De Kleine Johannes

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 13

De kleine Johannes

Titel: De kleine Johannes Auteur: Frederik van Eeden Uitgeverij: 1983 Athenaeum-Polak & Van Gennep Plaats van uitgave: Amsterdam Aantal bladzijden: 154 bladzijden Jaar van eerste druk: 1887 Eerste reactie Ik dacht een eenvoudig makkelijk te lezen boekje. Het begon uiteindelijk ook vrij simpel en was nog leuk om te lezen ook. Het boekje komt uit een tijd die verplicht was te lezen, en die verhalen zijn dan sowieso al anders(meestal saai) maar deze had wat weg van een sprookje met een algemene verteller die begint en eindigt. Dat was erg grappig om te lezen. Het verhaal was niet te langdradig, niet al te saai, kenmerkend voor deze tijd is een uitgebreide beschrijving van de omgeving dit was het enige dat je na een tijdje zat werd. Belangrijke hoofdfiguren Johannes. Hij is de hoofdpersoon. Hij is een kleine jongen met een grote fantasie en een grote liefde voor planten en dieren. Hij vraagt en zoekt (naar waarheid). In het verhaal groeit hij op van kind tot jong volwassene, hij ontmoet daarbij achtereenvolgens Windekind, Wistik, Robinetta, Pluizer, de Dood, dokter cijfer en een menselijk gestalte zonder naam. Zij oefenen allemaal een tijdelijke of blijvende invloed op hem uit. Het zijn allemaal allegorische bijfiguren. Windekind. Hij is een elf, veel mensen zien de zon als een vrouw maar het is zijn vader en de maan is zijn moeder. Hij leert Johannes alles van de natuur, leert hem de planten/dierentaal te verstaan, maar vervreemdt hem van de mensen. Windekind, en bijna alle dieren en planten, haat mensen, hij vindt hen lomp, dom en heerszuchtig. Hoewel Johannes een mens is laat Windekind hem toch alles zien omdat hij zijn vriend is en hem vertrouwt. Wistik. Hij is de meest wijze van de kabouters(vindt hijzelf), maar praat te veel. Wistik spoort de naar waarheid zoekende Johannes aan om het 'ware boekje te zoeken, wat gedoemd is te mislukken. Windekind wil niet dat Johannes naar Wistik luistert, maar doet dit toch en Windekind verlaat hem. Pluizer. Hij symboliseert samen met zijn leerling dokter Cijfer de materialistische wetenschap. Hij ontkent het bestaan van alles wat bovenmenselijk is, heeft minachting voor gevoelens en vindt het leven zinloos. Pluizer leert Johannes alles van de zin van het bestaan en de dood. Hein, de Dood. Pluizer brengt Johannes met hem in contact. Eerst is hij bang voor hem, hoewel Hein niet achter hem aanzit, maar later wil Johannes zelfs dat hij hem meeneemt opdat hij Windekind terugvindt. Aanvankelijk vervult de Dood Johannes slechts met angst; maar na de dood van zijn vader wil hij juist dat Hein hem mee neemt, want alleen de Dood kan hem bij Windekind terugbrengen en hem het boekje doen vinden. Uiteindelijk neemt Johannes de woorden van de Dood ter harte: hij wil een goed mens worden door de mensen lief te hebben. Deze taak wil hij uitvoeren aan de hand van de menselijke gestalte die over de golven naar hem toeloopt, de Geleider, zoals hij in de vervolgdelen genoemd wordt. Hij is hier een goddelijk wezen (God, Christus?) in zijn meest zuivere vorm, ontdaan van de narrenkleren die de mensen hem hebben omgehangen. Robinetta.

