Download as doc, pdf, or txt
Download as doc, pdf, or txt
You are on page 1of 9

DE LEGE BLIK. ANTWOORD OP VANDERBEEKEN EN VAN DE VIJVER Filip Buekens 1.

Het vluchtplan uitgelegd In Proefvlucht in het Luchtledige (Proefvlucht) verdedig ik dat filosofie conceptueel onderzoek niet wezenlijk verschilt van andere cognitieve ondernemingen: we gaan op zoek naar ware, gerechtvaardigde overtuigingen die inzicht verschaffen in de denkgewoonten die ons manifeste wereldbeeld kenmerken (Buekens 2006b). Waar nodig of aangewezen, worden die denkgewoonten ook kritisch bekeken. De methoden om zulke kennis te verwerven zijn zeer divers, maar in elk geval moet het onderzoek gedisciplineerd verlopen (cf. Williamson 2006). We laten ons leiden door logisch redeneren, semantische inzichten, common sense, gedachtenexperimenten, inzichten uit andere wetenschappen en esthetische kwaliteiten van theorien zoals eenvoud en elegantie maar niet (bijvoorbeeld) door een pseudohermeneutiek die toelaat alles te begrijpen Bovendien moeten we intellectuele deugden als accuraatheid, zorgvuldigheid, bescheidenheid en welwillendheid nastreven (zie het nawoord van de Proefvlucht). Het cultiveren van die deugden behoedt ons voor wishful thinking en verbale of conceptuele exuberantie die fascineert omdat ze pseudo-diepgang suggereert en blinde volgzaamheid cultiveert. Een filosofische theorie moet op grond van de kwaliteit van de door haar opgevoerde epistemische redenen voor haar centrale stellingen plaats vinden, afgewogen aan de methode die geprefereerd wordt. In haar presentatie moet de theorie zich zo kwetsbaar mogelijk opstellen, wat het best kan door zo helder en expliciet mogelijk te argumenteren. Het maakt het mogelijk vergissingen te detecteren en van gemaakte fouten te leren. Getting things right is de impliciete attitude van iedereen die aan (filosofisch) onderzoek wil doen. En het heeft met ander wetenschappelijk onderzoek gemeen dat dit met vallen en opstaan gebeurt. Gelijk krijgen omtrent een opvatting is noch voldoende, noch noodzakelijk voor de waarheid van die opvatting. Vanderbeeken & Van de Vijver (V&V) vergissen zich dus fundamenteel over de inzet van een filosofisch debat in hun Repliek op de proefvlucht (zie ANTW, dit nummer.) Extensief onderzoek van de invloedrijke filosofische en psychoanalytische theorien van Jacques Lacan laat zien dat verwaarlozing van intellectuele deugden en disciplinaire aanbevelingen door hemzelf en zijn (vaak postmoderne) navolgers zeer veel schade heeft toegebracht, zowel conceptueel als methodologisch, in diverse regios van de filosofie en de cultuurwetenschappen (zie Buekens 2006c voor een voorbeeld dat niet in de Proefvlucht behandeld werd). Veel postmoderne ideen worden zonder hem onbegrijpelijk. In de Proefvlucht laat ik aan de hand van een detailstudie zien waar de conceptuele problemen met het Lacanisme gesitueerd moeten worden en welke gevolgen ze hebben. De belangrijkste zijn: De onverantwoorde verdediging van obscurantisme in naam van een twijfelachtige theorie (de psychoanalyse) Het zelfverklaard wetenschappelijk statuut van Lacans psychoanalyse en het conceptueel surrealisme dat ermee gepaard gaat De extrapolatie van minimale psychoanalytische stellingen naar mateloze en daarom onredelijke beweringen over taal, redelijkheid, het subject, communicatie, metafoor, verlangens.,.
1

Het relativisme en sociaal constructivisme gevoed door Lacans discourstheorie Het ontologisch constructivisme op basis van een incoherente taaltheorie Het conceptueel revisionisme, de verwaarlozing van waarheid, en de eruit volgende distorties van centrale denkgewoonten en concepten. Het intellectueel zelfbedrog en wishful thinking bij interpretators van Lacan. De proliferatie van immunisatiestrategien in de verdediging van het Lacanisme en (ruimer) de psychoanalyse.

