Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 45

Part 2 Chapter 5 to 12 Problems and

Solutions in Inorganic Chemistry for IIT


JEE main and Advanced by V Joshi
Cengage V Joshi Cengage
Visit to download the full and correct content document:
https://ebookmass.com/product/part-2-chapter-5-to-12-problems-and-solutions-in-inor
ganic-chemistry-for-iit-jee-main-and-advanced-by-v-joshi-cengage-v-joshi-cengage/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

Problems and Solutions in Inorganic Chemistry for IIT


JEE main and Advanced by V Joshi Cengage Part 1 upto
Chapter 4 Qualitative Inorganic Analysis V Joshi
Cengage
https://ebookmass.com/product/problems-and-solutions-in-
inorganic-chemistry-for-iit-jee-main-and-advanced-by-v-joshi-
cengage-part-1-upto-chapter-4-qualitative-inorganic-analysis-v-
joshi-cengage/

Problems and Solutions in Organic Chemistry for JEE


(Main and Advanced) 3rd Edition Surendra K. Mishra

https://ebookmass.com/product/problems-and-solutions-in-organic-
chemistry-for-jee-main-and-advanced-3rd-edition-surendra-k-
mishra/

Inorganic Chemistry for JEE (Advanced): Part 2, 3rd


edition K. S. Verma

https://ebookmass.com/product/inorganic-chemistry-for-jee-
advanced-part-2-3rd-edition-k-s-verma/

Chemistry Module III Inorganic Chemistry for IIT JEE


main and advanced Vineet Agarwal McGraw Hill Education
Vineet Agarwal

https://ebookmass.com/product/chemistry-module-iii-inorganic-
chemistry-for-iit-jee-main-and-advanced-vineet-agarwal-mcgraw-
hill-education-vineet-agarwal/
Organic Chemistry for IIT JEE advanced Edition 3 Part
2, 4 of 4 Chapter 10 and Solutions of all Chapters
Exercises K. S. Verma

https://ebookmass.com/product/organic-chemistry-for-iit-jee-
advanced-edition-3-part-2-4-of-4-chapter-10-and-solutions-of-all-
chapters-exercises-k-s-verma/

Inorganic Chemistry for JEE (Advanced): Part 1, 3rd


edition DPP K. S. Verma

https://ebookmass.com/product/inorganic-chemistry-for-jee-
advanced-part-1-3rd-edition-dpp-k-s-verma/

Chemistry Module II Physical Chemistry II for IIT JEE


main and advanced Ranveer Singh McGraw Hill Education
Ranveer Singh

https://ebookmass.com/product/chemistry-module-ii-physical-
chemistry-ii-for-iit-jee-main-and-advanced-ranveer-singh-mcgraw-
hill-education-ranveer-singh/

Chemistry Module V Organic Chemistry II for IIT JEE


main and advanced Rajesh Agarwal McGraw Hill Education
Rajesh Agarwal

https://ebookmass.com/product/chemistry-module-v-organic-
chemistry-ii-for-iit-jee-main-and-advanced-rajesh-agarwal-mcgraw-
hill-education-rajesh-agarwal/

Differential Calculus Booster with Problems and


Solutions for IIT JEE Main and Advanced Rejaul Makshud
McGraw Hill Rejaul Makshud

https://ebookmass.com/product/differential-calculus-booster-with-
problems-and-solutions-for-iit-jee-main-and-advanced-rejaul-
makshud-mcgraw-hill-rejaul-makshud/
Another random document with
no related content on Scribd:
Elephas antiquus, 423.

Elephas meridionalis, mededeelingen van C. Vogt, over het gelijktijdig leven van
den mensch en —, 295.

Elephas primigenius, 110, II 259.

E l l e p i j p e n uit de grot van Eyzies, 49.

E m a i l v i s s c h e n , 317.

E m b r y o , corpora Wolffiana of primordiaalnieren van het —, 34;


misvormingen ten gevolge van stilstand in de ontwikkeling van het —, 38;
— van Salamandra atra en Hylodes martinicensis bij de voorouders dier soorten
larve, II 223.

