Professional Documents
Culture Documents
Schemeringen 04 - Waarheid in het licht Hannah Hill full chapter instant download
Schemeringen 04 - Waarheid in het licht Hannah Hill full chapter instant download
Hannah Hill
Visit to download the full and correct content document:
https://ebookmass.com/product/schemeringen-04-waarheid-in-het-licht-hannah-hill-2/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...
https://ebookmass.com/product/schemeringen-04-waarheid-in-het-
licht-hannah-hill/
https://ebookmass.com/product/schemeringen-01-leugens-in-het-
donker-hannah-hill/
https://ebookmass.com/product/duisternis-04-verlichte-duisternis-
hannah-hill/
https://ebookmass.com/product/het-huis-in-mirrorlake-olivia-hill/
Het mysterie van Chalk Hill Susanne Goga
https://ebookmass.com/product/het-mysterie-van-chalk-hill-
susanne-goga-2/
https://ebookmass.com/product/het-mysterie-van-chalk-hill-
susanne-goga/
https://ebookmass.com/product/de-kerstborrel-hannah-hill/
https://ebookmass.com/product/de-kerstborrel-hannah-hill-2/
https://ebookmass.com/product/jouw-valentijn-hannah-hill/
Inhoudsopgave
Titelpagina
Waarheid in het licht (Schemeringen, #4)
Proloog
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
Epiloog
Van Hannah Hill verscheen eerder
bij SVM Publishing:
Verbonden met elkaar-serie:
#1: Jij
#2: Ik
#3: Wij
Duisternis serie:
#1: Verwoestende Duisternis
#2: Verlangende Duisternis
#3: Verterende Duisternis
#4: Verlichte Duisternis
De kerstborrel
Jouw valentijn
Alex-duet:
#1: Hij
#2: Zij
Een (h)eerlijke vergissing
Schemeringen serie:
#1 Leugens in het donker
#2 Vragen in de schaduw
#3 Antwoorden in de schemering
#4 Waarheid in het licht
www.hannahhillbooks.com
www.svmpublishing.be
https://www.facebook.com/hannahhillauteur
https://www.facebook.com/svmpublishing
https://www.instagram.com/svmpublishing
ISBN 978-94-644-0082-3
ISBN 978-94-644-0009-0 (e-boek)
NUR 343
Niets uit deze uitgave mag openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie,
internet of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van
de uitgever.
Dit is een fictief boek. Alle namen, plaatsen en gebeurtenissen kwamen tot stand door
de verbeelding van de auteur, of zijn fictief gebruikt. Elke gelijkenis met een bestaand
persoon, dood of levend, berust op louter toeval.
Proloog
Lola
Mijn wereld stond op instorten. De hemel en aarde braken open. Het
hulde alles in duisternis en liet me afzakken in een onpeilbare diepte.
Alles waaraan ik dacht mezelf te kunnen vasthouden bleek te
bestaan uit wankelende waarheden en verscheurende onthullingen.
Het voelde alsof ik de grootste strijd van mijn leven moest leveren,
mijn zwaarste beproeving moest ondergaan en dat allemaal met de
wetenschap dat wat er op het spel stond mijn eind zou betekenen
als ik zou falen.
Mano. Mijn man, mijn vriend, de liefde van mijn leven. Angst en
onzekerheden maakten dat de strijd al gestreden leek voor hij was
begonnen, ware het niet dat het besef tot mij doordrong dat wij
elkaars licht waren. Dat was waaraan ik me kon vasthouden.
Het maakte niet uit hoe donker het zou worden, samen zouden
wij de wereld verlichten.
1
Manuel
Het was nog niet eerder voorgekomen dat mijn leven in de handen
van een ander lag. Ik kon niet zeggen dat het een fijne
gewaarwording was. De man die ik was, gaf zich niet over zonder
een gevecht; dat ging in tegen mijn natuur. Nu ik dat toch deed,
knetterde de ergernis om me heen als vuurwerk, sidderde er
elektriciteit door mijn bloed en brandden mijn spieren van de
onthouding. Zo goed als alles in mij drong aan om mijn handen uit
mijn zakken te halen en ze aan het werk te zetten. Met ruim zestig
man die hun wapens op me gericht hielden was dat geen
verstandige keuze. Gelukkig had mijn verstand de leiding en had ik,
ondanks het gebrek aan controle in deze situatie, vooralsnog wel
controle over mezelf. Vanbuiten was er dus niets te zien van mijn
innerlijke strijd.
Ik kon niemand anders verantwoordelijk houden voor mijn
benarde situatie. Zodra ik het café binnenliep, wist ik dat er een kans
bestond dat ik het niet zou verlaten.
Diego had me gesmeekt, bedreigd en verboden dit te doen. Luka
had me herhaaldelijk voor gek verklaard en gewaarschuwd. Toch
stond ik hier, werd hun vrees waarheid, en knaagde mijn geweten
aan me omdat ik hun zorgen serieuzer had moeten nemen. Al bleef
het een feit dat het leven van mijn vrouw op het spel stond. Dat
maakte het voor mij vanzelfsprekend om de nodige risico’s te
nemen. Ik had vaak genoeg gezegd dat ik voor haar zou sterven als
het moest. Blijkbaar was dat moment aangebroken.
‘Nou?’ daagde ik uit. ‘Wat ga je doen?’
Ivanov liet eindelijk zijn adem ontsnappen. Het deed niets voor
zijn rode gelaatskleur. Zijn woede bleef zichtbaar op elke millimeter
van zijn gezicht. Waar dat voor velen alarmerend moest zijn –
beangstigend zelfs – interpreteerde ik het enkel als een zwakte. Ik
was degene die aan het kortste eind had getrokken en toch was er
geen enkele emotie van mij af te lezen. Ivanov had alle touwtjes in
handen en toch leek het of hij elk moment in het wilde weg kon
slaan. Letterlijk. Een dwangbuis en muilkorf zouden hem niet
misstaan.
‘Ik kan nu vertrekken en mijn mensen met je laten afrekenen
wanneer ik hier veilig ben weggekomen.’ De indringende blik die hij
met die stelling op me richtte, was ongetwijfeld om mijn reactie te
peilen en zo een inschatting te maken of dat plan kans tot slagen
had. Helaas voor hem gaf ik fysiek niets prijs en moest hij het met
mijn woorden doen.
‘Dat kan je doen.’
‘Of ik laat je gaan en pak je zodra je je veilig waant.’
Door dit gedrag was het moeilijk te geloven dat Ivanov zo’n hoge
positie bekleedde.