Ik geef talloze referenties naar ander kritisch werk en vele anderen hebben al eerder gewaarschuwd voor deze andere problemen: met die vaststelling begint de Proefvlucht. De evasieve bewering dat de strijdpunten origineel noch diepgaand zijn en als zodanig verweer nog verdediging behoeven is de ultieme immunisatiestrategie. Ze komt neer op de botte ontkenning. En het is uiteraard niet door toe te geven dat Lacan een surrealistisch denker is dat de argumenten waarop de toekenning van dit epitheton steunt, plots onbelangrijk of irrelevant worden. Hoeft het verwondering dat V&V over mijn analyse van intellectueel zelfbedrog in Parijs (Proefvlucht, p. 264-267) geen woord reppen? Uit het feit dat een objectie niet origineel zou zijn, volgt niet dat ze onbelangrijk is of het niet de moeite waard is er een reflectie over deugdelijk conceptueel onderzoek mee te verbinden. V&V zien dit elementaire punt niet in. Van argumenten tegen de pseudohermeneutiek die de psychoanalyse kenmerkt wordt om dialectische redenen geen gebruik gemaakt in de Proefvlucht. In Freuds vergissing heb ik onderzocht hoe de hermeneutiek functioneert. Op grond van arbitraire decreten en opportunistische contextualisering slaagt de psychoanalyse erin om alles te begrijpen ook haar tegenstanders. Mijn bezwaren tegen dit decreterend denken zijn a fortiori van toepassing op de man die een retour Freud beweerde te voltrekken. Al in de eerste alinea slagen V&V erin mij een lacanfobie toe te schrijven, wat illustreert hoe gretig ze gebruik maken van de intrigerende psychoanalytische gewoonte om achter redelijke (epistemische) bezwaren onderliggende motieven en drijfveren te postuleren die altijd toelaten de feitelijke bezwaren als irrelevant of oppervlakkig opzij te schuiven. Dat is de essentie van de zijdelingse blik.1 Het resultaat is in de eerste (maar niet de laatste) plaats een verregaande distortie van mijn stellingen. Een eenvoudig voorbeeld: dat ik in het bestaan van spijtoptanten een algemeen argument meen te vinden dat de legitimiteit van de theorie op de helling zet is pertinent onjuist, en dat die spijtoptanten de psychoanalyse vaarwel zouden zeggen bijvoorbeeld vanwege carriremogelijkheden illustreert slechts hoe blind V&V geworden zijn voor de mogelijkheid dat iemand op redelijke gronden afstand kan nemen van een theorie die hij of zij vroeger heeft aangehangen. (Ikzelf ben geen spijtoptant.) Soms wordt gezegd dat filosofie een discussie moet vertragen, en ik ben het daarmee eens. Hier zien we hoe psychoanalyse net het omgekeerde doet: de decreterende hermeneutiek laat toe alles te begrijpen en alles veel te snel te begrijpen. Een intrigerende verwarring in het betoog van V&V betreft de identificatie van mijn pleidooi voor het cultiveren van intellectuele deugden met een pleidooi voor analytische filosofie. In de Proefvlucht heb ik het nergens over analytische vs.
1

Volgens de voorzitter van de Belgische School voor Psychoanalyse was mijn reactie op Lacan overduidelijk psychotisch. Lacanianen gewaagden van hysterische patronen. Fobien, psychose, hysterie, : ik moet wel heel erg ziek zijn.

