Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 28

Rudolf Steiner Gedichten, spreuken, meditaties

Vertuui door Wijnand Mees Met een nawoord en clantekeninzen vun Jelle van der Meden

Uitgeverij Vrij Geestesleven/ Zeist

De bronnen van deze uitgave zijn verantwoord in de bibliografie op hlz. 230. Rudolf Steiner I Werken en vuurdrachten O 1992 Stichting Rudolf Stciner Vertalingen, Nuth Tweede druk 1999 Typografie Franoise Berserik I S B N 90 6038 504 7 i w11 G I 612 ISBN vandegeheleserie9060~8~004

Bij deze uitgave

Het boek dat voor u ligt, geeft een beeld van Rudolf Steiner als dichter. Als filosoof en met name als vernieuwer op diverse gebieden van wetcnschap en maatschappelijk leven verwierf bij naam, maar als dichter is hij vrijwcl onbekend gebleven. Gepoogd is een zo geschakeerd mogelijk beeld van zijn dichtwerk te geven, zonder daarbij naar volledigheid te streven. De categorien gedichten, spreuken en meditaties zijn niet duidelijk van elkaar te scheiden. De spreuken, maar ook vele gedichten worden om bun objectieve inhoud als meditatie gebruikt. Daarnaast zijn er speciaal voor de meditatie bestemde spreuken. Een deel van deze gedichten en spreuken ontstond tijdens Steiners voordrachten als een soort extract van hun inhoud. Andere gedichten ontstonden bij alle mogelijke gelegenheden, zoals inwijdingen van gebouwen, verjaardagen, euritmie-opvoeringen (een door hem geschapen bewegingskunst) of zo maar als een versje in een gastenboek. Er zijn spreuken om mee aan het werk te gaan, spreuken voor zieken, voor mensen in innerlijke of uiterlijke nood, voor gestorvenen, maar ook geheden voor kinderen. Evenmin ontbreken enkele kleine satirische gedichtjes die tot doel hadden een bepaalde habitus van mensen in Steiners omgeving aan de kaak te stellen, of alleen om icmand op te vrolijken. In dit boek komen voorts nog een paar hijzondere spreuken voor: allereerst de groep spreuken die de zeven dagen van de
5

week in verband brengen met de in zeven fasen verlopende ontwikkeling van de aarde. Dan zijn er de tweenvijftig spreuken van de zielekalender, die samenhangen met de tweenvijftig weken van het jaar en de vier seizoenen; de twaalfstemmingen: maandspreuken, die de mens in verbinding brengen met de beweging van zon, planeten en maan langs de twaalf tekens van de dierenriem; de zogenaamde mysterie-spreuken, die in kernachtige regels samenvatten wat de mens vroeger beleefde als hij ingewijd werd op een bepaalde plaats of in een bepaalde tijd. D e Grondsteenspreuk werd door Steiner uitgesproken bij de oprichting van de Algemene Antroposofische Vereniging in 1923.Hij stelt ons het mensbeeld voor ogen waarvan de antroposofie uitgaat en ook de betekenis die de komst van Christus heeft voor de mensheid. De daaropvolgende zeven ritmen verbinden deze spreuk met de zeven dagen van de week. Van elke spreuk is een bronvermelding te vinden hij de aantekeningen (p. 188 e.v.). D e gedichten, spreuken en meditaties zijn in chronologische volgorde geplaatst. Om in deze chronologie een bepaalde spreuk te kunnen vinden zijn achterin twee registers opgenomen: n op alfabet en n op onderwerp. Uit het nawoord blijkt, dat daardoor duidelijk naar voren komt met welke themas Rudolf Steiner zich in een hepaalde periode van zijn leven bezig hield. Dank zij op deze plaats uitgesproken aan de Rudolf SteinerNachlassverwaltung voor haar hulp bij dit werk, aan Arnica Esterl-Mees voor het verzorgen van het contact met deze instelling en aan Marianne Scherpenhuijsen Rom voor haar hulp bij het vertalen van de Twaalf stemmingen.

De redactie

Inhoud

Gedichten, spreuken, meditaties Nawoord en aantekeningen


~

163

Nawoord (Jclle van der Meden) - 165 Aantekeningen bij Gedichten, spreuken, medituties Aantekeningen bij het Nawoord - 228 230 Bibliografie Register van titels en eerste regels - 232 Registcr van enkele themas - 239 240 Levensoverzicht Rudolf Steiner / Werken en voordrachten 244
~ ~ ~

188

Nawoord

Wie zich verdiept in het leven van Rudolf Steiner zal gauw vaststellen, dat alles wat hij vanaf een zeker moment deed, gericht was op n doel: het ontwikkelen van de antroposofie. Dat geldt ook voor de gedichten en spreuken die hij schreef; zij zijn alleen te begrijpen als bouwstenen van de antroposofie als geheel. Of het nu gaat om de vele meditatiespreuken, om de gedichten met een meer persoonlijk karakter of om de spreuken die hij uitsprak bij de dood van leden van de Antroposofische Vereniging, in alle gevallen is er een direct aanwijsbaar verband tussen de inhoud van de spreuken en de antroposofie, die stap voor stap, jaar na jaar, fase na fase door Steiner werd ontwikkeld. In zekere zin kan deze uitgave, die de spreuken en gedichten in chronologische volgorde presenteert (de eerste spreuk uit 1888, de laatste uit het sterfjaar 1925) worden gezien als een innerlijke biografie van de antroposofie. Aan inhoud en vorm van de spreuken en gedichten zijn de themas, de stemmingen en de richtingen af te lezen dic de verscheidene achtereenvolgende fasen in haar ontwikkeling hebben bepaald. Een belangrijk kenmerk van Steiners dichterlijk werk is dat de aanleiding tot het schrijven van een gedicht of een spreuk bijna altijd een objectief en situationeel karakter had. IHij wilde met bijna iedcre spreuk een specifiek doel bereiken, een feitelijke handeling verrichten, een bepaalde daad stellen. Van vrijwel al deze teksten kan nauwkeurig worden vastgesteld wat
65

