Download as pdf
Download as pdf
You are on page 1of 86
Zo geschreven 1 NEDERLANDS VOOR ANDERSTALIGEN Grammaticale struikelblokken + oefeningen . oo Pelckmans Voor wie kopigren will Uvindt dit boek goed en wens erkopieén van te maken, Besefdan: = datitboek de ruchtis van intense arbeld: auteurs en ‘ultgever hebben er heel wat geld en energie in gestoken: ~ datauteursen vitgever van dit werk moeten bestzan; = dat kopiéren zonder voorafgaande schiftelije toestemming onwetig i (©2016, Pelckmans Pelekmans maakt deel ut van Pelckmans utgevers nv (www pelckmansultgevers.be, Brasschaatsteenweg 308, 2920 Kalmthout, Belle) ‘Allerechten voorbehouden, Nits ult deze ultgave mag worden verveelvoudigd,opgeslagen in een geautomaliseerd gegevensbestand ‘of openbaar gemaakt, op welkewijze ook zonder de utdrukkelike voorafgaande en schrifteliketoestemming van deuitgeverbehalve In geval van wetteljkeutzondesng, Informatie over kopieerrechten en de welgeving met bettekking tot de eproductievindt uop wrmuceprobelbe. Allright reserved. No part ofthis bookmay be reproduced, stored or made public by any means whatsoever, whether electronicor ‘mechanical, without plo permision in writing from the publisher, ‘Omslagontwerp: Studio Pelekmans ultgevers Lay-out: Andrea Goossens, Ascender /2007/0055/40 ISBN 978 90 26944398, Nunta pelckmansbe Voorwoord Met Zo geschreven 1 willen we tegemoetkomen aan de vraag van cursisten en docenten. Zo geschreven 1 biedt extra materiaal op niveau A Breakthrough en niveau A2 Waystage om de vaak moeilijke structuren van het Nederlands in te oefenen. Voor de cursist Zo geschreven 1 is een zelfstudiepakket. Dankzij de oplossingen achteraan in het boek kan je thuls op je eigen tempo oefenen en jezelf corrigeren. Elk hoofdstuk begint met een grammaticaal kader met -voorbeelden. Hierdoor kun je het boek ook als naslagwerk gebruiken. In het register zoek je op wat je wil oefenen. Je vindt er grammaticale termen, maar ook verwiswoorden (bv. aan het, die, presens, artikel, lidwoord, de ...). Voor de docent Zo geschreven 1 sluit aan bij Zo gezegd 1.1 en Zo gezegd 1.2, maar je kan het ook los van die methode klassikaal gebruiken als aanvulling bij het lesmateriaal De oefeningen staan van receptief naar productief in stijgende moeilikheidsgraad. Elke oefening is een klein ‘verhaaltje’. Geen losse zinnen dus, maar een zinvolle context. De foto ondersteunt de verhaallijn en stimuleert de cursist om na de correctie van de oefening los te komen van de geschreven tekst en het ‘verhaaltje’ mondeling en/of schriftelik te reproduceren. Darna kan de cursist zich de ‘grammaticale structuren productief eigen maken. De auteur I Le Ae ere lhe TT x Isze naar Brugge geweest, maar vandaag gaat ze naar Brussel. Ze gaat met de trein omdat ze geen auto heeft, ‘Met de tren rijden shee! leuk, want je staat nooitin de file. 24 Bijzinconstructies Zie Zo geschreven 2 nals, toen, dat, of en inde relatieve bizin a Inhoud © UitgeveriPelckmans| Zo geschreven 1 a a “ 3. Heden 46 B11 Presens (OTT) Mi broert studeert Nederlands 46 3.2 Aan het +infnitiet Larissa is Nederlands aan het studeren, Zeheeft morgen 50 3.2. Verleden 5A 3.21 Perfectum (VIT) 54 3.2.11 Regelmatig Ikheb 1 jaar Nederlands gestudeerd. 54 participlum 3.21.2 Onregelmatig Ikheb vanmorgen niet ontbeten 36 patticipium 3.2.1.3 Wanner gebruik lk ben met de bus naar school gereden. ik heb er jehebben en. Nedetlands gestudeerd, wanneer gebruik Jeziint 3.2.2. Imperfectum (OVT) ‘Toen ikjong was, studeerde ik aan de universitet in 60 Brussel 3.3. Tockomst @ 3.31 Gaan +infnitief Sahr gaat Nederlands studeren. eo zie ook 14.1 3.3.2. Zullen +infnitiet Hijzal zjn best doen. 8 . zieook 1.41 333. Presens Morgen begint hij met de eerste les. 64 3.4. Imperatief Studer elke dag een half uur Nederlands! 6 3.5. Zou+infinitief zie Zo geschreven 2 3.6. Passief zle Zo geschreven 2 Ik werk nlet Ina heeft ook geen werk os ie Zo geschreven 2 6.1. Lijst onregelmatige verba 8 6.2. Grammaticale termen 75 6.3 Zinenzinsdelen 16 9 Coad 80 © Uitgover Pelckmans| Zo geschreven 1 Inhoud Artikel ‘Marco woont in een appartement. Het appartement van Marco is op de tweede verdieping.. 1 Het gebruik van het artikel: een, de, het. Een artikel staat altijd bij een substantief, (zie 1.2) een dokter een boek een kat de dokter het boek dekat de dokters de boeken dekatten 2 Wanneer gebruik je EEN? ‘Marco woont in een appartement. Hijheeft een auto. + Een = algemeen, niet specifiek. + Het artikel ‘een’ kan je gebruiken bij elk substantiefin het singulatis. 3 Wanneer gebruik je DE en HET? Het appartement van Marco is op de tweede verdieping. De auto van Marco staat achter het huis + De, het = specifiek. + De meerderheid van de substantieven zijn DE-woorden. 4 DEofHET? Voor het gebruik van ‘de’ of het'is er geen logica. MAAR: a De naam van een persoon is altijd een DE-woord, de man, de vrouw, de dokter, de lerares Letop! ——_hetkind, het meisie b Een woord in het pluralis is altijd een DE-woord. de studenten, de boeken, de kinderen © Eendi ties altijd een HET-woord het snoepje, het briefle 1 Weet je het niet? Zoek het op in een woordenboek! Gi 1 | Woordsoorten ‘© Untgeverl Peickmans | Zo geschreven 1 5 Wanneer gebruik je geen artikel? a Bijnamen van personen, steden, landen, maanden en talen, Marco woont in Antwerpen, Hij komt uit Frankrijk. Hij verjaart in juli. Hj spreekt Nederlands en Frans. b Bij substantieven die je niet kan tellen. Ikdrink grag koffie met suiker. ¢ _Bijeen beroep of functie. Ik ben lerares. d__ Bij woorden (singularis en pluralis) als ze een meer algemene betekenis hebben. In Belgié moeten kinderen vanaf 6 jaar naar school. Brood koop je bij de bakker. OPDRACHT 1 Lees de tekst en onderstreep de artikels en de substantieven. Dit is Marga. Ze is lerares. Ze heeft twee kinderen: een meisje en een jongen. Het meisje heet Margot en de jongen het Eli. Marga spreekt Nederlands, Frans, Engels, Duits en een beetje Spans. OPDRACHT 2 Lees de tekst en vul een, de, het of niets (/) in. Marga komt uit /Italié. Ze is al 3 jaar in /Belgi Ze woont in een dorp in een Klein huis bij (1)... rivier, (2)... dorpis klein en gezellig, (3)... huis is wit en (@)... rivier is heel mooi. OPDRACHT 3 Lees de tekst en vul een, de, het of niets (/) in. Voor en achter (5)... huis van Marga is (6)... tuin. 5 Naast (7)... huis staat (8)... klein houten huisje. 6 In 9)... houten huisje staan (10)... tafel en (11)... stoelen omin 7 (12... tuin te zetten, . 9 © Uitgever Pelekmans | 20 geschreven 1 1 | Woordsoorten a Lees de tekst en vul een, de, het of niets (/) in. OPDRACHTS is Nathalie. Ze komt uit (13)... Polen. B Zeiis (14)... poetsvrouw. 4 Ze'is geboren in (15)... Krakow. TB Zeis jarig in (16)... mei. 16 Lees de tekst en vul een, de, het of niets (/) Nathalie heeft (17)... zoon. (18) zoon van Nathalie heet van. 17 ..... Hijis geboren in (19)... Belgié. Hijis 14 jaar en hij wil graag 18 (20)... dokter worden. 19 20 Lees de tekst en vul een, de, het of niets (/) in. Mijn grootmoeder heeft (21)... winkel in (22)... Engeland. 2 Het is (23)... bakkerij, Ze verkoopt er (24)... lekkere taartjes 2 en (25)... cake en natuurljk 00k (26)... brood. Lees de tekst en vul een, de, het of niets (/) in. (27)... bakkerij van mijn grootmoeder is in (28)... leuk stadje aan de zee, Saint-Yves, in Cornwall. (29)... man van mijn grootmoeder is (30)... bakker en mijn grootmoeder staat in 31)... winkel. Ze verkoopt (32)... beste groententaartjes van 30 (33)... stad! Bs 32 3. Lees de tekst en vul een, de, het of niets (/) in. o 1 | Woordsoorten Ditis mijn vriend, Oleg. Hij komt uit (34)... Rusland. Hij spreekt 34 (35)... Russisch en een beetje Nederlands. Hijis (36)... ingenieur 35 2oals zijn vader. (37)... vader van mijn vriend heet Ivan. Hij 36 woont in (38) ... Gent. Ivan en Oleg verjaren allebei in (39)... 37 mei. 38 39 © Utgeveri Pelckmans| Zo geschreven 1 Substantief Het gebruik van het substantief Als je personen, dingen, dieren of plaatsen een naam wil geven, gebruik je een substantief. mensen dingen dieren plaatsen dokter boek kat stad Anna Nederlands Nestor Brussel Het substantief in het woordenboek «+ Klas (v;-sen) 1 groep van leerlingen van een zelfde leerjaar die gezameniljk onderwijs ‘ontvangen + student (m,;-en), studente (v;-s) iemand die studeert a Genus:mannelijk, vrouwelijk, onzijdig In veel woordenboeken vind je na een substantief de aanduiding (m), (v) of (0). een DE-woord een DE-woord een HET-woord (m) __ isdeafkorting van mannelijk () __ isdeafkorting van vrouwelijk (0) _ isdeafkorting van onzijdig In het Van Dale NT2 Woordenboek staat het artikel DE of HET altijd véér het woord. b Singularis In het woordenboek staan de substantieven altijd in het singularis. Plural In het woordenboek vind je achter elk substantief ook de uitgang van het pluralis. Kijk naar het voorbeeld uit het woordenboek en beantwoord de vragen. bak de-tmi-ten 1 soo ks of os zone deel ‘anne ets hunt zten eggen of opbergen 1. Wat is het genus van bak? 1 2.Is bak een de-woord of een het-woord? 2 3.Watis het pluralis van bak? 3 a Kijk naar het voorbeeld uit het woordenboek en beantwoord de vragen. hetshuis sien en gebouwomin ewenen= de woning * hjwoontn een gro husin Gent 4, 1s huis een de-woord of een het-woord? 