Professional Documents
Culture Documents
Antwoorden Hoofdstuk 11
Antwoorden Hoofdstuk 11
Antwoorden Hoofdstuk 11
3 Terugkaatsing en breking
a Zie figuur a. ∠t = ∠i
lucht glas glas lucht
normaal
i t i
i
r
r
a b b
figuur
2 2
figuur11
4 Lichtbronnen
a A gloeilamp, spaarlamp wit licht (volledig spectrum: alle kleuren van de
regenboog) warm van kleur (rood/geel)
B metaalhalogeenlamp (speciale gloeilamp) koel wit licht
C tl-buis, spaarlamp wit
D tl-buis, natriumlamp wit, zuiver geel
E neonlamp (of ander gassamenstelling) fel rood (of een andere kleur)
F laser diverse kleuren (waaronder meestal groen en rood)
Opmerking: de tl-buis en de spaarlamp bevatten kwik
b A De laserbundel divergeert nauwelijks en levert (mede daardoor) een felle lichtpunt.
B De laserbundel is zeer smal te maken en bevat voldoende energie om weefsel te snijden.
C De laserbundel is smal en bevat voldoende energie om het metaal te snijden.
Newton vwo deel 1b Uitwerkingen Hoofdstuk 11 – Lichtbronnen 62
t i
i t
11 Buiging kan bijvoorbeeld plaatsvinden als een golf op een smalle opening valt of een klein object passeert.
Om buiging goed te kunnen waarnemen moet het formaat van de opening of het object van dezelfde orde
van grootte zijn als de golflengte (of kleiner). Een opening moet in het geval van licht dus erg klein zijn wil je
buiging waarnemen. Als het licht om een klein object heen buigt, neem je het object helemaal niet meer waar
(het licht weerkaatst er immers niet op maar buigt er omheen). Dit geldt bijvoorbeeld voor moleculen. Met
een lichtmicroscoop zijn moleculen dan ook niet waar te nemen.
Newton vwo deel 1b Uitwerkingen Hoofdstuk 11 – Lichtbronnen 63
17 A Hoe kleiner de afstand tussen de trillingsbronnen, hoe minder maxima en minima er te zien zijn. Bij
vraag 16 is de onderlinge afstand 4 ·λ. In nevenstaande figuur is
aangegeven wat er gebeurt als de afstand tussen de trillingsbronnen
wordt teruggebracht naar 2 ·λ.
Toelichting: A B
Bij het 0e orde maximum (de buiklijn in het midden) is het
weglengteverschil nul: de golven vanuit A en B hebben allebei een
afstand van 1½ ·λ afgelegd.
Bij de twee gestreepte knooplijnen (interferentieminima) links en
rechts van het midden heeft de ene golf ¾ ·λ en de andere 1¼ ·λ
afgelegd: een weglenteverschil van ½ ·λ.
Bij de twee 1e orde maxima (de twee doorgetrokken buiklijnen links en rechts) is het weglenteverschil 1 ·λ:
de ene golf heeft ½ ·λ en de andere 1½ ·λ afgelegd.
Bij de twee gestreepte knooplijnen (interferentieminima) vlak bij A en B heeft de ene golf ¼ ·λ en de
andere 1¾ ·λ afgelegd: een weglenteverschil van 1½ ·λ.
De afstand tussen de twee trillingsbronnen is 2 ·λ, dus het maximale weglengteverschil is 2 ·λ. Dat levert
(nog net) de 2e orde maxima op (de buiklijnen links van A en rechts van B). Meer maxima en minima zijn
er dus niet.
B Dit geeft hetzelfde effect als bij A.
v
Uit de formule f = volgt immers dat de golflengte groter wordt, als de frequentie kleiner wordt. Als de
λ
golflengte bijvoorbeeld verdubbelt, is de afstand tussen de bronnen niet meer 4 ·λ, maar 2 ·λ.
Dus ziet alles er hetzelfde uit als bij A, maar dan twee keer zo groot (want de werkelijke afstand tussen de
bronnen is even groot als bij vraag 11).
