrat door en liet een spoor van rokende
brandwonden achter terwijl de Firvulag uitzinnig gilde.
Een stem vanuit de lucht zei: 'Da's goed gedaan.' De
astrale lichtstraal wijzigde zich en scheen nu als een
zaklantaarn in de open mond van de dwerg. Er weerklonk
een kleine maar uiterst onaangename explosie.
'Doe je ogen open, Houthakker. De glanzende ridder is je
te hulp gekomen.'
Nog steeds op de grond liggend opende Raimo zijn vizier.
Een geweldige, zwarte chaliko, overdekt met goud, keek
welwillend op hem neer door de openingen van zijn
vergulde hoofdstel. Boven op dat prachtige rijdier zat een
klein mens. Hij droeg geen wapen en geen schild. Maar hij
hield een purperen banier omhoog met het blazoen van
een gouden hand waarvan het vingergebaar heel deze
wereld van Ballingschap bespotte. Een zwart met violette
cape plooide zich smetteloos rondom Aiken Drums met
goud ingelegde wapenrusting. Hij grinnikte terwijl hij
Raimo door middel van PK op zijn voeten zette. 'Daar ben
je weer, Houthakker. Zo goed als nieuw en klaar om erop
los te gaan. Ik zie je later weer.' 'Wacht. ’pleitte de
vroegere houtvester. Maar de Glanzende was al
verdwenen. Het strijdrumoer nam weer toe, evenals de
stof- en rookwolken. Het klonk alsof een verbeten
gevoerde strijd zich snel in zijn richting verplaatste.
Hij strompelde rond tot hij zijn zwaard en schild had
terugge­vonden. H ij vermeed de nog steeds schoppende
en stervende chaliko en de afschuwelijke hoop die eens
Grumpy was geweest en begon zich te bewegen in een
richting zo ver mogelijk van het ergste van de
psychocreatieve wanprodukten vandaan, waar het
gedreun van op elkaar inhakkende glazen en bronzen
wapens zijn oren en geest vervulde, tezamen met het
geschreeuw uit duizenden menselijke en niet-menselijke
kelen. Binnen enkele minuten was hij volkomen
gedesoriënteerd. Nergens een aanwij­zing die hem kon
vertellen in welke richting de kust lag, nergens een veilige
route die hem kon helpen ontsnappen. 'Wat moet ik
doen?' vroeg hij zichzelf meelijwekkend af. In leven blijven
tot de zon ondergaat, herinnerde iets hem. Dan zou de
strijd drie uur worden gestaakt, terwijl de doden en de
gewonden van het strijdveld werden verwijderd. Als hij
kans zag om zich tot dan te verbergen . . .
Hij struikelde over twee onthoofde Firvulag en bleef
midden in zijn doelloze vlucht staan. Er was nergens op
de Vlakte iets dat natuurlijke bescherming bood .. . dus
waarom niet? Nog steeds omgeven door dikke stofwolken,
wierp hij zich tegen de grond en kroop onder hun
druipende, duistere ledematen. Toen trok zijn bewustzijn
zich terug in dat ene, ontoereikende schuilhol in zijn geest
waarover Aiken Drum hem had onderwezen en waar hij
enigszins veilig was geweest wanneer de vrouwen hem
tot de rand van krankzinnigheid dreven. Tenzij iemand
hier recht­streeks op afkwam, was hij veilig. Bijna alle
gewaarwordingen en bijna alle pijn verdween. Raimo
Hakkinen wachtte. De zon klom hoger. Op de Witte
Zilvervlakte werd het heter en heter en er vormden zich
kleine hittewervelingen boven het zand en het zout
waardoor de stofnevel deels optrok. De krijgers van
weerskanten hervatten hun vijandelijkheden. Grootse
daden van heldenmoed werden door Tanu en Firvulag
verricht, maar de aantallen van de grijsgeringde
huurlingen werden gedecimeerd door de nieuwe tactiek
die het Kleine Volk nu toepaste en daar­door kwamen de
Tanu in een mogelijk gevaarlijke positie te ver­keren.
Raimo bewoog zich niet, zelfs niet toen kleine
schermutselingen op maar een paar meter afstand bij
hem vandaan plaatsvonden. Hij kreeg krampen en leed
onder de hitte en de dorst. Vliegen streken neer om zich
te goed te doen aan het bloed en hun eieren in het dode
vlees te leggen. Sommige ervan kropen zijn helm binnen.
Dan ontwaakte hij tijdelijk uit zijn verdoving en gebruikte
de laatste flarden van zijn psychokinetische vermogens
om ze tegen de binnenkant van zijn helm te verpletteren.
Van tijd tot tijd tastte hij ijlend naar zijn drank. De
knalrode en gele pluimen op zijn helm gaven hem enige
beschutting tegen de zon, maar voor het overige werd hij
gekookt binnen in de roze broeikas van zijn glazen
pantser totdat laat in de middag de zon eindelijk
onderging en de landrug van Aven zich een paar korte
minuten bloedrood aftekende.
Eén enkele hoorn liet een zilverige klankstoot horen die in
zijn geest echoënd weerklonk.
De geluiden van de slag namen af. Een briesje weldadige
koelte streek neer over het zout. De legers trokken zich
terug. Nog even, zei Raimo tegen zichzelf. Nog even,
wanneer het iets donkerder was geworden.
Hij was klaarwakker nu, maar lag nog steeds
bewegingloos. Jammer genoeg hield hij zich verborgen op
een plaats die gevaarlijk dicht bij het legerkamp van de
Tanu lag. Herstellers en heldervoelenden verspreidden
zich nu over het slagveld om hun barmhartige werk te
doen en brancarddragers de weg te wijzen naar de
plekken waar ze gewonde Tanu of menselijke ridders
hadden ontdekt. En er kwamen anderen op de nu rustige
Vlakte, de leiders op hun verse rijdieren die de resultaten
van de eerste gevechtsdag in ogenschouw kwamen
nemen. Als een van hen hem ontdekte ...!
Hij probeerde elke gedachte te onderdrukken en trok zich
zover mogelijk in die kleine schuilplek binnen zijn schedel
terug. Ik ben een dood ding laat me met rust ik ben dood
loop me voor­bij let maar niet op mij ga weg ga weg ... 'Oh
dus jij bent dood, is het niet?'
De stem klonk tegelijk in oor en geest. Hij weigerde zijn
ogen te openen.
Gelach.
'Kom op, psychokinetische broeder. Zo ernstig gewond zie
je er nu ook weer niet uit!'
De lichamen van de Firvulag, die kostbare lichamen die
hem hadden beschermd, werden van hem afgewenteld.
Hij rolde op het blote zout. Iemand hield zijn hoofd
omhoog en dwong hem door het geopende vizier van zijn
helm te kijken. Twee Tanu-vrouwen, de een in purper, de
andere in het rood en zilver van een herstelster. Achter
hen stond een paar flegmatieke blootnekken die een
brancard tussen zich in droegen. De stijf geworden lijken
van de Firvulag lagen als weggeworpen en beschadigde
poppen zonder kop naast hem. 'Hij is helemaal niet
gewond, Zuster,' zei de heldervoelende. Haar gezicht met
de diepliggende ogen stond ernstig onder de schaduw
van haar mantelkap.
'Het is waar,' bevestigde de genezeres, 'zelfs zijn geest is
door de Aartsvijand niet beschadigd. Hij is een simulant,
een laf­aard.'
In paniek krabbelde Raimo overeind. De verkrampte
spieren van zijn benen weigerden hem overeind te
houden. Hij viel, maar toen hielp de gezamenlijke
overredende kracht van beide vrou­wen hem weer
overeind en ditmaal stond hij onbeweeglijk, een
standbeeld verpakt in bejuweelde pantserplaten van roze,
over­dekt met het bloed van vreemden.
'Je kent de straf op lafheid, Mindere,' zei de
heldervoelende. Hij werd gedwongen te antwoorden. 'Ja,
Verheven Vrouwe.'
'Ga naar die plaats dan. Daar waar je thuishoort.' Hij
keerde zich om en begon zich voort te slepen in de
richting van de Grote Retort van glas dat dwars aan de
overzijde van het slagveld op zijn verhoging op hem te
wachten stond.
Zevenhonderd kilometers naar het westen lag het
lichaam van een jonge plesiosaurus aangespoeld tegen
de rotsen van de vul­kaan Alboran.
Het dier had op tonijn gejaagd in de Atlantische Oceaan,
zich van geen enkel gevaar bewust. De tonijnen zelf
hadden achter pijlinktvis aangezeten en die hadden op
hun beurt een glinste­rende school sardines gevolgd die
zich vol zaten te proppen met de micro-organismen van
plankton.
De onverwachte vloed had zowel de groten als de
kleintjes alle­maal meegenomen en hen opgezogen door
het bij Gibraltar geslagen gat.
Een hels kwartier lang waren ze heen en weer geworpen
en toen waren ze over de rand van die ongelofelijke
waterval gewerkt. De ranke nek van de jonge
plesiosaurus was gebroken toen hij met kracht tegen de
razende wal van die nieuwe zee werd gewor­pen. Hij was
meteen dood. Ook de tonijnen werden met wreed geweld
tegen onder water liggende rotsen gesmakt en ze over­‐
leefden het niet lang, net zo min als de inktvissen. Door
hun geringe omvang slaagden de meeste sardines erin de
waterval veilig te passeren. Toen hun kleine hersenen na
de talloze schok­ken weer enigszins in evenwicht waren,
wilden ze hun gewone leventje hervatten. Maar het
turbulente water was zo vol slik dat hun kieuwen erdoor
verstopt raakten zodat ze ten slotte allemaal stikten. Van
al de schepsels die door de nieuwe Straat van Gi­braltar
waren gevoerd, overleefde enkel het plankton. Het
lichaam van de plesiosaurus was naar het oosten
gedreven tot het op een helling van de vulkaan alboran
terechtkwam, die zich eens zeshonderd meter boven het
toen nog droge bekken had bevonden. Meeuwen en
andere aaseters deden zich te goed het karkas totdat de
vloed weer opkwam en de resten voor zich opeiste en
meevoerde in het mistige duister.

