Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 488

Ik herken je nieL neer SIC - 1 -

0eeI I
De hersenen
Om de stoornissen en beperkingen van iemand met een hersenletsel te leren kennen en begrijpen,
is het nuttig een en ander te weten over de normale bouw en werking van de hersenen. Vooraleer
dieper in te gaan op het hersenletsel, besteden we in dit gedeelte dus aandacht aan de normale
werking van het zenuwstelsel.
Ik herken je nieL neer SIC - 3 -
De hersenen:
Iet meest complexe orgaan
van het menselijk lichaam
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 5
0e hersenen zijn onderdeel van heL zenuwsLelsel ................................................................................................ 5
oe worden de hersenen beschernd: ................................................................................................................................ 6
waL is de brandsLo van onze hersenen: ........................................................................................................................ 6
0e hersenen besLaan uiL verschillende delen ............................................................................................................ 6
Zenuwcellen zijn de bouwsLenen van de hersenen .............................................................................................. 7
/i|jatden zenuuce||en ..................................................................................................................................................................... 7
len onqe|oojij| injotmatietetuet|end s,steem ................................................................................................... 7
enuuce||en zijn qesecia|iseetd .......................................................................................................................................... 8
hetste| tan zenuuce||en ................................................................................................................................................................ 8
ersenuncLies .............................................................................................................................................................................................. 8
Chenische processen zijn belangrijk voor heL hersenuncLioneren ................................................... 10
0n Le uncLioneren is er brandsLo nodig ..................................................................................................................... 10
Ik herken je nieL neer SIC - 5 -
InIe!d!ng
Boven onze ogen en tussen onze oren liggen, beschermd door de schedel, de hersenen. Dit
orgaan, het ingewikkeldste in ons lichaam, is het centrum van waaruit het Iunctioneren van
ons lichaam wordt geregeld. Vanuit de hersenen worden bewegingen aangestuurd waardoor we
onder meer kunnen lopen en schrijven. De hersenen stellen ons eveneens in staat om signalen
uit onze omgeving waar te nemen, zodat we kunnen zien, horen, ruiken en warmte en kou
voelen. Dankzij het Ieit dat we hersenen hebben, kunnen we denken en spreken. Maar ook onze
emoties hebben te maken met het Iunctioneren van de hersenen.
In de hersenen voltrekken zich niet alleen Iysieke, lichamelijke processen (zoals elektrische en
chemische processen), maar ook mentale processen die te maken hebben met onze gevoelens,
ons denken, onze wil. De lichamelijke processen in de hersenen kunnen we beschouwen als de
bron van ons bestaan, in computertaal de hardware. De mentale processen, de bron van onze
kennis, is dan de soItware. Beide typen processen zijn onlosmakelijk verbonden: de soItware kan
niet werken zonder de hardware en de hardware heeIt niets te vertellen zonder de soItware.
Verder zijn de hersenen het orgaan bij uitstek om Iysiologische processen in het lichaam te
beheersen en deze processen te sturen. De sturende Iunctie met betrekking tot motorische
processen komt tot uiting in ons gedrag, onze wijze van doen en ons reageren. Prikkels uit de
omgeving en vanuit het lichaam, ook vanuit de hersenen, worden gentegreerd in de hersenen
en roepen gevoelens op. Indien gewenst, leidt dat tot actie, bijvoorbeeld tot veranderingen in
het gedrag.
Al deze Iuncties impliceren een hele complexe keten van processen die moeilijk in n keer
kunnen worden ontraIeld en begrepen. Toch nemen alsmaar meer wetenschappers de uitdaging
aan om de hersenen te onderzoeken. De technische mogelijkheden zijn de laatste jaren enorm
toegenomen. Het is dan ook te verwachten dat onze kennis over het Iunctioneren van de hersenen
de komende jaren sterk zal uitbreiden.
0e hersenen z!jn onderdeeI van het zenuwsteIseI
Ons zenuwstelsel maakt het mogelijk inIormatie vanuit de verschillende delen van ons lichaam
te ontvangen en boodschappen door het hele lichaam te versturen. De boodschappen hebben
een invloed op allerlei Iuncties, zoals bewegen, leren, denken, geheugen en emoties. Het
zenuwstelsel bestaat uit twee delen: het centraal en periIeer zenuwstelsel.
Het centraal zenuwstelsel is te verdelen in hersenen en ruggenmerg. De hersenen liggen in de
schedelholte, omgeven door een benig kapsel. Het ruggenmerg ligt in het wervelkanaal. Beide
delen zijn omgeven door vliezen, resp. hersen- en ruggenmergvliezen, die een met vocht (liqour
cerebrospinalis) gevulde ruimte omsluiten. Het centraal zenuwstelsel is dus overal door benige
wanden en door de schokbrekende werking van het vocht beschermd.
Het periIeer zenuwstelsel (buiten het centrale deel gelegen) bevat de zenuwen die, vastgehecht
aan de hersenen oI het ruggenmerg, zich buiten de schedelholte en het wervelkanaal tussen
de lichaamsorganen vertakken. De periIere zenuwen zijn zenuwen die van de hersenen en het
ruggenmerg naar alle andere delen van het lichaam lopen. Ze worden genoemd naar de plaats
- 6 - SIC Ik herken je nieL neer
waar ze het ruggenmerg verlaten: de nek (cervicale periIere zenuwen), de borst (thoracale
periIere zenuwen), de lage rug (lumbale periIere zenuwen) oI het bekken (sacrale periIere
zenuwen).
De periIere zenuwen verlaten het ruggenmerg op een bepaalde plaats en gaan verder tot in
de uiteinden van ons lichaam. Alle zenuwen vormen samen het periIeer zenuwstelsel. Het
ruggenmerg werkt als een centraal communicatienetwerk dat signalen heen en weer stuurt
tussen de hersenen en de verste uithoeken van het periIeer zenuwstelsel.
Het autonoom zenuwstelsel is een deel van het periIere zenuwstelsel dat Iuncties regelt die
onbewust verlopen, zoals de verdeling van het bloed, de bloeddruk, de hartslag, transpiratie oI
lichaamstemperatuur. De zenuwen in het autonoom zenuwstelsel lopen naar de gladde spieren
in de bloedvaten en naar de inwendige organen zoals bijvoorbeeld hart en lever, naar klieren
met inwendige- en uitwendige aIscheiding (endo- en exogene klieren) en naar de cellen die de
inwendige organen doen werken. In de hersenstam en de hypothalamus worden de autonome
hersenIuncties (bv. bloeddruk, hartslag, transpiratie, enz.) via signalen tussen zenuwcellen met
andere hersenIuncties (bv. spraak, spierbeweging, enz.) verbonden.
hoe worden de hersenen beschermd?
De hersenen worden beschermd door de schedel die uit hard bot bestaat. In de hersenen
onderscheiden we de grote hersenen, de tussenhersenen, de kleine hersenen en de hersenstam.
De hersenen zijn omgeven door drie hersenvliezen. Om en binnen in de hersenen bevindt zich
ook hersenvocht (liquor). Wanneer dit vocht niet goed kan circuleren, kan er binnen in de
hersenen een drukverhoging ontstaan (hydroceIalie).
wat !s de brandstof van onze hersenen?
De hersenen zijn continu actieI. Om goed te Iunctioneren hebben ze energie nodig. Deze energie
wordt geproduceerd met behulp van zuurstoI en voedingsstoIIen. Dit wordt in de hersenen
via het bloed voorzien. Omdat de hersenen veel energie verbruiken, kunnen ze het maar heel
kortstondig zonder zuurstoI stellen. Als de bloedvoorziening (en dus de zuurstoIvoorziening)
stopt, treedt er binnen enkele minuten een beschadiging op die in principe onherstelbaar is.
0e hersenen bestaan u!t versch!IIende deIen
De grote hersenen zijn in twee helIten (hemisIeren) verdeeld. Die helIten zijn elkaars spiegelbeeld:
de rechterhelIt van de hersenen bestuurt de linkerkant van het lichaam en de linkerhelIt de
rechterkant van het lichaam. Bij de meeste mensen liggen in de linker hersenhelIt de gebieden
die het begrijpen en uiten van taal mogelijk maken. De rechterhelIt is meer gespecialiseerd
in ruimtelijke verwerking en het kunnen richten van de aandacht naar heel de ruimte op en
rondom het lichaam. De tussenhersenen zijn een soort schakelstation tussen de grote hersenen
en andere delen van het zenuwstelsel. In de tussenhersenen bevinden zich ook gebieden die
belangrijk zijn voor de regeling van de hormoonhuishouding in het lichaam. De kleine hersenen
zorgen voor de precieze sturing en voor de cordinatie van onze houding en bewegingen. De
hersenstam ten slotte regelt de levensIuncties, ook wel vitale Iuncties genoemd. Daarin vinden
Ik herken je nieL neer SIC - 7 -
we gebieden die bewustzijn, ademhaling, bloeddruk en lichaamstemperatuur regelen. Verder
zijn er in de hersenstam centra die zorgen voor automatische reacties (refexen), bijvoorbeeld
het verkleinen van onze pupillen als er licht in onze ogen valt oI het hoesten oI braken bij
prikkeling in de keel.
2enuwceIIen z!jn de bouwstenen van de hersenen
/i|jatden zenuuce||en
De bouwstenen van de hersenen zijn de zenuwcellen (neuronen) die worden omringd door
steuncellen. We hebben in onze hersenen miljarden zenuwcellen. De steuncellen zorgen
voor de bescherming en steun van de neuronen. Kenmerkend voor zenuwcellen is dat ze
n enkele axon hebben, een lang uitsteeksel dat zenuwimpulsen overdraagt, en veel kortere
vertakkingen (dendrieten) die impulsen ontvangen. Elke zenuwcel kan via de uitlopers contact
maken met duizenden andere zenuwcellen. Het geheel is een zeer ingewikkeld netwerk van
een onvoorstelbaar groot aantal verbindingen en contacten. Ieder aIzonderlijk neuron maakt
verbinding met honderden andere neuronen, waardoor een heel communicatienetwerk ontstaat.
Dit netwerk is veel grootser en indrukwekkender dan de meest geavanceerde supercomputer.
len onqe|oojij| injotmatietetuet|end s,steem
Elke zenuwcel is een klein Iabriekje, waarin vele chemische stoIIen worden gemaakt. De cel
heeIt die mogelijkheid omdat ze beschikt over de erIelijke code. De geproduceerde stoIIen zijn
nodig voor de voeding van de zenuwcellen, maar ook voor hun Iunctie. Die Iunctie bestaat
uit het ontvangen en doorgeven van inIormatie, wat zenuwcellen doen via hun dendrieten en
axonen. Ze vangen elektrische signalen op die ontstaan door prikkeling van een zintuigcel en
geven deze door aan het cellichaam. Dit cellichaam stuurt de prikkels op zijn beurt door naar
een uitloper (axon), die van een ander deel van het cellichaam uitsteekt. Wanneer een uitloper
door een andere zenuwcel wordt geactiveerd, ontstaat er een elektrisch signaal (impuls). Dit
signaal wordt voort geleid langs het celmembraan van de dendrieten richting cellichaam en van
daaruit naar het axon. Die activeert dan weer de volgende zenuwcel.
Tussen twee zenuwcellen is er echter een tussenruimte, omdat ze niet Iysisch met elkaar in
verbinding staan. Die tussenruimte heet de synaps. In normale omstandigheden springt de
prikkel van de ene cel naar de andere. De overdracht van het elektrisch stroompje van de
ene naar de volgende zenuwcel gebeurt via chemische stoIIen. Aan het eind van een axon
zijn stoIIen opgeslagen in blaasjes. Binnenkomende elektrische activiteit zorgt ervoor dat de
blaasjes hun inhoud aIgeven aan de ruimte tussen de uitlopers van zenuwcellen. De nu in deze
ruimte aanwezige stoI kan zich binden aan specifeke ontvangstplaatsen op het membraan
van de volgende zenuwcel. Door die binding ontstaat in de volgende zenuwcel een elektrisch
stroompje. Nu is de inIormatie overgedragen. De stoIIen waar het hier om gaat, noemen we
neurotransmitters.
Behalve de neurotransmitters, die de directe inIormatieoverdracht tussen zenuwcellen
verzorgen, zijn er ook chemische stoIIen die de werking van de neurotransmitters, dus ook de
inIormatieoverdracht, versterken oI verzwakken. Vele van die stoIIen zijn eiwitten oI peptiden,
die bestaan uit een keten van aminozuren. De volgorde van de aminozuren bepaalt de inIormatie
die aanwezig is in het peptide. We kunnen dit systeem vergelijken met de woorden in onze taal.
- 8 - SIC Ik herken je nieL neer
Als je letters in een willekeurige volgorde plaatst, ontstaan er nonsenswoorden, woorden die
geen betekenis hebben. Zet je ze echter in een bepaalde volgorde, dan ontstaan er woorden die
we kunnen gebruiken voor communicatie. Dat geldt ook voor peptiden. Als de aminozuren
een bepaalde volgorde hebben, bevatten ze inIormatie voor specifeke hersenprocessen. De
vergelijking gaat nog verder. De betekenis van de woorden in onze taal is aIhankelijk van de
context waarin de woorden worden gebruikt. Dit geldt ook voor peptiden: de inIormatie kan
voor het ene hersenproces anders zijn dan voor het andere. Het is duidelijk dat peptiden op die
manier in belangrijke mate bijdragen tot de inIormatieverwerking in de hersenen.
enuuce||en zijn qesecia|iseetd
Zenuwcellen zijn gespecialiseerd: elke cel reageert maar op n soort prikkel (bv. warmte, koude,
pijn, plaats in de ruimte, enz.). Zintuiglijke zenuwen dragen boodschappen (zenuwprikkels)
over naar zeer specifeke gebieden in de hersenen. Daar wordt beslist welke reactie er moet
volgen. Van daaruit worden er eveneens opdrachten doorgegeven via de bewegingszenuwcellen.
Zo zijn de hersenen de regelkamer van het zenuwstelsel. Ze lezen binnenkomende
boodschappen en zenden aanwijzingen uit voor actie. De actie kan automatisch oI op grond
van vroegere ervaringen geschieden. Zie je bijvoorbeeld bij het autorijden een stopbord, dan
ontvangt het gezichtscentrum een boodschap van je ogen en stuurt het aanwijzingen naar het
bewegingscentrum, dat op zijn beurt een boodschap stuurt naar de juiste spieren om te reageren,
zodat je je voet op de rem zet. Ingeval van hersenletsel kunnen deze aIzonderlijke deelaspecten
verstoord zijn. OIwel is het automatisme sterk verminderd, oIwel wordt de visuele boodschap
niet opgemerkt oI genterpreteerd, oIwel reageren de bewegingszenuwcellen niet meer om een
actie uit te voeren.
hetste| tan zenuuce||en
Na beschadiging van een zenuwvezel, sterIt het deel vanaI die beschadiging aI doordat de
zenuwvezels het contact met het cellichaam hebben verloren. De zenuwcel probeert dit te
herstellen door de groei van nieuwe zenuwuitlopers uit de overgebleven vezel te stimuleren. Dit
noemen we regereneren. Als een van de oorspronkelijke zenuwuitlopers erin slaagt het contact
met het aIgesneden uiteinde te hervinden, kan er eventueel een nieuwe vezel groeien, waardoor
de Iunctie kan herstellen.
hersenfunct!es
Zoals eerder gesteld kunnen de hersenen groIweg worden ingedeeld in een viertal gebieden: de
grote hersenen, de tussenhersenen (dienceIalon), de kleine hersenen en de hersenstam.
De grote hersenen lijken op een zeer grote, gerimpelde okker- oI walnoot. Je ziet overal
windingen (gyri) en groeven (sulci). Door die windingen en groeven ontstaat een enorme
oppervlaktevergroting van de hersenen (ongeveer 1 meter). De grote hersenen liggen over de
tussenhersenen heen. Ze omvatten twee hersenhelIten, ook wel hemisIeren genoemd (de linker-
en rechterhemisIeer). Beide hemisIeren zijn met elkaar verbonden via miljoenen zenuwvezels.
Die verbinding noemen we de hersenbalk (corpus callosum). De hemisIeren bestaan elk op
hun beurt uit witte stoI (axonen) en grijze stoI (gegroepeerde zenuwkernen oI neuronen). In de
grijze stoI bevinden zich ongeveer acht miljard zenuwcellen. De witte stoI bestaat voornamelijk
uit zenuwvezels die omgeven zijn door myeline. Het buitenste gedeelte van de grote hersenen (4,5
Ik herken je nieL neer SIC - 9 -
mm dik) is de hersenschors (cortex). Bij de mens heeIt de hersenschors de hoogste ontwikkeling
bereikt, omdat hierin belangrijke hogere denk- oI cognitieve processen plaatsvinden. Processen en
centra in de hersenschors zijn van belang voor het denken, het maken van plannen, het verwerken
van prikkels uit de omgeving en het initieren van inIormatie voor de spieren. De vele groeven en
windingen delen het hersenoppervlak in vier verschillende gebieden in, die elk hun eigen Iuncties
hebben: de voorhooIdskwab (Irontale kwab), de wandkwab (parietale kwab), de achterhooIdskwab
(occipitale kwab) en slaapkwab (temporale kwab). De vier gebieden maken het mogelijk dat de
hersenschors in staat is alle belangrijke Iuncties (zoals taal, planning, geheugen, waarneming,
denkvermogen en motoriek) te bevatten. Binnen in de grote hersenen liggen de basale ganglia,
een groep zenuwkernen die belangrijk is voor de controle van bewegingen. Beschadiging van
die zenuwkernen leidt tot bewegingsstoornissen en stoornissen in de motorische controle op het
gedrag.
In de tussenhersenen liggen andere belangrijke onderdelen zoals de thalamus, een eerste belangrijk
tussenstation voor alle inIormatie die via onze zintuigen binnenkomt, de hypothalamus, die de
activiteiten regelt die van belang zijn voor het in leven blijven van het individu en de soort (bv.
eten, drinken en voortplanting), het limbisch systeem, dat van belang is voor onze emoties, en de
hippocampus, die essentieel is voor geheugenprocessen.
De kleine hersenen cordineren de verschillende spiergroepen die bij een beweging in actie komen.
Ze zijn een integratiecentrum voor de gehele motoriek en het evenwicht, tevens voor de tast en
de diepe gevoelsprikkels die de kleine hersenen via het ruggenmerg bereiken. De kleine hersenen
voeren de controle uit over prikkels die aIkomstig zijn van de spieren, de pezen, de gewrichten en
van het evenwichtsorgaan. Vooral de regeling van de refexen is belangrijk. Ze komen tussen in de
aangeleerde bewegingen/automatismen, zoals tandenpoetsen, fetsen en schrijven. De kleine hersenen
zijn ook belangrijk voor de oogmotoriek en het aanleren van nieuwe bewegingen. Bij beschadiging
van de kleine hersenen blijven alle refexen bestaan en zijn alle bewegingen uitvoerbaar, maar de
cordinatie vermindert. Bewegingen worden onzeker, de loop wordt waggelend en er wordt naast
een voorwerp gegrepen dat je wilt pakken.
De hersenstam (ongeveer 7,6 cm) bevat centra voor verschillende vitale Iuncties zoals de ademhaling
en de hartwerking. De hersenstam is essentieel voor verschillende Iuncties: de regeling van de
hartslag, de lichaamstemperatuur, de ademhaling, de spijsvertering, de pupilverwijding en de
speekselaIscheiding. Diep in de hersenstam ligt de reticulaire Iormatie die ons bewustzijn regelt.
Beschadiging hiervan kan leiden tot de volgende problemen: moeite hebben met het onderscheiden
van belangrijke en onbelangrijke prikkels, suIheid, slaperigheid, trage reacties en zelIs coma. De
motorische en gevoelszenuwbanen uit de linker- en rechterhemisIeer kruisen voor negentig procent
ter hoogte van de hersenstam. Dit verklaart waarom de linkerhemisIeer de rechter lichaamshelIt
controleert en omgekeerd.
Hoewel sommige gebieden in de hersenen dus meer oI minder kunnen worden verbonden met
bepaalde Iuncties, is dit voor de zuiver psychische en cognitieve (denk)Iuncties veel moeilijker en
complexer.
Belangrijk is dat we begrijpen dat complexe gedragsIuncties zoals emoties, geheugen, denken, enz.,
mogelijk worden gemaakt door ingewikkelde en verspreide neurale netwerken oI circuits waarvan
deelaspecten in de hersenen kunnen worden gelokaliseerd, maar waarvan het resultaat samenhangt
met het Iunctioneren van het gehele circuit, verspreid in verschillende gebieden in de hersenen.
- 10 - SIC Ik herken je nieL neer
fhem!sche processen z!jn beIangr!jk voor het hersenfunct!oneren
Bepaalde Iuncties worden niet alleen gekoppeld aan een specifeke structuur in de hersenen,
maar ook aan chemische stoIIen. Zo is bekend dat de neurotransmitter dopamine een
belangrijke rol speelt bij de uitvoering van bewegingen (motoriek). Dopamine is echter ook
verbonden aan genieten en adequaat reageren op nieuwe situaties. Een andere neurotransmitter,
serotonine, heeIt waarschijnlijk te maken met angst en agressie. Ook neuropeptiden worden
vaak verbonden met een specifeke Iunctie. Een klasse van neuropeptiden, de zogenaamde
endorfnen, hebben dezelIde werking als morfne, vanouds bekend als een stoI met een goede
pijnstillende werking, maar ook met verslavende eigenschappen. Het is logisch de endorfnen
een rol toe te kennen bij pijn en verslaving. Andere neuropeptiden zijn betrokken bij eten en
drinken, bij sociaal en seksueel gedrag, bij leren en geheugen. Opgemerkt moet worden dat het
hier meestal om veronderstellingen gaat en dat n chemische stoI koppelen aan n Iunctie
een vereenvoudiging van de werkelijkheid is. Bij een bepaald gedrag oI specifeke Iunctie zijn
sowieso verschillende systemen, neurotransmitters en neuropeptiden betrokken. Dit maakt de
hersenen zeer ingewikkeld, maar ook boeiend.
0m te funct!oneren !s er brandstof nod!g
Elke cel in ons lichaam heeIt behoeIte aan zuurstoI, voedsel en een manier om aIvalstoIIen
kwijt te raken. Ongeveer zestig procent van het menselijk lichaam bestaat uit vloeistoI, zodat
elke levende cel erdoor wordt omgeven. Het bloed brengt voedsel en zuurstoI naar alle delen
van het lichaam en voert aIvalstoIIen en koolzuur aI. Hoewel de bloedlichaampjes in de
bloedvaten blijven, worden andere bestanddelen geflterd door de zeer dunne wanden van de
haarvaatjes (de kleinste bloedvaatjes) naar de vloeistoI die de cellen direct omgeeIt. Elke cel
neemt - door de celwand heen - op haar beurt op wat ze nodig heeIt en scheidt op dezelIde
manier uit wat overbodig is oI wat ze kwijt wil. Het goed Iunctioneren van een zenuwcel hangt
aI van een onbelemmerende bloedsomloop, die dicht genoeg in de buurt van de cellen komt om
de uitwisseling van stoIIen mogelijk te maken.
Om de bloedstroom naar de hersencellen te waarborgen, komen er langs verschillende wegen
slagaders in de hersenen. De wervelslagaders stijgen langs beide kanten van de wervelkolom op
en komen de schedel binnen aan de achterkant, samen met ruggenmerg. De halsslagaders stijgen
langs beide kanten van de hals op en splitsen zich in een inwendige en een uitwendige tak. De
inwendige tak treedt het voorste gedeelte van de hersenen binnen. Al deze bloedvaten staan
onderling in verbinding door slagaders en vormen een ring in de hersenen, de zogenaamde cirkel
van Willis. Op die manier kan het bloed bij beschadiging van een slagader de hersenen langs
andere wegen bereiken. BlijIt een zenuwcel langer dan vijI minuten van zuurstoI verstoken, dan
is ze ernstig beschadigd oI sterIt ze aI. Zenuwcellen moeten dus voortdurend worden voorzien
van een ruim voldoende bloedtoevoer.
Ik herken je nieL neer SIC - 11 -
0eeI II
Iersenbeschadiging als gevolg
van een niet-aangeboren
hersenletsel
De hersenen kunnen op verschillende manieren plots beschadigd raken. In dit deel gaan we in op
de voornaamste oorzaken van een niet-aangeboren hersenletsel, aIgekort NAH. We bespreken
in zes hooIdstukken achtereenvolgens de beroerte (CVA), het hooIdtrauma, hersentumoren,
herseninIecties, toxische/metabolische stoornissen en epilepsie.
Ik herken je nieL neer SIC - 13 -
0eeI II
hoofdstuk 1
Beroerte of cerebrovasculair accident (CVA)
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 15
erseninarcL ................................................................................................................................................................................................ 15
ersenbloeding .......................................................................................................................................................................................... 16
Inttactania|e hetsenb|oedinq .................................................................................................................................................... 16
5ubdutaa| hematoom ....................................................................................................................................................................... 16
lidutaa| hematoom ......................................................................................................................................................................... 18
5ubatachnoda|e b|oedinq ........................................................................................................................................................... 18
4neut,sma ................................................................................................................................................................................................... 19
8elangrijke klinische verschijnselen na een beroerLe ....................................................................................... 19
0orzaken en risicoacLoren ............................................................................................................................................................ 19
waarschuwingssignalen ..................................................................................................................................................................... 20
0iagnose ............................................................................................................................................................................................................ 20
Verloop van een beroerLe ................................................................................................................................................................ 21
oe ernsLig is een beroerLe: ....................................................................................................................................................... 21
8ehandeling ................................................................................................................................................................................................... 21
6eneesmidde|en ..................................................................................................................................................................................... 22
0etatiete behande|inq ................................................................................................................................................................. 22
Ik herken je nieL neer SIC - 15 -
InIe!d!ng
Het begrip beroerte (cerebrovasculair accident, aIgekort CVA) is vrij ruim. Het duidt op bijna
elke gebeurtenis die een voldoende bloedtoevoer naar een gedeelte van de hersenen belemmert,
wat het wegvallen van de Iuncties van hersencellen tot gevolg heeIt. Om goed te Iunctioneren
hebben de hersenen energie nodig. Die energie wordt geproduceerd met behulp van zuurstoI
en voedingsstoIIen. In de hersenen wordt dit via het bloed voorzien. Omdat de hersenen veel
energie verbruiken, kunnen ze het niet lang zonder zuurstoI stellen. Als de bloedvoorziening
(en dus de zuurstoIvoorziening) stopt, treedt binnen enkele minuten een beschadiging op die in
principe onherstelbaar is. In dit geval spreken we van een beroerte oI CVA. Cerebrovasculaire
stoornissen zijn een belangrijke bron voor blijvende invaliditeit. Een beroerte berust in de
meeste gevallen op een herseninIarct (80 ) en voor het overige op een hersenbloeding.
hersen!nfarct
Bij een herseninIarct raakt de bloedvoorziening van de hersenen gestoord. Dit gebeurt wanneer
een bloedvat in de hersenen wordt aIgesloten door een bloedstolsel oI een dichtgeslibd bloedvaatje
in de hals oI de hersenen (bijvoorbeeld door slagaderverkalking). Dit is problematisch voor een
goed Iunctioneren van de hersencellen, aangezien de slagaderlijke bloedbaan energie aanvoert.
Deze energievorming kan alleen plaatsvinden wanneer er voldoende zuurstoI en glucose (suiker)
aanwezig is in het bloed. Als de plaatselijke doorbloeding drastisch lager wordt, sterven er
zenuwcellen aI. Dit aIsterven noemen we inIarceren`, vandaar ook de naam herseninIarct. De
hersenen trachten het aIsterven van zenuwcellen echter zo veel mogelijk te voorkomen. Zo
voeren omliggende gebieden zo veel mogelijk bloed aan en nemen de hersenen extra zuurstoI
uit het bloed op. Beschadigd hersenweeIsel trekt echter ook vocht aan, met een hersenzwelling
(hersenoedeem) tot gevolg. Dit kan op zijn beurt leiden tot overdruk in de hersenen.
De twee belangrijkste oorzaken van een herseninIarct zijn de trombose en de embolie.
We spreken van een hersentrombose als er zich in een bloedvat een stilstaand bloedstolsel
(trombus) vormt dat het bloedvat aIsluit. Een trombose ontstaat meestal op plaatsen in de
bloedvaten die beschadigd zijn geraakt. Veruit de belangrijkste oorzaak voor beschadiging is
de zogenaamde aderverkalking (arteriosclerose). Bij het proces van arteriosclerose worden
vetachtige stoIIen in de wand van de slagaders aIgezet. Hierdoor raakt de bloedvatwand verdikt
en belemmert de passage van het bloed. Dit vormt een ernstig risico voor de ontwikkeling van
een bloedklonter die heel het bloedvat kan aIsluiten. Het gebied achter de bloedklonter ontvangt
geen bloed meer en wordt met aIsterven bedreigd.
Een embolie is een stukje van een bloedklonter dat via de bloedbaan wordt versleept met als
gevaar dat een nauw bloedvat wordt aIgesloten. Aangezien het bloed deze aIsluiting niet kan
passeren, sterven de zenuwcellen aI die door het bloedvaatje van bloed werden voorzien. Het
aantal cellen dat sterIt hangt aI van de grootte van het verstopte bloedvat.
- 16 - SIC Ik herken je nieL neer
hersenbIoed!ng
Inttactania|e hetsenb|oedinq
Bij een hersenbloeding is een bloedvatwand gebarsten oI gescheurd, waardoor bloed het
hersenweeIsel binnenstroomt en de inhoud van de schedel toeneemt. Dit leidt meestal tot een
intracraniale drukverhoging. Een bloeding kan optreden in het hersenweeIsel zelI (intracerebraal)
oI tussen hersenvliezen (subarachnodaal). De cellen achter de beschadiging worden verstoken
van zuurstoI. In vergelijking met het herseninIarct zijn de gevolgen van een hersenbloeding over
het algemeen ook zwaarder. Hersenbloedingen treden meestal plots op. Vaak is de persoon in
kwestie al langere tijd op de hoogte van het Ieit dat er een te hoge bloeddruk aanwezig was. Veel
hersenbloedingen treden op tijdens inspanningen en werkzaamheden. Beschadigd hersenweeIsel
trekt namelijk vocht aan. Na een hersenbloeding treedt daarom vaak hersenoedeem op.
Een hersenbloeding treedt op als er bloed uit een slagader in de hersenen lekt, wat verdrukking,
verplaatsing en aIsterving van zenuwweeIsel veroorzaakt. Als de bloeding optreedt tussen
het spinnenwebvlies en het hersenoppervlak spreken we van een subarachnodale bloeding oI
subduraal hematoom (zie verder). Een spontane subarachnodale bloeding treedt meestal op na
de scheuring van een plaatselijke ballonachtige verwijding van een slagader. Als een dieper in
de hersenen gelegen verwijding scheurt, treedt een zogenaamde intracerebrale bloeding op.
Een andere vaataIwijking die zich kan voordoen in de hersenen, is een misvorming van
de bloedvaten. Hierbij ontwikkelt zich tussen de aders en de slagaders, waar zich normaal
haarvaten (cappilairen) bevinden, een kluwen van abnormale bloedvaten. Deze wijde,
dunwandige bloedvaten geven meestal bloedingen in de ruimte tussen het spinnenwebvlies
en het hersenoppervlak (de subarachnodale ruimte). Soms gaan deze bloedingen gepaard met
epileptische aanvallen. Dergelijke misvormingen van de bloedvaten zijn vaak erIelijk.
5ubdutaa| hematoom
Een subduraal hematoom is eigenlijk een bloeduitstorting onder het hersenvlies. Het subduraal
hematoom wordt meestal veroorzaakt door een hooIdletsel. Dit kan het gevolg zijn van een
auto-ongeluk, maar ook van een schijnbaar onschuldige gebeurtenis zoals het hooId stoten.
Een subduraal hematoom treedt op wanneer bloedvaten (meestal aders) tussen de hersenen en
het harde hersenvlies (het buitenste van de drie vliezen die de hersenen bedekken) scheuren.
Hieruit lekt bloed dat een massa vormt (hematoom oI bloeduitstorting). Die massa oeIent druk
uit op het hersenweeIsel. Als het hematoom groter wordt, treedt een toenemende daling van het
bewustzijn op, die ten slotte tot de dood kan leiden.
Subdurale hematomen worden onderverdeeld in chronische en acute subdurale hematomen.
(a) Chronisch subduraal hematoom
Er zijn drie hersenvliezen die de hersenen omhullen. Direct onder het schedelbot zit het harde
hersenvlies (dura), daaronder het spinnenwebvlies (arachnoidea), dat haar naam dankt aan de
spinragfjne draadjes waaruit het is opgebouwd. Het binnenste vlies is de pia, die direct op het
hersenweeIsel vastzit. Zoals de naam subduraal aangeeIt zijn chronische subdurale hematomen
gelegen onder de dura`, maar op de arachnoidea. De plaats tussen de dura en arachnoidea is
Ik herken je nieL neer SIC - 17 -
een aanwijzing dat ze ontstaan door het scheuren van een zogenaamde brugvene. Een brugvene
is een ader die het bloed van de hersenen dwars door de hersenvliezen naar buiten aIvoert
en onderweg de ruimte tussen de dura en het hersenoppervlak moet overbruggen. Bij oudere
mensen, van wie de hersenen door de leeItijd altijd wat geschrompeld zijn (wat door overmatig
alcoholgebruik kan worden verergerd), oI bij jonge kinderen, bij wie de hersenen nog niet tot
de volle omvang zijn gegroeid, is deze ruimte tamelijk groot in vergelijking met die van jonge
volwassenen. Doordat de brugvenen deze vergrote loze ruimte` moeten overbruggen, verlopen
ze tamelijk gestrekt. Een kleine schok - zoals het stoten van het hooId tegen een kastdeur - kan
al voldoende zijn om de gestrekte brugvene te doen scheuren. Omdat het om een ader gaat
en niet om een slagader, gaat de bloeding niet snel en merkt de persoon er aanvankelijk vaak
niets van. Maar als het bloeden blijIt doorgaan, kan het bloed zich in de loop van weken tot
maanden ophopen tot een behoorlijke bloeduitstorting, die veel ruimte in het hooId inneemt en
de hersenen verdrukt en verdringt, waardoor de persoon in kwestie wel degelijk klachten gaat
ondervinden.
Het hematoom dat in het hooId plaats inneemt ten koste van de hersenen, heeIt klachten tot
gevolg: hooIdpijn en misselijkheid, soms met braken. Gaat de aandoening verder, dan kan de
patient verlammingen van een arm oI been vertonen. Hij kan ook spraakstoornissen krijgen,
waardoor hij niet meer kan zeggen wat hij eigenlijk wil zeggen (aIasie). Verder kan hij stuipen oI
toevallen krijgen met schokken van armen en benen, kunnen zijn geestelijke vermogens achteruit
gaan (verwardheid, gedragsveranderingen) en kunnen er problemen ontstaan met het ophouden
van de urine (incontinentie). Hierbij kan aan het intreden van een dementie worden gedacht. Ten
slotte kan de patient toenemend slaperig en suI worden, en op het einde zelIs bewusteloos.
Veelal vermoedt de geraadpleegde dokter dat er in het hooId een aandoening zit die ruimte
inneemt en de hersenen verdringt en doet inklemmen. Dit vermoeden wordt bevestigd als hij bij
het onderzoek ontdekt dat n van de pupillen verwijd is en niet meer samentrekt als je met een
lampje in de ogen schijnt. De oogspierzenuw verantwoordelijk voor de pupillen wordt namelijk
bij de inklemming overstrekt en valt uit. In dit stadium is er geen tijd meer te verliezen en moet
de patient onmiddellijk in het ziekenhuis worden opgenomen en geopereerd.
De operatie kan zowel onder plaatselijke verdoving als onder gehele narcose gebeuren. Via een
klein sneetje in de hooIdhuid worden n oI enkele boorgaten gemaakt, precies boven de plaats
waar het hematoom zich volgens de CT- oI MRI-scan bevindt. Via het boorgat wordt een gaatje in
het harde hersenvlies (dura) geknipt, waardoor men al direct het donkere hematoom naar buiten
ziet vloeien. Door het gaatje in de dura wordt een slangetje in het hematoom gebracht. Via het
slangetje wordt het hematoom weggespoeld. Ten slotte wordt het slangetje aangesloten op een
reservoir dat gedurende enkele dagen samen met het slangetje aan de patient wordt vastgemaakt.
In het reservoir kunnen eventuele hematoomresten worden opgevangen. Het reservoir wordt
regelmatig geledigd. Enkele dagen later - als het reservoir zich niet meer vult - verwijdert men het
slangetje meestal. Na de operatie herstelt het merendeel van de patienten voorspoedig: voorheen
bewusteloze patienten worden wakker, de hooIdpijn, de verlammingen en de spraakstoornissen
verdwijnen snel en na enkele dagen kunnen de patienten weer grotendeels oI geheel hersteld
naar huis.
Er zijn chronische subdurale hematomen die niet zo groot zijn geworden dat ze klachten geven en
alleen bij toeval op een scan worden gevonden. Zulke chronische subdurale hematomen hoeven
niet te worden geopereerd. Wel moet regelmatig worden gecontroleerd oI ze niet vergroten,
omdat het dan nodig kan zijn dat ze alsnog moeten worden verwijderd.
- 18 - SIC Ik herken je nieL neer
(b) Acute subduraal hematoom
Dit type subduraal hematoom bevindt zich, zoals de naam aangeeIt, ook onder de dura en op de
arachnoidea. De acute variant pleegt zich echter snel te ontwikkelen en is altijd het gevolg van
een ernstig schedelletsel, waarbij een ernstige kneuzing van de hersenen heeIt plaatsgevonden
en verscheuringen van brugvenen en andere vaten aan het hersenoppervlak. In tegenstelling tot
de chronische variant, waarvan de vooruitzichten bij behandeling goed zijn, sterIt het merendeel
van de patienten met een acuut subduraal hematoom. Dit is voornamelijk te wijten aan de
ernstige bijkomende hersenbeschadigingen.
lidutaa| hematoom
Een epiduraal hematoom treedt op bij verscheuring van een bloedvat tussen het buitenoppervlak
van het harde hersenvlies en de schedel. Het zijn dus bloeduitstortingen die buiten de dura zijn
gelegen, dus direct onder het schedelbot. Dit bloedvat is meestal een slagader, in tegenstelling
tot het subduraal hematoom dat meestal wordt veroorzaakt door scheuring van een ader. In de
meeste gevallen is het bloedvat beschadigd door een schedelbreuk. Het bloed lekt dan tussen
het harde hersenvlies en de schedel en vormt een massa (hematoom oI bloeduitstorting) die
druk uitoeIent op het hersenweeIsel.