C De maxima zijn nu juist minima en andersom (zie nevenstaande
figuur. Bijvoorbeeld precies in het midden werken de golven elkaar
juist tegen.
N.B. De situatie van vraag A is als uitgangspunt genomen. Door het
kleinere aantal maxima en minima ziet het er wat overzichtelijker uit. A B
19 a Het nulde orde maximum valt voor elke kleur (golflengte) precies in het midden. De maxima liggen dus
precies op elkaar. De combinatie van alle kleuren levert wit.
b Met de ‘ligging’ wordt bedoeld de afstand x ten opzichte van het 0e orde maximum (de middelste wit
oplichtende lijn).
x x
tan α n = n = n ⇒ x n = f ⋅ tan α n Nieuwe onbekende: αn
f
n⋅λ
sinα n = Nieuwe onbekenden: λ en d
d
Het spectrum loopt van het uiterste violet (λv = 380 nm = 380·10–9 m)
tot het uiterste rood (λv = 800 nm = 800·10–9 m). Zie BINAS tabel 20.
1
d= = 0,001667 = 1,667·10–3 cm = 1,667·10–5 m
600
1e orde maximum: n = 1
n ⋅ λ 1 ⋅ 380 ⋅ 10 −9
violet: sin α 1 = = = 0,0228 ⇒ α1,v = 1,31º
d 1,667 ⋅ 10 −5
n ⋅ λ 1 ⋅ 800 ⋅ 10 −9
rood: sin α 1 = = = 0,0480 ⇒ α1,r = 2,75º
d 1,667 ⋅ 10 −5
2e orde maximum: n = 2
n ⋅ λ 2 ⋅ 380 ⋅ 10 −9
violet: sin α 2 = = = 0,0456 ⇒ α2,v = 2,61º
d 1,667 ⋅ 10 −5
n ⋅ λ 2 ⋅ 800 ⋅ 10 −9
rood: sin α 2 = = = 0,0960 ⇒ α2,r = 5,51º
d 1,667 ⋅ 10 −5
x n = f ⋅ tan α n
2e orde 1e orde 0e orde 1e orde 2e orde
x 1,v = f ⋅ tan α 1,v = 40 · tan 1,31º = 0,91 cm
x 1,r = f ⋅ tan α 1,r = 40 · tan 2,75º = 1,9 cm
x 2,v = f ⋅ tan α 2,v = 40 · tan 2,61º = 1,8 cm X1,v
x 2,r = f ⋅ tan α 2,r = 40 · tan 5,51º = 3,9 cm
X1,r
Het begin (violet) van het 2e orde spectrum X2,v
overlapt het eind (rood) van het 1e spectrum.
X2,r
overlap
Controleren
26 Brekingsindex en golfsnelheid
sin i = sin 55°
a n= = 1,20 normaal
sin r sin 43°
Afgerond: n = 1,2
(zie opgave 3 van deze paragraaf) r
b In de foto kun je de golflengte opmeten. Het is
nauwkeuriger om tien golflengtes tegelijk te
meten.
Links op de foto zijn 10 golflengtes samen i
24 mm. De schaal is 1:10, dus de werkelijke
golflengte λ1 bedraagt ook 24 mm.
λ2 bedraagt ongeveer 20 mm.
v = f · λ BINAS tabel 35.3
v1 = 7,5 · 24·10–3 = 0,18 m/s
v2 = 7,5 · 20·10–3 = 0,15 m/s grensvlak
De frequentie is in beide gevallen gelijk.
λ1 v1
c n= = = 1,2
λ2 v 2
De brekingsindex is dus gelijk aan de verhouding tussen de golflengtes en de golfsnelheden.