In de stilte die aan de dageraad voorafging, vloog Nodonn


over het slagveld, samen met Culluket, Imidol en Kuhal
om de teleur­stellende resultaten van de eerste dag van
de Hoge Mêlée in ogenschouw te nemen. Het was volle
maan en de sterren waren maar vaag zichtbaar. De vier
broers hadden hun anders zo kleurrijke metapsychische
verlichting bij hun stemming aange­past en gleden als
schimmen door de nacht. Verplegers van de Firvulag
waren met behulp van glimworm­lantaarns bezig te
midden van de donkere massa's der lichamen. Verder weg
in hun kamp was een grote kring van vuren zicht­baar
waar de krijgers bijeen waren. Het Kleine Volk zong een
luid polyfonisch lied, onderstreept door het dreunen van
trom­men.
ik kan me niet herinneren dit ooit gehoord te hebben,'
merkte Imidol op.
'Een van hun vechtliederen,' zei Kuhal zuur. 'Van het soort
dat ze zongen in de tijd toen ze nog eens in de twee keer
een Veldslag wonnen. Jij lag toen nog in de luiers en
probeerde je talenten waarschijnlijk uit op kevers. Dit is
een overwinningslied trou­wens. Laten we hopen dat dat
een beetje voorbarig is.' 'Dat ze de moed hebben om dat
nu al te zingen!' Culluket liep even rood aan van woede.
'We liggen zelfs niet achter in het aantal veroverde
banieren,' protesteerde Imidol. Wat Velteyn overkwam is
heel erg, maar Celadeyr en Afaliah kan het bataljon van
de scheppers overne­men.'
'Wat er nog van over is,' snauwde Kuhal. De Strijdmeester
zelf mengde zich niet in het gesprek. Hij leidde hen verder
naar beneden, daar waar de herstellers van de Tanu het
drukst bezig waren geweest.
'Velteyn is ongelofelijk dom geweest door Pallol te
onderschat­ten. Meer dan enig ander zou juist hij moeten
weten hoede stem­ming onder de Aartsvijand is
omgeslagen. En je kunt maar beter deze ramp niet
kleineren, Broeder. De rijen van de scheppers zijn met
een vierde uitgedund en Celadeyr behoort niet tot de
Clan.'
Culluket klonk net iets te neutraal.
'Het was jouw idee dat Mercy Velteyn tot Tweede
Schepper zou benoemen. Ik heb je gewaarschuwd dat ik
zijn manier van oorde­len niet vertrouwde.'
'En nu moet onze heengegane broeder van Finiah uitzien
over de wonderdaden van de Firvulag,' voegde Kuhal er
bitter aan toe, 'zonder twijfel uit met goud beslagen
oogkassen.' 'Er komen nog twee volle dagen,' zei Imidol,
terwijl hij vertrou­wen uitstraalde. 'Die tegenvaller met de
cavalerie van grijsringen was stom toeval. We zullen er
iets op vinden.' 'De Huid-paviljoens zitten boordevol,'
waarschuwde Culluket. 'Ik heb daarover nagedacht,' zei
Nodonn. 'De meest zwaarge­wonde Tanu en mensen met
gouden ringen moeten naar de zie­kenkamers in het Huis
der Herstellers worden gebracht, zodat de artsen in het
veld al hun tijd en vaardigheid kunnen besteden aan het
oplappen van hen die morgen nog weer kunnen vechten.
En we zullen nog een andere nieuwigheid invoeren. Jij
Culluket stelt de Heer Hersteller er nu van op de hoogte
dat de besten van de vechtende grijzen nu ook met Huid
moeten worden geholpen. Onze eigen incompetente
gewonden moeten de rest van de veld­slag maar in Muriah
uitzitten. We hebben nu geen tijd voor ouden zeurkousen
en knoeiers. Niet in deze oorlog.' 'Tana's tanden, Broeder!'
riep Kuhal uit. 'Thaggie ontploft als je zo tegen de traditie
wilt ingaan!' Nodonn was onverzettelijk.
'Onze tradities kunnen een kleine bijbuiging best
doorstaan. We hebben wel andere dingen om ons zorgen
over te maken dan de gewonde trots van de
conservatieven of de koninklijke eer. Ik geef toe dat ik een
ernstige vergissing heb gemaakt door Velteyn een
bevelvoerende positie te geven. Ik liet me leiden door
mijn emoties en je hebt gezien hoe gunstig die
benoeming werd ont­vangen.'
'Celadeyr is een goed leider, ook al behoort hij dan niet
tot de Clan,' zei Kuhal. 'Maar we hebben in Velteyn een
zekere kandi­daat voor de Hoge Tafel verloren en we zullen
van nu af aan goed op onze tellen moeten passen. En
daar bedoel ik jou mee, Jongste Broer.'
'Ik neem Leyr wel voor mijn rekening als de tijd rijp is,'
snoefde Imidol. 'Let jij maar op je eigen psychokinetische
achterste, Broer.'
De hemel in het oosten kleurde zich diep violet. Venus
hing boven de metalen spiegelgladde oppervlakte van de
lagune. 'Vandaag moeten we allemaal heel voorzichtig te
werk gaan,' zei Nodonn tegen hen alle drie. 'De bataljons
zullen uiteenvallen als de Firvulag hun druk opvoeren
zeker wanneer hun Grote Helden persoonlijk aan de strijd
gaan deelnemen. Nu er al zoveel grijzen en scheppers
dood zijn, zijn we in aantal nog sterker hun minde­ren dan
eerst, maar we hebben nog altijd het voordeel van onze
mentale vermogens. Wanneer jullie zelf het slagveld
opgaan, weest dan voorzichtiger dan onze ongelukkige
broeder Velteyn. Hij heeft zich vergist door op een te
vroeg tijdstip strijders van buiten de Gilden onder zijn
vaandel te verzamelen door het laten zien van
spectaculaire maar domme strijdlust. Hij heeft gegokt en
verloren. Maar laat ik jullie eraan herinneren dat er nog
een andere gokker in onze rijen meevecht... en hij speelt
meester­klasse en is uit op de hoogste inzet...'
De vier broers spraken daarna nog enige tijd over
tactieken in het algemeen, terwijl ze hun rijdieren hun
eigen gang lieten gaan. Beneden werd de Vlakte met
grote voortvarendheid ont­ruimd. De doden Firvulag
werden op het strand op speciale kor­jalen geladen om op
zee geofferd te worden wanneer het Kleine Volk de
thuisreis naar het vasteland van Europa zou aanvaar­den.
De onthoofde lijken van de Tanu en de mensen werden in
een kleed gewikkeld en bijgezet onder de glazen doos van
de Grote Retort, waar zij straks de brandstof zouden
leveren voor het leven van hen die aan het einde van
deze Veldslag zouden worden geofferd.
Langer dan honderd jaren hadden de eieren van de
zeegarnaal en de sporen van de kleine algen op regen
gewacht. Veilig onder de gebarsten zoute korst van de
vlakte, hadden ze hun kleine porties levensenergie
zorgvuldig behoed, weerstand biedend aan hitte en
droogte en iedere chemische reactie totdat zo'n
uitzonderlijke hevige regenbui die de Cordillera eens per
eeuw teisterde, alles opnieuw zou doorweken. De Andarax
zou zwellen en het Grote Brakke Moeras zou overlopen.
Dan lagen gedurende een paar korte weken die
duizenden vier­kante kilometers droge meerbedding
tussen de moerassen en de vriendelijke hellingen van
Alboran onder water om vervolgens uitbundig tot leven te
worden gewekt. De zeegarnaal en de algen en een paar
andere onverzettelijke levensvormen uit zee zouden hier
gedijen tot de wateren zich weer terugtrokken en
verdamp­ten, maar tegen die tijd zouden ze verse eieren
en sporen in het sediment hebben achtergelaten om te
wachten op de volgende Honderdjarige Storm.
Maar er viel geen regen. De Pliocene hemel van die
vroege november was helder en de bedding van de
Andarax droeg maar een miezerig stroompje van de
Spaanse hoogten naar het bekken van de Middellandse
Zee.
En desondanks vulde die vlakte zich. Het water zocht zich
een weg in hoeveelheden die niet eerder waren
voortgekomen. De garnalen werden met biljoenen
uitgebroed, aten van de algen en haastten zich om hun
zacht omwikkelde eieren te leggen, die ze altijd
produceerden wanneer er voldoende water was. Het was
modderiger dan gewoonlijk en er waren vreemde
mededingers zoals het oceanische plankton dat met de
garnalen op het drij­vende groen uit was en zelfs
probeerde te bestaan van de garna­len zelf. Maar de
schepsels van die ondergelopen vlakte waren zich daar
niet werkelijk van bewust en nog minder van het feit dat
ze nooit meer hun lange slaap in de droogte zouden
hoeven houden om te wachten op regen.
'Vertrouw me!' zei Aiken Drum te midden van het vuur, de
rook, het brullen van de geesten en de slachting.
'Wanneer het niet werkt,' hield Bunone hem voor, 'is er
een goe­de kans dat Nukalavee je te pakken neemt.' Aiken
stiet zijn pikante vaandel omhoog. 'Wees maar niet bang!
Zorg alleen maar dat jullie die klote­illusies in stand
houden en dat niemand van het stelletje hier probeert om
heldendaden uit te halen waardoor ze mijn hinder­laag
naar de vernieling helpen. Hoor je me kletsen, Tagan
baby?'
'We worden zo bedreigd door de Aartsvijand,' zei de Heer
der Zwaarden droog, 'dat ik tot iedere onderneming
bereid ben als die kans op herstel belooft. Zelfs als die
van jou afkomstig is, Aiken Drum.'
'Huppetee, Overredende Broeder. Kijk uit, daar gaat ie
dan!' Het gouden figuurtje op zijn schitterende strijdros
verdween in een wolkje purperkleurige rook.
'Heb vertrouwen, Heer der Zwaarden,' zei Heer Daral van
Bardelask. 'Aiken heeft ons dapper en slim de hele dag
aangevoerd. We hebben veertig van hun standaarden
veroverd door hem te volgen én we hebben het hoofd van
één van hun helden, Bles Vierklauw!'
'Hinderlagen leggen is niet onze manier,' gromde Tagan.
'Maar het is een manier om te winnen,' beet Bunone
terug. 'Jul­lie veteranen bezorgen me soms pijn in m'n . . .
maar nu opge­past!'
Uit de stoffige wanorde die de zes uitgedunde Tanu-
compagnieën omgaf, steeg een nieuw geluid op, een
woest gebulder uit meer dan duizend kelen waar bovenuit
een pieptoon weerklonk die de menselijke vechters op het
slagveld deed denken aan het geluid dat elektronische
feedback veroorzaakte. In een oogwenk waren de
vijfhonderd of meer ridders verdwenen, veranderd in
slordige hopen veelvuldige lichamen die aan weerszijden
van een redelijk lege doorgang lagen die ongeveer dertig
meter breed was en bijna tien keer zo lang.
'De illusie houdt goed stand,' zei Celadeyr. 'En nu .. . te
wapen!'
In het schoongeveegde gebied kwam een hipparion
aangegaloppeerd, een van die drietenige paarden ter
grootte van een ezel die in het Plioceen algemeen waren.
Het was gebreideld en bepluimd en versierd met purperen
en gouden dekkleden. Op zijn rug, zwaaiend met een
kleine versie van het schotschrift op zijn banier, stond
Aiken Drum, Hij droeg zijn gouden pak met de honderd
zakken en lachte als een waanzinnige. Pal in zijn spoor
een legioen van monsters, dapperen van de Firvulag,
gekleed in hun meest afschrikwekkende illusies. Ze wer­‐
den aangevoerd door een boven alles uitstekende
verschijning die het meest op een gestroopte centaur
leek. Naakte spieren en zenuwen en rode en blauwe
aderen glinsterden en bonsden, oogappels leken in
razernij uit hun schedel te springen en een liploze mond
met gebroken slagtanden gaapte wijd open telkens
wanneer het monster zijn afgrijselijke krijgskreet slaakte.
Nukalavee de Huidloze, een van de voornaamste
kampioenen van de Firvulag, achtervolgde het kleine
figuurtje te paard ter­wijl hij ondertussen ballen van vuur
erop afzond die tegen een onzichtbaar afweerscherm van
de grappenmaker afkaatsten en zonder schade aan te
richten uiteenvielen. 'Nyaa-Nyaaa!' schreeuwde Aiken
Drum. De hipparion galoppeerde uit. De jongeling boog
voorover om tussen zijn benen door naar achteren te
kijken en stak zijn tong uit tegen Nukalavee, terwijl hij
met één hand de teugels vast­hield en met de andere zijn
kabouterbaniertje zwaaide. Toen liet hij de achterflap van
zijn gouden pak zakken. Nukalavees krijsende antwoord
steeg tot een honderdtien deci­bel. De voortstampende
horde Firvulag was nu geheel omringd door de twee linies
van lichamen.
Bunone en Alberonn en Bleyn gaven tegelijkertijd het
mentale commando:
Nu!
'Wakker worden, Bryan. Kun je me horen? Wakker
worden.' De duistere droom begon te vervagen, die
zwarte grot die hem met zoete en afschuwelijke
