Professional Documents
Culture Documents
Full download CISSP Guide to Security Essentials 2nd Edition Gregory Solutions Manual all chapter 2024 pdf
Full download CISSP Guide to Security Essentials 2nd Edition Gregory Solutions Manual all chapter 2024 pdf
https://testbankfan.com/product/applied-information-security-a-
hands-on-guide-to-information-security-software-2nd-edition-
boyle-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/guide-to-network-security-
fundamentals-6th-edition-ciampa-test-bank/
https://testbankfan.com/product/guide-to-networking-
essentials-7th-edition-tomsho-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/essentials-of-economics-7th-
edition-gregory-mankiw-solutions-manual/
Wadsworth Guide to Research 2nd Edition Miller-Cochran
Solutions Manual
https://testbankfan.com/product/wadsworth-guide-to-research-2nd-
edition-miller-cochran-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/pocket-guide-to-college-
success-2nd-edition-shushan-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/introduction-to-computer-
security-1st-edition-goodrich-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/essentials-of-economics-7th-
edition-gregory-mankiw-test-bank/
https://testbankfan.com/product/macroeconomics-8th-edition-
gregory-solutions-manual/
CISSP Guide to Security Essentials, 2nd Edition Solutions 6 – 1
Chapter 6 Solutions
Review Questions
a. Criminal and civil laws are published in the United States Code (U.S.C.), and
administrative laws are published in the U.S. Code of Federal Regulations (C.F.R.)
b. Criminal and civil laws are published in the U.S. Code of Federal Regulations (C.F.R.), and
c. Executive and judicial laws are published in the United States Code (U.S.C.), and
legislative laws are published in the U.S. Code of Federal Regulations (C.F.R.)
d. Regulations are published in the United States Code (U.S.C.), and laws are published in the
3. The most appropriate intellectual property protection for the design of a system is:
a. Trade secret
b. Copyright
CISSP Guide to Security Essentials, 2nd Edition Solutions 6 – 2
c. Trademark
d. Patent
4. An organization has invented a new type of semiconductor for use in computers, and wishes to
protect its intellectual property rights in a manner where no other company can know how the
b. Sarbanes-Oxley Act
6. The purpose of debriefing after a security incident includes all of the following EXCEPT:
7. An organization has discovered that an employee has been harvesting credit card information
from its databases and selling them to a criminal organization. The organization should:
8. A computer forensics expert has been asked to collect evidence from an individual’s
workstation. The collection techniques used by the computer forensics expert should include
b. Physical examination
c. Examination of surroundings
d. Collection of fingerprints
9. What factor will motivate a computer forensics specialist to examine a running system instead
hard drive and anticipates that he will be cross-examined in a deposition. What should the
examiner do to ensure that the image he takes of the computer’s hard drive is an exact copy of
a. Reconcile the numbers of files and directories on the original and copied image
b. Perform SHA-1 and MD5 checksums of the original drive and the copied image
d. Make a copy of the hard drive and perform forensics on the original
CISSP Guide to Security Essentials, 2nd Edition Solutions 6 – 4
11. The process of safekeeping and recordkeeping of computer forensics evidence is known as:
a. Chain of custody
b. Chain of evidence
c. Burden of proof
12. The statement that defines principles of behavior for Internet usage is:
13. The statements, “Protect society, the commonwealth, and the infrastructure,” “Act honorably,
honestly, justly, responsibly, and legally,” “Provide diligent and competent service to
principals,” and “Advance and protect the profession” are contained in:
14. A security manager in a government post needs to hire an outside consultant to perform risk
analysis. A relative of the security manager is qualified to perform the work. The security
manager should:
15. The U.S. law that permits a law enforcement agency to conduct a search without a court
order is:
a. PATRIOT Act
Hands-On Projects
Project 6-1
In this project, the student is being asked to research and compare the features and
AccessData Forensic Toolkit, EnCase, ProDiscover, Safeback, and DFF. Students should
consider the suggested features; students may wish to express their opinion on the
Project 6-2
This project directs students to develop a plan for a security incident walkthrough. This
project assumes that an incident response plan exists. Instructors can take two different
courses here: first, the instructor may provide a sample incident response plan; second,
the instructor may direct students to develop an incident walkthrough plan with only a
CISSP Guide to Security Essentials, 2nd Edition Solutions 6 – 6
not meant to test the “ultimate” security incident, but instead a typical incident scenario.