E m b r y o ’s der gewervelde dieren, 149.

E m b r y o n a l e ontwikkeling van de apen en van den mensch, 293.

E m e r y , over de nevenoogen der Scolepiden, 35.

E m i g r a t i e , een krachtig palliatief tot leniging der sociale ellende, II 396.

E n g e l a n d , verhouding der geboorten in —, 504.

E n g e l s c h e knaap, eigenaardigheid in het spreken bij een doofstommen —,


160.

E n g e l s c h e n , gemiddelde schedelinhoud der —, 107, 108.

E n g e l s c h e n en Tahitiërs, de bevolking van het eiland Pitcairn bestaat uit


bastaarden tusschen —, 377.

E n g i s , schedel van —, 388. [503]

Enteropneusta, 316.

E o c e n e periode, 296, 320.

E o l i d e n , doorschijnendheid der —, 529.

E o s , gemalin van Tithonus, 571.


Epigastrium, II 346.

Epiglottis, 383.

E p i p h y s e , zie P i j n a p p e l k l i e r .

E r a s m u s , over de sage van Tithonus en Eos, 572.

Eriocomi, 380, 381.

Eriodoridae, II 95.

E s k i m o ’s, 381; woonplaats der —, 376;


hun voorvaderen met de tegenwoordige Papoea’s verwant, 375;
gelijkenis tusschen — en enkele Indianenstammen, 375.

Esox lucius, II 36.

Estrelda, II 174.

E t r u r i ë , schedels uit —, 108.

E u n o m o s en Ariston, wedstrijd van —, 571.

Euplocami, 330, 381.

Euprepia, geluid van —, 608.

E u r o p a , oorspronkelijke wilde bevolking van — door het blanke ras verdrongen


en uitgeroeid, 388;
verhouding der mannelijke en vrouwelijke geboorten in —, 504.

E u r o p e a n e n , 379.

E u r o p e a n e n en Amerikanen, verschil tusschen —, 388.

Eurylaemidae, II 174.

Euthycomi, 380, 381.

E v a n s , Joseph, hij bevestigt de opgave van Boucher de Perthes omtrent


vuursteenen wapenen, gevonden in het diluvium der Somme-vallei, 36.
E y z i e s , grot van —, 44;
geraamten uit de grot van —, 44;
schedels van —, 388.

F.

F a l c o n e r , Dr., hij bevestigt de opgave van Boucher de Perthes omtrent


vuursteenen wapenen, gevonden in het diluvium der Somme-vallei, 36.

F a l l a h , 379.

F a l u n s d e l a To u r r a i n e , bewerkte vuursteenen uit de —, 295.

F a m i l i e , naaste — van den mensch, 299.

F a m i l i e t a a l bij verschillende volken, 175.

F a m i l i e t r e k k e n tusschen verschillende rassen, 387.

F a r r e r , over klanknabootsing, 156.

F a u d e l , Dr. P., ontdekker van den schedel van Eguisheim, 46.

F a u n a , pelagische — der Glasdieren, 528.

F a z a n t , Konings—, II 173.

F a z a n t , Koper—, II 173.

F a z a n t , Reeve’s —, II 173.

F a z a n t , Soemmerring’s —, II 173.

F e i t e l i j k e bevolking, 506.

F e l l a h , 379.

F e l l a h ’s, woningen der Egyptische —, 151;


de type der — stemt soms met die der oude Egyptenaren overeen, 371.

F e l l a t i n , 379.

F e r r i è r e , het Darwinisme, 160.


Fiber zibethicus, II 304.

F i n n e n , 381.

F l o r e n c e , schedel van —, 388.

F l o w e r , zijn onderzoekingen omtrent de hersenen der apen, 39.

F o c k e , over de verhouding van wettig geborenen, 510.

F o e l h , 379.

F o e l a n , 379.

F o e l a ’s, 379, 381.

F o e l b e , 379.