Een epiduraal hematoom wordt veroorzaakt door een hooIdletsel. Het treedt meestal op ten
gevolgen van een auto- oI motorongeluk oI na een klap op het hooId. Uitwendig zijn er niet
altijd zichtbare verschijnselen zoals een open wonde oI een blauwe plek. Bij een epiduraal
hematoom neemt de druk op de hersenen toe naarmate zich meer en meer bloed ophoopt in de
nauwe ruimte tussen de hersenen en schedel. Dit kan uitmonden in bewustzijnsverlies, blijvende
hersenbeschadiging en zelIs de dood. Het is dan ook belangrijk dat de diagnose snel wordt
gesteld en dat er onmiddellijk een behandeling plaatsvindt. De diagnose wordt bevestigd door
een CT-scan. Daarop is de bloeduitstorting te zien als een lensvormige vlek aan de buitenkant
van de hersenen: het hematoom verdringt de hersenen naar de andere kant van de schedel.
Bij de operatie wordt een groot boorgat oI een luikje (craniotomie) gemaakt boven op de plaats
waar het hematoom zich volgens de scan moet bevinden. Men ziet direct de stolsels die de dura
en de eronder gelegen hersenen naar binnen hebben gedrukt. De stolsels worden verwijderd,
de bloedende slagader opgespoord en de bloeding tot stilstand gebracht. Als een epiduraal
hematoom op tijd wordt geopereerd, is het herstel over het algemeen goed. De tijd waarin de
inklemming nog geen onherstelbare schade tot gevolg heeIt, is echter heel kort. Daarom raden
neurologen die mensen met een schedelletsel onderzoeken aan om de patienten regelmatig te
controleren op mogelijk bewustzijnsverlies en het ontstaan van eenzijdige pupilverwijding. Op
die manier kan de ontwikkeling van een epiduraal hematoom op tijd worden ontdekt.
5ubatachnoda|e b|oedinq
De bloedingen die plaatsvinden onder het spinnenwebvlies (de arachnoidea), maar buiten
de pia, noemen we subarachnodale bloedingen. Omdat de ruimte tussen arachnoidea en pia
gevuld is met hersenvocht (liquor), vermengt het bloed zich hiermee en komt het niet tot een
stolsel oI hematoom. Deze bloedingen ontstaan meestal door het barsten van een vaataIwijking
van de hersenen, zoals een hersenaneurysma (een uitbochting van een hersenslagader). Dat
komt doordat een hersenaneurysma meestal op n van de grotere hersenslagaders zit, aan de
buitenzijde van de hersenen, in het spinnenwebvlies (de arachnoidea). De behandeling van
Ik herken je nieL neer SIC - 19 -
subarachnodale bloedingen vormt een onderdeel van de behandeling van vaataIwijkingen
(hersenaneurysma en arterioveneuze vaatmisvorming).
4neut,sma
Een aneurysma in de hersenen is een uitstulping van de wand van een hersenslagader. Het aneurysma
bevindt zich vrijwel altijd op de splitsing van twee slagaders, meestal aan de onderkant van de hersenen
oI de hersenstam. Je kunt het vergelijken met een gat in de buitenband van een fetsband: op die
plaats puilt de binnenband naar buiten. Die uitpuiling (oI uitstulping) noemen we een aneurysma.
Er wordt aangenomen dat een aneurysma van de hersenslagaders ontstaat uit een aangeboren
zwakke plek van de vaatwand. Hierover bestaat er echter nog onvoldoende zekerheid. Aangeboren
betekent dat de aIwijking tijdens de ontwikkeling (dus voor de geboorte) is ontstaan. Aangeboren
betekent dus niet dat het erIelijk is. Er zijn wel Iamilies waarbij aneurysmata vaker voorkomen
dan normaal. Bovendien bestaan er een paar zeldzame erIelijke ziekten waarbij aneurysmata
van de hersenen meer dan normaal optreden. In zeldzame gevallen ontstaat een aneurysma door
een inIectie van de vaatwand, bijvoorbeeld als een patient een (bacteriele) bloedvergiItiging
heeIt. Een ander zeldzaam aneurysma ontstaat door de veranderde bloedstroming bij een
arterioveneuze vaatmisvorming.
8eIangr!jke kI!n!sche versch!jnseIen na een beroerte
De verschijnselen na een beroerte zijn aIhankelijk van de grootte en lokalisatie van het letsel in
de hersenen. HalIzijdige (lichaams)uitval oI hemiverschijnselen aan de zijde tegenovergesteld
aan het hersenletsel komen het meest voor. Het gaat veelal om hemiparese en hemi-
sensibiliteitsstoornissen. Hierbij zijn het aangezicht en de arm meer aangedaan dan het been.
Ook hemianopsie komt voor. Daarnaast kan een beroerte leiden tot geheugenstoornissen (zie
verder), taalstoornissen (zie verder) en stoornissen in de aandacht en ruimtelijke orientatie
(zie verder). Beide laatstgenoemde kunnen ook samen voorkomen met apathisch oI ontremd
gedrag (zie verder) en incontinentie ten gevolge van verminderde gedragscontrole. Als de vitale
Iuncties van de hersenstam zijn aangetast, zien we vaak ook slikstoornissen, moeilijk kunnen
articuleren (dysarthrie), evenwichtsstoornissen en stoornissen in de oogmotoriek, waardoor de
patient vaak dubbel ziet (diplopie). Bij letsels in de kleine hersenen zien we dikwijls dat de
evenwichtsstoornissen gepaard gaan met een slechte visuomotorische cordinatie (ataxie).
Bij een beroerte in de hersenstam krijgen mensen vaak last van duizeligheid, misselijkheid,
braken, onduidelijk spreken, slikklachten en dubbelzien. Deze verschijnselen kunnen
gecombineerd, maar soms ook aIzonderlijk voorkomen. Ook gevoelsstoornissen aan n kant
van het lichaam komen voor. Tevens treden klachten op zoals het verlies van kracht, heesheid,
transpireren, trillende ogen, de hik, een hangend ooglid` en pijn in het aangezicht.
0orzaken en r!s!cofactoren
Er zijn verschillende risicoIactoren die met beroerte in verband worden gebracht. Naar schatting
treedt zeventig procent van alle beroerten op bij mensen met een hoge bloeddruk. Sommige
hartziekten, zoals een onregelmatige hartslag (atriumfbrillatie), hartklepaIwijkingen oI een
recent hartinIarct vergroten de kans op een beroerte. Als gevolg van de hartziekte kunnen
- 20 - SIC Ik herken je nieL neer
namelijk bloedstolsels vanuit het hart naar de grote slagaders van de hersenen worden vervoerd.
Roken, suikerziekte en een hoog cholesterolgehalte van het bloed worden ook als risico`s
beschouwd. Hoewel jonge vrouwen slechts een kleine kans hebben op een beroerte, wordt die
kans waarschijnlijk iets groter als ze de anticonceptiepil gebruiken. Voor vrouwen die roken is
de kans op een beroerte veel groter. Mannen en vrouwen maken evenveel kans een beroerte op
te lopen. Mannen krijgen wel vaker op jongere leeItijd een beroerte dan vrouwen.
Er zijn tot nu toe geen harde wetenschappelijke bewijzen dat een beroerte erIelijk is. Wel is
het zo dat in sommige Iamilies risicoIactoren voor hart- en vaatziekten meer voorkomen dan
in andere (zoals een verhoogde bloeddruk oI te hoog cholesterolgehalte). Bij iemand die al een
beroerte heeIt gehad, is er een verhoogd risico op een tweede beroerte wanneer de risicoIactoren
nog altijd aanwezig zijn.
Samengevat, een aantal elementen verhoogt het risico op een beroerte: ouderdom, een verhoogde
bloeddruk, suikerziekte, de toestand van de vaatwand, een verhoogd cholesterolgehalte,
hartziekten, langdurige stress, roken, overgewicht en te weinig lichaamsbeweging. Verder maken
mensen die in het verleden een TIA hebben gehad meer kans op een beroerte. De aIkorting TIA
betekent Transient Ischaemic Attack en duidt op een kortstondige, voorbijgaande beroerte (gaat
binnen de 24 uur over).
waarschuw!ngss!gnaIen
Soms wordt een beroerte vooraIgegaan door waarschuwingssignalen die enkele minuten tot
24 uur kunnen aanhouden. Maar ook verschijnselen die korter duren, kunnen een beroerte
voorspellen. Een belangrijk waarschuwingssignaal voor een beroerte is een TIA (zie hierboven).
Letterlijk betekent dit een voorbijgaande aanval van ontoereikende doorbloeding. Dit wordt
veroorzaakt door een tijdelijke aIsluiting van kleine bloedstolseltjes, waardoor er voorbijgaand
(volledig herstellende) neurologische stoornissen kunnen optreden.
0!agnose
Niet n enkel verschijnsel, maar een snelle ontwikkeling van verschillende verschijnselen leidt
tot de diagnose beroerte. Er is een verschil tussen een beroerte met een embolie en een beroerte
met een trombose.
Om een behandeling te kunnen kiezen, moet de arts bepalen van welk soort beroerte er sprake
is en in welk deel van de hersenen deze zich bevindt. Daarnaast moeten andere mogelijke
oorzaken van de verschijnselen, zoals een gezwel, worden uitgesloten. Om de bloedvaten in het
hooId te bestuderen en aldus de juiste locatie van de aIsluiting te bepalen, zijn er verschillende
onderzoeken mogelijk: een echografe van de halsslagader, een hersenangiografe, een
computertomografe (CT-scan) oI een magnetisch resonantieonderzoek (MRI).
Ik herken je nieL neer SIC - 21 -
verIoop van een beroerte
Tot twee dagen na het begin van de beroerte kunnen de verschijnselen erger worden oI in ernst
wisselen. We spreken in dit geval van een zich ontwikkelende beroerte (progressive stroke). Als
er geen verdere achteruitgang meer optreedt, wordt ervan uitgegaan dat de beroerte zich volledig
heeIt ontwikkeld. In dat geval spreken we over een voltooide beroerte (completed stroke).
Een stolsel oI een stuk cholesterolplaque dat met het bloed wordt meegevoerd tot het ergens de
bloedstroom blokkeert (embolie) en zo een grote aIsluiting veroorzaakt, zorgt meestal binnen
enkele minuten voor een volledig ontwikkelde beroerte. Een aIsluiting die zich ter plaatse vormt
doordat er bloed stolt op een reeds vernauwde plaats in een bloedvat (trombose), ontwikkelt
zich vaak geleidelijker.
Bij het verloop van een subduraal hematoom kan de tijd die verstrijkt tussen het letsel en
het begin van duidelijke verschijnselen (zoals hooIdpijn, verwardheid, verlammingen en
bewustzijnsverlies) varieren. We maken een onderscheid tussen een acuut, subacuut en
chronisch subduraal hematoom. Bij een acuut (plotseling optredend) subduraal hematoom
is de tijdsduur tussen letsel en verschijnselen korter dan 48 uur. Bij een subacuut subduraal
hematoom ontwikkelen de verschijnselen zich tussen de 48 uur en de twee weken. Bij een
chronisch subduraal hematoom ontwikkelen de verschijnselen zich pas twee weken na het letsel.
Deze laatste vorm komt nogal eens voor bij kleine kinderen en ouderen. Vaak kunnen zij zich
het letsel niet meer herinneren dat er de oorzaak van was.
hoe ernst!g !s een beroerte?
Een beroerte is een zeer ernstige aandoening die de onmiddellijke aandacht van een arts vereist.
Iemand die mogelijk een beroerte heeIt, moet meestal zo snel mogelijk in het ziekenhuis
onderzocht worden. Hoe langer het duurt voordat iemand met een beroerte behandeld wordt,
hoe groter de schade kan zijn. Het succes van de behandeling kan mede aIhankelijk zijn van
de snelheid waarmee de zorg gegeven werd. Bij iedere vorm van beroerte kan er een gebied
van aIgestorven zenuwweeIsel (inIarct) achterblijven, nadat de beroerte zich volledig heeIt
ontwikkeld. De mate van herstel is dan aIhankelijk van het vermogen van ander zenuwweeIsel
om de Iunctie van die gebieden over te nemen. Een reeks van achtereenvolgende beroerten kan
aanleiding geven tot multi-inIarctdementie. Een beroerte is een acute (plotseling optredende)
ziekte die meestal voortkomt uit chronische aandoeningen, zoals hoge bloeddruk, aderverkalking
oI hartziekten.
8ehandeI!ng
Als iemand na een beroerte in coma is geraakt, moet hij worden opgenomen op een aIdeling
voor intensieve zorgen (intensive care) voor de toediening van zuurstoI, voedingsstoIIen en
geneesmiddelen. Om het verlies van de blaasIunctie op te vangen wordt een blaaskatheter
ingebracht. Als het vermogen tot slikken verloren is gegaan, kan dit binnen n oI twee weken
terugkeren, maar soms is het verlies blijvend. In aIwachting van het eventuele terugkeren van de
slikIunctie, kunnen voeding en water direct in de bloedbaan (intraveneus) oI direct in de maag
worden toegediend. Dat laatste gebeurt na een ingreep die gastrostomie wordt genoemd.
- 22 - SIC Ik herken je nieL neer
Soms is de neurologische schade veroorzaakt door een beroerte veel minder ernstig. In dat
geval is er ook minder zorg nodig. Na de acute medische zorgen is een periode van revalidatie
aangewezen (zie verder).
6eneesmidde|en
Als een beroerte eenmaal is opgetreden, is ze met geen enkel geneesmiddel te bestrijden. Een
geneesmiddel dat bij de ene patient wordt gebruikt, kan bij iemand anders juist verdere schade
veroorzaken.
De belangrijkste zorg na een beroerte is het vermijden van een volgende, die mogelijk ernstiger
verloopt. Sommige patienten krijgen geneesmiddelen die de stollingsneigingen van het bloed
verminderen, bijvoorbeeld acetylsalicylzuur (aspirine) oI ticlopidine. Bij een beroerte die
werd veroorzaakt door een hersenbloeding, kunnen pijnstillers nodig zijn om de hooIdpijn
te verlichten. Als er sprake is van misselijkheid en braken kan gedurende een aantal dagen
intraveneuze toediening van voedingsstoIIen en vocht nodig zijn.
Tegenwoordig worden nieuwe geneesmiddelen getest die het aIgesloten bloedvat openen oI het
stolsel aIbreken`. Om een hersenzwelling, die ontstaat doordat er zich na een hooIdletsel vocht
(in dit geval bloed) ophoopt, tegen te gaan zijn er geneesmiddelen voorhanden: corticosteroden
(hormonen) en plastabletten (diuretica). Na de operatie kunnen geneesmiddelen tegen epilepsie
worden voorgeschreven om epileptische aanvallen te bestrijden oI te voorkomen. De epileptische
aanvallen kunnen zelIs nog twee jaar na het letsel beginnen.
0etatiete behande|inq
Soms wordt er bij een hersenbloeding operatieI ingegrepen om het bloed te verwijderen dat tussen
het hersenweeIsel is gelekt. De beslissing om te opereren hangt aI van de plaats en de uitgebreidheid
van de bloeding. Bij een bloeding tussen het spinnenwebvlies en het hersenoppervlak is vaak
operatieve behandeling nodig van de verwijding van de slagader (aneurysma) oI het kluwen
van abnormale bloedvaten tussen de aders en slagaders (arterioveneuze malIormatie) waardoor
de bloeding werd veroorzaakt. Bij een ischemische beroerte (ten gevolge van stoornis in de
doorbloeding) wordt er zelden operatieI ingegrepen. Om deze vorm van beroerte te voorkomen,
wordt echter soms een operatie uitgevoerd om plaques in de slagaders te verwijderen. Ook voor
het wegnemen van een subduraal oI epiduraal hematoom is gewoonlijk een operatie nodig.
Als het hematoom vloeibaar is en de arts precies weet waar het zit, is er alleen een perIoratie
nodig. Er wordt een gaatje gemaakt in de schedel, waardoor het bloed wordt aIgezogen. Bij
grote hematomen oI bij gestold bloed moet soms een deel van de schedel worden geopend
om het bloed te kunnen verwijderen. Sommige hematomen zijn dan weer zo klein dat ze geen
verschijnselen veroorzaken en niet hoeven te worden verwijderd.
Ik herken je nieL neer SIC - 23 -
0eeI II
hoofdstuk 2
Ioofdtrauma: schedelletsel en
traumatisch hersenletsel
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ..................................................................................................... 25
SchedelleLsels .............................................................................................. 25
5chede|batst .............................................................................................. 25
5chede|basisjtactuut .................................................................................... 25
Imtessiejtactuut ........................................................................................ 26
waL is een LraunaLisch hersenleLsel: ................................................................ 26
SoorLen LraunaLisch hersenleLsel ..................................................................... 27
hetsenschuddinq ......................................................................................... 28
hetsen|neuzinq .......................................................................................... 29
8ehandeling van een ernsLig hersenleLsel ......................................................... 30
ConplicaLies ................................................................................................ 31
b|oedinqen ................................................................................................ 31
hetsenoedeem ............................................................................................ 31
8elangrijke gevolgen na een LraunaLisch hersenleLsel ......................................... 32
Ik herken je nieL neer SIC - 25 -
InIe!d!ng
Letsels aan het hooId kunnen de schedel, de hersenen oI beide beschadigen. Een ernstige
schedelbeschadiging heeIt niet altijd een ernstige hersenbeschadiging tot gevolg. Als de schedel
bijvoorbeeld plaatselijk door een scherp voorwerp is ingeslagen, zijn de hersenen alleen ter
plekke beschadigd door de ingedrukte botsplinters. De rest van de hersenen komt er dan
goed vanaI. Vergelijk het met de kreukelzone van een auto. Een deel van de energie wordt
opgevangen door het bot van de schedel en niet overgedragen aan de hersenen. Aan de andere
kant is de schedel vaak helemaal gaaI bij letsels die het hele hooId met grote kracht treIIen,
zoals bijvoorbeeld botsingen in het snelverkeer, terwijl de hersenen zeer ernstig beschadigd
zijn. Dit noemen we een gesloten schedelletsel.
Hieronder bespreken we de schedel- en hersenletsels apart.
SchedeIIetseIs
5chede|batst