Project 6-3
In this project, students are directed to obtain the Internet Code of Ethics (RFC 1087) and
The questions in this project are suited for written responses or classroom discussion.
Case Projects
In this project, students are directed to develop a security incident response plan for a
hypothetical statewide baking and delivery business with several hundred employees.
Students are free to develop a plan from scratch or obtain a template plan from a well-
known source (such as US-CERT) and adapt it for the company. Either way, students
need to identify the characteristics of this business when developing the incident response
plan. A good group discussion could focus on these considerations, as well as the merits
This project directs students to develop a plan for the protection of intellectual property in
a hypothetical software company. For each type of intellectual property, students are
copyright) is appropriate.
This would be a good topic for classroom discussion. The instructor may also suggest
that “trade secret” may be appropriate for one or more of the types of information—this
company that has had problems in the past. Students are to produce an outline for the
code of conduct (that is, develop the sections of the code, if not the code itself) and also
In this project, students are directed to describe their options and conduct in a situation
where they have been asked to alter a computer security incident report so that the report
will put the client in a better light. Students should describe their options and the merits
of each.
Another random document with
no related content on Scribd:
En later, toen hij werkelijk aan 't zetten toe was: "'t Zal wel een
beetje pijn doen, maar niet schreeuwen, hoor!"
Verschrikkelijke pijn had 't gedaan, Eduard rilde nog als hij er aan
dacht, en heel stijf had hij zijn tanden in zijn lippen gedrukt, en
zonder dat hij 't wilde waren telkens groote tranen in zijn oogen
gekomen; maar geschreeuwd had hij niet; zouden de andere
jongens het dapper van hem vinden, dat hij niet geschreeuwd had?
Och, maar ze hadden niet gevoeld hoeveel pijn het deed, en
natuurlijk hadden ze gezien dat hij huilde! Maar Vader zou hem toch
zeker wel flink gevonden hebben als Vader 't wist; hij had toch ook
zijn best gedaan een moedige jongen te zijn. — Wat was dat ook
weer? Wie had dat gezegd? Wanneer zou dat geweest zijn? Even
was 't, of hij niet meer kon denken, — wat beteekende het dan toch?
En in zijn gedachte herhaalde hij weer de woorden: "Zul je je best
doen een moedige jongen te zijn?" — Nee, 't was niet "een", 't was
iets anders, wát was 't? Eduard voelde weer tranen in zijn oogen
komen, en nog eens probeerde hij te denken — och, wie kon hem
dat nu toch zeggen, wie wist 't dan toch? Nee, hier wisten ze 't niet,
hier wisten ze niks — Vader wist 't, Vader begreep zooiets
[a330] altijd dadelijk — Vader, wat was dat dan toch, van die
moedige jongen?
Eduard deed zijn oogen dicht: ja, daar was Vaders gezicht, daar
was hij ook weer in Vaders kamer, daar begon Vader te praten; —
wat zei Vader? Nu goed luisteren — duidelijk zag hij Vaders lippen
bewegen: "Eddy, zul je je best doen Vaders moedige jongen te zijn?"
Daar was 't! Nu wist hij 't weer: "Zul je je best doen Vaders moedige
jongen te zijn?" — Heel, heel dikwijls was hij niet moedig geweest,
maar dit zou hij dan toch aan Vader kunnen vertellen, dat hij niet
geschreeuwd had toen zijn arm gezet werd; — dat was immers
moedig? Wie had gezegd dat het moedig was? Daarnet zei iemand
dat toch — o ja, de dokter had het gezegd, de dokter had het zélf
verteld aan Tante Lina — "hij heeft zich ferm gehouden, nu hebben
we het ergste gehad!" — 't Ergste was nu voorbij; o, een heerlijk
gevoel was 't geweest, toen hij eindelijk hier in bed lag, toen hij heel
stil, heel rustig kon blijven liggen; — 't had ook nog zoo vreeselijk
lang geduurd voordat hij thuis was, die akelige lange rit in het rijtuig,
waar maar geen eind aan kwam, met de dokter en Hugo, toen hij
maar aldoor zijn oogen dicht gehouden had; en 't was zoo
ongemakkelijk geweest! En toen die drukte hier in huis, ze waren
allemaal zoo geschrikt, en ze hadden toch dadelijk gedacht dat 't erg
was, al was van Merlen ook gaan zeggen dat 't niets beteekende.