Steiner ermee wilde, of wat de ontvanger ermee kon doen; slechts zelden ging het om een louter lyrische uiting. Door de spreuken in chronologische volgorde te plaatsen, ontstaat dan ook een beeld van de achtereenvolgende situaties die de ontwikkeling hebben gekenmerkt. Een tweede belangrijke eigenschap van het dichterlijk werk van Steiner schuilt in de kernachtigheid van de formuleringen. Is de stijl van zijn geschreven werk en zeker van zijn voordrachten wel eens uitvoerig en herhalend, in de spreuken komt een dichter naar voren die eenmalig en treffend verwoordt, die de inhoud in geconcentreerde vormen vat en zich beperkt tot het wezenlijke. Bij tal van spreuken is te zien dat hij aanhoudend zoekt naar de meest treffende formulering. Dat wordt vooral duidelijk door spreuken met overeenkomstige themas en motieven met elkaar te vergelijken, zoals bijvoorbeeld de vele spreuken over bet verband tussen zelfkennis en inzicht in de wereld, een thema dat n van de rode draden is in de ontwikkeling van de antroposofie. De spreuken laten zien hoe Steiner steeds weer zoekt naar de meest directe bewoording van dat kernmotief, vaak vanuit een nieuw gezichtspunt. Omstreeks 1910 schreef hij bijvoorbeeld de korte spreuk: Doorgrond jezelf; doorgrond de wereld in je eigen innerlijk; doorgrond jezelf in de stroom der wereld. En dertien jaar later, tijdens een voordracht op 9 november 1923, sprak hij de spreuk uit: Wil je jezelf doorgronden, kijk naar alle kanten in de wereld. Wil je de wereld doorgronden, kijk in je eigen diepten.

Dit teken verwijst naar de aantekeningen op blz. 228.

166

Een ander motief dat steeds weer terugkomt, is dat van het overschrijden van de beperkingen van ruimte en tijd, zoals in de spreuk van 19 maart 1910:' Raadsel na raadsel verschijnt in de ruimte, raadsel na raadsel verloopt in de tijd. Oplossing brengt slechts de geest die zichzelf ontdekt voorbij de grenzen van de ruimte, voorbij de loop van de tijd. Of in de spreuk van
12 maart

1915:"

De dingen in de wijde ruimten spreken tot de zinnen v-an de mensen, zij veranderen in de loop der tijd. Zichzelf wekkend ontwaakt de mensenziel, niet ingeperkt door ruimte, noch verdoold in tijdsverloop, in het stromende worden der eeuwigheid! Door de chronologische volgorde heeft deze uitgave het karakter gekregen van een muziekstuk: motieven duiken op, verdwijnen weer in de diepte, komen in een variant weer boven, enzovoort. Een overzicht van de vele motieven kan in dit nawoord niet worden gegeven. Bovenstaande voorbeelden zijn alleen hedoeld om aan te tonen dat Steiner als dichter op zoek was naar pregnante formuleringen van wat hem als geesteswetenschappelijk onderzoeker aanhoudend bezighield. Zijn hoogste ideaal was dat van helderheid: de woorden moesten kristalhelder een bepaalde geestelijke werkelijkheid verbeelden. Iedere volgende spreuk was voor hem een poging de optimale klaarheid te bereiken, de juiste variant te vinden in een heel bepaalde situatie of
167

, ,

context. Dit maakt ook duidelijk waarom de meeste gedichten en spreuken relatief kort zijn. De toehoorder of lezer (je kunt ook zeggen: gebruiker) moest de inhoud ervan in n keer in het bewustzijn kunnen opnemen en vasthouden. Bijzondcr treffend treedt dit naar voren bij de spreuken die Steiner in zijn voordrachten gebruikte. Na een beschouwing die vaak langer duurde dan een uur, met talloze gedetailleerde uitwijdingen en verdiepingen, besloot hij met een spreuk die de inhoud van de voordracht samenvatte, alsof hij de kern van de zaak voor het bewustzijn van zijn toehoorders wilde doen oplichten. Het zou een misverstand zijn te menen dat het hem daarbij ging om een intellectuele inhoud. Met zijn spreuken en gedichten wilde Steiner geen antroposofische leerstellingen in potische vorm bieden. Rudolf Steiner was behalve een geesteswetenschappelijk onderzoeker ook een kunstenaar; hij schreef vier dramas, ontwierp gebouwen, maakte wandschilderingen, schiep een ruim negen meter hoog houten plastiek. Als kunstenaar had hij respect voor de kunst zelfen hij gebruikte haar niet als louter hulpmiddel voor het verspreiden van welke waarheid dan ook. Het ging hem om meer dan intellectueel begrijpen, maar toch bleef hij niet staan hij het gevoelsmatig inlcven in stemmingen of hct uitdrukken van subjectieve belevingen. In dit opzicht verschilde hij als dichter van veel tijdgenoten, die veelal nog in de traditie van de late romantiek stonden, met alle suhjectiviteit van dien. De ontwikkeling van Steiner als dichter laat zien dat hij net als bijvoorbeeld Rilke, Paul Valry en T. S . Eliot afstand nam van die traditie. Slechts bij hoge uitzondering kunnen zijn spreuken en gedichten worden gezien als lyrische uitingen van subjectieve of persoonlijke beleving. In zekere zin kan hij een zakelijk dichter worden genoemd, die niet de eigen gevoelens maar het objectieve onderwerp in zijn gedichten en spreuken centraal stelt, net zoals bijvoorbeeld Rilke deed in zijn Neue Gedichte uit 1907. I n ander opzicht verschilde hij wezenlijk van genoemde dichters, wier zoektocht naar objectiI 68