De lichtste vorm van beschadiging van de schedel is een barst (Iractuur) in het schedelbot,
ook wel een lineaire schedelIractuur genoemd. Dit letsel is op een blanco rntgenIoto van de
schedel goed zichtbaar als de barst loodrecht op de kijkrichting staat. Een barst die schuin op de
kijkrichting staat, is soms niet zichtbaar. In dat geval kan een CT-scan alsnog uitkomst bieden.
De aanwezigheid van een barst zegt op zich nog niets over de toestand van de hersenen, maar
meestal zijn ze onbeschadigd en is de patient normaal bij bewustzijn. Op zich behoeIt een
schedelbarst geen behandeling. Het bot groeit vanzelI weer helemaal aan elkaar. Het risico bij
een schedelbarst is dat er een bloeduitstorting ontstaat boven het harde hersenvlies als gevolg
van een slagadertje dat door een botsplinter wordt gescheurd. Patienten met een schedelbarst
moeten hierop regelmatig worden gecontroleerd.

Bij kinderen kan er een zogenaamde groeiende Iractuur` ontstaan. Als het harde hersenvlies
onder de schedelbarst is gescheurd, is het mogelijk dat er tussen de botranden littekenweeIsel
ontstaat. Hierdoor groeit het bot niet aan elkaar. Doordat de schedel bij een kind verder groeit,
wordt de spleet alsmaar wijder. Soms is het nodig om deze situatie met een operatie te corrigeren.
5chede|basisjtactuut
Dit is een schedelbarst die in de schedelbasis is gelegen. Als de barst door het dak van de oogkassen
loopt, krijgen de patienten een dik gezwollen blauw oog` doordat er een bloeduitstorting in de
oogkassen heeIt plaatsgevonden. Meestal verdwijnt dit na enkele dagen zonder problemen.
Een voorin gelegen schedelbasisIractuur kan ook in het dak van de neusholte lopen, wat een open
verbinding kan doen ontstaan tussen de neusholte en de schedelinhoud. De patienten verliezen
dan hersenvocht (liquor) uit de neus. Bij zo een lekkage bestaat het risico dat er bacterien
uit de neus in het hersenvocht binnenkomen, met een hersenvliesontsteking (meningitis) tot
gevolg. Dit risico is het grootst als de lekkage langer duurt. In dat geval wordt het lek operatieI
opgespoord via een luikje dat in de schedel wordt gemaakt. Het lek wordt aIgedekt met
hersenvlies oI een vervangend middel. Ook als de lekkage spontaan is gestopt, kan de opening
- 26 - SIC Ik herken je nieL neer
- die vaak alleen met wat zacht littekenweeIsel is gevuld - later weer opengaan en alsnog (zelIs
na jaren) aanleiding geven tot een hersenvliesontsteking oI een hersenabces. Een barst door het
dak van de neusholte kan ook de reukzenuw beschadigen, wat tot gevolg heeIt dat de patient
zijn reukvermogen verliest.
Erger is het als een schedelbasisIractuur door de uittredeplaats van een oogzenuw loopt. De
beschadiging zorgt ervoor dat de patient blind wordt. Een schedelbasisIractuur die achterin
verloopt door het rotsbeen waarin het gehoororgaan is gelegen, kan een beschadiging van het
gehoor tot gevolg hebben. Er kan ook hersenvocht uit het oor lopen. Vrijwel altijd geneest de
lekkage in dit geval vanzelI.
Een scheaelbasisfractuur behoeft op :ich geen behanaeling, ten:if langaurige lekkage van
hersenvocht ontstaat. Aan ae beschaaiging van ae reuk- of oog:enuw is helaas niets te aoen.
Imtessiejtactuut
Bij een impressieIractuur is het schedelbot door plaatselijk geweld over enige aIstand ingedrukt.
De ingedrukte botsplinters kunnen de onderliggende hersenvliezen en het onderliggende
hersenweeIsel beschadigen. Meestal is de hersenbeschadiging zeer beperkt. Soms is de
overliggende huid ook beschadigd en ligt de Iractuur met onderliggende hersenen bloot, waardoor
er risico op inIectie bestaat. Een open oI zogenaamd gecompliceerde impressieIractuur moet
operatieI worden behandeld. Vuiligheid zoals straatvuil, enz. worden uit de wonde verwijderd
en de bloedingen in de gekneusde hersenen worden gestopt. Vervolgens sluit de chirurg het
gescheurde hersenvlies en vervangt eventueel verloren gegane stukken door peesblad (Iascie) dat
uit het bovenbeen wordt gehaald oI beschikbaar is via donorhersenvlies. BotIragmenten worden
zo mogelijk teruggeplaatst. Als er botstukken verloren zijn gegaan, blijIt er een zogenaamd
botdeIect over. Dit botdeIect wordt enkele weken oI maanden nadat de wonde is genezen,
behandeld. Het is namelijk belangrijk dat de overliggende huid goed is genezen. Daarna wordt
de wonde weer geopend en het botdeIect vrij gelegd. Het botdeIect wordt vervolgens bedekt
met een stuk kunststoI (perspex dat tevoren op maat is gemaakt) oI een stuk titanium (metaal).
Vroeger werden er stukken rib ingezet die bij de patient zelI waren uitgehaald. Na enige tijd
groeiden de ribben waar de stukken waren uitgehaald, weer helemaal aan.

Als een impressieIractuur niet open ligt, is er geen behandeling nodig zolang de indeuking
van de schedel minder bedraagt dan de dikte van de schedel zelI. Is de indeuking
ernstiger, dan moeten de botstukjes die de hersenen beschadigen weer recht worden gezet.
Anders ontstaat er een litteken in de hersenen dat aanleiding kan geven tot epilepsie.

wat !s een traumat!sch hersenIetseI?
Een traumatisch hersenletsel is een hersenbeschadiging veroorzaakt door een ongeval. Door
het ongeval krijgt iemand een zware klap tegen het hooId. De meest voorkomende oorzaken
van een traumatisch hersenletsel zijn verkeersongevallen, sportongevallen, werkongevallen,
mishandeling en ongevallen in het huishouden.

Wat gebeurt er nu precies bij een hersentrauma? Het zenuwweeIsel van de hersenen is heel
kwetsbaar omdat het uit vrij zacht weeIsel bestaat. Onder normale omstandigheden bieden de
schedel en de hersenvliezen een goede bescherming. Rondom de hersenen en de hersenvliezen
Ik herken je nieL neer SIC - 27 -
zit hersenvocht (liquor). Dit heeIt een schokdempende werking. Het vocht tussen de hersenen
en de hersenvliezen zorgt ervoor dat de hersenen minder snel in botsing komen met de schedel.
Maar tijdens verkeers-, werk- oI andere ongevallen kan die bescherming tekortschieten. Door een
harde klap tegen het hooId worden de hersenen heen en weer geslingerd en komen ze mogelijk
in botsing met de schedel. Dit veroorzaakt beschadigingen, zoals beschadigde hersencellen en
zenuwuitlopers en/oI opengescheurde bloedvaten. Hierdoor ontstaat er soms een zwelling in de
hersenen, al dan niet gecombineerd met een bloeduitstorting. De gevolgen van een hersenletsel
door een ongeluk kunnen varieren van een milde hersenschudding over blijvende invaliditeit
tot de dood.
Soorten traumat!sch hersenIetseI
Traumatische hersenletsels worden onderverdeeld naargelang de anatomische verspreiding oI
uitgebreidheid van het letsel (diIIuus oI locaal letsel) oI naargelang de gevolgen (primair en
secundair letsel).
(1) DiIIuus oI locaal letsel
Beschadigingen als gevolg van een hersentrauma zijn in het algemeen diIIuus. Dit wil zeggen
dat er op verschillende plaatsen in de hersenen letsels zijn opgetreden. Vaak komt de aard van het
letsel overeen met een verscheuring van de zenuwbanen in de witte stoI (geleidingsvezels) diep
in de hersenen. De verscheuring wordt veroorzaakt door een ernstige versnelling oI vertraging
van het hooId ten opzichte van de romp.
Locale letsels worden veroorzaakt doordat de hersenen plaatselijk tegen de schedelwand
oI tegen een opstaande rand van de schedelbasis worden aangedrukt. Hierdoor treedt een
plaatselijke hersenbeschadiging op. Vaak is de hersenbeschadiging gesitueerd aan de onderzijde
van de Irontale en temporale hersenkwabben, omdat daar de meeste benige structuren van de
schedelbasis zitten. Als iemand een zware klap tegen zijn voorhooId krijgt, treedt echter vaak
niet alleen een beschadiging op in het voorste hersengedeelte (het zogenaamde coup-eIIect),
maar ook in de onderste en achterste gedeelten van de hersenen (het zogenaamde contracoup-
letsel).
(2) Primair versus secundair letsel
Een primair hersenletsel is een hersenletsel dat een direct gevolg is van het trauma. Aan de
ernst hiervan is niets meer te doen. Een secundair hersenletsel is een letsel dat optreedt als
gevolg van het primaire letsel. Voorbeelden hiervan zijn een bloeddrukdaling, onvoldoende
zuurstoIvoorziening, een hersenzwelling, een hersenvliesontsteking oI een intracraniaal
hematoom (opeenhoping van bloed rondom oI in de hersenen). Behandeling van secundaire
letsels is in het algemeen wel mogelijk, op voorwaarde dat er wordt rekening gehouden met
mogelijke verwikkelingen.
Naargelang de ernst maken we een onderscheid tussen twee soorten trauma`s: de hersenkneuzing
(contusio cerebri) en de lichtere vorm, die ook wel (lichte) hersenschudding (commotio cerebri)
wordt genoemd.
- 28 - SIC Ik herken je nieL neer
hetsenschuddinq
Bij een hersenschudding (commotio cerebri) zien we de volgende symptomen:
Kortdurend bewustzijnsverlies oI verlies van geheugen
HooIdpijn
Enigszins wazig zicht oI concentratiestoornissen
Zwakte
Misselijkheid oI braken
Bij een hersenschudding is er altijd sprake van een kortdurend bewustzijnsverlies na een
hooIdletsel. Is er geen bewustzijnsverlies, dan spreken we niet over een hersenschudding.
De hersenschudding is ernstiger naarmate er sprake is van:
Aanhoudende verwardheid, slaperigheid oI delirium (een toestand met onrust, hallucinaties
en onsamenhangend spreken)
Spraakstoornissen oI gedeeltelijke verlammingen
Gedaald bewustzijn oI coma
Verwijding van een pupil
Toenemende suIheid
Bij een hersenschudding krijg je op n oI andere manier een schok tegen de hersenen. De
schok veroorzaakt een plotselinge verplaatsing van de hersenen in de schedel. Dit kan heel
wat letsels veroorzaken. Een hersenschudding is de mildste vorm. Er treedt geen aantoonbare
beschadiging van de hersenen op, hoewel er op de huid rondom de schedel wel verwondingen
oI blauwe plekken kunnen zijn.
HooIdletsels worden meestal veroorzaakt door verkeers- oI bedrijIsongevallen, een val oI
mishandeling. Het aantal gevallen van hooIdletsels met dodelijke afoop is de laatste jaren
aIgenomen. Dit is te danken aan het gebruik van motor- en sporthelmen, veiligheidshelmen en
veiligheidsgordels en doordat ambulances sneller ter plaatse zijn. Toch blijven hooIdletsels een
ernstig probleem.
Het is altijd belangrijk om onmiddellijk de huisarts te waarschuwen bij een daling van het
bewustzijn oI een versuIt gevoel na een hooIdletsel. Het zou kunnen dat er een ernstige bloeding
is binnen in de schedel, waarvoor onmiddellijk een operatie nodig is. Een voorbeeld van een
ernstige bloeding is een epiduraal oI subduraal hematoom (zie hoger). Er kan ook sprake zijn
van een hersenkneuzing (zie verder). De verschijnselen van een eventuele hersenbeschadiging
kunnen meteen tot uiting komen oI pas dagen na het letsel. De mate van alertheid van de patient
geeIt voor een groot deel de ernst van de hersenbeschadiging aan. De arts zal een onderzoek
uitvoeren om na te gaan oI er tekenen zijn van een schedelbreuk oI hersenbeschadiging. Aan
de hand van rntgenIoto`s van de schedel oI een CT-scan van het hooId kan hij vaststellen oI er
meer aan de hand is dan een hersenschudding. Algemeen wordt een observatieperiode van 24
tot 48 uur aanbevolen, hetzij in het ziekenhuis, hetzij thuis met Iamilie oI vrienden die kunnen
controleren oI er zich geen andere verschijnselen ontwikkelen.
Een hersenschudding is een onschuldige, tijdelijke aandoening die geen blijvende
hersenbeschadiging tot gevolg heeIt. Toch moeten we elk hooIdletsel als mogelijk ernstig
beschouwen. En op de vijI gevallen van hooIdletsels door een ongeluk leidt namelijk tot de dood
Ik herken je nieL neer SIC - 29 -
oI tot blijvende hersenbeschadiging. Het geheugenverlies (amnesie) dat bij een hersenschudding
optreedt, heeIt gewoonlijk alleen betrekking op de gebeurtenissen kort voor, tijdens en na het
ongeluk dat de hersenschudding veroorzaakte. Soms omvat het geheugenverlies echter een
aantal weken (oI in zeldzame gevallen maanden) voor het ongeluk. Het geheugen voor dingen
die het langst geleden gebeurd zijn, komt meestal het eerst weer terug.
Ongeveer een derde van alle mensen die een hersenschudding oplopen, houdt nog enige
tijd na het hooIdletsel een combinatie van verschijnselen over. We noemen dit ook wel het
posttraumatisch syndroom. Naast hooIdpijn en duizeligheid kunnen de volgende verschijnselen
voorkomen:
Slapeloosheid
Prikkelbaarheid
Rusteloosheid
Concentratiestoornissen
Depressie
Persoonlijkheidsveranderingen, zoals zwaarmoedigheid
Waarom deze verschijnselen bij sommige mensen optreden en bij anderen niet, is niet helemaal
duidelijk.
Over het algemeen gaat een hersenschudding vanzelI over. Er is dan ook weinig oI geen
behandeling nodig. Om de hooIdpijn te verlichten kan de dokter wel paracetamol voorschrijven
oI een sterkere pijnstiller zoals codene. Aspirine gebruik je beter niet, omdat dit geneesmiddel
kan bijdragen tot bloedingen. Door rust en ontspanning en het vermijden van bezigheden die
concentratie oI kracht vergen, treedt er binnen een paar dagen spontaan herstel op.
hetsen|neuzinq
Bij ongeveer twintig procent van de hooIdletsels treedt hersenbeschadiging op. Een
hersenkneuzing is hier een voorbeeld van. Bij een hersenkneuzing (contusio cerebri) zien we
vaak hooIdpijn na een hooIdletsel. De kneuzing wordt veroorzaakt door een klap op het hooId
oI doordat er een voorwerp het hooId binnendringt, zoals een kogel oI een stuk metaal.
Een matige tot ernstige hersenkneuzing kan gepaard gaan met botbreuken, scheuring van
hersenvliezen oI zenuwweeIsel en bloedingen in de hersenen. Er kan ook sprake zijn van
hersenoedeem (opzwellen van de hersenen) oI lekkage van hersenvocht. Verder kunnen
epidurale oI subdurale hematomen (zie hoger) voorkomen. Soms treden de verschijnselen pas
enkele dagen na het ongeval op.
Van een hersenkneuzing spreken we ook als het bewustzijnsverlies dieper en van langere duur is
en als er neurologische stoornissen zijn zoals verlammingen. Het beeld van de hersenkneuzing
omvat een heel scala van hersenbeschadigingen, van lichte graden die snel en vrij volledig
herstellen, over ernstiger graden die langdurige bewusteloosheid (coma) geven en dan herstellen
met allerlei graden van neurologische restverschijnselen en invaliditeit, tot zeer ernstige graden
waarbij patienten comateus blijven en na korte oI langere tijd overlijden.
Omdat het bewustzijnsverlies (coma) een goede graadmeter is voor de hersenbeschadiging
drukken we dit uit aan de hand van de zogenaamde Glasgow Coma Scale (GCS). De patient
krijgt een score die wordt bepaald door het al oI niet openen van de ogen, het maken van
- 30 - SIC Ik herken je nieL neer
armbewegingen en het maken van geluiden op pijnprikkels, op aanspreken, dan wel spontaan.
De minimale score is 3, de maximale 15 punten. We spreken van een zeer ernstig hersenletsel
als de GCS-score 3-8 bedraagt, van een matig/ernstig hersenletsel bij een GCS-score van 8-14
en van een lichter hersenletsel bij een GCS-score boven de 14.