F o e t u s , misvormingen ten gevolge van stilstand in de ontwikkeling van den —,


38.

F o s s i e l e apen, 416.

Fovea centralis in het oog der apen, 41.

F r a i p o n t , over in België gevonden skeletten, wier schedels overeenkwamen


met den Neanderdalschedel, 49.

F r a n k f o r t , verhouding der seksen bij wettige en onwettige geboorten te —,


505;
sterfteverhouding der Joden en Christenen te —, 502.

F r a n k r i j k , verhouding der mannelijke en vrouwelijke geboorten in —, 504;


verhouding der seksen bij [504]wettige en onwettige geboorten in —, 505.

F r a n s c h e n , gelijkheid in kenmerken van Galliërs en —, 387.

F r e n u l u m , ontbreekt bij de Hottentotsche vrouwen, 377.

F r e t j e , 147.

F r i e s l a n d , getalsverhouding der seksen in —, 506;


getalsverhouding der mannelijke en vrouwelijke geboorten in —, 508;
getalsverhouding der levend en levenloos aangegevenen in —, 508;
der wettig en onwettig geboren jongens en meisjes in —, 509;
overmaat der mannelijke geboorten in —, 508.

F r i e z e n , 382.

Fringillidae, II 95.

Fritilaria (Appendicularia) furcata, 304.

F ü h l r o t t , Dr., ontdekker van den Neanderdalschedel, 44.

Fulgora candelaria, 572.

„F u n c t i o n s w e c h s e l s ”, „Princip des —”, 298.

F u r f o o z , schedel van —, 388.

G.

G a l e n , 382.

G a l k l i e r e n , schoone kleur der — bij de Eoliden, 529.

G a l l i ë , de grens tusschen Germanen en niet-Germanen in — onveranderd


gebleven, 387.

G a l l i ë r s , 382.

Gallinaceae, 501, II 222.

G a n o ï d e n , 314, 317, 319.

G a p e r s , zie Anastomus.

G a s t e r o p o d e n , liefdepijlen bij de —, 529;


klasse der —, 528.

G a s t r a e a d e n , 315, 319.

Gastrula, 316, 319.

G a u d r y , A., over fossiele apen, 416.

G e b e r g t e n , onderzeesche—, 42.
G e b o o r t e n , verhouding der — in verschillende landen van Europa en aan de
Kaap de Goede Hoop, 504;
verhouding der seksen bij wettige en onwettige —, 505.

G e e s t e l i j k verschil tusschen mensch en dier, II 147.

G e e s t v e r m o g e n s der microcephalen, 155;


ontwikkeling der — bij hagedissen, II 36;
hooge ontwikkeling der — bij een duif, II 147;
Wallace over de hoogste — van den mensch, 226;
— bij wilden weinig ontwikkeld, 227.

G e g e n b a u r , Prof., over de afstamming der gewervelde dieren, 299.

G e h e u g e n bij dieren, 150.

G e l a a t s h o e k der verschillende menschenrassen, 379.

G e l d e r l a n d , overmaat der mannelijke geboorten in —, 506;


getalsverhouding der seksen in —, 506;
der mannelijke en vrouwelijke geboorten in —, 508;
getalsverhouding der levend en levenloos aangegevenen in —, 508;
der wettig en onwettig geboren jongens en meisjes, 509.

G e l o o f , kiemen van het — aan geheimzinnige wezens bij dieren, 161.

G e l u i d , piepend — van Acherontia atropos, oorzaak van het —, 607;


— der Diptera, 570;
trommelend — van Balistes aculeatus, oorzaak en nut van het —, II 35, 36;
— als lokmiddel voor seksueele doeleinden, II 36.

G e l u i d g e v e n d e v i s s c h e n , II 35.

G e l u i d v o o r t b r e n g e n d orgaan der schorpioenen, 530. G e n e r a t i o


s p o n t a n e a , Häckel over —, 314;
proeven van Pasteur over —, 314.

G e o f f r o y S t . H i l a i r e , Isidore, over het verschil tusschen mensch en dier,


218.