viteit en vrije formaliteit gepaard ging met de diepc twijfel en onzekerheden die zo kenmerkend zijn voor de literatuur van de twintigste eeuw. Vorm, toon en inhoud van Steiners dichterlijk werk zijn niet onzeker of kwetsbaar en kunnen wat dit betreft eerder worden vergeleken met de klassieke Goethe. Het is deze combinatie -aan de ene kant de onpersoonlijke objectiviteit die zo modern aandoet en aan de andere kant het apollinische evenwicht dat aan de Duitse klassieken doet denken waardoor het werk van Steiner vanuit literair-historisch oogpunt zo moeilijk te plaatsen valt. In feite staat hij alleen. De antroposofie is daarvan de oorzaak. Met zijn dichterlijke werk wilde Steiner in het bijzonder wat hij met de antroposofie in het algemeen wilde: het geestelijke in de mens verenigen met het geestelijke in de wereld. Steiner zag de mens als een wezen dat in zin ziel tussen twee werkelijkheden leeft, een gccstelijke en een materile. Beide werkelijkheden hadden voor hem een objectief karakter. Zo concreet als wij in de materile wereld cen boom kunnen zien en aanraken, zo concreet kunnen wij in de geestelijke wereld kosmische krachten en wezens waarnemen en ontmoeten. I n zijn ontwikkeling heeft de moderne mens zich echter van de geestelijke wereld losgemaakt en is zich meer en meer gaan orinteren op het materile leven. Daardoor verwierf hij weliswaar vrijheid en zelfstandigheid, maar hij vcrloor de hand met de geestelijke wereld en werd eenzaam. Deze huidige fase in de ontwikkeling van de mensheid noemde Steiner die van de hewustzijnsziel: elk individu is zich bewust van zichzelf en heeft het gevoel een innerlijk eiland te zijn dat is omringd door een grote zee van raadsels. D e mens is afgesnoerd van de geheimen van het leven, van de n a t u u r , van de wereld van engelen en gestorvenen, kortom van alles wat niet met ogen te zien en met handen te pakken valt. D e moderne mens voelt dat al die raadsels erom vragen te worden opgelost en hij ziet tegelijkertijd dat het op de materie gerichte bewustzijn in dat opzicht tekortschiet. Door een raadsel (een bloeiende plant, een ander mens, een mineraal)
~

169

te wegen en te meten, beantwoord je lang niet alle vragen en leer je het onderzochte object niet wezenlijk kennen. Wat is bedoeld met wezenlijk kennen en op welke manier kan het leven met een spreuk daartoe bijdragen? I n zijn spreuken gaf Steiner bijvoorbeeld beschrijvingen van het wezen van de mens, niet in psychologische, sociale of biologische zin, maar in spirituele. Zijn beschrijvingen brengen het bewustzijn ertoe zich als het ware te verplaatsen van de gewone dagelijkse werkelijkheid naar een werkelijkheid waarin de mens iets van zichzelf ervaart wat onder normale omstandigheden onbewust blijft. Dat kan te maken hebben met zijn relatie tot de ruimte om hem heen, tot de tijd, tot de seizoenen, tot de geestelijke wezens die achter de zintuiglijke verschijnselen schuil gaan. In Ecce Homo bijvoorbeeld gaat het om de drie krachten van het denken, het voelen en het willen die in de ziel leven (ook een van de steeds weerkerende motieven):

ECCEH O M O
In het hart weeft het voelen. In het hoofd straalt het denken I n de leden werkt het willen. Wevend in t stralen, werkend in t weven, stralend in t werken, dat is de mens.

Door je in deze spreuk te verdiepen ontstaat een verhinding met wat de ziel is, het drieledige wezen dat aan alle gewaarwordingen en emoties, heldere inzichten en verwarrende benauwenissen structuur geeft. De mens komt met zijn bewustzijn te staan in iets dat in de regel onbewust blijft: het wezen dat de samenhang uitmaakt van zijn innerlijk. Dat wezenlijk kennen wordt in de westerse cultuur als iets onmogelijks gezien, als iets dat hooguit thuishoort in de sfeer van de metafysica of de theo-

logie. Met de antroposofie wilde Steiner dat westerse dogma doorbreken en laten zien waarom en hoe het mogelijk is, voor elk mens, ongeacht afkomst, opleiding, geslacht, status of ras, een concrete en bewuste (en dus kennende) relatie te krijgen tot die verloren geestelijke wereld. Het uitgangspunt daarbij vormden zijn eigen geestelijke ervaringen, die hij vanaf zijn vroege jeugd had en die hij later systematisch onderzocht en uitbreidde. Pas relatief laat in zijn leven, rond zijn veertigste jaar, begon hij in het openbaar over die geestelijke ervaringen te spreken en te schrijven. Tot dat moment beperkte hij zich tot publikaties van filosofische aard, zoals Waarheid en wetenschap (wv-fI) en De,filusufie van de vrijheid (wv-fz), waarin hij de antroposofie kentheoretisch voorbereidde. In het artikel 'Die Spruchschpfung im Lehensgang Rudolf Steiners'" wijst Emil Bock op het verrassende feit dat Steiner in zijn jonge jaren geen gedichten schreef. Tussen zijn dertigste en veertigste jaar ontstond niet meer dan een handvol aforistische teksten met een filosofische strekking, waarvan een aantal ook in deze uitgave is opgenomen. Pas vanaf zijn veertigste jaar begint de stroom op gang te komen: eerst een hele reeks meditatiespreuken en vanaf 1906 (Steiner is dan 45 jaar oud!) ook gedichten. Deze late geboorte als dichter wekt vooral verbazing wanneer je weet dat Steiner als twintiger en dertiger een intieme omgang had met schrijvers en dichters. Hij was van 1897 tot i900 redacteur van het toonaangevende literaire tijdschrift MuguzirifCr Literutur, dat in Berlijn werd uitgegeven; hovendien was hij daarvoor, van 1890 tot 1897, verbonden geweest aan het Goethe- en Schiller-archief, waar hij het werk van de twee klassieke vrienden grondig had leren kennen. Hij schreef artikelen en hield voordrachten over Goethe en publiceerde tussen 1884 en 1902 vele artikelen en kritieken over de toenmalige literatuur en het theater." Emil Bock brengt in genoemd artikel zijn verbazing treffend onder woorden als hij schrijft: 'In de kringen waarin hij tot de eeuwwisseling verkeerde, zal men nauwelijks nog zo'n 'gedich'7'