‘Mensen als jij en ik kunnen het ons niet permitteren om zich ooit
veilig te wanen,’ corrigeerde ik hem. ‘Misschien is het omdat die
wijsheid jou is ontgaan, dat je jezelf niet kunt meten aan mijn
maatstaven.’
Opnieuw hield Ivanov zowel zijn adem als woede vast. Hij kon
hoog of laag springen, hij wist heel goed dat als hij mij zou doden,
hem hetzelfde stond te wachten. Al zou het hem lukken om nu aan
Luka te ontkomen, geen van mijn zakenpartners zou rusten voor hij
onder de grond lag, en met hem iedereen die ook maar iets voor
hem had betekend. Dat besef, evenals mijn onverschilligheid,
maakte zijn grimas nog duisterder.
De geur van zweet nam toe in de klamme lucht. Onrust was
hoorbaar in het gefluister om me heen en de bewegingen die ik in
mijn ooghoeken detecteerde waren onzeker.
De nervositeit van Ivanovs mensen was begrijpelijk. Ook mij liet
het niet koud dat Ivanov elk moment ons lot kon bezegelen. Ik ging
het alleen met meer stijl tegemoet. Dit was nou eenmaal de realiteit
van het door ons gekozen leven. Mensen zoals wij stierven niet vaak
aan het eind van een lang en gelukkig leven.
‘Je bent een schoft,’ spuugde Ivanov. ‘Niet alleen voel je je te
goed om mij als je client aan te nemen, door je stunt bij Eduard Hal
ben ik de helft van mijn klandizie verloren.’ Alsof die woorden de
herinnering aan het voorval vergrootten, begonnen de vuisten langs
zijn zijdes te trillen.
Voor een paar seconden daalde er een snijdende stilte neer. Zelfs
de drukte in het café bracht geen verandering in de geluidsgolven
om me heen. Het creëerde een soort schijnveiligheid. Een kalmte
voor de storm.
‘Ik zou je met de grond gelijk moeten maken,’ raasde hij
uiteindelijk verder. ‘Een kans als deze krijg ik nooit meer.’
Zuchtend haalde ik een hand uit mijn broekzak om over mijn
ogen te wrijven. ‘Je maakt je druk over de verkeerde dingen, Igor.
Laat me je helpen alles in het juiste perspectief te zien.’ Waar ik
dacht dat Ivanov niet nog meer ongenoegen kon tonen, bewees hij
me het tegendeel. ‘Ik ben sterfelijk, ik beweeg me vrij over de
wereld en verschuil me niet achter een leger beveiligers. Kansen om
mij om te leggen zijn niet zo zeldzaam als je doet overkomen. De
ware zorg zit hem in de consequenties van de daad. Dus waar je
eigenlijk je energie aan zou moeten verspillen, is het bedenken van
een antwoord op de vraag: ben je bereid die consequenties te
dragen?’
Een serie Russische vervloekingen verliet zijn mond. Tegelijkertijd
sloeg hij met zijn vlakke hand op de tafel.
‘Nou, nou,’ klonk opeens een nieuwe stem. Alle hoofden en de
meeste wapens draaiden zich naar de bron. Ook ik draaide mijn
hoofd, ondanks dat ik wist van wie die stem afkomstig was. Vanuit
de achteringang kwam hij nonchalant met vier van zijn mannen het
café ingelopen. Mannen die – net als hun baas – hun wapens niet
eens getrokken hadden. Idioot. ‘Is dat hoe je moeder je heeft
opgevoed?’ vervolgde hij, ongetwijfeld in reactie op Ivanovs eerdere
gevloek.
Het rood op Ivanovs gezicht drong terug en maakte zijn gezicht
geschrokken en grauw. Toch bleef de weerstand aanwezig. ‘Luka
Zakharov,’ perste hij door zijn lippen.
‘Igor. Lang geleden.’
‘Hoe ben je hier binnengekomen?’ eiste hij.
Luka haalde een hand uit zijn zak en wees met zijn duim achter
zich. ‘Je mannen hebben me welkom geheten. Tenminste, het leek
op een welkom. Ze stonden immers netjes met zijn twaalven in een
rij bij de achterdeur. De rode loper ontbrak weliswaar, maar ze waren
al dood voor ik ze kon wijzen op die fout.’
Voor het eerst, ondanks de nog altijd kritieke omstandigheden,
krulde mijn mondhoek op. Luka zag het, en grijnsde. Met een blik
zorgde ik ervoor dat hij zag dat ik hem dit keer voor gek verklaarde.
‘Hoe durf je?’ brieste Ivanov. ‘Dat waren mijn mensen, dit zijn
mijn zaken, en dit is mijn stad.’
Met een ruk draaide Luka zijn hoofd. Alle humor was van zijn
gezicht verdwenen. De temperatuur leek te zakken en de spanning
steeg. Ivanovs mensen verstevigden de grip op hun wapens en
gingen steviger op hun voeten staan. Verstandig. Luka wond zich
niet snel op, maar als dat wel dreigde te gebeuren, kon het alle
kanten opgaan.
‘In Rusland is elke stad waar ik kom: mijn stad,’ sprak hij
bedrieglijk kalm. ‘Pas wanneer ik de stadsgrens over ben, kunnen
anderen doen alsof zij daar aan de macht zijn. Volgens mij is dat
algemene kennis, of niet, Igor?’
Ik moest toegeven dat Ivanov zich goed staande hield nu hij in
aanwezigheid was van twee van de vijf ware wereldleiders.
‘Prima,’ snauwde Ivanov. ‘Zie dit als jouw stad, maar je bemoeit
je alsnog met zaken die jou niets aangaan.’ Hij was kwaad, onrustig
en zijn zelfbeheersing hing aan een zijden draadje. Toch toonde hij
geen zwakte. Als grote speler in de onderwereld kon een enkel teken
van zwakte je de kop kosten. Het was dus zeker geen verkeerde
kwaliteit. Al had hij er in deze situatie en in onze aanwezigheid vrij
weinig aan. Nu kon het enkel tegen hem werken.
‘Help het me te begrijpen,’ zei Luka, en kwam dichterbij ons
staan. ‘Waarom zouden het niet mijn zaken zijn als je mijn partner
hier dood wil hebben?’
Volgens mij kon ik Ivanovs tanden horen knarsen voor hij zei:
‘Het waren slechts bedreigingen.’
‘Slechts bedreigingen,’ herhaalde Luka en keek me aan. ‘Is dat
zo?’