De hersenkneuzing is des te ernstiger naarmate er sprake is van:
Aanhoudende verwardheid
Slaperigheid oI delirium
Stoornissen van de spraak oI ademhaling
Verschil in grootte van pupillen
Gedeeltelijke verlammingen
Epileptische aanvallen
Gedaald bewustzijn oI coma
Patienten met een ernstige hersenkneuzing die in coma zijn, moeten onmiddellijk worden
behandeld. Om hersenoedeem (vochtophoping) te beheersen worden soms geneesmiddelen,
zoals corticosteroden (hormonen) en/oI eventueel een operatie toegepast, omdat deze situatie
tot de dood kan leiden.
8ehandeI!ng van een ernst!g hersenIetseI
Een hersenletsel kan algemeen worden onderscheiden in een primaire en een secundaire
beschadiging.
De primaire beschadiging ontstaat direct door het letsel. Hier is verder niets aan te doen.
Vaak is het letsel zo ernstig en de primaire beschadiging van de hersencellen zo uitgebreid
dat de dood (onmiddellijk) volgt. Het is ook mogelijk dat het letsel niet zo ernstig is en dat de
primaire beschadiging niet direct dodelijk is, maar pas later (als er secundaire beschadigingen
zijn opgetreden). Beschadigde hersenen zijn zeer gevoelig voor zuurstoIgebrek en verminderde
doorbloeding. Gezonde hersenen hebben hier allerlei compensatiemechanismen voor.
Een secundaire beschadiging van de hersenen kan op verschillende manieren ontstaan: een te
lage bloeddruk door bloedverlies bij het ongeval, waardoor de hersendoorbloeding onvoldoende
is, oI een zuurstoIgebrek door verstopping van de luchtpijp met bloed en slijm, enz. De
behandeling is erop gericht om secundaire beschadigingen te voorkomen. De patient wordt
daarom op intensive care verpleegd en bewaakt. Omdat hij meestal niet zelI kan eten oI drinken,
krijgt hij alle voedsel en vooral ook het vereiste vocht via een inIuus toegediend. Om een goede
ademhaling te verzekeren vindt beademing plaats via een buisje in de luchtpijp. Regelmatig
worden het zuurstoI- en koolzuurgehalte, alsmede de zuurgraad van het bloed, gecontroleerd
om te checken oI de beademing goed verloopt. Ook wordt nagekeken oI de vochttoediening
voldoende is en oI er genoeg rode bloedlichaampjes zijn (en niet daalt doordat er nog ergens
een bloeding is). De patient wordt ook vooral bewaakt om de eerste tekenen van complicaties
te signaleren en te behandelen. De verpleging van dienst kan ook direct de hersendruk meten.
Ik herken je nieL neer SIC - 31 -
fompI!cat!es
Specifeke verwikkelingen die bij een hersenletsel kunnen optreden zijn bloedingen en
hersenoedeem.
b|oedinqen
Bij de lineaire Iracturen maakten we al melding van de bloeduitstorting boven het harde
hersenvlies. Er kunnen echter ook bloeduitstortingen (meestal acute) onder het harde hersenvlies
optreden als er hersenvaten tijdens het letsel zijn gescheurd. De bloedingen nemen ruimte in
de schedel in. Daardoor gaat de druk in de schedel stijgen en kunnen belangrijke delen van de
hersenstam, die verantwoordelijk zijn voor de ademhaling, de bloedsomloop en het bewustzijn,
in de knel komen (een zogenaamde inklemming). Bij een vermoeden van bloedingen wordt een
CT-scan gemaakt, waarop de bloeduitstorting kan worden gelokaliseerd en daarna operatieI
verwijderd.
hetsenoedeem
Door het letsel kunnen de wanden van de hersenhaarvaten in de gekneusde hersengedeelten
lek worden. Hierdoor lekt er bloedplasma in het hersenweeIsel, wat resulteert in een teveel aan
water. Dit heet hersenoedeem. Het hersenweeIsel gaat zwellen, precies zoals een gekneusde
enkel dat doet. In het geval van de hersenen heeIt de zwelling kwalijke gevolgen, omdat de
hersenen in een starre, onuitzetbare schedel zitten en omdat de zwelling een verhoging van de
druk tot gevolg heeIt en tenslotte ook een inklemming van vitale hersenstamgedeelten. Daarom
krijgen patienten met een ernstig hersenletsel bij wie een vermoeden van hersenoedeem is, een
drukopnemer in het hooId geplaatst. Dit apparaatje registreert de druk. Het ziet eruit als een
slangetje met aan het uiteinde een drukgevoelig gedeelte. Het wordt via een gaatje in de schedel
ingebracht.

De drukverhoging door hersenoedeem wordt eerst en vooral behandeld door de patient middelen
te geven die ervoor zorgen dat het vocht wordt uitgeplast. Hierdoor verdwijnt een deel van
vocht. Er worden ook wel eens glyceroloplossingen toegediend, die het vocht aan de hersenen
onttrekken. De laatste tijd wordt de drukverhoging ook operatieI behandeld. Grote stukken
schedelbot worden verwijderd en het harde hersenvlies geopend. Momenteel is nog onvoldoende
duidelijk oI deze behandeling zin heeIt. Soms worden de sterk gekneusde hersengebieden
operatieI verwijderd. De chirurg neemt het toch al volledig beschadigde hersenweeIsel weg om
de overige hersenen meer ruimte te geven.

Niettemin gebeurt het bij een ernstig hersenletsel nogal eens dat, ondanks alle genomen
maatregelen, de patient overlijdt omdat de primaire beschadiging van de hersenen te zwaar
was. In dat geval zijn meestal ook de ademhaling en de bloedomloop al uitgevallen, Iuncties
die door de hersenen worden beheerst. Maar het kan ook gebeuren dat het hart blijIt kloppen
terwijl alle hersenIuncties zoals bewustzijn, motoriek, spraak en andere geestelijke activiteit
aIwezig zijn. Het vermoeden dat de hersenen niet meer werken (hersendood) kan worden
bevestigd door de aIwezigheid van alle elektrische hersenactiviteit op het EEG. Andere tekenen
zijn de wijde pupillen die niet meer op licht reageren (vernauwen) en de aIwezigheid van
alle refexen bij een neurologisch onderzoek. Meestal is de ademhaling in dat geval alleen
kunstmatig aanwezig door de werking van het beademingsapparaat. De adembewegingen
kunnen bij het uitschakelen van het apparaat niet door de patient worden overgenomen.
- 32 - SIC Ik herken je nieL neer
8eIangr!jke gevoIgen na een traumat!sch hersenIetseI
Jroege gevolgen van een hersenletsel. Zoals uit het voorgaande blijkt, is het gemeenschappelijk
kenmerk van een hersenletsel altijd een daling van het bewustzijn. We gebruiken hiervoor het
woord coma`, maar deze term omvat een zodanig breed scala van bewustzijnsdalingen dat hij
in de medische praktijk niet wordt gebruikt.

Late gevolgen van een hersenletsel. Er bestaat een duidelijk verband tussen de Glasgow
Coma Score bij opname en de uitkomst op lange termijn. De meeste patienten met een score
van 13 oI meer genezen min oI meer zonder resterende letsels. Voor patienten met een score
van lager dan 8 ziet het er vaak somber uit. Late gevolgen kunnen bestaan uit geheugen- en
concentratiestoornissen, karakterveranderingen, neurologische uitval (bv. een verlamming oI
spraakstoornis) en epilepsie. Bij een zeer ernstig letsel kan een zogenaamde vegetatieve coma
optreden. De patient heeIt de ogen open en lijkt de omgeving in te kijken, terwijl er geen enkele
reactie op prikkels bestaat. Deze toestand is vrijwel altijd blijvend.
Ik herken je nieL neer SIC - 33 -
0eeI II
hoofdstuk 3
Iersentumoren
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 35
IouLen in de celdeling ........................................................................................................................................................................ 35
Coedaardige en kwaadaardige Lunoren ............................................................................................................................ 35
biLzaaiingen .................................................................................................................................................................................................. 36
Verschillende soorLen hersenLunoren ................................................................................................................................ 36
ltimaite hetsentumoten ................................................................................................................................................................ 36
5ecundaite hetsentumoten .......................................................................................................................................................... 37
Len veelvoorkonend Lype van hersenLunor: heL glioon .............................................................................. 37
KlachLen en synpLonen ................................................................................................................................................................... 38
0nderzoek ......................................................................................................................................................................................................... 38
heuto|oqisch ondetzoe| ................................................................................................................................................................. 38
/kI ..................................................................................................................................................................................................................... 38
tI-scan ............................................................................................................................................................................................................ 38
ll6 ...................................................................................................................................................................................................................... 39
5teteotactische biosie ................................................................................................................................................................... 39
ttaniotomie ................................................................................................................................................................................................ 40
8ehandeling ................................................................................................................................................................................................... 40
0etatie .......................................................................................................................................................................................................... 41
bestta|inq ..................................................................................................................................................................................................... 41
themothetaie ........................................................................................................................................................................................ 42
8ehandeling van bijhorende klachLen ............................................................................................................................... 42
0edeemtotminq ...................................................................................................................................................................................... 42
li|esie ........................................................................................................................................................................................................ 43
ha de operaLie ............................................................................................................................................................................................. 43
Verloop van de ziekLe .......................................................................................................................................................................... 43
Recidie en levensverwachLing .................................................................................................................................................. 43
Ik herken je nieL neer SIC - 35 -
InIe!d!ng
Een gezwel oI tumor ontstaat door een ongecontroleerde en ongeremde groei van abnormale
cellen. Een tumor kan goedaardig zijn (benigne) oI kwaadaardig (maligne). Bij kwaadaardige
tumoren spreken we van kanker. In geval van een hersentumor treedt de kanker op ter hoogte
van het centraal zenuwstelsel, meer bepaald in de hersenen. Tot de hersentumoren behoren
alle gezwellen die zich in de hersenen ontwikkelen. In medische terminologie wordt ook wel
gesproken van een ruimte-innemend proces` dat via een hersenscan wordt vastgesteld.
fouten !n de ceIdeI!ng
Ons lichaam is opgebouwd uit miljarden cellen. Om te kunnen groeien worden voortdurend
nieuwe cellen aangemaakt. Maar beschadigde en verouderde cellen worden ook vervangen. De
cellen ontstaan door middel van celdeling. Bij celdeling ontstaan uit n cel twee nieuwe cellen,
die zich op hun beurt ook weer delen, enz. De celdeling wordt goed geregeld en gecontroleerd.
De inIormatie hiervoor ligt vast in onze genen. Genen zijn eenheden met inIormatie die we van
onze ouders hebben geerId. Het erIelijk materiaal, ook wel aangeduid als DNA, komt in bijna
elke lichaamscel voor.
Tijdens het leven worden onze lichaamscellen blootgesteld aan allerlei schadelijke invloeden.
De opgelopen schade wordt in de regel zo snel mogelijk hersteld. Toch kan een cel in de loop
der tijd onherstelbaar beschadigd geraken, wat kan leiden tot een aantal veranderingen in genen
(mutaties) die de deling, groei en ontwikkeling van de cel regelen. Op die manier raakt de
celdeling ontregeld. Er ontstaat een overmatige celdeling die tot een gezwel oI tumor leidt.
Het hersenweeIsel is opgebouwd uit hersencellen (neuronen), die in bindweeIsel (glia) liggen.
Dit gliaweeIsel bestaat uit twee soorten cellen: astrocyten en oligodendrocyten. Uit de neuronen
kunnen geen tumoren ontstaan. Nadat het zenuwweeIsel is uitgegroeid, moeten we het de rest
van ons leven doen met de cellen die we hebben. Het aantal cellen neemt vanaI een bepaald
ogenblik dus alleen maar aI. Hersentumoren ontstaan uit het bindweeIsel (de glia) en worden
daarom ook wel gliomen genoemd.
6oedaard!ge en kwaadaard!ge tumoren
Er zijn twee types van gliomen. De typering hangt samen met het type bindweeIsel van waaruit
de tumor groeit. Tumoren die aIkomstig zijn uit de astrocyten noemen we astrocytomen, deze
die groeien uit de oligodendrocyten heten oligodendrogliomen. Vaak hebben we te maken
met mengvormen, ook wel oligoastrocytomen genoemd. Gliomen worden daarnaast nog eens
ingedeeld in vier graderingen op grond van eigenschappen die de patholoog-anatoom met
behulp van een microscoop ziet.
Goedaardige tumoren zijn meestal goed aIgegrensd: ze groeien niet door andere weeIsels heen
en verspreiden zich niet door het lichaam. Bij kwaadaardige tumoren zijn de regelmechanismen
zodanig beschadigd, dat ons lichaam de celdeling niet meer onder controle krijgt. Een
kwaadaardig gezwel drukt niet alleen de omliggende weeIsels opzij, maar kan er ook binnen in
groeien. De kwaadaardigheid wordt uitgedrukt in graden, waarbij graad I het minst kwaadaardig
is en graad IV zeer kwaadaardig.
- 36 - SIC Ik herken je nieL neer
Graad I. Hier is sprake van een tumor die zich bijna gedraagt als normaal hersenweeIsel.
Deze diagnose komt in de praktijk vrijwel nooit voor.
Graad II. Hier is in elk geval sprake van een toegenomen groei van de glia, maar zonder
dat er kenmerken van kwaadaardigheid zijn. Bij graad I en graad II spreken we van een
laaggradig astrocytoom.
Graad III. Hier zien we kenmerken van kwaadaardigheid zoals een verandering van de
celkernen en toename van de groei van de bloedvaten.
Graad IV. Hier is er duidelijk sprake van een ongeremd groeiende tumor die zo snel groeit
dat de bloedvaten het niet meer kunnen bijhouden en dat er weeIselverval ontstaat. Bij
graad III en IV spreken we van een hooggradig glioom.
De gradering zegt niet altijd alles over het biologisch gedrag van een tumor bij een individuele
patient. Dit betekent dat een tumor met een hogere graad soms minder snel terugkomt dan je
op grond van het microscopisch beeld zou verwachten. Laaggradige tumoren kunnen soms
ontaarden in een hogere gradering, zodat op dat moment voor een ander beleid kan worden
gekozen. De pure oligodendrogliomen hebben over het algemeen een iets gunstiger prognose
dan de astrocytomen. De hooggradige oligodendrogliomen zijn ook enigszins gevoelig voor
chemotherapie, iets wat bij de andere gliomen nauwelijks eIIectieI is.
Wanneer er bij een hersentumor sprake is van kwaadaardigheid, moeten we ons realiseren
dat het om een andere soort kwaadaardigheid gaat dan bij andere gezwellen in het lichaam.
Een hersentumor groeit niet door bestaande barrieres en zaait ook vrijwel nooit uit. De
kwaadaardigheid zit in het Ieit dat een hersentumor bijna altijd terugkomt (een uitzondering
niet te na gesproken) en leidt tot aantasting van het hersenweeIsel met uitval van Iuncties tot
gevolg.
u!tzaa!!ngen
Bij een kwaadaardige tumor kunnen cellen losraken. De tumorcellen worden via het bloed en/oI
de lymIe door het lichaam verspreid. Op die manier kunnen kankercellen in andere organen
terechtkomen en ook daar uitgroeien tot tumoren. Dit noemen we uitzaaiingen (metastasen):
uitbreidingen van de oorspronkelijke kankercellen op n oI meer andere plaatsen in het
lichaam. Zoals eerder vermeld zaait een hersentumor vrijwel nooit uit.
versch!IIende soorten hersentumoren
We onderscheiden twee hooIdgroepen van tumoren: primaire en secundaire tumoren.
ltimaite hetsentumoten
Primaire hersentumoren ontstaan in de hersenen zelI. De oorzaak hiervan is onbekend. In
sommige gevallen zijn de tumoren erIelijk oI aangeboren. Tot de hersentumoren rekenen we
alle gezwellen die zich in de hersenen ontwikkelen. Alle gezwellen die in de schedelholte
liggen, kunnen de hersenen beschadigen. In de schedel kunnen verschillende soorten tumoren
voorkomen. Een eerste onderscheid betreIt het weeIsel waaruit een hersentumor is ontstaan.
Er kan sprake zijn van een intracerebrale oI extracerebrale tumor. Intracerebraal wil zeggen:
ontstaan in het hersenweeIsel. De tumor bevindt zich in de hersenen. Extracerebraal wil zeggen:
Ik herken je nieL neer SIC - 37 -
ontstaan uit ander weeIsel in de schedel. De tumor bevindt zich dan niet in de hersenen, maar kan
er wel op drukken. AIhankelijk van de intra- oI extracerebrale locaties spreken we van tumoren
van de hersenvliezen (meningeoom), de hypoIyse (adenoom), de hersenzenuwen (neurinoom oI
neurofbroom), de bloedvaten (hemangioom) oI van het steunweeIsel in de hersenen (glioom).
5ecundaite hetsentumoten
Secundaire tumoren, ook wel metastatische tumoren genoemd, zijn uitzaaiingen (metastasen)
van tumoren elders in het lichaam. Ze komen vaker voor dan primaire tumoren. Bij een kwart
van de mensen met een kwaadaardige aandoening in andere delen van het lichaam ontwikkelt
zich een secundaire hersentumor. Secundaire tumoren zijn meestal uitzaaiingen van long- oI
borstkanker. Tumorcellen worden via de bloedstroom naar de hersenen vervoerd. We noemen
het proces metastasering.
Zowel de primaire als de secundaire hersentumoren kunnen zich in de hersenen zelI bevinden oI
in de nabijheid ervan, zoals in de schedel, de hersenvliezen, het steunweeIsel, de hersenzenuwen,
de hypoIyse oI de pijnappelklier (epiIyse). Er zijn vele types hersentumoren die elk hun eigen
verschijnselen, behandeling en prognose (het verloop van de ontwikkeling) hebben. Hersentumoren
kunnen op iedere leeItijd voorkomen. Soms zijn er geen verschijnselen (asymptomatisch: zonder
symptomen), soms groeien ze gedurende vele jaren zeer langzaam en blijven ze asymptomatisch
tot ze groot worden en dan opeens snel toenemende problemen veroorzaken.

