Professional Documents
Culture Documents
College 01
College 01
College 01
DE GROTE LIJNEN
1. INLEIDING
2. THEORIEËN
3. GRONDSLAGEN
College 1
DE GROTE LIJNEN
1. INLEIDING
2. THEORIEËN
3. GRONDSLAGEN
DOEL VAN
DE COLLEGES
✓ Intresten en rendementen
het domein van de
✓ Rapporteringen
fiscalisten, boekhouders
✓ Heffingen en taksen enz
✓ …
“Economie is zoals de
mens rationeel en
emotioneel tegelijk”
Micro-economie: economisch probleem analyseren op kleine schaal (een gezin, een bedrijf, een product)
Macro-economie: economisch probleem analyseren op grote schaal (een land, een sector)
3 KERNBEGRIPPEN
BEHOEFTEN
PRODUCTIEFACTOREN
GOEDEREN
behoeften = verlangens
▪ Verlangens van de mens (onbegrensd, niet allen even fundamenteel)
▪ Vervulling door inzet schaarse middelen
▪ Verschillende zaken kunnen een behoefte vervullen: substituten
▪ Het nut van goederen is subjectief, en dus kan de prijs (waarde) variëren van persoon tot persoon.
▪ Economie oordeelt niet over de wenselijkheid van behoeften, en is neutraal. (staatsregulering nodig?)
▪ Welvaart = de mate waarin de behoeften worden vervuld met schaarse middelen
▪ Welzijn = is de combinatie van welvaart met vervulling van niet meetbare behoeften (trade-off)
▪ Gericht op behoeftevervulling
▪ Zijn ook schaars, want worden gevormd uit schaarse productiefactoren
▪ Duurzaam (meerdere gebruiken, vb. auto) of niet-duurzaam (slechst éénmalig in gebruik, vb. pint)
▪ Consumptiegoed: directe behoeftebevrediging, vb. pint
▪ Investeringsgoed: indirecte behoeftevervulling
• Duurzame investeringsgoederen (=kapitaalgoederen): duurzaam van karakter, vb. machines
• Niet-duurzame investeringsgoederen: éénmalig in gebruik, vb. printerinkt
▪ Finale goederen (eindproduct, vb. kledij) of intermediare goederen (halffabrikaten,vb. stof)
GEZINNEN
BEDRIJVEN
vormen samen het samenspel waar
economie uit bestaat
OVERHEID
✓ Consumeren
✓ Vormt het kader waarbinnen
✓ Bron van arbeid (loon)
bedrijven en gezinnen
✓ Binnen het gezin veel ✓ Samenbrengen en vergoeden
opereren (=Instellingen)
economische activiteit (vb. van productiefactoren
✓ Collectie productie (vb.
koken en poetsen) die niet ✓ Creëren van toegevoegde
afvalophaling) en consumptie
‘meegeteld’ wordt > belang van waarde (winst)
(vb. publieke bouwwerken)