‘Klopt,’ bevestigde ik. ‘Daarna heb ik Ivanov er fijntjes aan
herinnerd wat het betekent als hij die bedreiging ten uitvoer brengt.
Hij nam dat net in overweging toen jij ons kwam vermaken met je
aanwezigheid.’ Luka vernauwde zijn ogen. ‘Al twijfel ik er niet aan
dat hij op het punt stond om de juiste keuze te maken. Is het niet,
Igor?’
Vol ongenoegen keek Ivanov van mij naar Luka voor hij zichzelf
dwong om een bevestiging te geven.
‘Goede keus,’ zei ik hem voor ik me weer op Luka richtte. ‘Zie je,
hij weet wel wat goed voor hem is. Dat kan ik van jou niet zeggen.’
Luka wist waarom ik hem een steek onder water gaf. Zijn
ingrijpen kon ook voor hem slecht uitpakken en dan stond dat op
mijn naam. Hij had mijn terechtwijzing dan ook verdiend. Niet dat
het zo overkwam; wrijvend over zijn wang en lippen probeerde hij
zijn lach te verhullen.
‘Dus je hebt het allemaal onder controle?’ vroeg hij uitdagend.
‘Dan heb ik een foute inschatting gemaakt.’
Zodra hij mijn ogen vond, wist ik dat nu mijn terechtwijzing zou
volgen. ‘In mijn verdediging,’ ging hij door. ‘Van buiten zag het eruit
alsof al mijn voorspellingen waren uitgekomen en je je midden in het
hol van de leeuw bevond. Het leek er in ieder geval niet op dat je er
zonder hulp zou zijn uitgekomen.’
‘Ben je aan het vissen naar complimentjes, Zakharov?’
‘Ik?’ zei hij met een hand tegen zijn borst. ‘Natuurlijk niet. Je
weet dat mijn hulp aan jou vanzelfsprekend is. Zelfs als je mijn
advies en waarschuwingen niet ter harte neemt. Wel wil ik
benadrukken dat ik voor die hulp de warmte van mijn auto heb
verruild. Een bedankje zou worden gewaardeerd.’
We voerden hier dan wel een show op om elkaar terecht te
wijzen, de werkelijkheid was dat tot zijn komst, mijn lot nog onzeker
was geweest. Dat ik hem dankbaar was stond buiten kijf.
‘Bedankt.’ Het was een simpel woord, maar Luka kende de ware
lading die erin schuilging. Hij knikte en dat was dat. We hadden
allebei ons punt gemaakt en nu was het tijd om dit af te ronden.
Luka klapte zijn handen in elkaar en keek terug naar Ivanov. Iets
trok echter zijn aandacht waardoor hij fronsend wegkeek. ‘Vraag,’ zei
hij en draaide een rondje op zijn plek. ‘Waarom worden er wapens
op ons gericht?’
Nog voor Ivanov zijn mensen kon terugfluiten, had iedereen zijn
wapen al laten zakken.
‘Te lang genieten jullie en jullie vriendjes te veel macht,’ bromde
Ivanov. ‘Het is een kwestie van tijd voor daar een eind aan komt.’
‘En wie gaat daarvoor zorgen?’ vroeg ik. ‘Jij?’
‘Er zijn er genoeg die mijn mening delen en allemaal zijn ze ertoe
in staat, dus wie zal het zeggen?’
‘Ik moet zeggen dat dit aardig begint te klinken als een
bedreiging,’ zei Luka. ‘Vind jij ook niet, Manuel?’
‘Inderdaad,’ beaamde ik, waarop Luka en ik Ivanov de druk lieten
voelen van onze blikken. Daarop hief hij zijn handen in een
vredesgebaar. ‘Uiteraard is het geen bedreiging. Eerder een
kennisgeving.’
Luka humde. ‘In dat geval, bedankt. Manuel en ik zullen ervoor
zorgen dat jij de eer toebedeeld krijgt wanneer we je “kennisgeving”
doorspelen aan onze vriendjes Darius, Zhang en Mason.’
Het was niet veel, maar in het ijzige blauw van Ivanovs ogen,
wist ik iets zorgelijks te bespeuren.
‘Ivanov,’ eiste ik zijn aandacht. ‘Vergeet niet met wie je te maken
hebt. Ik spreek voor al mijn partners als ik zeg dat aan onze
coulance een grens zit en dat is een boodschap die jij kunt
doorspelen aan jouw vriendjes.’
Hij had denigrerend naar onze zakenpartners gerefereerd, maar
Luka en ik zorgden ervoor dat hij het gewicht daarvan nu te voelen
kreeg.
‘Kortom,’ maakte Luka af. ‘Probeer die hersenen van je te blijven
gebruiken, daar kom je veel verder mee in het leven.’
De blik die Ivanov Luka gaf was moordend. Hij had mazzel dat
Luka zijn aandacht had verplaatst. Ik daarentegen had mijn blik nog
altijd op hem gericht en liet hem zo weten dat ik het niet had
gemist.
‘Tijd om te gaan, ik heb hier al veel te veel tijd verspild.’ Met die
mededeling beende Luka naar de uitgang. Zonder commando bleven
twee van zijn vier mannen achter toen ik geen aanstalten maakte
hem te volgen.
‘Ik ben bereid door de vingers te zien dat je je niet aan je woord
hebt gehouden en hebt overwogen mijn leven te beëindigen,’ zei ik.
‘Wat gaat me dat kosten?’ gromde Ivanov. Hij wist heel goed dat
hij te ver was gegaan om hier zo makkelijk mee weg te komen.
Toch zei ik: ‘Niets.’
Ongeloof gevolgd door achterdocht gleed over zijn gezicht. ‘Niets
is ooit voor niets.’
‘Klopt,’ knikte ik. ‘Je blijft alleen vergeten dat jij niets hebt wat ik
wil.’
Dit keer werd ik de ontvanger van zijn moordende
gezichtsuitdrukking, waarop ik mijn wenkbrauwen hief en hij zijn blik
onmiddellijk corrigeerde.
‘Zie dit als een les en trek daar je leer uit. Vanaf hier zijn er geen
nieuwe kansen. Als ik jou was zou ik ervoor zorgen dat onze paden
elkaar nooit meer kruisen. Begrepen?’
Zonder de haat van zijn gezicht te houden keek hij me
onbewogen aan.
‘Als je wat aanmoediging nodig hebt wil ik je die van harte
geven,’ zei ik op zijn aanhoudende zwijgen. ‘Het is namelijk zo dat ik
niet alleen jou in de gaten hou; je hele familie ligt onder de loep.
