Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 24

Machines And Mechanisms Applied

Kinematic Analysis 4th Edition Myszka


Solutions Manual
Go to download the full and correct content document:
https://testbankfan.com/product/machines-and-mechanisms-applied-kinematic-analys
is-4th-edition-myszka-solutions-manual/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

Mechanisms and Machines Kinematics Dynamics and


Synthesis 1st Edition Stanisic Solutions Manual

https://testbankfan.com/product/mechanisms-and-machines-
kinematics-dynamics-and-synthesis-1st-edition-stanisic-solutions-
manual/

Mechanisms and Machines Kinematics Dynamics and


Synthesis SI Edition 1st Edition Stanisic Solutions
Manual

https://testbankfan.com/product/mechanisms-and-machines-
kinematics-dynamics-and-synthesis-si-edition-1st-edition-
stanisic-solutions-manual/

Electrical Transformers and Rotating Machines 4th


Edition Herman Solutions Manual

https://testbankfan.com/product/electrical-transformers-and-
rotating-machines-4th-edition-herman-solutions-manual/

Applied Circuit Analysis 1st Edition Sadiku Solutions


Manual

https://testbankfan.com/product/applied-circuit-analysis-1st-
edition-sadiku-solutions-manual/
Applied Multivariate Statistical Analysis 6th Edition
Johnson Solutions Manual

https://testbankfan.com/product/applied-multivariate-statistical-
analysis-6th-edition-johnson-solutions-manual/

Electrical Transformers and Rotating Machines 4th


Edition Herman Test Bank

https://testbankfan.com/product/electrical-transformers-and-
rotating-machines-4th-edition-herman-test-bank/

Data Analysis with SPSS A First Course in Applied


Statistics 4th Edition Sweet Solutions Manual

https://testbankfan.com/product/data-analysis-with-spss-a-first-
course-in-applied-statistics-4th-edition-sweet-solutions-manual/

Kinematics And Dynamics Of Machines 3rd Edition Sadler


Solutions Manual

https://testbankfan.com/product/kinematics-and-dynamics-of-
machines-3rd-edition-sadler-solutions-manual/

