An at

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 7

Anatomie Practica Bovenste Luchtwegen 1: os nasale 2: maxilla, processus nasalis 3: cartilago nasi lateralis 4: foramen infra-orbitalis 5: cartilago septum

nasi 6: spina nasalis anterior

De neusholte wordt begrensd door een bodem, dak en laterale en mediale wand. De laterale wand wordt gekarakteriseerd door de drie neusschelpen. 1: cartilago septum nasi 2: os ethmoidale 3: vomer 4: maxilla 5: sinus frontalis 6: sinus sphenoidalis 7: os nasale 8: os palatinum

1: sinus sphenoidalis 2: sinus frontalis 3: os nasale 4: os palatinum 5: concha nasalis inferior 6: maxilla 7: os ethmoidale 8: os lacrimale Het deel vh os ethmoidale dat zichtbaar is in de orbita grenst aan: Os sphenoidale. Os palatinum. Os lacrimale.

Os frontale. Maxilla.

De 2 botstukken vh os palatinum worden in het midden aan elkaar gekoppeld door het vomer -> onderdeel vh septum nasi. De neusholte wordt goed doorbloed om de lucht te verwarmen en te bevochtigen voordat deze de verdere luchtwegen in gaat. De wanden worden van bloed voorzien door verschillende arterin. In de locus Kiesselbachi komen meerdere anastomosen op het septum samen -> dit deel is het vaakst betrokken bij epistaxis (neusbloedingen). De arterin die bijdragen aan de locus Kiesselbachi zijn: 1: a palatina major. 2: a ethmoidalis anterior. 3: a labialis superior. 4: a ethmoidalis posterior. 5: a sphenopalatina. De bekleding vd neusholte kan onderverdeeld worden in een pars respiratoria (bestaat uit trilhaarepitheel) en een pars olfactoria (wordt bekleed door reukslijmvlies). De reuk komt bij de mens tot stand door zenuwen die hoog in de neusholte gelegen zijn. Deze zenuwen vormen samen de eerste hersenzenuw -> n olfactorius. Deze zenuwen komen de schedel binnen via de lamina cribrosa ossa ethmoidalis. De sinus maxillaris mondt uit in de meatus nasalis medius, onder de concha nasalis medius. De sinus frontalis mondt uit in de meatus nasalis medius, onder de concha nasalis medius.

De sinus sphenoidalis mondt uit in de recessus spheno-ethmoidalis, boven de concha nasalis superior. De sinus ethmoidalis wordt door kleine tussenschotjes opgedeeld in kleine ruimten die met elkaar en met de neusholte communiceren -> de cellulae ethmoidales. Zij kunnen onderverdeeld worden in een voorste, een middelste en een achterste groep: Cellulae ethmoidales posteriores -> meatus nasalis medius, hiatus semilunaris. Cellulae ethmoidales anteriores -> meatus nasalis medius, bulla ethmoidalis. Cellulae ethmoidales medii -> meatus nasalis superior. De ductus nasolacrimalis mondt uit in de meatus nasalis inferior. Het infundibulum (ostium sinus maxillaris) is de verbinding tussen de sinus maxillaris en de neusholte. 1: os hyoideum. 2: cartilago epiglottica. 3: membrana thyrohyoidea. 4: cartilago thyroidea. 5: cartilago cricoidea. 6: trachea.

De stemspleet (rima glottis) wordt groter door de m crico-arythenoideus posterior. Larynxspieren die worden gennerveerd door de n laryngeus inferior: m crico-arythenoideus posterior. m crico-arythenoideus lateralis. m thyro-arythenoideus. m arythenoideus transversus. De m crico-thyroideus wordt gennerveerd door de n laryngeus superior, ramus externus. De buis van Eustachius mondt uit in de nasopharynx. Het verbindt de nasopharynx met de middenoorholte.