tenloos iemand vinden als hij. Alle anderen schreven gedichten, alleen hij niet [...I. Het tijdstip waarop Steiner spreuken begon te schrijven valt samen met het moment dat hij over zijn geestelijke ervaringen begon te spreken. Enkele jaren na zijn kennismaking met de theosofische kringen in Berlijn die oor hadden voor zijn geesteswetenschappelijke beschouwingen, nam Steiner de taak op zich om in het kader van de Theosofische Vereniging een Esoterische School op te zetten. De eerste spreuken die hij schreef, waren bedoeld voor de leerlingen van die school. Zijn eerste meer dichterlijke spreuk, het gedicht Winterznnnewende uit 1906, is in een even veelzeggende omstandigheid ontstaan, namelijk tijdens openbare voordrachten, die hij in Berlijn begon te houden over de antroposofie. In die voordrachten, die hij daar tot 1918jaarlijks hield voor een algemeen publiek, ging hij vooral in op algemene levensvragen en actuele maatschappelijke kwesties. Ook hier geldt dat de oorsprong ligt in een nieuwe situatie, namelijk in de omstandigheid dat hij voor een openbaar publiek over zijn geestelijke inzichten begon te spreken. Voor een goed begrip van het dichterlijk werk van Steiner is het belangrijk een onderscheid te maken tussen de spreuken met een meer meditatief en die met een meer dichterlijk karakter. Dit onderscheid moet niet absoluut worden opgevat; voor veel spreuken geldt dat zij niet duidelijk tot de ene of de andere categorie kunnen worden gerekend. Om echter de accentverschillen te kunnen zien, is het verhelderend het genoemde onderscheid aan te brengen. De stroom meditatieve spreuken is ontstaan in besloten kring, en wel in die van de Esoterische School, die bestond van 1904 tot 1914.Wat die Esoterische School inhield zal verderop in dit nawoord nog worden beschreven. Ook de meditatieve spreuken van na die tijd zijn vaak niet bedoeld voor iedereen: veelal zijn zij door Steiner geschreven voor heel bepaalde personen, zoals bijvoorbeeld Marie Steiner en Ita Wegman, twee van zijn naaste medewerksters. Voor het begrijpen van de stijl

172

en de inhoud van die spreuken moet de lezer inzicht hebben in de gebruiken in de Esoterische School en in Steiners visie op het hoc en waarom van mediteren. Over het algemeen kan gezegd worden dat de meditatieve spreuken, vooral die uit de eerste tijd, streng van opbouw zijn. Zij bestaan altijd uit zeven regels, hebben een duidelijk metrische structuur en bevatten vaak heelden met een ondubbelzinnig karakter. In de regel is eenmalige lezing voldoende om structuur en betekenis ervan te doorzien. Ook is er veelal sprake van een direct herkenbaar perspectief: ofwel de spreuken staan in de ik-vorm, ofwel de ziel wordt (door een verborgen ik, dat het ik van de gebruiker is) aangesproken in de jij-vorm. Van alle meditatieve spreuken kan gezegd worden dat zij de vorm hebben van een innerlijke dialoog: de gebruiker ervan spreekt in de binnenwcreld van zijn ziel met zichzelf of tot zichzelf. In zekere zin brengen de meditatiespreuken in het innerlijk van de gebruiker op een vanzelfsprekende manier een dubbel perspectief aan. Er is een hoger ik dat de teksten spreekt tot een lager ik; doordat het lager ik zich overgeeft aan de inhoud en de vorm van de spreuk ontstaat een beoogd samenvloeien met het hoger ik. In De weR tol mztchl fin hugere werelden (rgoq/og), geschreven in de jaren waarin hij bezig was met de inrichting van de Esoterische School, zegt hij het volgende: Wie zich door de meditatie verheft tot wat de mens met de geest verbindt, begint in zichzelf dat wat eeuwig in hem is, wat niet begrensd is door geboorte en dood, tot leven te wekken. Alleen zij die dat eeuwige niet zelf hebben beleefd, kunnen twijfelen aan het bestaan ervan. Meditatie is dus de weg die de mens ook tot het erkennen, het aanschouwen van zijn eeuwige, onvernietigbare wezenskern voert. Met deze regels is veel begrijpelijk gemaakt van de bedoeling en de structuur van de meditatieve spreuken. Ten eerste is duidelijk dat de woorden niet gesproken worden door de dichter Steiner, of door een verondersteld lyrisch subject, maar door de onvernietigbare wezenskern, die in elk mens verborgen is. Ten tweede blijkt dat zij geen gevoelens
173

uitdrukken, maar geestelijke werkelijkheden. En ten derde wordt begrijpelijk waarom de spreuken niet als leestekst zijn bedoeld; zij hebben niet als voornaamste doel de inzichten en gevoelens van de lezer te verrijken, maar om diens ziel te verhinden met het geestelijke. Het verrijken van inzichten en gevoelens is niet meer dan een middel tot dat concrete doel. In 1905 schreef Steiner over de spreuk Stralender dan de zon: Deze spreuk verheft ons elke morgen tot ons hogere zelf. Zulke spreuken zijn niet verzonnen door de willekeur van een persoon, maar ze zijn uit de geestelijke wereld gehaald. Daarom bevatten ze veel meer dan men gewoonlijk aanneemt. En men denkt er juist over wanneer men veronderstelt dat hun inhoud nooit geheel kan worden doorgrond; hoe meer men er zich in verdiept, hoe meer men er in kan vinden. Ook in de meer dichterlijke spreuken is vaak sprake van een dialoog tussen de wezenskern van de mens en de ziel, waarbij de eerste spreekt en de tweede luistert. Daarnaast zijn er echter enkele verschillen aan te wijzen, waarvan sommige meer een formeel en andere meer een inhoudelijk karakter hebben. Dat het hij die dichterlijke spreuken om iets anders ging dan bij de meditatieve spreuken werd onmiddellijk herkend door Marie Steiner-von Sivers. Toen Steiner in december 1906 zijn eerste dichterlijke spreuk had geschreven, vroeg hij haar die te reciteren tijdens een kerstvoordracht. In 1925 schreef zij over dat moment: Het hoort tot de indrukwekkendste innerlijke gebeurtenissen van ons leven, het uur dat hij voor de kerstdagen zijn eerste dichterlijke spreuk gaf: Leer de zon te middernacht aanschouwen ... en de kracht moest worden gevonden om de volheid van beleven, het sterke effect van de als in hardsteen gebeitelde woorden in klinkende tonen om te zetten: een keerpunt voor het innerlijk van de ziel. Marie Steiners karakterisering van de spreuk geeft al aan in welk opzicht de dichterlijke spreuken verschillen van de meditatieve. Om te beginnen is de taal vaak krachtiger, zijn de klanken voller en de beelden gecompliceerder. Het is alsof de taal