Organic Chemistry Principles and Mechanisms 2nd Edition


Karty Solutions Manual

https://testbankfan.com/product/organic-chemistry-principles-and-
mechanisms-2nd-edition-karty-solutions-manual/
Another random document with
no related content on Scribd:
Welcker met veel zorg uitgewerkt. ↑
4 Ecker en Welcker, ibid., blz. 352, 355; Vogt, „Lectures on Man”, Eng. vertaling,
blz. 81. ↑
5 Schaaffhausen, „Anthropolog. Review”, ibid., blz. 429. ↑
6 Pruner-Bey, omtrent negerkinderen, aangehaald door Vogt, „Lectures on Man”,
Eng. vert., 1864, blz. 189; voor verdere feiten omtrent negerkinderen,
aangehaald, van Winterbottom en Camper, zie Lawrence, „Lectures on Physiology”
enz., 1862, blz. 451. Omtrent de kinderen der Guarani’s, zie Rengger,
„Säugethiere” enz., blz. 3. Omtrent de Australiërs, Waitz, „Introduct. to
Anthropology”, Eng. vert., 1863, blz. 99 ↑
7 Rengger, „Säugethiere” enz., 1830, blz. 49. ↑
8 Zooals bij Macacus cynomolgus (Desmarest, „Mammalogie”, blz. 65) en bij
Hylobates agilis (Geoffroy St. Hilaire en F. Cuvier, „Hist. Nat. des Mamm.”, 1824,
tome I, blz. 2). ↑
9 „Anthropological Review”, Oct. 1868, blz. 253. ↑
10 De heer Blyth meldt mij, dat hij nooit meer dan één voorbeeld heeft gezien, dat
de baard, bakkebaarden enz. bij een aap in den ouderdom grijs werden, zooals
bij ons zoo algemeen het geval is. Dit gebeurde echter bij een ouden en gevangen
gehouden Macacus cynomolgus wiens knevels „opmerkelijk lang en menschelijk”
waren. Over het geheel geleek deze aap op lachwekkende wijze op een van de
regeerende vorsten van Europa, naar wien hij algemeen werd genoemd. Bij
sommige menschenrassen wordt het hoofdhaar nauwelijks ooit grijs; zoo heeft de
heer D. Forbes, naar hij mij meldt, daarvan nooit een voorbeeld gezien bij de
Aymara’s en Quichua’s van Zuid-Amerika. ↑
11 Dit is het geval met de wijfjes van onderscheidene soorten van Gibbons
(Hylobates), zie Geoffroy St. Hilaire en F. Cuvier, „Hist Nat. des Mamm.”, tome I.
Zie ook omtrent H. Lar, „Penny Encyclopedia”, vol. II, blz. 149, 150. ↑
12 De resultaten werden door Dr. Weisbach afgeleid uit de door Dr. Scherzer en Dr.
Schwarz gedane metingen, zie „Reise der Novara: Anthropolog. Theil”, 1867,
blz. 216, 231, 234, 236, 239, 269. ↑
13 „Voyage to St. Kilda” (3rd. edit, 1753), blz. 27. ↑
14 Sir J. E. Tennent, „Ceylon”, vol. II, 1859, blz. 107. ↑
15 Quatrefages, „Revue des Cours Scientifiques”, 29 Aug. 1868, blz. 630; Vogt,
„Lectures on Man”, Eng. vert., blz. 127. ↑
16 Over de baarden van de negers, Vogt, „Lectures” enz., ibid., blz. 127; Waitz,
„Introduct. to Anthropology”, Eng. vert., 1863, vol. I, blz. 96. Het is opmerkelijk,
dat in de Vereenigde Staten („Investigations in Military and [317]Anthropological
Statistics of American Soldiers”, 1869, blz. 569), de zuivere negers en hun gekruist
kroost bijna even harige lichamen schijnen te hebben als die van Europeanen. ↑
17 Wallace, „The Malay Arch.”, vol. II, 1869, blz. 178. ↑
18 Dr. J. Barnard Davis over Oceanische rassen, in „Anthropolog. Review”, April,
1870, blz. 185, 191. ↑
19Catlin, „North American Indians”, 3rd. edit., 1842, vol. II, blz. 227. Over de
Guarani’s, zie Azara, „Voyages dans l’Amérique Mérid.”, tome II, 1809, blz. 58;
ook Rengger, „Säugethiere von Paraguay”, blz. 3. ↑
20Prof. en Mevrouw Agassiz („Journey in Brazil”, blz. 530) merken op, dat de
seksen van de Amerikaansche Indianen minder verschillen dan die van de
negers en van de hoogere rassen. Zie ook Rengger, ibid., blz. 3, over de
Guarani’s. ↑
21 Rütimeyer, „Die Grenzen der Thierwelt; eine Betrachtung zu Darwin’s Lehre”,
1868, blz. 54. ↑
22 „A Journey from Prince of Wales Fort”, 8vo. ed., Dublin, 1796, blz. 104. Sir J.
Lubbock („Origin of Civilisation”, 1870, blz. 69) deelt andere soortgelijke gevallen
in Noord-Amerika mede. Omtrent de Guana’s van Zuid-Amerika, zie Azara,
„Voyages”, enz. tome II, blz. 94. ↑
23 Over het vechten der mannelijke gorilla’s, zie Dr. Savage in „Boston Journal of
Nat. Hist.”, vol. V, 1847, blz. 423. Omtrent Presbytis entellus, zie het „Indian
Field”, 1859, blz. 146. ↑
24J. Stuart Mill merkt op („The Subjection of Women”, 1869, blz. 122): „De dingen
waarin de man de vrouw het meest overtreft, zijn die welke het meeste
hoofdbreken en lang hameren op enkele gedachten vereischen.” Wat is dit anders
dan geestkracht en volharding? ↑
25 Een opmerking van Vogt heeft op dit onderwerp betrekking; hij zegt: „het is een
opmerkelijk feit, dat het verschil tusschen de seksen, met betrekking tot de
schedelholte, toeneemt met de ontwikkeling van het ras, zoodat de mannelijke
Europeeër de vrouwelijke daarin veel meer overtreft dan de negerin. Welcker heeft
deze stelling van Huschke door zijn metingen van [324]negerschedels en Duitsche
schedels bevestigd.” Vogt geeft echter toe („Lectures on Man”, Eng. vert., 1864, blz.
81), dat er meer waarnemingen omtrent dit punt worden vereischt. ↑
26 Owen, „Anatomy of Vertebrates”, vol. III, blz. 603. ↑
27 „Journal of the Anthropolog. Soc.”, 1869, blz. LVII, LXVI. ↑
28 Dr. Scudder, „Notes on Stridulation”, in „Proc. Boston Soc. of Nat. Hist.”, vol. XI,
April 1868. ↑
29 Medegedeeld in W. C. L. Martin’s „General Introduc. to Nat. Hist. of Mamm.
Animals”, 1841, blz. 432; Owen, „Anatomy of Vertebrates”, vol. III, blz. 600. ↑
30 Helmholtz, „Théorie Phys. de la Musique”, 1868, blz. 187. ↑
31 De heer R. Brown, in „Proc. Zool. Soc”, 1868, blz. 410. ↑ a b