Geen kleine taak, daar geen enkele man in jouw familie stilzit. Van
wat ik heb begrepen heeft het nieuwste lid van de Ivanov familie
recentelijk zijn entree gemaakt.’
Zijn ogen werden groot.
‘Na vijf dochters eindelijk een zoon,’ ging ik door. ‘Gefeliciteerd
met de kleine erfgenaam.’
‘Laat mijn zoon hierbuiten,’ zei hij op een dreigende toon.
‘Net zoals jij mijn vrouw hierbuiten laat?’
‘Ik heb niets met je fucking vrouw gedaan,’ brieste hij en sloeg
dit keer met beide handen op de tafel. Zijn vertoon van agressie
deed me niets nu ik mijn vermoeden bevestigd kreeg. Voor het eerst
zag ik zijn angst en daarmee kreeg ik een kijkje achter zijn masker.
Vanaf het moment dat ik hem in mijn vizier had gehad, was ik
hem aan het lezen. Het was niet makkelijk geweest. Ivanovs
hoogmoed, evenals zijn uitdagende gedrag aan het begin van het
gesprek, kon zowel zijn schuld als onschuld bekrachtigen.
Gedurende het gesprek kreeg ik echter steeds meer het gevoel dat
hij onschuldig was van de verdenking die ik op hem hield – dat hij
achter Lola aan zat. Zijn genot was te authentiek om voor een act
door te gaan. Zijn haat was te diep voor iemand die er al een
uitlaatklep voor had. De risico’s die hij nam met zijn uitspraken
zouden onnodig zijn geweest als hij al bezig was met het vernielen
van mijn leven. En op dit moment kon ik buiten zijn angst ook zijn
zorgen en wanhoop zien. Het was geen waterdicht bewijs, maar in
combinatie met mijn zoektocht en dat van mijn team, waarin we
allemaal onsuccesvol waren geweest hem als dader te bestempelen,
kon ik niet anders dan concluderen dat dat was omdat hij de dader
niet was. Hij zat niet achter de aanvallen op Lola. De opluchting die
ik daarover voelde was van korte duur, want als hij het niet was, wie
wel?
Daar moest ik me later over beraden. Ik had gekregen waarvoor
ik was gekomen en nu wilde ik gaan. Naar huis, naar mijn vrouw.
‘Hopelijk ben je met dit steuntje in de rug wel in staat mijn vraag
te beantwoorden,’ zei ik en knoopte ondertussen mijn jas dicht. ‘Ik
wil niets meer van je zien of horen, begrepen?’
‘Begrepen,’ gromde hij.
Ik draaide me om en verliet het café. Luka’s auto stond
pontificaal voor de deur geparkeerd. Een van zijn mannen hield de
deur voor me open, waarna ik me hoofdschuddend naast Luka op de
achterbank liet zakken. Zijn gezicht sprak boekdelen.
‘Zeg het maar, dan hebben we het gehad,’ verzuchtte ik.
Luka zei iets in het Russisch tegen zijn chauffeur waarop de auto
in beweging kwam. Vervolgens keek hij me grijnzend aan. ‘Ik zei het
toch.’
‘Ja, Luka, je hebt het me gezegd. Je voorspelling is uitgekomen
en je hebt me gered van een eventuele dood, vandaar mijn
dankbetuiging.’
‘En toch heb je er niets van geleerd,’ stelde Luka. ‘Je zou het zo
weer doen.’
Voor Lola zou ik alles doen. ‘Precies.’
‘Je moet me snel voorstellen aan die vrouw van jou. Ze moet wel
heel bijzonder zijn dat ze van de meest op controle beluste man een
roekeloze man heeft weten te maken.’
‘Niet roekeloos,’ verbeterde ik. ‘Gedreven.’
Luka grinnikte terwijl ik mijn mobiel tevoorschijn haalde; ik moest
Diego bellen. Op dit moment was hij vast duizend doden aan het
sterven. Mijn mobiel ging af voor ik dat kon doen. Mijn oom Juan.
Hoewel Neneh en de arts me op de hoogte hielden over mijn vader,
kon ik dit telefoontje niet negeren.
Nog voor de stem van mijn oom klonk, hoorde ik gehuil op de
achtergrond. Mijn maag trok samen en ik sloot mijn ogen tot mijn
oom bevestigde wat ik al wist.
‘Het spijt me,’ zei Juan nadat hij me vertelde dat mijn vader was
overleden.
‘Neneh?’ vroeg ik.
‘Ze is op het moment niet in staat aan de telefoon te komen.’
Een van de huilende geluiden op de achtergrond moest van haar
komen. Ongetwijfeld waren de andere van mijn oudste twee zussen.
‘Ik wil de arts spreken.’
‘Hij is net vertrokken. Ik kan hem wel gaan zoeken, al denk...’
‘Laat maar,’ kapte ik hem af. ‘Ik bel hem zelf wel.’
Nadat ik had opgehangen, richtte ik me tot Luka. Hij was op de
hoogte van de situatie en zijn spijtige blik liet me dan ook weten dat
hij wist welk nieuws ik zojuist had gekregen.
‘Kan jij Diego voor mij bellen?’
‘Natuurlijk.’ Meteen haalde hij zijn mobiel uit zijn binnenzak.
‘Geef hem een kort verslag over de gebeurtenissen en laat weten
dat ik terug naar Chicago vlieg. Ik zal zo snel mogelijk persoonlijk
contact met hem opnemen.’
Zelf belde ik de arts. Vier pogingen later had ik hem nog steeds
niet te pakken weten te krijgen. Met een vloek liet ik mijn mobiel op
mijn schoot vallen en haalde mijn handen door mijn haar. Pas na een
diepe ademhaling bereikte Luka’s stem mijn gehoor.
‘Geef maar aan mij,’ zei ik, omdat ik net zo goed zelf met Diego
kon praten.
Luka liet Diego weten dat ik aan de lijn kwam en overhandigde
zijn telefoon.
‘Mano,’ zei Diego meteen. ‘Godzijdank is alles goed gegaan. Ik...’
‘Mijn vader is zojuist overleden,’ onderbrak ik hem en meteen viel
hij stil.
Het voor het eerst hardop uitspreken voelde vreemd. De
woorden leken door mijn lichaam te reizen en zich overal in vast te
bijten. Toch was elk woord dat ik naar Lola had uitgesproken waar.