G e o r g i ë r s , 379.
Gephyrea, 302.

G e r a a m t e n , fossiele menschelijke —, 44.

G e r m a n e n , gemiddelde schedelinhoud der —, 107;


de jacht van den Urus bij de — volgens Caesar de roemrijkste, II 256.

G e s c h i e d e n i s , organische — der aarde, tijdvakken en geologische periode


van de —, 319. [505]

G e s c h r e e u w van Hylobates agilis en der overige Gibbons, 347.

G e s l a c h t , menschelijk —, grondvormen van het — volgens de oude


Egyptenaars, II 348.

G e s l a c h t s d e e l e n , weinig ontwikkeld bij mannen, wier borstklieren zoo


ontwikkeld zijn, dat zij melk geven, 42, 50.

G e s l a c h t s d r i f t , niet levendig bij mannen met vrouwelijke borsten, 50.

G e s p l e t e n v e r h e m e l t e , het — een misvorming ten gevolge van stilstand


in de ontwikkeling, 38.

G e t a l s v e r h o u d i n g der seksen bij den mensch, 504.

G e u r van sommige dieren, 609, II 303.

G e u r s c h u b b e n van vlinders, 609.

G e v o e l , godsdienstig en zedelijk — alleen bij den mensch, 218.

G e v o e l s k l a n k e n , 156.

G e w e r v e l d e D i e r e n , zie Vertebrata.

G e w e t e n , bij wilden, 260.

G h e b e l - e l - A s s a s s i f , vuursteenen werktuigen van den —, 262.

G i a r d , Prof. A., over de stamverwantschap tusschen de zakpijpen en de


gewervelde dieren, 297.

G i b b , G. Duncan, over het verschil in den larynx bij den neger en den blanke,
383.
G i b b o n , 320.

G i b b o n s , woonplaats der —, 41, 294;


geschreeuw der —, II 347.

G i b r a l t a r , scheenbeenderen uit de grotten van —, 49;


schedel van —, 388.

G i e r e n , muskusgeur der — in den paartijd, II 94.

G i e r z w a l u w e n , zie Cypselidae.

Gingko biloba, 415.

G l a s d i e r e n , pelagische Fauna der —, 528.

G o a j i r e n , huwelijken bij de —, 99.

G o d s d i e n s t , groote rol van den — bij de ontwikkeling der muziek, 229.

G o d s d i e n s t i g gevoel, oorsprong van het —, 162.

G o e d e n k w a a d , begrip van — niets absoluuts, 218.

G o e r a m i , nest van den —, II 34.

G o m a r a , over de volken in het noorden van Mexico, 261.

G o r i l l a , 318, 320;
woonplaats van den —, 41;
gemiddelde schedelinhoud van den —, 108;
voet van den — en den mensch, 293.

G o t h e n , 382.

G o u b e r , Prof., over een man met luchtzakken aan het strottenhoofd, II 302.

G o u d , het algemeenste metaal bij de Macrobiërs, 431.

G o u r e a u , over de veldsprinkhanen, 574.

G r a a f , de, over de pijnappelklier, 34.


G r a a f p o o t , de — van den mol homoloog met de hand van den mensch en den
vleugel van de vledermuis, 33.

G r a e c o - R o m a n e n , 382.

G r a f k e l d e r s , steenen, 385.

Grallatores, 501.

Grallina australis, II 173.

Grallinae, haar nestbouw, II 173.

G r a t i o l e t , zijn meening over het maaksel der hersenen bij de apen, 39;
hij toont de onnauwkeurigheid aan van een door Schroeder van der Kolk en
Vrolik gegeven afbeelding van de hersenen van den chimpanzee, 39.

’ s G r a v e n h a g e , overmaat der vrouwen te —, 506.

G r e n z e n der waarneembare tonen, 574.

G r é t r y , over den smaak eener spin voor muziek, 529.

G r i e k e n , 382; de oude — bewonderaars van het gezang der cicaden, 571.