32„Journal of Anthropolog. Soc.” Oct. 1870, blz. CLV. Zie ook de verschillende
latere hoofdstukken in Sir Lubbock’s „Prehistoric Times”, die een uitnemende
beschrijving van de gewoonten van wilden bevatten. ↑
33 Sedert dit hoofdstuk is afgedrukt, heb ik een hoogst belangrijk artikel gelezen
van den heer Chauncey Wright („North Amer. Review”, Oct. 1870, blz. 293), die
bij de bespreking van bovenstaand onderwerp opmerkt: „Er zijn vele gevolgen der
laatste wetten of overeenstemmingen der natuur, door welke de verkrijging van een
nuttig vermogen vele daaruit voortvloeiende voordeelen en ook beperkende
nadeelen, zoowel feitelijk als mogelijk, met zich zal brengen, welke het
nuttigheidsbeginsel niet in den kring zijner werking kan hebben begrepen.” Dit
beginsel heeft een belangrijke strekking, gelijk ik in het tweede hoofdstuk van dit
werk, over de verkrijging door den mensch van sommige zijner geestelijke
kenmerken, heb trachten aan te toonen. ↑
34 Zie de zeer belangwekkende bespreking van den Oorsprong en de de Werking
der Muziek, door den heer Herbert Spencer in zijn verzameling van „Essays”,
1858, blz. 359. De heer Spencer komt tot een juist tegenovergesteld besluit als
waartoe ik ben gekomen. Hij besluit, dat de maten die in een aandoenlijke rede
(„emotional speech”) worden gebruikt, den grondslag uitmaken, waaruit zich de
muziek heeft ontwikkeld; terwijl ik besluit, dat muzikale tonen en rhythmus het eerst
door de mannelijke of vrouwelijke voorouders van den mensch werden verkregen
om daardoor de tegenovergestelde sekse te bekoren. Zoo werden muzikale tonen
vast verbonden met eenige van de sterkste hartstochten welke een dier in staat is
te gevoelen en worden bij gevolg instinktmatig of door verbinding van denkbeelden
(„association”) gebruikt, wanneer sterke gemoedsaandoeningen in woorden worden
uitgedrukt. De heer Spencer geeft volstrekt geen voldoende verklaring, en ook ik
kan dit niet, waarom hooge of diepe tonen, zoowel bij den mensch als bij de lagere
dieren, worden gebruikt om zekere gemoedsaandoeningen uit te drukken. De heer
Spencer geeft ook een belangwekkende beschouwing over de betrekkingen
tusschen dichtkunst, voordracht en zang. ↑
35 Rengger, „Säugethiere von Paraguay”, blz. 49. ↑
36 Ik vind in Lord Monboddo’s „Origin of Language”, vol. I (1774), blz. 469, dat Dr.
Blacklock eveneens dacht: „dat de eerste taal onder de menschen muziek was,
en dat, vóór onze denkbeelden werden uitgedrukt door gearticuleerde klanken, zij
werden medegedeeld door tonen, verschillende al naar de onderscheidene graden
van hoogte en laagte.” ↑
37 Zie een belangrijke beschouwing over dit onderwerp in Häckel, „Generelle
Morph.”, Bd. II, 1856, blz. 246. ↑
38 Een uitvoerige en uitnemende beschrijving van de wijze waarop wilden uit alle
deelen der wereld zich versieren, heeft de Italiaansche reiziger Prof.
Mantegazza gegeven in „Rio de la Plata, Viaggi e Studi”, 1867, blz. 525–555; al de
volgende opgaven zijn, wanneer geen andere werken worden aangehaald, aan dit
geschrift ontleend. Zie ook Waitz, „Introduct. to Anthropolog.”, Eng. vert., vol. I,
1863, blz. 275 et passim. Lawrence geeft ook zeer uitvoerige bijzonderheden in zijn
„Lectures on Physiology”, 1822. Sinds dit hoofdstuk was geschreven, heeft Sir J.
Lubbock zijn „Origin of Civilisation”, 1870, uitgegeven, waarin een belangwekkend
hoofdstuk over dit onderwerp voorkomt, en waaraan ik (blz. 42, 48) eenige feiten
heb ontleend omtrent het verven van tanden en haren en het doorboren der tanden
bij wilden. ↑
39 Humboldt, „Personal Narrative”, Eng. vertaling, vol. IV, blz. 515; over de
verbeeldingskracht die uit het beschilderen van het lichaam blijkt, blz. 522; over
het wijzigen van den vorm van de kuit van het been, blz. 466. ↑
40 „The Nile Tributaries”, 1867; „The Albert Nyanza”, 1866, vol. I, blz. 218. ↑
41 Medegedeeld door Prichard, „Phys. Hist. of Mankind”, 4th. edit., vol. I, 1851, blz.
351. ↑
42 Omtrent de Papoea’s, Wallace, „The Malay Archipelago”, vol. II, blz. 445. Over
het kapsel der Afrikanen, Sir S. Baker, „The Albert Nyanza”, vol. I, blz. 210. ↑
43 „Travels”, blz. 533. ↑
44 „The Albert Nyanza”, 1866, vol. I, blz. 217. ↑
45 Livingstone, „British Association”, 1860; verslag gegeven in het „Athenaeum”, 7
Juli 1860, blz. 29. ↑
46 Sir S. Baker (ibid., vol. I, blz. 210) zegt, van de inboorlingen van Centraal-Afrika
sprekende: „elke stam heeft een verschillende en onveranderlijke wijze om zich
het haar op te maken.” Zie Agassiz („Journey in Brazil”, 1868, blz. 318) over de
onveranderlijkheid van de tatoeëering bij de Indianen van het Amazonengebied. ↑
47 De weleerw. heer R. Taylor, „New Zealand and its Inhabitants” 1855, blz. 152. ↑
48 Mantegazza, „Viaggi e Studi”, blz. 542. ↑
49 „Travels in South Africa”, 1824, vol. I, blz. 414. ↑
50 Zie omtrent de aanhalingen Gerland, „Ueber das Aussterben der Naturvölker”,
1868, blz. 51, 53, 55; ook Azara, „Voyages” enz., tome II, blz. 116. ↑
51 Over de voortbrengselen van het plantenrijk, die door de Noordwestelijke
Amerikaansche Indianen worden gebruikt, „Pharmaceutical Journal”, vol. X. ↑
52 „A Journey from Prince of Wales Fort”, 8vo edit. 1796, blz. 89. ↑
53Aangehaald door Prichard, „Phys. Hist. of Mankind”, 3rd. edit., vol. IV, 1844, blz.
519; Vogt, „Lectures on Man”, Eng. vert., blz. 129. Omtrent het oordeel der
Chineezen over de Singaleezen, E. Tennent, „Ceylon”, vol. II, 1859, blz. 107. ↑