4 i 5. Wat is het pluralis van huis? \ © Uitgever Pelekmans|Zo.geschreven 1 1 | Woordsoorten ou Pluralis 1 Regelmatige substantieven: In mijn klas zitten veel studenten. J -en, +-sen+'s. a Demeeste substantieven: +-en. het boek de stoel b Woorden op-el, -em,-en, -er, detatel de bezem dejongen de bakker het meisje het café de winkelier de boeken de stoelen de tafels de bezems dejongens de bakkers de meisjes de cafés de winkeliers © Woorden op een consonant + lange klinker (a, i,0,u, y):+~’s. de sofa detaxi deauto demenu de baby de sofa's de toxi's de auto's de menu's de baby’s 2 Onregelmatige substantieven. a destad desteden b Enkele substantieven krijgen-eren. het kind hetei het lied a 1 | Woordsoorten de kinderen deeieren de liederen © Uitgever Pelekmans| Zo geschreven 1 Lees de tekst en onderstreep de substantieven in het pluralis, De huizen in mijn straat zijn allemaal identiek. De deuren en de ramen hebben dezelfde kleur en de garages en de tuinen zijn even groot. De mensen die er wonen zijn allemaal verschillend, Ze hebben allemaal kinderen en sommige mensen hebben huisdieren. Mijn buurvrouw heeft drie katten, twee honden en meer dan 50 vissen en vogels in haar tuin. Er rijden vee! auto's in mijn strat. Erzijn veel straten in mijn dorp, maar in mijn strat wonen de leukste mensen! Lees de tekst en vul het pluralis van de opgegeven substantieven in. Ken je Mini-Europe? Dat is een park waar je Europa in 1 het klein kan bezoeken. Je wandett er langs mini (plein) pleinen en overal rijden mini (auto) auto's. Je ziet er mini (mens) (1)... lopen met mini (baby) (2)... in hun (arm) 3)... (... In Mini-Europe stromen mini (rivier) (7)... langs mini 2 3 4 Errijden mini fiets) (4)... mini (rein) (5)... en mini(taxi) 5 6 (gebouw) @).... 7 8 Brussel in Mini-Europe OpDRACHT Lees de tekst en vul het pluralis van de opgegeven substantieven in. Inde mini (kame) (9)... staan mini (zetel) (10)... rond mini 9 = = = - (tafel) (11)... en overal staan mini (kast) (12)... In de mi 10 soso | (kamer) (1). iggen mini (tape (14... en hangen mi " (lamp) (15)... 12. | | | Ba. “4 15 ‘© UitgeversPelckmans Zo geschreven 1 1 | Woordsoorten 3 | FEED setngvatet pats De huizen in mijn straat hebben allemaal dezelfde ramei fev soz de brief de brieven het huis de huizen Let op! deles delessen de kous de kousen dekers de kersen detas detassen dees de flessen defotograat de fotografen demens de mensen Lange vocaal + één consonant: aa > a, ee > ¢, 00> 0, uu > u. destraat —destraten deweek deweken hetoor — deoren demuur —demuren Korte vocaal:a/e/0/u+2consonanten. deklas — deklassen depen —_depennen depot —_depotten debus — debussen Let op! dedag de dagen het glas de glazen 9 de weg de wegen Lees de brief en vul het pluralis van de opgegeven substantieven in. Beste Sarah, 16 Ik heb vandaag mijn eerste les Arabisch gehad. kkan aleen paar 17 (letter) letters schrijven en ik kan ook al wat (woord) (16)...lezen. 18 Ikkan okal een paar korte (in) (17)... 2eqgen. De Klas 59°00 19 cusmmmnane cenlicht. Er 2 grote (ram) (1 (19)... en (etoel) (20), )... ener staan houten (bank) —— 20 suns Lees de brief verder en vul het pluralis van de opgegeven substantieven in, 1 | Woordsoorten We zijn met 23 (student) (21)... acht (mar) (22)...€ Me N@4)... 22 vijftien (rrouw) (23)... .Onze lerares spreekt vif (ta Misechien kan ikje volgend jaar (brief) (26)... inhet Arabisch 23... schrijven! Maar dan zalik nog veel moeten studeren. 24 25 © Urtgever) Pelckmans| Zo geschreven 1 Lees de tekst en vul het pluralis van de opgegeven substantieven in. # Op mijn school zitten meer dan 3000 (student) (26)... - 26 Er zijn veel (klas) (27)... en natuurlijk ook veel (leerkracht) 27 (28)... .De (les) (29)... zijn heel interessant. Vorige week hebben we (liedje) (30)... geleerd die de (kind) (31)... in Belgié voor Sinterklaas zingen. Dat was echt heel leuk! Lees de tekst en vul het pl alis van de opgegeven substantieven in. OPDRACHT 5 Lisa en Augustine gaan verhuizen. Ze zijn alles in(doos) 32... (32)... aan het steken. Ze hebben al een doos gevuld met Bue (broek) (33)...., (jas) (34) ... en (trui) (35)... zitten 34... in één doos. Jurk) (36)..., hema) (37)...en(kous) 35 (G8)... zitten in een andere doos. Nu zijn ze bezigmethet 36 servies. Augustine steekt alle (bord) (39)... en (kopje) (40)... 37 ou samen in een grote dos. Lisa helpt mee want ze hebben 38 a... nog heel wat werk! 39... i WD es klerer samer Lees de tekst en vul het pluralis van de opgegeven substantieven in. Anna en Leo zijn al twee (week) (41)... in de keuken aan het 41 sm. werken, Anna heeft de (muur) (42)... rood geschilderden 42 su. Leo heeft nieuwe (kast) (43)... met glazen (deurtje) (44)... 43 ‘opgehangen. Anna heeft zelfs nieuwe (pot) (45)... 44 (pan) (46)... en (alas) (47)...gekocht. Als de keuken 45 helemaal klaar is, geven ze een feestje. Dannodigen zeal 46 hun (vriend) (48)... en (vriendin) (49)... Carlo, vindt de nieuwe keuken super! 48... jit. Anna's broe, 47 © Uitgeveri Pelckmans Zo geschreven 1 In grote (stad) (50)... zijn dikwijls mooie (park) (51)... Met 5 sn heel oude (boom) (52)... .Erleven veel (vogel) (53)...en ST. ‘soms zie je er 00k (konijn) (54)... . In de Ardennen zijn er 52 nog veel grote (bos) (55)... Daarkanjenogveelmeer 53, (ier) (56)... zien als je geluk hebt en heel sti bent. 54 sn a 55 - 56. Adjectief Het gebruik van het adjectief Het adjectief geeft informatie over een persoon of een ding. ‘bu mooi, groot, dik, oud, klein, lek, lang, sterk, jong, hoog, rood, wit... Ea Met of zonde Die blonde jongen heeft een mooie broek aan. Zijn ogen zijn blauw. 1 Hetadjectief staat NA het substantief (na het verbum ‘Zin’ De jas is nieuw. Het waters koud. De jas en het hemd zijn nieuw. 2 Het adjectief staat VOOR het substantief waarover het informatie geeft: erst even nadenken! a Het substantief = een DE-woord of plural {de jas, de koffe, de hemden (plurals) een nieuwe jas zwarte koffie nieuwe hemden de nieuwe jas dezwarte koffie de nieuwe hemden nieuwe jassen zwarte koffies de nieuwe jassen de zwarte koffies b Het substantief = een HET-woord: + -e, behalve na een of niets (/) (het hema, het water) een nieuw hemd ‘koud water het nieuwe hemd het koude water Conclusie: een adjectief dat vér een substantief staat, schrif je bijna altijd +-e DRACHT 1 Lees de tekst en onderstreep de adjectieven. Ditis mijn vriendin Anna. Ze komt uit Noorwegen. Het is hee! koud in Noorwegen. De muts en de wanten van Anna zijn rood. Haar sjaalis lang en warm, Haar truiis gestreept. Het haar van Anna is bruin. Haar ogen zijn ook bruin, | 1 | Woordsoorten © UitgevedPeekmans Zo gescreven ‘OPDRACHT2 Vul de tekst aan met het adjectief tussen haakjes in de juiste vorm. Onderstreep de persoonsvorm (het verbum ‘zijn’). Dit is Mark. Hij is de vriend van Anna. Hij komt ook uit 1 Noorwegen. Zijn haar is (kort) kort en (blond) blond, zijn gezicht is (smal) smal en zijn ogen zijn (1) (blauw)... .De muts van Mark is (2) (warm)... . Zijn sjaal is (3) (lang)... Zijn truiis (5) (blauw), handschoenen zijn ook (6) (gestreept) (7) (zwart)... en (8)... (lang). en (4) (gestreept)... en zijn Zin broekis oN anewn OPDRACHT3. Onderstreep de juiste vorm van het adjectief: met of zonder -e. Controleer het artikel in het kader. hethaar + deogen + hetgezicht + demuts + desj detrui + dehandschoenen + debroek Dit is Mark. Hij is de vriend van Anna. Hij komt ook uit Noorwegen. Hij heeft kort/korte, blond/blonde haar en blauw/blauwe ogen. Hij heeft een (9) smal/ smalle gezicht. Mark draagt een (10) warm/warme muts, een (11) lang/lange, (12) gestreept/gestreepte sjaal, een (13) groen/groene trui en (14) gestreept/ gestreepte handschoenen. Hij draagt een (15) zwart/zwarte, (16) lang/lange broek. OPDRACHT 4 Onderstreep de juiste vorm van het adjectief: met of zonder -e. Controleer het artikel in het kader. hethaar + deogen + hetgezicht - demuts + desjaal Dit zijn Maria en Benny. Maria heeft lang/lange haar en het haar van Benny is kort/korte. Benny heeft (17) blauw/blauwe ogen en de ogen van Maria zijn (18) bruin/bruine. Ze hebben allebei een (19) smal/smalle gezicht. Maria en Benny ‘gaan wandelen in de sneeuw. Ze dragen een (20) warm/warme muts en een (21) dik/dikke sjaal. Onderstreep de juiste vorm van het adjectief: met of zonder -e. Controleer het artikel in het kader. demuts + detrui + hethemd + debroek De muts van Mark is (22) gestreept/gestreepte. Anna draagt een (23) gestreept/gestreepte trul, De trui van Mark is (24) blauw/blauwe. Onder zijn trul draagt Mark een (25) wit/witte hemd en een (26) zwart/zwarte broek. De broek van Anna is (27) wit/witte. © Uitgeverl Pelckmans| Zo geschreven 1 1 | Woordsoorten | Spelling van het adjectief +e Anna heeft een grote witte hond. } Spelling: let op als je een adjectief + -e schrijft: Hoor je een lange vocaal (v) + ¢én consonant (c) in het midden, dan schrijfje de vocal én keer: vev. bv: groot> grote gel > gele vey zwoar > zware duur > dure Hoor je een korte vocal, dan schriff je die altijd één keer, ‘Na een korte vocaal schriffje altijd minimum twee consonanten voor een andere vocaal: vecv, bu: knapknappe snel > snelle vecy wit > witte vlug > viugge wl > volle Vul de correcte vorm van het adjectief in: met of zonder -e. Controleer het artikel in het kader. Let op de spelling! delade dekast + delade + dedeur Mijn vader heeft gisteren een (groot) grote kast gekocht. 28 Het is een (breed) brede kast met twee deuren. 29... De (28) (breed)... deuren zijn heel (29) (zwaar)....Dekast 30 heeft drie (30) (groot)... laden. Het is een (31) (laag)... Bas (32) (ewaar...kast. De kastis heel (33) (dun)... . 32 33 ne Controleer het artikel in het kader. Let op de spelling! depinguin + hetdier . debek + debuik - devieugel dezwemmer Ditis Pingu. Het is een (gek) gekke pinguin met een (dik) 34 dikke bek. Hij heeft (34) (wit)... vleugels en ook zn bulkis 35... 85) (wit)... .De pinguin is een (36) (Snel)... zwemmer, maar 36 op het land is hi niet zo (37) (snel).... 