Even lijkt Windekind te herleven in het lieve meisje en lijkt Johannes weer de oude te worden. Maar zijn zoektocht naar de waarheid en ideen over God maken snel een eind aan de relatie. Robinetta staat voor de late puberteit. Pluizer en dokter Cijfer. Personificaties van de materialistisch ingestelde wetenschap. Cijfer ontkent alles wat bovenmenselijk is en vindt alles zinloos. Pluizer wil alles onderzoeken en leert Johannes alles over de zin van leven en dood. Pluizer en Cijfer staan voor de studententijd. De Ongenoemde. Een goddelijk wezen in zijn meest zuivere vorm, zonder alle tierelantijnen die de mensen eromheen hebben gemaakt. Hij leidt Johannes terug naar de mensen.) Titelbespreking De titel geeft de hoofdpersoon van het boek aan; Johannes. Ook kan de titel betrekking hebben op de Johannes-evangelie, omdat beide hetzelfde doel hebben; een betere mensenwereld zoeken. Het "kleine" van Johannes zou kunnen zijn omdat Johannes een klein kereltje is, of omdat hij klein wordt gemaakt door Windekind. Thema Het op een symbolische wijze weergeven van een kind die opgroeit tot een jong volwassenen. Het kind wordt voortdurend beziggehouden door vragen (over zin van het leven, geluk / verdriet, leven/dood, en het waarom van alles). Het antwoord hierop leidt tot de essentie van het leven maar ook de dood. Uiteindelijk wil hij niet meer zoeken maar gaat een leven leiden in dienst van de mensheid. Leef niet in het verleden ; wees tevreden met wat je nu hebt, want als je continu verlangt naar andere betere dingen zul je nooit tevreden zijn Samenvatting Het verhaal gaat over een jongen, Johannes, die opgroeit. Windekind is zijn jeugd. Onbezorgd, rustgevend, interesse in kabouters en de dierenwereld. Dan "ontmoet" hij Pluizer, de beginnende puberteit. Hij wil meer weten dan dat hij tot nu toe wist. Ook ontmoet hij Robinetta, het begin van seksualiteit. Dokter Cijfer staat voor de wetenschap. Johannnes maakt nu ook kennis met de Dood, zij het niet direct. Later als zijn vader sterft maakt hij ook zelf kennis met de Dood. Na het "gevecht" met Pluizer, kennis is immers niet alles, ontmoet hij iemand die staat voor het innerlijke gevoel. Johannes besluit om bij deze "persoon" te blijven. Letterlijk: Johannes woont in een oud huis met een grote tuin. Tijdens zijn wandelingen met zijn vader stelt hij vaak domme vragen ('waarom is de wereld zoals zij is?'). Hij bidt vaak om een wonder, waarvan hij weet dat het er ooit aan zal gaan komen. Als Johannes met zijn hond Presto op de vijver drijft komt er een blauwe waterjuffer aan die verandert in een elf. Hij heet Windekind en wil Johannes z'n vriend worden, op voorwaarde dat Johannes nooit zijn naam aan een mens vertelt. Door een kus van Windekind wordt Johannes kleiner en verstaat plotseling de taal van planten en dieren. Windekind zal hem de wonderen der natuur laten zien, beter dan de schoolmeesters doen. In een krekelschool leert Johannes dat krekels bovenaan alle dieren staat omdat ze kunnen vliegen, springen en kruipen. En de mens staat zeer laag omdat het dat niet kan. Hierna voert Windekind hem naar een feest in een konijnenhol, ten bate van dieren die het slachtoffer zijn geworden van mensen. Johannes krijgt van de elvenkoning Oberon een gouden sleuteltje, dat op een kistje past waarin schatten zitten. Ze verlaten het feest als Johannes begint te lachen om de manier waarop de dieren dansen, dit is namelijk een belediging het was iets serieus en erg moeilijk. Ze vallen buiten in slaap, op de vacht van een konijn. De volgende dag begint Presto Johannes te zoeken, hij vindt hem in de duinen. Johannes denkt dat hij gedroomd heeft maar vindt het sleuteltje in zijn hand. Thuis moet Johannes zijn vader beloven niet meer weg te lopen, maar Johannes wil niks beloven. Op school heeft Johannes zijn hoofd er niet bij gaat tegen de leraar in over de zon, hij ontmoet een muisje in de schoolbanken als hij strafwerk heeft en die vertelt hem dat hij zijn strafwerk verdiende. Deze muis kan niet meer terug naar de natuur hij is te gewend aan het stadsleven en aan de mens met zijn domme gedrag.. Na een paar dagen ontmoet hij Windekind weer en samen gaan ze het sleuteltje veilig opbergen omdat Johannes zijn wasdag eraan kwam en dan zijn sleuteltje zichtbaar zou zijn en zijn vader hem dan thuis zou houden.

Na drie weken wil Johannes Windekind zien en een duif geeft hem een veertje waardoor hij kan vliegen. Duiven leiden hem naar Windekind en samen bezoeken zij de mieren. De mieren bereiden zich voor te strijden tegen de Strijdmieren (zij noemen zichzelf Vredemieren, ze proberen alle mieren uit te schakelen die beweren stukjes te hebben van de Vrede-mier: zij hebben de echte kop). In het bos ziet Johannes hoe een groep mensen de rust verstoort: mensen die aan het picknicken zijn. De dieren en de planten pakken ze terug: de bijen prikken de mensen, de vogels vliegen laag over, kikkers die op de schoten sprongen, groene rupsen en vliegen die over het eten liepen en kropen en tot slot de mieren die met vele aantallen een plekje op het mensenlichaam betasten. Daardoor wordt Johannes bedroefd over de mens, hoe die omgaan met de natuur en besluit bij Windekind te blijven. Windekind vertelt Johannes over de kabouters en Johannes wil ze zien. Hij ontmoet Wistik die een kruisspin uit een boekje voorleest over Kribbelgauw, de held van de kruisspinnen. Kribbelgauw is in de boekjes voor andere dieren juist een monster. Johannes wil weten in welk boekje de waarheid staat. Wistik weet van een 'waar boekje, hij zoekt er al zijn hele leven naar. Wistik verdwijnt en Windekind zegt dat dat boekje niet bestaat en dat hij niet naar Wistik moet luisteren, maar Johannes blijft over dat boekje denken. Windekind zegt dat Wistik al veel mensen naar dat boekje heeft laten zoeken en hen zo ongelukkig gemaakt. Maar Johannes wil antwoorden op zijn vragen en gaat terug naar Wistik. Wistik zegt dan 'Mensen hebben het gouden kistje, elfen hebben de gouden sleutel, elvenvijand vindt het niet, mensenvriend slechts opent het. Lentenacht is de rechte tijd, en roodborstje weet de weg.' Johannes denkt dat hij de aangewezen persoon is het kistje te vinden, gaat terug naar Windekind maar vindt hem niet. Johannes dwaalt verdrietig door het bos. Hij komt aan bij een tuinman, waar hij mag blijven gedurende de winter. Daar lezen ze uit een boek waarin over God gesproken wordt, maar dit is volgens Johannes niet het 'ware boekje. In de lente ontmoet hij een blond meisje, Robinetta met haar roodborstje. Hij brengt een leuke tijd met haar door. Wistik herinnert Johannes eraan het boekje te vinden. Robinetta zegt te weten waar het is. Robinetta's vader laat Johannes de bijbel zien in de veronderstelling dat dat het boek is waar Johannes naar zoekt. Maar Johannes zegt dat dat niet het ware boek is want anders zou er vrede zijn en dat is er niet. Hij zegt dat hij geen eerbied heeft voor God. De vader wordt kwaad en stuurt Johannes weg. Johannes gaat dan het boekje zoeken maar vindt het niet. Hij vindt wel het mannetje Pluizer. Hij zegt dat hij een vriend van Wistik is en meer weet dan Wistik. Hij zegt dat Windekind nog veel dommer is dan de kabouter. Johannes zou alle gedroomd hebben. Alleen hij, Pluizer, bestaat echt en zal Johannes helpen het 'ware boekje te vinden. Als Johannes wakker wordt is hij in een kamertje van Pluizer in de stad. Hij ontmoet Pluizer's vriend Hein. Daarna brengt Pluizer hem naar zijn leerling dokter Cijfer, die bezig een konijn te onderzoeken. Pluizer vertelt dokter Cijfer over het boekje dat Johannes zoekt. Dokter Cijfer wil Johannes wel helpen als hij sterk is en niet klein en teerhartig. Pluizer toont Johannes de armoede en ellende van het mensenbestaan in de stad. Ze gaan naar een dansfeest en Pluizer laat de ijdelheid en verveling achter de lachende mensen zien. De rondleiding eindigt op het kerkhof. Ze worden voorgegaan door een worm en bekijken het graf van een vrouw die op het feest was van binnen. Het is nu een halve eeuw later want voor Pluizer bestaat geen tijd. Ze bezoeken een paar andere graven en op het laatst het graf van Johannes, waarop hij flauwvalt. De volgende ochtend zijn ze terug bij dokter Cijfer en begint Johannes met leren. Hij doet dat maanden lang maar hoe meer hij leert hoe duisterder het wordt. Cijfer laat niet toe dat Johannes iets bewondert, als een bloem. Cijfer leert hem dat dat ondoelmatig is. Zijn verlangen naar Windekind en Robinetta nemen ook langzamerhand af. Ondertussen laat Pluizer hem de zinloosheid zien van alles. Johannes voelt zich hulpeloos, als een verminkt insekt die aan een touwtje zit waaraan Pluizer trekt. Pluizer zegt dat Johannes het sleuteltje met het boekje vergeten moet., hij moet net zo worden als dokter Cijfer, een volmaakt mens. In het voorjaar verlangt Johannes naar de duinen. Hij gaat naar de duinen als zijn vader op sterven ligt. Nadat zijn vader overleden is wil Pluizer hem opensnijden om te zien wat er mis was. Dan komt Johannes voor het eerst in verzet tegen Pluizer, hij begint met hem te worstelen en Pluizer verdwijnt. Bij het sterfbed zit Hein en hij prijst