54 Prichard volgens de opgaven van Crawfurd en Finlayson, „Phys. Hist. of
Mankind”, vol. IV, blz. 534, 535. ↑
55„Idem illustrissimus viator dixit mihi praecinctorium vel tabula foeminae, quod
nobis teterrimum est, quondam permagno aestimari ab hominibus in hac gente.
Nunc res mutata est, et censent talem conformationem minime optandam esse.” ↑
56 „The Anthropological Review”, Nov. 1864, blz. 237. Voor verdere aanhalingen,
zie Waitz, „Introduction to Anthropology”, Eng. vert., 1863, vol. I, blz. 105. ↑
57„Mungo Park’s Travels in Africa”, 4to, 1816, blz. 53, 131. Burton’s mededeeling
wordt door Schaaffhausen aangehaald, „Archiv für Anthropologie”, 1866, blz.
163. Omtrent de Banyai, Livingstone, „Travels”, blz. 64. Omtrent de Kaffers, de
weleerw. heer J. Shooter, „The Kafirs of Natal and the Zulu Country”, 1857, blz. 1. ↑
58Omtrent de Javanen en Cochin-Chineezen, zie Waitz, „Introduct. to
Anthropology”, Eng. vert., vol. I, blz. 305. Omtrent de Yura-Cara’s A. d’Orbigny,
aangehaald bij Prichard, „Phys. Hist. of Mankind”, vol. V, 3rd. edit., blz. 476. ↑
59„North American Indians”, door G. Catlin, 3rd. edit., 1842, vol. I, blz. 49; vol. II,
blz. 227. Omtrent de inboorlingen van Vancouver’s Eiland, zie Sproat, „Scenes
and Studies of Savage Life”, 1868, blz. 25. Omtrent de Indianen van Paraguay,
Azara, „Voyages”, tome II, blz. 105. ↑
60 Omtrent de Siameezen, Prichard, ibid., vol. IV, blz. 533. Omtrent de
Japanneezen, Veitch in „Gardener’s Chronicle”, 1860, blz. 1104. Omtrent de
Nieuw-Zeelanders, Mantegazza, „Viaggi e Studi”, 1867, blz. 526. Omtrent de
overige vermelde volken, zie aanhalingen in Lawrence. „Lectures on Physiology”
enz., 1822, blz. 272. ↑
61 Lubbock, „Origin of Civilisation”, 1870, blz. 321. ↑
Dr. Barnard Davis haalt Dr. Prichard en anderen wegens deze op de Polynesiërs
62 betrekking hebbende feiten aan in „Anthropological Review”, April 1870, blz.
185, 191. ↑
63 Ch. Comte maakt opmerkingen in dezen zin in zijn „Traité de Législation”, 3rd.
edit., 1837, blz. 136. ↑
64 De Vuurlanders beschouwen, gelijk mij een zendeling heeft medegedeeld, die
lang onder hen heeft geleefd, Europeesche vrouwen als uiterst schoon: maar op
grond van hetgeen wij hebben gezien omtrent het oordeel van de andere
inboorlingen van Amerika, kan ik niet anders denken dan dat dit een vergissing
moet zijn, tenzij evenwel deze getuigenis betrekking heeft op de weinige
Vuurlanders die eenigen tijd onder Europeanen hebben geleefd en ons als hoogere
wezens moeten beschouwen. Ik wil hierbij voegen, dat een hoogst ervaren
waarnemer, Kapitein Burton, gelooft, dat een vrouw die wij als schoon beschouwen,
door de geheele wereld heên wordt bewonderd, „Anthropological Review”, Maart
1864, blz. 245. ↑
65 „Personal Narrative”, Eng. vert., vol. IV, blz. 518, en elders. Mantegazza wijst in
zijn „Viaggi e Studi”, 1867, met aandrang op dit zelfde beginsel. ↑
66 Omtrent de schedels der Amerikaansche stammen, zie Nott en Gliddon, „Types
of Mankind”, 1854, blz. 440; Prichard, „Phys. Hist. of Mankind”, vol. I, 3rd. edit.,
blz. 321; omtrent de inboorlingen van Arakhan, ibid., vol. IV, blz. 537. Wilson,
„Physical Ethnology”, Smithsonian Institution, 1863, blz. 288; omtrent de Fidsji-
eilanders, blz. 290. Sir J. Lubbock, („Prehistoric Times”, 2nd. edit, 1869, blz. 506)
geeft een uitvoerig resumé over dit onderwerp. ↑
67 Omtrent de Hunnen, Godron, „De l’Espèce”, tome II, 1859, blz. 300. Omtrent de
bewoners van Otaheite, Waitz, „Anthropolog.”, Eng. vert., vol. I, blz. 305.
Marsden, aangehaald door Prichard, „Phys. Hist. of Mankind”, 3rd. edit., vol. V, blz.
67. Lawrence, „Lectures on Physiology”, blz. 337. ↑
68 Dit feit werd op de reis der Novara bewezen: „Reise der Novara; Anthropolog.
Theil”, Dr. Weisbach, 1867, blz. 265. ↑
69 „Smithsonian Institution”, 1863, blz. 289. Over de modes der Arabische vrouwen,
Sir S. Baker, „The Nile Tributaries”, 1867, blz. 121. ↑
70 „Het Varieeren der Huisdieren en Cultuurplanten”, Ned. vert., deel I, blz. 236;
deel II, blz. 210. ↑
71 Schaaffhausen, „Archiv für Anthropologie”, 1866, blz. 164. ↑
72 De heer Bain („Mental and Moral Science”, 1868, blz. 304–314) heeft omtrent
een dozijn min of meer verschillende theorieën van het denkbeeld van
schoonheid gegeven; maar geen daarvan stemt volkomen met de hier gegevene
overeen. ↑
73 Hypochondria (regiones hypochondriacae) zijn de streken van den buik, een
rechts en een links, die uitwendig met dat deel van het geraamte overeenkomen,
dat door de voorste gedeelten der 6 valsche ribben en hun [346]kraakbeenderen
wordt gevormd. Tusschen de beide hypochondria ligt het zoogenaamde
epigastrium dat zich van het onderste gedeelte van het zwaardvormig uitsteeksel
van het borstbeen tot op twee vingerbreedten van den navel uitstrekt. ↑
74 Ofschoon de hier opgegeven verschillen niet allen tot de secundaire seksueele
kenmerken kunnen worden gebracht, scheen het mij niet onbelangrijk ze mede
te deelen. Mocht de beschrijving voor sommige lezers minder duidelijk zijn, zoo kan
toch de bijvoeging niet schaden en zal wellicht de belangstelling van vele andere
lezers opwekken. ↑
75 Ta-Mah beteekent Noordland; de bewoners van Ta-Mah zijn afgebeeld met
blauwe oogen, blond haar en vleeschkleurig gelaat. ↑
[Inhoud]
TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
SECUNDAIRE SEKSUEELE KENMERKEN BIJ DEN
MENSCH.—SLOT.