37 a 1 | Woordsoorten © Utgeveri Pelckmans [Zo geschreven 1 \Vul de correcte vorm van het adjectief in: met of zonder -e. Controleer het artikel in het kader. Let op de spelling! de broek + depijp + deriem + deschoen deriem Ivan gaat vanavond een pizza eten met Tanja. Hij Weet Niet 38 econo \- goed welke kleren hij moet kiezen. Hij heeft een (mooi) 39 cassusomauianis sat mooie, (gee!) gele broek met (38) (breed)... pijpeneneen 40. G9)... (bruin) riem, Hij heeft ook een (40) (gestreept)... MD broek met (41) (smal)... pjpen en een (42) (zwart)...iem. 42 .. de pijp OPDRACHT 4 \Vul de correcte vorm van het adjectief in: met of zonder -e. Controleer het artikel in het kader. Let op de spelling! het T-shirt + hethemd Ivan heeft een (43) (gee)... T-shirt en een (44) (wit)....een 43 (45) (rood)... en een (46) (groen)... hemd. Het (47) (wit)... 44... hemd en het (48) (geel)... T-shirt zijn (49) (vuil)... . Het 45 {50) (rood) hemd is te (51) (modern)... . Het (52) (groen)... 46 hemd is (53) (prachtig)... a7 48 49 OPDRACHT 5 \Vul de correcte vorm van het adjectief in: met of zonder -e. Controleer het artikel in het kader. Let op de spelling! de man de (55) (zwart)... riem, het (56) (groen).. hemd en de 35 (57) (wit)... schoenen! Nu nog een (mooi)... (58) das kieZeN. $6 ..os.nsensnns Wat een (59) (knap)... man! BT nesses © ungeverjPeckmans|Zo gescrevent 1 | Woordsoorten | FEY rine maar de groene truivind ik het mo 1 Regelmatige adjectieven adjectief = ‘comparatief superlatief oud even oud als ouder dan het oudst de oudste student het oudste kind adjectieven op-r duur even duur als duurder dan het duurst zwaar even zwaar als zwaarder dan de zwaarste doos proper even proper: properderdan | het properste huis 2 Onregelmatige adjectieven adjectief = ‘comparatief superlatief veel even veel als meer dan het meest de meeste mensen het meeste fruit weinig even weinig als minder dan het minst de minste koekjes het minste werk graag even graag als liever dan hetliefst goed even goed als beter dan het best de beste dokter het beste recept Lees de tekst en onderstreep de comparatieven en superlatieven, Irina is verhuisd. Haar nieuwe appartement is groter dan het vorige. De ‘woonkamer is mooier en lichter dan in haar oude appartement en er 2ijn ook meer slaapkamers. De badkamer is veel moderner. De keuken is kleiner, maar dat vindt ze niet erg. Het toilet vindt ze het mooist. Hetis er zo gezellig dat iedereen alti langer blift itten dan nodig is. En dat zorgt wel eens voor problemen, © Ugeveri Pelckmans| Zo geschreven 1 Bekijk de foto's. Lees de informatie en vergelijk de twee auto's. Gebruik het opgegeven adjectief. oldtimer bouwjaar: 1954 bouwjaar: 2008 prijs: 38.000 euro, prijs: 63.000 euro max. personen: 6 max. personen: 2 verbruik: 12 liter verbruik: 12 liter (oud) De oldtimeris ... de sportauto. > De oldtimer is ouder dan de sportauto. (1) (duur) De sportauto is ... de oldtimer. 1 (2) (goedkoop) De oldtimer is dus ... de sportauto. 2 » (3) (groot) De oldtimeris ... de sportauto, 3 : (4) (klein) De sportauto is dus ... de oldtimer. 4. (5) (veel) De oldtimer verbruikt ... de sportauto. 5 ((sneb De sportauto is... de oldtimer. 6 (7) (graaa) Ik zie de oldtimer ... de sportauto. En ji 7 R Bekijk de foto. Lees de informatie en vergelijk de drie personen. Gebruik het opgegeven adjectief. John: 1,62m, 71 jaar, spreekt 3 talen. Margot: 1,72m, 16 jaar, spreekt 4 talen Jonathan: 1,85m, 14 jaar, spreekt 3 talen. (groot) Margotis ... John. > Margot is groter dan John. (groot) Maar Jonathan is ... . > Maar Jonathan is het grootst. 9D (8) (klein) Margotis ... Jonathan. 10 (9) (oud) Margotis ... Jonathan. n (10) (oud) Maar Johnis... 12 wow (1) Gong) Margotis ... John, 3 (12) Gong) EnJonathanis.... 4 (13) (veel) Margot spreekt ... talen ... John en Jonathan. (14) (veel) Jonathan spreekt ... talen ... John. © Uigeve Pelekans|Zo geschreven 1 1 | Woordsoorten | Verbum 1 Modale verba ‘Mohammed wil Nederlands leren. Hij kan het al een beetje spreken, Hij moet elke week naar de les gaan. In de Klas mag hij geen Arabisch spreken. Hij zal ziin best doen. Hijgaat elke dag een uur studeren. willen, moeten, kunnen, mogen, zullen, gaan + infinitief willen | moeten [kunnen |mogen | zullen | gaan ik wil moet kan mag zal ga wil/witt [moet kan/kunt__| mag zal/zult | gaat wil/wilt [moet kan/kunt | mag zal/zult__| gaat wil moet kan mag zal gaat wiewe |willen —[moeten [kunnen _|mogen | zullen gaan julie _[willen |moeten [kunnen |mogen _|zullen gaan zjzze__[willen _[moeten [kunnen [mogen __|zullen gaan 2 willen + infinitief Maria wil et 3 moeten + infinitief (+ niet mogen) Roodzaak —— Maria krijgt bezoek. Ze moet boodschappen doen. verplichting Als het licht rood is, moet je stoppen, 4 kunnen + infinitief vaardigheid Mijn dochter kan mogelijkheid Je kan/kunt hier informatie vinden, Je kan/kunt op deze school geen Chinees lerer 5 (niet) mogen toelating Het icht is groen, je mag. verbod Je mag niet roken, 6 gaan + infinitief (zie ook 3.3.1) plan, intentie Juan gaat Nederlands leren. Letop! gaan gebruik je maar één keer in een zin! Carla gaat volgende zaterdag naar de cinema gaan, 7 zullen + infinitief (zie ook 3.3.2) 2 1 | Woordsoorten belofte 'k zal morgen voor jou boodschappen doen. © Utgeveri Pelckmans| Zo geschreven 1 Letop! _Nawillen, moeten, kunnen, mogen en gaan valt de i die infinitief = hebben of gaan. ‘Mama, mag ik naar de cinema (gaan)? Ik wil graag een nieuwe fiets (hebben). en de infinitief (verbum 2) twee keer. Als je gezonde tanden wil hebben, moet je je tanden elke dag minimum 2maal poetsen, Je mag niet te veel suiker eten en je moet 2 maal per jaar op OPDRACHT1 Lees de tekst en onderstreep de persoonsvorm (verbum 1) één keer controle naar de tandarts gaan. Hij kan een gaatje in een slechte tand vullen . maar soms moet hij een tand trekken. Je kan je tanden met een elektrische tandenborstel of met een gewone tandenborstel poetsen. Lees de quiz en duid het juiste verbum aan. Quiz: hoe goed ken je Belgié en de Belgen? In Belgié moeten/mogen kinderen van 3 jaar naar de kleuterschool. (1) In Belgié moeten/mogen kinderen van 6 jaar naar 1 school, 2 (2) In Belgié moeten/mogen volwassenen naar school. 3 (3) Elke Belg ouder dan 18 moet/mag gaan stemmenalser 4 verkiezingen zijn. 5 (4) In Belgié moet/mag je rechts rijden. (6) In Belgié moet/mag je trouwen als je achttien jaar bent. © Uitgeveri Pelekmans| Zo geschreven 1 1 | Woordsoorten Bi Kijk naar de foto's en schrif op wat je allemaal kan doen en wat je niet mag doen in het park. OPDRACHT 4 = 2 | 1 | Woordsoorten tn ons dorp is een mooi park. In het park kan je wandelen, maar je mag er niet fietsen. Je (6)... gezellig op een bank zitten met je vrienden en de kinderen (7)... er spelen. Sportieve mensen (8)... erjoggen. In het park (9) ‘op het gras wandelen en honden (10)... niet in het park komen. V66r de ingang van het park (11)... je niet parkeren. Lees de tekst en vul het juiste werkwoord uit het kader in. kan + mag + moet » moet - wil « zal Bericht op de voicemail van Erika: Hallo Erika, ik heb werk gevonden en ikmoet maandag beginnen. Ik (12)... dus niet meer naar de tennisles gaan. 1k (13)... de leraar wel verwittigen. (14)... mijn zoontje maandag naar jou komen na schooltijd? Ik (15)... het iever niet aan mijn moeder vragen want die (16)... maandag al voor de drie kinderen van mijn zieke zus zorgen. © Utgeverl Pelckmans| Zo geschreven 1 Ea Reflexieve verba Mario scheert zich één keer per week. | Reflexieve verba zijn verba met een reflexief pronomen (me, je, zich, ons, je, zich). Het reflexief pronomen staat achter de persoonsvorm (verbum 1). Bij inversie staat het reflexief pronomen achter het subject. wast hen daarna roeptze Jan. Jan rept de kinderen, De 2 oudste kinderen wassen zich samen en de 2 jongste kinderen wassen zich daarna. Ze kleden zich allemaal na het ontbijt aan. zich wassen ik was i wast u wast ai hij.zij=ze | wast zi zi [wij =we wassen, ‘ons 2 ; x , jullie wassen je : zij=ze wassen zich zich goed/slecht voelen Lees de tekst en onderstreep de persoonsvorm (verbum 1) en het reflexief pronomen (me, je, zich ...). Markeer het subject in de zinnen met een reflexief pronomen. Mia en Jan hebben 4 kinderen. Mia staat om 6 uur op. Ze kleedt zich aan en ze | ‘Wij hebben twee kinderen. Wij wassen ons véér het ontbijt en we ontbijt samen. Na het ontbijt kleden we ons aan. Wanner was jij je? V6dr of na het ontbijt? PDRA Lees de tekst en vul aan met me, je, zich of ons. 's Morgens sta ik om 7 uur op. Eerst kleed ik me uit, dan was 1 ikme en dan droog ik (1)... af. Dan ontbijt ik. En jij? Hoe laat sta jij op? Was jij (2)... eerst of ga je eerst ontbijten? Mijn mama staat om 6 uur op. Ze wast (3)... eerst en dan wast mijn papa (4)... .Daarna scheert hij (5) ontbijten. Na het ontbijt kleden we (6)... aan. Kleden jullie 2 3 4 enkomtook 5 6 7 (7)... 