Johannes en zegt dat Pluizer niet meer terug zal komen: wie hem eenmaal aandurft ziet hem nooit meer . Johannes wil met Hein mee maar Hein weigert: Johannes hield van mensen hoewel hij dat zelf niet wist. Buiten ziet Johannes Windekind met het sleuteltje en rent hem achterna. Op het strand aangekomen ziet hij Windekind met Hein in een boot zitten, van de andere kant komt een mens(een onbekende: wie hem wil kennen moet de namen God/Jezus weg werpen en luistere naar zichzelve)aangelopen. Die stelt Johannes voor de keuze naar het Grote licht (in de boot) te gaan of naar de mensheid (met de gestalte). Johannes kiest voor het laatste. Structuur In dit boek is sprake van een auctoriale (alleswetende) verteller. Dit is in het begin van het boek (Ik zal u iets van de kleine Johannes vertellen.) en aan het eind (Wellicht vertel ik u eenmaal meer van de kleine Johannes, doch op een sprookje zal het dan niet meer gelijken.) het best te zien. In het boek is een duidelijke tegenstelling van ruimten: de natuur tegenover de stad. Johannes ouderlijk huis staat in een bos- en duinrijke omgeving. Erbij is een grote tuin, die voor Johannes een hele wereld is en waar hij met Windekind allerlei avonturen beleeft. De stad ziet hij als groot, stinkend, ellendig en een plaats waar geen mens ooit gelukkig kan zijn. Aan het einde komt hier verandering in en kiest hij er toch voor om naar de stad te gaan. Johannes is uiteindelijk 2 jaar van huis weggeweest, Beoordeling Leuk apart om weer eens een soort van sprookje in te mogen zien en lezen. Een leuk begin en een beetje een droevig einde. Een boekje met een betekenis: er zit meer in een mensenleven dan alleen de schoonheid. Je leeft je erg in in alle dieren en planten omdat deze in dit boekje ook echt getoond worden alsof ze een eigen leven leiden. Plaats in de literatuurgeschiedenis Frederik van Eeden behoorde tot de Tachtigers. Schoonheid stond voorop. Maar na n hoofdstuk van De kleine Johannes kwam hij erachter dat je met alleen schoonheid geen mensenleven kunt beschrijven. Hij stapt over op de ethiek (leer van wat belangrijk is in het leven), dit leidde tot een breuk met De Nieuwe Gids, een tijdschrift waar hij een van de oprichters van was. Hierin waren namelijk de eerste bladzijden van zijn boek gepubliceerd. Met dit boek wilde hij de mensen dus duidelijk maken dat schoonheid niet alles is in een mensenleven, maar dat mensen eens beter moeten nadenken over wat er echt belangrijk is in het leven. Hij slaagde hier goed in, want na de publicatie als boek sloeg De kleine Johannes in als een bom. Frederik van Eeden was schrijver, psychiater, huisarts en wereldverbeteraar. Hij interesseerde zich voor de ideeen van Karl Marx en probeerde die in praktijk uit. In zijn laatste levensjaren treed hij toe tot de Rooms Katholieke kerk. Hij spreekt vergaderingen toe en ontmoet andere beroemdheden, zoals Freud en Tagore. Als voorzitter van een internationale club "Groten op geestelijk gebied" wil hij oorlogen en handelsconflicten voorkomen. Als jong literator zit van Eeden in de "Nieuwe gidsgroep". Hij behoorde tot de tachtigers: wilden Nederlandse literatuur vernieuwen. Streefden naar zuiverheid, schoonheid en originaliteit.