[a331] Eduard hoorde beneden een deur open en dicht gaan, toen
volgde een zacht gestommel op de trap — er kwam iemand met licht
naar boven — o, dat was 't nachtlichtje waarover Tante Lina al iets
gezegd had — wie kwam 't nu brengen? Was 't Tante Lina zelf? Nee,
zeker was 't Juf. — Eduard hoorde hoe 't nachtlichtje heel zacht op 't
portaaltje werd neergezet — de juffrouw was straks ook zoo stil naar
boven gekomen, toen de kleintjes naar bed gingen, en bij 't
uitkleeden had hij ze ook bijna niet gehoord; anders maakten ze
altijd zoo'n lawaai, maar zeker waren ze ook geschrikt. Wat zouden
Lineke en Bep wel gezegd hebben, en de kleine jongens? Zouden
Hugo en Piet nog niet naar bed gaan? O nee, 't was pas half negen
... nu niet meer denken, maar slapen; — waar dacht hij daarnet nu
ook weer aan, voordat 't nachtlichtje daar stond — aan 't rijtuig —
nee, dat was toch niet 't laatste — o ja, van Merlen die 't was gaan
zeggen — van Merlen was een leuke jongen, hij was er ook niet bij
geweest toen ze hadden gezegd van dat naar beneden rijden — "ik
durf best, maar ik doe het niet" — o, had hij het ook maar niet
gedaan, had hij maar volgehouden dat hij niet wilde, dát was moedig
geweest, en dat hij gegaan was, was laf! Hij was heelemaal niet
Vaders moedige jongen geweest — had hij toen hij op het punt was
om naar beneden te rijden maar aan Vader gedacht, misschien had
dat hem wel geholpen, misschien had hij 't dan wel niet gedaan! Of
had het vanmorgen [a332] nu maar dadelijk zoo gewaaid, dan waren
ze heelemaal niet gaan fietsen, en dan was er ook niets gebeurd —
nu woei het, heele vlagen waren 't, maar 't was nu te laat — waar
zou de fiets gebleven zijn? Hadden de jongens hem vergeten? Zeker
was hij heelemaal kapot; hij had er nog niet eens aan gedacht om 't
te vragen — straks roepen tegen Hugo en Piet als ze boven
kwamen. Nee, alleen Hugo roepen — als de fiets kapot was moest
hij zoo gauw mogelijk gemaakt worden, — hij kon hem niet missen;
— of ja, nu wel, hij kon nu toch niet rijden — hoe lang zou 't wel
duren? Een dag, twee dagen, drie, vier, vijf, zes .... wat zes? — O ja,
dagen, zes dagen — zou 't zes dagen duren? Wat? 't Maken van de
fiets? Of 't in bed liggen? Wat zei de dokter? Hoeveel dagen? Zes
dagen, zeven dagen, acht, negen, tien ....
Weer loeide een windvlaag langs 't raam, en weer flikkerde 't
lichtje. Nu stormde 't dan toch wel —zoo angstig hard was 't aldoor
— en wat zou 't op zee vreeselijk weer zijn! Eens was hij op een
stormachtigen dag aan 't strand geweest met Vader; hooge golven
met groote witte schuimkoppen, en daarboven die heel donkere,
zwarte lucht — maar dat was nog overdag geweest, nu was 't
midden in den nacht, nu was 't heelemaal pikdonker, niets zou je
zien, alleen zou je 't hooren, 't slaan van de golven en 't geloei van
den wind — en midden op zee was Vader, heel ver weg was 't schip
nog, midden in den storm — zou Vader ook de golven tegen 't schip
hooren slaan en zou Vader ook 't gieren van den wind hooren? Zou
Vader ook wakker zijn, en nu, op 't oogenblik, aan hem denken?