Over de gevolgen van de voortdurende teeltkeus van vrouwen volgens een


verschillenden maatstaf van schoonheid in elk ras.—Over de oorzaken die
de werking der seksueele teeltkeus tegenwerken bij beschaafde en wilde
volken.—Over de voor de seksueele teeltkeus gunstige omstandigheden in
voorhistorische tijden.—Over de werkingswijze der seksueele teeltkeus bij
den mensch.—Over het feit, dat de vrouwen bij wilde stammen eenigermate
in de gelegenheid zijn haar echtgenooten te kiezen.—Afwezigheid van haar
op het lichaam, en ontwikkeling van den baard.—Kleur der huid.—
Overzicht.

Wij hebben in het vorige hoofdstuk gezien, dat bij alle onbeschaafde
rassen versierselen, kleeding en uiterlijk aanzien op hoogen prijs
worden gesteld, en dat de mannen de schoonheid hunner vrouwen
volgens een zeer verschillenden maatstaf beoordeelen. Wij moeten
nu onderzoeken, of deze voorkeur en de daarvan het gevolg zijnde
teeltkeus gedurende vele geslachten van die vrouwen welke aan de
mannen van elk ras de meest aantrekkelijke schijnen, de kenmerken
van de vrouwen, alleen of van beide seksen had veranderd. Bij
zoogdieren schijnt de algemeene regel te zijn, dat kenmerken van alle
soorten gelijkelijk door de mannetjes en door de wijfjes worden
overgeërfd; wij zouden daarom mogen verwachten, dat bij den
mensch elk door seksueele teeltkeus door de vrouwen verkregen
kenmerk gewoonlijk op de nakomelingschap van beiderlei sekse zou
zijn overgeplant. Indien eenige verandering op die wijze is
voortgebracht, is het bijna zeker, dat de verschillende rassen op
verschillende wijze zullen zijn gewijzigd, daar elk zijn eigen maatstaf
van schoonheid heeft.
Bij den mensch, vooral bij wilden, storen vele oorzaken de werking
der seksueele teeltkeus, voorzoover het lichamelijk maaksel aangaat.
Beschaafde menschen worden in hooge mate aangetrokken door de
[350]geestelijke bekoorlijkheden der vrouwen, door haar rijkdom, en
voornamelijk door haar maatschappelijken rang; want mannen huwen
zelden ver beneden hun stand. Die mannen welke het best slagen in
het verkrijgen der schoonere vrouwen, zullen geen beter kans hebben
om een lange lijn van nakomelingen na te laten dan andere mannen
met leelijker vrouwen, met uitzondering van de weinige die hun
vermogen volgens de wet der eerstgeboorte vermaken. Wat den
tegenovergestelden vorm van teeltkeus, namelijk van de meer
aantrekkelijke mannen door de vrouwen aangaat, zoo heeft op de
keus der vrouwen, hoewel zij bij beschaafde natiën een vrije of bijna
vrije keus hebben, hetgeen bij barbaarsche rassen niet het geval is,
de maatschappelijke rang en rijkdom der mannen een grooten
invloed; en de voorspoed van deze laatsten in het leven hangt in
groote mate af van hun verstandelijke vermogens en geestkracht
(energie), of van de vruchten van die zelfde vermogens bij hun
voorvaders. Wij behoeven geen vergiffenis te vragen, dat wij dit
onderwerp eenigszins uitvoerig behandelen; want, gelijk de Duitsche
wijsgeer Schopenhauer opmerkt: „is het einddoel van alle liefde-
intriges, hetzij zij komisch of tragisch zijn, in werkelijkheid belangrijker
dan alle andere zaken in het menschelijk leven. Want het komt geheel
en al neêr op niets minder dan de samenstelling van het volgende
geslacht (generatie). Niet het geluk of ongeluk van eenig bijzonder
individu, maar dat van het geheele toekomstige menschdom staat hier
op het spel.” 1

Er is echter reden om te gelooven, dat de seksueele teeltkeus bij


sommige beschaafde en half beschaafde volken eenigen invloed
heeft gehad. Vele personen zijn overtuigd en naar het mij schijnt
terecht, dat de leden van onze aristocratie, als men onder dit woord
alle rijke families verstaat, bij welke het recht van eerstgeboorte lang
heeft geheerscht, omdat zij gedurende vele geslachten de schoonste
vrouwen van alle klassen tot hun echtgenooten hebben gekozen,
volgens den Europeeschen maatstaf van schoonheid schooner zijn
geworden, dan de middelklassen; en toch zijn de middelklassen
geplaatst onder levensvoorwaarden die even gunstig zijn voor de
volkomen ontwikkeling van het lichaam. Cook merkt op, dat de
meerdere voortreffelijkheid in persoonlijke schoonheid, „die bij de
areois of edelen op al de andere eilanden (van den Stillen Oceaan)
kan worden opgemerkt, op de Sandwich-eilanden [351]algemeen is”;
doch dit kan hoofdzakelijk het gevolg zijn van hun betere voeding en
levenswijze.

De oude reiziger Chardin zegt, de Perzen beschrijvende, dat hun


„bloed tegenwoordig zeer is veredeld door veelvuldige kruisingen met
de Georgiërs en Circassiërs, twee volken die alle andere in
persoonlijke schoonheid overtreffen. Er is nauwelijks een man van
rang in Perzië, die niet uit een Georgische of Circassische moeder is
geboren.” Hij voegt er bij, dat zij hun schoonheid „niet erven van hun
voorvaders; want zonder bovenvermelde vermenging zouden de
mannen van rang in Perzië, die afstammelingen van de Tartaren zijn,
uiterst leelijk wezen”. 2 Zie hier een nog merkwaardiger geval: de
priesteressen die in den tempel van Venus Erycina te San-Giuliano in
Sicilië den dienst verrichtten, werden uit de schoonste vrouwen van
geheel Griekenland uitgezocht, zij waren geen Vestaalsche maagden,
en Quatrefages 3 aan wien deze mededeeling is ontleend, zegt, dat de
vrouwen van San-Giuliano nog tegenwoordig beroemd zijn als de
schoonste van het eiland, en door kunstenaars als modellen worden
gezocht. Het is echter klaarblijkelijk, dat de bewijzen in de
bovengemelde gevallen twijfelachtig zijn.

Het volgende geval verdient, hoewel op wilden betrekking hebbende,


wegens zijn merkwaardigheid wel hier te worden medegedeeld. De
heer Winwood Reade meldt mij, dat de Jollofs, een negerstam aan de
westkust van Afrika, „opmerkelijk zijn wegens hun algemeen fraai
uiterlijk”. Een zijner vrienden vraagde eens een dezer menschen: „hoe
komt het, dat iedereen dien ik ontmoet, er zoo fraai uitziet, niet slechts
uw mannen, maar ook uw vrouwen?” De Jollof antwoordde: „Dat is
zeer gemakkelijk te verklaren: het is altijd onze gewoonte geweest
diegenen onzer slaven, die een leelijk uiterlijk hadden, uit te zoeken
en te verkoopen.” Het behoeft hier nauwelijks te worden bijgevoegd,
dat bij alle wilden de slavinnen als bijwijven worden gebruikt. Dat deze
neger, hetzij terecht of ten onrechte, het fraaie uiterlijk van zijn stam
zou hebben toegeschreven aan de lang voortgezette eliminatie van de
leelijke vrouwen, is niet zoo verwonderlijk, als het wellicht op [352]het
eerste gezicht schijnt, want ik heb elders 4 aangetoond, dat negers de
belangrijkheid van teeltkeus bij het fokken hunner huisdieren ten volle
naar waarde schatten, en zou op gezag van den heer Reade nog
meer bewijzen daarvoor kunnen mededeelen.