Newton vwo deel 1b Uitwerkingen Hoofdstuk 11 – Lichtbronnen 66
29 Tralieconstante
n⋅λ n⋅λ 42
a sin α n = ⇒ d= waarbij n = 1 en α1 = = 21º
d sin α n 2
n⋅λ 1⋅ 633 ⋅ 10 −9
d= = = 1,77·10–6 m Afgerond: d = 1,8·10–6 m
sin α n sin 21°
n⋅λ
b sin α n = waarbij αn = 90º (maximaal)
d
d ⋅ sin α n 1,77 ⋅ 10 −6 ⋅ sin 90°
n max = = = 2,79 Afgekapt: nmax = 2
λ 633 ⋅ 10 −9
Je mag niet afronden want er is geen derde orde maximum.
n⋅λ d ⋅ sin α n
c sin α n = ⇒ n max =
d λ
d
sin 90º = 1 dus n max = Deze waarde moet afgekapt worden.
λ
Newton vwo deel 1b Uitwerkingen Hoofdstuk 11 – Lichtbronnen 67
30 Brekingsindex
n⋅λ n⋅λ
a sin α n = ⇒ d= Nieuwe onbekende: αn
d sin αn 5,0 cm
Bij elke cm aanduiding is een maximum te zien. Het nulde orde maximum is
niet goed waarneembaar, maar moet in het midden liggen (bij 10 cm). Het
vijfde orde maximum ligt op 5,0 cm van het nulde orde maximum (zie
nevenstaande tekening). Dus geldt:
15 cm
x 5,0
tan α 5 = 5 = = 0,333 ⇒ α5 = 18,4º α5
15
n⋅λ 5 ⋅ 6,3 ⋅ 10 −7
d= = = 9,96·10–8 m Afgerond: d = 1,0·10–7 m
sin α n sin 18,4°
b De straal van de cirkel (de stippellijn vanuit het M) staat
loodrecht op het oppervlak. Teken bij elke lichtstraal
een normaal, meet de hoek van inval op en teken
de hoek van terugkaatsing even groot.
c1
c n=
c2
v = f ⋅λ ⇒ c = f ⋅λ 2
1
c1 f ⋅ λ1 λ α
n= = = 1 M
c2 f ⋅ λ2 λ2
n⋅λ d ⋅ sin α n
sin α n = ⇒ λ=
d n
x scherm
Bij een kleine hoek α geldt dat sin α ≈ tan α =
d ⋅ sin α n d ⋅ x luchtlaagje
λ= =
n n⋅
d ⋅ x1
λ1 n⋅ x 1 10
n= = = = = 1,43 Afgerond: n = 1,4
λ2 d ⋅x2 x2 7
n⋅
11.3 Spectra
Verwerken
32 Je kunt een spectrum zichtbaar maken met een prisma of een tralie.
33 Een gloeilamp zendt een continu spectrum uit, waarin alle frequenties (golflengtes) vertegenwoordigd zijn.
Een gasontladingslamp zendt een lijnenspectrum uit, waarin een beperkt aantal frequenties voorkomen.
Een gloeilamp zendt veel meer infraroodstraling uit dan een gasontladingslamp.
34 a Het lichtrendement is de verhouding tussen het vermogen dat de lamp uitstraalt in de vorm van zichtbaar
Pzichtbaar licht
licht en het toegevoerde elektrisch vermogen: ηL = .
Pelektrisch
b Hoe hoger de temperatuur van de gloeidraad, hoe hoger het lichtrendement.
c Het smeltpunt van Wolfraam is 3680 K. De temperatuur van de gloeidraad moet daar dus ruim onder
blijven. Daarom wordt er altijd veel infraroodstraling uitgezonden.
Newton vwo deel 1b Uitwerkingen Hoofdstuk 11 – Lichtbronnen 68
35 a Het spectrum van zichtbaar licht ligt tussen de 380 en 800 nm. De natriumlamp zendt de meeste straling
uit in het zichtbare gebied.
b De kortgolvige UV straling (met een hoge frequentie) wordt omgezet in zichtbaar licht met een grotere
golflengte (lagere frequentie). Een groter deel van de opgenomen elektrische energie wordt zo omgezet in
zichtbaar licht.
c Nee. De fluorescerende stoffen kunnen straling alleen omzetten in straling met een langere golflengte. De
infrarode straling is hiermee dus niet om te zetten in zichtbaar licht.