doeltreffendheid wilde verslinden. Hij sloeg zijn ogen op
en daar stonden Fred en Mario, de twee zilveren-
ringdragende genezers die hem hadden bewaakt. En daar
was Creyn, die bezig was een kleine gouden
wierookbrander opzij te zetten waaruit nog prikkelende
rook kringelde. 'Ik ben weer redelijk in orde,' zei Bryan.
(Maar hij zou spoedig weer worden overspoeld.)
De diep verzonken buitenaardse ogen met hun
matblauwe pupil­len waren heel dichtbij.
'Tana zij gedankt, Bryan. We waren bang voor je.'
Die goede oude Creyn maakte zich zorgen. Maar waarom?
Ze had beloofd terug te komen.
'Je hebt drie dagen achtereen geslapen, Bryan.' 'Dat doet
er echt niet zoveel toe.'
'Nee,' antwoordde de Tanu op vriendelijke toon. 'Ik denk
dat je gelijk hebt. Maar je moet nu opstaan en jezelf
klaarmaken. Mario en Frederic zullen je helpen met het
aantrekken van de juiste kleding. Het is tijd voor je om
het Huis der Herstellers te verlaten. Over een uur, nadat
de zon is ondergegaan, begint het Tweede Oponthoud
voor de Nacht. Er is een bijzondere bijeen­komst van alle
Tanu-strijders en jij wordt opgeroepen om op de Witte
Zilvervlakte te verschijnen.' Bryan slaagde erin een kleine
glimlach te produceren. 'Alweer een niet af te wijzen
opdracht van Hunne Verschrikke­lijke Majesteiten? Ik zou
gedacht hebben dat zij op dit ogen­blik . . . afleidender
vermaak weten te vinden dan mijn per­soon.'
'Je wordt geroepen door Nodonn,' antwoordde Creyn. Hij
stak een benige hand uit die helemaal met ringen was
bedekt en raak­te licht de vingers aan van de nog steeds
achterover liggende Bryan.
'Je draagt geen halsring en ik kan je dus niet bereiken op
een manier waardoor de volledigheid van mijn
vriendschap over­komt. En al evenmin kan of mag ik je
genezen, als dat al moge­lijk was. Je bent je niet bewust
van wat je hebt gedaan en dank zij Tana's mededogen zul
je dat waarschijnlijk ook nooit weten. Ga dus nu, Bryan,
en ontvang je laatste geschenk. Vaarwel.' Bryans
verbaasde blik volgde de buitenaardse man naar de deur
van de suite. Toen was Creyn verdwenen en Fred en Mario
hiel­pen hem op weg naar de weelderige badkamer.
'Ze luisterden helemaal niet naar me!' Ontzet zeeg de
Thagdal in zijn zetel terug. Het paviljoen waar het banket
werd gehouden, vloeide over van tegenstrijdige
gedachten en uitspraken. Niemand zat nog langer formeel
aan tafel; er waren er die boven op hun stoelen stonden
om geïmproviseerd tekeer te gaan. Anderen zwermden
rondom de een of andere kampioen, terwijl ze heldhaftige
hoeveelheden drank naar binnen werkten en onderwijl
debatteerden over de opvallendste gebeurtenis van die
tweede dag. Hoe de Tanu in staat waren geweest juist
voor het einde weer evenwicht in het gevecht te
scheppen en wie of wat was daarvoor verantwoorde­lijk
geweest?
'Ik vond het een mooie toespraak, liefste,' verzekerde
Nontusvel. 'de verschillen opzij zetten en nu allemaal
samenwerken. Wat is er logischer?'
De koning lachte hol en nam een dronk uit zijn vergulde
beker die de vorm had van een schedel. Gekwetst staarde
hij naar de ingelegde karbonkelogen.
'Herinneren jullie je die goede oude kerel nog? Maglarn
Rim­pelvlees? De lelijkste hoerenzoon van al die Firvulag
en een gek als het op vechten aankwam. Ik kreeg hem
ten slotte onderuit en brandde dwars door zijn strot nadat
we elkaar langer dan drie uur achterna hadden gezeten.
Dat was pas een stuk Veldslag! Niks geen verstoppertje
en gemene trucs. Maar tegenwoor­dig . . .! De Aartsvijand
haalt streken uit en wij doen het dus ook. En tenzij er een
of ander wonder gebeurt, wordt de vuilste bedrieger van
het hele stel koning van het Veelkleurig land.' 'Daar komt
Nodonn,' zei Nontusvel zachtjes. 'Hij heeft. . . iemand
meegebracht.'
De koning keek op en begon zachtzinnig te vloeken.
'Ik had kunnen weten wie die antropoloog verborgen
hield! Mijn jongens hebben de hele stad en de helft van
Aven uitgekamd zonder een spoor van hem te vinden.'
Nontusvel keek haar echtgenoot verdrietig aan.
'Maar ze vonden die arme Ogmol, is het niet?'
De koninklijke baard ging dreigend gloeien.
'Jij bent een onschuldig bloedje, Nonnie. Maar ik
probeerde ons allemaal te redden.'
De aankomst van de Strijdmeester ontlokte enthousiast
gejuich aan de duizenden feestvierders en slechts hier en
daar een enkel onbeschaamd nyaa. Nodonn groette zijn
ouders met de voorge­schreven beleefdheid en nam Bryan
toen mee naar een plaats voor de Hoge Tafel van waaruit
beiden goed zichtbaar waren. De menselijke geleerde zag
er verward uit, een dwaze glimlach speelde om zijn lippen
en nu en dan ging zijn hand naar zijn openstaande kraag
waar een veelzeggende gouden glans van­daan kwam.
'Edele strijders,' begon de bulderende stem. De keten van
stilte was niet nodig. 'We hebben nederlagen geleden in
deze Grote Veldslag en overwinningen geboekt.' Gejuich
en gegrom en nogal wat dronken gevloek. 'Op de eerste
dag van de Hoge Mêlée werden we met een ramp
geconfronteerd toen onze menselijke bondgenoten, de
cavalerie en de wagenmenners, faalden door toedoen van
de nieuwe tactie­ken van de Aartsvijand. En die tegenslag
werd nog vergroot doordat de bevelhebbers van de
grijzen, de halfbloeden en de gouden-ringdragers er niet
in slaagden onze troepen bijeen te houden.'
Uitroepen en geschreeuw, verontwaardigde ontkenningen
en smerige beledigende opmerkingen, overstemd door
een alles overheersend 'schande'-geroep.
De Strijdmeester hief een gepantserde vuist.
'Laten zij die dit willen ontkennen, dat rustig doen! Maar
de linies van de mensen werden vernietigd. En als gevolg
daarvan hebben we ernstige verliezen geleden. De schuld
daarvoor, Tanu-strijdbroeders, ligt echter niet bij de
mensheid, maar bij onszelf.'
Het rumoer dat tijdens de toespraak steeds was
toegenomen, brak abrupt af.
'We zijn in onze Grote Veldslag te afhankelijk geworden
van de hulp der mensen. We zijn lui en decadent
geworden, nadat we eerst hun tam gemaakte dieren als
rijdieren hebben geaccep­teerd en vervolgens de mensen
zelf als onze strijders. Ja .. . wij hebben de mensheid
geadopteerd. Zij vechten onze veldslagen, verbouwen ons
voedsel, werken in onze mijnen en fabrieken. Zij regelen
onze handel, ze infiltreren in onze heilige gilden, ze men­‐
gen hun bloed en genen met het onze! Maar dat is nog
niet alles. We staan van aangezicht tot aangezicht met de
uiteindelijke vernedering en andermaal hebben we die
aan onszelf te danken. Want een mens begeert ons Hoge
Koningschap!' Er viel geen geluid meer te horen in heel
die enorme tent. Toen werd die verbroken door het
machtige gebulder van Celadeyr, Heer van Afaliah.
'En is dat een schande, Strijdmeester? Aiken Drum die
persoon­lijk de Aartsvijand tegemoet treedt, ongewapend
en onbevreesd terwijl sommige Verheven Personages
veilig achter hun ondoor­dringbare afweerschermen
blijven, kletsend over stoffige tactie­ken waar de vijand
niet meer koud of warm van wordt... in plaats van hen te
verslaan?
Een uitbarsting van mentaal en vocaal geschreeuw volgde
op die uitval.
Celadeyr ging verder.
'De Aartsvijand heeft met mensen samengespannen. Op
die manier is Finiah gevallen. Daar hebben hun lansiers
geleerd om onze ruiterij te ontwrichten. Moeten we dan
soms naar onze oude strijdwijzen terugkeren zoals jij
blijkbaar wilt en allemaal onze kop verliezen? En ons dan
misschien verheugen omdat onze eer overeind is
gebleven? Of doen we er beter aan deze gouden jongeling
te volgen, die door Mayvar zelf is uitverkoren, om zo de
overwinning te proeven?'
Dit keer deed het geschreeuw de wanden en het dak van
de tent opbollen en de bekers en de borden dansten op
de tafels. Het gezicht van Apollo bleef zo te zien
onbewogen, maar Nodonn gloeide nu met zulk een woede
dat zij die het dichtst bij hem in de buurt waren, zich
terugtrokken en hun ogen beschermden om die roze-
gouden gloed te ontlopen.
'Ik wil jullie enkel laten zien,' hernam de Strijdmeester—
en zijn stem klonk in de andermaal gevallen stilte heel
zacht—'wat de prijs is voor een dergelijke overwinning.
Jullie zullen nu kunnen horen en zien wat voor toekomst
op ons ligt te wachten en wel van de lippen en de geest
van een mens zelf, een geleerde die de hoogste reputatie
bezat in zijn eigen wereld. Zijn onderzoek naar de
verhoudingen tussen de Tanu en de mensheid en de
daardoor opgeroepen conflicten werd hem door de
Thagdal zelf opgedragen, die hoopte dat daarmee mijn zo
vaak geuite mening zou worden weersproken. Deze
geleerde heeft die opdracht vrije­lijk en zonder
vooroordeel voltooid. Velen van jullie zijn ten behoeve van
die analyse persoonlijk ondervraagd door zijn as­sistent,
wijlen onze Scheppende Broeder Ogmol.' Nu hield Nodonn
de boekplaquette omhoog die Bryans liefdes­gift aan
Mercy was geweest.
'Dit is een kopie van het onderzoek dat hij net heeft
voltooid. Hij zal dat zelf toelichten. Hij heeft geen gouden
halsring gedragen toen hij aan het werk was en hij draagt
er vanavond enkel een zodat jullie zelf zijn geest kunnen
onderzoeken om de waarheid ervan te ondergaan. Omdat
ik hem met behulp van de halsring daartoe zal overreden,
zal hij verder gaan dan het onderzoek zelf, met inbegrip
van de gevolgen van de introductie van het bloedmetaal
en het gebruik daarvan door mensen. Luister naar wat
deze man, Bryan Grenfell, te zeggen heeft. Het zal niet
lang duren. Keer vervolgens terug naar de Zilvervlakte
voor onze nachtelijke kloppartijen en denk na terwijl je
strijd voert met de Firvulag! Wanneer de dag aanbreekt
voor de laatste ronde van deze Grote Veldslag, bedenk
dan goed welk vaandel je wilt vol­gen, dat van jullie
Strijdmeester of dat van onze ware Aarts­vijand.'
De vlakten vol moerasgras en lotusbedden op het Grote
Brakke Moeras waren nu helemaal verdwenen. De jungle
vol mangro­ven waar de pelikanen en ibissen nestelden
waren volkomen overstroomd. Slechts de hoogste
eilanden staken nog deels boven het water uit en daar
vochten gek geworden dieren met elkaar om de steeds
minderende hoeveelheid ruimte tot ze verdronken of eraf
werden geduwd om te moeten zwemmen voor hun leven.
De gelukkigste onder de verdrevenen vonden veiligheid
op een grote dam van vulkanisch afval, maar ook zij
werden gedwongen om hoger en hoger te klimmen
naarmate het water steeg. De meeste dieren die de top
daarvan bereikten, waren daarna te geschokt en
vermoeid om verder te gaan (aan de oostelijke flank van
de dam lag trouwens niets anders dan woestijn) en dus
kro­pen ze bij elkaar onder het licht van de bijna volle
maan, de waterherten, de otters en de kleine nijlpaarden,
de konijnachtigen die in het water thuishoorden, de
kattesoorten met hun lang­gerekte lijven, de ratten en de
schildpadden, de slangen en de krokodillen en nog een
veelvoud van verjaagde soorten die nu onder elkaar blijk
gaven van een totaal gebrek aan agressie, zozeer waren
de instincten van jagers en prooidieren verlamd door de
verwoesting van de hun vertrouwde wereld. Het water
steeg hoger. Het wierp zich tegen de natuurlijke dam,
sijpelde in elke holte en druppelde door de grovere
asafzettingen. Een deel ervan vond zijn weg door het
afval dat de Lange Fjord verstopt hield en toen dit water
de smalle monding van de Zuide­lijke Lagune bereikte,
spoten duizenden kleine waterfonteinen uit het puin
omhoog.
Het water van het vroegere Grote Brakke Moeras was nu
meer dat tachtig meter diep op plaatsen waar eens de
flamingo's had­den gewaad. Voor het eerst in meer dan
twee miljoen jaar was het voor een vis mogelijk om van
Spanje naar de kusten van Marokko te zwemmen.