74

zelf zich in de teksten gaat mengen, gaat meedoen en ophoudt alleen maar instrument te zijn. Steiner begint, net als iedere dichter, de taal te exploreren, beweegt zich door de wereld van klanken als een oor dat wil horen, dat de spanning opmerkt tussen de klinkers. Een mooi voorbeeld van een gedicht-pur-sang is ook De wolkendoorlichter uit 1913: De wolkendoorlichter: hij doorlichte, hij doorzonne, hij doorgloeie, hij doorwarme ook ons. Ligt het accent bij de meditatieve spreuken meer op de innerlijke rust en de verstilde overgave van de ziel, bij de gedichten gaat het juist meer om de beweging die in de ziel tot stand wordt gebracht door de klanken en het ritme van de taal. I n een gedicht als De wolkendoorlichter werkt een stuwkracht, een golfslag van klanken die de ziel van de toehoorder wil verbinden met iets buiten haar. Als gezegd: het onderscheid dient alleen om de aandacht te vestigen op relatieve tendenzen, niet om een rigide tweedeling aan te brengen. AI in de Antroposofische zielekalender, die Steiner in 1912 publiceerde, kan men zien dat de dichterlijke stroom de meditatieve gaat benvloeden. Het gaat hier duidelijk om meditatieve spreuken; toch vertonen zij meer dan de spreuken uit de Esoterische School een dichterlijk karakter. I n zekere zin is dat zelfs een van de belangrijkste kenmerken van het gehele dichterlijke werk van Steiner: dat het potische zich meer en meer gaat vermengen met het meditatieve. Dit kenmerk geldt ook voor het andere artistieke werk van Steiner, of het nu gaat om zijn architectuur, zijn beeldhouwkunst, schilderkunst, zijn dramatische kunst of danskunst. Steeds streefde hij de vereniging na van geesteswetenschap met kunst. 75

In de ontwikkeling van Steiner als dichter zijn cen paar momenten te zien waarop iets nieuws werd begonnen. Daarmee zijn niet de fasen bedoeld die in vrijwel ieder dichterschap optreden, waarbij een volgende fase vaak een breuk met de vorige betekent. D e afwezigheid van dergelijke breuken is opvallend. Niet dat er geen ontwikkeling plaatsvond! Wie de eerste meditatieve spreuken vergelijkt met bijvoorbeeld de Grondsteenspreuk uit 1923 en de Michal-Imaginatie uit 1924 zal die ontwikkeling onmiddellijk constateren. I n beide late spreuken is sprake van een grote vrijheid, de heelden zijn rijk en groot, de woorden lijken te dreunen, het ritme is sterk ... Vrijmoedig worden ongebruikelijke woordverbindingen geintroduceerd (mensen-geestes-oergrond) en ritmische herhalingen gebezigd. Maar die ontwikkeling naar dat volle en onconventionele taalgebruik vond plaats zonder breuken en zonder fasen. Eerder ontstaat de indruk van een organist die heel geleidelijk, een voorgeschreven partituur volgend, het ene register na het andere opentrekt. Ieder volgend register brengt iets nieuws zonder dat het voorgaande daarmee ophoudt. Toen Steiner in 1y06 begon met het schrijven van de dichterlijke spreuken, bleef hij doorgaan met het scheppen van meditatie-spreuken en toen hij in 1914 een begin maakte met het schrijven van gedichten voor gestorven, hielden de heide eerdere stromen niet op. Iedere toevoeging bracht een nieuwe reeks die zich samen met de vroegere als een streng tot een draad vlocht. D e eerste stap hangt direct samen met de inrichting vanaf 1904 van de al eerder genoemde Esoterische School. Deze school was bedoeld als de Duitse variant van de internationale Esoteric School, die in 1888 door I1.P. Blavatsky was begonnen en waarvan zij de leiding had. In 1891 werd Blavatsky door Annie Besant opgevolgd, die tevens de presidente van de internationale Theosofische Vereniging werd. In 1902 vrocg Annie Besant aan Rudolf Steiner de leiding op zich te nemen van de Duitse afdeling van de Theosofische Vereniging; een jaar later

176

volgde haar vraag aan hem om ook in Duitsland een esoterische school in te richten. De Esoteric School werd gezien als het hart van de Theosofische Vereniging. Er werden bijeenkomsten gehouden met een meditatief en cultisch karakter, die tot doei hadden bij de 'leerlingen' helderziende of occulte vermogens tot ontwikkeling te brengen. De daarbij gebruikte methoden waren ontleend aan oosterse inwijdingstradities, die door H. P. Blavatsky en EI. S. Olcott in het westen waren gentroduceerd. Ook de teksten en terminologie in de Esoteric School hadden, net als in de Theosofische Vereniging als geheel, een oostersaziatisch karakter. Vanaf het begin maakte Rudolf Steiner duidelijk dat hij zich niet op de oosterse, maar op de westerse esoterische traditie wilde orinteren. Hij knoopte weliswaar aan bij de gebruiken in de Theosofische Vereniging en de Esoteric Schooi, maar begon direct al deze gebruiken te hervormen. Dat veroorzaakte al snel spanningen tussen hem en de leiding van de Theosofische Vereniging, hetgeen ai in 1907 leidde tot de formele losmaking van Steiners Esoterische School van die van Annie Besant. Zij erkende dat Stciner een eigen 'christclijke' weg met de Esoterische School zou gaan en zij kwam met hem overeen dat hij daar geheel zelfstandig de verantwoordelijkheid voor zou dragen. Uiteindelijk leidden de conflicten tot een definitieve breuk tussen Steiner en de Theosofische Vereniging: in 1913 werd hij met de gehele Duitse afdeling door Annie Besant uit de vereniging gestoten. In 1914hield de Esoterische School door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog op te bestaan." In de kern vloeiden de genoemde spanningen voort uit Steiners visie op de betekenis van het christendom. In zijn geschriften en voordrachten beklemtoonde hij steeds de centrale rol van Christus in de ontwikkeling van de mensheid. Steeds weer beschreefhij het mysterie van Golgotha, de dood en de opstanding van Christus als het keerpunt in de geschiedenis. Vanaf dat moment, zo stelde hij, was aan de mens door het offer van een goddelijk wezen de moXelikheid van de vrijheid geschon'77