Anatomie Practica Onderste Luchtwegen De bronchopulmonale segmenten: Zijn piramide vormig met de punt naar de hilus gericht. Zijn de grootste onderverdeling binnen een lobus. Zijn omgeven door bindweefsel. Hebben aparte arterile bloedvoorziening los vd andere segmenten. Hebben een eigen bronchus (bronchus segmentalis). Worden gedraineerd door intersegmentale venen die in het tussenliggende bindweefsel liggen. Kunnen chirurgisch verwijderd worden zonder de functie van andere segmenten te benvloeden.

1: apex pulmonis. 2: facies diaphragmatica. 3: impressio cardiaca. 4: lingula pulmonis sinistra. 5: margo anterior. 6: margo inferior. 7: fissura obliqua. Naar distaal: Trachea. Bronchi principales. Bronchi lobares. Bronchi segmentales. Bronchi terminales. Bronchioles terminales. Respiratoire bronchioles. Ductus alveolari. Saccus alveolari. Alveoli.

1: apex pulmonis. 2: fissura obliqua. 3: facies diaphragmatica. 4: margo anterior. 5: impressio cardiaca. 6: ligamentum pulmonale. 7: fissura horizontalis.

Bronchiolus -> de 1e takken vd bronchiaalboom waar geen kraakbeen meer in zit.

De bronchiaalboom bezit oa glad spierweefsel en elastische vezels. De gladde spieren zijn verantwoordelijk voor actieve vernauwing vd luchtwegen. De elastische vezels zijn mede verantwoordelijk voor de veerkracht vd bronchiaalboom. De circulatie vd longen kan onderverdeeld worden in 3 circulaties: Pulmonaire circulatie -> voor gaswisseling. Bronchiale circulatie -> voor vascularisatie vh bindweefsel, septa en grote en kleine bronchin. Lymfecirculatie -> draineert de interstitile ruimten vd longen. De a pulmonalis en a bronchialis lopen met de bronchiaalboom mee, de v pulmonalis loopt in de septa tussen de verschillende segmenten terug naar het linker atrium.

De n vagus zorgt voor de afferente innervatie vd luchtwegen. Naast de afferente informatie die mee loopt met de n vagus, loopt er ook afferente informatie mee met de spinale sympathische zenuwen. De afferente informatie dient ervoor om het centraal zenuwstelsel een adequate motor-output te laten genereren. De stimulatie van deze zenuwuiteinden

kan zorgen voor een hoestreflex, apneu, veranderingen in de bloeddruk, lagere luchtweg secretie van mucus en bronchoconstrictie. De n vagus en tr sympathicus zorgen voor de efferente innervatie vd luchtwegen. Het parasympatische zenuwstelsel zorgt voor de contractie (leidend tot bronchoconstrictie) vd gladde spieren vd luchtwegen oiv efferente innervatie. Bewegingen die mogelijk zijn tussen de ribben en de wervels: Rotatie. Translatie (glijden). Dit gaat echter niet op voor alle ribben -> vooral de bovenste ribben (1-7) roteren, terwijl de onderste (8-10) glijden. De consequenties vd bewegingen tussen de ribben en de wervels is dat bij beweging vd bovenste ribben de anteriore-posteriore diameter vd thorax toeneemt en bij beweging vd onderste ribben er juist een toename plaatsvindt in de transversale diameter. De inademing en de uitademing komen tot stand door de werking van een aantal spieren. Het diafragma is de belangrijkste spier die zorgt voor inademing (doordat deze afplat bij contractie wordt de thorax-inhoud vergroot). Er zijn echter nog andere spieren, waaronder de intercostaalspieren die bijdragen aan de verandering vd thoraxinhoud. Het vezelverloop van deze spieren bepaalt of zij juist bijdragen aan de in- f uitademing. A: m intercostalis externus. B: m intercostalis internus (interossale delen). C: m intercostalis internus (interchondrale delen). De mm scaleni en m sternocleidomastoideus kunnen naast de intercostaal spieren zorgen voor nog meer inademing. Naast de n phrenicus zorgen ook de nn sub- en intercostalis voor innervatie vh diafragma.

You might also like