Professional Documents
Culture Documents
Full download The Ruble: A Political History Ekaterina Pravilova file pdf all chapter on 2024
Full download The Ruble: A Political History Ekaterina Pravilova file pdf all chapter on 2024
Full download The Ruble: A Political History Ekaterina Pravilova file pdf all chapter on 2024
Pravilova
Visit to download the full and correct content document:
https://ebookmass.com/product/the-ruble-a-political-history-ekaterina-pravilova/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...
https://ebookmass.com/product/the-history-of-political-thought-a-
very-short-introduction-richard-whatmore/
https://ebookmass.com/product/northeast-india-a-political-
history-1st-edition-samrat-choudhury/
https://ebookmass.com/product/a-political-history-of-literature-
vidyapati-and-the-fifteenth-century-pankaj-jha/
https://ebookmass.com/product/a-political-history-of-the-
international-union-of-socialist-youth-1907-1917-patrizia-
dogliani/
The Fasces: A History of Ancient Rome's Most Dangerous
Political Symbol T. Corey Brennan
https://ebookmass.com/product/the-fasces-a-history-of-ancient-
romes-most-dangerous-political-symbol-t-corey-brennan/
https://ebookmass.com/product/a-world-of-public-debts-a-
political-history-1st-edition-nicolas-barreyre-editor/
https://ebookmass.com/product/time-history-and-political-thought-
john-robertson/
https://ebookmass.com/product/a-political-history-of-big-science-
the-other-europe-1st-ed-edition-katharina-c-cramer/
https://ebookmass.com/product/political-catchphrases-and-
contemporary-history-a-critique-of-new-normals-suman-gupta/
The Ruble
The Ruble
A Political History
EKATERINA PRAVILOVA
Oxford University Press is a department of the University of Oxford. It furthers the
University’s objective of excellence in research, scholarship, and education by publishing
worldwide. Oxford is a registered trade mark of Oxford University Press in the UK and
certain other countries.
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval
system, or transmitted, in any form or by any means, without the prior permission in
writing of Oxford University Press, or as expressly permitted by law, by license, or under
terms agreed with the appropriate reproduction rights organization. Inquiries concerning
reproduction outside the scope of the above should be sent to the Rights Department,
Oxford University Press, at the address above.
You must not circulate this work in any other form and you must impose this same
condition on any acquirer.
DOI: 10.1093/oso/9780197663714.001.0001
In memory of my teacher,
Boris Anan’ich
(1931–2015)
Contents
Acknowledgments
"Heb jij chocola?" vroeg Piet verbaasd. "Kom, haal ze dan eens
gauw, ouwe jongen, ik verga van de honger!"
Eduard aarzelde even. Al een paar keer had hij zelf de doos mee
naar beneden willen nemen, maar telkens had hij ze toch nog maar
wat langer willen bewaren, en 't kwam hem nu eigenlijk een beetje
overvallen. Heel veel zin had hij niet om de doos te gaan halen,
maar toen de kleintjes ook begonnen te bedelen en beweerden dat
ze zoo vreeselijk veel trek in een heel klein stukje chocola hadden,
stond hij toch op om naar boven te gaan.
Hij had er wel voldoening van, want de flikken werden met veel
smaak verorberd, en ze vroegen dadelijk: "krijgen we er nog een?"
Bep presenteerde, en Piet hield de doos bij zich toen ze hem die
aangaf. — "Hij staat hier heel veilig!" antwoordde hij op een
ongerusten blik van Eduard.
"Geef hem toch maar hier!" vond Eduard, maar Piet zei: "Dank je
wel, dan krijgen we niks meer! Wees maar niet benauwd, hoor, we
zullen eerlijk [a266] deelen!" En toen Eduard nog bleef protesteeren:
"Kerel, ben je gek! He, je lijkt wel zoo'n ouwe theetante! Maak toch
niet zoo'n herrie om niks!"
Stijf kneep Eduard zijn lippen op elkaar en hij bleef zwijgen, ook
toen Piet aan het uitdeelen ging; "vang Hannie!" klonk het van de
kast, "vang Tom!" De flikken vlogen door de kamer, en telkens ging
er een luid gelach op als er een mis ving en de flik ergens op den
grond terecht kwam. — Vies waren ze er toch niet van.
"Vang, Eduardje!"
Eduard deed alsof hij 't niet hoorde. Even bleef 't stil in de kamer,
toen zei Lineke half hard: "Hij is kwaad."
"Da's niks," oordeelde Piet, "moet ie maar weer goed worden ook.