Zeker zou Vader denken dat hij kalm sliep, en Vader zou zelfs
heelemaal niet vermoeden hoe hij hier wakker lag, met een
gebroken arm! Wat zou Vader 't akelig vinden als Vader weer thuis
kwam — natuurlijk zou [a334] Vader denken dat hij zijn jongen al
aan 't station zou vinden; — maar Vader zou hem niet zien, en dan
zou Vader hier komen en hooren dat hij ziek was, en dan zou Vader
dadelijk naar boven gaan — wat kráákte daar op de tráp? —
Dat was zijn straf, dat Vader hem zóó zou moeten vinden, met zijn
gebroken arm, en 't was allemaal zijn eigen schuld — dat had de
dokter ook nog gezegd: "Eigen schuld natuurlijk, dat malle woeste
rijden ook, en dan zoo'n gevaarlijke helling! 't Is nog wonder dat het
zoo is afgeloopen!" — O, hij had best dood kunnen zijn; — wat
zouden ze hier dan wel gezegd hebben, als hij eens echt dood was?
Zou 't ze veel kunnen schelen? Een heel klein beetje misschien? —
Och, ze zouden 't morgen alweer vergeten zijn — alleen Vader niet,
arme Vader! Heel ver weg, midden op zee, was Vader —
O, hij kon Vader niet missen, evenmin als Vader hem, waarom was
Vader toch weggegaan? — En als Vader nu terug kwam vond hij zijn
jongen met een gebroken arm — en dat was zijn eigen schuld, zijn
eigen onvoorzichtigheid; — hoe had Vader 't ook weer gezegd toen
Vader wegging: "Pepi, zul je maken dat ik een vroolijke, gezonde
jongen terug-[a335] vind?" En toch was hij niet voorzichtig geweest,
en als hij nu dood was .... "Nee, hij is niet dood, kijk maar, hij
beweegt zijn been!" — dat had een van de jongens gezegd, maar 't
was net of hij 't Linekes stem hoorde herhalen — hoe kon dat nu?
Zijn nichtje was er toch niet bij geweest? Waar kwam Lineke nu
opeens vandaan? Lineke had er niets mee te maken, en Bep ook
niet — "Nee, hij is niet dood" — wie was niet dood? — Nee, hij was
zelf niet dood, als je dood was kon je je niet meer bewegen, dan was
je koud en stijf, zooals — zooals 't kleine vogeltje — daar was 't, 't
kleine vogeltje, dat ze in het bosch gevonden hadden, dat hij
voorzichtig opgenomen had — "nee, 't is niet dood," zei Lineke, "kijk
maar, 't beweegt zijn pootje ...." Dat was het! — Arm klein vogeltje, 't
was toch gestorven, ver van zijn warme nestje, alleen ... En zonder
ophouden gleden Eduards tranen in 't kussen — "Vader, Vader, kom
toch gauw!"
"Hugo!" riep Eduard, en hij schrikte van zijn eigen stem, vreemd
klonk 't door 't stille huis — maar niemand antwoordde ....
Ingespannen bleef Eduard luisteren: zeker had hij niet hard genoeg
geroepen, want alles bleef stil — alleen een zacht, zagend geluid
drong tot hem door; hoe kwam dat nu weer? — Ineens vond hij de
oplossing van 't raadselachtige gezaag — 't was 't snurken van Piet,
dat was altijd zoo hard en de muur tusschen de kamers in was niet
heel dik. —
Hoe kwam 't nu opeens weer dat hij met zijn hoofd aan 't
voeteneind lag? Hij had zich toch niet omgedraaid? Wat was alles
toch raar vannacht! Waar was de muur nu? Nee, daar niet —
voorzichtig voelend stak Eduard zijn hand uit — daar? Maar dat was
de verkeerde kant — o, wacht, dan lag hij toch goed, dan was 't
maar verbeelding geweest daarnet ... [a338] Nu aan iets anders
denken; wat had hij vanavond ook weer willen doen? O ja, een brief
aan Vader schrijven — dat had hij nu nog niet eens gedaan, en
morgen moest de brief uiterlijk weg.