G r i e k e n l a n d , menschelijke woning uit den steentijd in — gevonden, 262;


verhouding der geboorten in —, 504.

G r o e i , compensatie van —, 42.

G r o e n l a n d , inboorlingen van —, 375.

G r o e n l a n d e r s , gemiddelde schedelinhoud der —, 107. [506]

G r o n d v o r m e n van het menschelijk geslacht volgens de oude Egyptenaars, II


348.

G r o n i n g e n , overmaat der mannelijke geboorten in —, 508;


getalsverhouding der seksen in —, 506;
der mannelijke en vrouwelijke geboorten in —, 508;
getalsverhouding der levend en levenloos aangegevenen in —, 508;
getalsverhouding der wettig en onwettig geboren jongens en meisjes in —, 509;
overmaat der vrouwen in de stad —, 506.
G r o o t - B r i t t a n n i ë , verhouding der geboorten in —, 504;
wilde runderen in —, II 257.

G r o o t p o o t h o e n d e r s , II 222.

G r o t v a n M a s s a t , afbeelding van den holenbeer, aldaar gevonden, 36.

G r ü n , over nestbouw van musschen, 151.

G u a n a j a t o , steenen werktuigen van —, 408.

G u a n c h e s , 44, 379.

G u e r , over de ziel der dieren, 220.

Gunda segmentata, 300.

Gymnodontes, II 35.

Gyrencephala, 289.

H.

H a a c k e , Dr. W., over eieren bij Snaveldieren, 296.

H a a i e n , 317, 319.

H a a r , correlatie tusschen de kleur van het — en die van huid en oogen, 38;
verschil van het — bij de menschenrassen, 370.

H ä c k e l , Prof. E., over de slakprik, 149;


over militaire en medicinale teeltkeus, 100;
zijn Anthropogenie, 37;
over den invloed der geneeskunde op de overplanting van gebreken en kwalen
bij den mensch, 100;
over de verdeeling der apen, 291;
over het oorspronkelijk vaderland van den mensch, 293;
over de ontwikkeling van de Ascidiae en Amphioxus, 297;
over de indeeling der gewervelde dieren, 313;
over generatio spontanea, 314;
over den stamboom van den mensch, 314, 318;
over de menschenrassen, 379;
systematisch overzicht der 12 menschensoorten volgens —, 380;
over den stamboom van het Indo-Germaansche ras, 382;
over de pelagische Fauna der Glasdieren, 528;
over de wormen, 528.

H a e c k e l , zie H ä c k e l .

H a g e d i s s e n , 317;
schedel bij —, 34;
beschermende kleuren der — in de woestijn, II 174.

H a l b e r t s m a , Prof. H. J., over Serranus, 309.

Halcyonidae, II 95.

H a l f a p e n , 318, 320;
zie L e m u r i d e n en Prosimiae.

H a l e x , rivier —, 571.

H a l l u c i n a t i e s , een bron van godsdienstige denkbeelden, 163.

H a l o ’s, II 95.

H a m y , over het oudste Europeesche ras, 411.

H a n d van den mensch, homoloog met den vleugel van een vledermuis en den
graafpoot van een mol, 33;
onderscheid tusschen voet en —, 33.

H a n l o , Dr. E., zijn vertaling van Hyrtl’s Handboek der topographische


ontleedkunde, 50.

H a n n o v e r , verhouding der geboorten in —, 504.

H a n s e n , Goren, over beenderen van Lagoa-Santa, 374.

H a n z e m a n n , over overtallige zogklieren en tepels, 104.

Hapalidae, 290, 291.

H a r e n , richting der — bij de Japansche Aino’s, 290;


lange — bij dwergstammen, 43.
H a r m e r , over Cephalodiscus, 302.

H a r t , kloppen van het — een intermitteerend proces, 312.

H a r t e b e e s t , II 259.