Schrijver Eeden, Frederik van Titel Kleine Johannes, De Jaar van uitgave 1887 Bron Nieuwe Leidsche Courant Publicatiedatum 30-03-1930 Recensietitel Frederik van Eeden : De kleine Johannes. 1.
Het vraagstuk van de verhouding van moderne letterkunde en Christelijk leven is nog altijd een brandende kwestie. Dat behoeft niet te verwonderen. Velen onzer willen erkennen het goede en schone dat door moderne dichters en schrijvers werd geproduceerd en daarvan genieten. Maar wij weten dat een gehele, onvoorwaardelijke aanvaarding van de literatuur der laatste halve eeuw door ons Christenvolk in zijn geheel, de dood betekenen zou voort geloofsleven. De nieuweren begonnen met de verklaring, dat zij vijanden waren en bedoelden te zijn van het Kruis van Christus. Kloos braakte de gruwelijkste godslasteringen uit tegen de gezegde Verlosser en sprak van 't "ergerlijk Christendom". Verwey kondigde de kunst aan als plaatsvervangster van de Christelijke eredienst en gloeide in zijn brochure over Van Eeden's Ellen en Johannes Viator van haat tegen het geloof waarin hij opgevoed was. En Van Eeden - ach, wat heeft hij in proza en pozie menigwerf 't Christelijk geloof gelasterd. Ongetwijfeld school in dit alles een element van reactie tegen de kunstopvattingen der predikant- en priesterdichters vr hen. Kunst is niet iets, dat bestaansrecht heeft in zich zelf, maar kunst moet leren, opvoeden, stichten. Dt was de grief der Tachtigers, dat Ten Kate, Beets, Ter Haar, Schaepman aan de kunst hadden ontnomen haar hoge, zelfstandige plaats en haar hadden verlaagd tot slavin. Frederik van Eeden heeft die dichterlijke dominees getroffen met parodirende spot in zijn Grassprietjes. Doch er is meer. In de kunstenaars der nieuwere pozie brak zich aan herlevend paganisme, modern heidendom. Bij hun vergoddelijking van de kunst bij hun streven van 't klassieke schoonheidsideaal voegde zich dodelijke haat tegen 't afgeleefde Christendom in al zijn oude, verstarde vormen. Als zr moderne en zr helderziende mensen (de uitdrukking is van Albert Verwey) geloofden zij, dat 't Christendom afgedaan had. Het was aftands antichristelijk was 't karakter der nieuwere literatuur in haar ontstaansperiode. Kloos' beruchte uitspraak: "Omdat ik het Christendom niet nodig heb, ik rijk levend, daarom haat ik het, tot de dood", was meer dan de willekeurige mening van een willekeurige kunstenaar. Evenwel - zoo merkt Prof Iz. van Dijk op in het derde deel zijner Geschriften als de levende God wordt losgelaten, is het zeker gedaan met alle werkelijke godsdienst, maar dan is het niet gedaan met alle religiositeit. Met de behoefte aan vereren. Deze onvervulde behoefte wendt zich nu tot de natuur, werpt zich op de natuur. Er komt een opgaan in de natuur als in 't goddelijke, een panthestische levenshouding, een natuurmystiek, die de grenzen tussen Schepper en schepsel uitwist, en mystiek, door Karl Gronau aldus omschreven:

"Waag het te bouwen op uw innerlijkste gevoel. Dan zijt ge vrij en sterk, en vol van God! Zie om u heen! Beek en boom, rots en zee, planten en dieren, zij allen groeten u, uit hen zien u de ondoorgrondelijke ogen uws Gods aan. Eerst de glans van deze mystieke ervaring verjaagt alle donkere gedachten aan de leer van zonde en rechtvaardigmaking en brengt ons dt warme licht in 't hart uit 't werkelijk beleven, dat van de levende God uitgaat." Hier wordt ons ook de sleutel geboden tot de geestelijke achtergrond van Van Eeden's Kleine Johannes. In zijn zielenleven kruisen elkaar deze twee tendensen: afkeer van de Christelijke godsdienst, de leer, de belijders van het orthodox geloof, n het vage verlangen naar een plaatsvervangster der religie: de natuurmystiek. De aanvangen van deze draden vinden we in zijn jeugd. Frederik van Eeden groeide op in een vrijzinnig milieu. Zijn vader werd door de kleine Johannes gezien als "een wijs en ernstig man". Hij had, gelijk we hoorden, belangstelling voor tulpen, rozen en duizend andere bloemen, maar hij was ook een snuffelaar in de boeken der grote wijsgeren Plato, Spinoza, Nietzsche In zijn levensopvatting was Van Eeden Senior echter zeer lichtzinnig. "Hij spotte graag, in den trant van Voltaire" schreef Van Eeden later van hem. In godsdienstzaken liet hij zijn jongen dan ook volkomen vrij. Enige positieve invloed op de religieuze ontwikkeling van de dichterlijke knaap ging niet van hem uit. Want de belofte aan Frederik op zijn achttiende jaar door zijn ouders gedaan, dat hij een gouden horloge zou krijgen, wanneer hij "geloofsbelijdenis bij "de protestantse kerk" wilde afleggen, kunnen we toch moeilijk als zoodanig beschouwen. De dominee, bij wie Van Eeden catechisatie ging, was een volslagen godloochenaar, die het zeer dapper van zijn leerling vond, dat hij weigerde tot de kerk toe te treden. Over die tijd vertelde Van Eeden in zijn bekende rede van Maart 1923 o.m. nog dit: "Ik heb als kind ook leren bidden, zoals dat in protestantse kringen gebeurt. 's Morgens, voor en na het middagmaal en des avonds. Ik herhaalde hetzelfde gebedje, en het had geen werkelijkheid voor mij. Het was een onverschillig ding." "Ik kende dus het gebed, zoals de vrijdenker en het protestantisme en kent, als een min of meer bespottelijke, achterlijke zaak, een overblijfsel uit de middeleeuwen, uiting van bijgeloof en onwetendheid." Wanneer Van Eeden in later tijd Haarlem verlaat en ingelijfd wordt in de kring der kunstenaars van '80, dan heeft natuurlijk heb Boek der Boeken, dat Robinetta's vader hem wilde geven, helemaal afgedaan. Zijn studie in de medicijnen, die in zuiver-darwinistische geest werd geleid, droeg er voorts het hare toe bij, dat Van Eeden - zonder voldoende kennis van het wezen. Maar al te gaarne volgde ook Van Eeden hen, die, omdat zij zien dat zoveel vroomheid dienst moet doen om on-vroomheid te dekken, mt het badwater het kind wegwerpen. Materialist in de ongure, platte zin van het woord is Van Eden slechts korte tijd geweest. Het besef dat er toch een hoger Wezen bestaat moet, verliet hem niet, Maar hij boetseerde zich dat hoger wezen, zijn God naar zijn beeld en gelijkenis. En dat hij zijn God vond in de muziek, in de stille bossen, in de grote lucht is verklaarbaar als gevolg van intieme omgang van Windekinds