continentale filosofie. Deugdelijk vs. ondeugdelijk denken valt er niet mee samen. Veeleer verdedig ik een conservatieve visie op filosofie (het woord valt in de inleiding tot de Proefvlucht), die de nadruk legt op zorgvuldig argumenteren, helderheid in de beschouwing en exactheid in de beschrijving (zie bijvoorbeeld p. 19, 87, 95, 200, en het volledige Nawoord). Dit zijn paradigma- of isme-overstijgende kenmerken van goede filosofie, net zoals er ook paradigmaoverschrijdende kenmerken van goede wetenschap zijn (Proefvlucht, p. 248-251, met referentie naar Thomas Kuhn die hetzelfde verdedigt). Maar ik zal uiteraard niet ontkennen dat V&V een terechte observatie maken. Veel -- niet alle! analytische denkers hebben aandacht voor die deugden, net zoals Plato, Aristoteles, Augustinus, Thomas van Aquino, Descartes, Hume, of Kant, en ik wil hier terloops opmerken dat ik links (of rechts?) ingehaald wordt door Timothy Williamson (2006), die terecht opmerkt dat ook analytische filosofen vaak behept zijn van wishful thinking en zelfs obscurantisme (waarbij ook hij, tot mijn verrassing n genoegen, het nastreven van intellectuele deugden centraal stelt.) De visie die ik verdedig heeft niet tot een metafysische drooglegging geleid integendeel. Ik zie dus ook niet in waarom een pleidooi voor deugdelijke filosofie rigide zou zijn. Alle inhoudelijke opties blijven open en daarom zijn de deugden evenmin doel op zich. Wl weiger ik een patroon van kromdenken te herbeschrijven als verfrissende en potentieel vernieuwende afwijkingen. Dat zulk kromdenken een patroon vormt bij Lacan en zijn orthodoxe interpretators en nog steeds in allerlei disciplines in de humanities opduikt, was een van de redenen om het boek te schrijven. Ik pleit evenmin, zoals V&V beweren, voor een demarcatie tussen wetenschap en literatuur (en dat staat niet op p. 17 te lezen). Dat onderscheid leek me zo vanzelfsprekend dat ik er geen enkele paragraaf aan wijdt. De subversieve (hun term) en associatieve (mijn term) kracht van beeldspraak wordt nergens als lezersbedrog (hun term) afgedaan. Het enige wat ik eweer is dat metaforen en vergelijkingen niet in de plaats kunnen treden van een zorgvuldige argumentatie. Hun verhelderende functie of illustrerende waarde kan evenwel buitengewoon groot zijn. Ik dacht dat ik hiermee een platitude formuleerde, maar V&V slagen erin om zelfs dit elementaire punt verkeerd voor te stellen. Heeft de zijdelingse blik die ze zo graag verdedigen, hen ook op dit punt misleid? 2. Een zondige vlucht? Ad hominem argumenten. Wanneer we (in hoofdstuk II van de Proefvlucht) met de Aeromodeller van Panamarenko naar Parijs vliegen, schets ik een sfeerbeeld van wat er toen aan de hand was iets waar de lezer recht op had na een lange theoretische inleiding over Lacan en het wetenschappelijk statuut van de psychoanalyse (volgens Lacan). Juist omdat ik dit sfeerbeeld nergens argumentatief inzet, is er geen sprake van ad hominem argumentatie. Over echte ad hominem argumenten hoeven we van de psychoanalytici geen lessen te krijgen. V&V beginnen hun recensie met het toeschrijven van enige fobien, en Freud (en Lacan, en vele anderen) hebben de psychoanalytische diagnose van de tegenstander voortdurend argumentatief ingezet. (Het is een unieke combinatie van een circulair n ad hominen argumenteren, dat ook marxisten vaak gebruikt hebben.) Maar laten we wel wezen. Wie kan zich bij het lezen van teksten die zo wonderwel vallen onder de analyse die Harry Frankfurt van bullshit heeft gegeven, geen schaterlach onthouden? De excursie besluit met de stelling dat rond het fenomeen Lacan nog diepere (sociologische of antropologische) studie nodig is. Hoe was het mogelijk dat verstandige mensen daar zijn ingetrapt? Welke rol speelt het sektarisch karakter van de psychoanalyse in dit proces? Dat zijn