Ik was al jaren afscheid aan het nemen van mijn vader. Zijn dood
bracht uiteraard gevoelens van rouw met zich mee, maar ik had er
vrede mee. Het waren voornamelijk de gevolgen van zijn overlijden
die me nu bezighielden. Met de dood van Santos Delgado was ik
namelijk officieel kartelleider geworden en kon ik besluiten nemen
waar ik me daarvoor nog begrenst had gevoeld. Daarmee stonden
alle ogen op mij gericht. Zowel van de familie als de contacten van
het kartel en natuurlijk onze concurrenten.
‘Ik heb de arts of Neneh nog niet gesproken, maar ik...’
‘Diego, wat is er aan de hand?’ Lola. Het was dan wel op de
achtergrond, ik kon haar toch duidelijk verstaan. De bezorgdheid in
haar stem was zo groot dat het verraadde dat ze moest hebben
aangevoeld dat er iets speelde. Diego had zich zonder twijfel
gehouden aan mijn verbod Lola iets over mijn gesprek met Ivanov te
vertellen; hij was alleen nooit goed geweest in het verbloemen van
zijn gevoelens. Lola moest dat haarfijn hebben opgepikt en door
haar huidige staat schoten mijn zorgen over haar als een raket
omhoog. Ze zat middenin het proces van haar traumaverwerking, dit
kon ze er niet bij hebben. Niet dat ik de dood van mijn vader voor
haar kon achterhouden, maar ik kon wel de best mogelijke
omstandigheden creëren.
‘Diego?’ hoorde ik Lola aandringen op zijn aanhoudende zwijgen.
‘Roadrunner...’ begon Diego.
‘Zeg haar niets,’ beval ik voor hij meer tegen haar kon zeggen.
Hoewel mijn zorgen om Lola een grote rol speelden, was het
vanwege mijn eigen gemoedstoestand dat ik dit nieuws zo lang
mogelijk voor haar zou achterhouden. De grens tussen mijn
gecontroleerde zelf en ongecontroleerde zelf was op het moment
flinterdun. Als Lola me nu haar liefde zou geven, zou het
verschroeien alsof het nooit had bestaan. En dat was precies wat ze
zou doen wanneer ze het nieuws te horen kreeg.
Ik kon haar onvoorwaardelijke liefde en steun niet ontvangen nu
ik had gefaald de dreiging die boven haar hoofd hing weg te nemen.
Hoe hard ik het ook nodig had, het zou benadrukken wat ik te
verliezen had, wat er op het spel stond.
Mijn wederhelft.
Mijn reddende engel.
Mijn geluk.
Er werd jacht gemaakt op mijn vrouw en het was een feit dat
haar verliezen mijn grootste angst was. Misschien wel voor het eerst
in mijn leven was ik echt bang en het kostte me bijna al mijn kracht
om mezelf staande te houden. Als ze me nu zou laten voelen hoe
essentieel ze voor me was, zou ik breken. En nu meer dan ooit
moest ik mijn hoofd erbij houden.
‘Ik vlieg terug naar Chicago, zodra ik in de lucht zit bel ik weer.’
Voor ik de verbinding verbrak benadrukte ik dat ik verwachtte dat
Lola er dan niet bij was. Ik twijfelde er namelijk niet aan dat ze er
anders op zou staan om mij ook te spreken te krijgen.
De vlucht die ik voor de boeg had was lang, toch betwijfelde ik of
het lang genoeg zou zijn om mezelf te verharden. Hetgeen nodig
was om Lola’s pijn te kunnen weerstaan, want hoe gestoord het ook
was, ik moest haar pijn doen om in staat te blijven haar te kunnen
helpen.
2
Lola
‘Hij is geland,’ informeerde Diego en schoof zijn mobiel terug in zijn
borstzak. ‘Het vliegtuig wordt op dit moment volgetankt. Wanneer
we aankomen kunnen we waarschijnlijk meteen vertrekken.’
‘Oké.’ Dat was mijn enige reactie.
Toen ik getuige was geweest van Diego’s telefoongesprek tien
uur geleden, had ik nog geen volle minuut gedacht dat Mano niet
meer bij me zou terugkomen. Toch was het genoeg geweest om
mijn wereld weg te vagen, met hetzelfde gemak als waarmee de
wolf in het sprookje in één adem het huisje van stro en hout kon
wegblazen. Mijn hart had dan ook een flinke opdonder gehad. Het
holle gevoel dat ik daaraan had overgehouden kon niet worden
gevuld met het nieuws dat Mano niets mankeerde en zelfs terug zou
vliegen naar Chicago. Er was geen twijfel dat het kwam omdat ik zelf
moest ervaren dat alles goed zat. De leegte kon enkel gevuld
worden met het zicht op mijn man; het horen van zijn stem, het
voelen van zijn lichaam tegen het mijne en het ruiken van zijn
unieke geur. Alleen dan was ik weer compleet en kon ik de laatste
schrik verdrijven.
Dat ik kortaf was tegen Diego kwam deels daaruit voort, al was
het voornamelijk vanwege alle geheimzinnigheid. Nadat ik mijn
excuses had gemaakt over de manier waarop ik hem had behandeld
toen ik dacht dat Mano iets was overkomen, had hij me laten weten
dat Mano waarschijnlijk vanavond nog in Chicago zou aankomen.
Natuurlijk was ik blij met dat bericht. Alleen kon ik de zorgen die zijn
gezicht hadden getoond tijdens zijn telefoongesprek niet van me
afzetten. De emotie had zijn gezicht tenslotte niet getekend als er
niets aan de hand was. Hij deed het af met vage excuses, waarop ik
Mano zelf had geprobeerd te bellen om te checken of alles echt oké
was. Dat hij niet had opgenomen zou minder erg zijn geweest als hij
niet vlak daarna een telefonisch overleg had gehouden met het
team. En om het af te maken deed Diego daarna de mededeling dat
we Mano op het vliegveld zouden treffen om direct door te vliegen
naar Venezuela. Verward en met een groeiende onrust had ik
opnieuw Mano geprobeerd te bellen en wederom bleef de oproep
onbeantwoord. Hij had nooit teruggebeld.