Andermaal werd hij uit het warme duister opgeroepen.


Waarom konden ze hem niet eenvoudig met rust laten?
Zodat hij in eenzaamheid van zijn laatste herinneringen
aan haar kon genieten. Hij had die zonnegod zijn zin
gegeven door aan de barbaren uit te leggen waarom het
sluiten van de tijdpoort een goed ding was en waarom de
Tanu op moesten passen voor een al te grote
afhankelijkheid van mensen en hun technologie. Slim, de
manier waarop de Strijdmeester de statistieken een
beetje had omgebogen om zijn eigen doeleinden te
onderstrepen! Maar natuurlijk moest hij Mercy
beschermen en al de trouwe gemengdbloedigen. Pogroms
waren iets afschuwelijks en Apollo was een zorgzame
echtgenoot.
Bryan had het allemaal gerechtvaardigd, tot hen sprekend
door die gouden halsring. Die arme Oggie had maar al te
zeer gelijk gehad met al zijn beweringen dat het gebruik
daarvan communi­catie zoveel eenvoudiger maakte.
(Vooral als er een engel achter je stond die een beetje
hielp wanneer er gegoocheld moest wor­den met de wat
lastiger cijfertjes zonder dat iemand dat in de gaten
kreeg.) Toen hij zijn kleine lezing had beëindigd, was de
menigte heel wat minder geneigd Aiken Drum te volgen
dan daarvoor. Bryan was daar niet verbaasd over. Deze
barbaren waren heethoofden en wisselvallig in hun
stemmingen. En deze stam was bijna even warmbloedig
als de Ieren. Nodonn had hem vervolgens meegenomen
naar de plek waar Mercy op hem wachtte. En daar had zij
hem laten zien wat hij had gemist door geen gouden
halsring te willen. Hij had geweten dat dit het einde was,
dat hij ditmaal het verblijf in die onder­grondse ruimte niet
zou overleven. Maar hij was uit vrije wil gegaan, naar
Mercy, naar het heldere stijgen en de lange diepe val die
daarop volgde.
Uit vrije wil maar altijd onderworpen aan jouw wilde wilde
ogen, Mercy. Ik zal je liefhebben tot ik sterf.
'Kom eruit, jongen. Werk een beetje mee. Ik ben niet de
beste genezer in het koninkrijk maar ik heb nog een paar
kleine trucjes over. Kom op, Bryan. Je weet best wie ik
ben.' Ik sterf ik ben bijna gestorven ik zie haar
voorbijkomen terwijl ik sterf. . .
'Die houdt niet op met freewheelen, tenzij je hem anders
aan­pakt.'
'Houd jij je kop, verdomde mannelijke slet. Ik heb ze bij
jou toch ook weer op een rijtje gezet, of niet soms? .. .
Schiet op, Bryan. Doe je ogen open.'
Een groot en rond lichtgeraakt hoofd, zilverig haar en
neerhan­gende snorpunten, van achteren verlicht door een
gele ochtend­hemel waar vreemde roodgevlekte wolken in
ronddreven. Hij sloot zijn ogen weer, hunkerend naar de
herinnering aan haar en het warme duister.
Maar het lukte niet. Nog niet. Met een onvaste stem zei
Bryan: 'Hallo, Heer Aluteyn.' 'Dat is beter.'
Er werd een arm om hem heengeslagen die hem overeind
hielp. Een niet al te koel glas water werd tegen zijn lippen
gedrukt. 'Ik zou liever alleen zijn,' mompelde Bryan
zwakjes. Oh, laat me weer teruggaan. Waar was die zee
gebleven die de sterren niet weerkaatste?
'Nog niet, mijn jongen, nog niet.'
Met tegenzin tuurde hij de wereld in vanuit de grot van
zijn geest. Een groot aantal verlopen mensen scharrelden
om hem heen. Gouden- en zilveren- en grijze-
halsringdragers die nu alle­maal op de meest alarmerende
manier in staat waren te voelen wat er in hem omging.
'Schei daarmee uit,' vertelde hij hun allemaal knorrig. 'Het
is niet behoorlijk zolang ik . . . wanneer ik ...' 'Je bent nog
niet helemaal klaar om eruit te knijpen, mijn jon­gen. Ik
heb je een beetje opgeknapt zo goed als ik kon. Vertel ons
maar eens wat er vannacht op die bijeenkomst is
gebeurd. Wat is Aiken Drum van plan? Hier is iets heel
vreemds aan de hand. Sinds ik opzij ben geschoven, heeft
iemand een beperking op mijn metafuncties aangebracht
waardoor hun werkzaamheid beperkt blijft tot mijn directe
omgeving. Maar ik heb mijn ver­mogens niet nodig om de
grond onder mijn voeten te voelen tril­len. Ik voel de
veranderingen in de stromingen onder de aarde en ik zie
die onheilspellende wolken. Heeft jouw jonge vriend Aiken
Drum zitten rommelen met de geologie van Aven?' Bryans
ogen gingen nu wijd open. Hij begon te lachen, maar dat
ging over in een zwak gehoest. Het glas water werd tegen
zijn lippen geduwd.
ik zou zeggen . . . dat Aiken Drum al genoeg op zijn bord
had zonder ook nog eens aardbevingen op te wekken.' Hij
zakte terug tegen de arm van Aluteyn. Er schoot één
enkele gedachte door hem heen. Wat zou er gebeuren
wanneer hij toch niet ging sterven?
Een spottende stem. Raimo? Ja, dat was Raimo Hakkinen,
die arme duivel.
'We hebben niets aan hem. Misschien worden we iets
wijzer wanneer de volgende lading verliezers hierbinnen
wordt afgele­verd als de zon ondergaat. Alhoewel, wat zou
dat voor ons voor verschil moeten maken?'
'Zo dacht ik er ook over,' antwoordde Aluteyn. 'Maar nu
kan het me wel schelen. Ik behoor tot de Eerstkomers en
ik maak me zorgen. Als er reëel gevaar dreigt, dan moet
ik de anderen waar­schuwen. Mijn eer eist dat van me!'
De stem van Raimo Hakkinen mompelde iets beledigends.
Andere stemmen en andere gedachten botsten in
wanordelijke opeenvolging tegen Bryans hersenen. Een
paar vasthoudende booswichten kwamen als verveelde
kwelgeesten door de res­tanten van zijn bewustzijn.
'Een echte grote aardbeving zou dit ding uit elkaar
kunnen doen klappen. We zouden misschien kunnen
ontsnappen!' zei de stem van Raimo.
Uitroepen. Protesten. En opnieuw probeerden anderen tot
hem door te dringen. Hoeveel waren dat er niet? 'Mercy!'
kreunde hij hardop.
Iets dat op een arm van zilver en groen licht leek zwiepte
al die begerige geesten uit zijn nabijheid en liet hem zien
hoe hij een afweerscherm moest optrekken. Hij deed het.
Maar toen hij zich omdraaide om weer af te dalen, kon hij
die koesterende grot in zijn geest niet meer vinden. Zijn
geest en zijn stem schreeuwden het in wanhoop uit:
'Mercy!'
Rennen zoeken schreeuwen jagen op het duister met dat
ver­schrikkelijke licht van zijn gouden halsring dat het
telkens weer verdreef als hij het in de verte bespeurde.
Ze zou niet langer op hem wachten. Ze was verdwenen.
En misschien zou hij niet ster­ven.
'Mercy,' fluisterde hij opnieuw.
Hij ontwaakte onder het barmhartige toezien van de oude
Alu­teyn. 'Wat is dit voor een plek?' vroeg hij ten slotte.
'Waar zijn we?' 'Dit wordt de Grote Retort genoemd,'
antwoordde Aluteyn.
Breede de Scheepsgade leidde de drie mensen door een
verlaten gang de geheime vleugel van het Huis der
Herstellers binnen. Ze waren van hun grijze halsringen
bevrijd, ze hadden schone kle­ren gekregen en wisten
volstrekt niet wie zij was of wat ze van hen wilde.
'Wie ik ben is niet belangrijk,' zei de gemaskerde
buitenaardse terwijl ze stilhield voor een gesloten deur.
'De enige die ertoe doet, ligt hierachter, nu verloren in de
dagdromen van het zelf, maar wellicht op het punt om te
ontwaken.' Breedes bruine ogen vestigden zich op Basil.
'Jij bent een man van actie, vindingrijk. Over een paar
korte uren zullen jouw talenten nodig zijn en wanneer die
tijd gekomen is, zul je weten wat je te doen staat. Alle
dingen die je daarvoor nodig zult hebben, kaarten,
hoogwaardig gereedschap en instru­menten die van de
tijdreizigers in beslag zijn genomen, zul je terugvinden in
de kasten van deze kamer.' Haar hoofdtooi zakte ver naar
achteren toen ze Commandant Burke aansprak en haar
ogen glinsterden van plezier toen ze bij die grote Indiaan
merkte hoe wantrouwend hij was. 'Jij zult alles
organiseren en de overlevenden aanvoeren. Het zal
moeilijk zijn, want er zullen slachtoffers zijn die met Huid
moe­ten worden verzorgd en zij die niets mankeren zullen
er moeite mee hebben de opdrachten van een blootnek
uit te voeren. Maar je zult hen desondanks aanvoeren.'
Breedes hand rustte nu op de klink van de deur. Daarna
zei ze tegen Amerie: 'Jouw taak zal de moeilijkste zijn van
allemaal, want je zult haar moeten helpen gedurende die
verschrikkelijke tijd van overgang en aanpassing. Maar jij
was eens haar vriendin en jij bent de enig overgeblevene
van de oorspronkelijke groep tot wie Elizabeth zich kan
wenden. Jij zult haar begrijpen, ook al beschik je niet over
metafuncties. Ze heeft nu geen andere inge­wijde naast
zich nodig. Ze heeft een vriendin nodig . .., iemand die
bekentenissen kan aanhoren.'
De deur ging open. Daarachter lag een grote, schemerig
verlich­te kamer, drie van de muren bestonden uit vast
gesteente. De vierde aan het verst verwijderde eind,
bezat een horizontale raamgleuf, afgedekt met glas
waardoor op deze late namiddag Muriah te zien was en
een deel van de zoutvlakten in het zuiden. Er stonden
overal opbergkasten langs de andere muren en in het
midden van de kamer bevond zich een lage rustbank
waarop een in rood denim gekleed figuurtje lag.
'Blijf hier tot morgenochtend. Verlaat deze plek niet voor
het ochtend wordt, wat er ook mag gebeuren. Jullie zullen
mij niet terugzien, want ik moet naar beneden gaan om
bij mijn volk te zijn op het uur dat ik heb voorspeld.
Wanneer Elizabeth ont­waakt, zeg haar dan het volgende:
Nu ben je vrij om een werke­lijke keuze te maken. Pas
goed op haar, want ze zal zeer binnen­kort de
belangrijkste mens op deze wereld zijn.' Breede
verdween, geheimzinnig tot op het laatst. De drie keken
elkaar aan en haalden hun schouders op. Toen ging
Amerie naar Elizabeth om haar te onderzoeken, terwijl de
mannen de kasten opentrokken.
Terwijl de Vijfde Dag zich voortspoedde naar de
allerlaatste uren van de Hoge Mêlée, waren beide legers
nog strijdvaardiger dan eerst, beide hopend op de
overwinning hoewel de Firvulag nu heel goed wisten dat
het getij zich tegen hen had gekeerd. Koning Yeochee
bracht het grootste deel van de middag door in de Tent
der Zieners, waar in het duister de meest getalenteerde
ouderen hun vérvoelende vermogens gebruikten om
uitgekozen momenten van de slag te projecteren voor die
leden van het Klei­ne Volk die er niet aan deelnamen. Het
duel tussen de oude Leyr en Imidol van de Clan was
vooral boeiend geweest, en aangrij­pend, want Yeochee
herinnerde zich maar al te goed wat voor een vuurvreter
de oude Heer Overreder was geweest voor hij door
Gomnol werd verbannen. Ook al was Leyr dan een van de
Aartsvijanden, het bleef een harde manier om van het
toneel te verdwijnen; eerst als een salamiworst in plakjes
te worden gesne­den om vervolgens door de superieure
kracht van de jonge over­reder gedwongen te worden zijn
eigen keel door te snijden. Ah, al goed. De jeugd wilde
triomferen.
Hij verliet de zieners en liep door naar het veldhospitaal
waar de gewonden werden verzorgd voor ze de thuisreis
weer aanvaard­den. Er waren al boten die Aven hadden
verlaten en er zouden nog meerdere de zeilen hijsen voor
de Veldslag officieel ten einde was. De Wapenstilstand na
de Veldslag duurde, net als die eraan voorafging, maar
een maand en het reizen over land met gewon­den kostte
veel tijd, te meer omdat op de terugreis geen rivierbo­ten
konden worden gebruikt.
Yeochee wandelde tussen de rijen murw gebeukte en
bloedige dwergen door. Een bemoedigend woord van de
Oude Man leek hen altijd weer op te beuren en ze hadden
alle hulp nodig die ze konden krijgen. In het veldhospitaal
van het Kleine Volk bezaten de genezers geen Huid dat zo
magisch genas. Ze beschikten over niets anders dan hun
ruwe maar snelle vaardigheden, geest­kracht en het
superieure weerstandsvermogen van een taai ras dat
volwassen was geworden in een natuurlijke omgeving die
hen bij voortduring op de proef stelde. Bijna de helft van
al de Firvu­lag die aan de strijd hadden deelgenomen,
waren nu buiten gevecht gesteld. Maar koning Yeochee
herinnerde zijn grijnzen­de gewonden eraan dat de
Aartsvijand bijna tweeduizend man van hun grijze
elitekorps had verloren en de meesten van de
vijftienhonderd zilveren. En daarnaast dan nog eens een
aantal dat er wezen mocht aan Tanu en mensen met
gouden halsringen die te overmoedig waren geweest of
maar bescheiden toegerust met metavermogens.
'We hebben nog steeds een kans,' bevestigde de kleine
koning. 'We zijn nog steeds niet verslagen. Dit zou het
jaar kunnen zijn waarin het Zwaard van Sharn eindelijk
naar huis terugkomt!' De verslagen strijders steunden en
gorgelden en floten. Yeochee sprong boven op een lege
verbandkist en zette met een tik zijn kroon weer recht.
'We hebben niet zoveel waardevolle vaandels veroverd als
zij! En we hebben maar vier vergulde schedels in de
Meest Verheven- klasse! Wat dan nog? Twee ervan
behoren tot de Clan en één ervan zat aan de Hoge Tafel.
Velteyn en Riganone zijn zeker tien punten extra waard en
dat weegt minstens op tegen ons verlies van die arme
oude Bles en Nukalavee. De Ontmoeting der Helden moet
nog komen en één goede klap daar zou het hele voordeel
van de Aartsvijand teniet kunnen doen. Als ze ons al
verslaan, dan scheelt het maar een haar! Maar ze zullen
ons niet verslaan! We vechten door en we zullen winnen!'
De tent weergalmde van de toejuichingen. Eén
strijdlustige ziel slaagde er zelfs voor een kort ogenblik in
voldoende kracht te verzamelen om zijn veelpotige
fonkelende verschijning aan te nemen.
Terwijl hij heimelijk een traan wegpinkte, stond Yeochee
trots tussen hen in en liet zijn koninklijke aspecten
langzaam vorm aannemen. Zijn stoffige, met bont
afgezette reismantel veran­derde in een parade-uitrusting
van obsidiaan, overdekt met dui­zend edelstenen. De
grote kroon die nu stevig zat, kreeg weer zijn ramshoorns
en de grote snavel van inleg en goud en raakte nu het
dak van de tent, terwijl de Koning zijn volle lengte ver­‐
kreeg en zich nu donker en duister boven hen verhief. Zijn
ogen schitterden als bakens.
'Dit is het einde van mijn ambtstermijn, krijgers. En ik
moet toegeven dat ik nooit durfde hopen de oude dagen
van glorie nog eens hersteld te zien voor mijn aftreden.
Maar die dagen staan voor de deur! Zelfs als we dit keer
iets te kort komen, wacht maar eens af tot volgend jaar!’
'Een hoeraatje voor Yeochee!' schreeuwde iemand. En de
ver­minkten en vertrapten hesen zichzelf overeind en
juichten de Soevereine Heer van Hoogten en Diepten toe,
hij die Monarch van de Helse Oneindigheid werd genoemd
en Onbetwist Heerser van de Bekende Wereld.
Illusoire aspecten flitsten en flakkerden en de tent leek
bevolkt met duizenden monsters. Maar even snel als die
verschenen, ver­dwenen ze ook weer. De rust keerde terug
en daar stond de kleine man weer in zijn stoffige kleed en
de wat scheefgezakte kroon. 'Moge Té jullie vechtende
harten opbeuren, jongens en meiden,' zei hij en al de
moedige demonen veranderden weer in met bloed
overdekte en uitgeputte dwergen.
Yeochee slipte naar buiten, de kalme avond in van het
Laatste Oponthoud. Hij moest nog zien iets te eten te
krijgen, zijn gebe­den zeggen en zich vervolgens
klaarmaken om met Pallol en de andere generaals het
laatste deel van de Mêlée te dirigeren. In de laatste vier
uren voor middernacht zou de strijd haar tumultueu­ze
climax bereiken. Een paar heethoofden zouden zeker een
gooi willen doen naar de vrijgekomen plaatsen van
kampioenen en Yeochee wilde daar bij zijn om hen te eren
als ze het haalden. In eigen persoon.
De hemel zag er nogal merkwaardig uit. Wervelige
wolkenflar­den die uit het westen kwamen, hadden een
purperen, bijna diep­zwarte kleur. En toch was het te vroeg
voor de regens. De koning schudde zijn hoofd. De grote
volle maan scheen ziekelijk oranje door het overgebleven
stof en de rook die over de lagune werd geblazen.
Dragers met nieuwe gewonden en onthoofde verslage­nen
zochten hun weg over het slachtveld, over het
Zeebronkanaal en voorbij de grote stapel schedels die
door uitbundige vuren werd omringd. Nooit was die hoop
vergulde trofeeën gro­ter geweest. En hoe prachtig zouden
die veroverde vaandels staan wanneer ze opgehangen
werden te midden van al die oude versleten banieren die
nu aan de muren van Hoog Vrazel hingen! Misschien
zouden ze het verloren Zwaard van Sharn niet terug­‐
winnen. Maar ze zouden in elk geval met ere op deze dag
kunnen terugzien.
'En dat is het belangrijkste!' fluisterde Yeochee verwoed.
Buiten op de zoutvlakte droegen processies gloeiwormen
hun lasten.