00k aan na het ontbijt? Om 8 uuris iedereen Klaar om - te vertrekken. © UtgeverPeckmans|Z0gescheven 1 1 | Woordsoorten Ei [EEE serarabete verba Maria staat elke dag om zeven uur op. | Een separabel verbum bestaat uit twee delen: een verbum en (meestal) een prepositie (aan, af, binnen, in, ...).In het presens (OTT), in het imperfecum (OVT) en in de imperatief staan deze twee delen los van elkaar. Het verbumdeel staat naast het subject en het prepositiedeel staat meestal achteraan Infinitief Presens (OTT) aandoen Ik doe mijn jas aan, gankomen De trein komt om 6 uur aan, afspreken Waar spreken we af? binnenkomen De lerares komt de klas binnen. inademen Ikadem diep in, meegaan Ga je mee naar de cinema? ‘opendoen Papa doet de deur open. ‘oppassen Maria past goed op als er veel verkeer is. opstaan Johan staat elke dag om 7 uur op. oversteken Wij steken de strat o Imperfectum (OVT) uitademen Ikademde langzaam wi uitdoen Ze deed haar jas uit. Imperatief uitsteken Jan, steek je tong eens ult! Lees de tekst en onderstreep de scheidbare verba (2 delen: verbum en prepositie!). Let op: er staan negen separabele verba in de tekst en twee zijn al onderstreept. Maria en Luisa wonen in Spanje. Maria wont in Madrid en Luisa woont in Barcelona. Elke maand spreken ze af. Vandaag zien ze elkaar in Barcelona. De trein van Maria komt om 10 uur aan. Om 8 uur staat Luisa op. Ze gaat naar de keuken en zet koffie. Ze doet de kast open. Ze neemt een beker en gaat zitten, Darna gaat ze naar boven en doet haar pyjama uit. Ze doet haar kleren aan en gaat naar het station. Eris veel verkeer. Luisa past goed open steekt de straat voorzichtig over. Dan komt de trein aan. Dar is Maria all Dit wordt een leuke dag! 2 1 | Woordsoorten © UitgeverPelekmans|Zogescreven 1 OPDRACHT 2 Lees de tekst en vul het separabel verbum in. Gebruik het presens (de OTT). Manuel voelt zich niet goed. Hij gaat naar dedokter.De 1 dokter (binnenkomen) komt binnen. Hij praat met Manuel en wil hem onderzoeken. Manuel (1) (uitdoen) ... zijn Jas .... Eerst (2) (inademen) ... hij diep ... en daarna (3) (uitademen) ....hijlangzaam .. mond ... en (5) (uitsteken) - Hij (4) (ependoen) ... ziin Manuel heeft ijn tong een longontsteking, Hij moet een week in het ziekenhuis, blijven. OPDRACHT3 Lees de tekst en vul het separabel verbum in. ) Gebruik het presens (de OTT). De dokter (6) (meekomen) ... ... naar de kamer. Hj (7) (invullen) ... wat documenten ... . Dan (8) (binnenkomen) ....de verpleegster ... Ze meet de koorts ware van Manuel. Dan (9) (weggaan) ... 2... Ze (10) (toedoen) ... de deur van de kamer ... .Nu kan Manuel goed rusten, Manuel vindt de verpleegster heel lief OPDRACHT 4 Lees de tekst en vul het separabel verbum in. Gebruik het presens (de OTT). Manuel is genezen en mag naar huis. Hij(11) (oversteken) 11 +. voorzichtig de straat ... maar plots (12) (aankomen) . 12 aon er een auto ... .De auto kan niet meer stoppen en rijdt 3 Manuel omver! Manuel (13) (dichtdoen) ... ziin ogen Zijn hoofd doet pijn! Hij (14) (opstaan) ... ... maar hij voelt zich niet goed. De chauffeur brengt hem terug naar het 14... ziekenhuis. Manuel is een beetje blij want nu zal hij de lieve verpleegster terugzien! © tgever Pelekmans Zo gescnevent 1 | Woordsoorten 2s | 2 1 | Woordsoorten Wie ben ji? Ik ben Els Singularis | Pluralis ik 1 we jij=je(informee [2 jullie u (formeel) u (formeel) hij (I man) 3 ze (1 vrouw) Lees de dialoog en markeer de persoonlijke pronor ‘Twee jonge vrouwen ontmoeten elkaar op school en maken kennis. A. Ikheet Annemarie, Hoe heet jj? T tkheet Tanja A Uitwelk land kom jij? T tkkom uit Rusland, A T Waar woon je? Ik woon hier, in Hasselt, in een rijhuis, Het is een oud maar mooi huis met 3 slaapkamers. Ben je getrouwd? Ja, ik ben getrouwd met Aleksander. Hebben jullie kinderen? Ja, wij hebben twee kinderen: een jongen, Ivan en een meisje, Nadja. Ivan is de oudste. Hijis 5 jaar. Nadja is twee jaar jonger. Ze is dus drie. A T A 1 A. Hoe oud zijn ze? T A. Gaan ze al naar school? 1 Ja. Ze gaan naar de kleuterschool. Nadja is nog klein. Zij gaat alleen ‘smorgens. © UitgeveriPelckmans| Zo geschreven 1 het kader. Vul de dialoog aan met een persoonlijk pronomen Na de les gaan ze iets drinken in een café. Annem ‘stelt Tanja voor aan haar vrienden. ‘Annemarie Dit is mijn nieuwe vriendin, Tanja. 1 Vrienden Dag Tanja, ik ben Maria. En ik ben Ofelia. Ik heet Carla, 2 En ik ben Manuel. Uit welk land kom (1)... ?- 3 - Tanja (2)... kom uit Rusland, uit Moskou. 4 Maria Ben (3)... getrouwd? 5 Tanja Ja, (4)... ben getrouwd met Aleksander. 6 Ofelia Welke talen spreek (5)... Tanja (6)... spreek Russisch en een beetje Nederlands. OPDRACHT3 Lees de dialoog en maak de zinnen complet. Kies een woord uit ) het kader. | a “” Carla Komt Alexander ook uit Rusland? a? Tanja Ja, (7)... komt uit Sint-Petersburg. . “Tat Manuel Spreekt (8)... ook al Nederlands? Tanja Ja, (9)... studeertal 4 jaar Nederlands en spreekt 10 an a het beter dan ik. n 7 Ofelia Hebben (10... kinderen? 2 » Tanja Ja, (11)... hebben twee kinderen: een jongen eneen 13. meise. 4 Maria Hoe heten (12)... ? 15, Tanja —_Ivanen Nadja. Maria Hoe oud zijn (13). Tanja Ivan is de oudste. (14)... is 5 jaar. Nadja is twee jaar jonger. (15)... is drie jaar. T4 Lees de tekst en maak de zinnen compleet. Kies een pronomen het kader. 1k (x2) hij + het + we (x2) + ze (x2) Mijn naam is Paula. (16) ... kom uit talié. Mijn broer heet 16 Vincenzo. (17)... is vif jaar jonger. (18) .... wonen al drie ‘maanden in Belgié. (19) ... hebben nog een zus.(20)...heet_ 18 Antonia. Antonia woont nog in Itallé bij mijn ouders. (21)... 19 wonen niet ver van Rome. Rome is een prachtige stad! (22)... is 20 er altijd erg druk want er komen heel veel toeristen. Ben (23) ... alin Rome geweest? Neen?! Dan moet je er dit jaarzekereens 2 .. ) naartoe gaan! (24) ... zal je gids zijn! 2B © UitgeverPelckmans |Zo gescreven 1 1 | Woordsoorten Bi Ha Possessief pronomen jouw jas? Jo, dat is mijn jas. Singularis (enkelvoud) Pluralis (meervoud) mijn +substantier 1 ons/onze + substantief* 2 jouw =je + substantief 2 jul + substantief uw __+substantief 3° zijn ++ substantier 3 hun +substantief haar +substantief * ons +HET-woord onze + DE-woord / pluralis T Onderstreep de possessieve pronomina. Tine en Julia kijken naar foto's van hun familie en vrienden, Tine Julia, ben jij dat? ™ Julia Ja, dat ben ik. Tine Enis dat jouw zus? Tine Ja, dat is mijn 2us. Dit ben ik en dat is mijn 2us. Julia Dus dit ben jj en dat is jouw zus? Tine Ja, dat klopt. En hier is mijn broer. : we Julia Is dat jouw broe?? Enis dat zijn vrouw? & Be re Ja, dit is zijn vrouw. Julia Hoe heet zij? Tine 2ij heet Clara. Hier zie je Clara en dat is haar moeder. Julia Is dat de moeder van Clara? Tine Ja, dat is haar moeder. OPDRACHT 2 Lees de tekst bij de foto. Vul het juiste possessief pronomen in. Dit ben ik. ik heet Els. k kom uit Belgié. Ik woon in Aartselaar. Mijn hobby’s zijn wandelen, lezen en reizen.Ik 1 spreek 4 talen. (1)... moedertaal is Nederlands. (2)...man 2 heet Johan. ik heb twee kinderen, een zoon en een dochter, 3 (3)... dochter heet Margot en (4)... zoon heet Jonathan. 4 a 1 | Woordsoorten © UngevePelkans| Zo gescheven - ‘OPDRACHT 3 Lees de tekst bij de foto. Vul het juiste possessief pronomen in. Dit is Johan met zijn fiets. (5)... moedertaal is ook Nederlands. (6)... hobby's zijn lezen en reizen. Hij houdt 5 6 veel van lekker eten. Chocolade is (7)... favoriete dessert! 7 au. (®)... beste vriend woont niet ver van (9)... huis. Hijgaat_ 8 9 hem soms bezoeken met (10)... fiets. Lees de tekst bij de foto. Vul het juiste possessief pronomen in. Ditis mijn dochter, Margot. Ze is bijna 16. Ze studeert nog. 11 Haar favoriete kieur is geel. Ze heeft veel vriendinnen, R maar (11)... beste vriendin heet Sarah en wont naast B ons. Ze praat graag en is altijd bij, (12)... ievelingseten is 14 spaghetti en (13)... hobby’s zijn praten, reizen, chatten op de computer met (14)... vriendinnen, gedichten schrijven enaccordeon spelen. OPDRACHTS Lees de tekst bij de foto. Vul het juiste possessief pronomen in. Dit ziin mijn dochter, Margot en haar vriendin, Sarah. 15 Ze gaan elke dag samen naar school. Een paar van hun 16 .... — vriendinnen wandelen mee. 15)... schoolis niet ver.Ze 17 gaan altijd te voet. Soms maken ze samen (16)... huiswerk, 18 In het weekend doen ze leuke dingen samen. Soms kijken ze tv. of gaan ze naar de cinema met (17)... vriendinnen. (18)... hobby’s zijn naar muziek luisteren en badminton spelen. OPDRACHT6 Lees de tekst bij de foto. Vul het juiste possessief pronomen in. Dit ben ik met mijn man. Op deze foto staan we voor het 19 Sint-Pietersplein in Rome. We wonen al 12 jaarin Aartselaar. 20 Ons dorp is niet heel groot. We wonen er graag. Onze a straatis heel rustig. Sarah is (19)... buurmeisje, We werken 22... allebei in Antwerpen. We gaan elke dag met de bus werken. 23 De bushalte is niet ver van (20)... huis en we laten (21)... auto thuis. Dat is veel goedkoper. (22)... buren werken in Brussel. Zij nemen elke dag de auto. (23)... kinderen gaan te voet naar school. © Uitgever Pelckmans| 20 geschreven 1 1 | Woordsoorten 2 | OPDRACHT 7 Vul de onderstaande dialoog aan met possessieve pronomina uit het kade mijn (x2) + zijn (x5) + haar (x2) Ditis mijn gezin, (24)... man legt (25)... arm rond de 24 schouder van (26)... zoon en (27)... dochterlegt (28)... arm 25. ook rond de schouder van Jonathan. Jonathan staat dus tussen (29)... vader en (30)... 2us en Margot staat naast (31)... broer. Johan staat naast (32)... Zoon. oppRAcHT 8 Vul de onderstaande dialoog aan met possessieve pronomina uit het kader. Jouw (x3) + haar(x2) + zijn + mijn(x3) Tine en Julia kijken naar foto’s van hun familie en vrienden. Julia Tine, ben jij dat? Of is dat (33)... zus? a sno ) Tine Dat ben ik. En hier is (34)... zus. 34 Julia (35)... zus heeft hetzelfde haar als jij. 35... ’ Tine Ja, maar (36)... ogen zijn blauw. 36 —_ Julia Enis dat (37)... moeder? 37 ae Mes tre Ja, dat is (38)... moeder. (39)... ogen zijn ook 38 bruin, zoals die van mij. 39 Julia En wie is dat? Tine Dats (40)... vriend. Hij heeft een broer. Kifk, Vossen hier zie je mijn vriend en (41)... broer. Vul de tekst aan met possessieve pronomina uit het kader. haar (x2) + hun + mijn + onze (x2) + zijn In (42)... klas zitten studenten uit veel verschillende landen. 42 .. (43)... buurvrouw komt uit Mexico. Ze heet Patricia. (44)... 