ontmoeten af, met de natuur en zij hevig schoonheidsverlangen, dat in 't bijzonder daar bevrediging vond. En zoo kon Frits Hopman Van Eedens geesteshouding in die tijd, toen hij "De kleine Johannes" schreef, aldus omschrijven: "(Zijn) mystiek bestaat niet in het verstandelijk aanvaarden van zekere bovenzinnelijke leerstellingen, noch in doelbewuste onderwerping aan spirituele tucht, doch voornamelijk in het liefhebben en zoeken van innerlijke ervaringen, welke oneindig kostbaarder, begeerlijker zijn, dan alles wat het leven verder te bieden heeft. "Hoog boven de mensen en hun klein bestaan" troont hij op de tinnen der wereld. De oneindige wereldruimte in zijn veilig thuis; de eeuwigheid drenkt al zijn gedachten. hij is de diepzinnige mijmeraar, altijd vervuld van een stille, hoge vreugd, waarvoor geen naam is. In zijn verzen klinkt hetzelfde wonderbare geluid als in het sonore ruisen van den wind in dennenwouden. In zijn ziel is vrede en schemering ". Daarvan nu vinden wij een treffende illustratie in de wijze, waarop Windekind Johannes leerde bidden. Windekind nam hem mee, hoog, hl hoog boven de duinen en de zee. Een lange, donzige witte schuimrand omzoomde het zeevlak. En aan de kim scheidde lucht en water een fijne, wonderbare lijn. Toen zette dek kleine Johannes zich o de duinrand en staarde, staarde in roerloos zwijgen, totdat het hem was, alsof hij sterven ging, alsof de grote, gouden deuren van het heelal zicht statig ontsloten en zijn kleine ziel 't eerste licht der oneindigheid tegenzweefde. En totdat de tranen, die in zijn wijd geopende ogen welden, de schone zon omfloersten en de pracht van hemel en aarde wegdeinzen deden in een duistere, trillende schemering... Zoo moet gij bidden!" zei toen Windekind. De kleine Johannes, neen, is geen sprookje tot lering en vermaak, maar een eerste poging van Van Eeden tot levensverklaring in kunst. De kunst is echter in De kleine Johannes beter gelukt dan de levensverklaring. De stijl is van een tere, vanzelfse zuiverheid, eenvoudig en zonder gezochte versieringen. Ietwat plechtig en gedragen, voornaam van zegging, niet krachtig en hartstochtelijk, beheerst zelfs bij de felste spot en de scherpste satire. "De maagdelijke, frisse dauw van eerste echte inspiratie doet alles erin tintelen en flonkeren", zeg Dr. G. Kalff Jr. Het karakter van sprookje dat de schrijver zijn boek gaf is in alle delen meesterlijk volgehouden. Van bloemen en dieren en kabouters wordt zo aardig verteld, waarlijk, wie De kleine Johannes, leest, vindt het boek snoezig. Maar, wie het alleen maar snoezig vindt, heeft er niet veel van begrepen. Let b.v. op de onverzoenlijke tegenstelling en strijd met de mensen, waartoe Van Eeden's natuurbeschouwing hem brengt. De mensen zijn de lelijkerds, de bozen, die de schoonheid en de ongereptheid der natuur bezoedelen, die praten en lachen en roken, en enpassant de schone lelin en peinzende viooltjes vertrappen. Vader Van Eeden reeds was gewoon de mensen te noemen "een vlek in de natuur". In plaats van als vrienden, worden zij beschouwd als vijanden, niet alleen in de gedachtegang van krekels, mieren en konijnen, maar de mensen van het zendingsfeest en Robinetta's vader, die Johannes 't Boek der boeken gaf, zijn