ken. Christus was het kosmische wezen dat elk mens de mogelijkheid gaf een autonoom wezen te zijn, een zelfstandig denkend, voelend en willend Ik, dat zijn eigen lot kon gaan bepalen. Steiner wilde deze mogelykheid tot vrzjheid tot uitgangspunt maken van zijn school, hetgeen op gespannen voet stond met de rol die goeroes in de school van Annie Besant hadden. In de theosofische school moest de leerling zich ondergeschikt maken aan de meesters. Via het uitspreken van mantrams moesten de leerlingen zich wenden tot geestelijke meesters, ingewijden, wier oordeel boven het eigen oordeel moest worden gesteld. In De weg tot inzicht in hogere werelden, dat tot op zekere hoogte de methoden beschrijft die Steiner wilde volgen, zette hij uiteen langs welke weg de leerling op eigen kracht een zelfstandig oordeel kan ontwikkelen over de geestelijke verschijnselen die hij leert waarnemen. Hij schilderde de verhouding tussen de leraar en de leerling als een die in vrijheid bestaat en die de leerling op geen enkele manier van zijn oordeelsvermogen berooft. In Steiners meditatieve spreuken worden geen meesters opgeroepen of aan het woord gelaten. De spreker is de leerling zelf, die bewust en uit vrije wil de meditatic beoefent. Aan dc structuur van de spreuken valt dat ook duidelijk af te lezen, zoals in dc volgende, die in de school de meest gebruikte was: In de reine stralen van het licht glanst de Godheid der wereld op. In de reine liefde voor alle wezens straalt de goddelijkheid uit van mijn ziel. Ik rust in de Godheid der wereld; ik zal mijzelf vinden in de Godheid der wereld.

Over de inrichting en de opbouw van de Esoterische School en over de manier waarop de meditatieve teksten werden gebruikt, zij verwezen naar drie delen van de Gesamtausgabe. De eerste, Anweisungen fr eine esoterische Schulung" bevat een groot aantal spreuken en toelichtingen; de tweede, Zur Geschichte nnd aus den Inhalten der ersten Abieilung der Esoterischen Schule" biedt teksten, documenten en brieven die een nauwkeurig beeld geven van de gebruiken in de school. In De weg t o t inzich1 in hogere werelden tenslotte zijn beschrijvingen te vinden van de meditatieve weg die Steiner voor ogen had. Aan het leerlingschap van de school waren bepaalde regels verbonden. Zo beloofde de leerling iedere morgen direct na het ontwaken een meditatie te doen en iedere avond voor het inslapen een terugblik op de dag. In een notitie-boekje zou hij de vorderingen beschrijven die hij maakte en hij zou afzien van het drinken van alcoholische dranken. Om een beeld te geven van de wijze waarop de meditatieve spreuken werden gebruikt, volgt hier een brief van Rudolf Steiner uit i906 aan een van de leerlingen van de school. Er zijn meer van dit soort brieven bewaard gebleven en vaak zijn in de door Steiner voorgestelde opbouw van de meditaties kleine accentverschillen op te merken. De inhoud van de brief geeft inzicht in het algemene patroon dat werd gevolgd. (Met Licht op het pud is een boekje bedoeld van de theosofe Mabel Collins. Zie daarvoor noot bij pag. 29.) '[ ...I Het juiste begin van de meditatie is als volgt. Men probeert in de ochtend, als nog geen andere indrukken door de ziel zijn gegaan, het best direct na het wakker worden, een volledige windstilte in de ziel te bereiken. De aandacht volledig afwenden van alle uiterlijke indrukken en ook van de herinneringen die met het dagelijkse leven te maken hebben. Laat dan uit de op die manier stil geworden ziel de volgende regels opstijgen, op zo'n manier dat het gehele innerlijk er (3-5 minuten) van vervuld is: [volgt de boven geciteerde spreuk]. Belangrijk is dat deze regels geheel woordelik voor de geest worden gehaaid. '79

Dan volgt (nog eens 3-5 minuten): in de eerste maand de eerste regel van Licht op het pad in de tweede maand de tweede regel van Licht op het pad in de derde maand de derde regel van Licht op het pad in de vierde maand de vierde regel van Licht op het pad. Dan (nog eens 3-5 minuten) eerbiedige overgave aan zijn goddelijk ideaal, waaraan de intensieve gewaarwording van de waarde van de deugd wordt verbonden die men zich wil inplanten. In de avond: terugblik op de daden en belevenissen van de dag, in omgekeerde volgorde, van de avond naar de morgen. Zonder spijt, alleen met de bedoeling van het leven te leren. Het geeft niet als men er bij inslaapt. Het gaat niet om de volledigheid, maar om het ontwikkelen van de houding dat men van het leven leert. [...I Voor alle duidelijkheid: dergelijke nauwkeurige instructies golden alleen in het kader van de Esoterische School. In zijn De weg t o t inzicht in hogere werelden en De wetenschap van de geheimen der ziel bijvoorbeeld geeft bij aanwijzingen die algemeen gelden, ook buiten de Esoterische Schooi. De tweede stap werd gezet in december 1906, toen Stciner zijn eerste dichterlijke spreuk Winterzonnewende schreef. Emil Bock markeert deze stap in zijn artikel Die Sprnchschpfung im Lebensgang Rudolf Seiners als volgt: Deze spreuk was veel meer dan een kunstzinnige verrijking van het kerstfeest. Zij was een geestelijk begin van de eerste orde. Rudolf Steiner kwam pas met haar naar voren, nadat hij de Esoterische School meer dan een jaar in verborgenheid had verzorgd. Het spirituele fundament was gelegd. Nu kan iets gebeuren waardoor een principe met de allergrootste draagwijdte in werking treedt. Deze eerste spreuk was het begin van de openbaarmuking van de mysterin, die na dit tijdstip, wat de spreuken betreft, is aangezwollen tot een brede stroom. Aan de openhaarI80