43 man komt uit Chili. Hj heet Pablo. Ze hebben een dochter 44 son van 6 jaar. (45)... dochter het Maria. (46)... leraresheet Els. 45. Zeis een Belgische. (47)... man is ook een Belg. (48)... naam 4g is Johan, © Utgeverl Pelekmans| Zo geschreven 1 ) Ey Prepositie van + pronomen 1s deze jas van jou? Ja, die jas is van mi | OPDRACHT1 Prepositie + persoonlijk pronomen (object) | Possessief pronomen ‘van mij mijn van jou jouw/je vanu uw van hem/haar zijn/haar van ons ons/onze van jullie jullie van hen, hun Onderstreep de preposi + persoonlijk pronomen in de dialoog. Margot heeft een feestje voor haar verjaardag gegeven. Alle jassen iggen op een hoop in de zetel. Na het fest geeft Johan iedereen zijn jas. Van wie is deze jas? Sarah, is die van jou? Nee, die is niet van mij. Dat is de jas van Marie. Ja, die is van haar. En deze? Is die van Jonathan? Ja, die is van hem! En deze twee korte jassen? Yanah en Feline, zijn die van jullie? Ja, die ajn van ons! En waar liggen de jassen van Peter en Yves? Hier, deze jassen zijn van hen. Hoe kan je het ook zeggen? Vul de dialoog aan met het juiste persoonlijk pronomen (object) of possessief pronomen. © Uitgeverl Pelekmans | Zo geschreven 1 Margot bekijkt de verjaardagskaarten die ze gekregen heeft met haar broer, Jonathan. zoey Ey ESTES Is deze kaart van mama? Ja, die kaart is van haar, Dit is haar kaart. En deze? Is die van Cedric? Ja, die is van (1)... . Datis (2)... kaart. En die mooie lange? Is die van Sarah? Ja, die is van (3)... .Dat is (4)... kaart. En deze supergrote? Is die van Madina en Mariam? Dat is (6)... kaart. Ja, die is van (5).. En deze leuke heb ik gestuurd! Ja, die is van (7)... -Datis (8)... kaart. 1 | Woordsoorten Bi Ea Demonstratief pronomen Is deze jas van jou? Nee, dit is mijn jas. Is dat jouw jas? Ja, die jas is van mi 1 Demonstratief pronomen bij een substantief DE-woorden HET-woorden singularis (hier 4) deze pen dit boek (daar >) die pen dat boek pluralis. (hier +) deze pennen/ deze boeken (daar >) die pennen/ die boeken 2 Demonstratief pronomen zonder een substantief: iemand of iets voorstellen DE-woorden ‘ Ditis mijn man. Datiis onze lerares, Datis mijn boek. Lees de tekst en onderstreep de demonstratieve pronomina. Kijk naar het artikel van de worden in het kader. a N 2 | 1 | Woordsoorten dekoffer + desleutel + het doosje + hetsleuteltje + het touw(tje) Ditis een oude koffer van mijn opa, Deze koffer staat al jaren bij ons op zolder. Niemand weet wat erin zit want de sleutel is weg. In dit doosje heb ik deze oude sleutels gevonden. Misschien past die lange gouden sleutel er wel op? Nee, niet gelukt. Of die kleine sleutel met dat bruine touwtje? Nee, ook niet goed. Dat kleine sleuteltje met het witte touw is misschien het juiste! Ook niet! Is het dan die verroeste sleutel? Even proberen: ja, die sleutel is het! Nu kan ik eindelijk die oude koffer openmakentt! En, wat zit erin?? Oh nee: allemaal oude sleutels! © UitgeverPelckmans| Zo geschveven 1 OPDRACHT 2 Lees de tekst. Vul in: deze, die, dit of dat. Kijk naar het symbool voor hier (¥) of daar (+). Kijk naar het artikel bij de woorden. het meisje « dejongen + depet + derugzak + het park + deboom | Dit is een foto van de klas van Mary. Mary woont in Engeland. Ze 1 is 7 jaar. Op (¥) deze foto staan al haar Klasgenootjes. Zie je (1, >) 2 meisje met lang, rood haar? (2, >) is Mary. En zie je (3, 9)... grote 3 jongen met (4, >) pet en (5, 9)... rugzak? (6, 9)... is Jeff, haar in een groot park aan het water. In het park staan grote bomen, Onder (7, ¥) bomen is het lekker 4 beste vriend. Het is mooi weer en de kinderen gaan picknicken 5 6 7 Kijk naar de foto en lees de tekst. Vul in: deze, die, dit of da naar het symbool voor hier (¥) of daar(). Kijk naar het artikel bij de woorden. demande vrouw Ditis een foto van al mijn collega’s. Deze vouw inhetwitte mantelpakje is Hilde. En (8, +) vrouw metderodejurkheet 4g, Mieke. 9, 4)... man achteraan met de gele dasis Patrick. Hijis 79 de man van (10, 4)... vouw met lang blond haar. Met (11,9)... 11 vrouw daar werk ik elke dag samen €n zie je (12, )...mandaar 42 achteraan, links van Patrick? (13, >) is Robert. Hij is onze grote 13 baas. En (14, 4)... vrouw is zijn echtgenote. Zijwerktopeen 14... andere afdeling. OPDRACHT 4 Kijk naar de foto en lees de tekst. Vul in: deze, die, dit of dat. Kijk naar het symbool voor hier (U) of daar(R). Kijk naar het artikel bij de woorden. het boekje de boeken Mijn buurman is dokter. Hij verzamelt oude medische boeken. 15 (15, 4)... kleine roze boekje heeft hij in Frankrijk gekocht. (16, 9) 16 grote boek links achteraan is het oudste boek. (17, ¥) +. GFOCE AZ sonnnn boeken vooraan heeft hij van zijn grootvader gekregen. Die 18 .... was ook dokter. (18, 4) ... boeken daar zijn nog niet 20 0Ud. ZIM. 19. favoriete boekis (19, 9) ...boek daar, in het midden. Hetis meer 20....... dan 100 jaar oud. Al (20, 4) ... boeken staan in een boekenkast in zijn kabinet. © Uigever Peckmans 20 geschreven 1 1 | Woordsoorten a Telwoord Hoofdtelwoorden: én keer om de vijf jaar geeft hj haar ewintig rozen. | 1 Cijfers/getallen tot en met 100 0 wevouauna 10 nul één 11 elf 2 twee 12 twaalf 2 drie 13. dertien 23 vier 14 veertien 24 vif 15. viftien 25 zes 16 zestien 26 zeven 17 zeventien 27 acht 18 achttien 28 negen 19 negentien 29 tien 20 twintig 30 2 Getallen groter dan 100 101 102 103 104 12 honderdengén of honderdéén honderdentwee of honderdtwee honderdendrie of honderddrie honderdenvier of honderdvier honderdentwaalf of honderdtwaalf eenentwintig 40 veertig tweegntwintig 50. viftig driegntwi 60 zestig vierentwintig 70. zeventig vijfentwintig 80 tachtig zesentwintig 90 negentig zevenentwintig 100 honderd achtentwintig negenentwintig dertig 113. honderddertien 176 honderdzesenzeventig 693. zeshonderddrieénnegentig 1000 duizend 1798. duizend zevenhonderdachtennegentig 2431 tweeduizend vierhonderdéénendertig 54693 vierenvijftigduizend zeshonderddrieénnegentig 1000000 éénmiljoen Meestal worden getallen tot twintig en ronde getallen (10, 20, 30, 40, 50, 60, 70,... 100, 1000, 2000,... 1000 000) in een tekst vol meestal in cijfers geschreven. Bi 1 | Woordsoorten geschreven, De andere getallen worden © Uitgeverl Pelckmans Zo geschreven 1 3. Pluralis na een cijfer/getal Na een getal groter dan “één’ gebruik je pluralis (meervoud). Erzitten veertien vrouwen en zeven mannen in de klas. Mijn zus heeft vier kinderen. Letop! Na hoeveel en een getal gebruik je keer, jaar, uur en euro, eurocent, dollar, kilogram, liter, gram, meter, centimeter... altijd in het singularis. Hoeveel gram is twee kilogram? Jan is drie jaar. Luister twee keer! Het boek kost 97 euro. Lees de tekst. Kies het juiste woord na het getal (singularis of pluralis). Gerard is al tien jaar/jaren chocolatier. Elke dag maakthij 1 meer dan 2000 pratine/pralines. 100 gram/grammen (1) 2 pralines kost 2,7 euro/euro’s (2). Gerard werkt elke dag van 3 4 zeven uur/uren (3) ‘s morgens tot zes uur/uren (4) 's avonds OPDRACHT2 Lees de tekst. Kies het juiste word na het getal (singularis of pluralis). e In de winkel werken drie vrouw/vrouwen (5). Ze verkopen 5 QO @ ‘ongeveer 50 kilo/kilo's (6) pralines per dag. In de winkel kan 6 eo S je 112 soort/soorten (7) kopen. Vier klant/klanten (8) vande 7 oe tien jn mannen 8 OPDRACHT 3 Lees de tekst. Kies het juiste word na het getal (singularis of plural Gayane is zenuwachtig. Hetis acht uur/uren (9) en ze wacht 9 op de kapper. Haar drie zus/zussen (10) zijn al bijhaar want 10 Gayane trouwt vandaag met Kingsley. Gayane is 23 jaar/ 11 jaren (11) en Kingsley is vier jaar/jaren (12) ouder. Kingsley 12 one spelt basketbal en is bina twee meter/meters (13) groot. 13 Hijis twintig centimeter/centimeters (14) groter dan Gayane! 14 Maar dat vindt ze helemaal niet erg. Ze vindt lange mannen 15 sexy! Ze hebben meer dan honderd gast/gasten (15) uitgenodigd, Het wordt een geweldige dag! © Ungeveri Peckmans|Zogeschreven 1 1 | Woordsoorten Bi Ea Rangtelwoorden Hij verjaart op de derde mel | Rangtelwoorden van eerste tot en met duizendste. Getallen tot en met 19: getal +-de Getallen vanaf 20: getal + -ste Incciffers Voluit Voluit ‘iste eerste ‘twintigste 2de tweede vierentwintigste ade derde dertigste ade vierde honderdste Sde vijfde 1000ste duizendste 6de zesde 7de zevende aste achtste Sde negende tode tiende Tide elfde T2de twaalfde 13de dertiende rade veertiende 1sde vijftiende 16d zestiende T7de zeventiende 18de achttiende 19de negentiende Let op! 1 | Woordsoorten Iste, 3de en Bste Meestal worden getallen tot twintig en ronde getallen (10, 20, 30, 40, 50, 60, 70,.. 100, 1000, 2000,,.. 1000 000) in een tekst voluit geschreven, De andere getallen worden meestal in cijfers geschreven. © Uitgeverl Peckmans| Zo geschreven 1 ~\ oppRacHT1 Lees de tekst en onderstreep de rangtelwoorden. Belgid is een klein land maar het heeft grote tennisspelers! Vooral de vrouwen doen het goed. In 2003 werd Kim Clijsters als eerste Belgische de absolute nummer één in de wereld, Drie weken later nam Justine Henin de eerste plaats over. Clijsters werd toen tweede. In september 2006 stond Clisters op de vierde plaats en Henin op de tweede. ‘Ook de mannen doen het primal In 2006 stonden drie mannen in de top 40. Olivier Rochus was toen de beste Belg: hij stond op de eenendertigste plats. Zijn broer Christophe stond op de vierenzestigste plaats. OPDRACHT 2 Lees de tekst en kijk naar de kalender. Schrijf het juiste rangtelwoord voluit. Dit is een foto van een speciale familie: iedereen 1 verjaart in junil Mama neemt de foto. Zijis jarig op de 2 vierentwintigste juni. Oma verjaart de (1)...juni,Cedricis 3 jarig op de (2)... juni en Nico verjaart de (3)....Danishet_ 4 de beurt van papa: hij verjaart de (4)... juni, Twee dagen 5 later is Annie jarig. Zij wordt 4 jaar op de (5)... juni. Opaisde 6 oudste en hij verjaart het laatst. Hj is jarig op de (6)... juni. Hij wordt dan 65! En wanneer ben jij jarig? 