Over de Oorzaken die de Werking der Seksueele Teeltkeus bij Wilden


voorkomen of belemmeren.—De hoofdoorzaken zijn, ten eerste,
zoogenaamde communale huwelijken of algemeene vermenging
(promiscuïteit); ten tweede, kindermoord, vooral van vrouwelijke
kinderen; ten derde, vroege verlovingen; en eindelijk de
geringschatting die men voor vrouwen, als bloote slavinnen, gevoelt.
Deze vier punten moeten eenigszins uitvoerig worden beschouwd.

Het is duidelijk, dat, zoolang de paring van den mensch, of van eenig
ander dier, aan het toeval wordt overgelaten, zonder dat een der
beide seksen een keus uitoefent, er ook geen seksueele teeltkeus kan
zijn, en er geen invloed op de nakomelingschap kan worden
uitgeoefend, doordat zekere individu’s bij hun vrijage een voordeel
over andere hebben. Nu beweert men, dat er nog op den huidigen
dag stammen bestaan, die uitoefenen, hetgeen Sir J. Lubbock uit
hoffelijkheid communale huwelijken noemt, dat is, dat alle mannen en
vrouwen van den stam elkanders echtgenooten zijn. De losbandigheid
van vele wilden is ongetwijfeld verbazend groot; maar het schijnt mij
toe, dat er meer bewijzen noodig zijn, voordat wij volkomen kunnen
aannemen, dat hun bestaande vermenging werkelijk volstrekt
algemeen is. Desniettemin gelooven allen die het onderwerp zeer
grondig hebben bestudeerd 5, en wier oordeel veel meer waard is dan
het mijne, dat het communale huwelijk de oorspronkelijke en
algemeene vorm over de geheele wereld [353]was, met insluiting van
het huwelijk tusschen broeders en zusters. Wijlen Sir A. Smith die
groote reizen in Zuid-Afrika had gedaan, en veel wist van de zeden
der wilden daar en elders, verzekerde mij ten sterkste, dat er naar zijn
meening geen stam bestaat, waarin de vrouw als het eigendom van al
de leden daarvan wordt beschouwd. Ik geloof dat dit oordeel in groote
mate werd bepaald door den zin dien hij aan het woord huwelijk
hechtte. In de hier volgende bespreking zal ik dit woord gebruiken in
den zelfden zin als dierkundigen, wanneer zij van éénwijvige
(monogame) dieren spreken, waarmede zij bedoelen, dat het
mannetje wordt aangenomen door een enkel wijfje, of een enkel wijfje
uitkiest en daarmede leeft, hetzij gedurende den paartijd of gedurende
het geheele jaar, haar in bezit houdende door het recht van den
sterkste; of als zij spreken van een veelwijvige (polygame) soort,
bedoelende, dat het mannetje met meer dan één wijfje leeft. Deze
soort van huwelijk is het eenige waarmede wij hier hebben te maken,
daar zij voldoende is voor de werking der seksueele teeltkeus. Doch ik
weet, dat verscheidene der boven aangehaalde schrijvers onder het
woord huwelijk een erkend recht, beschermd door den stam,
verstaan. De indirecte bewijzen ten gunste dezer meening zijn uiterst
sterk en berusten voornamelijk op de namen der graden van
bloedverwantschap, die tusschen de leden van den zelfden stam
worden gebruikt, en alleen een verwantschap met den stam en niet
met een der beide ouders te kennen geven. Het onderwerp is echter
te uitgebreid en te ingewikkeld om hier te worden behandeld, en ik zal
mij tot eenige weinige opmerkingen bepalen. Het is duidelijk, dat bij
communale huwelijken, of daar waar de band des huwelijks zeer los
is, de verwantschap tusschen het kind en zijn vader niet bekend kan
zijn. Het schijnt echter bijna ongeloofelijk, dat de verwantschap
tusschen het kind en zijn moeder ooit volkomen onbekend zou zijn
geweest, vooral daar bij de meeste wilde stammen de moeders haar
kinderen gedurende langen tijd zoogen. Overeenkomstig hiermede
wordt in vele gevallen de afstamming alleen in de moederlijke lijn
nagegaan, met uitsluiting van de vaderlijke. In vele andere gevallen
echter drukken de gebruikt wordende namen alleen een
verwantschap met den stam uit, met uitsluiting zelfs van de moeder.
Het schijnt mogelijk, dat de band tusschen de verwante leden van den
zelfden barbaarschen stam, aan allerlei soorten van gevaar
blootgesteld, zooveel belangrijker zou kunnen zijn, ten gevolge van de
behoefte aan wederzijdsche bescherming en hulp, dan die tusschen
[354]een moeder en haar kind, dat dit aanleiding gaf om alleen de
woorden te gebruiken, die de eerste soort van verwantschappen
uitdrukten; doch de heer Morgan is overtuigd, dat deze wijze om de
zaak te beschouwen, in geenen deele voldoende is.