de intrigerende vragen die verder onderzoek vergen. (We moeten ons haasten: ook zij die het toen meegemaakt hebben, ontvallen ons nu snel.) Incongruenties? Het antireductionisme (niet te verwarren met positivisme, zoals V&V dat doen) heeft twee functies: De eerste is dat misplaatst positivisme of reductionisme geen goed uitgangspunt is voor kritiek op Lacan en mocht ik het wl gebruiken, dan zou ik mijn dialectisch uitgangspunt ten onrechte hebben verlaten. Mijn objecties zouden dan enkel een ander standpunt articuleren maar geen kritiek constitueren een subtiel onderscheid dat V&V niet lijken te begrijpen. De tweede en wellicht meer verrassende functie van die excursie hebben V&V jammer genoeg en tot mijn opperste verbazing -- ook niet gezien: ik ben het omtrent dit antireductionisme namelijk eens met Lacan (zie Proefvlucht, p. 128, met verdere verwijzingen naar teksten van Lacan). Jammer genoeg geeft Lacan zelf een argumentatie die de waarheid van haar conclusie niet aantoont (Proefvlucht, p. 126vv.). Het is dus onjuist, dat ik, zoals V&V beweren, de weerlegging van een conclusie met het ontmaskeren van een ongeldige redenering zou verwarren. (Dit onderscheid wordt ook elders gemaakt: zie bv. p. 200.) Dat mijn tegenargumentaties betwistbaar zijn zouden V&V moeten aantonen en niet slechts beweren. Dat ik critici als V&V niet kan overtuigen, heb ik voorspeld in de inleiding van de Proefvlucht. In de Proefvlucht noem ik de centrale stellingen van Lacan niet axiomas maar decreten, en de reden waarom heb ik verder uitgewerkt in Freuds vergissing. Decretering is een vorm van declaratief taalgebruik dat feiten creert. Wanneer ik tot de kinderen zeg: En nu gaan we slapen, creer ik het moment van slapengaan en daarom is mijn uitspraak triviaal waar. Hetzelfde geldt voor de centrale psychoanalytische uitspraken: Dromen gelden als wensvervullingen en het onbewuste is gestructureerd als een taal creren hun eigen waarheid, en het is altijd mogelijk een context te vinden die aanwijzingen aanbrengt voor deze stelling. Deze techniek laat toe om vanuit eender welke psychoanalytische theorie alles te begrijpen. Het is dus niet mogelijk om een tegenargument te formuleren voor het decreet dat de droom een rebus is, want de geschoolde psychoanalyticus kan alle dromen duiden en daarmee altijd aantonen dat dromen te ontcijferen puzzels zijn (alle droomduidingen zijn dus waar, zoals ik in Freuds vergissing heb laten zien maar ook volstrekt arbitrair: elke patint droomt in het dialect van zijn psychoanalyticus, zou Wilhelm Stekel in 1910 opmerken). Dat niet elke verspreking intentioneel is (een verwarrende term van V&V die ik niet gebruik) neem ik graag aan, maar Freud zal zeker ontkennen dat de verspreking niet gedetermineerd is:
(D)e psychoanalyticus onderscheidt zich door een zeer streng geloof aan de determinering van het zielenleven. Voor hem bestaat er in de psychische uitingen niets kleins, niets willekeurigs en toevalligs; hij verwacht overal een voldoende motivering waar men die eis gewoonlijk niet stelt; sterker nog, hij is voorbereid op een multipele motivering van n en hetzelfde psychische effect, terwijl onze beweerdelijk aangeboren causaliteitsbehoefte zich met n psychische oorzaak tevreden verklaart (Freud 1908: 48).

Hebben V&V Freud niet gelezen? (Ik wijs er terloops op dat Freuds verklaringen van zijn eigen verspreken en die van anderen kritisch onderzocht zijn door bv. Timpamaro (1976), maar die kritiek was niet aan de orde in de Proefvlucht n is bij alle critici bekend, behalve bij V&V. Ikzelf gaf het tegenargument niet, omdat ik in de Proefvlucht niet op hermeneutoische problemen van de (Freudiaanse) psychoanalyse