— We zullen er een voor hem bewaren." Hij legde een flik naast zich
op de kast. "Nou jongens, hier is de laatste! Die is voor Broer, omdat
hij de jongste is. Vang Broer!"
Strak bleef Eduard in zijn boek kijken, maar van wat er in stond
bleven zijn gedachten oneindig ver verwijderd. Een machtelooze
woede voelde hij in zich opkomen tegen Piet, die daar van zijn
chocola zat uit te deelen, uit de doos die hij van Vader had
gekregen. O, hij zou hem tusschen zijn vingers willen hebben om
hem fijn te knijpen, die Piet, die daar lachend en bluffend op de kast
zat, en die door de anderen nog toegejuicht werd ook! Eduard nam
zijn potlood op en kneep daar zoo hard in dat het bijna
[a267] tusschen zijn vingers uitglipte en zijn nagels wit werden. Hij
wilde, hij moest zich goed houden!
Opeens keek hij weer naar de kast. Waar was de doos? Die wilde
hij tenminste terug hebben!
Piet zat er mee te ballen, gooide het ding telkens tegen 't plafond
en ving het dan weer op.
Piet keek even op, lachte eens, gooide de doos nog een paar keer
in de hoogte, hield toen op, haalde zijn mes uit zijn zak, en zei: "We
zullen er een mooie inscriptie opzetten. 'Wie geeft wat hij heeft is
waard dat hij leeft', of zoo iets, of weten jullie soms iets mooiers? Dat
wordt dan een blijvende herinnering aan deze groote dag!" en Piet
zette de punt van zijn mes in het deksel.
Piet schopte terug. "Ben je dol!" gilde hij, "schei uit zeg! Laat m'n
been los!"
Maar toen Eduard door bleef knijpen, aldoor roepend dat hij zijn
doos terug wilde hebben, smeet Piet opeens het ongeluksding naar
het andere eind van de kamer; toen liet hij zich van de kast glijden
en gaf Eduard een klap in zijn gezicht. — Even later rolden de
jongens vechtend over den grond, overal stompend waar ze den
ander maar raken konden en telkens [a268] worstelend om los te
komen; bijna had Piet zijn neefje al onder gehad, maar doldriftig en
hijgend wrong Eduard zijn arm los en weer stompte hij Piet zoo hard
mogelijk.
"Ellendige jongens!" riep hij, "dat gezanik altijd! Allo, de kamer uit!
Jij naar mijn kamer en jij kunt naar je slaapkamer gaan! Ingerukt
marsch!"
En Eduard voelde hoe hij weer bij zijn arm gepakt en de kamer
uitgezet werd; hij liep de trap op, [a269] naar zijn kamertje, en met
een harden slag gooide hij de deur achter zich dicht; toen liet hij zich
voorover op zijn bed vallen en huilde, alsof hij nooit weer zou kunnen
ophouden.
"'k Wou dat ik dood was!" snikte hij, "'k wou dat ik dood was!
Niemand houdt van me!" En aldoor kwamen er maar weer nieuwe
tranen, zoodat zijn kussen heelemaal nat werd en zijn oogen pijn
deden en zijn voorhoofd gloeide.
Maar wat kon 't hem ook eigenlijk schelen? Ze wisten 't verder
immers toch allemaal! Och, was hij maar dood! En weer duwde hij
zijn gezicht in 't kussen. — Maar toch hoorde hij hoe Hugo op de
andere kamer bleef rondscharrelen, aldoor fluitend, hoe hij eindelijk
iets liet vallen, — toen hield het fluiten op, Eduard hoorde iets
mompelen, en duidelijk verstaanbaar klonk het: "Zeg Ee, ben jij daar
soms? Heb jij onze lucifers?" — Eduard hield zich stil; met
ingehouden adem bleef hij luisteren. Weer hoorde [a270] hij de
voetstappen over 't portaaltje gaan en de knop van de deur werd
omgedraaid; — Hugo kwam binnen.
Hevig verschrikt zat Eduard opeens overeind en keek zijn neef aan.
— Hugo was blijven staan, zijn hand nog aan de deurknop, en
staarde in stomme verbazing naar Eduards behuild gezicht.
Maar Eduard gaf geen antwoord en drukte alleen zijn mouw tegen
zijn oogen.
Hugo deed de deur dicht, en een beetje ongerust begon hij weer:
"Wat is er in vredesnaam gebeurd?"
"Och niks," barstte Eduard opeens los — "ga maar weg — we
hebben gevochten —" hij snikte het weer uit.