Er moest toch een brief naar Vader toe, hij wilde Vader toch
vertellen dat hij zijn arm gebroken had, en dan vragen of Vader zoo
gauw mogelijk thuis kwam — en Beppie zou 't schrijven, ze kon
alleen maar drukletters maken, maar dan zou hij wel voorzeggen wat
ze zetten moest — aan de anderen wilde hij 't toch niet vragen. —
Eduard wreef met zijn hand in zijn oogen. "Zoo laat al?" vroeg hij
verbaasd.
"Ja, zoo laat al!" lachte Tante Lina, "je hebt het er zeker maar eens
van genomen, he? Ik ben vannacht ook nog eens naar je komen
kijken, om een uur of twee, maar je sliep zoo lekker!"
Eduard gaf geen antwoord; om twee uur was hij dan zeker juist niet
wakker geweest. — En stil bleef hij er naar liggen kijken hoe Tante
Lina aan 't opruimen ging en water in de kom schonk.
Over opstaan zei Tante Lina niets, en Eduard begon er ook niet
over. Hij had er nu heelemaal geen zin meer in, hij had hoofdpijn, en
verder voelde hij zich ook nog niks lekker. —
"Nee dank je, ik kan 't best alleen, hoor!" zei Eduard, maar pas toen
Piet al lang weer beneden was stak hij den eersten hap in zijn mond.
Een halve boterham at hij op, toen had hij er genoeg van; die gelei
smaakte ook al zoo vervelend.
Eduard was blij toen Bep een poosje later boven kwam. "Hoe is 't
met je, Eetje?" vroeg ze, en met groote oogen keek ze naar 't witte
verband om den gebroken arm.
Voorzichtig, zonder morsen, gaf Beppie 't glas melk aan en haastig
dronk Eduard 't leeg. "Wil je wat voor me doen, Bep?" vroeg hij toen,
zijn mond aan zijn mouw afvegend.
"Da's niks, je kunt de letters toch wel maken, en dan zal ik 't je
verder wel voorzeggen."
"Goed," zei Beppie, en Eduard wees haar waar ze papier en een
potlood vandaan moest halen; toen sjouwde ze een paar
voetkussens aan en ging op den rand van 't bed zitten. "Wat moet ik
nu schrijven?" vroeg ze.
"Wat staat daar?" vroeg Bep, 't papier nog eens nieuwsgierig
bekijkend.
[a344]
XIX.
Stil lag Eduard voor zich uit te kijken.
't Raam stond open, en een zachte, warme zomerlucht kwam naar
binnen.
't Was nu al bijna een week geleden, dat hij zijn arm gebroken had,
en nog altijd lag hij hier in bed, en 't werd zoo vreeselijk vervelend!
Och, ze kwamen allemaal wel dikwijls boven om even een praatje te
maken, maar 't grootste deel van den dag waren ze naar school —
eergisteren niet, toen was 't Zondag, en toen had hij bijna aldoor
gezelschap gehad, maar gisteren was 't zoo echt vervelend
geweest, en vandaag begon 't alweer net zoo — na 't ontbijt waren
Bep en Broertje nog even bij hem geweest, maar al gauw was Juf ze
komen halen om met ze te gaan wandelen nu 't zulk mooi weer was,
en daarna had hij niemand meer boven gezien — hij mocht wel
lezen, en naast hem op 't tafeltje lag ook wel een boek, maar 't ging
zoo lastig, met dien eenen arm, en hij gaf ook nooit zoo heel veel om
lezen — en nog altijd was [a347] Vader niet thuis — al van Zondag
af had hij 't gedacht: misschien is de boot wel heel vroeg, misschien
komt Vader vandaag wel — maar Vader was niet gekomen —
Daar werd beneden gescheld; 't klingelde door 't heele huis;
misschien was het Vader — och nee, er werd 's morgens immers
altijd zoo dikwijls gebeld, de slager, en de groenteboer — maar
misschien was het de dokter wel, die zou vandaag nu toch zeker wel
weer eens komen! En misschien vertelde de dokter dan wel dat hij
op mocht staan! 't Was niet om zijn arm, dat hij nog in bed moest
blijven, maar de dokter had gezegd dat er van opstaan nog geen
sprake kon zijn zoolang de koorts niet heelemaal wegbleef — en
gisteren had hij bijna geen koorts gehad.