Straling met een grotere golflengte bevat per foton (lichtdeeltje) minder energie dan straling met een
kleinere golflengte. Een foton met een geringe energie is niet om te zetten in een foton met veel energie.
36 a De maan kaatst het zonlicht naar de aarde. De maan is tamelijk wit (kleurloos) en absorbeert de ene kleur
dus niet beter dan de andere. Het teruggekaatste licht bevat dus dezelfde kleuren (golflengten) als het
oorspronkelijke zonlicht.
b De atmosfeer van Venus bevat onder andere koolstofdioxide. Dit koolstofdioxide absorbeert bepaalde
golflengtes (kleuren) van het licht. Dit is te zien als donkere lijnen in het spectrum.
c Jupiter weerkaatst niet alleen het zonlicht, maar straalt zelf ook energie uit. In Jupiter komt veel energie
vrij, waardoor Jupiter zich gedraagt als een temperatuurstraler. De temperatuur van Jupiter is lager dan
van de zon, waardoor Jupiter een ander spectrum heeft (relatief meer langgolvige straling).
37 A Smal. De laserbundel moet smaller zijn dan de streepjes en de ruimte tussen de streepjes. Anders ‘lees’ je
meerdere streepje tegelijk.
B Smal en van hoge intensiteit. Het metaal smelt over een klein oppervlak.
C Smal en van hoge intensiteit. Over een grote afstand moet de bundel te meten zijn.
D Smal en van hoge intensiteit. Het weefsel verbrandt en verdampt over een klein oppervlak.
E Smal en evenwijdig. De bundel moet smaller zijn dan de putjes en de ruimten ertussen.
F Hoge intensiteit. Over een grote afstand moet het signaal te meten zijn.
Controleren
38 Lichtrendement gloeilamp
a Zie nevenstaande afbeelding.
Pzichtbaar licht
b Lichtrendement: ηL = .
Pelektrisch
Het oppervlak onder de grafiek komt
overeen met 100% van het
uitgestraalde vermogen. Het oppervlak
onder de grafiek tussen 380 nm en
800 nm gedeeld door het totale
oppervlak onder de grafiek is dus het
nuttige deel van het uitgestraalde
vermogen (= het lichtrendement). Bij
hogere temperatuur is het oppervlak
onder de grafiek in het zichtbare deel
van het spectrum een groter deel van
het totale oppervlak. Het lichtrendement
is dus groter bij hogere temperatuur.
c Om het oppervlak te bepalen kun je de hokjes tellen onder de grafiek of het oppervlak benaderen.
Je kunt in dit geval het totale oppervlak benaderen met de grijze driehoek in bovenstaande afbeelding.
Atotaal = 21 ⋅ basis ⋅ hoogte = 21 ⋅ 54 ⋅ 47 = 1269 hokjes
Het oppervlak onder de grafiek bij zichtbaar licht:
6 + 36
Azichtbaarl = ⋅ 8,0 = 168 hokjes
2
Pzichtbaar licht 168
ηL = = = 0,132 Afgerond: η L = 13%
Pelektrisch 1269
d Bij een hogere temperatuur is het rendement groter. Het metaal van de wolfraamdraad verdampt dan
echter sneller, waardoor de levensduur afneemt.
Newton vwo deel 1b Uitwerkingen Hoofdstuk 11 – Lichtbronnen 69
39 Gloeidraad
a Door verdamping wordt de draad dunner. Een dunnere draad heeft een hogere weerstand. Door de
hogere weerstand wordt de stroomsterkte kleiner en dus ook de ontwikkelde warmte per seconde (het
vermogen). Daardoor nemen temperatuur en rendement tevens af.
b Door een dunner deel van de gloeidraad gaat dezelfde stroomsterkte als door een dikker deel. In het
dunnere deel is de weerstand hoger dan in het dikkere deel. Over het dunnere deel komt dus een groter
deel van de spanning te staan en dus komt in het dunnere deel meer vermogen vrij per lengte-eenheid.