tenslotte niet anders dan geluks- en schoonheidsbedervers. Ja, zij vooral. Zij bederven in hun streven naar 't hoogste, het beste, waarnaar alles uitgaat: de Harmonie, dat is hetzelfde als geluk. Zij zijn de sprekers van woorden zonder inhoud, de elkaar napraters, de vijanden van de natuur en de vrijheid, omdat zij gebonden zijn door een dogma en gedwongen worden tot een cirkelvlucht als een meikever met een draad aan de poot Felle antipathie bovenal koesterde Van Eeden tegen het Calvinisme en die afkeer is er met de jaren niet minder, eer erger op geworden; het Calvinisme dat hem ergerde "door starre nuchterheid, gemis aan schoonheid en pozie". Het begon al met de parodie van dominee Maalman, die op de duiten loert van Annebet in "Het poortje of de duivel te Kruimelburg. En veel later, om nog een voorbeeld te noemen is Frans Baltens in "De heks van Haarlem", een dweepziek geestdrijver. Giftige pijlen richt Van Eeden in De kleine Johannes op de kerk en haar dienaren, die hij haatte. En over de personen heen ook op geloof en belijdenis. De kabouters houden niet van de esdoorn, want - van essenhout maakt men kruisjes en stelen voor kerkzakjes. De wijste van hen verteld de tragedie van Kribbelgauw, de grote held de kruisspinnen, die duizenden van zijn eigen kinderen vermoordde en nu eeuwig vereerd wordt om zijn moordlust en vlugheid. Eerbied voor God, bekent Johannes, heeft hij niet en de gestalte die aan 't slot van 't verhaal hem tegemoet treed@ heeft nog eenmaal de beslissende betekenis van God en Christus voor 't leven der mensheid afgewezen en Johannes op zichzelf teruggedreven. De waarheid ligt niet buiten hem, objectief, maar in hem, subjectief. En die waarheid, de weke stem van een vaag humaniteitsbesef, heeft hem geleid op zijn levensweg. het is leerzaam, uitermate leerzaam de baan van deze planeet aan het tachtiger firmament na te gaan. Van Eeden heeft gezwalkt als een eenzame zwalker op de wijde wateren der onzekerheid, over de donkere golven van de twijfel. In ons artikel over Van Eeden in "Christelijk Letterkundige Studin" deel IV blz. 1 1 -71 hebben we daarvan o.m. gezegd: "Materialist is hij geweest als athest, doch hij overwint zijn dwaling door een vlucht in mystiek. 't Boeddhisme lokt hem vleiend; hij kiest de lotus tot embleem, maar zijn ziel is te onrustig voor deze levenshouding. Hij valt ten prooi aan theosofie en spiritisme, maar verliest de belangstelling ervoor, al eer hij zich van de zaak volledig op de hoogte gesteld heeft. Socialistische tendensen zijn in zijn werk onmiskenbaar, doch 't Marxisme en anarchisme verfoeit hij als dogmatisch en doctrinair. met 't communisme neemt hij de proef, maar als het mis loopt, voert hij 't gezag weer in, en niet in zijn zachtste vorm. Op tal van plaatsen in zijn werk hekelt hij de grofheid en enghartigheid der massa, haar kudde-instinct en slaafsheid, en hij offert in zijn gang naar de mensheid en haar weedom alles voor haar op. Zijn kritiek richt zich op de geneesheren, maar al spoedig trekt hij zich terug en laat hun de medicijnen. Als Comelis Paradijs helpt hij mee de dichters der vorige generatie ridiculiserend onschadelijk te maken, bij de opbouw ener nieuwe kunst treedt hij op als spelbreker. " Immer heeft Van

Eerden consequent, maar n enkel wet erkend: de wet van eigen innerlijk. Hoe vaak hoort men hem niet over het "inwendig licht". Dit licht volgend heeft hij gemeend de levensvragen en moeilijkheden aan te kunnen. Maar de uitkomst heeft hem jammerlijk teleur gesteld. "Vroeger genoot ik - aldus hoorden we de dichter spreken in de rede Maart 1922 te Breda gehouden - de vrijheid als de vogelen. Dat was de fout, dichters eigen. Doch deze vrijheid is zelfbedrog. En nu heb ik spijt over de vervlogen jaren. Al die jaren zonder de strenge tucht der kerk". Men moge over van Eeden's bekering denken, gelijk men wil, zijn toetreding tot de kerk, die hij in vroeger dagen bespotte en bestreed, trekt in elk geval een streep door dat vroeger leven en - werk, veroordeelt ook de grondgedachten van zijn eerste gave en wonderschone werk.

door CHRISTIAAN DE WOLFF Nescio's beroemde verhaal De uitvreter begint met de haast even beroemde zin: Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter." De man die zo van de bomenrijke Amsterdamse Sarphatistraat hield was niet een van Nescio's vrienden en ook niet hijzelf. Het was Frederik van Eeden, schrijver vanDe kleine Johannes. Inderdaad was Van Eeden een wonderlijke kerel, met zeer eigenzinnige ideen over mens en samenleving. Juist de laatste jaren staan deze denkbeelden weer volop in de belangstelling. Zijn activiteiten als wereldverbeteraar en psychiater en een voortreffelijke roman als Van de koele meren des doods ten spijt, zal Frederik van Eeden altijd in de eerste plaats bekend blijven om De kleine Johannes. De lichte, sprookjesachtige toon en de naeve, gevoelige hoofdfiguur zijn waarschijnlijk hiervoor verantwoordelijk. Ook na ruim een eeuw is het verhaal overeind gebleven. Van Eeden is er dan ook in geslaagd de truttigheid die dit soort verhalen altijd bedreigt (en waar bij voorbeeld Godfried Bomans'Erik, een boekje dat wel iets van De kleine Johanneswegheeft, enigszins onder lijdt) zoveel mogelijk te vermijden. De kleine Johannes is niet alleen maar een aardig verhaaltje over een klein jongetje tussen elfjes en kaboutertjes. Het laat zich lezen als de ontwikkelingsgeschiedenis van een kind. Aanvankelijk leeft dat kind in een paradijselijke wereld. Het is een met de prachtige natuur van het duinlandschap, voelt zich niet verwant met de grove, lelijke mensenwereld en stelt zich geen vragen naar hoe' s en waaroms. Johannes staat in deze fase onder invloed van de elf Windekind, een teer, ietwat hooghartig schepsel, die hem een betere wereld dan de mensenwereld leert kennen. Windekind dringt er op aan dat Johannes zijn eigen menszijn afzweert en definitief kiest voor zijn paradijsje. Dat paradijsje kan zowel worden gezien als de onbezorgde kinderwereld alsook als een van de samenleving verwijderd bestaan, een ivoren toren. Beide betekenissen zijn waarschijnlijk door Van Eeden beoogd. Toch verwijdert Johannes zich niet volledig van de mensen. Als Windekind en hij een potsierlijk gezelschap in het bos gadeslaan moet Windekind vreselijk lachen, maar Johannes barst in tranen uit. Hij voelt zich nog steeds mens en ook van mensen in hun idiootste gedaante is hij niet volledig vervreemd. In een volgende fase van zijn ontwikkeling raakt Johannes onder de invloed van Wistik, een kabouter die weliswaar prat gaat op zijn grote kennis maar die volgens Windekind eigenlijk niets weet. Wistik staat, zoals zijn naam al zegt, voor de honger naar kennis. Kennis in puur verstandelijke zin, en dus een kennis die, in overeenstemming met Van Eedens latere theorien, niet gelukkig maakt. Vanaf zijn Wistik-periode verliest Johannes het contact met Windekind en diens paradijselijke wereld. Pas aan het slot van De kleine Johannes zal Windekind nog eenmaal terugkeren. Een soort echo van Windekinds verschijning meent Johannes nog op te vangen in de figuur van Robinetta, een bekoorlijk meisje waar Johannes verliefd op wordt. Maar Robinetta's familie accepteert Johannes niet. Opnieuw, na kortstondig geluk, breekt een verstandelijke