H a r t i n g , Prof. P., over verstand en instinkt bij paarden, 150;


over de bouwkunst der dieren, 160;
stellingen betreffende de ontwikkelings-hypothese en de afstamming van het
menschelijk geslacht, 333;
[507]over de Borstelwormen, 528;
over de liefdepijlen der Gasteropoden, 529;
over de spoor van Ornithorhynchus, II 258;
over erfelijke genegenheid van een kat voor een hond, 217.

H a r t m a n , Prof. R., over de anthropomorphe apen, 292.

H a t s c h e k , over de afstamming der gewervelde dieren, 299;


over de ontwikkeling van Amphioxus, 300.

Hatteria, 321;
— punctata, 35.

H a z e n l i p , de enkele en dubbele — zijn misvormingen ten gevolge van stilstand


in ontwikkeling, 38.

H e l i o p h o b e n , II 147.

Helix nemoralis, zie T u i n s l a k .

H e l m h o l t z , over de grenzen der waarneembare tonen, 574.

Helmichthyoïdeï, familie der —, 528.

Helmichthys, 528.

Hemichorda, 302.

Hemipitheci, 291;
kenmerken der —, 290.

„H e m m u n g s b i l d u n g ”, 38.
„H e m m u n g s b i l d u n g e n ”, zie M i s v o r m i n g e n ten gevolge van stilstand in
de ontwikkeling.

Heopitheci, kenmerken der —, 290.

H e r b e r s t a i n , von, over den Wisent en den Urus, II 257.

H e r c u l e s , door het gesjirp der Cicaden gehinderd, 571.

H e r k a u w e n d e dieren, 290.

H e r k e n n e n van mannen en vrouwen door den reuk, 102.

H e r m a p h r o d i t i s m e van Insekten, 309;


— van Serranus en andere visschen, 309.

H e r o d o t u s , over de oudheid van Thebe, 400.

H e r s e n e n , overeenkomst in het maaksel der — bij den mensch en de apen,


39;
vermeende verschillen in het maaksel der — bij den mensch en de apen, 39;
— van den chimpanzee en van den orang, 39;
— der microcephalen, 155;
ontwikkeling der — belemmert dikwijls die van staart en aangezicht, 42;
kleine — der zoogdieren, 289;
invloed van variatie en natuurlijke teeltkeus op de —, 226.

H e r s e n s l i j m k l i e r , 300.

H e r s t e l l i n g s k r a c h t , zie R e g e n e r a t i e k r a c h t .

H e r s t e l l i n g s v e r m o g e n , zie R e g e n e r a t i e k r a c h t .

H e s i o d u s , over de Cicaden, 571.

Hesperopitheci, 291;
kenmerken der —, 290.

H e t e r o p o d e n , klasse der —, 528.

H i l a i r e , Isidore Geoffroy St., zijn mening omtrent het maaksel der hersenen bij
de apen, 39.
H i m a t e g e n , 316.

H i n d o e s , individueele verschillen bij —, 370.

Hippocampus minor, volgens Owen alleen bij den mensch, 289.

Hippopotamus, 290;
beenderen van —, 295.

Hippopotamus amphibius, II 304.

H i r s c h , Dr., over de spraakorganen van een doofgeboren knaap, 159;


over het lispelen van een doofstommen Engelschen knaap, 160.

Hirundinidae, 95.

Hirundo urbica, nest van —, 151.

H o e k , Dr. P. P. C., over hermaphroditisme bij visschen, 309.

H o e k t a n d e n bij den mensch van la Naulette grooter en breeder dan de


overige tanden, 47.

H o e n d e r a c h t i g e vogels, 501.

H o e v e n , Prof. J. van der, over de ontwikkeling der horens bij gesneden herten,
II 258.

H o l e n b e e r , afbeelding van den —, gevonden in de grot van Massat, 36;


tijdperk van den —, 44.

H o l l a n d , zie N o o r d - H o l l a n d en Z u i d - H o l l a n d .

H o m e r u s , over de Cicaden, 571.

Homines eriocomi, 370.


Homines euplocami, 370.

Homines Lissotriches, 370.

Homines Lophocomi, 370.