huishoudelijk werk voor
✓ belastingen
welvaart
Vrije markt
Privébezit (neo)klassieke
school sluit hier het
Democratische staten beste bij aan
Globalisering
3 ASPECTEN
allocatie = toewijzen
1. Allocatiemechanisme: hoe vinden mensen, middelen en goederen hun weg?
2. Eigendomsrechten: wie of wat bezit arbeid, kapitaal en goederen?
3. Centrale drijfveer: in wiens belang?
Anarchisme/ Autocratie
Democratieën Dictatuur
Libertarisme (anocracy)
Verschilt van liberalisme: liberalisme is een centrumstroming (met voorkeur richting markteconomie)
Net zoals het socialisme (centrumstroming met voorkeur geleide economie) verschilt van communisme
1. Is een combinatie van de efficiëntie van een vrije markt met overheidsingrijpen waar ze tekort schiet
• Privaat initiatief wordt aangemoedigd (iedereen denkt mee)
• Economische output staat in functie van werkelijke vraag
2. Draagt fundamenteel bij tot de welvaart en het welzijn van de mens
• Armoede brokkelt af in een snel tempo
• Levensverwachting stijgt elk jaar
• Analfabetisme verdwijnt razensnel
3. Relatief politiek stabiel
• Representatieve democratie
• Laat toe dat politiek mee-evolueert met maatschappelijke tendenzen
VAL
WO2 USSR
2. Ongelijkheid: ongelijkheid komt in elk systeem voor, maar huidige discrepantie begint het markt en
machtsevenwicht te verstoren (crony capitalism, gigantisme)
3. Klimaatverandering zal een fundamentele stresstest zijn voor de gehele samenleving. De vrije markt
moet ecologische kosten internaliseren (vb. uitstootrechten, bouwshift)
4. Artificiële intelligentie kan zorgen voor een enorme welvaartssprong, maar eveneens een enorme
sprong in ongelijkheid (vervanging laaggeschoolden)
Vrije wil
Creatief
startpunt economische ‘wetenschap’ = het individu
Eigen behoeften/waarden
Interactie met anderen
Aantal pinten
B: quasi alles uitgeven aan pinten
C: quasi alles uitgeven aan trappisten
D: mix van trappisten en pinten
X: budget te weinig
Aantal trappisten 4
Aantal pinten
B en C zijn minderwaardig (eentonig?)
D is ‘geoptimaliseerde’ drinkpret volgens welvaartscurve
Aantal trappisten
Aantal pinten
Middelen zijn niet exclusief → pinten of trappisten
Productiemogelijkhedencurve
Voortdurend afwegen van ‘kosten en baten’
Indifferentiecurve
= klein verschil
Marginale beslissing
Twee basisbeslissingen
Structurele beslissing
De mate waarbij Totale kost zich verhoudt tot het Totale baten
4 uur modelleren vervangt 5 uur schetsen Totale kost < Totale baten Structureel verantwoord
6 uur modelleren vervangt 5 uur schetsen Totale kost > Totale baten De activiteit is structureel
onverantwoord
• Aanbodcurve: hoe hoger de prijs van een product hoe meer mensen bereid zijn te verkopen
• Vraagcurve: hoe lager de prijs van een product hoe meer mensen bereid zijn te kopen
Aanbodcurve vraagcurve
Prijs
Prijs
6 6
5 5
4 4
3 3
2 2
1 1
0 0
1 2 3 4 5 1 2 3 4 5
Prijs
6
• Er vormt zich een evenwicht waarbij
5
o De prijs (P) 3 bedraagt
4
o De verkochte hoeveelheid (Q) 3 is
P 3
2
Er vormt zich een
1
Prijsevenwicht
0
(of evenwichtsprijs) 1 2 3 4 5
Q Hoeveelheid
Vraag Aanbod
Marktprijs Duvel
Prijs
• Vb. Tournée Minérale
6
• Minder vraag naar Duvel
5
• Vraagcurve schuift naar links
4
• Er vormt zich een evenwicht waarbij
3
o De prijs (P) 2,5 bedraagt P
2
o De verkochte hoeveelheid (Q) 2,5 is
1
0
1 2 3 4 5
Q Hoeveelheid
Vraag Vraag (oud) Aanbod
Marktprijs Duvel
Prijs
• Vb. Hop wordt duurder en cafés kunnen 7
4
• Er is een nieuw evenwicht waarbij
P 3
o De prijs (P) 3 bedraagt
2
o De verkochte hoeveelheid (Q) 2 is
1
0
1 2 3 4 5
Q Hoeveelheid
Vraag Vraag (oud) Aanbod Aanbod (oud)
Prijs
• Omgevingsfactoren kunnen prijsvorming
4,5
dynamisch maken 4
3,5
• Beperkingen van model:
3
o Veronderstelt dat iedereen over P 2,5
2
dezelfde informatie beschikt
1,5
o Zowel vraag als aanbod worden soms 1