periode aan. Begeleider van Johannes is nu echter niet meer de betrekkelijk onschuldige, wijsneuzige Wistik, maar een sarcastische, gevoelloze, vleermuisachtige persoon, Pluizer genaamd. Pluizer laat Johannes kennismaken met de afschuwelijke dokter Cijfer, een afgestompte geleerde die anatomische experimenten met kleine dieren verricht, en met de Dood, een op het eerste gezicht afschrikwekkende figuur, die later toch over goedheid en wijsheid zal blijken te beschikken. Pluizer neemt Johannes mee op een afschuwelijke tocht langs begravenen en laat hem in de leer gaan bij dokter Cijfer. Dit alles kan als volgt worden opgevat: het door de eerste drift naar kennis uit het paradijs van de kindertijd verdreven jongetje vindt iets van dat paradijs terug in zijn puberteitsverliefdheid. Het geluk verdwijnt door nieuwe kennis en besef van de eigen sterfelijkheid. Dokter Cijfer staat voor de medische wetenschap in haar kilste en onmenselijkste vorm. Van Eeden had een grote afkeer van de traditionele medische wetenschap opgedaan tijdens zijn eigen medicijnenstudie. Met name het anatomieonderwijs in de snijkamers kon hij slecht verdragen. Als arts was hij niet gelukkig en, zoals hij zelf eens heeft geschreven, pas "toen ik door het invoeren van een nieuwe geneesmethode - de psychotherapie - aan mijn werk een hogere strekking kon geven, had ik betrekkelijk voldoening". Na de dood van zijn vader, waarbij Johannes in gezelschap van Pluizer en dokter Cijfer aanwezig is, raakt hij in een handgemeen met zijn cynische begeleider wanneer deze het lijk van Johannes' vader wil gaan ontleden. Johannes overwint en wordt hierom door de Dood geprezen. Vervolgens vertoont Windekind zich weer aan Johannes. Hij leidt Johannes door het schitterende duinlandschap naar het strand. Daar verschijnt een nieuwe begeleider, een soort Christusfiguur, al wil hij deze naam niet dragen. Deze persoon stelt Johannes voor een keuze. Hij kan de stralende weg volgen die hem zal leiden naar alles wat hij heeft gezocht, in gezelschap van Windekind en de Dood, of hij kan met zijn nieuwe begeleider de duistere weg opgaan naar "de mensheid en haar weedom". Johannes kiest voor het laatste De symboliek is hier duidelijk: de keuze die wordt bedoeld is die tussen een verheven bestaan in de ivoren toren, als kunstenaar, en het zware leven als helper van de mensen, als wereldverbeteraar en arts. Zoals we zagen koos Van Eeden anders dan zijn literaire vrienden, die alleen leefden voor de kunst en zich afkeerden van de maatschappij. Twijfel aan de juistheid van zijn keuze heeft Van Eeden nooit verlaten. In 1924, twee jaar nazijn overgang tot het katholicisme en acht jaar voor zijn dood, schreef hij: "Hoe onuitsprekelijk schoon zie ik nu, bij 't licht der herinnering, de dromen, die toen mijn geluk uitmaakten ende stemmingen, die elk landschap met een heerlijken gloed overstraalden. En dat dromen en stemmingen-land - ik verliet het, moedwillig, om te gaan naar het droefste en lelijkste, wat ik van de wereld kende: de achterbuurten van Amsterdam, de snij-kamer, de studentenwereld, met haar fuiven en genot-zoeken, met haar materialistische wetenschap, haar goddeloosheid. En nu - na een halve eeuw lijden en strijden - weet ik nog altijd niet of de kleine Johannes gelijk had, toen hij afscheid nam van Windekind, en de nameloze wreedheid pleegde tegen zijn tederste zelf." Verder merkte Van Eeden in 1924 nog over zijn keuze als jongeman op: "Vooreerst kwam het niet in mij op, dat de pozie, die mijnen dag vulde, ook waarde had voor anderen, voor de wereld. De droom- en stemmingsfeer was iets speciaals en persoonlijks van mij.