heb gefocust.) In tegenstelling tot wat V&V in hun overmoed beweren ligt de bewijslast voor Freuds theorie van versprekingen, de droom als rebus en het onbewuste dus bij Freud en niet bij ons. Op n punt hebben V&V gelijk: psychoanalytische verklaringen zijn inderdaad berucht om hun interne consistentie. Karl Popper had hetzelfde kunnen zeggen over astrologische voorspellingen: ook die zijn perfect consistent. En wie ze retroactief leest, zal altijd een interpretatie vinden die de voorspelling zelfs waar maakt. En als psychoanalytische verklaringen inderdaad berucht zijn om hun interne consistentie, waarom geven alle psychoanalytici dan zoveel verschillende intern consistente maar volstrekt incompatibele verklaringen van dromen, versprekingen en het onbewuste? Het antwoord daarom is opnieuw de kern van de psychoanalytische hermeneutiek: voor elk willekeurig decreet vindt hij (of zij!) altijd bevestigingen. Psychoanalyse is, zoals Mikkel Borch-Jacobsen (2005) terecht opmerkt, een lege theorie. In dezelfde paragraaf citeren V&V mij onvolledig en bedriegen ze hun lezers: ik zeg op p. 243 niet dat zijn stellingen volstrekt onbeargumenteerd zijn. Er staat een disjunctie: ze zijn volstrekt onbeargumenteerd of sofistisch beredeneerd. Op grond van dit selectieve citaat schuiven ze me in de schoenen dat ik suggereer dat Lacan nergens argumenten geeft. Dat doet hij juist wel. Het probleem is dat ze zelfs onder zeer welwillende reconstructies geen steek houden. Een fundamentelere distortie in het betoog van V&V betreft de popcornstrategie die ik zou gebruiken. Een van mijn eerste zorgen was niet alle soorten interpretaties van Lacan op dezelfde wijze te behandelen, iets waarover V&V opnieuw met geen woord reppen. Ik onderscheid vijf soorten interpretaties van Lacan (waaronder minimale Lacanianen die hem lezen zoals men ook Flaubert of Proust kan lezen iets wat ik zelfs aanmoedig), en twee reconstructies: de minimale reconstructie (die zijn stellingen enkel psychoanalytisch relevant maakt) en de mateloze reconstructie, die de inzichten uitbreidt tot revisies van onze manifeste concepten en denkgewoonten. En natuurlijk moest ik in die context ook verwijzen naar spijtoptanten. Ik stel vast dat een aantal ex-Freudo-Lacanianen zich, zoals uittreders uit sekten, beetgenomen voelen. Verblindende simplificaties? Nemen we het voorbeeld dat V&V zelf aanhalen: mijn extensief onderzoek naar het statuut van het subject bij Lacan. Met het onderscheid tussen spreken1 (intentioneel spreken) en spreken2 (de versprekingen, tics, aarzelingen de keerzijde van spreken1 -- die psychoanalytisch relevant zouden zijn) probeer ik een zo gunstig mogelijke presentatie van een bekend thema in het werk van Lacan te geven. Mijn conceptuele reconstructie (die veel verder loopt dan V&V schrijven: van p. 176 tot 193, en waarvan verderop nog gebruik gemaakt wordt) laat toe om een zevental klassieke Lacaniaanse stellingen (het subject is de Ander, het spreekt in mij (a parle), het gelaagd karakter van het psychoanalytisch associrende spreken, enz. enz.) te verhelderen en zelfs enigszins te begrijpen (onder de welwillende assumptie dat de psychoanalyse in spreken2 iets kan zien een assumptie die ik in de Proefvlucht om dialectische redenen niet in vraag stel zie p. 189). Ik laat het vervolgens expliciet aan de getrainde Lacanlezer over om de relatie tussen spreken1 en spreken2 (en het primair vs. secundair luisteren) zelf verder in te vullen en op basis van het conceptuele raamwerk Freud met Lacan te vergelijken (idem). Pas dan formuleer ik zeven kritische bedenkingen waar V&V het wordt eentonig -- met geen woord over reppen. Het is daarom onbegrijpelijk dat hier sprake zou zijn van het lompweg platleggen van een discussie of van verblindende simplificaties. Ik verdedig nergens een common sense opvatting van het subject. Ik weet niet wat Lacan met het subject precies bedoelt (wie weet het wel?), maar ik kan