fen veeIvoorkomend type hersentumor: het gI!oom

De mate van kwaadaardigheid van een glioom wordt uitgedrukt in gradaties van de ziekte. De
meest gebruikelijke indeling is die in laaggradige en hooggradige tumoren.
Een laaggradig glioom groeit langzaam. Daarom wordt het ook wel betrekkelijk goedaardig`
genoemd. In tegenstelling tot een goedaardige tumor elders in het lichaam is een laaggradig
glioom niet scherp begrensd. Het tumorweeIsel dringt zich tussen gezond hersenweeIsel en is
hierdoor vrijwel nooit in zijn geheel operatieI te verwijderen. Na verloop van tijd groeit de tumor
dus weer aan. We noemen dit een recidieItumor. Vaak is hij dan veranderd in een hooggradige
tumor.
Een hooggradig glioom is ook niet scherp begrensd en dringt zich ook tussen gezond hersenweeIsel.
Het verschil met een laaggradige tumor is dat het hooggradig glioom zich veel kwaadaardiger
gedraagt: de groei is snel en ongeremd. Totale verwijdering van de tumor is niet mogelijk en er
ontstaat altijd hernieuwde aangroei.
In tegenstelling tot de meeste kwaadaardige tumoren die elders in het lichaam voorkomen, zaait
een glioom bijna nooit uit naar andere organen.
Elk jaar wordt bij ongeveer duizend Belgen een hersentumor vastgesteld. Het laaggradig glioom
treedt iets meer op bij mensen tussen de twintig en veertig jaar. Het hooggradig glioom komt
Irequenter voor boven de veertig jaar. Over de oorzaken van het ontstaan van een glioom is nog
weinig bekend. De laatste jaren boekt het genetisch onderzoek wel vooruitgang in die zin dat
ze bij een aantal patienten (verworven) veranderingen in de genetische code hebben vastgesteld
(zogenaamde genmutaties).
- 38 - SIC Ik herken je nieL neer
kIachten en symptomen
De verschijnselen van een hersentumor hangen samen met de groei van de tumor, waardoor een
drukverhoging in het hooId ontstaat, en met de plaats waar de tumor groeit. Symptomen van
drukverhoging kunnen zijn: hooIdpijn, vooral bij activiteiten die zelI de druk laten toenemen
(bv. bukken, niezen oI persen), eventueel gepaard gaande met misselijkheid en braken. Als de
tumor in een neurologisch stil` gebied groeit, d.w.z. een deel van de hersenen waar de uitval
van een Iunctie minder snel opvalt, dan kan hij enige tijd groeien zonder dat de persoon in
kwestie iets merkt. Behalve uit drukverhoging bestaan de verschijnselen dan vaak uit psychische
veranderingen, zoals trager worden oI juist minder geremd zijn. Groeit de tumor in een deel van
de hersenen waar bijvoorbeeld de bewegingen gelegen zijn, dan kunnen er oIwel verlammings-
verschijnselen optreden die zich aan de andere lichaamshelIt uiten, oIwel spraakstoornissen.
Ook epileptische toevallen kunnen het gevolg zijn van een hersentumor. In een heel enkel
geval kan een bloeding in een tumor optreden, iets wat het stellen van een juiste diagnose
aanvankelijk kan bemoeilijken.
0nderzoek
De huisarts kan op basis van de klachten van de patient vermoeden dat er een aandoening van
het zenuwstelsel is. Hiervoor is verder onderzoek nodig. De patient wordt verwezen naar een
specialist, in dit geval een neuroloog. Bij het aanvangsonderzoek zal de specialist de patient eerst
vragen naar zijn klachten. Daarna volgt een lichamelijk onderzoek, het zogeheten neurologisch
onderzoek. Als de specialist vermoedt dat de klachten verband houden met een hersentumor,
wordt tegenwoordig altijd een MRI oI een CT-scan van de hersenen gemaakt. Soms wordt een
EEG gemaakt. MRI, CT-scan en EEG zijn middelen om de hersenen in beeld te brengen en zo
te zien oI er eventueel een tumor aanwezig is.
heuto|oqisch ondetzoe|
Tijdens het lichamelijk onderzoek controleert de neuroloog oI het lichaam nog goed wordt
bestuurd vanuit de hersenen: Hoe loopt de patient? Is er voldoende kracht in armen en benen?
Zijn er misschien problemen met het praten? Kan de patient zijn evenwicht goed bewaren?
Het neurologisch onderzoek geeIt in sommige gevallen aanwijzingen over de mogelijke
aanwezigheid en de plaats van een hersentumor.
/kI
MRI staat voor magnetic resonance imaging. Bij deze onderzoekstechniek maakt de arts gebruik
van magneetvelden. Daarmee kan hij als het ware een dwarsdoorsnede van het lichaam van de
patient maken. Op een computerscherm zijn op de plaats van de doorsnede` alle inwendige
weeIsels te zien. De patient ligt bij dit onderzoek in een soort koker. Dat wordt soms als
benauwend ervaren. Een MRI-apparaat maakt bovendien nogal wat lawaai.
tI-scan
Een computertomograaf (CT) is een apparaat dat millimeter voor millimeter zeer gedetailleerde
Ioto`s van de organen en/oI weeIsels maakt. Er wordt gelijktijdig gebruikgemaakt van
Ik herken je nieL neer SIC - 39 -
rntgenstraling en een computer. Het apparaat heeIt een opening waar de patient, liggend op een
beweegbare taIel, doorheen wordt geschoven. Terwijl de taIel telkens een stukje doorschuiIt,
wordt er een reeks Ioto`s gemaakt die een duidelijk beeld geven van de plaats, de grootte en
de uitbreiding van een mogelijke tumor in de hersenen. Na een eerste reeks opnamen kunnen
aanvullende Ioto`s nodig zijn. De patient krijgt dan, via een ader van een arm, een contrastvloeistoI
ingespoten. Dit middel kan een warm en weeg gevoel veroorzaken. De contrastvloeistoI zorgt
ervoor dat beter zichtbaar wordt waar het bloed stroomt.
ll6
Het EEG (elektro-encefalogram) vormt een weergave van elektrische hersenactiviteit. Vooral
de activiteit in de grote hersenen wordt op die manier in kaart gebracht. Bij een gestoorde
Iunctie, vooral als een patient last heeIt van epileptische aanvallen, kan het EEG aIwijkend zijn.
Voor een EEG krijgt de patient 21 metalen plaatjes (elektroden) op de hooIdhuid geplakt. De
elektroden meten via de hooIdhuid de spanning die ontstaat door de geleiding van zenuwprikkels
tussen de hersendelen. Zo krijgt de specialist een beeld van het Iunctioneren van de hersenen.
De activiteit van de hersenen is in de vorm van golIpatronen zichtbaar.
Op basis van al deze onderzoeken kunnen de artsen tot de conclusie komen dat de klachten van
de patient zeer waarschijnlijk het gevolg zijn van een hersentumor. Om de diagnose defnitieI
te kunnen stellen, is onderzoek van het tumorweeIsel nodig. Het verwijderen van een stukje
weeIsel heet een biopsie. De specialist die deze ingreep verricht, is een neurochirurg: een
chirurg gespecialiseerd in operaties van het zenuwstelsel. Een andere specialist, een patholoog,
bekijkt het weggenomen weeIsel daarna onder de microscoop. Aan de hand van aIwijkingen in
de cellen kan deze arts de aard van de aandoening bepalen.
Bij patienten met een hersentumor kan de chirurg het weeIsel op twee manieren wegnemen:
met een stereotactische biopsie oI na een craniotomie. Welke ingreep plaatsvindt, is onder meer
aIhankelijk van de ligging en de uitgebreidheid van de tumor. Voor een stereotactische biopsie
wordt een kleine opening in de schedel gemaakt. Bij een craniotomie is de opening wat groter.
Opname is het ziekenhuis is in beide gevallen noodzakelijk.
5teteotactische biosie
Bij een stereotactische biopsie neemt de neurochirurg een stukje tumorweeIsel weg voor
microscopisch onderzoek. Voordat de ingreep plaatsvindt, wordt een stukje hooIdhuid
kaalgeschoren. De ingreep gebeurt onder plaatselijke oI volledige verdoving (narcose).
Een stereotactische biopsie wil zeggen dat het tumorweeIsel wordt verwijderd nadat de plaats
precies is berekend met een speciaal meetinstrument. De patient krijgt een soort Irame om
het hooId geklemd. De buizen van het Irame hebben een centimeterverdeling. Met dit Irame
om worden met een CT-scanner rntgenIoto`s gemaakt. Aangezien ook het Irame op de Ioto`s
wordt aIgebeeld, kan de arts precies berekenen waar de naald voor de biopsie moet worden
ingebracht. Vervolgens wordt een gaatje in de schedel gemaakt. Via dit gaatje neemt de chirurg
met een holle naald wat tumorweeIsel weg. Meestal kan de patient de volgende dag al weer
naar huis.
- 40 - SIC Ik herken je nieL neer
ttaniotomie
Onder craniotomie verstaan we het openen van de schedel. De ingreep vindt plaats onder
algehele verdoving. Voor deze operatie wordt (een gedeelte van) de hooIdhuid kaalgeschoren.
Bij een craniotomie maakt de neurochirurg als het ware een luikje in de schedel. Via die opening
verloopt de verdere operatie. De specialist neemt soms alleen een stukje tumorweeIsel weg
voor microscopisch onderzoek. In de meest gevallen echter verwijdert de neurochirurg zoveel
mogelijk tumorweeIsel. De ingreep is dan niet alleen bedoeld om weeIsel te verwijderen voor
onderzoek, maar is tevens een behandeling. Na beeindiging van de operatie wordt het luikje
weer in de schedel geplaatst. Als er na de operatie geen complicaties optreden, kan de patient
vaak na n oI twee weken weer naar huis. Langere ziekenhuisopname is echter soms nodig in
verband met vervolgbehandelingen.
8ehandeI!ng
Als uit het weeIselonderzoek blijkt dat er sprake is van een glioom oI een andere hersentumor,
bekijken de betrokken artsen oI en zo ja, welke (verdere) behandeling zinvol is. Het advies
van de artsen is gebaseerd op het type tumor en de plaats. Daarnaast spelen de leeItijd en
de gezondheidstoestand van de patient een rol. Zo is een operatie bijvoorbeeld niet mogelijk
als de tumor heel diep in de hersenen is gelegen oI in een deel van de hersenen dat voor het
Iunctioneren van een patient heel belangrijk is.
Bij een laaggradig glioom kunnen artsen tot de conclusie komen dat de patient voorlopig beter
kan aIwachten hoe het verder verloopt. Een laaggradig glioom groeit vaak zeer langzaam. Dit
kan betekenen dat de tumor zich soms jarenlang nauwelijks uitbreidt. Mede doordat uitzaaiingen
bij een glioom vrijwel niet voorkomen, is het voor een aantal patienten verantwoord om aI te
wachten. Ze blijven natuurlijk wel onder controle. Regelmatig is een MRI oI CT-scan nodig
om te bepalen oI de tumor eventueel is vergroot. Op een gegeven moment kan alsnog een
behandeling nodig zijn.
Komen de specialisten tot de conclusie dat een behandeling mogelijk en zinvol is, dan zijn er
drie opties:
Operatie, gevolgd door een bestralingskuur (radiotherapie via rntgenstraling)
Alleen een bestralingskuur
Chemotherapie: De behandeling met medicijnen die de ongecontroleerde celdeling remmen
(cytostatica), wordt tot nu toe bij patienten met een hersentumor op beperkte schaal toegepast.
Als het wordt toegepast, gebeurt het vooral bij een recidieItumor.
De keuze is aIhankelijk van de tumor. Sommige gezwellen, goedaardige oI kwaadaardige,
kunnen via een operatie volledig worden verwijderd, andere slechts gedeeltelijk oI helemaal
niet. In die gevallen wordt bestraling (radiotherapie) oI chemotherapie aanbevolen. De huidige
vorderingen met computergestuurde operaties (stereotactische operaties) maken het wel soms
mogelijk om gezwellen te verwijderen die zich diep in de hersenen bevinden.
Om de hersenzwelling te verminderen worden corticosteroden (hormonen) voorgeschreven.
Bij epileptische aanvallen worden anticonvulsiva toegepast. Bij hooIdpijn schrijIt de specialist
pijnstillers voor. Als er uitgebreide uitzaaiingen zijn, is de eerste zorg het bieden van verlichting
en het behouden van de Iuncties van het zenuwstelsel.
Ik herken je nieL neer SIC - 41 -
0etatie
Zoals hierboven beschreven verwijdert de neurochirurg bij craniotomie zoveel mogelijk
tumorweeIsel. Daarbij maakt hij onder meer gebruik van een operatiemicroscoop en van
speciale apparatuur om de tumor zo radicaal mogelijk te verwijderen. Maar in de praktijk is
een totale verwijdering van de tumor bijna nooit mogelijk. De grens tussen tumorweeIsel en
gezond weeIsel is namelijk zelden vast te stellen, omdat tumorcellen zich tussen gezonde cellen
bevinden. De neurochirurg kan geen grote hoeveelheid gezond hersenweeIsel verwijderen om
meer zekerheid te hebben dat al het tumorweeIsel weg is. Dit zou te veel schade toebrengen
aan het Iunctioneren van de patient. Na de operatie kan bestraling nodig zijn om nog zoveel
mogelijk achtergebleven tumorcellen te vernietigen.
bestta|inq
Bestraling kan worden gegeven als enige behandeling oI als aanvullende behandeling na een
operatie. De straling beschadigt de tumorcellen, die zich daarna moeilijk herstellen zodat totale
oI gedeeltelijke vernietiging van de tumor het gevolg is. De straling raakt ook de nabijgelegen
gezonde cellen. Die herstellen zich meestal beter dan de tumorcellen. Bestraling kan op twee
manieren voorkomen: uitwendig en inwendig.
(a) Uitwendige bestraling
Patienten die vanwege een hersentumor worden behandeld, krijgen meestal uitwendige
bestraling. De straling komt dan uit een toestel en dringt van buitenaI in de tumor. Na een
aantal bestralingen wordt het bestralingsgebied soms verkleind. Dit gebeurt om beschadiging
van gezond hersenweeIsel te beperken. Er moet elke keer zeer nauwkeurig worden bestraald.
Daarom moet de patient tijdens de bestraling het hooId heel stil houden. Omdat dit niet eenvoudig
is, krijgt de patient meestal een masker. Daarvoor wordt zo nodig een aIdruk van het hooId en
de hals gemaakt. Als de patient op de bestralingstaIel ligt, legt de laborant het masker over diens
hooId en bevestigt het aan de taIel. Op het masker is het bestralingsgebied aIgetekend. De totale
hoeveelheid (dosis) straling wordt voor iedere patient aIzonderlijk vastgesteld. Daarbij houdt
de bestralingsarts (radiotherapeut) onder meer rekening met het type tumor, de plaats van de
tumor en de algehele conditie van de patient. Om gezond hersenweeIsel zoveel mogelijk kans
te geven om na de bestraling te herstellen, wordt de totale dosis meestal over een groot aantal
bestralingen verdeeld. De periode waarin de bestraling plaatsvindt, varieert meestal van drie tot
zes weken. In die tijd gaat de patient vier a vijI keer per week naar de bestralingsaIdeling. In
sommige gevallen worden kortere bestralingsseries gegeven.
De laatste jaren wordt voor de behandeling van kleine tumoren die de chirurg moeilijk kan
bereiken, gebruikgemaakt van zogeheten stereotactische radiochirurgie. Dit wil zeggen dat de
bestralingsarts met speciale richtapparatuur een hele hoge dosis straling op een klein, nauwkeurig
uitgemeten gebiedje in de schedel richt. Het omringende gezonde hersenweeIsel blijIt hierdoor
buiten het bestralingsgebied. Deze behandeling is bij gliomen echter van beperkte waarde.
(b) Inwendige bestraling
Bij inwendige bestraling wordt er radioactieI materiaal in de tumor gebracht. Deze manier van
bestralen biedt mogelijkheden om ook een dieper gelegen glioom te behandelen. De behandeling
wordt in Nederland op beperkte schaal in een aantal ziekenhuizen toegepast.
- 42 - SIC Ik herken je nieL neer
(c) Bijwerkingen van bestraling
Als gevolg van de bestraling kunnen patienten last krijgen van vermoeidheid, verminderde
eetlust en hooIdpijn. Na het beeindigen van de bestralingskuur verdwijnen deze klachten meestal
geleidelijk. Patienten die aan het begin van de bestralingskuur hun haar nog hebben, krijgen na
twee tot drie weken, dus nog tijdens de kuur, te maken met haaruitval. Als de patient aan het
begin van de bestralingskuur een pruik oI haarstukje bestelt, kan dit klaar zijn op het ogenblik
dat de haaruitval optreedt. Meestal is de haaruitval tijdelijk, soms blijvend. Dit hangt onder
meer aI van de dosis toegediende straling. Naargelang het bestralingsgebied kan de patient
oog- oI oorklachten krijgen. Meestal gaan die klachten na de bestralingskuur weer over. Als laat
verschijnsel van bestraling kunnen geheugenstoornissen en concentratiestoornissen ontstaan.
Die zijn vaak blijvend.
themothetaie
Chemotherapie is als behandelmethode bij hersentumoren in ontwikkeling. Bij patienten met
bepaalde types gliomen wordt de mogelijkheid van chemotherapie overwogen als de tumor na
eerste behandeling weer is gaan groeien (recidieIgroei). Sommige cytostatica (dit zijn medicijnen
die de celdeling remmen) worden in tabletvorm toegediend, andere via een inIuus. Patienten
kunnen ook chemotherapie krijgen als ze deelnemen aan een wetenschappelijk onderzoek naar
de mogelijke waarde van cytostatica. Wat je als patient van chemotherapie mag verwachten,
is dus onder andere aIhankelijk van het type glioom en de lichamelijke conditie. Aangezien
de situatie van patient tot patient verschilt, wordt dit het best in persoonlijk contact met de
behandelende arts besproken.
8ehandeI!ng van b!jkomende kIachten
Na een operatie en/oI bestralingskuur kan een patient bepaalde klachten hebben. Hiervoor
worden dan medicijnen voorgeschreven. De meest voorkomende klachten zijn oedeemvorming
en epilepsie.
0edeemtotminq
Rond een tumor kan zich vocht ophopen. Er is dan sprake van oedeemvorming. De operatie en
bestraling bevorderen oedeemvorming, waardoor er een toename van druk in de schedel ontstaat.
Daarom krijgen vrijwel alle patienten na de operatie (en soms tijdens de bestraling) medicijnen
om oedeemvorming tegen te gaan. Dit zijn zogeheten corticosteroden oI bijnierschorshormonen.
De medicijnen geven bij langer gebruik bijwerkingen waaronder kalkverlies van de botten,
een verhoogde bloeddruk en veranderingen van de suikerstoIwisseling. Bij langdurig gebruik
kan er ook een verandering van het uiterlijk optreden. Dit laatste houdt in dat patienten een
opgeblazen gezicht krijgen. Enige tijd na de operatie oI na afoop van de bestralingskuur kan de
patient meestal geleidelijk minder medicijnen gebruiken en er uiteindelijk mee stoppen. Als na
verloop van tijd weer klachten zouden optreden die het gevolg zijn van oedeemvorming, kan de
arts nieuwe medicijnen voorschrijven.
Ik herken je nieL neer SIC - 43 -
li|esie
Sommige patienten hebben al epilepsie en kunnen tijdens de ziekte (meer) last krijgen van
epileptische aanvallen. Dat hoeIt niet te betekenen dat de tumor opnieuw groeit. Dikwijls blijIt
het hersenweeIsel epileptische activiteit` vertonen. Epileptische aanvallen blijven hierdoor
optreden. Sommige artsen schrijven patienten na een operatie uit voorzorg` medicijnen tegen
epilepsie voor. Andere artsen schrijven de medicijnen alleen voor aan patienten die epileptische
aanvallen hebben gehad.
ha de operat!e
Normaal gesproken heeIt een patient na de operatie niet mr uitval van Iuncties dan ervoor.
Pijn is meestal geen punt van betekenis. Na een nacht op de aIdeling voor intensieve oI
speciale bewaking volgt een herstelperiode op de gewone verpleegaIdeling, waar na enkele
dagen meestal de medicijnen tegen de vochtophoping (oedeem) worden verminderd. Zodra
de uitslag van de patholoog-anatoom bekend is, wordt het verdere beleid besproken. Gaat
het om een tumor van graad III oI IV, dan volgt er praktisch altijd bestraling, op voorwaarde
dat de toestand van de patient dit toelaat. Van bestraling is bekend dat ze als vrijwel enige
aanvullende behandeling eIIectieI is en gemiddeld een levensverlenging van drie maanden als
resultaat heeIt. Dat lijkt weinig, maar je moet bedenken dat het hier om gemiddelden gaat
met een grote spreiding. De behandeling is overigens behoorlijk intensieI en neemt ongeveer
zes weken in beslag. Bij het laaggradig astrocytoom (graad II) wordt vaak gekozen voor een
aIwachtend beleid oI eventueel voor bestraling oI zelIs verwijdering van de tumor wanneer de
ligging dit toelaat. Van geen enkele andere behandeling oI dieet is bewezen dat het eIIectieI is.
verIoop van de z!ekte
Het is gebruikelijk dat patienten die vanwege een hersentumor zijn geopereerd en/oI bestraald
hun verdere leven onder controle blijven van de specialist.
Van tijd tot tijd wordt bij de controle een MRI oI CT-scan gemaakt, soms ook een EEG. Bij
patienten die medicijnen tegen epileptische aanvallen gebruiken, controleert de specialist met
regelmaat het bloed. Zo kan hij beoordelen oI het lichaam de medicijnen goed verdraagt. Dit
laat ook toe de concentratie van de medicijnen in het bloed te checken. Wanneer er signalen
van aangroei van de tumor zijn, kan de arts opnieuw medicijnen voorschrijven voor klachten
die optreden door oedeemvorming. In sommige gevallen komt hij bij nieuwe klachten tot de
conclusie dat een tweede operatie nodig is. Een tweede bestraling op hetzelIde gebied is meestal
niet zinvol.
kec!d!ef en Ievensverwacht!ng
Zoals eerder gezegd komt een kwaadaardige hersentumor (graad III oI IV) op een enkele
uitzondering na altijd weer terug. Vaak zien we dat een patient na operatie goed opknapt, maar
na zes maanden toch weer verschijnselen gaat vertonen. De MRI-scan laat in dat geval vaak een
recidieI zien. Wat er dan gebeurt, hangt aI van een groot aantal Iactoren: de leeItijd en conditie
- 44 - SIC Ik herken je nieL neer
van de patient, de plaats van de tumor, het interval tot het recidieI, het aanvankelijk herstel na
de eerste operatie, enz.
In sommige gevallen kan tot een tweede operatie worden besloten, maar meestal valt er niet
zo veel meer te doen. In enkele centra wordt nog wel eens gewerkt met het implanteren van
radioactieI materiaal (brachytherapie) oI chemotherapie (bij het oligodendroglioom is dit
laatste soms eIIectieI). Dit moet echter per patient worden bekeken. Er vallen geen algemene
richtlijnen voor te geven. Gemiddeld bedraagt de overlevingstijd na het stellen van de diagnose
een jaar. Maar zoals eerder gezegd zijn er grote variaties die bij de individuele patient absoluut
niet te voorpellen zijn.
Voor patienten met een glioom is de levensverwachting zeer uiteenlopend. Dit heeIt vooral te
maken met de mate van kwaadaardigheid en met de leeItijd en algehele conditie van de patient.
Ook de mogelijkheden van behandeling zijn van invloed op de levensverwachting. Patienten
met een laaggradig glioom (trage groei) kunnen soms vele jaren leven zonder terugkeer van
de ziekte. Bij twee derde van de patienten gaat het echter om een hooggradig glioom (snelle,
ongeremde groei). Voor hen is de levensverwachting doorgaans beperkt. De behandeling is niet
gericht op genezing, maar op het verminderen van de klachten, het uitstellen van de tumorgroei
en soms het terugdringen van de tumorgrootte.
In hoeverre patienten na de behandeling van een hersentumor hun bezigheden weer kunnen
verrichten zoals vroeger, verschilt van persoon tot persoon. Ook als het goed gaat, merken
sommige patienten dat ze toch niet meer zo intens bezig kunnen zijn als voorheen. Ze zijn wat
eerder aan de grens van hun mogelijkheden. Sommige patienten moeten voortaan aIzien van
bepaalde activiteiten omdat ze die niet meer goed kunnen uitvoeren oI zich te onzeker voelen.
Dit geldt bijvoorbeeld voor autorijden.
Patienten bij wie de ziekte niet (voldoende) kan worden behandeld oI bij wie de tumor weer
aangroeit, krijgen met verschillende problemen te maken. AIhankelijk van de plaats van de tumor
treden uitvalverschijnselen op. Een verminderde hersenIunctie veroorzaakt soms storingen op
het emotionele vlak en/oI in het denkvermogen. Hierdoor kunnen misverstanden ontstaan die tot
extra spanningen leiden tussen de patient en de mensen in zijn omgeving. Dergelijke gevolgen
worden verder besproken.
Ik herken je nieL neer SIC - 45 -
0eeI II
hoofdstuk 4
Ierseninfecties
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
ersenonLsLeking ..................................................................................................................................................................................... 47
ltimaite totm ........................................................................................................................................................................................... 47
5ecundaite totm .................................................................................................................................................................................... 47
Ik herken je nieL neer SIC - 47 -
InIe!d!ng
InIecties van de hersenen kunnen zich op verschillende manieren voordoen. Ze kunnen het gevolg
zijn van het rechtstreeks binnendringen van een virus oI bacterie. Ze kunnen ook indirect ontstaan
als een onschuldige aandoening, zoals een oorontsteking oI de mazelen, die zich dan naar het
zenuwstelsel uitbreidt. Een inIectie kan ook worden veroorzaakt door giIstoIIen van bacterien oI
door de beet van bepaalde teken. Deze inIecties varieren in ernst. De gevolgen ervan varieren van
een paar dagen bedrust tot maanden van ziek zijn met geestelijke en lichamelijke restverschijnselen,
zelIs met de dood als gevolg.
hersenontstek!ng
Hersenontsteking (enceIalitis) is een zeldzame, acute ontstekingsziekte van de hersenen die wordt
veroorzaakt door een virusinIectie. De ontsteking kan in een primaire en een secundaire vorm
optreden. Symptomen oI klachten na een enceIalitis zijn vaak:
Verwardheid, slaperigheid en desorientatie
Plotseling optredende koorts
Zware hooIdpijn
Misselijkheid en braken
Bij zuigelingen uitpuilen van de grote Iontanel
Soms nekstijIheid
In zeer ernstige gevallen een veranderd niveau van bewustzijn
ltimaite totm
Bij de primaire vorm van enceIalitis zijn de virussen rechtstreeks het centraal zenuwstelsel
binnengedrongen. Een primaire hersenontsteking komt dus van buitenaI.
5ecundaite totm
De meest voorkomende vorm is echter de secundaire (postinIectueuze) vorm van hersenontsteking,
die optreedt na oI in het verloop van een virusinIectie in een ander deel van het lichaam, zoals
de mazelen, de waterpokken, de rode hond oI de boI. Er wordt algemeen aangenomen dat deze
secundaire gevallen worden veroorzaakt door een overgevoeligheidsreactie. Een secundaire
hersenontsteking komt dan vanuit het lichaam.
Beide vormen worden veroorzaakt door een virus in het lichaam, hetzij rechtstreeks (bij de primaire
vorm), hetzij na een virusinIectie in een ander deel van het lichaam (secundaire vorm). De virussen
die de hersenontsteking veroorzaken kunnen sporadisch (in enkelvoud) oI epidemisch (als epidemie)
voorkomen. De meest voorkomende sporadische vorm van virus, herpes simplex enceIalitis, begint
soms als een onschuldige ziekte met hooIdpijn en koorts en kan dan zeer misleidend zijn. Vervolgens
treden neurologische verschijnselen op, zoals moeilijk spreken, verwardheid, bewustzijnsverlies,
herhaalde epileptische aanvallen en de hierboven beschreven verschijnselen.
Epidemische vormen kunnen worden veroorzaakt door arbovirussen: dit zijn virussen die door
muskieten worden overgebracht en waarmee iemand alleen in warme streken besmet kan raken.
Hersenontsteking komt in Belgie niet veel voor.
- 48 - SIC Ik herken je nieL neer
Na de eerste tekenen van de ziekte is de aanvang van de neurologische verschijnselen
veranderlijk. Iemand kan binnen de 24 uur ernstig ziek zijn, maar het kan ook een week duren
vooraleer de neurologische verschijnselen duidelijk worden. Een secundaire virale (door
een virus veroorzaakt) hersenontsteking kan zich tot vijI a tien dagen na het begin van de
oorspronkelijke virusinIectie ontwikkelen
De diagnose hersenontsteking wordt meestal gesteld op grond van onderzoek van de hersen-
en ruggenmergvloeistoI. Door middel van een ruggenprik wordt een kleine hoeveelheid
aIgenomen. Onderzoek van de vloeistoI laat een normaal suikergehalte zien en een
toegenomen aantal witte bloedcellen. Een kweek van de vloeistoI laat geen bacterien zien. Uit
die gegevens kan de arts afeiden dat er geen sprake is van een acute (plotseling optredende)
bacteriele hersenvliesontsteking. Als de ziekte gepaard gaat met bloedingen, kan de hersen-
en ruggenmergvloeistoI enigszins bloederig zijn. EEG, MRI oI CT-scan kunnen de diagnose
hersenontsteking helpen bevestigen.
Ik herken je nieL neer SIC - 49 -
0eeI II
hoofdstuk 5
Toxische en metabole stoornissen
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 51
Joxische sLoornissen ............................................................................................................................................................................. 51
HeLabole sLoornissen (incl. zuursLoLekorL) ................................................................................................................. 51
Ik herken je nieL neer SIC - 51 -
InIe!d!ng
Metabole aandoeningen zijn aandoeningen waarbij de cerebrale Iunctiestoornissen een gevolg
zijn van gestoorde stoIwisselingsprocessen oI orgaanIuncties elders in het lichaam. Hoewel
de hersenen goed beschermd zijn met een door de bloedhersenbarriere goed aIgeschermde
plaats in het lichaam, kunnen bepaalde pathologische condities toch leiden tot homeostatische
ontregelingen in de hersenen. In ernstige gevallen kan dit leiden tot een enceIalopathie. We
maken een onderscheid tussen toxische en metabole stoornissen. Dit onderscheid is echter
nogal kunstmatig, omdat beide stoornissen met elkaar interageren.
Iox!sche stoorn!ssen
Bij stoornissen in het Iunctioneren van andere organen (bv. leverstoornissen en nierdefcienties)
kunnen er een reeks valse` eiwitten worden aangemaakt die de vorm aannemen van
neurotransmitters. Deze staan de werking van de echte neurotransmitters in de weg. Er ontstaan
veranderingen in het steunweeIsel van de hersenen waardoor er, na verloop van tijd, een
aItakelingsproces in de zenuwkernen plaatsvindt.
Ook vergiItigingen (intoxicaties) door geneesmiddelen, drugs en alcohol kunnen tal van
neurologische complicaties geven. Intoxicaties door andere stoIIen, waaronder zware metalen
(lood) en stoIIen die in de landbouw en industrie worden gebruikt, kunnen ook aanleiding
geven tot neurologische aIwijkingen.
Hersenstoornissen door vitaminetekort zijn ook heel verscheiden. Een gebrek aan vitamine B1, B6,
B12, E en mogelijk ook Ioliumzuur geven de belangrijkste neurologische verwikkelingen. Vaak
is er geen gesoleerde defcientie, maar een gebrek aan meerdere vitamines. Vitaminedefcienties
komen met name voor bij alcoholisten, patienten met resorptiestoornissen, anorexia nervosa,
bij eenzijdige voedingsgewoonten, enz.
De belangrijkste vitaminedefcienties zijn:
Thiaminedefcientie (vitamine B1): Dit komt voor bij chronisch overmatig alcoholgebruik en
kan leiden tot polyneuropathie, Wernicke-enceIalopathie en het syndroom van KorsakoII.
Pyridoxinedefcientie (vitamine B6): Bij jonge kinderen kan dit aanleiding geven tot
epilepsie. Bij volwassenen leidt dit minder snel tot problemen.
Cyanocobalaminedefcientie (vitamine B12): Dit kan leiden tot aantastingen van het
ruggenmerg, de hersenen, de oogzenuwen en de periIere zenuwen.
Foliumzuurdefcientie: Dit komt vooral voor bij vitamine B12-defcientie.
TocoIeroldefcientie (vitamine E): Dit leidt vaak tot spierzwakte en cordinatiestoornissen.
HetaboIe stoorn!ssen (!ncI. zuurstoftekort}
De hersenen vormen ongeveer twee procent van het lichaamsgewicht, maar doen een beroep
op ongeveer vijItien tot twintig procent van het basismetabolisme van het lichaam. Door het
sterk vertakte vaatstelsel in de hersenen stroomt ongeveer vijItig liter bloed per uur oI 57 ml per
minuut per 100 gram hersenweeIsel. Na de nieren en het hart zijn de hersenen het orgaan dat het
beste doorbloed is. Wanneer de bloedtoevoer daalt tot minder dan ongeveer vijItien tot twintig
ml per minuut per 100 gram ontstaan er onherstelbare beschadigingen.
- 52 - SIC Ik herken je nieL neer
Glucose (suiker) is n van de voornaamste brandstoIIen voor de energiebehoeIte van het
centraal zenuwstelsel. De glucosebehoeIte van de hersenen bedraagt 5,5 mg glucose per 100
gram hersenweeIsel per minuut (dit is n suikerklontje per uur). De opslagmogelijkheid
is beperkt, wat de hersenen gevoelig maakt voor tekorten. Het lichaam tracht de bloed-
glucosespiegel stabiel te houden. Bijgevolg kunnen glucosestoIwisselingsprocessen (door
hypo- en hyperglycemie) hersenstoornissen veroorzaken. Als iemand ongeveer tien minuten
van glucose onthouden is, gaan de zenuwvertakkingen (denrieten) zwellen. Ongeveer een halI
uur later zwellen de cellichamen zelI, waarbij de zenuwcel aIsterIt. De hersenen hebben 2
gram glucose en glycogeen in voorraad. Deze reserve is snel uitgeput waarna er onomkeerbare
veranderingen van het hersenweeIsel ontstaan.
Een daling van de zuurstoItoevoer (anoxie) is ook een gevaarlijke risicoIactor voor het oplopen
van hersenbeschadiging. De zuurstoIvoorziening is een Iunctie van de bloedcirculatie en van
het zuurstoIgehalte in het bloed. Dit laatste hangt aI van de longIunctie en de zuurstoIbindings-
capaciteit van het bloed. Aangezien er vrijwel geen zuurstoIreserve in de hersenen is, leidt
een onderbreking van de bloeddoorstroming naar de hersenen in ongeveer twintig seconden
tot bewustzijnsverlies. ZuurstoIgebrek naar de hersenen omwille van een hartstilstand,
neveneIIecten van complexe hartoperaties oI bijvoorbeeld bijna-verdrinking leidt onherroepelijk
tot hersenschade.
Verder kan een gestoorde water- en elektrolythuishouding een hersenstoornis veroorzaken.
Dit heeIt te maken met het Ieit dat veranderingen van het hersenvolume, vooral bij zwelling
(bijvoorbeeld waterintoxicatie), wegens de beperkte ruimte al snel problemen kunnen
veroorzaken.
Ik herken je nieL neer SIC - 53 -
0eeI II
hoofdstuk 6
Epilepsie
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
waL is epilepsie: ....................................................................................................................................................................................... 55
SoorLen epilepsie ..................................................................................................................................................................................... 55
6eqeneta|iseetde aanta||en ........................................................................................................................................................ 55
lattie|e aanta||en ................................................................................................................................................................................ 57
8ehandeling ................................................................................................................................................................................................... 59
Ik herken je nieL neer SIC - 55 -
wat !s ep!Ieps!e?
Bij epilepsie is er sprake van een verstoring van de elektrische activiteit in de hersenen. In
bepaalde delen van de hersenen treedt een soort kortsluiting op met ongecontroleerde uitbreiding
van activiteit tot gevolg. Die kortsluiting kan vele oorzaken hebben.
Meestal is epilepsie het gevolg van een beschadiging van de hersenschors: littekenweeIsel dat
is ontstaan door inIectie, een ongeval, een hersenbloeding oI na een hersenoperatie. Andere
oorzaken zijn vaatmisvormingen in de hersenen, hersentumoren, aangeboren aIwijkingen van
de hersenen oI bijvoorbeeld stoIwisselingsstoornissen.
Tijdens de normale activiteiten van het lichaam en tijdens de slaap vertonen de hersencellen
diverse elektrische signalen die patronen van elektrische activiteit vormen. Het zijn die patronen
die worden geregistreerd en beoordeeld via een EEG-onderzoek (elektro-enceIalogram). Als de
elektrische signalen van de hersencellen ongeordend verlopen, treedt er een epileptische aanval
op. De storing kan beperkt blijven tot een bepaald gebied oI zich door de gehele hersenen
uitbreiden. In het eerste geval ontstaan verschijnselen die horen bij het gebied waar de abnormale
activiteit optreedt, bijvoorbeeld trekkingen van een arm oI been (Iocale epilepsie). Een EEG meet
de elektrische activiteit in de hersenen. Hierdoor kunnen aIwijkingen worden vastgesteld. CT-
scans (computerised tomography) en MRI-scans (magnetic resonance imaging) zijn verfjnder
en maken het mogelijk in de hersenen naar plekken te zoeken die verantwoordelijk zijn voor de
epilepsie. Aanvullend wordt een bloedonderzoek gedaan om andere oorzaken uit te sluiten.
Soorten ep!Ieps!e
6eqeneta|iseetde aanta||en
Bij een gegeneraliseerde aanval zijn beide hersenhelIten betrokken. Een grote aanval oI grand
mal is een vorm van epilepsie die wordt gekenmerkt door tijdelijk bewustzijnsverlies met
stuiptrekkingen. Ongeveer een halI procent van de bevolking heeIt epilepsie, maar zeker vier
tot vijI procent heeIt ooit al n aanval doorgemaakt. In de meeste gevallen gaat het om grand
mal, soms in combinatie met andere types aanvallen.