De hele situatie, en dan met name de onmacht, was frustrerend,
en ik kon niet zeggen dat het vooruitzicht om terug naar huis te
keren me goed deed. Ondanks dat ik de afgelopen weken hard aan
mijn posttraumatische stressstoornis had gewerkt, was ik er nog
lang niet. Sterker nog, ik had nog maar twee EMDR-
therapiebehandelingen gehad. Daarbij moest ik met mijn ogen een
lichtje in een lichtbalk volgen, terwijl ik de opgeslagen beelden van
de aanval in mijn hoofd ophaalde. In tegenstelling tot de sessies
waarin we enkel spraken over de gebeurtenissen en alles wat er in
me omging, kon ik dat niet over de telefoon doen. Daarvoor moest
ik in Chicago zijn. Aangezien ik gister nog een EMDR-sessie had
gehad en ik het afwisselde met een gewone gesprekssessie – die ik
telefonisch kon doen – hoefde ik pas weer over een week terug te
zijn en Diego had me verzekerd dat we dan terug zouden vliegen, al
was het alleen voor die behandeling. Hoe lief het ook was bedoeld,
het hielp niet tegen de onrust over het feit dat ik zo plotseling op het
punt stond om terug te keren naar de stad waar mijn aanvallen
hadden plaatsgevonden met Pedro’s dood als gevolg. Wat als ik een
terugval zou krijgen?
Ik had nog steeds nachtmerries over die noodlottige aanval,
maar ik kon het gemakkelijker van me afschudden. Ik dacht nog
dagelijks aan alle gevolgen, maar ik kon de gedachten onder
controle houden en op goede dagen zelfs stoppen. Ik kon nog
steeds somber worden en nauwelijks iets positiefs meer zien, maar
die stemmingen kwamen steeds minder voor.
Wat als al die voortgang zou verdwijnen?
‘Hé.’ De hand die Diego op mijn friemelende vingers legde, deed
me verschieten op mijn plek. ‘Gaat het wel?’
Nee, het ging helemaal niet.
Een frons verscheen op Diego’s gezicht. Had ik mijn gedachten
hardop uitgesproken? Zo ja, dan ging het nog veel slechter met me
dan ik dacht.
‘Het komt allemaal goed.’
Ik trok mijn vingers onder zijn grote handen vandaan. ‘Dat kan je
niet weten.’
Diego’s wenkbrauwen kropen in twee bogen op zijn voorhoofd.
Vanaf de passagiersstoel sloeg Isaac zijn zorgelijke blik mijn kant op
en in de achteruitspiegel ving ik de benauwde ogen van Arlo. Al was
het niet kwaad bedoeld, toch haatte ik het als ze zo naar me keken.
Heel af en toe werd ik overvallen door een ongegronde woede
die uit het niets leek op te komen en soms kon overslaan in
agressie. Niets serieus; de ergste uiting was het geven van een trap
tegen een stoel. Daarop had Diego me meegenomen naar de
fitnessruimte om me uit te laten leven op een bokszak. Het nam de
gevoelens niet weg, maar wel de energie die de woede leek te
voeden, dus dat was waarnaar ik elke keer greep als zo’n bui me
dreigde over te nemen. Het was alleen zo dat de teamleden
sindsdien veranderd waren in een soort menselijke detectoren, die
de wisseling in mijn stemming snel oppikten. Soms eerder dan ikzelf.
Op dit moment voelde ik me echter meer somber dan boos, al was
het overduidelijk dat mijn mede-inzittenden daar nog niet helemaal
zeker van waren. Ze keken naar me met hun psychologische
röntgenogen, waardoor ik snel mijn blik naar buiten sloeg. Het was
pikdonker, toch verkoos ik dat zicht boven de onderzoekende blikken
binnen in de auto.
Aangezien ik zo intensief werkte aan mijn trauma, waren de
buien volgens mijn therapeut niets om me zorgen over te maken. Ze
verklaarde het als een symptoom van het genezingsproces. Het
klonk aannemelijk en het lukte me ook om me er niet druk over te
maken. Waar ik me wel druk over maakte was de onrust die ik al
tien uur voelde en maar niet van me af wist te schudden. Die
extremiteit was nieuw. Het was alsof mijn hoofd was veranderd in
een volgestampte slangenkuil. Elke slang vertegenwoordigde een
gedachte of gevoel en allemaal kronkelden ze sissend en
waarschuwend door elkaar heen. Het was beangstigend,
overweldigend en onmogelijk om te ontrafelen.
Misschien was het verstandig om morgen met mijn therapeut te
bellen, wie weet kon ze wat tijd voor me vrijmaken. We hadden een
gesprek staan voor over drie dagen, dat we door mijn vertrek
Another random document with
no related content on Scribd:
It was an impossible room—I may say it at once—quite the typical
tawdry boudoir of an ex-coryphée. She was not there, I was relieved
to find, in person; but her multiplied presentment simpered and
abashed one from a dozen places on walls and mantelpiece.
“Claudine” (she might have been a hair-wash, and enjoyed the same
sort of popularity) posed, for all the blind purposes of vanity, in the
tights and kid boots of a past generation. Looking from queer old
daguerreotypes, in skirts like curtailed crinolines; ogling from
wreaths, her calves, crossed to display their strength, in disfiguring
proportion with the thin bosom above, she seemed to make an
outrage of the dear ungainly sanctities which appeal to us, in
pegtops and voluminous skirts, from the back parts of our albums.
There are certain people who, with the best intention in the world to
be held sweet, are unsavoury; and Aunt Mim was one of them. All
the more wonder that such fruit could be born of her stock.
For she was certainly attractive, was the girl—pure and pretty and
unaffected. I had to own it grudgingly to myself, as I bowed to her,
and turned interrogatively to my friend.
He had gone to the back of her chair, where she sat away from the
open window. There was some discarded work in her lap, and in her
eyes some look of a vague sadness and bewilderment.
“Nanny,” he said softly, “this, Mr. Verender, is my great friend—my
counsel out of Court. Will you just do this for me—make him yours,
too? Will you try to explain to him, while I go away, what you find it
so hard to explain to me—your sense of the something that keeps us
apart?”
I made an instant but faint demur. Nanny, as faintly, shook her
head.
“O,” he said, “but he will listen to you, I know! Because I am
unhappy, and you are unhappy, and I love you so, Nanny, and he is
my best friend. Try to explain to him, dear, the difficulty of your case.”
This novel enlargement on our relations, his and mine, vaguely
annoyed me.
“Why should there be any?” I put in impatiently. “Our friend can
give you great social and other advantages, Miss Nolan. If he is
decided on this course—you don’t dislike him, I think—forgive me, I
can see no reason for objection on your part.”
She rose, as if scared, to her feet. He put a hand on her shoulder.
“Hush!” he said. “Be just to me, and try to tell him.”
He left the room and the house; and I was in two minds about
following him. Was ever man put in a more ridiculous position? Yet
the look of the girl gave me pause. She seemed to me to be yet only
half awake; and indeed, I think, that is something to understate the
case.