"Piet en ik." —
"Kom, daar moet je je niet zoo dik over maken, ben je mal! Wie
huilt er nou om een beetje vechten? Kom, sta op, en drink eens wat,
en wasch je gezicht een beetje, dat zal je opfrisschen! Zoo meteen
gaan we koffiedrinken — je moet net doen of er niks gebeurd is!"
En Hugo schonk water in de kom en trok zijn neefje bij zijn arm
naar de waschtafel toe. "Vooruit," zei hij, "wasch je nou en begin nou
niet weer!"
Toen nam hij de lucifers van de tafel en ging naar zijn eigen kamer.
—
[a271]
XV.
"Hup jongens! naar het hol van de Manahawaas!" riep van Merlen,
een van Piets vrienden. — De lange beraadslagingen begonnen
hem te vervelen, en midden in een fraaie toespraak van Wouters
had hij er opeens genoeg van gekregen; zonder naar het slot te
luisteren stoof hij door de openstaande tuindeur naar buiten. —
Joelend en schreeuwend holde de heele jongensbende hem
achterna, naar het verste gedeelte van den tuin, waar de
Manahawaas kampeerden. —
Het hol was een groote kuil, zoowat twee meter lang en breed, en
zoo diep dat Tommy er juist in kon staan zonder dat zijn hoofd boven
de rand uitstak. Maar dit was pas 't begin, 't moest nog veel dieper
worden, en daarom hadden de Manahawaas zich op dezen
zonnigen Zaterdagmiddag in 't midden van Mei al om één uur
vereenigd bij de Verheys, met het plan nu eens hard aan 't werk te
gaan.
"Wat moet ik roepen?" vroeg Broer, die van 't woord "werda" nooit
gehoord had, en innerlijk doodsbenauwd was dat hij iets niet goed
zou doen, en dat ze hem dan in den kuil zouden stoppen en 't
laddertje wegnemen.
Broer knikte, en bleef met een ernstig gezichtje den tuin inkijken;
van Merlen slungelde weg en ging een eindje van den kuil af languit
in 't gras liggen, zijn armen onder zijn hoofd.
En Piet ging vol vuur door: "Een eindje van dien kuil af, een meter
of vier, aan de andere kant bij de schutting maken we nog een kuil,
zoowat even groot als deze en even diep, en die twee [a276] kuilen
verbinden we door een onderaardsche gang."
"Dan mogen we wel aardig diep graven," vond van Merlen, "anders
zakt het heele zaakje in."
"Nou, dan gráven we diep!" zei Piet, op een toon alsof hij dat in 't
minst geen bezwaar vond.
"Ik weet nog wat leuks," zei Eduard, "we timmeren allerlei planken
aan elkaar, en die leggen we over de kuil heen, en dan bedekken we
alles met graszoden, dan kan geen mensch ons hol vinden. Fijn,
man!"
"Dat kan," stemde van Merlen toe; "nou, 't lijkt me wel moppig."
"'k Denk een meter of zes," zei van Merlen, die er eigenlijk niet het
minste begrip van had. "Of misschien wel tien, de grond is hier nogal
droog."
"Op m'n stelten," zei Kees, "en Hannie heeft pianoles dus die komt
niet. Wat voeren jullie eigenlijk uit?"
"O," lachte van Merlen, "ik doe niks en Verhey helpt me en Kerner
kijkt er naar."
Piet en van Merlen bleven er lachend naar kijken hoe Kees zich
inspande om zichzelf op te hijschen. Eindelijk zat hij bovenop de
schutting en zwaaide zijn beenen er overheen.
"Ziezoo!" riep van Merlen opstaande, "nu ieder aan een been
trekken, Kerner, dan zul je eens zien hoe gauw hij beneden is!"
Eindelijk liet Eduard zich hijgend in 't gras vallen en gooide Kees
den schoen toe. "Daar heb je 'm!" riep hij, "ik stik!"
"Ik ook!" zei Kees, en lachend stak hij zijn voet vooruit om te laten
zien hoe aardig zijn teen door zijn kous kwam kijken.
"Nou ja, we gelooven 't wel, laat maar zitten!" zei Piet haastig.
"Da's goed," antwoordde van Merlen, "Kees of hoe heet je, nou
mag je helpen! 't Is hier hard werken, snap je?"
"Zeker, ik snap 't heel goed!" zei Kees, "en dan ben jij zeker de
generaal, he?"
"Wel ja! als je soms nog wat hebt?" riep Wouters terug; "geneer je
niet!" en "Compliment aan je kippen!" voegde Tersteeg er bij; nog
even hoorden de jongens in den kuil ze samen namopperen. "Hoor
ze schelden!" lachte Eduard.