De woorden die in verschillende deelen der wereld worden gebruikt


om de graden van bloedverwantschap aan te duiden, kunnen volgens
den zooeven aangehaalden schrijver, in twee groote klassen worden
verdeeld: de klassificatorische en de beschrijvende,—de laatste wordt
door ons gebruikt. Het is het klassificatorische stelsel dat zoo
nadrukkelijk tot de meening aanleiding geeft, dat communale en
andere uiterst losse vormen van huwelijk oorspronkelijk algemeen
waren. Zoover ik echter de zaak begrijp, is er geen noodzakelijkheid
om op dezen grond in een volstrekt vrije vermenging te gelooven.
Mannen en vrouwen zouden, gelijk vele van de lagere dieren, vroeger
vaste hoewel tijdelijke vereenigingen voor elke geboorte kunnen
hebben gesloten, en in dit geval zou omtrent evenveel verwarring in
de woorden voor de graden van bloedverwantschap zijn ontstaan, als
in het geval van een geheel vrije vermenging. Voorzoover er de
seksueele teeltkeus in is betrokken, is al wat noodig is, dat er een
keus werd uitgeoefend, voordat de ouders zich vereenigden, en
beteekent het weinig, of de vereenigingen levenslang of voor één
jaargetijde duurden.
Behalve de bewijzen die uit de woorden worden afgeleid, welke voor
de graden van bloedverwantschap worden gebruikt, toonen ook
andere aaneenschakelingen van redeneering het vroeger wijd en zijd
heerschen van communale huwelijken aan. Sir J. Lubbock verklaart 6
op vernuftige wijze de vreemde en ver verspreide gewoonte van
exogamie,—dat is, dat de mannen van éénen stam altijd vrouwen
nemen uit een anderen stam, doordat het communisme de
oorspronkelijke vorm van het huwelijk was, zoodat een man nimmer
een vrouw voor zich alleen verkreeg, dan wanneer hij haar van een
vreemden en vijandigen stam roofde, en dan zou zij natuurlijk zijn
uitsluitend en kostbaar eigendom zijn geworden. Zoo zou de
gewoonte om vrouwen te rooven ontstaan en wegens de daardoor
behaalde eer ten laatste de algemeene gewoonte kunnen zijn
geworden. Wij kunnen, volgens Sir J. Lubbock, op die wijze ook de
noodzakelijkheid begrijpen „om voor het huwelijk boete te doen, daar
het een verkrachting van de rechten van den stam was, [355]omdat,
volgens de oude denkbeelden, een man geen recht had om zich zelf
iets toe te eigenen, dat aan den geheelen stam behoorde.” Sir J.
Lubbock geeft verder een hoogst opmerkelijke verzameling van feiten
die aantoonen, dat in oude tijden hooge eer werd bewezen aan
vrouwen die uiterst losbandig waren; en dit is, gelijk hij verklaart,
begrijpelijk, indien wij aannemen, dat vrije vermenging de
oorspronkelijke en daarom lang geëerde gewoonte van den stam
was. 7

Hoewel de wijze waarop de huwelijksband zich heeft ontwikkeld, een


duister onderwerp is, gelijk wij mogen afleiden uit de afwijkende
meeningen omtrent verschillende punten van drie schrijvers die hem
het grondigst hebben bestudeerd, namelijk, den heer Morgan, den
heer M’Lennan en Sir J. Lubbock, schijnt het toch wegens de
voorgaande en onderscheidene andere reeksen van bewijzen zeker 8,
dat het gebruik van het huwelijk zich trapsgewijze heeft ontwikkeld, en
dat bijna algemeene vermenging eens door de geheele wereld heên
uiterst algemeen was. Desniettemin kan ik wegens de analogie van
de lagere dieren, meer in het bijzonder van die welke in de reeks het
naast bij den mensch staan, niet gelooven, dat deze gewoonte in een
uiterst verwijderd tijdperk heerschte, toen de mensch nog nauwelijks
zijn tegenwoordigen rang op de ladder van het Dierenrijk had bereikt.
De mensch stamt, gelijk ik heb trachten aan te toonen, zonder
eenigen twijfel van een of ander op een aap gelijkend schepsel af. Bij
de tegenwoordige Vierhandigen (Quadrumana) zijn, voor zoover hun
levenswijze bekend is, de mannetjes van sommige soorten eenwijvig
(monogaam), maar leven alleen gedurende een deel van het jaar met
de wijfjes, gelijk met den Orang het geval schijnt te zijn.
Onderscheidene soorten, zooals sommige van de Indische en
Amerikaansche apen, zijn streng eenwijvig (monogaam) en leven
gedurende het geheele jaar in gezelschap van hun wijfjes. Andere zijn
veelwijvig (polygaam), gelijk de Gorilla en onderscheidene
Amerikaansche soorten, en elk gezin leeft afzonderlijk. Zelfs wanneer
dit plaats grijpt, leven de gezinnen die de zelfde streek bewonen,
waarschijnlijk [356]gezellig; de Chimpanzee, bijvoorbeeld, wordt nu en
dan in groote troepen aangetroffen. Wederom andere soorten zijn
veelwijvig (polygaam); doch verscheidene mannetjes leven, elk met
zijn eigen wijfje, in een troep vereenigd, gelijk bij onderscheidene
soorten van Bavianen 9. Wij mogen inderdaad uit hetgeen wij weten
van de ijverzucht van alle mannelijke viervoetige dieren, gewapend,
gelijk vele van hen zijn, met bijzondere wapenen om met hun
medeminnaars te vechten, het besluit trekken, dat een algemeene
vermenging in den natuurstaat uiterst onwaarschijnlijk is. De paren
mogen niet levenslang, maar slechts voor elke geboorte bijeenblijven,
toch zou dit, indien de mannetjes die het sterkst en het best in staat
zijn om de wijfjes en de jongen te verdedigen of op andere wijze te
helpen, de aantrekkelijkste wijfjes voor de voortteling konden
uitkiezen, voldoende zijn voor de werking der seksueele teeltkeus.

Daarom is het, indien wij ver genoeg terugblikken in den stroom des
tijds, uiterst onwaarschijnlijk, dat de oorspronkelijke mannen en
vrouwen in vrije vermenging met elkander leefden. Te oordeelen naar
de sociale gewoonten van den mensch, gelijk hij nu bestaat, en naar
het feit, dat de meeste wilden in veelwijverij (polygamie) leven, is de
waarschijnlijkste meening, dat de oorspronkelijke man in den beginne
in kleine gezelschappen leefde, elk met zooveel vrouwen, als hij kon
onderhouden en verkrijgen, die hij ijverzuchtig tegen alle andere
mannen zal hebben verdedigd. Hij kan ook met onderscheidene
vrouwen op zich zelf hebben geleefd, gelijk de Gorilla; want alle
inboorlingen „zijn het hierover eens, dat in elken troep slechts één
volwassen mannetje wordt gezien; wanneer het jonge mannetje
opgroeit, heeft een strijd om de opperheerschappij plaats, en de
sterkste vestigt zich, door de andere te dooden of te verjagen, als het
hoofd der gemeenschap.” 10 De jonge mannetjes die daardoor zijn
verdreven en nu ronddwalen, zullen, als zij er eindelijk in slagen een
gezellin te vinden, een te nauwe vermenging („interbreeding”) binnen
de grenzen van de zelfde familie verhoeden. [357]