10

Om middernacht, toen de zilveren maan hoog tussen


dunne wol­ken reed die rimpelden als natgeworden zijde,
lieten de beide legers ten slotte hun wapens zakken en
trokken zich terug. Stal­jongens zonder halsringen voerden
de strijdrossen af. Snelle psychokinetici maakten een
ruime cirkel vrij van lichamen en afval. Daaromheen
groepten de Tanu en de Firvulag van hoog tot laag nu
door elkaar in een verbroedering die het gevolg was van
volstrekte fysieke uitputting.
De koningen traden naar voren met hun gevolg van niet-
strijders. Thagdal droeg het zwaard. Van verder weg
naderde het gewone volk in zwermen uit de
kampementen. We wilden de Ontmoeting der Helden met
eigen ogen zien. En ten slotte ver­scheen Breede. Dat was
een gebeurtenis zo volkomen zonder enig precedent dat
ieder commentaar ontbrak. Iedereen wist hoe tot nu toe
de scores verdeeld lagen, dat hoefde nergens meer
bekend te worden gemaakt. De Tanu hadden een
minimale voorsprong in de hoger gekwalificeerde
trofeeën, maar dat kon veranderen als zich gedurende de
Ontmoeting opzienba­rende wijzigingen voordeden. De
grote kampioenen van elk der broedervolkeren zou nu
individueel vechten en zij waren aan elkaar gewaagd in
metapsychische en fysieke vermogens. Geen van de
helden der Firvulag hadden het dwergachtige gebruike­‐
lijke voorkomen; ze waren allemaal groot en sommigen
zelfs reusachtig. De Tanu (met één uitzondering) waren
fysiek even­eens voorbeeldig, hun iets lichtere spierstelsel
werd goed gemaakt door hun verder reikende mentale
vermogens. Zozeer waren de Groten van beide rassen
aan elkaar gewaagd, dat de strijd bijna altijd op punten
werd beslist. Het was lange jaren geleden sinds enige
held in de finale van de Veldslag werkelijk om het leven
was gebracht.
Scheidsrechters van beide rassen namen hun posities in.
Herau­ten lieten hun trompetten van zilver en glas
schallen en de trom­men van de Firvulag begonnen te
dreunen. Uit de zwart gepant­serde menigte kwam Pallol-
Éénoog, die zijn afschrikwekkende strijdstandaard in het
zand plantte. Daarna kwamen de negen Groten van het
Kleine Volk te voorschijn uit het midden van hun
volgelingen om hun trouw te verklaren aan de
Strijdmeester: Sharn-Mes, de veteraan Medor, Galbor
Roodkap, de vrouwen­helden Skathe en Ayfa, Tetrol
Bottenbreker, Betularn met de Witte Hand en—pas
benoemd na het wegvallen van Nukalavee en Bles
Vierklauw—Fafnor IJsklauw en Karbree de Worm. Terwijl de
juichkreten voor de kampioenen der Firvulag nog na­‐
klonken, kwam Nodonn naar voren om zijn blazoen met
het zon­negezicht te planten. Daaronder schaarden zich
Imidol, Culluket de Ondervrager, Kuhal Aardschudder en
Celadeyr van Afaliah, die nog in het veld tot lid van de
Hoge Tafel was benoemd en die uiteindelijk toch voor
Nodonn had gekozen. Maar toen, terwijl het geluid van de
menigte tot een nieuw hoog­tepunt aanzwol, kwam Aiken
Drum naar voren en plantte zijn banier in de grond.
Daaronder verzamelden zich Tagan, Heer der Zwaarden,
Bunone, Alberonn Geesteter en Bleyn. De bijeenkomst
dreigde explosief te worden. Die scheiding onder de
helden der Tanu maakte iedereen duidelijk dat Nodonns
positie als Strijdmeester en als opvolger van de koning
werd uitge­daagd door die kleine, in goud geklede mens.
Tanu en Firvulag gingen niet op dezelfde wijze met
dergelijke problemen om. Onder het Kleine Volk zou er
simpelweg een verkiezing zijn gehouden om zoiets te
regelen, maar de Tanu gaven er de voor­keur aan dit soort
conflicten op het veld van eer op te lossen. Omdat de
Ontmoeting der Helden niet voor iets dergelijks mocht
worden onderbroken zou de gezamenlijke uitkomst van
ieders volgelingen bepalen of Aiken Drum dan wel
Nodonn tegen Pallol in het veld zou treden. Die
Ontmoeting der Strijdmeesters zou de telling besluiten.
Daarna zou de overwinnings­trofee worden uitgereikt door
Thagdal die bij een overwinning door de Tanu het Zwaard
van Sharn zou behouden en het bij verlies zou overdragen
aan koning Yeochee. Daarmee werd officieel het einde
gemarkeerd van de vijande­lijkheden, maar de gevechten
gingen door, want de twee rivalen om het leiderschap
onder de Tanu zouden nog moeten strijden en de winnaar
zou kunnen kiezen tussen trouw aan de heersende koning
of een uitdaging ter plekke.
Het vooruitzicht dat de koning der Tanu mogelijk ten val
zou worden gebracht, was koren op de molen van de al op
overwin­ning beluste Firvulag-helden en die begonnen met
hun gepant­serde voeten op de grond te stampen om hun
tegenstanders te tarten. Dat voorbeeld werd door alle
leden van het Kleine Volk gevolgd tot de grond ervan
schudde. De ridders van de Tanu reageerden woedend en
al snel trilde de lucht van beledigingen over en weer. Het
leek erop dat de ontmoeting in een rel zou ontaarden.
Toen stapte van de drukbevolkte plek waar Thagdal en
Yeochee stonden een vrouw naar voren die geheel in
zwart en rood was gekleed. Haar gezicht bleef verborgen.
De keten van stilte hing bewegingloos tussen haar
uitgestrekte handen. De storm bedaarde.
'Laat de Ontmoeting beginnen!' riep de Maarschalk uit.
Nu ontstond er een druk gefluister en geroezemoes onder
de toeschouwers, die probeerden uit te maken welke
partij zou win­nen. De arme Karbree de Worm werd uit het
veld genomen omdat er in de Nodonn-Drum-Combinatie
in totaal maar acht helden waren en dat aantal diende
aan beide zijden gelijk te zijn. Terwijl elke mededinger der
Firvulag naar voren stapte, in volg­orde van leeftijd te
binnen met de jongste, was het de taak van Thagdal, als
huidig behoeder van het Zwaard, om de Tanu te noemen
die hem tegemoet zou treden. De spanning steeg ten top.
Zou de koning in de verleiding komen zo te kiezen dat de
kansen van de helden achter Nodonn beter lagen? Zou hij
het risico willen lopen het Zwaard te verliezen om die
kleine mens kwijt te raken? Vroegere ontmoetingen
tussen Palloll en Nodonn waren altijd vrijwel gelijk
geëindigd. Was het mogelijk dat dit kleine gouden
mannetje sterkere metavermogens bezat dan die stralen­‐
de Apollo? (Fysiek was er geen enkele vergelijking
mogelijk.) En toch moest die overmoedige iets hebben dat
in zijn voordeel werkte, anders was het voor hem
helemaal niet mogelijk geweest in de positie van uitdager
te komen. In lange tijd was er aan het einde van de Grote
Veldslag niet zoveel opwinding geweest. Ten tijde van de
Grote Onrust had een heiden aanspraak gemaakt op het
koningsschap, maar dat was nog niets vergeleken bij een
mens die koning van het Veelkleurig Land wilde worden.
Thagdal hief zijn armen in veelkleurige schittering. 'Tegen
Fafnor IJsklauw . . . Culluket de Ondervrager!' (Dat lag
voor de hand, een nieuwkomer onder de Firvulag tegen
een lid van de Hoge Tafel, die berucht was om zijn
twijfelachtige moed en zijn geesttrucjes.) 'Tegen Betularn
met de Witte Hand, Celadeyr van Afaliah.' (Twee ouderen
tegen elkaar, maar het voor­deel lag duidelijk bij de valse
oude Celadeyr.) 'Tegen Tetrol Bottenbreker, Alberonn
Geesteter!' (Een knik in de richting van de Firvulag. Begon
de koning listig te worden?) 'Tegen Galbor Roodkap,
Tagan, Heer der Zwaarden.' (Nou, raad maar niet. Tagan
had deze jongen al eerder verslagen.) 'Tegen Skathe,
Bunone, Meesteresse der Krijgskunst!' (Daar kon je maar
beter om gooien. Vrouwen die met elkaar vochten, dat
bleef altijd raden.) 'Tegen Ayfa, Bleyn.' (Dat was een
ongelijke strijd! De vrouw van Sharn kon die halfbloed als
een geroosterd kippetje uit elkaar scheuren. Zij zou een
goeie zijn tegen Aiken Drum.) 'Tegen Medor, Kuhal
Aardschudder!' (Nu kwamen de grote jongens. Deze
waren aan elkaar gewaagd, hoewel die Tanu een
geweldige stoot PK bezat.) 'Tegen Sharn-Mes, Imidol, Heer
Overreder!' (Niets over te voorspellen. Imidol was nog erg
jong. Maar overreders waren onaangename
tegenstanders.) 'Jullie zullen naar voren treden,' zei
Thagdal, 'strijden tijdens de toegewezen tijd en je tijdig
terugtrekken wanneer de volgenden aan de beurt zijn.
Moge de Godin van de Strijd op jullie toezien, jullie moed
beoordelen en daarna Haar Keuze maken!'
'Luister naar me, Broeder Bedwinger,' pleitte Aluteyn. 'De
grond trilt. De elektromagnetische stromingen in de
aardkorst veranderen. Kun je dat zelf niet voelen?' De
opgewekte man met de gouden halsring en de blauwe
wapen­rusting haalde de schouders op.
'Hoe kan het anders. Kijk maar eens wat een herrie ze dit
keer maken. Natuurlijk schudt de Aarde! Van Aiken Drums
volge­lingen hebben er twee gewonnen en twee verloren;
de jongens van Nodonn hebben er één gewonnen en één
verloren en een gelijkspel tussen Kuhal en Medor. Nu
hangt alles af van die laatste Ontmoeting tussen Imidol
en Sharn-Mes. Dus ik zou dankbaar zijn als je ophield me
lastig te vallen tijdens mijn dienst, dan kan ik terug naar
de actie.'
Soldaten met grijze halsringen werkten de laatsten van
een lan­ge colonne van mannen en vrouwen de grote
glazen ruimte bin­nen. Ze waren uit de gevangenissen en
kerkers van Muriah naar de Witte Zilvervlakte gebracht
om het offer van hun leven te brengen. Dit waren geen
verstoten edelen of bang geworden strijders, maar het
droevigste uitvaagsel van het rijk: de verra­ders, de
misdadigers die voor geen verbetering vatbaar waren,
opstandige blootnekken die te zwak waren om in de Jacht
nog redelijk dienst te doen, vrouwen die uitgeput waren
door zwan­gerschappen en vooral de stakkers die gek
waren geworden omdat ze de halsring niet konden
verdragen. Ze stonden alle­maal in keurige rijen opgesteld
voor de glazen wanden van de Grote Retort en keken met
nietsziende ogen naar het maanverlichte slagveld.
'Lees me dan!' schreeuwde Aluteyn naar de bevelhebber
van de bewakers. 'Lees mijn geest! Er is iets vreemds aan
de hand, dat verzeker ik je! Geef me toestemming om
met de koning op afstand te praten. Of anders met
Vrouwe Eadone, Meesteresse der Wetenschappen.'
'Niks van dat alles meer,' waarschuwde de ander. 'Houd je
nou maar rustig, ouwe, en draag je lot met een beetje
waardigheid.' Hij gaf de soldaten een mentale opdracht,
draaide zich om en haastte zich naar buiten waar zijn
rijdier stond te wachten. 'Ik zei je toch dat het niet helpen
zou?' bromde Raimo knorrig. 'Maar het was leuk
geprobeerd.'
Aluteyn klemde zijn tanden op elkaar terwijl hij door de
dikke doorzichtige wanden naar buiten keek.
'Verdoemd! Verdoemd mogen ze worden! Dit hele bekken
is onstabiel geworden. Ginds in het oosten, tussen Kersic
en dat lange schiereiland dat jullie volk later Italië noemt,
daar ligt een zone van instabiliteit die ik honderden jaren
terug al heb waar­genomen. Misschien is daar iets aan de
hand. Misschien is daar een seismische vloed ontstaan.'
'Wat is dat?' wilde Raimo weten.
'Een vloedgolf. Misschien maar een kleintje,' antwoordde
een ridder in het goud giechelend. 'Zou dat niet een
mooie trap na zijn voor al die dappere gladiatoren op het
slagveld? We weten allemaal hoe heerlijk de Tanu het
vinden als ze natte voeten krijgen. Maar niet heus!'
'De lagune is niet groot genoeg voor een echte vloedgolf,'
gaf een ander als zijn mening. 'Maar misschien wordt het
zo nat dat ze het vuur onder de Retort niet aankrijgen?'
'Reken daar maar niet op. Heb je ooit wel eens een van
die vuurspuwers hier aan het werk gezien, mannetje?
Nee, vraag het dan die dikke ouwe Aluteyn maar. Hij was
er vroeger altijd bij wan­neer al die lichamen van het
slagveld moesten worden gehaald. Die verdomde psycho-
energie van dat Gilde is sterk genoeg om ons hier binnen
allemaal levend te koken, ook al regent het pijpestelen.'
'Ik moet hen waarschuwen!' schreeuwde Aluteyn. 'Dat is
mijn plicht! Als ik maar verbinding kon krijgen .. .' 'Stuur
ze een sterregram, rekening ontvanger,' suggereerde een
ruwe stem.
'We zouden je boodschap in lichaamstaal kunnen
uitdrukken,' zei een vrouw, 'leuk voor als ze ons komen
aansteken.' Haar gegiechel klonk hysterisch en het
werkte aanstekelijk. Overal werd gelachen.
'Dan kunnen we getuigenis afleggen net als die idioten
Shadrach, Mesnach en Abednego! Jammer dat we hier
geen aartsen­gel bij de hand hebben zoals die ouwe
Israëlieten toen!' Het gebazel van de verdoemden zwol
aan en nam weer af. Ondertussen probeerde Aluteyn,
voormalig Heer der Schep­pers, het restant van zijn
psychische vermogen te gebruiken om een
waarschuwende boodschap aan de binnenzijde van een
paneel te etsen. Het zou waarschijnlijk niet veel helpen,
maar hij moest toch iets proberen.
'Je verloor!’
'Het was zo'n rottige Firvulag-truc die hij met me
uithaalde,' protesteerde Imidol driftig. 'Ik had Sharn-Mes
in zijn schor­pioenpakje aardig in moeilijkheden gebracht.
Als ik een paar seconden meer had gehad . ..'
'Je verloor, en jouw geknoei en onbekwaamheid zou ons
wel eens deze Grote Veldslag kunnen kosten!'
De titaan in rood nam zijn helm af en goot een emmer
koud water over zijn nog nasmeulende haar.
'Je weet best dat je Aiken Drum in een gevecht van man
tegen man kunt verslaan!'
‘Idioot!'
De Strijdmeester werd woedend. 'Ben je de Firvulag
vergeten? Zij staan op punten voor!'
In hun geest zagen Nodonn en de acht Tanu-kampioenen
alle­maal hetzelfde scorebord.
CULLUKET (verliezer) van FAFNOR
CELADEYR (winnaar) van BETULARN
ALBERONN (winnaar) van TETROL
TAGAN (winnaar) van GALBOR
BUNONE (verliezer) van SKATHE
BLEYN (verliezer) van AYFA
KUHAL (gelijkspel) tegen MEDOR
IMIDOL (verliezer) van SHARN-MES
De Strijdmeester maakte een gebaar in de richting van de
vier bondgenoten van Aiken Drum.
'En dank zij onze verraderlijke broeders en zuster hier zijn
we nu verplicht die bespottelijke bedrieger te laten
uitkomen tegen Pallol-Eenoog.'
Er ontplofte een wolkje purperkleurige rook. 'Ik dacht dat
ik mijn naam ijdel hoorde gebruiken,' piepte Aiken. "Vertel
me nou niet. Broeder Zonnesmoel, dat je aan me twijfelt.
Ik kan best dat grote oog van Pallol dicht krijgen.' Nodonn
zei: 'Hij is vijf keer zo sterk als zijn neef, Delbaeth, en die
heeft ons mooi op hem laten jagen. En dit is er niet eentje
die aanvalt en dan wegvlucht, zoals de Vorm van Vuur
deed. Hij blijft staan! Denk je dat jouw geest je duurzaam
kan beschermen tegen de kracht van dat Oog? Vertrouw
je er werkelijk op dat jouw psychische krachten groter zijn
dan de zijne? Of zul je jezelf uitputten in de verdediging,
mannetje, waarbij je alle kracht nodig zult hebben om zijn
energie af te weren terwijl hij je tegelijkertijd met één
vuist tegen de grond kan slaan?' 'Hoe zou je het vinden
als ik hem dooddeV De acht kampioenen en Nodonn
braken in een schamper gelach uit.
Aiken fronste.
'Nee. Echt. Ik zou hem kunnen doden. Precies zoals ik
Delbaeth heb gedood. Ik zou het op mijn manier moeten
doen en jullie allemaal en de rest van de lui van de Hoge
Tafel zouden erin moeten toestemmen dat ik mijn manier
gebruik zonder dat jullie me later met z'n allen
doorbranden omdat ik een of andere spel­regel heb
overtreden.'
Nodonns gezicht binnen de fantastische roze-gouden
helm gloei­de van woede.
'Je kunt de Speer niet tegen Pallol gebruiken, Mindere.
Alleen tegen mij.'
Aiken stak spottend een vinger uit naar de Strijdmeester.
'Dat bedoelde ik ook niet. En word maar niet ongeduldig,
Zon­neschijntje. Je komt heus wel aan de beurt.' Hij keek
de kampioenen een voor een uitdagend aan. 'Nou, wat zal
het zijn. Haal ik de kastanjes voor jullie uit het vuur,
waardoor jullie deze vertoning toch nog kunnen winnen of
niet? Mijn truc is niks smeriger dan wat de Firvulag en hun
menselijke handlangers met jullie in Finiah hebben uitge­‐
haald.'
Aikens geest liet hen zien wat hij van plan was. 'Ja of nee,
verdomme. Ga overleggen met de rest van de Hoge Tafel
of ik neem de benen en dan kunnen jullie hier met je dui­‐
men blijven draaien.'
'Ga dan en wees vervloekt!' schreeuwde Imidol. 'De
Strijdmeester zal vechten met Pallol als jij het laat
afweten. En hij zal winnen!'
'Ben je daar wel zeker van?' vroeg de grappenmaker
zachtjes.
'Zal hij met genoeg punten verschil winnen om de score
in jullie voordeel te veranderen? Nodonn kan Pallol niet
onthoofden.
Maar ik wel. Bedenk maar eens wat dat voor de
puntentelling betekent! We zullen winnen, op onze
sloffen!'
'Ik zal met de anderen van de Hoge Tafel overleggen,' zei
Nodonn.
'Goed,' zei hij vijftien seconden later. 'Je kunt met Pallol-
Eenoog vechten op jouw manier.'
De maan, die haar werk had verricht, zakte naar de
horizon. Maar er scheen nog altijd maanlicht over het
bekken van de Middellandse Zee waar de effecten van de
vloedgolf, die zolang in dit ondiepe water onbeduidend
waren geweest, zich nu deden voelen in het gebied dat
westelijk van Aven lag en waar de duis­tere wateren zich
een weg vraten door een langzaam verpulve­rende korst
van lava.
11

Aiken Drum liep op Pallol-Eenoog af.