making van de mysterin wordt echter niet begonnen voordat die mysterin zelf in een bepaalde mate zijn veilig gesteld. Op de relatieve stilistische en formele verschillen tussen de spreuken uit de Esoterische School en de dichterlijke spreuken werd hiervoor al ingegaan. Twee meer inhoudelijke kenmerken kunnen daar nog aan worden toegevoegd. I n de eerste plaats is in de dichterlijke spreuken de natuur veel nadrukkelijker aanwezig. Wordt in de spreuken uit de Esoterische School vaak in algemene zin gesproken van zon en licht, in de dichterlijke spreuken krijgen de beschrijvingen van de natuur een veel concreter, zintuiglijker karakter. De lezer wordt vaak op de een of andere manier opmerkzaam gemaakt op de ruimte om hem heen. Een voorbeeld biedt een strofe uit de Tafelspreuk van z oktober 1909: De planten kiemen in de nacht van de aarde, de kruiden ontspruiten door de kracht van de lucht, de vruchten rijpen door de macht van de zon. In de tweede plaats zijn de dichterlijke spreuken heel sterk georinteerd op het concrete verloop in dc t i d . Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de vele verwijzingen naar het verloop van de seizoenen en de christelijke jaarfeesten. I n de reeks spreuken uit de Esoterische School over de dagen van de week (zie pag. 24 tot 29) komt dit element al naar voren, maar met het aanzwellen van de brede stroom wordt de gerichtheid op het verloop van de tijd steeds sterker en sterker. Ook de dichterlijke spreuken van na 1906 ontstonden vaak in heel bepaalde situaties. Behalve de opdrachten (bij fotos van Steiner of in boeken) zijn er de spreuken voor de euritmie en de spraakvorming, de tafelgebeden, de kindergebeden, de spreuken bij de christelijke jaarfeesten en de spreuken bij bepaalde gelegenheden, zoals de opening van het eerste Goetheanum. In 1912 verscheen de Antroposofische zielekalender, die 52 spreuken bevat, voor elke week n. De spreuken beschrijven
I81

hoe week na week, door het ritme van het jaar heen, de menselijke ziel een verhouding kan vinden tot de geestelijke processen die schuilgaan achter het verloop van de seizoenen. Er is een hechte onderlinge samenhang: de opbouw van elke spreuk is gebaseerd op een herkenbare structuur, bepaalde begrippen komen steeds weer terug, zij het steeds in een iets andere hoedanigheid, en de spreuken voor het tweede deel van het jaar spiegelen die van het eerste deel. De Antroposofische zielekalender biedt een meditatieve weg die de ziel leert meebewegen met de geestelijke processen door het gehele jaar heen. Opvallend is dat in iedere spreuk wordt verwezen naar het verloop van de natuurlijke processen, zoals het bloeien in de zomer en het afsterven in de herfst, zonder dat die processen ook zintuiglijk en concreet worden beschreven. De natuur zoals wij die met onze ogen zien, is afwezig; er is in de spreuken geen sprake van bomen, bloemen of planten. Eerder kan gesproken worden van een tweede natuur, een natuur achter de uiterlijk-zichtbare natuur, die bestaat uit geestelijke processen en waar de ziel, in de regel onbewust, deel aan heeft. Het doel van de meditatieve weg die in de spreuken wordt gevolgd is het leggen van een verbinding met die tweede natuur. Toen in 1914de Eerste Wereldoorlog uitbrak en de soldaten naar het front werden gestuurd, nam Steiner een opmerkelijk initiatief. Hij liet de kalender op klein formaat drukken, zo klein dat het boekje paste in een sigarettendoosje. In die sigarettendoosjes werden de spreuken naar de soldaten aan het front gestuurd. In mei 1914schreef Steiner zijn eerste spreuk voor een gestorven lid van de Antroposofische Vereniging. Dat lid was een dichter, Christian Morgenstern, wiens latere werk geheel in het teken staat van de antroposofie. Vanaf dit moment verschenen er met enige regelmaat dergelijke spreuken, die een nieuw element in het dichterlijk werk brengen. Voor alles zijn deze
I82

spreuken, die door Steiner werden uitgesproken aan het graf of bij de crematie, heel intiem van karakter: in warme en concrete bewoordingen beschrijft Steiner de karakteristiekcn van de persoonlijkheid en de levensloop van de gestorvene. Verder zijn zij vanuit een sociale gemeenschap geschreven: in de spreuk verenigen zich de leden van de Antroposofische Vereniging die op aarde achterblijven met de gestorven ziel die een weg vindt in de geestelijke wereld. Ook hier gaat het om het verbinden: de sociale werkelijkheid gaat over de grenzen van de dood. Met de gedichten voor de gestorvenen wilde Steiner bereiken dat het abstracte inzicht dat er leven na de dood is een concreet karakter kreeg in het kader van de Antroposofische Vereniging. Aan deze spreuken is afte lezen dat zij in korte tijd zijn ontstaan, tussen het sterven en de begrafenis of crematie. D e stijl ervan verraadt de haast waarmee zij zijn geschreven. Kort na de dood van Morgenstern brak de Eerste Wereldoorlog uit. De orintatie op de wereld van de gestorvenen in de spreuken krijgt hiermee een diepere dimensie. In augustus 1914schrijft Steiner een aantal spreuken voor de soldaten op het slagveld, zowel voor degenen die nog leefden als voor degenen die door de poort van de dood waren gegaan. Gedurende de hele oorlog vroeg hij steeds bij het begin van een voordracht de mensen in de zaal op te staan en dan sprak hij de spreuken die op pagina 64 staan afgedrukt. Ook hier was het de verbinding waar het om ging: de verbinding met het lot van bekenden of onbekenden die in de maalstroom van de geschiedenis bet slachtoffer waren geworden of dreigden te worden. I n oktober 1922 ontstond een reeks spreuken met een nieuw motief dat zich tot het eind van Steiners leven in 1925 door de andere motieven weefde. Mij begon spreuken te schrijven waarin de stemmingen werden verwoord die werden beleefd in de zogenaamde oude mysterin. I n voordrachten begon hij die oude mysterin systematisch te behandelen; doel daarvan