Nee, 't was de dokter niet, anders was hij nu al lang boven
geweest. — En Vader was 't ook niet, die zou ook wel dadelijk bij
hem gekomen zijn! — Maar Vader kwam nu toch gauw thuis, ieder
oogenblik kon Vader thuiskomen, 't was de derde Juni vandaag, en
de vier maanden waren om. Waren ze nu eigenlijk gauw omgegaan
of niet? Eduard wist 't niet. Soms was 't hem wel eens meegevallen,
dat er al zeven, of acht, of negen weken voorbij waren, maar
meestal toch had het akelig, vreeselijk akelig lang geduurd. — 't Was
immers ook nog midden in den winter toen Vader wegging, en nu
was 't heelemaal zomer, 't was warm en de zon scheen [a348] en de
boomen zagen er zoo prachtig groen uit! — Hoe laat was 't nu?
Eduard haalde zijn horloge onder 't kussen vandaan; tien minuten
voor twaalf; nee, dan kwam de dokter niet meer vanmorgen, de
anderen zouden wel haast uit school komen, Lineke en Tommy en
Hugo en Piet. — Even dacht Eduard er aan hoe 't op school altijd
was, als om twaalf uur de bel ging; de drukte in de klas, 't
geschreeuw en 't gestamp in de vestibule, 't harde gehol van de
jongens om maar zoo gauw mogelijk weg te komen, — en dan 't
vervelende gevoel als je school moest blijven en je alleen in die
leege, stille klas zat; met je tweeën was 't lang zoo erg niet, dan had
je nog wel eens pret, maar in je eentje was 't echt lam, en dan begon
die vervelende Snijders altijd te zaniken over dat malle
toelatingsexamen. —
Natuurlijk zou hij nu wel weer een heeleboel achter raken bij de
andere jongens. Wie weet hoe lang 't nog wel duurde voor hij weer
naar school mocht, en als hij nu weer terug kwam zouden de
sommen zeker nog wel weer slechter gaan dan vroeger. — Maar
dan was Vader ook weer terug, en dan zou Vader hem wel helpen,
als hij nu eerst maar aan Vader verteld had hoe ellendig 't rekenen
tegenwoordig ging en van die slechte cijfers! — Eduard duwde de
deken een eind van zich af; hij had 't zoo verschrikkelijk warm!
Daar werd weer gebeld. Was Vader daar? Eduard luisterde, bang
om zich te bewegen en een van de [a349] geluiden beneden te
missen. "Dag Maatje!" ving hij op; 't waren Bep en Broertje, met de
juffrouw, en even later drongen ook Tommy's bekende hooge kreten
met de lange uithalen tot hem door. — Waarom kwamen ze nu toch
niet een van allen boven? Niemand dacht er aan dat hij hier alleen
lag, en dat hij al de heele morgen alleen geweest was; allemaal
hadden ze hem vergeten! —
"Ik zal ze hier bij je zetten," zei Lineke, "dan heb je er den heelen
middag plezier van!" en toen haalde ze de karaf van de waschtafel
om den tak daarin te steken; een glas was niet groot genoeg.
Met een groot blad met boterhammen kwam Tommy naar boven
geschuifeld.
"Ja, zooiets," zei Tommy, "of misschien een klein beetje minder!" —
"Wil je eens uit het raam kijken wie er gescheld heeft?" vroeg
Eduard, die bij iedere bel ongeduldiger werd.
Tommy stak zijn hoofd naar buiten. "'t Is die jongen van Meertens!"
zei hij, "en Keetje heeft hem binnengelaten."