De reus deed niet eens moeite om van vorm te
veranderen. Als een donkere monoliet wachtte hij af, zijn
benen stevig in de witte cirkel op het zout geplant.
Hij gromde onbezorgd. Het geluid deed sommigen van de
opeen­gedrongen toeschouwers denken aan het lawaai
waarmee een ijzeren vuilnisemmer van een trap
denderde. Idioten! Wat waren die Tanu een idioten om
zo'n nietig schepsel op hem af te sturen! Ze waren het
vergeten, dat moest het zijn. Hij was zo lang niet op dit
slagveld verschenen dat hun herinne­ring aan hem was
verbleekt. Precies zoals de omgang met men­sen hun
geesten had verzwakt. Dit insekt, dit protserige kabou­‐
tertje in zijn gouden glas en met die opgedofte helm vol
veren was niet eens de moeite waard om ermee te
spelen. Hij zou in één enkele donderklap sterven,
verbrand door een onvergelijkbare stoot psycho-energie
uit Pallols Oog!
Aiken Drum was stil blijven staan. Hij droeg geen speer,
geen zwaard van amethist, geen enkel wapen voor zover
Pallol dat zien kon. Slechts een klein gouden balletje en
een bungelende leren riem die in het midden het breedst
was en naar de uiteinden smal uitliep.
Eén wijsvinger omhooghoudend in het universele gebaar
dat nog om even geduld vroeg en toen hield Aiken Drum
het stuk leer tussen zijn tanden en probeerde het balletje
op een bepaalde manier met zijn handen vast te houden.
Nog steeds grommend, zette Pallol zijn afschrikwekkende
helm af, stak die onder zijn rechterarm en verwijderde
met de andere hand de lap voor zijn Oog.
ZAP vloog de dieprode straal en botste vervolgens tegen
een metapsychisch schild, een koepel van drie meter
waarachter Aiken helemaal schuilging, die de vuurstraal
veranderde in onbeduidende lichtflitsen.
Aiken fronste boos zijn wenkbrauwen en bleef bezig met
zijn bal. Wat was hij aan het doen? Probeerde hij hem in
twee helften uit elkaar te krijgen? Zat er ergens een knop
die moest worden inge­drukt?
ZAP!! Dit keer lichtte een deel van het beschermende
schild onheilspellend blauw op.
De reus brulde van leedvermaak. 'Nu zullen we eens zien
hoe goed jij je verbergen kunt, onbeschaamde kleine
kakkerlak!' Een salvo van coherente vuurstoten spreidde
zich uit over Aikens mentale schild. Energieklompen,
geweldige statische ontladin­gen raakten het vanuit alle
hoeken waardoor het blauw en groen en ziekelijk geel
oplichtte. De talloze toeschouwers ontwaakten uit hun
zwijgende trance en kwamen schreeuwend overeind. De
Tanu sloegen hun schilden tegen elkaar en schreeuwden
luid­keels.
Hoorns weerklonken. De Firvulag sprongen en sloegen op
hun trommels tot de vellen barstten. De grote
cirkelvormige ruimte van wit zout werd omringd door een
muur van lichamen en hoog opspringende machtmerries.
Eindelijk vielen de twee helften van Aiken Drums gouden
bal­letje toch uit elkaar. Hij grinnikte vriendelijk naar Pallol
zonder aandacht te besteden aan het woedende
bombardement op zijn metapsychische scherm, hoewel
de kleur ervan van vermiljoen naar dofrood veranderde
wat alleen maar kon betekenen dat het op het punt stond
te bezwijken.
'Daar gaan we dan, Goliath, mijn jongen. Alles is klaar.'
Aiken zette een klein, zilverkleurig voorwerp in het
breedste deel van de leren strip en zwaaide toen de
slinger in kringen boven zijn hoofd.
Iets vloog door een opening in het schild, flikkerend in de
licht­stralen en raakte Pallol precies in zijn normale
rechteroog. De Strijdmeester van de Firvulag brulde. Hij
greep met beide gehandschoende handen naar zijn
gezicht. Het afschuwelijke linker-Oog ging dicht en uit het
rechter spoot bloed dat in het bleke maanlicht bijna zwart
leek. Het gehuil van Pallol vermin­derde in sterkte en toen,
heel langzaam zoals een kolossaal gebouw zich opvouwt
en ineenstort wanneer dynamietladingen de dragende
delen doen exploderen, boog de gepantserde gestal­te
voorover, zakte in elkaar en dreunde tegen het zout.
Mayvar de Koningmaakster kwam uit de menigte naar
voren en bood Aiken diens eigen purperkleurig glazen
zwaard aan. Hij sneed er het hoofd van Pallol in één zwaai
mee af en hield het omhoog. Het eens zo machtige Oog
was gesloten. In de andere oogkas glinsterde iets zilverigs
te midden van het bloedige weef­sel. Voorzichtig plukte
Aiken het fatale projectiel eruit. Hij rei­nigde het met zijn
mentale vermogens tot de sigareknipper van de
overleden Heer Gomnol glansde en blonk. En de
verzienden in de menigte konden lezen wat er in het
metaal was gegrift:
SOLINGEN — INOX STEEL
'Een nieuw tijdperk is begonnen,' zei Aiken Drum. 'Lang
leve ikzelf.'
Zeshonderd kilometer ten zuidwesten van Muriah begon
de lan­ge natuurlijke dam tussen Spanje en Afrika het
eindelijk te begeven. Niet op één plaats, maar op
honderden ondermijnde en doorweekte plekken tegelijk.
Tot het uiterste onder druk van het gewicht van steeds
meer water begonnen grote brokken uit as en puin
opgebouwde lagen langs de oostelijke helling naar
beneden te glijden. Terwijl de ontketende zee eroverheen
spoelde, werden de doorbraken groter en vonden elkaar
tot het erop leek dat de hele onstabiele dam in de
Zuidelijke Lagune zou worden gescho­ven door de zich nog
steeds opbouwende druk. Zout water denderde tegen de
duistere lavahoogten in het deso­late land ten oosten van
de nu verdwenen Lange Fjord. Het vloeide over het door
maanlicht beschenen laagland, vond nieu­we doorgangen
in de gipsduinen en de spinneachtige torenbouw­sels van
sediment. De grond dreunde en de lucht was vervuld van
een oorverdovend gebulder toen een dam van bijna
tweehonderd kilometer lengte het binnen vijftien minuten
geheel begaf. De hoeveelheid binnensnellend water was
veel te groot voor de nauwe monding van de Zuidelijke
Lagune en dus steeg de vloed hoger en hoger. Voor die
katastrofale vloedgolf uit raasde een windstoot met
orkaankracht. De rustige bleke wateren van de lagune
leken zich voor die naderende vloedgolf terug te trekken
tot ze zich aan die donkere muur overgaven, en toen
stegen om hem te ontmoeten. De golf die zo ontstond
was tweehonderdder­tig meter hoog.
Bevrijd van hun laatste beperking stormden de wateren
van de Westelijke Oceaan naar de Witte Zilvervlakte.
De menigte Tanu en mensen zongen het Lied terwijl al de
rid­ders hun met juwelen bezette en gloeiende zwaarden
omhoog­hielden. Onder de wapperende witte banier met
het gouden gezicht stonden Thagdal en Nontusvel en
achter hen, terwijl ze haar eigen schaduw leek te werpen
ondanks de veelkleurige gloed, stond Breede.
De Groten van de Tanu waren er ook, maar van de
Aartsvijan­den waren enkel koning Yeochee en diens niet-
strijdende edelen nog aanwezig om de laatste en meest
teleurstellende vernedering in een reeks te ondergaan.
De kampioenen van de Firvulag en vele anderen van het
Kleine Volk onder de toeschouwers hadden zich
teruggetrokken. Ze waren te zeer door verdriet overmand
om zelfs de buitengewone gebeurtenis te aanschouwen
die nu komen ging.
Aiken Drum trok Pallols standaard uit de grond. Met een
psychocreatische zwaai verwijderde hij de op een otter
lijkende beeltenis die de standaard te midden van
gebleekte haarlokken en vergulde schedels bekroonde.
Nog eenmaal liet hij het hoofd van de gevallen
Strijdmeester aan de menigte zien en voor de laatste keer
maakte Aiken een magisch gebaar. Het hoofd van Pallol
veranderde in een gouden doodsmasker; in de oogkas
van het linkeroog verscheen een robijn ter grootte van
een grapefruit. Terwijl Pallols hoofd werd vastgezet op zijn
eigen strijdbanier, stak Aiken Drum het hoog in de lucht
en naderde koning Thag­dal.
Voor hij iets kon zeggen, kwam een broodmagere figuur in
een purperen overkleed uit de rijen der Groten te
voorschijn en kwam naast hem staan.
De Maarschalk der Spelen, al in de war door de
schandelijkheid van al het voorgaande, stikte bijna in zijn
ceremoniële aankondi­ging.
'Ontzagwekkende Koning ... en Vader! De scheidsrechters
en de rechters van de Tanu en de Firvulag ... hebben
overlegd en hun laatste telling verricht. En ... eh ... de
overwinning valt toe aan de edele en dappere
strijdcompagnieën van de Tanu van het Veelkleurig Land!'
Na een pauze vol toejuichingen sprak hij verder.
'Hier voor u staat Heer Aiken Drum, de Eerste Kampioen
van de Grote Veldslag en hij verzoekt nederig om uw
Koninklijke Omhelzing.'
'Nee ...' zei Mayvar rustig. De menigte hield de adem in.
'Niet langer Aiken Drum,' zei ze, 'want nu is het ogenblik
aan­gebroken waarop ik hem zijn ware naam onder de
Tanu zal ver­lenen, het eerbewijs dat aan elke mens wordt
verleend die deel gaat uitmaken van onze broederschap
van strijders. Ik heb Aiken Drums waarachtige naam lange
tijd in mijn hart verbor­gen gehouden, omdat ik wilde dat
hij iedereen zou laten zien dat hij die naam waardig was.
Ik, Mayvar de Koningmaakster heb nooit aan hem
getwijfeld. En op dit slagveld heeft hij getoond werkelijk
diegene te zijn die door de Godin wordt bemind . . .
Daarom, met alle liefde en vertrouwen waarover ik
beschik, noem ik hem de Glanzende. Hij is de Jonge
Lugonn.' De menigte was eerst met stomheid geslagen
door dit ongelofe­lijke. Maar toen ontstond een
overdonderend rumoer van stem­men en geesten, van
hoorns die gestoken werden en schilden waarop werd
geslagen. Sommigen verheugden zich, anderen gaven
razend uiting aan hun weerzin, maar het tumult was zo
overweldigend dat niemand kon zeggen bij wie de
sympathie van de meerderheid lag, bij de jonge
strijdmeester of bij de oude. Thagdal stapte naar voren.
Zijn gezicht stond zo stijf en strak als dat van het masker
op zijn eigen banier. Hij accepteerde de Firvulag-
standaard uit handen van de kleine gouden man en gaf
die onmiddellijk door aan Bunone, Meesteresse der
Krijgskunst. Eadone, Deken van de Gilden, kwam nu naar
voren met iets dat op een langwerpig fluwelen kussen lag.
De menigte werd stil. Dit was het ogenblik waarop ze
allen hadden gewacht. Zou Aiken Drum—nu Lugonn—het
heilige Zwaard van Sharn opnemen en het in een gebaar
van trouw aan Thagdal terugge­ven zoals Nodonn altijd
had gedaan? Of zou hij... Het glanzende kleine figuurtje
tilde het grote ding op en liet de eraan bevestigde
krachtbron op het kussen liggen dat Eadone nog steeds
voor zich uithield.
Hij nam het gevest in beide handen, liet het Zwaard met
de punt naar beneden wijzen en joeg het vervolgens in
het zout aan de voeten van de koning. Daarna keerde hij
Thagdal zijn rug toe. Langzaam liet iedereen de
ingehouden adem ontsnappen. Ieder­een leek verdoofd,
zelfs de edelen van de Tanu en de Firvulag die onder de
emblemen van beide koningen stonden. In die doodse
stilte kwam het donkere personage naar voren die beide
rassen langer dan duizend jaar had geleid. Haar vuurrode
en zwarte kledij leek de kleuren van de hemel te
herhalen, want de dageraad was al bijna aangebroken.
Haar nu goed zichtbare gelaat was nat van tranen.
'Laat het nu dan zijn,' spraken haar heldere stem en
geest, 'zoals ik heb voorzien. Laten de twee helden elkaar
bestrijden met Speer en Zwaard in de laatste slag op deze
Witte Zilvervlak­te.'
Mayvar bracht de vier kampioenen naar voren die zich in
de Ontmoeting der Helden voor de Glanzende hadden
verklaard. Zij droegen de Speer met zich mee.
Bleyn bevestigde de met juwelen bezette schouderriem
waaraan de krachtbron zat rondom de schouders en de
heupen van Aiken. Nodonn materialiseerde uit het niets
en stond naast het Zwaard. Hij trok het uit de grond en
hief het hoog terwijl Kuhal, Culluket, Imidol en Celadeyr
hem in zijn harnas hielpen. De menigte trok zich ver
terug. Daartoe gedwongen door een of andere
psychokinetische kracht, verwijderden beide helden zich
van elkaar, glijdend boven het zand dat nu een dieprode
weer­schijn had aangenomen door de op handen zijnde
dageraad. Zichtbare halo's van defensieve mentale
energie vormden zich om de roze-gouden verschijning
van Nodonn en om de kleine gestalte van de bedrieger.
Beiden stonden ze gereed. 'Begin,' zei de Scheepsgade.
Er waren tweelinguitbarstingen van emeraldgroen vuur en
gelijktijdige ontploffingen die de geringde toeschouwers
nood­zaakten hun zintuigen af te schermen. Toen de
toeschouwers zich herstelden, rolde de echoënde donder
van het lawaai nog steeds over de Vlakte. Beide strijders
kwamen er onbeschadigd uit te voorschijn, hun mentale
afweerschermen en wapenrustin­gen nog volledig intact.
Andermaal verschenen de groene explosies en die
monsterachti­ge donderklap van geluid, maar dit keer
wilden de echo's niet wijken. Het diepe rommelen werd
luider en luider en de grond onder de voeten van de
helden schokte en beefde. Uit het niets stak een
stormwind op, die zijn hogere gehuil bij het lage gerom­‐
mel voegde. De rood met zwarte dageraad werd langs
heel de westelijke horizon plotseling verduisterd. Thagdal
de Koning zag de vloedgolf komen en liet als eerste zijn
mentale waarschuwing horen. De allerlaatste van al zijn
krach­ten verzamelend, richtte hij een muur van
weerstand op. 'Kom naar mij. Naar mij, allemaal!'
Ze sloten zich bij hem aan, Firvulag en Tanu en de
mensen met halsringen en te zamen schiepen ze een
massieve afwerende muur van bewustzijn die nog nooit
eerder tot stand was gebracht in Ballingschap. Nodonn
gebruikte al zijn psychokinetische kracht en hetzelfde
deed Lugonn, geholpen door al de leden van het Kleine
Volk. Ieder voegde zijn krachten toe aan de mentale muur
die de koning had opgetrokken om het aanstormende
water tegen te houden en te verhinderen dat het over hen
zou losbreken.
Maar het donkere water steeg hoger en hoger en het
gewicht van die onvoorstelbare miljoenen tonnen drukte
harder en harder tegen de zich teweer stellende geesten.
De golf brak.
'Ik ben nog steeds koning,' zei Thagdal tegen Nontusvel.
De zee kwam op hen neer. Terwijl hij verdronk, was hij
tevreden en hij gebruikte de laatste van zijn afnemende
krachten om troostend in de hand van de koningin te
knijpen die hij niet had losgela­ten.
De eerste vloedgolf stroomde de zonsopgang tegemoet,
snel hoogte verliezend terwijl hij zich verspreidde in de
uitgestrekt­heid van de Grote Lagune. Een tweede
vloedgolf spoelde over de schouder van het schiereiland
van Aven en vloeide over meerde­re kilometers
landinwaarts voor het tussen de klippen weer
wegsijpelde.
Dat water nam de overlevenden in Muriah bij verrassing
en de meesten van hen kwamen om, onder wie ook de
meesten van de ramaslaven op een kleine handvol na.
Amerie zou haar kamer hoog in de Berg der Helden
hebben verlaten als Commandant Burke haar niet had
tegengehouden. Ze vocht en ze schreeuwde tot ze
uitgeput was en zelfs tot huilen niet meer in staat. Toen
kwam Basil en kroop met hen onder dat verschrikkelijke
venster. Zowel Amerie als de rimpelige oude rechter
begrepen hem toen hij zijn oude gebed prevelde.
'Elevaverunt flumina fluctus suos, a vocibus aquarium
multarum. Mirabiles elationes maris. Mirabilis in altis
Dominus. Gezamenlijk wachtten ze op Elizabeth.