Een grote aanval verloopt in verschillende Iasen. De opeenvolgende Iasen zijn:
Bewustzijnsverlies
Vallen
VijItien tot twintig seconden durende periode van spierstijIheid (tonische Iase)
En tot twee minuten durende periode van heItige ritmische spiertrekkingen
(clonische Iase)
Een paar minuten van diepe, ontspannen slaap
Als de persoon wakker wordt, kan hij zich de aanval niet herinneren. Na de aanval kan er sprake
zijn van hooIdpijn en slaperigheid oI verwardheid.
Een grand mal wordt ook wel een gegeneraliseerde tonisch-clonische aanval genoemd. Die
benaming verwijst naar de Iasen van de aanval. Tijdens de tonische Iase verstijIt het lichaam
volledig. De persoon verliest het bewustzijn en de ademhaling valt stil. Speeksel hoopt zich op
- 56 - SIC Ik herken je nieL neer
in de mond en een tongbeet kan ervoor zorgen dat er wat bloed uit de mond loopt. Daarna begint
de clonische Iase, waarbij het lichaam schokkende bewegingen (spiertrekkingen) maakt en de
ademhaling terug begint. Geleidelijk aan nemen de bewegingen aI en ontspant de persoon. Na
enige tijd komt hij weer bij bewustzijn. Hij kan last hebben van hooIdpijn en is heel moe. Het
woord gegeneraliseerd verwijst naar het Ieit dat de aanval het hele lichaam betreIt.
Een grote aanval is het gevolg van abnormale activiteit over heel de hersenen. In de meeste
gevallen lijken de aanvallen willekeurig op te treden, maar er zijn mensen die er aanleg
voor hebben. Bij die mensen houden de aanvallen soms verband met de menstruatie oI, in
zeldzame gevallen, met specifeke prikkels zoals licht, geluid, aanraking oI lezen. Onderzoek
heeIt aangetoond dat in normale hersenen aanvallen kunnen worden uitgelokt door diverse
chemische en elektrische prikkels. Soms komen epileptische aanvallen in de Iamilie voor. Een
andere oorzaak van alsmaar weerkerende epileptische aanvallen (naast de erIelijke Iactor) is
littekenweeIsel in de hersenen ten gevolge van een ziekte oI hersenletsel, een herseninIectie,
een hersentumor, een hersenabces oI een hersenbloeding. Ook onthouding van alcohol oI drugs
bij verslaving en stoIwisselingsstoornissen door lever- en nierziekten kunnen epileptische
aanvallen uitlokken. Als de aanvallen voor het vijIentwintigste levensjaar beginnen, is de
oorzaak echter onbekend. Aanvallen die na het vijIentwintigste levensjaar beginnen, kunnen
worden veroorzaakt door langzaam groeiende hersentumoren.
Een grand mal is gemakkelijk te herkennen, maar de oorzaak is vaak moeilijk vast te stellen.
De arts wil in alle geval alles over de medische voorgeschiedenis van de patient weten. Na
een lichamelijk en een neurologisch onderzoek wordt een EEG gemaakt. Verder kunnen ook
een CT-scan, MRI-onderzoeken, bloedonderzoek oI een ruggenprik (om het ruggenmerg te
onderzoeken) nodig zijn. Partiele (Iocale) oI Jacksonse aanvallen worden soms veroorzaakt
door littekenweeIsel oI een gezwel in een bepaald deel van de hersenen. Die specifeke gevallen
kunnen worden aangetoond met een CT-scan oI MRI-onderzoek, waardoor de diagnose kan
worden bevestigd.
Een eenmalige grote aanval, zonder andere aIwijkingen, hoeIt niet te betekenen dat iemand
aan epilepsie lijdt. Herhaling van de aanvallen kan echter wijzen op een ernstige onderliggende
aandoening. Tijdens het autorijden oI het bedienen van gereedschap kan een aanval die
bewustzijnsverlies oI verlies van controle over de spieren veroorzaakt, gevaarlijk zijn. Daarom
ook mogen mensen met epilepsie niet autorijden, tenzij ze - met oI zonder geneesmiddelen - twee
jaar lang vrij van aanvallen zijn geweest. Aanvallen kunnen verder ook leiden tot verwondingen
door het vallen dat ermee gepaard gaat.
Als de aanvallen niet vaak voorkomen, kan iemand met grand mal een betrekkelijk normaal
leven leiden. Behandeling met geneesmiddelen kan heel succesvol zijn. We noemen de
geneesmiddelen anticonvulsiva. Ze gaan de stuipen tegen. Kinderen met epilepsie kunnen,
als ze geneesmiddelen gebruiken, gewoon naar school. Bij ongeveer negentig procent van
de mensen met epilepsie worden de aanvallen met geneesmiddelen beheerst oI aanzienlijk in
aantal verminderd. De keuze van het geneesmiddel en de dosering ervan vereisen zorgvuldige
medische begeleiding. Soms treden er bijwerkingen op zoals slaperigheid, lusteloosheid,
maagklachten en huiduitslag.
In sommige gevallen kan de medicatie na een aantal jaren zonder aanvallen worden gestaakt.
Zoiets moet echter geleidelijk gebeuren, nooit van de ene dag op de andere. Als de aanvallen het
gevolg zijn van een onderliggende oorzaak, zoals een inIectie oI een hormoonstoornis, kunnen
Ik herken je nieL neer SIC - 57 -
ze verdwijnen als de oorzaak wordt behandeld. Epileptische aanvallen veroorzaakt door een
hersentumor, een hersenabces oI een hersenbloeding kunnen soms verdwijnen na operatieve
verwijdering van de stoornis.
(1) Wat kan je doen tijdens een grote aanval?
Als iemand een aanval krijgt en op de grond valt, is het belangrijk dat hij op een veilige plaats
ligt. In de regel verplaats je de persoon niet. Als hij zich in het verkeer bevindt (bv. op straat)
oI wanneer hij zich zou kunnen verwonden (scherpe voorwerpen, vuur, enz.), dan is dit wl
aangewezen. Maak strakke kleding rondom de hals los (bv. das oI sjaal). Keer de persoon op
zijn zij om verstikkingsgevaar te vermijden. Houd het uur in de gaten tijdens de aanval. Gaat de
aanval na ongeveer vijI minuten niet over oI begint er na een grote aanval een tweede, bel dan
een arts oI een ambulance.
(2) Wat mag je absoluut niet doen tijdens een grote aanval?
Het heeIt geen zin de schokkende bewegingen tegen te gaan oI mond-op-mondbeademing te
geven. Hoewel de patient tijdens de aanval niet meer ademt, houdt dit geen risico op verstikking
in. Probeer ook niets hard tussen de tanden van de patient te steken om de tongbeet tegen te
gaan. Dat heeIt geen zin en is zelIs gevaarlijk (bijten!). De tongbeet ziet er misschien vies uit,
maar geneest snel.
lattie|e aanta||en
Soms zijn bij de aanvallen maar een paar spieren betrokken, bijvoorbeeld n gezichtshelIt oI n
arm oI been. In dat geval spreken we van partiele (oI Iocale) aanvallen, dit om een onderscheid
te maken met de vaker voorkomende gegeneraliseerde aanvallen. De partiele aanvallen werden
vroeger ook wel Jacksonse aanvallen genoemd.
Kleine aanvallen (petit mal epilepsie), ook wel absences genoemd, worden gekenmerkt dooreen
plotselinge kortdurende bewustzijnsdaling en een verminderd concentratie- en leervermogen.
Iedere aanval duurt slechts enkele seconden oI minuten, maar er kunnen honderden aanvallen
per dag optreden. Petit mal komt vooral voor bij kinderen.
We onderscheiden twee soorten partiele aanvallen: eenvoudige en complexe.
Bij eenvoudige partiele aanvallen is er sprake van een ontlading die zich alleen plaatselijk (in
een Iocus oI haard) voordoet, met daarbij verschijnselen die horen bij het betreIIende hersendeel.
Dit kunnen trekkingen van n arm oI n been zijn. De aanval kan daarna weer overgaan, maar
kan zich ook uitbreiden tot een grote aanval.

Bij een complexe partiele aanval verliest de persoon het bewustzijn voor een paar minuten (petit
mal epilepsie). Hij bevindt zich in een andere wereld en is niet aanspreekbaar. Wat tijdens de
aanval gebeurt, hangt aI van persoon tot persoon. Soms voert hij bepaalde automatismen uit die
erg vreemd kunnen overkomen, zoals bijvoorbeeld deuren openen, rondlopen oI Iriemelen aan
kleren. Ook slikken oI klakken met de mond, grimassen trekken en woorden blijven herhalen,
kunnen erbij horen. Dit kan zich uiten in de vorm van plotseling optredende episoden met
psychische stoornissen (bijvoorbeeld schemertoestanden waarbij de persoon gaat dwalen oI
zwerven, zonder zich daar achteraI iets van te kunnen herinneren) en bewegingsautomatismen
- 58 - SIC Ik herken je nieL neer
(waarbij bijvoorbeeld stereotype bewegingen zoals Iriemelen met de handen, smakkende
mondbewegingen, enz. worden gemaakt). Tijdens de slaap kan een aanval ook aanzetten tot
fetsbewegingen en trappelen met de voeten.
Bij kleine aanvallen wordt ook een onderscheid gemaakt tussen een typische en een atypische
aanval.
Bij een typische petit mal maakt iemand soms geen enkele beweging. Soms knipperen de oogleden
oI trekt een hand tijdens de kortdurende bewustzijnsdaling. Na enkele seconden al is er volledig
herstel en naderhand is er geen verwardheid. De persoon kan zich het voorval niet herinneren.
Voor de typische petit mal wordt meestal geen aanwijsbare oorzaak gevonden. Kinderen met
deze vorm van epilepsie hebben verder meestal geen aIwijkingen van het zenuwstelsel.
Atypische petit mal (aIwijkend van de normale aanvallen) gaan vaak met opvallender
spierbewegingen gepaard zoals ritmische spiertrekkingen, spierstijIheid oI omvallen. Deze
aanvallen worden in de regel wel gevolgd door een periode van verwardheid. Het herstel neemt
ook meer tijd in beslag dan na een typische (normale) petit mal. De atypische aanvallen houden
vaak verband met andere aandoeningen van het zenuwstelsel, die al dan niet een aanwijsbare
oorzaak hebben.
In beide gevallen beginnen de aanvallen altijd tussen het zesde en het twaalIde levensjaar en
zelden boven het twintigste levensjaar. Na het begin van de aanvallen kan het nog weken oI
maanden duren vooraleer een volwassene iets opmerkt, omdat de aanvallen meestal optreden
als het kind rustig zit en zelden tijdens lichamelijke activiteit. Nog voordat de ouders oI
onderwijzers de aanvallen opmerken, kan het kind leerproblemen ontwikkelen. Bij de diagnose
van leerproblemen moet dan ook rekening gehouden worden met een eventuele petit mal.

Minder dan tien procent van alle mensen met epilepsie heeIt petit mal, soms in combinatie met
andere types aanvallen. Er zijn geen bevindingen bij lichamelijk oI neurologisch onderzoek
die de diagnose petit mal kunnen bevestigen. Een EEG kan wel laten zien oI er sprake is
van het, voor deze vorm van epilepsie kenmerkende, elektrische patroon. De arts kan ook
een bloedonderzoek oI een CT-scan aanvragen om de andere mogelijke oorzaken voor de
verschijnselen te onderzoeken.
Negen op de tien kinderen die lijden aan epilepsie van het type petit mal zal beduidend minder
oI helemaal geen aanvallen meer krijgen bij gebruik van geneesmiddelen. Ongeveer een derde
groeit over de aanvallen heen, een ander derde blijIt petit mal behouden en krijgt zo nu en dan
ook een grand mal. De meeste kinderen met typische aanvallen leiden een vrij normaal leven
en moeten aangemoedigd worden om dat ook te doen. De ouders wordt aangeraden het kind zo
veel mogelijk te stimuleren bij lichamelijke activiteiten en op school. Als het kind ouder wordt,
kan er wel wat voorzichtigheid geboden zijn bij het autorijden oI het werken met risicovol
gereedschap.
Bij petit mal is het gebruik van geneesmiddelen tegen epileptische aanvallen (anticonvulsiva)
sterk aangewezen. De meeste mensen zijn met deze geneesmiddelen vrij van aanvallen.
Nauwkeurig medisch toezicht en onderzoek zijn echter vereist om het beste geneesmiddel
en de beste dosering voor een welbepaalde persoon vast te stellen. Soms veroorzaken de
geneesmiddelen bijwerkingen zoals duizeligheid, maagklachten oI suIheid.
Ik herken je nieL neer SIC - 59 -
8ehandeI!ng
De behandeling van epilepsie bestaat in eerste instantie uit het voorschrijven van medicijnen
(anti-epileptica zoals Diphantoine, Depakine, Rivotril oI Tegretol). Ze hebben tot doel de
epileptische activiteit in de hersenen te onderdrukken. Vaak lukt het om de patient hiermee min
oI meer vrij van aanvallen te krijgen. Een goede discipline bij de patient is essentieel voor een
optimaal resultaat (regelmatig leven, tijdig innemen van de medicijnen, zorgen voor een goede
(nacht)rust en het gebruik van alcohol achterwege laten).

Als de behandeling met medicijnen niet goed aanslaat, kan in bepaalde gevallen voor een
operatieve ingreep worden gekozen. Bij wie in aanmerking komt voor de operatie, kan het doel
het volgende zijn:
OperatieI verwijderen van het gebied in de hersenen waar de epileptische activiteit vandaan
komt
OperatieI onderbreken van de hersenbalk (corpus callosum). Dat is de dwarsverbinding
die midden in de hersenen de linker en rechter hersenhelIt met elkaar verbindt. Door de
onderbreking wordt voorkomen dat de epileptische activiteit zich van de ene naar de andere
helIt van de hersenen uitbreidt. Deze operatie noemen we daarom ook wel callosotomie
(letterlijk de doorsnijding van het corpus callosum).
OperatieI aanbrengen van een zenuwstimulator rondom de nervus vagus. Dat is een
belangrijke hersenzenuw die vlak langs de halsslagaders loopt. Hoewel de precieze
werking nog niet goed bekend is, wordt aangenomen dat elektrische stimulatie van de
nervus vagus leidt tot een demping van de epileptische elektrische activiteit in de hersenen.
Ik herken je nieL neer SIC - 61 -
0eeI III
7orgfasen na een
niet-aangeboren hersenletsel
De zorg na een hersenletsel start onmiddellijk met de eerste hulp bij het ongeval. Het gaat
verder in de ziekenwagen, waar de patient wordt omringd door medici en paramedici, gevolgd
door de eerste dringende verzorging door een team van specialisten in het ziekenhuis.
OI je nu patient bent oI een Iamilielid, in de complexe organisatie van het ziekenhuis met
tal van gespecialiseerde aIdelingen is het niet verwonderlijk dat je wordt overmand door een
gevoel van hulpeloosheid en angst. Daarom is het van groot belang een goed beeld te hebben
over de werking van een ziekenhuis, wie en welke disciplines je er allemaal tegenkomt en wat
die mensen uiteindelijk ook doen. We mogen niet vergeten dat alle instanties elk een deel van
het grote geheel voor hun rekening nemen. Niet elke werknemer in het ziekenhuis is dus op
de hoogte van de gespecialiseerde werking van een andere aIdeling. Het is belangrijk dit voor
ogen te houden.
Ik herken je nieL neer SIC - 63 -
0eeI III
hoofdstuk 1
Eerste hulp
Het toedienen van eerste hulp bij een ongeval (EHBO) is niet altijd gemakkelijk, ook al heb je
er een opleiding voor gehad. Je hoeIt je dus ook niet schuldig te voelen als je er niet in slaagt de
eerste zorgen doeltreIIend uit te voeren.
Op het ogenblik dat de hulpdiensten arriveren, nemen paramedici en artsen die taak op zich.
Zij zorgen ervoor dat de patient ruimte heeIt om te ademen. Hiervoor zijn ze soms genoodzaakt
om een buisje in de luchtpijp te steken, zodat er geen obstructies zijn die het ademhalen kunnen
belemmeren. In geval van een (verkeers)ongeval proberen ze het bloeden zoveel mogelijk
te stoppen. Het gevaar bestaat namelijk dat er een bloeddrukval ontstaat met als gevolg dat
er te weinig bloed naar de hersenen stroomt die de hersencellen van zuurstoI en energie
voorzien (hypoxie). Talrijke gevaren maken dan ook in vele gevallen van vermoedelijke
hersenbeschadiging een dringende hospitalisatie noodzakelijk.
De eerste zorg is vooral gericht op een adequate ademhaling en bloedcirculatie. Vrije ademwegen
zijn van levensgroot belang. Vervolgens moet de toedracht van het gebeuren worden vastgesteld.
Was het een ongeval oI is het slachtoIIer bewusteloos geraakt door een beroerte? Is het slachtoIIer
nog bewusteloos oI weer bij bewustzijn? De toedracht van de aandoening wordt altijd in de
overwegingen van het behandelingsplan betrokken.

Ik herken je nieL neer SIC - 65 -
0eeI III
hoofdstuk 2
De acute fase
Opname en verblijf in het ziekenhuis
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 67
RevalidaLie sLarL in de acuLe ase .......................................................................................................................................... 68
heurologisch onderzoek .................................................................................................................................................................... 68
lichame|ij| ondetzoe| ..................................................................................................................................................................... 68
tI-scan ............................................................................................................................................................................................................ 68
/kI ..................................................................................................................................................................................................................... 69
ll6 ...................................................................................................................................................................................................................... 70
5lltI en llI ............................................................................................................................................................................................ 70
4nq|ioqtaje ................................................................................................................................................................................................ 71
heutonatiqatie ........................................................................................................................................................................................ 71
heuropaLhologisch onderzoek .................................................................................................................................................... 73
5teteotactische biosie ................................................................................................................................................................... 73
ttaniotomie ................................................................................................................................................................................................ 73
Ik herken je nieL neer SIC - 67 -
InIe!d!ng
Na de EHBO-zorgen wordt de patient naar de spoedaIdeling van een ziekenhuis gebracht en
daarna naar een aIdeling voor intensieve zorgen.
Als de arts een diagnose stelt, moet hij rekening houden met verschillende Iactoren. Hij moet
de plaats van het hersenletsel kennen en zo goed mogelijk de omvang van het letsel in de
hersenen vaststellen. Hij maakt eerst een ziektegeschiedenis van de patient op basis van eigen
gegevens oI van de Iamilie. Dan verricht hij een lichamelijk onderzoek en geeIt opdracht voor
heel wat laboratoriumonderzoeken en rntgenIoto`s. De Iamilieleden kunnen in deze Iase zeer
behulpzaam zijn door nauwkeurig te beschrijven wat er is gebeurd oI wat de laatste tijd het
gedrag en de klachten van de patient zijn geweest. Is de diagnose gesteld, dan bepaalt de arts
de manier van behandelen. In ernstige levensbedreigende gevallen moet er rekening worden
gehouden met een operatie.
In de eerste Iase tijdens de opname in het ziekenhuis worden optimale voorwaarden gecreeerd
om het hersenletsel zo snel mogelijk onder controle te krijgen. De hoeveelheid bloedverlies
wordt gecheckt, er wordt zuurstoI toegediend oI een bloedtransIusie uitgevoerd. Verder wordt
de ademhaling onder controle gehouden. Vaak geven de artsen spierontspannende medicatie
om de patient rustig te maken. Zo kan hoesten oI het aannemen van een verkeerde houding
worden tegengegaan. Hierdoor vindt al een eerste algemene verbetering van de conditie van de
patient plaats.
Daarna volgt een snelle screening van de basishersenIuncties. De diepte van bewustzijnsverlies
wordt geregistreerd via een comascore, zodat een nieuwe meting in een later stadium met deze
basisscore kan worden vergeleken. Als een patient tijdelijk bewusteloos was en eventueel
daarna nog gedesorienteerd is, wordt er een radiologische Ioto van de hersenen gemaakt. Zijn
er op basis van de klinische verschijnselen vermoedens van een beroerte, dan kan alleen een
CT-scan (computertomografe) met bijna-zekerheid uitmaken oI het om een herseninIarct oI
een hersenbloeding gaat.
In sommige ziekenhuizen vindt de opname plaats in een speciale aIdeling. Dit is onder andere
het geval voor beroertes oI CVA`s. Deze aIdelingen worden ook wel stroke-units genoemd,
naar de Engelse benaming voor beroerte (stroke). Het zijn aIdelingen waar voornamelijk
patienten liggen die een beroerte hebben gehad. De behandeling vindt plaats door een team
van zorgverleners met elk hun eigen deskundigheid. Ze is vooral gericht op het voorkomen
en eventueel behandelen van verwikkelingen. Bij een te hoge bloeddruk krijgen patienten
medicijnen om de bloeddruk te laten dalen. Vaak krijgen ze ook antistollingsmiddelen om een
trombosebeen te voorkomen. Als patienten niet goed kunnen slikken, krijgen ze een inIuus oI
een sonde om het vochtgehalte op peil te houden. Soms wordt een specifeke oorzaak voor de
beroerte gevonden, bijvoorbeeld een ernstige vernauwing van de halsslagader. In dat geval kan
een aanvullende behandeling nodig zijn.