"O, leuk! laat hij gauw boven komen!" riep Eduard, "vraag aan
Tante of hij nu alsjeblieft eindelijk eens bij mij mag, anders is hij weg,
en ik moet hem noodig wat vragen ook!"
Zijn haast maakte indruk op Tommy, en de kleine jongen holde
naar beneden.
Dat "noodig" had er wel af kunnen blijven, bedacht Eduard, maar 't
was ook zoo leuk om eens over school en zoo te praten, en tot nu
toe waren Theo en Meertens en van Merlen, die ook eens was
komen vragen of hij bij hem mocht, allemaal weggestuurd, omdat er
geen bezoek mocht komen zoolang hij nog koorts had. Maar nu zou
't toch zeker wel mogen, hij was immers bijna beter! —
"Zooals je ziet!" zei Eduard, en op den stoel bij 't voeteneind van
zijn bed wijzend, "ga zitten!"
"Zoodra 'k van die vervelende knul van 'n dokter m'n bed uit mag!"
"Nou, sloom natuurlijk! Je boft dat je er niet bent; Snijders doet niks
als ons benauwd maken voor dat halve gare toelatingsexamen en
geeft hoopen huiswerk!"
"Prettig!"
"Ja, dat snap je!" zei Meertens, de kamer rondkijkend. — "Je Tante
wou me eerst niet naar boven laten gaan, maar toen kwam dat
kleine jong met die boodschap van je beneden en toen mocht ik,
even, zei ze. Wat had je voor interessants te vragen?"
"Ik? Nou, niks, ik wou eens wat anders hooren, je moet niet denken
dat ik hier voor m'n plezier den heelen dag in m'n eentje lig!"
Even schrikte Eduard. Als mijnheer Snijders dat tegen álle jongens
zei, wat moest hij dan wel tegen hém zeggen! Hij was in den laatsten
tijd tóch bepaald al een van de minsten, en dan nog die weken dat
hij ziek was er bij —
"Zeg Meertens!"
"Nou?"
"Nou, dat hoop ik wel," zei Meertens, "'k zou 't nogal lam vinden als
ik zakte."
"Nou ja, doe nou niet flauw, geloof je dat ik zakken zal?"
"Ik zeg immers al dat ik 't niet weet!" herhaalde Meertens, "je kunt
soms wel nogal uilig doen tegenwoordig, maar misschien bof je bij 't
examen wel!"
Eduard had dolle pret om 't verhaal en probeerde dadelijk 'n gezicht
te trekken zooals Groeneveld gezet moest hebben. Die kon zoo echt
onnoozel kijken. —
"Nou, zeg, 'k smeer 'm," zei Meertens eindelijk, en zich uitrekkend:
"eerste uur misselijke aardrijkskunde!"
"'k Geef 't je cadeau!" bood Meertens aan; "kom, ik ga weer eens
naar school kuieren," en Eduard een klap op zijn uitgestoken hand
gevend: "ik kom nog wel eens!"
"Da's goed," zei Eduard, en toen Meertens al bij de deur was: "Doe
je 't heusch?"
"Ja zeker."
Eduard ging met zijn gezicht naar den muur liggen en deed zijn
oogen dicht.
"Misschien bof je wel!" had Meertens gezegd, en zeker had hij dus
ook niet gedacht dat Eduards kans om er door te komen heel groot
was; o, 't zou vreeselijk zijn als hij zakte, misschien zou mijnheer van
Eerde wel vinden dat hij heelemaal geen examen [a357] mocht
doen, en wat zou Vader dan wel zeggen! Had hij maar aan Meertens
gevraagd om zijn boeken mee te brengen! — Was hij nu heusch zoo
vreeselijk stom? Was hij nu heusch zooveel dommer dan de andere
jongens? En opeens was 't weer of hij mijnheer Snijders hoorde
zeggen: "'t Is niets dan luiheid, je kunt best als je maar wilt!" — Ja,
lui, dat was hij geweest! Nooit had hij zijn werk goed afgemaakt in de
laatste vier maanden, en iederen morgen was hij naar school
gegaan met halfgeleerde lessen — en de taak, die mijnheer Snijders
hem voor de Paaschvacantie gegeven had, was ook al niet
afgeweest, en het gedeelte, dat hij wél gemaakt had, zag er slordig
uit, en was vol fouten — en dat moest hij nu allemaal aan Vader
vertellen; — wat zou Vader wel zeggen!