12

Oh die schreeuw van de geest terwijl ze stierven! Ze


bereikten Elizabeth zelfs binnen haar cocon van vuur. De
eerste verspreide afscheidnemers bij het begin van de
Mêlee druppelden haar geest binnen als de eerste
druppels die de grote storm aankondigen; daarna
kwamen er hele vlagen van hen die voorbijkwamen in
toenemende aantallen, schreeuwend, huilend, bevreesd,
teleurgesteld, woedend en belust. Er waren pauzes.
Daarna rezen de doodsgolven andermaal en stroomden
voorbij haar toevluchtsoord. Al deze van hun lichaam
ontdane geesten haastten zich door tijd en ruimte naar
het velen-in-Al dat zijzelf had buitengesloten en maar
zeer weinigen sponnen hun eigen cocon van vuur om
afzijdig van de grote stroom hun eigen verlo­ren wegen te
gaan.
Maar zij was niet vrij om die rivier van Geest te volgen. Ze
was geankerd aan de Aarde, nog altijd.
Toen de uiteindelijke ramp op haar hoogtepunt was,
voelde ze de schok ervan zelfs binnen haar schuilplaats
en ze werd gedwon­gen het oog van haar bewustzijn die
ramp te laten observeren. Te verdoofd om te rouwen zag
en hoorde ze de vloedgolf voorbijko­men.
Velen van hen had ze gekend. En aan het einde van die
grote stormvloed van sterfelijk bewustzijn kwam er één
die maar al te vertrouwd was. Breedes geest snelde haar
voorbij in een laatste roepende aanraking. Toen zag
Elizabeth een buitenaards ding, uitgestrekt, helder,
vervuld van liefde dat kwam om zijn metge­zellin te
ontmoeten en om een escorte te zijn op weg naar het
onweerstaanbare licht. . . Elizabeth werd wakker.
Het gezicht dat zich over haar heen boog was dat van
Amerie en het bezat die teruggetrokken, uitgemergelde
uitdrukking die op mensengezichten verschijnt nadat alle
tranen zijn vergoten. 'Ik weet het,' zei Elizabeth.
De non strekte haar hand uit en raakte Elizabeths in
elkaar geklemde vingers.
'Er was een buitenaardse vrouw. Zij wist dat dit zou
gebeuren. Ze genas ons. Bracht ons hier naar jou. En er
was een boodschap: "Vertel Elizabeth dat ze nu vrij is om
een waarachtige keuze te maken." Ik hoop dat je dat
begrijpt.'
Elizabeth kwam overeind. Na een paar ogenblikken was
ze in staat van haar rustbank op te staan en naar het
venster te lopen van de natuurlijke bunker waar
Commandant Burke en Basil nog steeds stonden zonder
in staat te zijn hun ogen van het schouwspel onder aan de
berg af te wenden. De dag was nu volledig aangebroken
en uit de zwaar bewolkte hemel kwam een grijs en
naargeestig licht. De Witte Zilvervlak­te met haar beide
tentensteden en heel het grote oppervlak vol glinsterende
bouwsels van sediment dat eens Muriah vanaf haar
klippen tot aan de lagunekusten had omgeven, was
verdwenen. Op haar plaats lag een zee. Het had de kleur
van dof geworden jade en de witte golfkoppen renden
naar het oosten tot aan een verre einder. Opgejaagd door
een sterke wind dreunden grote golven over de smalle
gebogen landpunt aan het einde van het schiereiland
waar eens het huis van Breede had gestaan. Muriah zelf
was nu buiten het bereik van de golven, maar
ineengestorte huizen, omvergerukte bomen en grote
poelen achtergebleven water lieten zien waar de eerste
vloedgolf het merendeel van de hoofdstad had verwoest.
Nu ben je vrij om een waarachtige keuze te maken.
Buiten de deur van hun kamer klonk geluid. Haar geest
ontwaarde een opgewonden wirwar van gedachten. Het
was moei­lijk, bijna onmogelijk, om onder deze
omstandigheden met zo'n onverdraaglijke lading aan
emoties, de Tanu van de mensen te scheiden, of die weer
van de Firvulag die zich blijkbaar ook onder hen
bevonden. Er waren nu geen meesters of slaven meer,
geen vrienden of vijanden, enkel overlevenden. 'Ik denk
dat we nu moeten gaan,' zei Commandant Burke.
Elizabeth knikte. Ze keerden zich af van het venster en
liepen naar de deur. Burke lichtte de klink. Nu ben je vrij
om een waarachtige keuze te maken. Daar stonden
Dionket en Creyn en vele anderen die de kleuren der
herstellers droegen en achter hen meer overlevenden.
Eliza­beth weerde hun vragende geesten voorzichtig af.
Daarna keek ze in de ogen van de twee genezers.
'Geef me een paar minuten,' zei ze. Ze gebaarde naar de
rode denimoveral die ze nog steeds droeg. 'Ik zou graag
wat anders aantrekken.'
Losgescheurd van haar basis dreef de grote glazen doos
die eens de Retort was geweest, schommelend in de
vloed. De lichamen daarbinnen werd rond en door elkaar
geworpen bij iedere schok en botsing. Maar ten slotte
kwam de Retort redelijk horizontaal tot stilstand. De helft
ervan lag nu beneden de waterlijn en die genen onder de
gevangenen die nog bij bewustzijn waren, had­den het
gevoel opgesloten te zitten in een of andere bizarre paro­‐
die van een vaartuig met een glazen bodem. De zwarte
en zilve­ren baldakijnen die erboven hadden gehangen,
waren deels los­geraakt en verscheurd en klapperden elke
keer wanneer een stormvlaag er vat op kreeg. De banken
en de tafels, de kasten, borden en waterkannen waren
samen met de lichamen van de verdoemden door elkaar
gegooid.
Raimo Hakkinen spoog zout water uit, zout bloed en een
tand. Hij lag tegen de muur die de voorzijde was geweest,
vlak bij de deur. Door spleten in de deurstijl sijpelde water
naar binnen. 'Kom op,' kreunde hij met gebarsten stem.
Hij trok zijn onderhemd uit en met behulp van zijn tanden
scheurde hij die aan repen.
Er was er maar één uit die verwarde hoop lichamen die
antwoord gaf, een vrouw die nog gekleed was in de
gewatteerde uitrusting die onder een pantser hoorde. Ze
beet en scheurde haar korte kolder aan stukken, de
gebarsten plastic bellen van het weefsel vormden
uitstekende proppen.
'Zo moet het houden,' zei Raimo glimlachend, waarbij hij
zijn geschonden gebit liet zien. 'Ze drijft!'
De vrouw staarde verdoofd naar het bruinige water dat de
vier transparante wanden aan alle kanten omringde en
waarin de meest onvoorstelbare afval ronddreef.
'Het is net een waanzinnig aquarium behalve... die dingen
daarbuiten zijn geen vissen ...'
Ze wendde zich af en kotste heftig. Raimo kroop op
handen en voeten achteruit.
'Misschien kan ik een waterkan vinden die nog heel is.'
Hij begon tussen de lichamen en de troep rond te kruipen.
Nog redelijk wat mensen waren in leven, hoewel hij ook
genoeg doden vond. Hij zag een waterkan die tussen
meerdere lichamen klem zat. En die daarginds, was dat
niet. ..?
Hij draaide het lichaam om.
'Bryan? Gaat het?'
De lippen glimlachten.
'Bryan?'
'Hij kan je niet horen,' zei de stern van Aluteyn. 'Je vriend
rust nu in Tana's vrede.'
Raimo deinsde achteruit, maar bleef de waterkan
vasthouden. 'Dat is. . . eh. . . heel erg. We zijn met
dezelfde boot naar Muriah gekomen. En als de geruchten
die ik over hem en Vrou­we Rosmar heb gehoord een
beetje waar zijn, nou dan hebben we ongeveer hetzelfde
geleden.'
Aluteyn maakte met behoedzame gebaren de gouden
halsring van Bryan los.
'Niet helemaal op dezelfde manier, Raimo. Maar geen van
bei­den zullen jullie meer moeten lijden.'
Hij deed de losgemaakte gouden halsring rondom de hals
van Raimo terwijl hij tegelijk de zilveren losmaakte die hij
tot nu toe gedragen had.
'Ik denk dat Bryan zou hebben gewild dat jij deze kreeg.
Je geest begint zich al te herstellen dank zij het oplapwerk
dat ik heb gedaan. Ik hoop dat we later onder de
overlevenden betere her­stellers vinden.'
'Denk je dan dat we het zullen halen? Dat deze verdomde
glazen doos lang genoeg blijft drijven om ons ergens aan
land te krij­gen?'
'De personen die mijn metavermogens hebben beperkt,
zijn er niet meer. Ik kan een redelijke wind oproepen en ik
kan zelfs de zee buiten houden door de muren te
versterken nu ik weer volle­dig bij bewustzijn ben.'
Hij maakte een gebaar naar de her en der verspreid
liggende lichamen.
'Als jij wilt helpen diegenen uit te zoeken die nog leven . .
.' 'Laat ik eerst naar die dame gaan die me geholpen
heeft de deur te dichten.'
Raimo grijnsde en kroop weg. De vloer van de Retort
kwam omhoog en omlaag door de krachtige golfslag
waardoor ook de lichamen heen en weer rolden.
Aluteyn wierp een laatste blik op het glimlachende
gezicht van de antropoloog. Daarna zette hij zich
kreunend van de pijn en met gelatenheid weer aan het
werk.
Ze was een uitstekend zwemster en bovendien moedig.
Door gebruik te maken van haar uitgeputte
scheppingskracht slaagde ze erin van delen van haar
hofjapon met lucht gevulde drijvers te maken die ze
onder haar armen hield en waardoor het makkelij­ker werd
boven water te blijven. Maar toen de zon ten slotte
opkwam om over het kolkende modderige water te
schijnen, raakte ze steeds verder uitgeput van
vermoeidheid en ellende. 'Mijn Heer? Waar ben je,
Nodonn?' riep ze uit. Niemand antwoordde haar, geen
roep, geen gedachte. Het was heel moeilijk en bijna
onmogelijk om de controle over zichzelf te hervinden
waardoor vérspreken over grote afstand mogelijk werd.
En ze was zo dodelijk vermoeid! Maar ten slotte verzamel­‐
de ze haar laatste krachten en riep hem opnieuw aan.
'Nodonn! Nodonn!'
O kom, demon-minnaar, engel van licht, kom. Hoe zou jij
dood kunnen zijn en ik niet?
Ze dreef in het midden van de vloed. Vage gedachten,
van ver weg en verwrongen, veroorzaakten een
duizelende ruis in haar hersens. Maar zijn gedachten
waren er niet bij. 'Nodonn!' bleef ze fluisteren. En
eenmaal 'Bryan.' Haar hoofd hing achterover en haar
haren dreven in het water als slierten duister zeewier.
Mercy dreef in de zee. Ten slotte ging de zon weer onder
en het werd donker. En het werd koud. Haar onderlichaam
en haar benen werden gevoel­loos. Ze leed ook dorst,
want ze was zo verzwakt door de shock dat ze maar met
moeite de zoetwatermoleculen kon scheiden van het zout.
Juist dat ene metavermogen van de scheppings­kracht is
uiterst kwetsbaar voor trauma's en verdriet. 'Dan zal ik
samen met deze wereld sterven,' besloot ze. 'Want nu is
alles verdwenen, de helderheid, de liederen en de
wonderen.' Een klein geel licht.
Het danste, flikkerde en zwol aan. Ze besloot te wachten,
want het leek erop dat die stralende entiteit haar vanuit
de verte wist waar te nemen ook al bleef hijzelf buiten
bereik van haar menta­le vermogens. Na ongeveer een
uur kwam het gloeiende ding langzaam dichterbij. Toen
zag ze dat het de Kral was, dat grote gouden bekken,
heilig voor ieder lid van het Gilde der Scheppers. Ze
schreeuwde het uit.
'Scheppende Broeder! Weet jij of Nodonn nog leeft?'
'Noem je dat dankbaarheid?' vroeg Aiken Drum.
Hij leunde over de rand van het bekken, stak een arm uit
die helemaal met goudkleurige zakken was bedekt en
tilde haar moeizaam op. Ze werd neergezet op de bodem
van de gebogen pot en daar lag ze op een hoopje terwijl
hij grinnikend op haar neerkeek.
'Sorry dat de teleportatie wat grof gaat, Mercy liefje. Ik
voel me een beetje aangeslagen. Blijf stil liggen, dan zal
ik zien of ik je droog kan krijgen.' 'Jij,' zei ze. 'Jij leeft.'
'Het rotste ei uit het nest. Toen ik zag dat het ons niet zou
lukken al dat water met onze toverij tegen te houden,
besloot ik dat dan ieder maar voor zichzelf moest zorgen.
Ik maakte een kleine capsule van lucht, schoot erin naar
boven en had nog net genoeg kracht over om te blijven
zweven. Toen ik deze tobbe vond was dat meer dan
welkom, dan kan ik je verzekeren. Ik was zo'n beetje aan
het eind van mijn Latijn toen hij langskwam. Ik kik­kerde er
weer helemaal van op.'
Langzaam begon hij haar te drogen, verwijderde het zout
en het vuil en herstelde onhandig haar gescheurde
kleding. Tegen de tijd dat hij klaar was, sliep ze al bijna.
'De japon,' mompelde ze, 'die moet roze zijn, niet goud
met zwart.'
'Ik vind goud en zwart mooier.'
Ze probeerde wakker te worden en in haar gefluister
klonk iets door van de oude koketterie.
'Zeg me eens, wat heb je nu weer in je ondeugende
geest, Heer Lugonn Aiken Drum?'
'Ga slapen, kleine Vrouwe van Goriah, kleine scheppende
Mercy-Rosmar. Morgen is er tijd genoeg om daarover te
praten.'
De winterregens zwiepten over de moerassen van
Bordeaux. De grote rivier was brak en de vis hield zich
schuil, maar er was nog steeds voldoende wild gevogelte
en dan waren er de geweiloze herten van een klein soort
en daarnaast, in de hoger gelegen delen van het grote
eiland waar eiken en kastanjes groeiden, sappige
paddestoelen. Sukey hunkerde er zo naar dat ze Stein
erover had doorgezaagd tot hij beloofd had een mandvol
te halen. Maar toen kreeg ze spijt omdat het zo hard
begon te rege­nen en zorgde ervoor dat er een stevige
hete pot voor hem klaar­stond als hij terugkwam en een
goed heet vuur in de stook­plaats.
Hij kwam terug toen het al bijna donker was. Behalve de
padde­stoelen had hij een bout meegebracht en een half
volgroeid wild varken.
'De rest heb ik verborgen in een boom,' zei hij. 'Ik kan het
mor­gen halen. Denk erom dat je dit vlees goed gaar
maakt.'
'Dat zal ik, Stein. Ik zal voorzichtig zijn, dat weet je wel.'
Ze greep een van zijn natte, vereelte handen en kuste
die. 'Dank je wel voor de paddestoelen.' 'Ik ben drijfnat,'
waarschuwde hij. 'Wacht.' Hij trok het doorweekte
herteleren jak en de broek uit en daarna de ruwe
mocassins en warmde zich vervolgens bij het vuur. Zij
leunde tegen hem aan terwijl hij naar de vlammen
staarde en in zichzelf glimlachte. In de zomer zou het
geboren worden en dan zou er nog meer dan voldoende
tijd zijn om naar andere mensen te zoeken wanneer het
wekenlang kalm en rustig weer was en de grote ballon
langzaam over het land kon zweven en landen kon met
weinig meer dan een klein schokje. Volgend jaar augustus
of september konden ze dan vertrekken. En in de
tussentijd was deze plek zo gek nog niet. Ze waren
helemaal alleen, volkomen veilig en met meer dan
voldoende voedsel in een knusse blokhut. En ze hadden
elkaar.
'Nu moet je gaan eten,' zei ze tegen hem. 'Ik zorg wel
voor je spullen en het vlees.'
Net toen ze naar bed wilden gaan, hield het op met
regenen. Stein lichtte de deurflap omhoog en stapte naar
buiten. Toen ze hem terug hoorde komen, kwam ze naast
hem staan in het vredi­ge, druppelende duister. De sterren
waren verschenen. 'Ik houd van deze plek,' zei ze, 'en ik
houd van jou. Oh, Stein.' Hij zei niets maar omvatte haar
met één van zijn grote armen terwijl hij naar de hemel
keek. Waarom zouden ze deze plek verlaten? Ze hadden
er vaak over gesproken, maar waarom was het eigenlijk
nodig om naar andere mensen op zoek te gaan? Wie wist
hoe die zouden zijn? Afgezien daarvan, er waren wilde
Firvulag in de wildernis op het vasteland. Hij wist het,
want hij had hun spookachtige dansende lichtjes gezien
toen hij eens in de kleine boot op onderzoek was
uitgetrokken. Ze hadden met hun tweeën geluk gehad en
elk contact met buitenaardsen weten te vermijden op hun
reis hierheen. Het zou waanzin zijn om nu dat risico weer
van voren af aan te lopen en nog idioter om een
pasgeboren baby mee te nemen in een ballon. Een ballon
was te onbetrouwbaar. Hij vloog zoals hij zelf wou, niet
zoals jij wilde. Bij een onverwacht sterke wind konden ze
honderden kilometers wegdrijven voor ze kans zagen om
te lan­den. Ze zouden naar het zuidoosten kunnen
afdrijven, helemaal over Frankrijk in de richting van de
Middellandse Zee . . . Nooit. Hij zou daar nooit meer
heengaan om te zien wat hij gedaan had. Nooit meer ging
hij daarheen. 'Oh, kijk!' riep Sukey uit. 'Een vallende ster!
Of. . . wat zou het zijn? Het beweegt te langzaam. Te laat,
nu is het achter een wolk verdwenen! Ik had een wens
moeten doen.' Hij nam haar bij de hand en bracht haar
naar binnen.
OceanofPDF.com
Epiloog