De periode van onderzoek is een moeilijke periode. Het kan enige tijd duren vooraleer alle
noodzakelijke onderzoeken verricht zijn en er duidelijkheid bestaat over de uitgebreidheid van
het hersenletsel. Vaak zijn er veel vragen over het verloop van de ziekte die nog door niemand
kunnen worden beantwoord. In dergelijke omstandigheden ontstaan bij onvermijdelijk spanning
en onzekerheid, zowel bij de patient als bij zijn naasten.
- 68 - SIC Ik herken je nieL neer
kevaI!dat!e start !n de acute fase
Revalidatie van een niet-aangeboren hersenletsel start al in de acute ziekenhuisIase, zoals in
de hierboven vermelde speciaal opgerichte zorgaIdelingen (bv. stroke-units voor de intensieve
zorgen na een beroerte). We nemen aan dat het snel starten van de revalidatie het herstelproces
bevordert. Complicaties die in de acute Iase kunnen optreden, zullen de prioriteiten voor
de revalidatiebehandeling bepalen. We denken hier onder andere aan de behandeling van
longontsteking (pneumonie), doorligwonden (decubitus), depressie, schouderpijn, enz.
De revalidatiearts maakt samen met zijn team bij iedere patient een Iunctionele analyse. Op basis
daarvan wordt een revalidatiebehandelplan voorgesteld. Alle betrokkenen moeten dagelijkse
handelingen, zoals het door de patient aannemen van andere houdingen, op eenzelIde manier
begeleiden en ondersteunen. De neuroloog speelt in deze acute Iase een cruciale rol.
heuroIog!sch onderzoek
lichame|ij| ondetzoe|
Tijdens het lichamelijk onderzoek controleert de neuroloog oI het lichaam nog goed wordt
bestuurd vanuit de hersenen: Hoe loopt de patient? Is er voldoende kracht in armen en benen?
Zijn er misschien problemen met het praten? Kan de patient zijn evenwicht goed bewaren?
De neuroloog stelt ook een aantal vragen over de gezondheidstoestand van de patient in het
verleden.
Vervolgens neemt de neuroloog letterlijk een kijkje in de hersenen`. Dit kan op verschillende
manieren en met verschillende technieken. We noemen het beeldvormingstechnieken.
Achtereenvolgens bespreken we hier CT-scan, MRI, EEG, SPECT en PET, angiografe en
neuronavigatie.
tI-scan
Via CT oI computertomograhe worden millimeter voor millimeter Ioto`s van de hersenen
gemaakt. Er wordt gelijktijdig gebruikgemaakt van rntgenstraling en een computer. Het
apparaat heeIt een opening waar de patient, liggend op een beweegbare taIel, doorheen wordt
geschoven. Terwijl de taIel telkens een stukje doorschuiIt, wordt er een reeks Ioto`s gemaakt
die een duidelijke beeld geven van de structuur van de hersenen, meer bepaald van de plaats,
de grootte en de uitbreiding van een aIwijking in de hersenen (bloeding, inIarct, hooIdtrauma,
tumor, enz.). Na een eerste reeks opnamen kunnen aanvullende Ioto`s nodig zijn. De patient
krijgt dan, via een ader van een arm, een contrastvloeistoI ingespoten. Dit middel kan een
warm en weeg gevoel veroorzaken. De vloeistoI zorgt ervoor dat beter zichtbaar wordt waar
het bloed stroomt.
CT is een manier om weke delen van het lichaam (organen, hersenen, enz.) met rntgenstralen
aI te beelden. Hoewel ze lang niet zo sterk zijn als botweeIsel, absorberen weke delen ook
rntgenstralen (d.w.z. ze laten de stralen niet door). Het ene weeIsel doet dat iets meer dan het
andere. Op gewone rntgenIoto`s komen de kleine verschillen echter niet tot uiting, waardoor de
structuren van weke delen niet zichtbaar zijn. In 1963 heeIt de Engelse ingenieur Hounsfeld een
Ik herken je nieL neer SIC - 69 -
methode bedacht om de kleine verschillen in absorptie met de computer te versterken, waardoor
de weke delen wel zichtbaar werden. Op een CT-scan blijven botstructuren als op gewone
rntgenIoto`s heel goed te zien, maar daarnaast zijn de omgevende weke delen ook enigszins
zichtbaar. Het verschil tussen een rntgenIoto en een CT is dat de Ioto een soort portret is. De
persoon in kwestie verschijnt in de houding zoals hij is geIotograIeerd. Een CT-scan is eigenlijk
een door de computer getekende doorsnede van het lichaam. Het verschil is te verklaren door
de manier waarop een CT-scan wordt gemaakt. Je moet er onbeweeglijk voor gaan liggen op
een soort matras, terwijl het lichaamsdeel waar het om gaat, bijvoorbeeld de schedel, in de
opening ligt van de eigenlijke scanner, een soort ring waaruit met een dunne rntgenstraal
een plakje van de schedel vanuit verschillende richtingen wordt beschenen (gescand).
Daarna schuiIt de camera een eindje op waardoor een volgende plak wordt gescand, enz.

Voldoet de aIbeelding van de weke delen op de CT-scan niet aan de verwachtingen, dan wordt
er jodiumhoudend contrast gebruikt om een duidelijker beeld te krijgen. Op een gewone
CT-scan zijn sommige hersentumoren niet goed van het omgevende gezonde hersenweeIsel
te onderscheiden. Er wordt dan contrastvloeistoI in een ader ingespoten. Omdat de normale
haarvaten (capillairen) van de hersenen ondoordringbaar zijn voor de contraststoI, komt er geen
contrast in de gezonde hersengebieden. Uit de haarvaten van tumoren die wel doorgankelijk
zijn, lekt er echter contraststoI in het tumorweeIsel. Hierdoor wordt het zichtbaar. We noemen
deze techniek aankleuring, omdat het op de Ioto witter van kleur is dan de omgeving. Op
de gewone CT-scan van de wervelkolom is het ruggenmerg meestal niet duidelijk aIgegrensd
van de omgevende liquorruimte (ruimte waarin zich het hersenvocht bevindt). Als er een
duidelijke aIgrenzing nodig is, kan er contrastmiddel via een ruggenprik in hersenvocht worden
ingebracht. Op de CT-scan is de liquorruimte door het contrast zichtbaar geworden als een
witte kolom, waarin het ruggenmerg als een uitsparing te zien is. Deze techniek wordt ook
wel CT-myelografe genoemd. De aIbeeldingstechnieken die rntgenstralen gebruiken moeten
er wel rekening mee houden dat de stralen groeiende weeIsels zoals die van het ongeboren
kind kunnen beschadigen. Een recente ontwikkeling is de spiraal-CT-scan, die met een zeer
snelle CT-scanner wordt gemaakt. De scanner werkt hier niet plakje voor plakje, maar via een
zogenaamde volumescan in n doorlopende spiraalvormige beweging van de rntgenbron. Op
die manier kunnen in zeer korte tijd heel dunne dwarsdoorsneden worden gemaakt. Op basis
hiervan worden dan driedimensionale aIbeeldingen gereconstrueerd. Dit is bijvoorbeeld heel
waardevol voor het zichtbaar maken van bloedvaten oI breuken, vooral van de wervelkolom.
/kI
MRI staat voor magnetische resonantie-imaging. Soms spreken artsen ook van NMR, wat staat
voor nucleaire magnetische resonantie-imaging. Via MRI kunnen aIwijkingen aan de structuur
van de hersenen in beeld worden gebracht via kernspinresonantieaIbeeldingen. Bij deze
onderzoekstechniek wordt gebruikgemaakt van magneetvelden. Hiermee kunnen de grijze en
witte stoI van de hersenen goed worden onderscheiden. Tegenwoordig maken ze via MRI zelIs
driedimensionale aIbeeldingen van de hersenen. MRI maakt geen gebruik van straling en is
volledig ongevaarlijk. De patient ligt bij dit onderzoek wel in een soort koker. Dat wordt soms als
benauwend ervaren. Bovendien maakt een MRI-apparaat heel wat lawaai. MRI is bezwaarlijk voor
mensen die vanwege claustroIobie (engtevrees) het verblijI in de koker niet kunnen verdragen.
Technisch gezien noemen we een MRI ook wel een magneetscan. De patient ligt namelijk
in een lange tunnel die een sterke magneet bevat, waarmee het water in de weeIsels wordt
gemagnetiseerd. Water kan magnetisch worden. De wateratomen in het weeIsel (eigenlijk zijn
- 70 - SIC Ik herken je nieL neer
het de waterstoIatoomkernen) gedragen zich als miniatuurmagneetjes. Vanuit de scannertunnel
worden vervolgens radiogolven uitgezonden van een golfengte die de watermagneetjes als
het ware doen meetrillen (we noemen dit resoneren). Op die manier nemen ze energie uit de
radiogolven in zich op. Als de radiogolI wordt gestopt, wordt de opgenomen energie weer
uitgezonden als een signaal waarin allerlei bijzonderheden van het weeIsel zijn vervat. Uit die
signalen berekent de computer van het apparaat de samenstelling van de verschillende weeIsels
en tekent ze uit in de vorm van een doorsnede: de MRI-scan.
Gebieden waar geen water is, zoals lucht oI bot, geven geen signaal en zijn op de scan zwart.
Verder hangt het signaal aI van de duur van de perioden waarin de radiogolven worden
uitgezonden. Hiermee wordt bepaalde kenmerken van de magnetisatie (T1 en T2) tot uiting
gebracht. Zo krijgen we bijvoorbeeld T1-gewogen beelden. Hierin heeIt de eigenschap
T1 de overhand. Op de beelden verschijnen hersenvocht (liquor) en waterrijke structuren
donker. Op T2-gewogen beelden verschijnen ze juist wit. Door de keuze van de T1- oI T2-
weging kan je bepaalde aspecten van de weeIsels zichtbaar maken. MRI-beelden kunnen dan
ook zeer gedetailleerde inIormatie geven over de verschillende weeIsels. Een nadeel is dat
het bot zelI niet zichtbaar is (alleen het beenmerg), omdat het bijna geen water bevat. Als
de MRI-aIbeelding van een hersentumor bijvoorbeeld tegenvalt, wordt een speciaal voor
MRI geschikt contrastmiddel ingespoten dat het element gadolinium bevat. Dit element
heeIt de eigenschap om T1 te veranderen, waardoor de tumor goed zichtbaar wordt.

Wat de MRI-procedure zelI betreIt, vermelden we nog dat het apparaat veel lawaai maakt.
Gewoonlijk krijgt de patient oorteleIoons opgezet met aangename muziek om het lawaai
buiten te sluiten. Omdat er bij MRI geen rntgenstralen worden gebruikt, is er geen speciale
voorzichtigheid geboden in geval van zwangerschap. De sterke magneten van het apparaat
kunnen echter wel stukjes metaal in het weeIsel doen verschuiven, wat ernstige gevolgen kan
hebben bij mensen die clips in hun hooId hebben voor de behandeling van aneurysma`s oI
metaalsplinters die bijvoorbeeld tijdens laswerkzaamheden in het oog zijn geraakt. Verder
kunnen de magneetvelden pacemakers voor het hart op hol doen slaan. Voor deze mensen zijn
MRI-scans aI te raden. De moderne aneurysmaclips (vooropgesteld dat de zekerheid bestaat
dat een patient die heeIt) en overige implantaten van het niet-magnetische metaal titanium
zijn ongevoelig voor magnetisatie en kunnen zonder bezwaar door het MRI-apparaat worden
gescand.
Via CT-scan oI MRI kunnen we niet altijd duidelijk structurele aIwijkingen in de hersenen
aantonen. Daarom onderzoeken we ook hoe groepen zenuwcellen in bepaalde hersengebieden
Iunctioneren. Hiervoor zijn de onderstaande technieken van belang.
ll6
Het EEG oI elektro-encefalogram registreert de elektrische activiteit van de hersenen. Vooral
de activiteit in de grote hersenen wordt op die manier in kaart gebracht. Bij een gestoorde
Iunctie, vooral als een patient last heeIt van epileptische aanvallen, kan het EEG aIwijkend zijn.
Voor een EEG-onderzoek krijgt de patient 21 metalen plaatjes (elektroden) op de hooIdhuid
geplakt. De elektroden meten via de hooIdhuid de spanning die ontstaat door de geleiding van
zenuwprikkels tussen de hersendelen. Zo krijgt de neuroloog een beeld van het Iunctioneren
van de hersenen. De activiteit van de hersenen is in de vorm van golIpatronen zichtbaar.
Via de geavanceerder techniek brain mapping` zijn we in staat de activiteit van hersenen nog
Ik herken je nieL neer SIC - 71 -
beter in kaart te brengen. De elektrische activiteit wordt dan zichtbaar zoals op landkaarten en
weerkaarten. Er zijn hoge en lage activiteitsgebieden in de tijd te volgen.
5lltI en llI
SPECT staat voor single photon emissietomograhe, een techniek die werkt met radioactieI
gemerkte stoIIen die zich aan bepaalde hersencellen hechten. Volgens hetzelIde principe, maar
nog duidelijker, werkt de PET-scan. PET is een uiterst kostbare techniek en staat voor positron
emissietomograhe. De techniek wordt gebruikt om stoIwisselingsprocessen in het lichaam,
dus ook in de hersenen, vast te stellen. De patient krijgt een radioactieve stoI ingespoten. De
gammastraling die deze stoI uitzendt, wordt door de PET-scanner gemeten. Een computer
brengt vervolgens de verdeling van de radioactieve stoI in kaart. Dat levert beelden op van de
stoIwisseling van het te onderzoeken gebied in de hersenen. De ingespoten stoI heeIt een zeer
korte halveringstijd en blijIt dus ook maar een korte tijd radioactieI. Het stralingsniveau van de
stoI is laag, te vergelijken met dat van rntgenonderzoek.
4nqioqtaje
Een van de eerste beeldvormingstechnieken voor de hersenen werd bedacht door de Portugese
neurochirurg Egaz Moniz (tevens diplomaat, operacomponist en Nobelprijswinnaar). Hij
maakte de bloedvaten in de schedel zichtbaar door ze te vullen met een stoI die wel zichtbaar
was op een rntgenIoto. Door de bloedvaten te vullen met jodiumhoudende contraststoI, zien ze
er op de Ioto wit uit. Jodium absorbeert namelijk rntgenstralen (zoals de kalk van bot).
De techniek van het aIbeelden van bloedvaten noemen we angiografe. Tegenwoordig gebeurt
angiografe door het inbrengen van een soepel slangetje, een zogenaamde vaatkatheter, in
de liesslagader. Vervolgens wordt het opgevoerd totdat de opening van de katheter voor de
aIgang oI in het bloedvat ligt dat moet worden aIgebeeld. Dan wordt een kleine hoeveelheid
contrastvloeistoI ingespoten en worden opnames gemaakt. De opnames worden in een computer
opgeslagen, die er bewerkingen op uitvoert zodat alleen het contrast (en dus de vaatboom) nog
zichtbaar is. Al het omgevende weeIsel, vooral het bot, is bij de computerbewerking weggelaten
(aIgetrokken). De techniek heet dan ook Digitale Subtractie Angiografe (DSA).
In de neurochirurgie worden met angiografe vooral aIwijkingen aan de bloedvaten onderzocht
zoals aneurysma`s en arterioveneuze malIormaties. Een nadeel van het gebruik van contraststoIIen
is het (weliswaar kleine) risico dat er een ernstige allergische reactie kan optreden.
heutonatiqatie
Neuronavigatie betekent letterlijk de weg vinden (navigeren) in het zenuwstelsel. Het gaat in de
eerste plaats om de hersenen. Met behulp van de huidige scans (meestal MRI) kunnen zeer exacte
aIbeeldingen van het brein worden verkregen in drie richtingen. De beelden zijn spectaculair.
Je zou denken dat de anatomie van de hersenen zo duidelijk is dat het de neurochirurg weinig
moeite kost om letsels die op de MRI zichtbaar zijn bij de operatie terug te vinden. In de
praktijk valt dat tegen. Als er sprake is van een letsel dat dichtbij een botrichel oI een opening in
de schedel ligt, is het niet zo moeilijk. Maar is er bijvoorbeeld sprake van een uitzaaiing onder
de oppervlakte, zodat je aan de hersenen van buiten niets ziet (en meestal is dat het geval), dan
is de speurtocht erg moeilijk. De kanteling van het horizontale vlak in de scan, dat evenwijdig
hoort te lopen aan het vlak door de gehoorgang en het midden van de ogen, hoeIt maar een klein
- 72 - SIC Ik herken je nieL neer
beetje meer oI minder te zijn en je plaatst het letsel in gedachten al verder naar voren oI naar
achteren dan in werkelijkheid.
De oudste vorm van neuronavigatie is die waarbij de neurochirurg op grond van zijn kennis
en ervaring van de hersenen en de anatomie ervan in gedachten het beeld van de scan op de
werkelijke situatie overdraagt. Meten van aIstanden en vooral de driedimensionale aIbeeldingen
van de MRI kunnen hierbij behulpzaam zijn.

Stereotaxie is een techniek die met behulp van een Irame dat aan de schedel wordt vastgemaakt
via scanning punten in het brein tot op de millimeter nauwkeurig kan bepalen. De methode wordt
en werd vooral gebruikt om kleine stukjes weeIsel voor onderzoek (biopten) uit diep gelegen
delen te halen. De nieuwere systemen bieden daarnaast de mogelijkheid tot om zogenaamde
open operaties te doen met behulp van het Irame. Het nadeel van de methode is dat er altijd eerst
nog een CT-scan oI MRI moet worden gemaakt nadat het Irame is aangebracht. Hiervoor moet
de patient naar de rntgenaIdeling worden gebracht terwijl hij al onder narcose is. De komst van
snelle en krachtige computers heeIt het mogelijk gemaakt dat de stereotaxie zonder Irame kan
worden uitgevoerd. Deze vorm wordt ook wel Irameless stereotaxie genoemd.
Bij de neuronavigatie zonder Irame wordt gebruikgemaakt van een MRI, waarvan de computer
een driedimensionaal model berekent. De MRI kan op een willekeurig moment worden gemaakt.
Op de operatiekamer bestaat de opstelling uit een computertoren en een T-vormige arm, waaraan
twee inIraroodcamera`s zijn gemonteerd. De twee camera`s kijken` naar een instrument
waaraan sensoren (eigenlijk LED`s, een soort lampjes) zitten, zodat de plaats van de punt van
de sonde in de ruimte op elk moment kan worden berekend. Op het hooId van de patient en op
de MRI worden een aantal goed te identifceren punten aangewezen, bijvoorbeeld de neusrug,
de gehoorgangen, de oogkasranden, enz. De camera`s registreren dit en vergelijken de punten
met de MRI. Ten slotte worden op de kromming van de schedel nog eens dertig a veertig punten
aangewezen, waarna de computer ook die kromming vergelijkt met de al opgeslagen gegevens.
Vervolgens brengt de computer de kromming in overeenstemming met het opgeslagen beeld.
Nu kan ieder willekeurig punt in de schedel worden aangewezen en direct vergeleken met de
verkregen MRI. Het monitorbeeld toont de neurochirurg constant op de MRI waar hij bezig
is. Zo kunnen letsels al makkelijk worden gelokaliseerd vooraleer de schedel is geopend. Het
noodzakelijke luikje hoeIt bijgevolg zo groot niet te zijn. Bovendien kunnen de randen van
het hersenletsel, die zich moeilijk met het blote oog van gezond weeIsel laten onderscheiden
(zoals nogal eens het geval is bij bepaalde tumoren), worden vastgesteld. Ten slotte kan het
beeld ook in de microscoop worden geprojecteerd en kan er met ieder instrument worden
genavigeerd, bijvoorbeeld met een endoscoop (kijkbuis) voor operaties diep in de hersenen.