"Wel ja, van mijn part wel!" antwoordde Piet onverschillig, en van
Merlen zei dat hij 't ook goed [a280] vond, dat 't nieuwe lid straks dan
maar gedoopt moest worden. Dat hoorde er bij, en 't was meteen
lekker koel in die warmte. —
"Ja, dat hoort erbij!" herhaalde Piet, en hard riep hij: "Zeg, halen
jullie eens een emmer water, we moeten er een doopen!"
"Da's goed, dat wil ik wel doen!" antwoordde een hooge stem. Vier
hoofden kwamen nieuwsgierig boven den kuil uitkijken.
't Was Lineke, die met Bep aan was komen loopen. "Waar heb je
den emmer?" vroeg ze.
Eduard gaf een emmer aan en Lineke liep er mee naar de keuken.
Lineke kwam met den emmer aansjouwen. 't Was zwaar, ze hijgde
er van, en van Merlen sprong ineens op en liep naar haar toe om 't
vrachtje van haar over te nemen. Eduard keek er verbaasd naar; dat
was nou iets waarover hij nooit gedacht zou hebben, en toch vond
hij 't erg aardig. —
"Nu mogen we verder toch wel mee blijven doen, he?" vroeg
Lineke onvoorzichtig.
"Waar ga jij naar toe?" riep hij even later tegen van Merlen, die met
zijn fiets den tuin doorliep.
"Naar huis!" riep van Merlen terug, "'k heb om halfvier les!"
"Wacht even, dan ga 'k mee!" van Merlen bleef staan, en Eduard
vervolgde haastig: "zet jullie ook je hoed op, in 't bosch kunnen we
veel leuker spelen dan hier bij dien vervelenden schommel!"
"Vond jij 't nou ook niet flauw?" vroeg Eduard aan van Merlen, toen
de meisjes even voor een winkel bleven staan.
Van Merlen haalde zijn schouders op. "Och, voor mijn part hadden
ze wel mee kunnen doen," zei hij, "maar als Wouters eenmaal zoo
iets in zijn hoofd haalt geeft het je toch niks om er wat tegen in te
brengen. Je bederft je eigen plezier en je wordt nog uitgescholden
op den koop toe. Hugo is een veel leukere president dan hij."
"Hij heeft praats voor zes en 'n hoop lèf!" vulde Eduard aan, blij dat
hij eens op Wouters kon schelden.
In 't bosch zei van Merlen dat hij geen tijd meer had en door moest
trappen.
"Saluut!" riep hij, en Lineke haalde een bal uit haar zak en vroeg of
ze nu wat wilden gaan ballen.
"Hoedjebal!" zei Eduard, en met zijn hak trok hij een streep in 't
zand voor de lijn. —
Pas om halfvijf gingen ze naar huis toe, rood en warm van het
harde loopen, en Lineke legde de bloemen die ze geplukt had even
in 't gras om haar hoed op te zetten. —
"Komen jullie eens hier!" riep Bep, die al vooruit geloopen was, en
toen Eduard en Lineke bij haar stonden: "Kijk, een vogeltje!"
Ze bogen zich er alle drie over heen, en Eduard ging er bij op zijn
knie liggen en nam 't voorzichtig op. "'t Is dood!" zei hij.
"'t Is zeker uit 't nest gevallen," zei Eduard, "'t is nog een jong
vogeltje, zie je wel?" en zacht streek hij met zijn vinger over 't kopje.
"'t Piept zeker zoo om zijn vader en moeder," fluisterde Bep; "arm
klein vogeltje!" en Lineke [a285] vroeg: "Toe Edu, laten we 't mee
naar huis nemen, dan kunnen we 't frisch water en eten geven, hier
gaat het zeker dood!"
Eduard was opgestaan; nog steeds hield hij 't vogeltje zijn in zijn
hand. "Ik vind 't natuurlijk goed om 't mee te nemen," zei hij, "maar
hoe krijgen we 't thuis?" en tegen Lineke: "wil jij 't dragen, zeg?"
[a288] Lineke strekte haar hand uit, maar trok die haastig terug.
"Doe jij 't maar liever," vroeg ze, "je houdt het nu óók zoo voorzichtig
vast!"
Eduard ging naar 't pad terug en Bep en Lineke kwamen ieder aan
een kant naast hem loopen, telkens naar 't vogeltje kijkend. 't Piepte
nu niet meer, stil lag 't in Eduards hand, en met angstige, verschrikte
oogjes keek het rond.
"Zielig klein dier!" zei Lineke medelijdend, en Bep vroeg nog eens:
"Knijp je 't vooral niet, Eetje?"