Daarmee hadden anderen niets te maken, ze zouden 't schone maar ontwijden. Ook ergerde het mij hevig, als ik die schoonheid zag gebruiken met materieel belang. Kunst - of liever gewijde schoonheid, moest verre blijven boeven het dagelijks leven." Dit alles laat zien hoe de eigenzinnige ideen van de wonderlijke kerel Van Eeden een wezenlijk bestanddeel vormen van zijn eerste belangrijke literaire werk, een verhaal dat hij al vlak voor zijn vijfentwintigste verjaardag schreef en dat voor oppervlakkige lezers niet meer lijkt dan een prettig leesbaar sprookje. De sprookjesachtige sfeer is trouwens grotendeels verdwenen uit de twee vervolgdelen die Van Eeden nog bij De kleine Johannesschreef (in 1905 en 1906), zoals hij al in de laatste regels van het eerste deel aankondigde. Johannes mengt zich in de stad onder arme mensen en vat grote sympathie - die tenslotte zal uitlopen in liefde - op voor het kermismeisje Marjon. De begeleider die hij op het strand ontmoette blijkt in het dagelijks leven een gewone scharensliep, Markus Vis geheten. Later, nadat hij nog een poos in huis heeft gewoond bij een rijke tante die niet wilde dat Johannes in het ordinaire kermismilieu verkeerde, trekt hij samen met Marjon en haar aapje door Duitsland. Ze verdienen geld door het zingen van liedjes. Johannes schrijft daarvoor de teksten, Marjon componeert er melodien bij en speelt gitaar. Markus is vaak in hun buurt. Zijn rol is erg belangrijk. Zowel voor Marjon als voor Johannes geldt hij als een groot voorbeeld. Geregeld laat hij zien dat hij niet zomaar een scharensliep is maar eigenlijk een Christusfiguur. Hij heeft zijn leven in dienst van de armen gesteld en heeft zo bewust voor de armoede gekozen. Zijn redevoeringen zijn bezielend en maken diepe indruk op ieder die ze hoort. Vertegenwoordigers van de officile kerk, zoals de dominee van Johannes' tante, weet hij zonder moeite af te troeven, zo niet in hun hemd te zetten. In het derde deel verlaat Johannes Marjon en Markus een tijdlang ten gunste van de Engelse gravin Dolores, op wie hij verliefd is geraakt. Hij heeft haar met haar twee elfachtige dochtertjes, die eveneens een buitengewone bekoring op hem uitoefenen, ontmoet in Duitsland. In hun gezelschap bevindt zich ook jonker Walter van Lieverlee tot Endegeest, theosoof, spiritist en dichter. Deze figuur, nauwelijks anders te betitelen dan als een hooghartige slijmerd en hypocriet, trouwt tenslotte met de gravin, tot diepe teleurstelling van Johannes. Eerder al is Johannes tot het besef gekomen dat hij in het deftige, lege wereldje rond de gravin niet thuishoort. Opnieuw gaat hij met Marjon en Markus onder de armen leven. Markus manifesteert zich nu steeds sterker. Hij wordt in de gevangenis gezet, maakt zich daarna impopulair bij de socialistische beweging en belandt ten slotte definitief in de klauwen van de justitie wanneer hij de huwelijksinzegening van het koninklijk paar heeft verstoord. De verwondingen die hij daarna oploopt leiden tot zijn dood. Zijn discipelen Johannes en Marjon leven verder in zijn geest. Johannes kan zich eindelijk volledig aan de mensheid geven en het feit dat hij met Marjon gaat trouwen drukt dit mede uit. De sprookjesachtige figuren uit het eerste deel keren een enkele maal terug. Met name Wistik, die Johannes meeneemt naar het rijk van Pan en naar de duivel, koning Waan. Windekind verschijnt tegen het slot van het derde deel aan Johannes in een droom. Hij toont Johannes een betere wereld zoals die in de verre toekomst verwezenlijkt zal zijn. In

tegenstelling tot Windekinds paradijs uit het eerste deel is deze wereld een mensenwereld. Windekind heeft zijn elfen-hooghartigheid verloren. Thema van de vervolgdelen is, heel grof geformuleerd, de verdere menswording van Johannes. Onder leiding van Markus, in zekere zin de eigenlijke hoofdfiguur, leert hij te leven met de consequenties van de keuze die hij aan het slot van het eerste deel heeft gedaan. Verder ingaan op de vele motieven, bijfiguren en symbolen uit de vervolgdelen zou ons te ver voeren. Temeer omdat naar mijn smaak en die van vele andere lezers Van Eeden het peil van het eerste deel niet heeft kunnen handhaven. Hoewel met name de parodirende passages (de beschrijvingen van het christelijke milieu van Johannes' tante en het spiritistische genootschap rond gravin Dolores) geslaagd zijn en ook de nuchtere, oprechte Marjon goed uit de verf komt, is naar mijn gevoel de Markus-figuur mislukt, waardoor het geheel aan overtuigingskracht inboet. Bovendien raak je als lezer door de veelheid en het verschillend karakter van de gebeurtenissen wat verward: lees je nu een realistisch, een symbolisch of een sprookjesachtig verhaal? Mocht De kleine Johannes zo'n indruk maken dat een hevig verlangen ontstaat om meer werk van Van Eeden te verorberen, dan lijkt Van de koele meren des doods mij een betere keus. Beter dan welk ander boek van zijn hand ook laat deze roman zien hoe een groot schrijver de nog steeds omstreden "wonderlijke kerel" Frederik van Eeden kon zijn. Uit het dagboek van Van Eeden: 9 mei (1889) Johannes vanavond overgelezen. De details zijn goed, maar als geheel viel 't me toch tegen. De dramatische structuur is zwak en merkbaar in onzekerheid gemaakt. En toch zijn er dramatische momenten in. Daardoor lijkt het minder goed dan 't is. Ik heb een gevoel of ik n veel beter zou kunnen. Datzelfde goede schrijfwerk tot n vast, gelijkmatig geheel.

You might also like