Homines Ulotriches, 370.

H o m m e l s , niet de naam der mannelijke bijen, 217. [508]

Homo Americanus, 379.

Homo arcticus, 379.

Homo Australis, 379.

Homo Cafer, 379.

Homo Dravida, 379.

Homo Hottentotus, 379.

Homo Malayus, 379.

Homo mediterraneus, 379.

Homo Mongolicus, 379.

Homo niger, 379.

Homo Nuba, 379.

Homo Papua, 379.

H o m o l o g e s t r u c t u u r , 33.

H o m o l o g i e , 33.

H o m o l o o g , 33.
Homoptera, een onderafdeeling van de orde der Hemiptera, 570;
secundaire seksueele kenmerken van de —, 572.

H o m o t y p e d e e l e n , correlatie tusschen —, 33.

H o m o t y p e v o o r s t e e n a c h t e r s t e l e d e m a t e n , correlatie tusschen
—, 33.

H o m o t y p e l i c h a a m s h e l f t e n , correlatie tusschen de beide —, 33.

H o m o t y p e o r g a n e n , 33;
zie H o m o t y p e d e e l e n .

H o n , le, over den fossielen mensch, 44;


over den mensch in de voorwereld, 263.

H o n d , over het onderscheiden van de dagen der week door een —, 150;
een bijgeloovige —, 161.

H o n d e n , vrees van — voor spoken, 161.

H o n d s h a a i , zie Scyllium.

H o n i g d a s s e n , zie Ratelus.

H o n i g v o g e l s , zie Nectarinae.

H o o g d u i t s c h e r s , 382.

H o o k e r , J., over de Kahasia’s, 386;


over Lomarium, 385.

H o p v o g e l s , zie Upupidae.

H o r a t i o H a l e , over groepen van talen, 159.

H o r e n s , invloed van de castratie op de ontwikkeling der —, II 258.

H o r t e n s i a , oorsprong van den naam —, 102.

H o t t e n t o t s c h e r a s , 379, 380.

H o t t e n t o t s c h e vrouwen, kenmerken van de schaamdeelen der —, 378.


H o t t e n t o t t e n , 318, 381;
pseudogodsdienstige plechtigheden der —, 160;
bewering, dat de voetstappen der — gemakkelijk herkenbaar zouden zijn, 106;
inhoud van den schedel der —, 107;
haar der —, 370;
— wijken terug voor de blanken, 387;
familietrek der Papoea’s en —, 387.

H u b r e c h t , Prof., over de afstamming der gewervelde dieren, 300.

H u i d , correlatie tusschen de kleur der — en die van haar en oogen, 38;


doorschijnendheid der — bij de Eoliden, 529.

H u i s d i e r e n , tijdperk der —, 44.

H u i s k r e k e l , krieken van den — voor sommige menschen onwaarneembaar,


574.

H u m b o l d t en Bonpland, over een man die zijn kind zoogde, 50.

H u n e b e d d e n , 385.

H ü n e n g r ä b e r , 385.

H u s c h k e , over de vesicula prostatica, 51.

H u x l e y , Prof. P. H., zijn strijd met Owen over het maaksel der hersenen van den
mensch en de apen, 39;
over den voet van den gorilla, 41;
over de plaats van den mensch in de natuur, 42;
over den Neanderdalschedel, 45, 107.

H u w e l i j k , verbieden van het — aan mannen met vrouwelijke borsten, 50.

H y b r i d e n , zie B a s t a a r d e n .

Hydra, zie Z o e t w a t e r p o l y p e n .

Hylobates agilis, zijn geschreeuw, II 347.

Hylodes martinicensis, 312, II 224.

Hyomoschus aquaticus, II 304.


H y p e r b o r e e ë r s , 381.

H y p e r m e t r o p i e , erfelijkheid van —, II 331.

H y p o c h o n d r i a , II 346.

Hypophysis cerebri, 300.