Piet kwam nog even boven voor hij naar school ging. Eduard keek
om toen hij de deur hoorde opengaan, maar dadelijk draaide hij zijn
gezicht weer naar den muur.
"Da's niet veel!" — en toen Eduard niets zei: "Nou, je kunt toch wel
antwoord geven!"
"Je vraagt me niks," zei Eduard met zijn oogen dicht, en Piet, die
zoo'n conversatie ál te gezellig vond, liep fluitend naar beneden. —
[a358] Nee, 't kon hem nu allemaal niks meer schelen, alles was
ook even lam, dat lange in bed liggen hier, en dat ellendige examen,
en Vader kwam maar niet thuis ... En stil bleef hij liggen soezen, uit
verveling de streepjes in 't behang tellend, en dan deed hij zijn
oogen weer dicht omdat ze zoo moe werden van het kijken naar die
warrelende figuurtjes. —
Opeens schrikte hij weer op. Daar werd gebeld! 't Was niet heel
hard, maar toch had hij het duidelijk gehoord — zou Vader daar zijn?
En weer bleef hij luisteren, half overeind, aldoor naar de deur
kijkend — wat duurde 't weer lang! Daar kwam iemand naar boven,
— nee, met hun tweeën kwamen ze naar boven, Eduard kon het
hooren aan de voetstappen, en ook hoorde hij ze praten — een lage
mannenstem — Vader! — Wat liepen ze langzaam! Nu antwoordde
Tante Lina, — vervelend dat die nu mee naar boven kwam, ze kon
toch wel begrijpen — wild bonsde het in Eduards hoofd en een
schok ging door hem heen toen de deurknop werd omgedraaid —
"Hoe is 't met onzen held?" vroeg de dokter vroolijk, maar Eduard
kon er niets aan doen dat zijn lip [a359] trilde bij het "Goed dokter,"
en dat er tranen in zijn oogen kwamen. De dokter zag het wel, maar
hij zei niets en begon naar het verband te kijken, alleen toen Tante
Lina even later naar beneden gegaan was om nieuw linnen te halen
keek hij Eduard aan en vroeg vriendelijk: "Wat scheelt mijn
patientje?"
"'t Duurt allemaal zoo vreeselijk lang!" snikte Eduard opeens, maar
de dokter liet hem niet verder praten: "Niet huilen, niet huilen!" zei
hij, "kom, je moet je dapper houden, tot nu toe ben je aldoor zoo'n
flinke jongen geweest! — Kijk, ik had je juist willen vertellen dat je
morgen eens mocht probeeren om op te staan, heb je daar zin in?"
Hoe dom ook om daarnet te denken dat Vader naar boven kwam;
Vaders stem leek immers niets op de stem van den dokter! Och,
maar wanneer zou Vader nu toch ook eindelijk komen! — Met een
zucht draaide Eduard zich weer naar den muur toe. Maar weer
figuurtjes tellen, misschien viel hij dan wel in slaap, daarnet sliep hij
ook bijna toen die dokter opeens kwam ....
Hoe Iaat was 't nu? Eduard keek op zijn horloge; 'n minuut of zeven
voor vier; een uur zoowat had hij geslapen. Nu kwamen straks de
anderen weer uit school, en dan gingen ze zeker in den tuin spelen
of misschien kwamen ze ook wel boven, maar 't kon Eduard niks
schelen, ze mochten weg blijven ook, hij had nou toch geen zin om
naar die vervelende verhalen van ze te luisteren. —
Daar kwam er al weer eentje naar boven, nou kreeg hij zeker weer
zoo'n glas melk met een ei, akelig flauw goed; dan was 't altijd maar
't best om je slapend te houden; als je wakker was moest je 't nog
dadelijk opdrinken ook!