"In 't bosch, Tante!" antwoordde Eduard, en Lineke legde uit: "We
hebben een klein vogeltje gevonden, Ma, en nu wilden we het in een
sigarenkistje met gras leggen en dan wat brood en melk om het te
voeren, en ...."
"Ja, 't is goed," viel Tante Lina in de rede, "ga je gang, maar niet in
de huiskamer alsjeblieft, breng 't maar in 't schuurtje."
[a289]
XVI.
Met een voldaan gevoel legde Eduard zijn viool in de vioolkist.
Heerlijk vroeg was 't, nog geen acht uur, en hij had al drie kwartier
gestudeerd. De etude ging goed, en 't menuet speelde hij ook bijna
zonder fouten.
Maar hij vond er niemand; 't ontbijt stond klaar en 't theewater
suisde gezellig, en hij wilde juist den tuin inloopen om eens te kijken
of ze daar soms waren toen Tante Lina en Hugo binnen kwamen.
"Wel Edu, wat ben jij matineus!" zei Tante Lina, "'k wist niet wat ons
overkwam toen we daar met vioolspel gewekt werden!"
"'k Was zoo vroeg wakker," vertelde Eduard, "en toen ben 'k maar
opgestaan ook!"
"Nou, ik vind me zelf gewoonlijk toch niet zoo heel erg lui," merkte
Eduard op; "vindt u wel, Tante?"
"Nee, niet zoo héél erg," lachte Tante Lina, de thee opschenkend;
"kijk eens wat op je bord ligt, Edu!"
"Beste jongen,
Als je deze kaart krijgt zit ik alweer midden op zee en duurt het niet
lang meer of ik ben weer bij je. In 't eind van de volgende week ga ik
weer aan boord, en ik begin er erg naar te verlangen om weer thuis
te zijn. Wat zullen we elkaar veel te vertellen hebben, he Pepi?
Gisteren heb ik je brief gekregen waarin je schreef over 't
comediespelen op zolder. Je kunt gezellig vertellen, hoor! Veel
groeten van Vader. —
"Ja hoor, ik kan er geen eed op doen," lachte Oom Tom, "ik ben
geen orakel!" en 't ochtendblad opnemend: "als je nu nog wilt dat je
Vader in Genua een brief vindt moet je met schrijven niet al te lang
meer wachten!"
Eduard knikte, en Tante Lina vroeg: "Heeft Vader nog iets nieuws te
vertellen, Edu?"
"Nee Tante, niets nieuws." Even keek hij nog naar wat Vader
geschreven had, toen gaf hij de briefkaart aan Tante Lina en zei: "U
mag 't wel lezen als u wilt." En strak bleef hij Tante Lina aankijken tot
zij de briefkaart gelezen had en hem zonder iets te zeggen aan
Eduard teruggaf. —
"We zullen Edu missen," merkte ze even later op. —
"'t Is jammer," vond Tante Lina; "jullie hadt het ook maar liever in 't
bosch moeten laten, dan waren de oude vogels het misschien wel
komen voeren; melk en wittebrood is geen geschikt eten voor een
vogeltje."
"Denkt u dat 't dan niet dood gegaan zou zijn?" vroeg Tommy.
De deur ging open en Piet kwam binnen. Hij had zich verslapen
vanmorgen, en Oom Tom keek van zijn courant op en zei: "'k Zou
nog een beetje later beneden komen als 'k jou was!"
"'k Werd zoo laat wakker," verontschuldigde Piet [a295] zich, en hij
begon aan zijn boterhammen; "wat zetten jullie allemaal tragische
gezichten, wat is er voor narigheid gebeurd?"
Onverschillig haalde Piet zijn schouders op, maar hij zei niets meer,
en op de klok kijkend begon hij te eten met een haast alsof hij
minstens uitgehongerd was. Toen dronk hij zijn glas melk leeg, stond
op, riep bij de deur "saluut!" dat voor iedereen bestemd scheen die
er naar wilde luisteren, en vertrok. De Kapitein riep hem terug, maar
Piet hoorde 't niet of deed alsof hij 't niet hoorde, en juist op het
oogenblik dat Oom Tom de huiskamerdeur opende werd de voordeur
door zijn zoon dichtgetrokken.
Met een gezicht dat niet veel goeds voorspelde ging de Kapitein
weer in de courant zitten kijken.
[a296] "Moet Hansje daar nu maar zoo in dat kistje blijven liggen?"
vroeg Bep, en Lineke antwoordde: "We zullen hem begraven,
tusschen twaalf en twee, dan help je immers, Edu?"