1 | Woordsoorten Bi © Ungever Pelekmans | Zo geschreven 1 Zinsconstructie De gewone zin <> inversie ‘Maria goat vandaag naar Brussel. Ze is daar nog nooit geweest. Vandaag gaat Maria naar Brussel. Daar is ze nog nooit geweest. Degewonezin In een ‘normale’ Nederlandse zin staat het subject op de eerste plaats e nde persoonsvorm (verbum 1) op de tweede plaats. Subject en persoonsvorm staan ALTUD naast elkaar. \Verbum 2 (infinitief of participium) staat meestal achteraan. Inversie Als het eerste woord van de zin het subject komt de persoonsvorm véor het subject. Dan volgen de andere zinscelen (met extra informatie). Dit noemen we inversie. In een vraag is er BUNA ALTUD inversie. (zie 2.3) Let op! + Inversie met jij/je: GEEN -t in het presens (OTT)! Kom je ook naar mijn feest? Woon jijook in Antwerpen? Lees de volgende tekst. Markeer het subject, onderstreep de persoonsvorm (verbum 1) en onderstreep verbum 2 {infinitief of pai im) twee mal, Vorige zomer ziin we naar Oostenrijk geweest. We gingen elke dag wandelen. Eerst gingen we met een kabellit naar boven tot op 3000 meter hoogte. Dar stonden we in de sneeuw! We hebben daar ook nog iets gedronken. Het was er hee! mooi. Volgend jaar willen we teruggaan. Bi 2 | insconstructie © Uitgoverl Peckmans | Z0geschreven 1 OPDRACHT 2 Kijk naar de foto. Lees het verhaal en zet het subject en de persoonsvorm (verbum 1) op de juiste plaats in de zin. (1-2) Els/gaat + (3-4) ze/kan + (4-5) het weer/is + (6-7) Els/vindt + (8-9) ze/voelt (1)... 2... elkjaarmet Pasen een weeknaar 1 zee, Daar (3)... (4)... na een drukke periode 2 uitrusten. (5)... (6)... niet altijd mooi in april, 3. maar dat (7)... 6)... nieterg.Aanzee (9)... 4 (10)... zich altijd goed. 5 6 OPDRACHT3 Kijk naar de foto. Lees het verhaal en zet het subject, de persoonsvorm (verbum 1) en verbum 2 op de juiste plaats indezin. (11-12) Jan/is + (13-14-15) hij/isigegaan + (16-17-18) U2/kwam/ geven + (19-20-21) vele fans/wilden/zien + (22-23-24) Jan/isigereden (11)... (12)... een grote fan van de rockband = 11 18... U2. Vorige maand (13)... (14)...metdetrein 12 sca 19 naar Parijs (15)... .(16)...(17)... daareen concert 13 20... (18)... (19)... (20)... het concert (21)....Nahet 14 ... 21 concert (22)... (23)...metde trein terug naar 15 veswwnen 2B ne huis (24)... . 16 Bes W 24 ‘OPDRACHT 4 Lees het verhaal bij de foto. Schrijf elke zin opnieuw maar begin telkens met het opgegeven ) woord. Het is feest in onze klas. In onze klas... . > In onze klas is het feest. We gaan vandaag specialiteiten van andere landen proeven. Vandaag (25)... ledereen heeft iets lekkers klaargemaakt. Daarom (26)... Madina heeft’s morgens een taart gebakken. 's Morgens (27)... Tijdens de pauze heeft Zina drank gekocht. Zina (28)... Natuurlik wilde iedereen proeven! ledereen (25). 25 26 2 28 Do © UngeverPeckmans|20geschreven 1 2 | Zinsconstructie Bi Gaat Maria vandaag naar Brussel? Waarom gaat ze met de trein? 1 Een vraag begint met een vraagwoord (wie, wat, hoe....) of met de persoonsvorm (verbum 1) Waarom gaat ze met de trein? Gaat Maria vandaag naar Brussel? 2 Alseen vraag met de persoonsvorm (verbum 1) begint, is het antwoord alti (ja/neen-vragen) ‘ja’ of ‘nen’. Gaat Maria vandaag naar Brussel? Ja, dat klopt. 3 Ineen vraag is er bijna altijd inversie (zie 2.1), behalve wanneer het vraagwoord = subject Gaat Maria vandaag naar Brussel? Waarom gaat ze met de trein? Wie kent het antwoord op deze vraag? Wat is de hoofdstad van Belgié? 4 Ineen vraag met inversie krigt de persoonsvorm (verbum 1) bij (om. Kom jijook naar mijn feest? Woon jijook in Antwerpen? Waar won ji? je geen -tin het presens HT Comi r de vraagwoorden met de antwoorden wie a Tkeerperweek/2maalperdag 1 & wat Jan/ina en Maria/2ij waar €.2jaar/5 minuten/3 weken uit welk land een potlood/een nieuwe auto uit Peru/uit Rusland/uit Belgié hoeveel hoe lang 11 euro/a4/2 sot ea hoe goed/interessant/moeili ‘op school/thuis/in Genk 10 hoe dikwijls J Nederlands/Engels en Hindi/Turks 49 1 2 3 4 5 welke taal/talen 6 7 8 9 wanneer 2 3 4 5 (om 5 wur/morgenvin juli’s avonds 6 7 8 9 = «| 2 | Zinsconstructie © Utigeveri Peckmans | 0 geschreven 1 ‘OPDRACHT 2 Kies het juiste vraagwoord uit het kader en maak de vragen complet. Let op de volgorde van de woorden (inversie)! OPDRACHT 3 ‘wat + hoe + waar + wie + hoeoud - welke + waarom + waar .- woont je 2us? In Australié. Waar woont je zus? In Australié. (1P)... is dat? Dats mijn nichyje. " (12)... heet ze? Ze het Feline. Woe (13)... is 2e? Zeis 15 jaar, B = (14)... woont ze? Ze woont in Nederland, 4 (15)... taal spreekt ze? Ze spreekt Nederlands. WS on (16)... woont ze in Nederland? Omdat haar vader daar werkt, 16 sou (07)... zijn haar hobby’? Gitaar spelen en chatten. 7 Lees het dialoogje en zet het verbum in de juiste vorm en kies het juiste vraagwoord. OPDRACHT 4 hoe + wie - welke + waar + hoeveel + wat i 19 Ik ben Anna. En wie (zijn) ben jij? Ik ben Jacqueline, 2 Ik woon in Minsk. En (18)... (19) (wonen) ... jij? 1 kwon in Belgi. » Ik heb én zus.n (20)... broers en zussen (21) (hebben)...j? 5, Ik heb twee broers. oe Ik spreek Russisch en een beetje Nederlands. En (22). talen (23) (spreken)... jj? Ik spreek Frans en Nederlands. o6 Ik ben 23 jaar. En (24)... oud (25) (ijn... jj? Ik ben 22 jar. y Ikeet het liefst pasta. En (26)... (27) (eten)... ij het liefst? Ik eet het liefstfrieten. Zet de woorden in de juiste volgorde en maak een ja/neen-vraag. Het antwoord staat er al. © Uitgeveri Pelckmans [Zo geschreven 1 ANTWOORD Is dit Feline? Neen, dit is haar zus, Yanah. Yanah/is/haar tweelingzus? (28)... Jo, Yanah is de tweelingzus van Feline. ze/hebben/dezelfde ogen? (29)... Ja, ze hebben dezelfde ogen. hun haarfis/even lang? (30)... 7 Nee, het haarvan Yanah is langer. Yanah/heeft/hetzelfde karakter/als Feline (31) 2 Neen, Yanah heeft een ander karakter. Yanah/speelt/ook/gitaar (32) 2 Neen, Yanah spelt piano. 2 | Zinsconstructie Twee zinnen combineren ‘Maria woont in Gent en ze leert Nederlands. Vorige week is ze naar Brugge geweest, maar vandaag gaat ze naar Brussel. Ze gaat met de trein, omdat ze geen auto heeft. ‘Met de trein rijden is heel leuk, want je staat nooitin de file. EN: opsomming (+) OF: keuze Ikben niet getrouwd. Ikheb geen kinderen. Ikben niet getrouwd en —_ikheb geen kinderen. We gaan naar de zoo. We bliiven thuis. Wegaannietnaardezoo. of weblijven thuis. MAAR: tegenstelling (><) Tomaten zlin goedkoop inde zomer. __Zezijn duurin de winter. Tomaten zijn goedkoop in de zomer, maar ze ziin duur in de winter, WANT / OMDAT: reden (waarom?) Ik kan niet naar de les komen. Ikben ziek. ‘kkan niet naar de les komen want ik ben ziek. Ikan niet naar de les komen omdat ik ziek ben. ZINSCONSTRUCTIE 1 NaEN, OF, MAAR, WANT verandert de zinsconstructie niet. a Denormale zinsconstructie biijft de normale zinsconstructie Maria woont in Gent. Ze leert Nederlands, Maria woont in Gent en ze leert Nederlands, b_ Inversie biijft inversi Vorige week is ze naar Brugge geweest. Vandaag gaat ze naar Brussel Vorige week is zenaar Brugge geweest maar —_-vandaag gaat ze naar Brussel. 2 Na OMDAT volgt er een speciale zinsconstructie: ALLE verba achteraan. a Omdat-zin met één verbum: verbum achteraan omdat + subject +... + persoonsvorm (verbum 1) Zegaat met de rein. Ze heeft geen auto. Zegaat met de trein omdat ze geen auto heeft. a 2 | Zinsconstructie © Uitgever Pelekmans |Z0geschveven 1 b Omdat-zin met twee verba: alle verba (verbum 1 en verbum 2) achterai Het laatste woord van de zin is meestal verbum 2. + omdat + subject + ... + persoonsvorm (verbum 1) + infi Fomiye gaat naar school. Ze wil Nederlands lerer Fomiye gaat naarschool omdat _~—_ze Nederlands wil leren. + omdat + subject + ... + persoonsvorm (verbum 1) + participium (verbum 2) Janis moe. Hij heeft heel de dag gestudeerd. Jan is moe omdat hij heel de dag heeft gestudeerd. Let op! Als verbum 2 = participium (zoals bij de VTT), mag verbum 1 ‘ook op delaatste plats staan. | omdat + subject + ... + participium (verbum 2) + persoonsvorm (verbum 1) Jan ismoe omdat hij heel de dag gestudeerd heeft. Lees de tekst en vul aan met een voegwoord uit het kader. en + maar (x2) + want Juan woont in Luik. Hijis in Chili geboren, maar hij woont al 1 13 jaar in Belgié. Hj spreekt Spaans, Frans, (1)... eenbeetje 2 Nederlands. Frans vindt hij gemakkelik (2)... Nederlands 3 vindt hij hee! moeilijk. Hij gaat twee keer per weeknaarde 4 Nederlandse les (3)... hij wil goed Nederlands leren. Met zijn vrienden spreekt hij altijd Frans (4)... met zijn nieuwe vriendin, Christel, spreekt hij Nederlands, Lees de tekst en vul aan met een voegwoord uit het kader. en + maar + omdat (x2) + want Christel wil geen Frans spreken (5)... ze heel veel fouten ‘maakt, Haar vriend, Juan, heeft 3 broers (6)... 1 2us. Zin 2us \woont in Chill (7)... zijn broers wonen in Belgié. Volgende zomer gaat Christel met Juan naar Chili (8)... ze willen zijn worvau us bezoeken. Christel kan al een beetje Spans (9)... 2¢ vorig jaar Spans heeft gestudeerd. © Unger etckmans| Zo geschreven 2 | Znsconstrutie | OPDRACHT3 Lees de tekst. Vervang ‘want’ door ‘omdat’ en gebruik de correcte zinsconstructie. Manuel staat om 8 uur op want hij heeft vandaag Nederlandse les. ‘Manuel staat om 8 wur op omdat hij vandaag Nederlandse les heeft. Hijis heel stil want zin vrouw slaapt nog, 10 Hijis heel stil omdat Hij wast zich snel want hij heeft niet veel tid. 11. Hij wast zich snel omdat.... sess Daarna drinkt hij alleen koffie want hij heeft geen honger. 12. Darna drinkt hij alleen koffie omdat... Hijneemt een paraplu mee want het regent. 13 Hijneemt een paraplu mee omdat..... Hijloopt snel naar de bushalte want anders komt hij te laat op school. 