Les 1 Zinsconstructie Oefeningen Copy

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 3

De zinsconstructie.

Begin de zin met het onderstreepte zinsdeel. De correctie staat op


de volgende pagina.

1) Hij komt morgen niet.


 Morgen komt hij niet.
2) De lessen beginnen om negen uur.
3) lk neem elke dag de trein.
4) Hij werkt in Brussel.
5) Ik doe boodschappen in de stad.
6) We hebben nu geen tijd.
7) Mijn vader komt morgen met de auto naar hier.
8) lk heb vandaag veel te doen.
9) Mijn familie woont in België.
10) Mijn vriendin was gisteren jarig.
11) We leren Nederlands in het AVC.
12) We gaan vanavond met onze vrienden naar de bioscoop.
13) Ze werken normaal tot vijf uur.
14) Ze vertrekken vandaag een beetje vroeger.
15) De school is niet open op zondag.
16) We moeten hem een brief schrijven.
17) Hij heeft lange tijd in Afrika gewoond.
18) Ik vind het een goed idee.
19) De bedienden hebben me alles uitgelegd.
20) Het gezin zal binnenkort verhuizen.
VERBETERING
1) Hij komt morgen niet.
Morgen komt hij niet.

2) De lessen beginnen om negen uur.


Om negen uur beginnen de lessen.

3) lk neem elke dag de trein.


Elke dag neem ik de trein.

4) Hij werkt in Brussel.


In Brussel werkt hij.

5) Ik doe boodschappen in de stad.


Boodschappen doe ik in de stad.

6) We hebben nu geen tijd.


Nu hebben we geen tijd.

7) Mijn vader komt morgen met de auto naar hier.


Morgen komt mijn vader met de auto naar hier.
8) lk heb vandaag veel te doen.
Vandaag heb ik veel te doen.

9) Mijn familie woont in België.


In België woont mijn familie.

10) Mijn vriendin was gisteren jarig.


Gisteren was mijn vriendin jarig.

11) We leren Nederlands in het AVC.


Nederlands leren we in het AVC.

12) We gaan vanavond met onze vrienden naar de bioscoop.


Vanavond gaan we met onze vrienden naar de bioscoop.

13) Ze werken normaal tot vijf uur.


Normaal werken ze tot vijf uur.

14) Ze vertrekken vandaag een beetje vroeger.


Vandaag vertrekken ze een beetje vroeger.

15) De school is niet open op zondag.


Op zondag is de school niet open.

16) We moeten hem een brief schrijven.


Een brief moeten we hem schrijven.
17) Hij heeft lange tijd in Afrika gewoond.
Lange tijd heeft hij in Afrika gewoond.

18) Ik vind het een goed idee.


Een goed idee vind ik het.

19) De bedienden hebben me alles uitgelegd.


Alles hebben de bedienden me uitgelegd.

20) Het gezin zal binnenkort verhuizen.


Binnenkort zal het gezin verhuizen.

You might also like