Hoewel de wilden tegenwoordig uiterst losbandig zijn, en hoewel


communale huwelijken vroeger in hooge mate mogen hebben
geheerscht, zoo bestaat toch bij vele stammen de eene of andere
vorm van huwelijk, maar van een veel losser aard dan bij beschaafde
volken. Veelwijverij (polygamie) is, zooals juist werd aangevoerd, bijna
algemeen in zwang bij de opperhoofden in elken stam. Desniettemin
zijn er stammen welke bijna aan den voet van de ladder staan, die
streng eenwijvig (monogaam) zijn. Dit is het geval met de Veddah’s
van Ceylon; zij hebben, volgens Sir J. Lubbock 11, een spreekwoord,
„dat alleen de dood vrouw en man kan scheiden.” Een verstandelijk
goed ontwikkeld opperhoofd uit Kandy, natuurlijk een polygamist,
„ergerde zich in hooge mate over de uiterste barbaarschheid van
slechts met ééne vrouw te leven en haar nooit te verlaten, voor men
door den dood van haar wordt gescheiden.” Het was, zeide hij, „juist
als bij de Wanderoe apen.” Of wilden die tegenwoordig den eenen of
anderen vorm van huwelijk, hetzij veelwijvig (polygaam) of eenwijvig
(monogaam), bezitten, die gewoonten van uit oorspronkelijke tijden
hebben behouden, dan wel, of zij tot den eenen of anderen vorm van
huwelijk zijn teruggekeerd, na een toestand van algemeene vrije
vermenging te hebben doorloopen,—daarover waag ik het niet
vermoedens uit te spreken.

Kindermoord.—Dit gebruik is nu in de geheele wereld zeer veelvuldig,


en er is reden om te gelooven, dat het in vroegere tijden een nog
grooter verspreiding had. Barbaren vinden het moeilijk zich zelven en
hun kinderen te onderhouden, en het is een eenvoudig plan hun
kinderen te dooden. In Zuid-Amerika vernielden sommige stammen,
gelijk Azara getuigt, zoovele kinderen van beide seksen, dat zij op het
punt waren van uit te sterven. Op de Polynesische eilanden heeft men
vrouwen gekend, die vier of vijf tot zelfs tien van haar kinderen
hadden gedood, en Ellis kon geen enkele vrouw vinden, die er niet ten
minste één had gedood. Overal waar kindermoord heerscht, zal de
strijd om het bestaan in zoover minder hevig zijn, en zullen al de leden
van den stam een bijna even goede kans hebben om hun weinige
overgebleven kinderen groot te brengen. In de meeste andere
gevallen wordt een grooter aantal vrouwelijke dan mannelijke
kinderen gedood; want het is duidelijk, dat deze laatsten van meer
waarde voor den [358]stam zijn, daar zij, wanneer zij volwassen zijn,
hem zullen helpen verdedigen, en zich zelf kunnen onderhouden.
Doch de moeite die de vrouwen ondervinden bij het grootbrengen van
kinderen, het daardoor veroorzaakte verlies van schoonheid, de
hoogere waarde die men aan haar hecht, en haar gelukkiger lot, als
zij weinig in getal zijn, worden door de vrouwen zelven en door
onderscheidene waarnemers opgegeven als bijkomende
beweegredenen voor kindermoord. In Australië waar het dooden van
vrouwelijke kinderen nog veelvuldig plaats heeft, schatte Sir G. Grey
de verhouding van de vrouwelijke inboorlingen tot de mannelijke als
één tot drie; maar anderen zeggen, dat zij als twee tot drie is. In een
dorp op de oostelijke grens van Indië vond Kolonel MacCulloch geen
enkel vrouwelijk kind. 12
Als ten gevolge van het dooden der vrouwelijke kinderen de vrouwen
van een stam weinig in getal zijn, zal natuurlijk de gewoonte ontstaan
om de vrouwen van naburige stammen te rooven. Sir John Lubbock
schrijft echter, gelijk wij hebben gezien, dat gebruik voornamelijk
hieraan toe, dat vroeger het communale huwelijk bestond en dat ten
gevolge daarvan de mannen vrouwen van andere stammen roofden
om haar als hun uitsluitend eigendom te houden. Bijkomende
oorzaken zouden kunnen worden aangegeven, b.v. dat de
gemeenschappen zeer klein waren, in welk geval huwbare vrouwen
dikwijls zouden ontbreken. Dat de gewoonte van vrouwenroof in
vroegere tijden op groote schaal bestond, zelfs bij de voorouders van
beschaafde natiën, wordt duidelijk aangetoond door het bewaard
blijven van vele merkwaardige gebruiken en plechtigheden van welke
de heer M’Lennan een hoogst belangwekkende beschrijving heeft
gegeven. In onze eigen huwelijken schijnt de „beste man”
oorspronkelijk de voornaamste helper van den bruidegom bij de
handeling van het rooven te zijn geweest. (1) Zoolang nu de mannen
zich gewoonlijk hun vrouwen door geweld en list verschaften, is het
niet waarschijnlijk, dat zij de aantrekkelijkste vrouwen uitkozen (2); zij
zullen blijde zijn geweest, als zij slechts de eene of andere vrouw
konden vermeesteren. Zoodra echter aan de gewoonte om zich
vrouwen van een anderen stam te verschaffen, door ruilhandel werd
voldaan, gelijk nu op vele plaatsen geschiedt, zullen [359]het algemeen
de aantrekkelijkste vrouwen zijn gekocht. De onophoudelijke kruising
tusschen den eenen stam en den anderen, die een noodzakelijk
gevolg van elken vorm van deze gewoonte is, zal echter een neiging
hebben doen ontstaan om al de in het zelfde land wonende menschen
in hun kenmerken ongeveer gelijkvormig te houden; en dit zal het
vermogen der seksueele teeltkeus om de stammen te differentieeren,
aanmerkelijk hebben tegengewerkt.

De schaarschheid van de vrouwen, ten gevolge van het dooden der


vrouwelijke kinderen, leidt ook tot een ander gebruik, namelijk tot
veelmannerij (polyandrie) die in verscheidene deelen der wereld nog

You might also like