14 Hijloopt snel naar de bushalte omdat OPDRACHT 4 Lees de tekst. Vervang ‘want’ door ‘omdat’ en gebri zinsconstructie. de correcte In de namiddag gaan Manuel en zijn vrouw weg want ze moeten nog boodschappen doen, In de namiddag gaan Manuel en Hilde weg omdat ze nog boodschappen moeten doen. Hilde gaat groenten kopen want ze wil spaghettisaus maken. 15 Hilde gaat groenten kopen omdat Manuel gaat naar de beenhouwer want hij moet ook nog gehakt kopen. 16 Manuel gaat naar de beenhouwer omdat Dan gaan ze naar huis want ze willen alles samen klaarmaken. 17 Dan gaan ze naar huis omdat ‘Manuel snijdt de groenten want hij kan heel goed koken. 18 Manuel snijdt de groenten omdat. aad a 2 | Zinsconstructie © UitgeverlPelckmans Zo geschreven 1 Ky OPDRACHT 5 Lees de tekst. Vervang ‘want’ door ‘omdat’ en gebruik de correcte zinsconstructie. Tijdens de pauze eet Manuel een koekje want hij heeft thuis niets gegeten, Tijdens de pauze eet Manuel een koekje omdat hij thuis niets gegeten heeft. Na de les is hij heel tevreden want hij heeft veel geleerd! 19 Na de les is hj heel tevreden omdat 20 Hijis wel wat moe omdat Thuis ruikt het lekker want zijn vrouw, Hilde, heeft brood gebakken. 21 Thuis ruikt het lekker omdat..... Manuel heeft opnieuw veel energie want hij heeft lekker gegeten! ) 22 Manuel heeft opnieuw veel energie omdat... OPDRACHT 6 Lees de tekst. Vervang ‘want’ door ‘omdat’ en gebruik de correcte zinsconstructie. Maria gaat naar zee want het is mooi weer. Maria gaat naar zee omdat het mool weer is. Ze drinkt een cola want ze heeft dorst. 2B Ze eet een broodje want ze heeft honger. 24 Ze springt in het water want het is heel warm. 25 Ze is moe want ze heeft veel gezwommen. 26 Ze droogt zich af want ze wil een boek lezen. 7 Ze gaat naar huis want ze moet het eten klaarmaken. 28 © UngeverPelckmans Zo gescveven 1 2 | Zinsconstructie | Tijden Presens (OTT) Het gebruik Je gebruikt het presens om te spreken Mijn broer studeert Nederlands. ~ over vandaag, nu Hijleert Nederlands. ~ over de toekomst Morgen komt ze niet naar de les. ~in het algemeen De Belgen drinken graag bier. ~ over gewoontes Ikdrink's morgens altijd koffie. 2 Devorm van regelmatige verba normale zinsvolgorde werk stam werk werkt stam+t, werk stam u werkt stam+t, werkt hij, zij=ze werkt stam+t werkt | wij=we werken —_[infinitief | werken werken infinitief werken werken infinitief werken spelen i bakken k speel bak jij=je speelt - speel jij bakt bak jij u speelt bakt speelt bakt spelen bakken spelen bakken spelen bakken Let op! + Spelling korte en lange vocalen: Een lange vocaal schrijfje twee keer. spel) Als je in een lang woord één consonant hort na de lange vocal, schrifje de lange vocaal én de consonant één keer. + Een korte vocal schrijf je altijd één keer. (bak) Als je in een lang woord één consonant hoort na de korte vocaal, dan schrijfje de consonant twee keer. (bakken) _@,.. © Untgeveri Pelckmans| Zo geschreven 3. Devorm van onregelmatige verba hebben heb ik hebt - hel 7 Jie hebt u heeft Shi, zij=ze is hebben wij=we zijn hebben zijn - hebben - zijn kunnen zullen mogen kan zal mag wil/wilt kan/kunt zal/zult mag wil/wilt kan/kunt zal/zult mag wil kan zal mag wiewe | willen kunnen zullen mogen jullie willen kunnen zullen mogen i willen kunnen zullen mogen © Uitgeverl Pelckmans |Zogeschreven 1 Lees de tekst en onderstreep het verbum. Markeer het subject. Ik ben Olivier. Mijn vrouw heet Marie. We wonen in Brussel en we hebben twee kinderen, Lima en Hugo. Lima heeft ook al twee kinderen: Cedric en Julie. Lima studeert Nederlands. Cedric en Julie spreken Nederlands en Frans. Lees de tekst en onderstreep het verbum. Markeer het subject. Dit ben ik en dit is mijn man met onze dochter. We hebben vier kinderen maar de oudste drie zijn naar school. De baby is het enige meisje. Ze heeft dus drie broers! Mijn man heeft twee zussen en ik heb geen broers of zussen. Heb jij broers of zussen? 3 | Tiden Gi OPDRACHT3 Lees de tekst en vul het presens van het verbum in. ijk goed naar het subject. 1 zijn + 2 lachen + 3 zijn + 4 zijn « 5 hebben « 6 hebben « 7 hebben + 8 hebben - 9 hebben + 10 hebben + 11 wonen + 12 wonen + 13 wonen + 14 wonen + 15 kennen |k ben Margot en ik ben Sarah. En wie ben jij? Wij (1)... dikke vriendinnen en wij 2). altijd. Wij 2 (3)... 16 jaar. Hoe oud (4)... J? We (5)... allebel 3 " lang haar, maar ik (6)... blond haaren Sarah 4 2 (7)... donkerbruin haar. Ik 8)... blauwe ogenen 5 1B 6 7 8 10 Sarah (9)... bruine ogen. Welke kleur van ogen (10)... jj? We (11)... niet ver van elkaar, tk (12)... Aartselaar en Sarah (13)... naast mij. En waar (14)... jj? We (15)... elkaar al tien jaar. 4 5 OPDRACHT 4 Lees de tekst en vul het presens van het verbum in. Kijk goed naar het subject. jn + 17 wonen + 18 wonen « 19 lezen + 20 zijn + 21 zijn « 22 zijn + 23 willen + 24 spelen + 25 lezen + 26 maken + 27 kunnen Ik ben Cedric en dit is Jonathan. Jonathan (16)... 16 2 mijn grote vriend, Hij(17)... niet ver van mij. 17, 2B. 1k (18)... in Wilrijk en Jonathan in Aartselaar. 18 . 24 Jonathan (19)... altijd boekjes voor mij.Ik (20)... 19 oso 25 om al twee jaar. Jonathan (20)... al bijna 14.Hij 20 26... (22)... heel groot en slim. Ik (23)... later 00k 20-21 eves 27. groot worden, We (24)... dikwijls samen. We (25)... boeken en we (26)... mooie tekeningen. Jonathan (27)... heel goed tekenen! OPDRACHT S Lees de tekst en vul het presens van het verbum Markeer het subject. 28komen + 29wonen + 30spreken - 31 willen + 32gaan + 33hebben + 34zijn + 35moeten + 36hebben + 37 zijn Manuel (28)... uit Portugal. Hij (29)... al vijfjaar 28 3... in Belgié. Hij (30) ... Portugees eneenbeete 29... 34... Nederlands. Nu 31)... hijgoed Nederlands 30 ono 38 cose leren. Daarom (32)... hijelke weekdriekeer 31... 36 naar school. De studenten van zijn klas (33) ... 37 verschillende nationaliteiten. Zijn buurman (34) ...een Chinees. In de klas (35) ... ze altijd Nederlands praten, Manuel (36) ... een heel goeie leraar, maar hij (37) ... wel streng! = «| 3 | Tiden © Utgeveri Pelckmans |Zogeschreven | OPDRACHT6 Lees de tekst en vul het presens van het verbum in. Markeer het subject. 38zijn + 39worden - 40wegen + 41 zijn + 42hebben De walvis (38)... het grootstelevendedier 3g. 4 ter wereld. Hij(39)... tot 33meterlangenhij 39... a2. (40)... 140 ton. Hij (41)... 24keergroterdan 40 een olifant en hij (42)... meer dan 8500 liter bloed! OPDRACHT7 Lees de tekst en vul het presens van het verbum in. Markeer het subject. ‘@3kennen + 44zijn « 45leven + 46hebben + 47zien - 48eten + 49 bijten : (43)... jijde giftigste spin ter wereld? Dat a3 a7 A. 4#h-etarantula, Dezespin 45).inhet_ 44 48 zuiden van Amerika, Zoals alle spinnen (46) 45 49 Tarantula «1.28 acht poten. Op haar buik (47)...jeeen 46 rode viek. Ze (48)... haar mannetje altijd op. Maar ze (49)... alleen als ze bangs, OPDRACHTS. Lees de tekst en vul het presens van het verbum in, Markeer het subject. voelsprieten Bovinden « 51zijn « 52hebben « 53 gebruiken + 54zijn - 55 kennen (60)... jjinsecten leuk of (51)... jeer bang 50 54. van? Alle insecten (52)... drie paarpotenen 52 31 voelsprieten. Die voelsprieten (53)...zeomte 53 55 voelen en te ruiken. Het lieveheersbeestje Lieveheersbeestje (64)... het moviste insect dat ik (55)... OPDRACHT 9 Lees de tekst en vul het presens van het verbum in. Markeer het subject. S6hebben - 57hebben - 58hebben + 59willen + 60begrijpen « 61 zeggen + 62doen + 63zijn (56)... jij een huisdier? Mijn dochter (57)... 56 ... 60 een konijn en mijn nichtjes (58)...eenhond. 57 6 ‘Sommige mensen (59)... een slang als 58 62 huisdier! Dat (60)... ik echt niet! Een slang 59 63 4 (61)... niets en ze (62)... ets. En de meeste - 6 ¢ mensen (63)... erbang van. © Utgevert Pelekmans 20 geschreven 1 3 | Tiden go ERE ete + inter Larissa is Nederlands aan het studeren. Ze heeft morgen exame 1 Het gebruik Je gebruikt ‘aan het + infinitief’ om aan te duiden dat de activiteit op dat moment bezig is. 2 Devorm zijn extra informatie aan het + infinitief ben Nederlands ‘aan het leren, bent een boek aan het lezen. is inde tuin aan het werken, wiswe — [zijn soep aan het eten. jullie zijn naar een film aan het kijken, zij=ze zijn voetbal aan het spelen, Act Wat zijn de mensen aan het doen? Zoek de foto's van deze mensen en zet het nummer van de zin bij de juiste foto. Bi 3 | Tiden © Uitgeverl Plekmans| Zo geschreven 1 1 Mark heeft een nieuw appartement gehuurd. Hij is aan het verhuizen. 2. seen Frank zn pannenkoekenlaan het bakken. Mama is jerig en ze maken een lekker ontbijt klar. Mmmmmmmmmm! 3. Pedro en Maria zijnfeen brieflaan het schriven. Hun dochter woont in Brazilié en ze schrijven haar elke week een lange brief, 4 Mike en Steve zijn broers. Ze ziin|in het parklaan het spelen. 5 Janis net opgestaan. Hijis{ziin gezichtlaan het wassen. Kijk naar de foto's bij Opdracht 1. Zoek de foto's van deze mensen. Zet het nummer van de zin bij de juiste foto. Maak de zinnen complet. Gebruik de woorden uit het kader. ‘aan het ontbijten + aan hetnemen + aanhetafwassen + aanhetschilderen + aan het wassen + aan het afdrogen Petra en Jan zijn{hun slaapkamer| 6 7 Petras ook al op. Zijisfeen douche 8 9 Hilde is de auto] . Hij was heel vuil ‘Mama en Anne zijn samen in de keuken, Mama is en Anne is 10. Het is zaterdag en Chris en Alexandra ziinfsamen met de kinderen Gezellig! Kijk naar de foto's bij Opdracht 1. Zoek de foto's van deze mensen. Zet het nummer van de zin bij de juiste foto. Maak de zinnen compleet met een verbum uit het kader. Vergeet de extra informatie (object, plats, ...) niet! strijken + werken + stofzuigen + nemen + wassen - telefoneren faan de computer] 11. Bruno heeft het druk. Hij 12 Markheeft gescl Hi) 13. Nathalie wil dat het huis proper is Iderd, Nu wil hij gaan eten. Hijis in de badkamer. Ze 14 Anna heeft heel de dag gewerkt. Ze is moe. Ze 15. Roberto is een superman! Hij kan twee dingen tegelijk. Hi voc @N Bij son + Waaaw! © UitgeverPelckmans|Zogescheven 1 3 | Tijden Bi OPDRACHT 4 Kijk naar de foto's en schrijf wat de mensen aan het doen zijn. Markeer het subject, onderstreep de vorm van het verbum ‘zijn’, zet een kader rond de extra informatie (als die er is) en onderstreep ‘aan het + infinitief’ dubbel. 