Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 4

Zondag gaan wij naar het theater.

Dit weekend ben ik thuisgebleven.


Dit weekend was ik thuis met mijn kinderen.
Dit weekend heb ik gezwommen. / Dit weekend ben ik naar het
zwembad gegaan.
Dit weekend ben ik naar het verjaardagsfeest gegaan.
Dit weekend ben ik naar Turkije gereisd.
Dit weekend heb ik pizza gebakken.

Inversie  in vragen

. /Jij / een geschenk / voor mij / hebt.


? Een geschenk / jij / voor mij / heb

Jij hebt een geschenk voor mij.


Heb jij een geschenk voor mij?

. In Opwijk / Fanny / woont


? Fanny / in Opwijk / woont

Fanny woont in Opwijk.


Woont Fanny in Opwijk?

. / heet / De mama van Izabela / Katarina


? Katarina / heet / de mama van Izabela

De mama van Izabela heet K.


Heet de mama van Izabela Katerina?

het / is /Hoe laat / ?  Hoe laat is het?


Welk / is / van jou / huis / ?  Welk huis is van jou?
van Anna / de geboortedatum / Wanneer / is / ?
 Wanneer is de geboortedatum van Anna?
te laat / jullie /Waarom / komen / ?
 Waarom komen jullie te laat?
Wat / het postnummer / is / van Asse/ ?
 Wat is het postnummer van Asse?
komt/ met de fiets / naar school / Wie / ?
Wie komt naar school met de fiets?
Wie komt met de fiets naar school?
Hoeveel / zijn / in de ZOOM-les / cursisten / ?
Hoeveel cursisten zijn in de ZOOM-les?

Hoeveel + iets: hoeveel studenten, hoeveel boeken, hoeveel


papieren, hoeveel kinderen

+ verbum + subject
Hoeveel studenten zijn er in de ZOOM-les?
Hoeveel boeken heb jij?

Ik ben moe. Ik blijf thuis

 Ik ben moe, dus blijf ik thuis.

Ik drink cola. Ik eet een koekje.

 ik drink cola en ik eet een koekje.

Ik ben ziek. Ik ga werken.

 Ik ben ziek, maar ik ga werken.

’s Nachts kan ik niet slapen want mijn neus is verstopt.

Ik kan niet slapen want ik ben ziek.


Ik kan niet slapen want sinds gisteren ben ik ziek.

Of: normale zin

Ik neem een keeltablet of ik drink thee.


Soms neem ik een keeltablet of soms drink ik thee.
OMDAT
1. Ik heb geen tijd.  omdat ik geen tijd heb.
2. Ik heb geen zin.  omdat ik geen zin heb.
3. Er is een goede film op de tv.  omdat er een goede film op de tv is.
4. Mijn familie komt op bezoek.  omdat mijn familie op bezoek komt.
5. Mijn zus komt op bezoek.  omdat mijn zus op bezoek komt.
6. Ik moet naar de tandarts.  omdat ik naar de tandarts moet.
7. Ik moet naar het OCMW.  omdat ik naar het OCMW moet.
8. Ik heb een afspraak met mijn advocaat.  omdat ik een afspraak met mijn
advocaat heb.
9. Ik moet naar de VDAB.  omdat ik naar de VDAB moet.
10.Ik heb een afspraak bij de tandarts.  omdat ik een afspraak bij de tandarts
heb.
11.Ik moet met mijn zoon naar het ziekenhuis gaan.
 omdat ik met mijn zoon naar het ziekenhuis moet gaan.
12.Ik moet tot 14u werken.
 omdat ik tot 14u moet werken.
13.Ik ga liever naar de cinema.
 omdat ik liever de cinema ga.
14.Mijn zoon is ziek.
 omdat mijn zoon ziek is.
15.Mijn dochter is ziek.
 omdat mijn dochter ziek is.
16.Ik heb geen babysit.
 omdat ik geen babysit heb.
17.Ik heb een gratis filmticket.
 omdat ik een gratis filmticket heb.
18.Ik ga naar een appartement kijken.
 omdat ik naar een appartement ga kijken.
19.Ik ga met vrienden op café.
 omdat ik met vrienden op café ga.
20.Ik ga voor een week op vakantie naar Spanje.
 omdat ik voor een week op vakantie naar S ga.
21.Ik ga naar de fitness.
 omdat ik naar de fitness ga.
22.Ik ga met mijn kinderen zwemmen.
 omdat ik met mijn kinderen ga zwemmen.

23. Ik ga naar een film op tv kijken.


 omdat ik naar een film op tv ga kijken.

Hypotheses maken  over Caroline!

Ik denk dat + katapultzin

Ik denk dat Caroline een computer heeft.


Ik denk dat Caroline in Brussel woont.
Ik denk dat Caroline 1m60 is.
1m52
Wij denken dat Caroline 2 kinderen heeft.
Ik denk dat Caroline lang haar heeft.
Ik denk dat Caroline met de auto naar de school gaat.
Ik denk dat Caroline in Brussel woont.
Wij denken dat Caroline vrolijk en geduldig is.
Ik denk dat Caroline een hond heeft.
Wij denken dat Caroline goed kookt.
Ik denk dat Caroline stipt is.
Ik denk dat Caroline een zus heeft.
Ik denk dat Caroline in een appartement woont.

OMDAT of WANT?
1. Ik ga wat vroeger weg, WANT ik moet nog boodschappen doen.
Ik ga wat vroeger weg OMDAT ik nog boodschappen MOET doen.
2. Ik moet nog naar de Delhaize, OMDAT mijn man tot 19 uur werkt.
3. Jolanta is blij, WANT ze krijgt een baby in januari.
4. Isabela heeft geen kinderen, OMDAT ze nog studeert.
5. Ik ben vandaag met de auto, OMDAT de treinen niet rijden. Het is staking.
6. Tussen Kerstmis en Nieuwjaar is er geen les, OMDAT het vakantie is.
7. De buren zijn boos, WANT onze hond blaft de hele dag.
8. Ik ga naar de markt, WANT ik wil groenten kopen.
9. Ik ga niet mee naar de bioscoop, OMDAT ik geen tijd heb.
10.Marco gaat vroeg slapen, WANT hij is moe.
Marco gaat vroeg slapen OMDAT hij moe is.

You might also like