Oefen examen A1

Opdracht 2 Beantwoord de zinnen in het Nederlands

Wat is jouw naam?

Waar woon je?

Heb je een telefoon?

Hoelaat is het?

Hoelaat is het over 15 minuten?

Hoelaat is het over 20 minuten?

Welke maand is het vandaag?

Welke dag is het vandaag?

Op welke dagen heb je les?

Hoelaat heb je les?

Hoelaat begint de les?

Waarover praten jullie tijdens de les?

Hoelaat eet je ‘s avonds?

Wat eet je ‘s avonds?

Wat drink je ‘s avonds?

Is jouw school ver van jouw huis?

Hoe laat vertrek je naar de les?

Hoe ga je naar de les?

Hoe lang duurt het?

Is er een bus van jouw huis naar de school?

Vertrekt de bus om het kwartier?

Kan je ook de trein nemen?

Vind je Nederland groot?

Vind je jouw land klein?

Is Nederland kleiner of is Duitsland kleiner?

Wonen er in Nederland veel mensen?

Hoeveel provincies heeft Nederland?

Hoeveel huur betaal je per maand?

Hoeveel betaal je per maand voor gas, water en licht?

Hoe betaal je? Betaal je automatisch?

Wat is contant geld?

Hoeveel cijfers heeft jouw pincode?

Heb je een huisarts?

Woont je huisarts vlakbij jouw huis?

Veel mensen hebben pijn in hun rug. Wat kan de oorzaak zijn?

Sport je regelmatig?

Welke sport doe je?

Hoe vaak sport je per week?

Met wie sport je?

Hoe ga jij naar je werk of naar school?

Als je sport, word je dan niet ziek?