wel een kader schetsen waarin verschillende opties om zijn opvattingen te begrijpen, worden opgelaten. Kan het genereuzer? Vervolgens halen V&V een klassieke psychoanalytische truuk uit: zelfs de analytische filosofie zou erkennen dat intentionaliteit ook een onbewust proces zou kunnen zijn. Natuurlijk erkent ze dat, maar niemand verwijst met de term onbewuste intentionaliteit naar Freudiaanse onbewuste processen (verdrongen wensen, driften, seksuele fantasien en andere parafernalia). Tot talloze cognitieve processen hebben we geen introspectieve toegang (bv. taalverwerking of subliminal perception). Dit erkennen heeft niets te maken met de hilarische opmerking dat dit alles zou worden ingevoerd om het (Freudiaanse) onbewuste kost wat kost te weren. Dat ik een verschraalde visie op het subject zou hebben, is dus dubbel fout: ik schets in de Proefvlucht gn eigen visie op het subject en bij nader inzien heeft de ontdekking van onbewuste cognitieve processen niets te maken met wat Freud ons vertelt over het onbewuste. Het is ontgoochelend dat V&V nergens ingaan op de verhelderende conceptuele grammatica over spreken1 en spreken2, omdat die analyse voorbereidt op een toepassing van het onderscheid tussen minimale en mateloze reconstructies van Lacan. Lectuur van een uitleg van Lacans opvattingen over taal door Philippe Van Haute is een karakteristiek voorbeeld van de wijze waarop een theorie over psychoanalytisch spreken uitvergroot wordt tot een (onbeargumenteerde) vorm van wat ik globaal fonologisch idealisme heb genoemd een absurde positie. De argumentatie van Van Haute (bedoelt als uitleg van Lacan) illustreert perfect de door Lacan zelf gentroduceerde ambiguteit in zijn denken: hij lijkt voortdurend iets te willen zeggen over de taal, de mens, (het subject, het spreekwezen, verlangens, ), maar als het fout loopt, kan hij altijd terugvallen op de minimale positie dat een en ander alleen maar geldt voor het psychoanalytische spreken (het psychoanalytisch relevante verlangen, ). Het is deze extrapolatie die binnen het Lacanisme tot een distortie van het waarheidsconcept heeft geleid (zie Proefvlucht, p. 79-86 over de fictionele structuur van de waarheid) en tot relativisme (idem, p. 8692). De mateloze reconstructie afwijzen, maakt het onbegrijpelijk waarom veel van wat hij gezegd heeft over taal, waarheid, discours, zo invloedrijk was. De minimale reconstructie maakt wat hij over deze en andere themas zegt, filosofisch volstrekt irrelevant en leidt rechtstreeks tot de klassieke (en nooit weerlegde) objecties tegen de onderliggende psychoanalytische hermeneutiek. Dit zijn structurele problemen waar V&V met geen woord over reppen. Een zondige geest? Talloze filosofen spelen in de Proefvlucht mee op de achtergrond: niet alleen de analytische filosofen die V&V opsommen, maar ook Plato, Aristoteles, Descartes, Hume, Kant, Bernard Williams en zelfs Foucault en Derrida (de hints naar beide laatsten hebben ze blijkbaar niet opgemerkt). Maar hieruit volgt niet dat ik hun theorien als premissen in mijn kritiek op Lacan zou gebruiken. Wanneer deze (en anderen) worden opgevoerd, is dat in de context van diagnosen waarin ik expliciet mijn dialectisch uitgangspunt verlaat en beschouwingen naar aanleiding van ontwikkel. De lange uiteenzetting in hoofdstuk I over mijn dialectische positie en wat het betekent, een argumentatie op te bouwen, gaat daar expliciet op in, maar V&V hebben ze gemakshalve overgeslagen, net als dat andere motief dat ik voortdurend aan bod laat komen: er zijn verstandige en minder verstandige lezers van Lacan, en het is van belang die niet te verwarren. Mijn evaluatie van de formules van de seksuatie is juist niet genspireerd op de kritiek van Russell op Frege (waar zeg ik dat?). En ik heb inderdaad in de richting van het bestaand onderzoek gekeken: twaalf verschillende interpretaties van de beruchte formules passeren de revue, de ene al absurder dan de ander. De