83

was de voorbereiding van de Kersthijeenkomst van 1923, waar de bestaande Antroposofische Vereniging een wezenlijke hervorming onderging en waar de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap werd opgericht (zie de noten hij pag. 137 en 142). Net als in de Esoterische School stond in deze Vrije Hogeschool de feitelijke ontwikkeling van bovenzinnelijke vermogens centraal. Het hart van deze nieuwe institutie bestond uit de zogenaamde Algemene Sectie, in het kader waarvan bijeenkomsten werden gehouden met een meditatief karakter. Rudolf Steiner beschouwde de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap als een metamorfose van de oude mysterin, bedoeld voor het moderne bewustzijn. Oude mysterin vloeiden er in samen en ondergingen de gedaanteverwisseling die nodig was om de inhouden en werkwijzen toegankelijk en geschikt te maken voor het moderne denken en beleven. Dat moderne denken vereiste bijvoorbeeld openbaarheid; Steiner noemde de Kersthijeenkomst van 1923 dan ook vaak de openbaarmaking van de mysterin. Anders dan vroeger zouden de mysterin niet meer een besloten en geheime aangelegenheid zijn, behoed door een selecte groep van uitverkorenen, maar een openbare aangelegenheid waar ieder mens in principe toegang toe had. Via een objectieve procedure konden mensen lid worden van de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap. Om het verband duidelijk te maken tussen de oude en de nieuwe mysterin sprak Steiner in de jaren die aan de Kerstbijeenkomst vooraf gingen, veelvuldig over de oude mysterin van Perzi, Griekenland en Europa. Vaak vatte hij de kern van die beschouwingen samen in een spreuk; met elkaar vormen die spreuken een reeks die de wezenlijke kenmerken van die oude mysterin beschrijft. In de jaren die aan de Kersthijeenkomst van 1923 vooraf gingen, voegde zich nog een ander motief hij de vorige. In zijn voordrachten begon Steiner meer en meer te sprekcn over de aartsengel Michal, die door hem werd beschreven als de leidende geestelijke macht in het huidige tijdsgewricht. Steeds

184

sterker begon hij het doel van de antroposofie, het verbinden van het geestelijke in de mens met het geestelijke in de wereld, in verband te brengen met de werkzaamheid van deze aartsengel. Heel krachtig komt dit te voorschijn in de laatste spreuk die hij tijdens een voordracht uitsprak, vlak voor hij ziek werd in 1924. In de derde strofe van die spreuk, die bekend is geworden onder de aanduiding Michael-Imaginatie, schreef hij:

Zo verschijnt de heraut van Christus aan de wachtende, dorstende zielen; straalt voor hen uw lichtend woord uit in de wereldtijd van de geestesmens.
Deze heraut van Christus staat als een grootse gestalte achter wat het hoogtepunt mag worden genoemd uit Steiners dichterlijk oeuvre: de Grondsteenspreuk, die hij uitsprak tijdens de Kerstbijeenkomst van 1923. In feite komen alle themas, motieven en stemmingen die vanaf 1904 te voorschijn traden, in deze spreuk terug. Over deze spreuk is veel geschreven (zie daarvoor de noot hij pag. 142).De spreuk is niet gemakkelijk en het vergt een intensieve omgang om de diepten ervan te doorzien en te ervaren. Wat direct opvalt is het onconventionele taalgebruik. AI vanaf het begin van zijn dichterschap hanteert Steiner het stijlmiddel van de woordverbinding: twee of zelfs drie zelfstandige naamwoorden worden achter elkaar geplaatst en vormen samen n enkel begrip, zoals bij mensen-geestesoergrond. In het Duits wekken die woordverbindingen een natuurlijker indruk dan in het Nederlands; ook Rilke werkte er wel mee: zijn beroemde begrip Weltinnenraum is er een voorbeeld van. Dergelijke woordverbindingen hebben een heel hepaald effect in het bewustzijn van de lezer of de luisteraar. De begrippen verliezen hun exacte contouren. Het voorstellingsleven moet zich ruimer en vooral ook beweeglijker maken om de begrippen in zich te kunnen opnemen. Ook ontstaat er een ritmische stuwing; de woorden krijgen een wilskrachtige golf-

185

slag waardoor zij dieper in het bewustzijn doordringen. Vooral een langduriger omgang met dergelijke woordverbindingen veroorzaakt in de ziel van de lezer een sterke gehechtheid aan de spreuk. Deze uitgave is niet volledig. Een veilige schatting geeft aan dat zij tenminste driekwart van de gedichten en spreuken bevat die Steiner schreef. Om drie redenen is volledigheid ook niet nagestreefd. D e eerste is dat dit vooralsnog een niet te vervullen opgave is. Er bestaat geen complete inventarisatie van spreuken en gedichten en het kan dan ook niet worden uitgesloten dat in een hoekje van de Gesarntausgabe of tussen de papieren in de nalatenschap van Steiner of van anderen nog spreuken gevonden zullen worden. D e tweede reden is dat volledigheid niet nodig is om de doelstelling van Werken en voordrachten te realiseren, namelijk het geven van een representatief beeld van het werk van Steiner. De derde reden is dat Steiner met betrekking tot bepaalde spreuken nadrukkelijk de wens heeft geuit dat zij niet worden gepubliceerd. Het gaat daarbij om spreuken die bedoeld waren voor een specifieke groep mensen, zoals pedagogen, medici en geestelijken. Ook niet opgenomen zijn de spreuken die Rudolf Steiner schreef voor de eerste klasse van de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap. In feite is Gedichten, spreuken en meditaties de eerste representatieve verzameling van gedichten en spreuken van Rudolf Steiner. Ook in diens moedertaal, het Duits, is een dergelijke uitgave niet beschikbaar. Wel is er de verzameling Wuhrspruchworte" die voor het eerst in 1961 verscheen (zie ook pag. 188). Wie een beeld wilde krijgen van Steiner als dichter had tot dusver geen andere keuze: hij moest gaan grasduinen in de ruim driehonderd delen van de Gesamtaugabe (in vele voordrachten zijn spreuken te vinden) en zelfs in boeken van ofover mensen die met Steiner hadden gewerkt en die van hem, bijvoorbeeld voor persoonlijk gebruik, een meditatie hadden gekregen. De redactie van Werken en voordrachten heeft uit de
I 86

Gesamtausgabe en andere verspreide bronnen het uitgangsmateriaal vcrzameld zodat dc betekenis van deze uitgave tweerlei is: zij maakt het dichterlijke werk van Rudolf Steiner voor de Nederlandse lezer toegankelijk cn biedt bovendien het overzicht dat tot dusver ontbrak.

Jelle van der M e d e n

You might also like