Het dunnere deel wordt dus warmer en zal nog sneller verdampen. De lamp ‘brandt’ bij de dunnere plek
dus versneld door.
40 Stertemperatuur 5
41 Dopplereffect
a De golflengte is kleiner dan normaal. Er is dus sprake van een violetverschuiving. Het sterrenstelsel
beweegt dus naar de aarde toe.
b ∆λ = λ w − λb
c c
λw = waarbij geldt: f w = fb ⋅ (formule dopplereffect, BINAS tabel 35.3)
fw c − vb
c c ⋅ (c − v b ) c − v b c
λw = = = waarbij geldt dat f b = , dus:
fb ⋅ c
c −v b
fb ⋅ c fb λb
λw =
c − vb
=
( c − v b ) ⋅λ b =
c ⋅λ b −v b ⋅λ b v ⋅λ
=λ b − b b
c
λb
c c c
v b ⋅λ b v ⋅λ v
∆λ = λ w − λb =λ b − − λb = − b b = − b ⋅λ b
c c c
c Als de golflengte kleiner wordt (∆λ is negatief), beweegt de bron naar ons toe.
d De golflengte wordt kleiner (∆λ is negatief), dus de Andromedanevel beweegt naar ons toe.
v
∆λ = − b ⋅λ b
c
∆λ ⋅ c ( 656,3 − 655,6 ) ⋅ 10 −9 ⋅ 2,9979 ⋅ 10 8 0,7 ⋅ 3,0 ⋅ 10 8
vb = − = = = 3,2·105 m/s Afgerond: vb = 3·105 m/s
λb 655,6 ⋅ 10 −9 655,6
e Nee, de verschuiving is zo klein dat het licht onmerkbaar weinig van kleur verandert.
11.5 Afsluiting
Controleren
46 Spaarlamp
Oriëntatie
Gegeven: λlaser = 633 nm
ℓ = 1,30 m
x1,laser = 43,4 cm = 0,434 m
Gevraagd: kleur van de drie lijnen
Planning/Uitvoering
De kleur kun je opzoeken (BINAS tabel 19A) als je de golflengte van het licht weet. De golflengte van elk van
de drie lijnen is te berekenen met:
d ⋅ sin α n
λ= Nieuwe onbekenden: d en αn
n
xn
α is bij elke lijn te berekenen met: tan α n =
x n 0,293
lijn 1: tan α n = = = 0,2254 ⇒ α1 = 12,70º
1,30
d ⋅ sin α n 1,999 ⋅ 10 −6 ⋅ sin 12,70°
λ= = = 4,39·10–7 m = 439 nm Conclusie: blauw-violet
n 1
x n 0,367
lijn 2: tan α n = = = 0,2823 ⇒ α1 = 15,76º
1,30
d ⋅ sin α n 1,999 ⋅ 10 −6 ⋅ sin 15,76°
λ= = = 5,43·10–7 m = 543 nm Conclusie: groen
n 1
x n 0,416
lijn 3: tan α n = = = 0,3200 ⇒ α1 = 17,74º
1,30
d ⋅ sin α n 1,999 ⋅ 10 −6 ⋅ sin 17,74°
λ= = = 6,09·10–7 m = 609 nm Conclusie: oranje-rood
n 1
Controle
Blauw, groen en rood zijn de basiskleuren waarmee in beeldschermen alle kleuren kunnen worden
nagebootst. De combinatie van deze kleuren ziet er uit als wit. De hierboven gevonden drie kleuren kunnen
dus kloppen, want ze kunnen samen wit licht vormen.