slordigheden op p. 147 zijn geen slordigheden maar slordige lectuur van V&V. Zelfs paraconsistente logica kan niet ontwikkeld worden zonder als achtergrondtheorie een klassieke logica te handhaven. En ik vraag me af of dat soort logica Lacan begrijpelijk helpt maken. Anderen hebben zich willen beroepen op quantumlogica, intutionistische logica, een onzinnige interpretatie van Aristoteles of veel intrigerender een interpretatie die de formules metaforisch opvat. Zulke interpretatie kampt met twee fundamentele problemen: (i) het leidt tot een impliciete ontkenning dat psychoanalyse door formalisering wetenschappelijk zou worden en communiceerbaar zou zijn (niemand lijkt de formules echt te begrijpen!), en (ii) veel van die interpretaties trivialiseren de centrale stellingen van Lacan (zie Proefvlucht, p. 152). Nergens gaan V&V op deze interne problemen van Lacaninterpretaties dieper in. Omdat V&V niet aangeven wat mijn verborgen premissen wel zouden zijn, kan ik over deze zonde niets zeggen. Mijn combineren van Lacan en (verschillende types) Lacan-interpretaties heb ik uitvoerig beargumenteerd. Ik lees Lacan onder begeleiding van zijn interpretators die ik juist niet over een kam scheer. Omdat juist begrip van Lacan op zich al een fascinerend hermeneutisch probleem is dat een stoet van kromdenken op gang bracht (en brengt) heb ik aan dat probleem ruim 50 bladzijden in het boek gewijd (het eerste deel van hoofdstuk I), maar V&V zeggen daar niets over. Juist daar sta ik uitgebreid stil bij het merkwaardige van mijn onderzoeksobject. Lacan niet verantwoordelijk maken voor de onzorgvuldigheden die men bij zijn lezers aantreft suggereert dat er ook een zorgvuldige lezing van Lacan mogelijk is. Ik zou die graag vernemen. En uitbundige Vlaamse Lacaniaan verzekerde mij tijdens een publiek debat dat alleen hijzelf Lacan echt begrepen had. V&V zijn dus veel te ongenereus voor de lezers van Lacan: die doen immers alle moeite om hem helder te krijgen. De Proefvlucht eindigt zelfs met de suggestie dat het wel degelijk mogelijk is om Lacan als een conceptueel surrealist te lezen n te appreciren, een bedenking die V&V blijkbaar ontgaan is. Tenslotte bood de discussie over Lacans wetenschappelijke ambities door velen zr ernstig genomen! -- me de gelegenheid afstand te nemen van andere bekende kritiek van Sokal en Bricmont in Impostures intellectuelles. De ironie in de voetnoot waarin ik naar Jerry Fodor verwijs, is V&V kennelijk ontgaan, en wat Zizek of Badiou met Lacan doen (ideologiekritiek en de formulering van hedendaagse ontologien) heeft alles van decreterend denken in de voetsporen van Freuds allesbegrijpende hermeneutiek. Het zoeken naar een common ground als verondersteld gemeenschappelijk vertrekpunt om iemand te kunnen overtuigen, wordt beargumenteerd in hoofdstuk I, en paradigma-overschrijdende deugden komen aan bod in het nawoord ondersteund door Thomas Kuhn. De drie drogredenen omtrent de centrale stelling (het onbewuste is gestructureerd als een taal) worden uitvoerig toegelicht (Als X wordt uitgedrukt in taal, betekent dit niet dat X zelf de structuur van een taal heeft. Heeft liefde de structuur van een brief als u haar uitdrukt in een liefdesbrief?) Dit is een manifeste drogreden, die, zoals ik zelf schrijf, niet uitsluit dat de stelling die Lacan verdedigt, alsnog waar kan zijn (op p. 200 wordt dit met zoveel woorden gezegd, maar V&V zien dit gemakshalve over het hoofd). De stelling dat het onbewuste gestructureerd is als een taal een uitdagende werkhypothese noemen, is evenwel psychoanalytische spin. Lacanianen zullen immers overal confirmaties voor die werkhypothese vinden, net zoals Freud overal bevestigingen vond voor zijn werkhypothesen dat dromen symbolen bevatten en de latente droominhoud uit onbewuste wensvervullingen bestond.