Toen de jonge mannelijke mensaap terug kwam bij het


Meer der Grote Vogels, herinnerde hij zich het incident uit
zijn kinder­tijd.
Er was een pad dat door wat grotere dieren meer dan een
jaar geleden was gemaakt en dat nu door weer anderen
werd openge­houden, want het was een droog seizoen
geweest en het kratermeer oefende dus een grote
aantrekkingskracht uit op de dorstigen. Maar de rama was
dit keer niet op zoek naar water. Langzaam kroop hij
vooruit tot in het open terrein van de krater­rand. Daar
was de vogel! Toen hij eronder kroop, vroeg hij zich af
waarom het ding nu kleiner leek. En het gat in de buik
van het beest was verdwenen, samen met dat makkelijke
klimding. Maar dit was zijn vogel. Hij wist het. De
herinnering eraan wilde niet verbleken. Zijn moeder had
gekrijst van woede en onrust en had hem het
glinsterende, kostbare speelgoed afgegraaid en
weggegooid. Het had geschenen met de glans van de
zon. Hij begon te zoeken. Tussen de struiken. Dat bosje
daar, die gaspeldoorns. Hij stak een bruinbehaarde arm
uit die helemaal in de dunne struik verdween. Voorzichtig.
Krabben over de stof­fige aarde. Graven, tasten.
Zijn hand raakte iets glads en hards. Behoedzaam trok hij
het naar zich toe. Het was zoals hij het zich herinnerde.
De knobbels sprongen open, de helften draaiden en dit
keer paste het precies om zijn nek zodat hij het niet meer
over zijn hoofd heen kwijt kon raken. Het zou hem niet
meer kunnen worden afgenomen. Hij kwam overeind en
begon het pad af te scharrelen waar zijn vrouwtje
verlegen op hem wachtte. De zon leek helderder te
schijnen, alles rook doordringender. Het kwinkeleren van
de vogels en het zoemen van de insekten was lieflijker en
duidelijker te onderscheiden.
Al de dingen om hem heen werden getransformeerd. Het
wond hem op en het deed hem plezier en het maakte het
tegelijkertijd ook een klein beetje bang. Ik kom eraan!
Jawel. Ik ben!
Hij maakte een sprong van vreugde en de mindere
schepsels op zijn pad haastten zich uit de weg.
'Maak je geen zorgen. Ik zal die wens voor je doen,' zei
hij.
De lampjes op de controles van de nog steeds in omloop
zijnde vliegmachine waren nu allemaal gedoofd en de
alarmbellen lie­ten niet langer hun buitenaards schril
gerinkel horen. Zonder eigen vermogen en zonder
zuurstof bleef het voertuig echter toch gehoorzaam in zijn
parkeerbaan, rond en rond de wereld gaande op een
hoogte van iets minder dan 50 000 kilometer. Gedurende
het grootste deel van elke omloop was het vaartuig
praktisch onzichtbaar doordat de dofzwarte romp
nauwelijks afstak tegen de achtergrond van de hemel.
Maar nu en dan raak­te een zonnestraal de voorste
toegang tot het vluchtdek en dan werd Richards gezicht
even verlicht en weerkaatste de straal zelf kort terug naar
de Aarde.
In de Hal van de Bergkoning in Hoog Vrazel kwam de
geslonken raad van de Firvulag bijeen om nieuwe zaken
te bespreken. Er moest een nieuwe soevereine Heer van
de Hoogten en Diepten worden gekozen, Monarch van de
Helse Oneindigheid, Vader voor al de Firvulag en
Onbetwist Heerser van heel de Bekende Wereld.
'We gaan moeilijkheden krijgen dit keer,' waarschuwde
Sharn-Mes hen.
'Hoezo?' vroeg Ayfa.
Hij vertelde haar en de anderen het slechte nieuws. 'De
Huilers eisen stemrecht.'
De grote zwarte raaf spiraalde naar beneden tot op de
plek waar zijn soortgenoten bezig waren zich te voeden.
Over de hele lengte van de Noordafrikaanse kust hadden
de vliegende aaseters het nooit zo goed gehad als dit
keer. Langer al dan vier maanden kwam er aan die
overvloed geen einde.
Pruuk! kraste de nieuwkomer. Hij zette dreigend zijn
verenpak uit toen een andere vogel iets te langzaam
achteruit week van het karkas van een schildpad.
Pruuuuuuuk! herhaalde hij nog eens, terwijl hij de
schouders hoog optrok en de vleugels wijd spreidde. Het
was een geweldige vogel, de helft groter dan al de
anderen en de ogen fonkelden met een zieke
boosaardigheid. Niet op hun gemak trok de rest zich van
het maal terug om de grote vreemdeling in staat te
stellen in eenzaamheid te dine­ren.
'Ze komen eraan! Ze komen eraan!'
Calistro de geitenhoeder schreeuwde het luidkeels uit
terwijl hij springend door de kloof van de Verborgen Bron
kwam. Zijn opdrachten was hij helemaal vergeten.
'Zuster Amerie en Commandant Burke en een heleboel
ande­ren!'
De mensen zwermden uit hun huisjes en hutten,
opgewonden naar elkaar roepend. Een lange colonne
ruiters zocht zich een weg langs de buitenste huizen van
het dorp. Oude Man Kawai hoorde de opwinding en stak
zijn hoofd om de hoek van de deur van het huis van
Madame Guderian. De muren onder de pijnbomen waren
nu helemaal met rozen overdekt. Hij zoog de lucht tussen
zijn tanden naar binnen. 'Ze komt eraan!'
Een kleine kat kwam uit een doos van onder de tafel
gerend en deed hem bijna struikelen terwijl hij zich
omdraaide om een schaar te zoeken.
'Ik moet rozen snijden en dan opschieten om haar te
begroe­ten!'
Hij wees met een strenge vinger naar de kat.
'En zorg jij er maar liever voor dat je jongen goed schoon
en gewassen zijn zodat je ons niet allebei te schande
maakt.'
De deur sloeg dicht. In zichzelf mompelend begon de
oude man een armvol van de zware junirozen af te
knippen en haastte zich toen over het pad naar het dorp,
een spoor van roze en helderrode bloembladen achter
zich aan.
OceanofPDF.com
Apologia Pro Geologia Sua

Het landschappelijk voorkomen in deze sage stelt Europa


voor tijdens het zogenaamde Midden-Plioceen, toen het
niveau van de Middellandse Zee het laagst was en op een
moment dat net voorafging aan het openen van de Straat
van Gibraltar. Het pre­cieze moment van die laatste
gebeurtenis is uiteraard niet exact vast te stellen, maar
wordt geschat ongeveer 5,5 miljoen jaar geleden te
hebben plaatsgevonden. Ik heb dat in deze geschiede­nis
afgerond op zes miljoen jaar.
Gedurende het Mioceen ontving het bekken van de
Middelland­se Zee water uit de Atlantische Oceaan via
twee toevoeren die elk meerdere malen periodenlang
afgesloten zijn geweest: Het Betische Kanaal in Zuid-
Spanje en het Rif-kanaal dat zich over Noord-Marokko,
Algerije en Tunesië uitstrekte. De doorbraak bij Gibraltar
vond pas plaats nadat die beide andere toevoeren
gesloten waren. Toen de doorbraak bij Gibraltar een feit
werd, moet de Middellandse Zee zich tamelijk snel
hebben gevuld. Men schat dat ongeveer honderd jaar
later de Atlantische wate­ren dit bekken geheel hadden
gevuld en daarbij moet de oeroude Rhônevallei onder
water zijn geraakt tot vrijwel bij Lyon. De toevoer van al
dat water heeft ongetwijfeld tectonische aanpas­singen tot
gevolg gehad waardoor niet alleen de bodem van de
Middellandse Zee zijn huidige topografie verkreeg van
diepten en ondiepten, maar het moet ook grote
veranderingen teweeg hebben gebracht in de geologie
van het Italiaanse schiereiland, Sicilië en andere
omliggende onstabiele gebieden.De kaart die ik van de
Lege Zee heb vervaardigd is volkomen speculatief. Toch
zijn er vulkanische overblijfselen gevonden die het
bestaan van mijn natuurlijke dam enigszins waarschijnlijk
maken. Die resten zijn gevonden bij Cabo de Gata, bij Cap
de Trois Fourches, in Marokko en natuurlijk op Isla de
Alboran zelf. In die Pontische tijden is het klimaat, de
geografie, de flora en de fauna in essentie gelijk aan de
schilderingen die ik hiervan heb gegeven, maar geologen
en paleobiologen zullen snel vertekeningen kunnen
vinden waarvan ik hoop dat ze mij die goedlachs en om
der wille van dit verhaal willen vergeven. De
ramapithecus, die uitzonderlijke en fascinerende
mensachtige heb ik in deze periode kunnen plaatsen dank
zij de vondst van een kaakbeen in 1972 door professor
G.H.R. von Koenigswald, die er de naam aan gaf van
Graecopithecus freybergi. De geologische structuur die de
Ries (ook wel: de Rieskettel) wordt genoemd, is
onderwerp van tegengestelde meningen. De ene school
ziet hem inderdaad als een inslagkrater, terwijl
aanhangers van een andere school hem zien als het
resultaat van een vulkanische eruptie waardoor
'meteorietachtige' materialen naar de oppervlakte
werden gebracht. Argumenten voor dat laatste
gezichtspunt zijn te vinden in G.H.J. McCall, Meteorites
and Their Origins (New York, Wiley, 1973). De eerste en
meer dramatische hypothese is te vinden bij E. Preuss,
'Das Ries und die Meteoriten-Theorie' (Stuttgart,
Fortschritte der Mineralo¬gie, 1964, 41:271-312). McCall
lijkt met het materiaal van Preuss in zijn latere onderzoek
geen rekening te hebben willen houden. In mijn verhaal
heb ik gebruik gemaakt van de gegevens van Preuss voor
zover die betrekking hebben op het traject, de snelheden
en de massa's. Een onderzoek van de zgn. Moldavische
tectieten (waarvan men gewoonlijk aanneemt dat ze
dezelfde leeftijd hebben als de Ries-krater) geven—
helaas!—als uit¬komst een ouderdom van 14,7 miljoen
jaren plus of min 0,7 miljoen.
OceanofPDF.com

You might also like