“Well,” I said stumblingly, as she stood before me. “You heard
what he said, Miss Nolan?”
I was not sympathetic. I knew it. Perhaps, having once asserted
myself, I might have grown so. But she would not give me the
opportunity. In the meantime, I did not feel the less the full force of
this mismatch.
She put her hand in a lost way to her forehead.
“I will try,” she said, in a low voice, “because he asked me. There
—there was a great trouble—O! it was so far back. I can’t remember
it—and then everything went.”
“He is willing, it appears, to take that interval, that trouble, on
trust,” I said. “He only asks you, it seems, to repay his confidence.
What you are is what he desires. Cannot you consider yourself new-
born into his love?” (I positively sneered the word to myself.)
“There is something stands between us,” she only murmured
helplessly.
“He doesn’t admit it for himself,” I insisted irritably. “It might be the
ruin of his career, of his position, as foreseen by his friends. I
suppose he wishes to assure you that that counts for nothing with
him, if by any chance the bar between you lies in your dim
consciousness of such a sentiment.”
I had been brutal, I admit it. I can only palliate my behaviour by
confessing that it was intended to sound the first note of my moral
surrender to the appeal of those poor, pain-troubled eyes. Now, at
least, I had got my shaft home. She looked up at me with a light of
amazed knowledge in her face.
“Thank you,” she said. “I knew there was a right reason; and all
the time I have been hunting for a fancied one.”
I suffered an instant reaction to dismay. I had had no right
whatever to make this point. Whatever my private opinion of
Valentine’s folly, I had allowed myself to be accredited his
ambassador.
“Come; it is no reason at all,” I said. “There is no such thing as a
misalliance in love” (I threw this atrocious sop to my own panic). “If
only the practical bar between you could be as easily disposed of.”
“The practical bar?”
She turned upon me with a piteous pain in her voice. I had opened
a door of release to her, I suppose, and before she could escape
shut it again in her face. I was stumbling weakly on an explanation,
when suddenly from somewhere above the baby began to wail.
Instantly her face assumed the strangest expression—a sort of
exalted hardness. She put up her hand, listened a moment, then,
without another word, glided from the room. I am ashamed to say
that I seized the opportunity to put an instant period to my visit.
I expected to meet Valentine loitering without; but to my relief he
did not appear. So I went on my way fuming. What right had the man
to try to inveigle me into seeming to sanction his idiotcy by claiming
me its advocate? He wanted to buy justification, I suppose. There
are certain natures which cannot properly relish their own grief or
happiness unless a witness be by to report upon them. Such was
Valentine’s, I thought; and the thought did not increase my respect
for my friend. I fancied I had already plumbed the shallows of that
pretentious reserve, and was angry and half contemptuous that he
had so soon revealed himself to me. There was certainly something
attractive about the girl; but—well, he had not been the first to
discover the fact, and, when all was said, his infatuation showed him
a fool in my eyes.
That evening, when I was sitting alone writing, she suddenly stood
before me. My first shock of amazement was followed by a glow of
fury. I felt that I was being persecuted.
“Well, what is it?” I said harshly.
“I only wanted to tell you,” she said low, panting as if she had run;
“I wanted you to tell him that—that I know now what it is. I found out
the moment I left you; and I came to say—but you were gone.”
“Well?”
“It is the child, sir.”
“Yes, you are quite right—it is the child.”
No sooner had I said it, than I felt the weight of my self-
commitment. Had she discovered—remembered all? Did she
conceive the impediment as associated with some scandal attaching
to the ineffable Aunt Mim? or was the baby, in her clouded soul, but
an unattachable changeling, which had come to disrupt the kind
order of things and brand their household with a curse?
“Yes, it is the child,” I said, and leaned my forehead into my hand
while I frowned over the problem.
She made no answer. When I looked up at the end of a minute,
she was gone.
I started to my feet, and went up and down. I made no attempt to
follow. “It is better,” I thought angrily, “to let this stuff ferment in its
own way. I could have given no other answer.”
At the twentieth turn I saw Valentine before me, and stopped
abruptly.
“Well,” he said; “were you able to get it out of her?”
“What?” I asked defiantly.
“The reason—the impediment, you know?” he answered.
“Sit down, Valentine,” I said. “I will tell you the truth. I hinted that
the mésalliance might be her unconscious consideration.”
“She is not so proud,” he said quietly; “though I’m unworthy to
buckle her little shoe for her.”
I positively gasped.
“O! if that’s your view! But, anyhow, she was seeming to accept
mine, when the infant hailed her, and she left me, and I bolted. You
put too much upon me—really you do, Val; and here’s the sequel.
Ten minutes ago she appeared in this room and told me that she had
discovered the reason—the real one this time.”
“And it was?”
“The baby—no less.”
“What! Does she——?”
“I don’t know from Adam. I was thinking over my answer; and
when I looked up, she was gone.”
“And you gave her no reply?”
“O yes! I told her I entirely agreed with her. I had to be honest.”
“Verender! You must come with me!”
“Go with you!”
“You’ve called the tune; you must pay the piper.”
“I don’t know what you mean. I’ll see you—cremated first!”
He stared at me a moment, his teeth showing, his eyes rounding
in the dusk, his fists clinching and unclinching; then he, too, was
gone. And I went and stood at the window, slinking into the curtains,
and feeling myself the most abused cur in all London.
A low tap sounded at the door. He was there in three strides, and
opening swiftly, let in two men, the one shouldering a sack, the other
hovering about his comrade in a sort of anxious moral support.
Professor Stannary, without a word, pointed to the table. The
laden one, as mutely, shuffled across, backed, heaved his burden
down, and stood to take off his hat and mop his brow. He was a
burly, humorous-looking fellow, with a sort of cheerful popularity
written across his face—an expression in strong contrast with that of
the other, who, tall and stealthy, stood lank behind him, like his
shadow at a distance, watching the persuasive effect of his principal
on the customer. It was he who had closed the door gently upon
them all as soon as they were in, and now stood, his teeth and
eyeballs the prominent things in him, softly twirling his hat in his
hand.
“Take away the sack,” said the Professor quietly.
The burly man obeyed, sliding it off like a petticoat; and revealed
the body of a young woman. Lowering and rubbing his jaw, the
Professor stood some moments pondering the vision. Then he
turned sharply.
“You are late. I expected you sooner.”