3. De onzinnigheid van de schuine blik Doorheen het vertoog van V&V schemert een argumentatieve strategie die beroep doet op de schuine blik, het schuins bezien (naar Zizek). Die strategie noopt tot een drietal vragen: wat is die schuine blik? Is die blik een legitiem perspectief? Hoe moet het schuins bekijken verantwoord worden? Wij gaan ervan uit dat de vraag van het in naam waarvan een centrale en cruciale filosofische vraag is, die ten aanzien van alle denken, van alle strijd, altijd opnieuw dient te worden gesteld, schrijven V&V. Ik denk niet dat deze vraag, in die vorm, ooit de kern van de filosofische traditie heeft uitgemaakt in feite gaat het hier om een distortie die V&V nodig hebben om hun project een zweem van legitimatie te geven. De schuine blik legitimeert de zoektocht naar en de constructie van oneigenlijke motieven en miskent dat een bewering op haar epistemische merites moet beoordeeld worden (Adler 2003, Williamson 2006, Buekens 2006b). De decreterende hermeneutiek die met de schuine blik gepaard gaat de schuine blik moet immers iets ontdekken maakt de gewonnen inzichten waardeloos: ze zijn immers altijd waar (Buekens 2006a). We hebben hierboven kunnen zien hoe dit schuins bekijken, door V&V toegepast, de echte vragen die de Proefvlucht stelt ontwijkt en tot flagrante distorties van mijn argumenten en dialectische positie leidt. De schuine blik vernietigt kennis en maakt redelijkheid ontoegankelijk. Hij creert naar eigen goeddunken inzicht in plaats van inzicht geduldig af te wachten. V&V stellen hun schuine blik voor als legitiem perspectief en de tegenstander als intolerant: methodisme voor mandarijnen, maosme voor moraalridders, heropvoedingsprogrammas voor studenten wanneer V&V in hun machteloosheid beginnen schelden, doen ze niet onder voor Lacan. Laat duizend bloemen bloeien roepen ze vervolgens op en ze stellen dat ik mijn perspectief niet als perspectief en dus niet als uitsluitingsprocedure in vraag stel. Bovendien houd ik defensieve pleidooien, is er afkeer en ressentiment aan het werk en duiken recuperatiebewegingen op. In de Proefvlucht heb ik laten zien wat er gebeurt wanneer relativistische spin het Lacanisme als een legitiem perspectief presenteert: het gaat gepaard met een onverantwoorde distortie van andere perspectieven (wat een cht perspectief nooit doet) en een globale miskenning van intellectuele deugden die in elk perspectief op zorgvuldig gewogen wijze gecultiveerd worden. Ik wees al uitvoerig op mijn dialectische positie in de Proefvlucht omdat een kritische evaluatie niet zomaar een ander perspectief behelst; Ongeldig redeneren wordt niet geldig en het onware wordt niet waar wanneer het schuins bezien wordt. Tenslotte: de schuine blik invoeren om het psychoanalytisch project te verdedigen, maakt het globale argumentatie van V&V circulair: de legitimatie voor hun schuine blikken vinden V&V (en Zizek, en vele anderen) immers in de psychoanalyse! De schuine blik die V&V als legitiem perspectief willen introduceren, leidt tenslotte tot een epistemisch incoherente positie. Wellicht zullen V&V hun eigen perspectief een epistemische, redelijke verantwoording willen geven, maar hun aanbeveling om de zaken schuins te bekijken, leert ons, als het juist is, dat we ons van hun epistemische verantwoording niets hoeven aan te trekken tenzij ze, al even incoherent, voor hun eigen epistemische positie een uitzondering zouden willen opeisen. V&V zien ook deze paradoxale eigenschap van hun globale argumentatiestrategie niet in. Een aanpak die zich radicaal onttrekt aan het cultiveren van intellectuele deugden, gedisciplineerd onderzoek en de weigering op een theorie te evalueren op grond van de opgevoerde epistemische redenen als een alternatief perspectief verdedigen, is filosofisch bedrog. Hoeft het verwondering dat door

insisterende verdediging en interpretatie van Lacan zowel het waarheidsconcept als het concept van redelijke argumentatie bij veel postmoderne denkers beschadigd werd? Ook daarover brengt de Proefvlucht verslag uit. Op n punt hebben V&V volstrekt gelijk: de Proefvlucht werd inderdaad geschreven als reminder voor studenten en genteresseerde buitenstaanders. Wat Lacanianen voorstellen als verfrissend en potentieel vernieuwend of als subversieve kritiek steunt op de onverantwoorde en onverantwoordbare verwerping van redelijkheid en de introductie van decreterend denken de schuine blik. Bare, brazen assertions can have a kind of stark authoritiy, schreef Ernest Gellner (1985) over Freud. Studenten vraag ik dit in gedachten te houden wanneer adepten van het Freudo-Lacanisme hun leermeesters worden.2 Literatuur Adler, J. (2003) Beliefs Own Ethics, Cambridge: MIT Press. Borch-Jacobsen, M. (2005) Une thorie zro, in C. Meyer e.a. (eds.), Le livre noir de la psychanalyse, Parijs: Les arnes. Buekens, F. Creating and maintaining constitutional Facts. On psychoanalysis as a pseudohermeneutics (under review). Buekens, F. (2006a) Freuds vergissing. Over de illusies van de psychoanalyse. Leuven: Van Haelewyck. Buekens, F. (2006b) Lacan begrijpen. ANTW 98, pp. 197-215. Buekens, F. (2006c) Bespreking van J.A. Flieger, Is Oedipus Online? Sigmund Freud after Freud, in Nexus 46, pp. 165-169. Freud, S. (1908) Over psychoanalyse Vijf colleges, Amsterdam: Boom. Gellner, Ernest (1985) The Psychoanalytic Movement, Londen: Paladin. Timpamaro, S. (1976) The Freudian Slip, New Jersey: Humanities Press. Williamson, T. (2006) Must do better, in M. Lynch (red.), Truth and Realism, Oxford: OUP, pp. 177-187.

Dank aan het ANTW voor uitnodiging tot reactie, en Gilbert Allemeesch, Maarten Boudry, Andreas De Block, Jan Heylen, Geerdt Magiels en Jenny Slatman voor suggesties en tactisch advies.
2

You might also like