H y r t l , Prof., over mannen en bokken die melk geven, 50;


over de scherpte van den reukzin bij wilden, 102;
over overtallige vingers [509]en de erfelijkheid daarvan, 105;
over het weêr aangroeien van afgezette vingers, 105;
over een cloaca bij een vrouw, 106;
over de kenmerken der Hottentotsche vrouwen, 377.

I.

Icteridae, II 174.

Icteris baltimore, nestbouw van —, II 174.

I d i o t e n , microcephale —, 154.

I e r e n , 382.

Iguana, 35.

I n b o o r l i n g e n van Amerika, hun afstamming, II 347;


de — kenden tijdens de ontdekking landbouw en veeteelt, 261.

I n d i a n e n , wilde —, gemiddelde schedelinhoud der —, 107.

I n d i ë r s , 382.

I n d i s c h e b u f f e l , 259.

I n d i v i d u , de ontwikkeling van het — een verkorte herhaling van die der soort,
bewezen door de Amphibieën, II 223.

I n d o - C h i n e e z e n , 381.

I n d o - G e r m a a n s c h e ras, stamboom van het — volgens Häckel, 382.

I n d o - G e r m a n e n , 379, 381, 382.


I n g e w a n d e n , lengte der —, 384.

I n g e w a n d s w o r m e n , jeukte in den neus veroorzaakt door —, 312.

Insectivora, orde der —, 290.

I n s e k t e n , het voorkomen van hermaphrodiete voorwerpen bij de —, 301;


welriekende —, 610.

Insessores, hun verdeeling door Blasius en Keyzerling, II 95.

I n s n i j d i n g e n op fossiele beenderen, afkomst der door Desnoyers gevonden


—, 295.

I n s u l i n d e , het land van den orang-oetan en den paradijsvogel, het werk van
A. R. Wallace, getiteld —, 40.

I n s u l i n d e , het Aziatisch gewest van — bewoond door den Orang en de


Gibbons, 294;
— wellicht het oorspronkelijk vaderland der Aziatische volken, 293.

I n t e r m i t t e e r e n d e koortsen, 312.

I n t e r m i t t e e r e n d e processen, 312.

I n t e r m i t t e n t e krankzinnigen, 216.

I r a n i ë r s , 382.

I r i s , seksueel kleurverschil in de — tusschen de seksen van den adder, II 36.

I s r a ë l i e t e n , verschil in levensverhoudingen tusschen Christenen en —, 503.

I t a l i a a n s c h e b u f f e l , II 259.

I t a l i ë , verhouding der geboorten in —, 504.

I t a l i ë r s , 382.

I t a l o - K e l t e n , 382.

J.

J a r j a v a y , over een matroos die zijn kind zoogde, 50.


J a v a , bewoond door Lemuriden, 294;
menschengeraamten van —, 414.

J a p a n n e e z e n , 381;
individueele verschillen bij de —, 370.

J o d e l n , 164.

J o d e n , jaarlijksche toeneming der —, 502.

J o e k a g i r e n , 376.

J o n g e n s , gewoonlijk in grooter aantal geboren, dan meisjes, 503;


in sinds kort gekoloniseerde landen in kleiner aantal geboren, 504.

J o o d s c h e krijgsgevangenen, Assyrische afbeelding van — uit Lachish, 372.

J o u s s e t d e B e l l e s m e , over geluiden van insekten, 570.

J u l i a M a m m e a , 104.

J u l i e n , Stanislaus, over de steenperiode in China, 262.

J u r a - p e r i o d e , 320.

K.

K a a p d e G o e d e H o o p , verhouding der blanke geboorten aan de —, 504.


[510]

K a a p k o l o n i e , naam dien de Nederlandsche bewoners der — aan Pneumora


geven, 574.

K a b y l e n , 379;
de Guanches met de — verwant, 44.

K a b e l j a u w , het voorkomen van hermaphrodiete voorwerpen bij den —, 309.

K a f f e r r a s , 379, 380.

K a f f e r s , 381;
haar der —, 371;
— wijken niet terug voor de blanken, 387.

You might also like