“The notice was short, sir,” answered the man coolly. “These ’ere
matters can’t be accommodated in a moment. As it is she’s warm. I
bought the body off of——”
The other interrupted him—
“I don’t want to know. You can hold your tongue, and take your
price, and go.”
“Short and sweet,” said the man.
He laughed, and his friend laughed in echo, putting his long hand
to his mouth as if in apology for such an unpardonable ebullition of
nature.
“As to the price,” said the former, “taking into consideration the
urgency, and the special providence, so to speak, in purwiding, at a
moment’s notice too, this ’ere comely young——”
A certain full chink of money stopped him.
“Thankee,” he said, after a short negotiation. “I’ll own you’ve done
the handsome, sir, and we’ve no cause to complain. Not but what I
had to give——”
“Good night!” said the Professor.
Not till they were gone, locked out, and the very trail of their filthy
footsteps hidden under the black droppings of the night, did he turn,
for all his impatience, and regard the body again.
“Nancy,” he murmured to himself; “yes, it’s Nancy.”
Into the vast study of biology it is perfectly certain that a personal
knowledge of biogenesis must enter. Here, too, the individual must
be sacrificed to the cause. Well, by virtue of that phase in his career
before-mentioned, he had already once made of Nancy a holocaust
to science. If the fruits of that sacrifice had been to be found in a
ruined life, a social degradation, a gradual decline upon infamy, what
was it all to him? As german to the general subject as the dead
specimens on his walls was the living specimen of his passion. Ex
abusu non arguitur ad usum. Still, it was a strange coincidence that
she should come thus to consummate his work.
Looking upon her frozen face, he was aware of certain tell-tale,
rudely-erased tokens about the mouth. He never had a doubt as to
what they signified. It was a rude kiss that of the pitch-plaster, more
close and savage than any he himself had once pressed upon those
blistered lips. So, the murderous beasts had gone the short way to
supply his urgency! Would they have taken it none the less, he
wondered, if they could have known in what relation their victim once
stood towards their employer? Very likely. Very justly, too, could they
believe him consistent with himself.
Nevertheless, though he had no conscience, though he had too
often scored that fact on human flesh with a knife to be in any doubt
about it, it was notable that, as he moved now, perfectly cold and
collected, to make some selection of tools from the table hard by, he
was registering to himself a vow, mortal to some folks, that no effort
of his should be lacking to help bring certain vile instruments to their
judgment—so soon as his disuse of them should find warrant in a
fuller supply of the legitimate material.
As he groped for what he wanted, a sparrow twittered somewhere
in the dark outside. He started, and dwelt a moment listening. Birds!
the little false priests of haunted woods, who sang their lying
benedictions over every folly perpetrated in their green shades! Why,
he had loathed them, even while he had been making their loves the
text for this early experiment of his in rustic nature. They had been
singing when——grasping his knife firmly, he returned to the table.
Something had happened there. For one moment the blade shook
in his hand. To his practised eye there were signs—the ghostliest,
the most remote—but signs still. A movement—a tremor—the
faintest, faintest vibration of a soul, unreleased, struggling to return
to the surface—that was what he felt rather than saw. He recalled
the hasty character of the deed; he thought of the shock, of the
suspended trance into which such a deed might cast a sensitive
subject. Mastering himself, with the dry firm will of an operator, he
walked once more unhurriedly to the instrument table, and made a
further selection.
The sparrow twittered again. Birds in the wood—small
procuresses to Sentiment! What a trollop she was, that Sentiment!
He had known ethereal creatures go from picking the bones of
stuffed larks, to moralize sweetly on the song of nightingales under
the moon. For himself, barring his natural asceticism, he would have
no remorse whatever in devouring nightingales. Such emotions were
born of surfeit, and the moral of them all was that a bird in the
stomach was worth two, or two hundred, in the bush. The one was
the decoy which brought the many into notice. Why, he himself,
when flushed with passion——
Harder than steel, hard as flesh can be, he stepped back to the
table.
Yes, there was no longer doubt about it. He must decide quickly.
Decide! What was there in all his life to warrant in him a moment’s
indecision? His pledge to to-morrow was paramount over his pledge
to yesterday. It was by very virtue of the past that he owed
everything to the future. The Cause was himself, bone of his bone,
flesh of his flesh. As she had made herself one with him, so must
she consummate the gift. He chose to believe, even, that she would
not hesitate could she know. He grasped his knife.
Her hair! He had said some foolish things about it once. In a
sudden fury he seized it, and sliced it off close by her head, and
flung it aside. She looked strangely innocent and boyish thus shorn.
He had a momentary grotesque thought that he would excuse
himself to himself by pretending that she was a boy. It passed on the
instant. What excuse was necessary? He remembered how once, to
his idle amusement, when she had fancied herself secure of him,
she had coveted greatness for his future. Well, it was within his
grasp at length, and by her final means.
Damn the sparrow! What was there in all the murky town to tempt
his twittering? He had blunted his knife’s edge on the hair. He must
fetch another.
As he came back with it, the bird seemed to flutter and cry out
against his very door. In a swift access of passion he strode to it, and
opened. Whether old, or wounded, or poisoned in the drooping fog,
there lay the little thing, gasping, with outspread wings, upon the
pavement. One moment the Professor hesitated; then, crushing out
the tiny shrieking life under his foot, he relocked the door and
returned with a firm step to the table.
*****
His treatise, read the next day before an august body, was said
masterly to resolve an intricate and long obscure physiologic
problem.
It brought him additional and great honour, and, what he prized
above all, that gift of the Society’s gold medal, which is only granted
to discoveries of the first importance. But then, it must be
remembered, he had given his soul to the Cause. The stain of its
sacrifice was yet red on the stones outside his door.
A GHOST-CHILD
In making this confession public, I am aware that I am giving a
butterfly to be broken on a wheel. There is so much of delicacy in its
subject, that the mere resolve to handle it at all might seem to imply
a lack of the sensitiveness necessary to its understanding; and it is
certain that the more reverent the touch, the more irresistible will
figure its opportunity to the common scepticism which is bondslave
to its five senses. Moreover one cannot, in the reason of things, write
to publish for Aristarchus alone; but the gauntlet of Grub Street must
be run in any bid for truth and sincerity.
On the other hand, to withhold from evidence, in these days of
what one may call a zetetic psychology, anything which may appear
elucidatory, however exquisitely and rarely, of our spiritual
relationships, must be pronounced, I think, a sin against the Holy
Ghost.
All in all, therefore, I decide to give, with every passage to
personal identification safeguarded, the story of a possession, or
visitation, which is signified in the title to my narrative.