Newton vwo deel 1b Uitwerkingen Hoofdstuk 11 – Lichtbronnen 71
47 Compactdisc
Oriëntatie
Gegeven: λlaser = 633 nm
ℓ = 1,02 m
x1 = 53,5 – 8,3 = 45,2 cm = 0,452 m
Gevraagd: ℓspoor
Planning/uitvoering
ℓspoor = (aantal cirkelsporen) · (gemiddelde lengte van een cirkelspoor)
r −r
aantal cirkelsporen = 1 2 Nieuwe onbekende: d
d
n⋅λ n⋅λ
sin α n = ⇒ d= Nieuwe onbekende: αn
d sin α n
x n 0,535 − 0,083
tan α n = = = 0,4167 ⇒ α1 = 22,62º
1,02
n⋅λ 1 ⋅ 633 ⋅ 10 −9
d= = = 1,646·10–6 m
sin α n sin 22,62°
r1 − r 2
=
( 6,8 − 2,0) ⋅ 10 −2
aantal cirkelsporen = = 29165 cirkelsporen
d 1,646 ⋅ 10 - 6
1
gemiddelde lengte van een cirkelspoor = 2 · (omtrek buitenste cirkel + omtrek binnenste cirkel)
omtrek cirkel = 2 · π · r
gemiddelde lengte van een cirkelspoor = π · (r1 + r2) = π · (6,8 + 2,0) = 27,6 cm = 0,276 m
ℓspoor = (aantal cirkelsporen) · (gemiddelde lengte van een cirkelspoor) = 29165 · 0,276 = 8,06·103 m
Afgerond: 8,1·103 m
Controle
Ruim acht kilometer is best veel, maar een cd draait tamelijk snel rond. Om 74 minuten te kunnen spelen
moet het spoor dus behoorlijk lang zijn.
48 Roosterconstante
De vorm van het interferentiepatroon is als volgt te verklaren:
De verticale draden in het rooster resulteren in een horizontaal afbuigingspatroon van stippen.
Het afbuigingspatroon in verticale richting wordt veroorzaakt door de horizontale draden. De combinatie
vormt het afgebeelde patroon. Het licht wordt zowel in horizontale als in verticale richting afgebogen.
n⋅λ n⋅λ
sin α n = ⇒ d= Nieuwe onbekende: αn
d sin αn
Voor het vierde orde maximum geldt:
x
tan α 4 = 4
x4 = 21 mm = 0,021 m (de afstand van de middelste stip tot de vierde stip)
x 0,021
tan α 4 = 4 = = 0,021 ⇒ α4 = 1,20º
1,00
n⋅λ 4 ⋅ 633 ⋅ 10 −9
d= = = 1,21·10–4 m Afgerond: d = 1,2·10–4 m
sin α n sin 1,20°
vb = 1,73·10–18·r
7,00
50 Ouderdom van het heelal
Gebruik de formule uit opgave 41: 6,00
v
∆λ = − b ⋅λ b 5,00
vb (107 m/s)
c
Voor het gemak laten we het minteken weg (de 4,00
snelheid is dan positief bij een beweging van ons af).
∆λ ⋅ c 3,00
vb =
λb
2,00
vb 1,00
vb = H ⋅ r ⇒ H =
r
Dit is de helling van de grafiek. 0,00
0,0 1,0 2,0 3,0 4,0
25
r (10 m)
s = v ⋅ t ⇒ r = vb ⋅ t
r 1 1
t = = = = 5,78·1017 s
vb H 1,73 ⋅ 10 −18 ∆λ r vb vb/r
stelsel K-lijn (nm) (1025 m) (107 m/s) (10–18 s–1)
= 1,83·1010 jaar Virgo 1,57 0,068 0,120 1,76
Coma 8,7 0,39 0,664 1,70
Afgerond: t = 18 miljard jaar U Ma I 19,7 0,87 1,50 1,73
Leo 25,5 1,1 1,95 1,77
Cr B 28,2 1,2 2,15 1,79
Gem 30,7 1,4 2,34 1,67
Boo I 51,5 2,3 3,93 1,71
U Ma II 52,4 2,3 4,00 1,74
Hydra 79,8 3,5 6,09 1,74
De snelheid neemt in de loop van de tijd af (door de gravitatiekracht). De snelheid is dus hoger geweest dan
nu. De tijdsduur zal dus korter zijn dan 18 miljard jaar. Men neemt aan dat de ouderdom van het heelal
ongeveer 15 miljard jaar bedraagt.