16 Chris en Liuziin [boodschappen] 17 De dokter jaan het doen, 18 Leo 19Wimen Clara... +e Y¢ . ae OPDRACHT S Kijk naar de foto’s en schrijf wat de mensen aan het doen zijn. Markeer het subject, onderstreep de vorm van het verbum ‘zijn’, zet een kader rond de extra informatie (als die er is) en onderstreep ‘aan het + infinitief’ dubbel. 21 Nicholas. 2 Ze 23 Louisa OPDRACHT 6 Kijk naar de foto’s en schrijf wat de mensen aan het doen zijn. Marker het subject, onderstreep de vorm van het verbum ‘zijn’, zet een kader rond de extra informatie (als die er is) en onderstreep ‘aan het + infinitief’ dubbel, 24 Antoaneta 25 Lisa 26 Olivier 27 Eduard... =f Ba 3 | Tijden © Uitgeverl Pelckmans Zo geschreven 1 OPDRACHT 7 ‘Schrijf wat de mensen aan het doen zijn. Antwoord met de constructie ‘aan het + infinitief’. Gebruik de worden uit het kader en zet het verbum ‘zijn’ in de juiste vorm. neardemensenkijken + 28een ticket kopen + 29eenkrantlezen + 30 naarmuziekluisteren + 31 op huntreinwachten + 32eenkopje koffie drinken + 33 informatie vragen André zit op een bank in het station. Hij is naar de mensen aan het kijken. Een man (28)... 28 Een vrouw (28)... = Een kind (30)... 30 ss 7 Vee! mensen (31).. 3 Een paar vriendinnen (32)... 32 ee Een vrouw (33)... cd OPDRACHT 8 Schrijf wat de mensen aan het doen zijn. Antwoord met de constructie ‘aan het + infinitief’. Gebruik de woorden uit het kader en zet het verbum ‘zijn’ in de juiste vorm. 34 fruit verkopen + 35 methaar vriendin praten + 36betalen + 37 een sigaret roken Op de markt zie je altijd veel mensen. 34 Een verkoper (34)... 35 oan = Een meisje (35). 36 " De vrouw met de blauwe jas (36)... 37. - k@7)... OPDRACHT Schrijf wat de mensen aan het doen zijn, Antwoord met de constructie ‘aan het + infinitief’. Gebruik de woorden uit het kader en zet het verbum ‘zijn’ in de juiste vorm. 38 op het strand zonnebaden + 39 eensms'je sturen + 40 inhet water spelen + 41slapen + 42 voetballen ik (38)... 38. en mijn vriendin (39). 39 Haar kinderen (40)... . 40 Een oude man (41)... en 4 twee jongens (42)... . 42 © Utgever Plckmans | Zo gesctreven 1 3 | Tiden Bi Verleden El Perfectum (VIT) 1 Hetgebruik Je gebruikt het perfectum voor iets dat in het verleden (véér het moment van spreken) gebeurd is. 2 Devorm Subject + hebben of zijn + ... + participium (voltooid deelwoord) Infinitief: werken Infinitief: trouwen ‘Stam: werk Stam: trouw subject hebben | participium | subject | zijn participium heb gewerkt ik ben getrouwd hebt gewerkt jisjeu | bent getrouwd heeft gewerkt hijzij=ze is getrouwd wij-we [hebben —_ | gewerkt wij=we getrouwd jullie hebben —_ | gewerkt jullie getrouwd zi-ze [hebben —_| gewerkt getrouwd EESED ®esetmatig participium Ikheb 1 jaar Nederlands gestudeerd. | Het regelmatig participium: ge + stam +-tof -d Let op: de stam = de ik-vorm van het presens iy a Als de laatste letter van de stam een consonants van het word ‘tkofschip>+-+t gekookt, gedanst b Alsde laatste letter van de stam geen consonantis van het woord ‘'thofschip>?+-d gevraagd, gewoond = Bi 3 | Tiiden © UtgeveriPeckmans|Z0 escneven ) © Werkwoorden die beginnen met ‘ge-, ver-, be-, ont, onder krijgen geen ge- in het participium gebruiken > gebruikt onthalen > onthaald verhuizen > verhuisd conderbouwen > onderbouwd betalen > betaald Let op! Als de stam eindigt op -fof op-s, maar in de infinitief staat een -v of een 2, dan telt de-v, voor de regel van’tkofs chip reis. reizen > gereisd lef leven > geleefd OPDRACHT 1 Lees de tekst. Vul het participium van het opgegeven verbum in. Dit is Louisa. Ze heeft vorige zaterdag een drukke dag gehad Dit heeft ze allemaal gedaan: (werken) _‘s Morgens heeft ze in de tuin gewerkt. 1 (poetsen) Dan heeft ze haar ramen gepoetst. 2 (koken) —_Daarna heeft ze soep (1).. 3 (bellen) Ten heeft ze haar vriendin, Clara (2)... 4 (praten) Ze heeft een uur met Clara (3)... 5 snares (leren) Dan heeft ze haar Nederlandse les (4)... (dansen) _ ‘s Avonds heeft ze (5)... op het verjaardagsfeest van haar zus. OPDRACHT 2 Lees de tekst. Vul het participium van het opgegeven verbur Vorig jaar zijn Jamal en Fomiye getrouwd. (maken) Ze hebben er een heel speciaal feest van 6 (6)... .Jamal was heel zenuwachtig! 7 (token) Hi heeft wel 10 sigaretten (7)... voor de 8 ceremonie! Ze hebben een jaarbijFomiye 9 (wonen) haar ouders (8) (lenen) —_ hebben ze geld bij de bank (9). (bouwen) Met dat geld hebben ze nu een huisje (10)... Zes maanden geleden 10 Lees de tekst. Vul het participium van het opgegeven verbum in. (regenen) Het heeft gisteren heel de voormiddag (1M)... 11 a (studeren) ‘s Morgens heb ik Nederlands (12)...ennaar 12 ... (luisteren) muziek (13)....Daarna heb ik een half wur 3. (telefoneren) met mijn vriendin(14)... .Na de middag 14 scheen de zon. Ik ben met mijn man naar 1S (fietsen) het park (15)... en we hebben een uurtje 16 (wandelen) in de zon (16)... © Utgevet Pelchmans| Zo gescheven 1 3 | Tijden ss | Onregelmatig participium Ikheb vanmorgen niet ontbeter | im van onregelmatige verba geslapen, gegeten, gedronken igt meestal op -en. Let op! D van de infinitief wordt in het participium meestal - schrijven *>geschreven biljven > gebleven kijken gekeken Het parti ele verba jum van sepa heeft dezelfde vorm als die van het verbum zonder de prepositie af, in-, aan-, uit, cafwassen > af + gewassen = afgewassen ‘andoen aan + gedaan = aangedaan Het participium zonder ge-. Verba die beginnen met’ge-, ver-, be-, ont-, onder-'krijgen geen ge- in het participium. genezen > genezen verkopen > verkocht begripen > begrepen ontbijten > ontbeten onderzoeken > onderzocht Bij twijfel:kijkin een ‘woordenboek of in de lijst van onregelmatige werkwoorden p.73-74 Lees de tekst. Vul het participium van het opgegeven verbum in. (rijden) —_Vorige zaterdag is Louisa met de autonaar 17 Clara gereden en gisteren is Clara bij 18 wea (ijn) Louisa op bezoek (17)... .Clara is 19... (komen) met de bus (18)... want ze kan geen auto 20. tijden, (bakken) Louisa heeft’s morgens koekjes (19)... (drinken) en ze hebben samen een lekker kopje koffie (20)... © Utgeveri Pelckmans| Zo geschreven OPORACHT 2 Lees de tekst. Vul het parti jum van het opgegeven verbum in. Steffi en Sonja zijn twee vriendinnetjes. (hebben) (eten) (zijn) (kijken) (aandoen) (gaan) (slapen) Gisteren hebben ze een leuke dag gehad! Eerst hebben ze frietjes (21)... en dan ziin ze met oma naar de cinema (22). Ze hebben naar een mooie film (23)... Na de film hebben ze hun pyjama (24)... en zijn ze naar bed (25).... Ze hebben allebei heerlijk (26)... 2 2 23 24 so 26 Lees de tekst. Vul het participium van het opgegeven verbum in, OPDRACHT 4 (hebben) (opstaan) (nemen) (eandoen) (eten) (drinker) (gaan) (nemen) (bezoeken) (geven) Vorig zaterdag heeft Jan een leuke dag (27).. Hij is om zeven uur (28)... .Hij heeft een douche (29)... en daarna heeft hij zijn kleren G0)... Dan heeft hij een boterham met kaas (31). en koffie (32)....Om acht uuris hij te voet naar het station (33)... .Om half negen heeft hij de trein naar Oostende (34).... Daar heeft hij 2ijn 2us, Anna, (35)... ij wont al jaren aan zee en ze was zaterdag jarig. Hij heeft haar een heel origineel cadeautje (36)... Kijk maar wat er in zijn pakje zat. Schattig, hé! 7 28 29 30 3 32 33. 34 35 an 36. Lees de tekst. Vul het participium van het opgegeven verbum in, © Uitgeveri Pelckmans |Z0 geschreven 1 (beginnen) (slapen) (wassen) Nicois slecht gezind. Ziin dag is slecht (37)... Hij heeft te lang (38)... en nu moet hijzich haasten. Hij heeft zich snel (39)... en hij (vertrekken) is zonder ontbijt naar 2iin werk (40).. (ein) (drinken) (vergeten) (spreken) (lachen) Gisterenavond is hij naar een feest (41). en daar heeft hij te veel (42). Op de bus ziet hij dat hij ijn boekentas thuis (43)... heeft. Oh nee! Ook dat nog! Nico heeft heel de dag bijna niet (44). Hij had te veel hoofdpijn. Maar zijn collega’s hebben heel hard methem (45)... Vanavond gaat hij om acht uur slapen! 3 | Tijden 3 | Wanner gebruik je hebben en wanneer gebruik je zijn? 'kben met de bus naar school gereden, Ikheb er Nederlands gestudeerd. 1 Demeeste verba worden vervoegd met hebben, 2 Sommige verba worden alt id vervoegd met zijn. aankomen komen stoppen verjaren beginnen meegaan trouwen vertrekken liven opstaan vallen worden gaan sterven verhuizen ain 3. Verba van mobiliteit (beweging) worden soms met hebben en soms met zijn vervoegd, fietsen, lopen, rijden, varen, vliegen, wandelen, zwemmen > Van plaats A naar plaats B: + zijn |k ben von de school naar huis gewandeld., Jan is met de trein naar Brussel gereden. 9 —_ikheb 2uurin het park gewandeld. Jan heeft nog nooit met een trein gereden. NR Lees de tekst. Onderstreep de persoonsvorm (verbum 1) één keer en het participium (verbum 2) twee keer. Gisteren heeft de zon heel de dag geschenen. Ik ben om half tien naar het te ark gefietst en daar heb ik een uurtje gewandeld, Daarna ben ik terug naar huis gereden, Dan heb ik mijn vriendin gebeld en zij is naar mij gekomen. We hebben gezellig gepraat. Om drie uur is ze vertrokken. = Bi 3 | Tijden © Urtgeverl Pelckmans| Zo geschreven 1

You might also like