De komst van de neuronavigatie maakt het mogelijk patienten nog veiliger te opereren dan al
het geval was. Het belangrijkste voordeel is echter het gebruiksgemak: er is geen gezeul meer
met patienten langs volle wachtkamers op weg naar CT oI MRI.
Een andere toepassing van neuronavigatie is een aanpassing die het mogelijk maakt om in de
wervelkolom te navigeren. Er wordt als het ware met een doorlichtingsapparaat genavigeerd.
Het is niet meer nodig om vaak en langdurig te doorlichten. Voor de operatie wordt er maar n
enkele opname gemaakt, die vervolgens door de computer wordt vergeleken met de bekende
gegevens van de patient. Net als bij doorlichting kan de positie van instrumenten en schroeven
op het beeldscherm worden gevolgd, alleen is er sprake van een virtueel beeld: er wordt niet
meer echt doorgelicht. De stralenbelasting voor de patient, de chirurg en de assistenten wordt
Ik herken je nieL neer SIC - 73 -
hierdoor veel kleiner en er hoeIt niet meer in de (letterlijk) loodzware warme jassen te worden
gewerkt. De patient merkt hier niet veel van.
Meestal wordt een nieuwe MRI gemaakt volgens het protocol dat geldt voor de neuronavigatie.
Voor de wervelkolom wordt veelal met een CT-scan gewerkt. Soms kan de MRI al onmiddellijk
worden gemaakt wanneer bij de eerste scan blijkt dat het gaat om een letsel dat misschien moet
worden geopereerd. We verwachten dat het systeem binnenkort bij de meeste hersenoperaties
(tumoren) zal worden ingezet. Bij operaties aan de hersenvaten oI aan de schedelbasis is
neuronavigatie meestal niet nodig, omdat de anatomie in dat geval op een andere manier
duidelijk is.
De laatste jaren kennen we in de neurochirurgie een sterke opmars van apparatuur die door
computers wordt gestuurd. De neuronavigatie is daarvan een van de laatste ontwikkelingen.
Voor de toekomst ligt de koppeling met bijvoorbeeld robotarmen voor de hand. Hoewel we
ons voor het ogenblik nog niet goed kunnen voorstellen hoe een robot een neurochirurg kan
vervangen, is het wel denkbaar dat bepaalde eenvoudige handelingen, waarvoor een zeer hoge
mate van precisie vereist is, door een robot worden overgenomen. Een voorbeeld van zo een
handeling is het openzagen van de schedel oI het plaatsen van schroeven in de boogvoetjes
van wervels. De neurochirurg zal wel de opdrachten moeten geven, begeleiden en bewaken.
heuropathoIog!sch onderzoek
Neuropathologisch onderzoek is onderzoek van het hersenweeIsel. Om een bepaalde diagnose
defnitieI te kunnen stellen is dit soms noodzakelijk, bijvoorbeeld bij een vermoeden van een
hersentumor. Het verwijderen van een stukje weeIsel heet een biopsie. De neurochirurg doet de
operatie. Een andere specialist, een patholoog, bekijkt het weeIsel daarna onder de microscoop.
Aan de hand van aIwijkingen in de cellen kan hij de aard van de aandoening bepalen. Er zijn
twee technieken voor weeIselonderzoek: stereotactische biopsie en craniotomie.
5teteotactische biosie
Bij een stereotactische biopsie neemt de neurochirurg een stukje hersenweeIsel weg voor
microscopisch onderzoek. Voordat de ingreep plaatsvindt, wordt een stukje hooIdhuid
kaalgeschoren. De ingreep gebeurt onder plaatselijke oI volledige verdoving (narcose). Een
stereotactische biopsie wil zeggen dat het tumorweeIsel wordt verwijderd nadat de plaats
precies is berekend met een speciaal meetinstrument. De patient krijgt een soort Irame om het
hooId geklemd. De buizen van het Irame hebben een centimeterverdeling. Met dit Irame om
worden ook hersenscans gemaakt. Aangezien ook het Irame op de Ioto`s wordt aIgebeeld, kan
de arts precies berekenen waar de naald voor de biopsie moet worden ingebracht. Vervolgens
wordt een gaatje in de schedel gemaakt. Via dit gaatje neemt de chirurg met een holle naald wat
hersenweeIsel weg.
ttaniotomie
Onder craniotomie verstaan we het openen van de schedel. De ingreep vindt plaats onder
volledige verdoving. Voor deze operatie wordt (een gedeelte van) de hooIdhuid kaalgeschoren.
Bij een craniotomie maakt de neurochirurg als het ware een luikje in de schedel. Via die opening
verloopt de verdere operatie. De specialist neemt soms alleen een stukje hersenweeIsel weg
- 74 - SIC Ik herken je nieL neer
voor microscopisch onderzoek. In de meest gevallen echter verwijdert de neurochirurg zoveel
mogelijk beschadigd weeIsel. Dit is dan meteen een vorm van behandeling. Na beeindiging van
de operatie wordt het luikje weer in de schedel geplaatst.
Ik herken je nieL neer SIC - 75 -
0eeI III
hoofdstuk 3
Vat na het verblijf in het ziekenhuis.
Het ziekenhuis groeide op korte tijd onmiskenbaar uit tot de spil van de moderne geneeskunde
waar de medische wetenschap haar verworvenheden op de meest consequente en doorgedreven
manier in toepassing kan brengen. De toenemende technische proIessionalisering en de
hoogmedisch-technologische en organisatorische ontwikkeling van het ziekenhuis, die meer dan
eens bewondering opwekken voor het redden van mensen uit een levensbedreigende medische
toestand, resulteert blijkbaar niet altijd in een verhoogde voldoening bij de patient en de Iamilie.
Integendeel: onbehagen, gebrek aan inIormatie en kritiek op de manier waarop de medische
zorg wordt aangeboden, krijgen meer gestalte en inhoud. De vraag naar een ziekenhuis op
mensenmaat aangepast aan ieders individuele problematiek is niet meer te ontwijken oI negeren.
Hoe langer hoe meer wordt duidelijk dat het genezingsproces van vele patienten mr omvat
dan een - ambachtelijk gezien - perIect uitgevoerde techniek. We moeten op zoek naar een
ziekenhuisklimaat waar Iysische therapie rekening houdt met de beleving van de patienten.
Veel personen met een niet-aangeboren hersenletsel gaan na ontslag uit het ziekenhuis
rechtstreeks naar huis. Sommigen zijn zo goed hersteld dat nabehandeling niet nodig is. Voor
velen is nabehandeling echter wel gewenst. Die kan bestaan uit kinesitherapie, ergotherapie,
logopedie, (neuro)psychologie en verpleegkundige zorgen. Na het verblijI in het algemeen
ziekenhuis moet er zoveel mogelijk worden gewerkt aan het benutten van alle mogelijkheden
om bepaalde gebreken te overwinnen oI te compenseren.
Voor mensen die naar huis terugkeren, is dit mogelijk via lokale zorgverleners zoals de huisarts,
kinesist, logopedist, ergotherapeut, psycholoog oI thuisverpleger. In veel gevallen is er echter
hulp nodig van een multidisciplinair samenwerkend team van artsen, verpleegkundigen,
kinesisten, ergotherapeuten, logopedisten, psychologen en sociale diensten. Dit kan oIwel
via opname oI dagbehandeling in een revalidatiekliniek, oIwel via een ambulant werkend
revalidatiecentrum. Als de nodige zorgvoorzieningen en veiligheid kunnen worden gewaarborgd,
is de verwachting dat de patienten redelijk vooruit zullen gaan en dat ze naar verloop van tijd
weer naar huis kunnen. Bij mensen met ernstige hersenletsels is de zorg zo zwaar dat er langdurig
verpleegkundige verzorging zal nodig zijn. Dergelijke patienten worden vaak blijvend in een
verzorgingsinstelling opgenomen.
Na de revalidatiebehandeling zijn er voor NAH-patienten eventueel mogelijkheden voor
dagopvang via een activiteitencentrum in oI buiten een verzorgingscentrum. Hier kunnen (ex)-
patienten, aIhankelijk van hun beperkingen, deelnemen aan allerlei activiteiten (hobby, spel
en andere bezigheidsvormen). Er zijn ook ondersteuningsmogelijkheden voor persoonlijke
verzorging.
Ik herken je nieL neer SIC - 77 -
0eeI III
hoofdstuk 4
De revalidatiefase:
Van aangeboden zorg naar zelfzorg en
het herwinnen van zelfstandigheid en
zelfwaardering
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 79
waL versLaan we precies onder revalidaLie na hersenleLsel: ..................................................................... 79
RevalidaLie is eecLie leren ........................................................................................................................................................ 79
eL nulLidisciplinair Lean ............................................................................................................................................................. 80
0e atts ............................................................................................................................................................................................................. 80
0e neutos,cho|ooq ........................................................................................................................................................................... 80
het tet|eeq|undiq team .............................................................................................................................................................. 81
0e |inesithetaeut .............................................................................................................................................................................. 81
0e etqothetaeut .................................................................................................................................................................................. 81
0e |oqoedist ............................................................................................................................................................................................ 82
0e ||inisch s,cho|ooq .................................................................................................................................................................... 82
0e sociaa| tet|eeq|undiqe ........................................................................................................................................................ 82
rognose ............................................................................................................................................................................................................ 83
oe bewerksLellligen we diL in de revalidaLie: ........................................................................................................ 83
4deuate diaqnostie| en metinqen ................................................................................................................................... 83
laatdiqheidsttaininq ......................................................................................................................................................................... 84
lducatie toot de atient en omqetinq ........................................................................................................................... 85
Ik herken je nieL neer SIC - 79 -
InIe!d!ng
Het belangrijkste herstel na een hersenletsel vindt plaats in het eerste halI jaar. In vele
gevallen is hiervoor echter de hulp nodig van een multidisciplinair samenwerkend team van
artsen, verpleegkundigen, kinesisten, ergotherapeuten, logopedisten, psychologen en sociale
diensten. Dit kan oIwel via opname oI dagbehandeling in een revalidatiekliniek, oIwel via een
revalidatiecentrum.
De inhoud van het revalidatieprogramma en het tijdstip waarop wordt begonnen zijn voor elke
persoon anders. Dit hangt vooral aI van de ernst van het hersenletsel.
Het herstel verschilt van persoon tot persoon. Toch houdt ongeveer 43 procent van wie een niet-
aangeboren hersenletsel oploopt hier ernstige beperkingen aan over. Hiertegenover staat dat de
compensatiemechanismen van de hersenen enorm uitgebreid zijn. In dat verband wordt ook
wel van de plasticiteit van de hersenen gesproken. De mechanismen om eventuele beperkingen
te compenseren zijn zo uitgebreid dat er altijd verbetering in het Iunctioneren mogelijk is.
Zo kan iemand met taalmoeilijkheden zich leren uitdrukken via gebaren oI via het gebruik
van een taalzakboek. Belangrijk is wel dat iedereen die betrokken is bij het revalidatieproces
(behalve de persoon met NAH zijn dat de Iamilie en hulpverleners) gemotiveerd blijIt. Het
moet een gezamenlijk doel te streven naar een verhoging van de zelIredzaamheid en een goede
levenskwaliteit.
wat verstaan we prec!es onder revaI!dat!e na hersenIetseI?
Revalidatie is het continue leerproces dat zich richt op een zo normaal mogelijk patroon van
houding, bewegen en Iunctioneren bij mensen die door een niet-aangeboren hersenletsel zijn
getroIIen.
De doelstellingen van neurorevalidatie kunnen als volgt worden samengevat:
Het herleren van Iuncties en vaardigheden in situaties waarin herstel mogelijk is
Het leren behouden van Iuncties en vaardigheden in situaties waarin herstel niet (meer)
mogelijk is
Het leren veralgemenen van Iuncties en vaardigheden, zodat situatieI handelen en participatie
in het sociale leven mogelijk worden
Het voorkomen van complicaties en het behoud van de kwaliteit van leven
Het bewerkstelligen van terugkeer naar huis en van rentegratie in de maatschappij (inclusieI
de arbeidsmarkt)
De revalidatiebehandeling hoeIt niet strikt aan een revalidatiesetting gebonden te zijn.
Revalidatie kan ook thuis plaatsvinden oI in eerstelijnszorg, op voorwaarde dat de bovenstaande
doelstellingen worden bepaald.
kevaI!dat!e !s effect!ef Ieren
Revalidatie is een continu leerproces dat herstel van Iuncties versnelt en daar waar mogelijk
maximaliseert. Dit betekent dat revalidatie alle elementen van een eIIectieI leerproces in zich
moet hebben.
- 80 - SIC Ik herken je nieL neer
Praktisch wil dit het volgende zeggen:
De geleerde taak is voor de patient in zijn dagelijks Iunctioneren relevant en betekenisvol.
De intensiteit van de revalidatie wordt gedoseerd aangeboden.
Het niveau van de te leren taak is haalbaar voor de patient.
De behandeling kent een logische opbouw: eerst de makkelijke taken en dan pas starten met
moeilijker taken.
De training van de taken wordt voldoende herhaald met genoeg variatie.
De prestatie en kwaliteit van de geleverde trainingstaak wordt regelmatig aan de patient
teruggekoppeld en gestimuleerd, en waar nodig gecorrigeerd.
Aan het leerproces worden de volgende aanvullende eisen gesteld:
Instructies en opdrachten zijn zo volledig mogelijk geIormuleerd, kort, direct en
eenvoudig.
Instructies en opdrachten worden op een begrijpbare manier gegeven.
Aan te leren taken en op te nemen inIormatie worden aangepast aan de mogelijkheden van
de patient.
Het tempo is aangepast aan de patient.
Respons wordt te allen tijde gestimuleerd.
het muIt!d!sc!pI!na!r team
Revalidatie moet multidisciplinair zijn. Dit wil zeggen dat ze op een gecordineerde wijze wordt
aangeboden door meerdere beroepsgroepen oI disciplines die gezamenlijk in n behandelteam
werken. Dit team bestaat uit een kerngroep van artsen, neuropsychologen, verpleegkundigen,
kinesisten, ergotherapeuten, logopedisten, klinisch psychologen en sociaal verpleegkundigen.
Een korte voorstelling.
0e atts
Het medische team bestaat uit artsen met elk een eigen specialisatie. Veelal bestaat het
uit de internist, de neuroloog en de revalidatiearts. In sommige gevallen is er ook een
psychiater aanwezig. De taak van de geneesheer-specialisten is tussen te komen bij medische
probleemgebieden en eventuele verwikkelingen tegen te gaan. De specialisten dragen ook een
belangrijke verantwoordelijkheid in de opvolging van het genezingsproces van de patient. De
revalidatiearts maakt samen met het multidisciplinaire team voor elke patient een Iunctionele
analyse. Op basis daarvan stellen ze een revalidatiebehandelplan op. De internist heeIt vooral
oog voor de onderkenning en behandeling van mogelijke inwendig geneeskundige complicaties.
De neuroloog heeIt in deze Iase vooral een adviserende rol.

0e neutos,cho|ooq
De neuropsychologie oI gedragsneurologie is het vakgebied dat de relatie bestudeert tussen
het gedrag en de hersenen. De klinisch neuropsycholoog stelt aan de hand van onderzoek vast
welke gevolgen een hersenletsel heeIt op het gedrag van de patient in het dagelijks leven.
OI andersom, als iemand op een bepaald gebied niet (meer) goed Iunctioneert, dan gaat de
neuropsycholoog na oI dit verklaarbaar is uit een beschadiging oI storing in de hersenen. De
neuropsycholoog geeIt inIormatie en advies over de aard van eventueel gestoorde Iuncties en
hoe het beste met de beperkingen kan worden omgegaan. Hierbij gaat het om:
Ik herken je nieL neer SIC - 81 -
Cognitieve Iuncties: stoornissen in aandacht, geheugen, waarneming, taal, denken, tempo
en uitvoeren van handelingen, en probleemoplossend vermogen
Gedrag en emoties: stoornissen zoals initiatieIverlies, verminderde sociale vaardigheden,
agressiviteit, angst, depressiviteit, prikkelbaarheid en persoonlijkheidsveranderingen
Soms wordt cognitieve training als behandeling gegeven. Behalve de patient kan ook de Iamilie
worden genIormeerd en begeleid in het proces van aanpassing aan een veranderde situatie
zoals die kan ontstaan na een hersenletsel.
het tet|eeq|undiqe team
Een verpleegkundig team is per aIdeling samengesteld uit een hooIdverpleegkundige,
bijgestaan door gegradueerde en gebrevetteerde verpleegkundigen, verpleegassistenten,
verzorgingsassistenten en logistieke assistenten. Het verpleegkundige team is onder andere
verantwoordelijk voor de volgende taken:
Het onderkennen van de lichamelijke, geestelijke en sociale noden van de patient en zijn
directe omgeving. Vervolgens de handelingen plannen, uitvoeren en evalueren om aan deze
noden tegemoet te komen.
Op voorschriIt van de behandelende artsen handelingen verrichten en cordineren, die
noodzakelijk zijn om een diagnose te stellen en de genezing van de patient te bevorderen.
Een schakel zijn tussen de patient, zijn Iamilie en de andere ziekenhuiswerkers om op die
manier zorg op maat` mogelijk te maken.
Het voortzetten van en de samenhang tussen de zorgen garanderen via mondelinge
besprekingen en schriItelijke verslagen in het verpleegdossier.
0e |inesithetaeut
De kinesitherapeut (bewegingstherapeut) behandelt de patient door beweging. De kinesist
richt zich op het onderhouden van mobiliteit in de gewrichten om stijIheid te voorkomen, het
herwinnen van bewegingen die na het hersenletsel moeilijk oI niet meer mogelijk waren, het
herwinnen van spierkracht, en het aanleren van verplaatsingen (transIers) en hoe de Iamilie
daarbij kan helpen.
0e etqothetaeut
De ergotherapeut oeIent de patient in het zinvol Iunctioneel handelen in het dagelijks leven.
De therapeut probeert om de uitgevallen en nog resterende sensorimotorische vaardigheden
in kaart te brengen die zelIstandig Iunctioneel handelen mogelijk moeten maken. Om tot
zelIstandig handelen in het dagelijks Iunctioneren te komen, wordt aanspraak gemaakt op
de nog aanwezige leer- en handelingsmogelijkheden van de patient. In geval van blijvende
beperkingen adviseert de ergotherapeut de direct betrokkenen over de manier waarop ze de
patient kunnen ondersteunen en welke hulpmiddelen er voorhanden zijn. Ergotherapeuten
beantwoorden vragen over hulpmiddelen, zoals rolwagens, aanpassingen aan de woning, aan
het toilet, het bed, de trap, enz., maar ook over kleine hulpmiddelen zoals een aangepast bestek,
hulpmiddelen bij het koken, aanpassingen voor een hobby, enz. Het bepalen welk type rolwagen
een patient nodig heeIt, behoort eveneens tot de taak van de ergotherapeut. Zo nodig helpt hij
ook bij aanpassingen aan bestaande rolwagens.
- 82 - SIC Ik herken je nieL neer
0e |oqoedist
De logopedist houdt zich bezig met de verstoorde en nog resterende communicatiemogelijkheden
van de patient zoals het begrijpen en uiten van gesproken en geschreven taal. Zijn therapeutisch
handelen is erop gericht maximale communicatiemogelijkheden te benutten. Verder staan hij in
voor de verdere behandeling van slikstoornissen, stemstoornissen en aangezichtsverlammingen.
Hij begeleidt en geeIt de Iamilie ook inIormatie en advies over hoe ze kunnen omgaan met
taalstoornissen en eventuele communicatiehulpmiddelen.
0e ||inisch s,cho|ooq
De klinisch psycholoog is in de eerste plaats verantwoordelijk voor de deskundige begeleiding
van de patient met NAH en zijn nabije Iamilie. Via gespreksbegeleiding krijgen zij zoveel
mogelijk ondersteuning. Mensen die worden geconIronteerd met de gevolgen van een
hersenletsel, maken een ernstige aanslag` op hun gezondheid en normale Iunctioneren mee. Dit
is zowel lichamelijk als psychisch van ingrijpende aard en treIt het hele zijn van een persoon.
Bovendien is een hersenletsel doorgaans een acuut gebeuren, dat iemands leven onverwacht en
dus onvoorbereid van de ene op de andere dag drastisch verandert, met grote vragen en ware
dreigingen voor de toekomst. Wat nu? Hoe moet het verder met mij? Niet zelden dreigt er
een blijvende aIhankelijkheid van anderen, ook na een intensieve revalidatie. Mogelijk dreigt
ook de noodzaak om het zelIstandig leven in de eigen woning op te geven, om te moeten
verhuizen. De klinisch psycholoog speelt ten slotte ook een rol in de onderkenning van een
eventuele depressie oI in het vaststellen van kenmerken van psychopathologie, die vaak al voor
het ziekteproces aanwezig waren.
0e sociaa| tet|eeq|undiqe
Sociaal verpleegkundigen staan ter beschikking van de patient en zijn Iamilie voor de
psychosociale begeleiding tijdens de opname en de voorbereiding tot ontslag. Ze geven een goed
overzicht van de inIormatie over de beschikbare hulpdiensten. De sociale dienst helpt bij het
treIIen van regelingen in verband met gezinshulp, poetshulp, thuisverpleging, warme maaltijden
aan huis, uitleendienst, personenalarm, thuisoppasdiensten, vervoer, enz. Als een verblijI
thuis niet meer mogelijk is, kan samen met de patient en zijn Iamilie naar residentiele opvang
worden gezocht. We denken hierbij aan rust- en verzorgingstehuizen (RVT) oI servicefats. De
aanpassing en de overgang van thuis naar een RVT zijn vaak enorm zwaar, niet alleen voor de
patient maar ook voor de partner en de naaste Iamilie. De sociaal verpleegkundige probeert dit
proces te begeleiden en verwijst waar nodig door voor verdere deskundige ondersteuning.
Onder behandeling` verstaan we de medische en paramedische zorg, verpleegkundige
behandeling en psychosociale begeleiding. Het doel van de behandeling is preventieI, curatieI
en therapeutisch. Het multidisciplinaire team bepaalt de revalidatiedoelen en het revalidatieplan.
Doelstellingen voor revalidatie worden aIgeleid van de toestand van de patient en de bevindingen
uit het diagnostisch onderzoek, en van de doelen van de patient en diens Iamilie. Deze doelen
vormen de basis voor het revalidatieplan.
De revalidatiedoelstellingen zijn:
realistisch in termen van huidig Iunctioneren en prognose naar toekomstig Iunctioneren
overeengekomen door het behandelteam, de patient en zijn Iamilie
verwoord in expliciete, meetbare termen en vastgelegd in het dossier van de patient
Ik herken je nieL neer SIC - 83 -
Het revalidatieplan omvat:
behandeldoelen
geplande interventies
Irequentie, duur, volgorde en intensiteit van de interventies

Prognose
Uit onderzoek blijkt dat verreweg het meeste herstel plaatsvindt in de eerste drie maanden
na het hersenletsel. In die drie maanden is de revalidatie het meest eIIectieI en doeltreIIend.
Toch wordt bij tien tot vijItien procent van de patienten zes maanden na het hersenletsel nog
verbetering vastgesteld. De plasticiteit van de hersenen speelt hierbij een belangrijke rol. Door
allerlei reorganisatiemechanismen in de hersenen kunnen ook langere tijd na het letsel nog
stoornissen en beperkingen in ernst aInemen.

Het is dan ook belangrijk zo snel mogelijk een zicht te krijgen op de Iunctionele
herstelmogelijkheden van een patient met NAH. Daarom is het stellen van realistisch haalbare
behandeldoelen niet alleen van belang voor een eIIectieI revalidatiebeleid, maar ook voor de
patient en zijn omgeving. Op grond van de prognose en mogelijkheden kunnen de therapeut, de
patient en zijn omgeving een gerichte hulpvraag Iormuleren om de gestelde doelstellingen zo
goed mogelijk aI te stemmen op de individuele patient en zijn omgeving.
Maar let op, de verwachting dat alle vaardigheden weer volledig zullen herstellen, is in vele
gevallen onrealistisch. Om de doeltreIIendheid van bestaande motorische, Iunctionele en
cognitieve revalidatieprogramma`s te waarborgen, moeten er tijdens het revalidatieproces
voortdurend nieuwe revalidatiedoelstellingen worden bepaald. Hierbij speelt de naaste omgeving
van de patient een even belangrijke rol als de patient zelI. De klemtoon moet uiteindelijk
verschuiven naar:
het uitbouwen en verruimen van de nog resterende mogelijkheden, zodat de patient er in een
alledaagse situatie beter over kan beschikken en ze doelmatiger in specifeke omstandigheden
kan toepassen
het begrijpen en leren omgaan met beperkingen. Dit wordt mogelijk door de patient een
reeks vaardigheden aan te leren waarbij de nadruk ligt op het inzicht en de aanvaarding in de
mogelijkheden en beperkingen, het bevorderen van een realistisch gentegreerd zelIbeeld,
het optimaal gebruikmaken van nog resterende Iuncties en het kunnen omgaan met de
gedragsmatige gevolgen van de stoornissen.
hoe bewerksteII!gen we d!t !n de revaI!dat!e?
Hieronder stellen we een drietal aspecten voor die de bovenstaande doelstelling realiseerbaar
maken: (1) adequate diagnostiek en metingen, (2) vaardigheidstraining, en (3) educatie voor de
patient en zijn omgeving.
4deuate diaqnostie| en metinqen
Bij het onderkennen van een mogelijk onderliggend basisprobleem brengt de diagnosticus de
klachten en problemen in kaart. Hij heeIt daarbij ook oog voor de mogelijkheden en de nog
resterende Iuncties van de patient, zowel op het sensorimotorische, cognitieve en Iunctionele
- 84 - SIC Ik herken je nieL neer
vlak. In de eerste plaats proberen we het klinisch beeld onder te brengen bij een bepaalde
symptomatologie door te zoeken naar overeenkomsten van de problematiek met symptomen die
bij andere patienten voorkomen (normgerichte classifcatie). Vervolgens is een gedetailleerde
omschrijving nodig omwille van de uniciteit van elk geval en omwille van het geheel van
interagerende Iactoren op het gedrag (individu gerichte diagnostische Iormulering).
laatdiqheidsttaininq
Met vaardigheidstraining bedoelen we het geheel van gedragsinterventies die tot doel hebben
verstoorde Iysieke en cognitieve vaardigheden van de patient systematisch te trainen en de nog
resterende vaardigheden optimaal te benutten.
We benadrukken hier dat de manier waarop vaardigheidstraining wordt aangepakt belangrijker
is dan de specifeke technieken oI taken die worden gebruikt. De vaardigheidstraining is eerder
een doordachte werkwijze dan een catalogus oI lijst van taakrecepten.
De basisprincipes waarop vaardigheidstraining is gebaseerd zijn de volgende:
Dankzij de Iunctionele plasticiteit van het centraal zenuwstelsel bestaat de mogelijkheid
om spontaan herstel te stimuleren via een systematische training van vaardigheden die de
patient nodig heeIt om in het dagelijks leven adequaat te Iunctioneren.
De hersenen zijn georganiseerd als een open systeem dat zich aanpast aan omgevingsinvloeden
via leerprocessen die worden gereguleerd door het centraal zenuwstelsel. Dit illustreert het
belang van een adequate continue stimulatie.
Complexe vaardigheden vereisen een intacte werking van een geheel van complexe cerebrale
circuits die een integratie van verscheidene sensoriele modaliteiten omvatten.
Vaardigheidstraining is een interventie waarbij de patient leert hoe hij iets moet leren.
Consistente en directe Ieedback over de prestaties van de patient is nodig.
Bij elke vaardigheid zijn verschillende cerebrale circuits in werking. Elk van de circuits
bestaat uit connecties tussen verschillende gebieden in de hersenen, elk met hun eigen
specialisatie. Hier gebeuren eigenlijk twee dingen. Ten eerste worden verscheidene aspecten
van een te verwerken visueel beeld (bijvoorbeeld een beweging oI kleur) respectievelijk
in verschillende cerebrale gebieden geanalyseerd. Ten tweede wordt er meer en meer
bewijsmateriaal verzameld over het Ieit dat deze verwerking ook sterk taakaIhankelijk
is. Dit wil zeggen dat de verwerking voor eenzelIde aspect (bijvoorbeeld de richting van
de beweging oI orientatie) in verschillende gebieden gebeurt, al naargelang de vereisten
gesteld door de aard van de taak. Zo worden bij bepaalde taken verschillende cerebrale
circuits geactiveerd op basis van wat iemand respectievelijk bij die taak moet doen. Dit
betekent ook dat je aan de hand van een bepaalde basistaak verschillende vaardigheden
kan aanspreken naargelang de vereisten gesteld door de aard van de taak. Op basis hiervan
worden vaardigheidstrainingen concreet uitgewerkt. We maken gebruik van manipulaties
en modifcaties op een basistaak waardoor verschillende cognitieve vaardigheden worden
aangesproken en kunnen worden getraind. Zo kunnen bijvoorbeeld verschillende aspecten
van het geheugen worden ingebouwd in onder andere visuospatiale, visuomotorische,
tactiel-perceptuele, semantische en probleemoplossende taken.
Het Ieit dat er plotseling niet-geoeIende vaardigheden tijdens de prestaties van de patient kunnen
opduiken, is te verklaren door het Ieit dat de therapie niet in de eerste plaats een opnieuw
leren` inhoudt. Het gaat om het opnieuw beschikbaar maken van een aantal componenten uit
het cerebraal systeem dat verantwoordelijk is voor die bepaalde vaardigheid. Dit opnieuw
Ik herken je nieL neer SIC - 85 -
beschikbaar maken` oI leren aan de hand van selectieve oeIeningen en voorbeelden is voor de
patient pas zinvol als er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Bij iedere leerIase mag maar n nieuw principe worden behandeld.
Bij elke Iase in het leerproces moet rekening worden gehouden met de behoeIten en
mogelijkheden van de patient. De oeIening mag niet te makkelijk oI te moeilijk zijn. De
therapeut moet bij de keuze van de oeIeningen nauwlettend in de gaten houden welke
prestaties van de patient kunnen worden verwacht.
Als uitgangspunt moet altijd de minst gestoorde modaliteit worden genomen.
We oeIenen zo lang op een niveau totdat de belangrijkste vaardigheden van die bepaalde
taak mogelijk zijn. Mogelijk zijn` betekent niet Ioutloos`, maar wel dat de geoeIende
vaardigheden reproduceerbaar zijn aan de hand van niet-geleerd materiaal.
lducatie toot de atient en omqetinq
Voorlichting aan de patient en zijn omgeving (partner, Iamilie, enz.) start in principe al bij de
opname. Voorlichtingsprogramma`s moeten mede gericht te zijn op de partner (verzorger) en/oI
het gezin van de patient. Ze moeten bovendien eIfciente adviezen geven en de patient leren
omgaan met hulpmiddelen.
In wat volgt wijzen we eerst op het belang van educatie en voorlichting. Vervolgens behandelen
we de mogelijke problemen bij de organisatie van partnerondersteuning. Tot slot beschrijven
we hoe educatie en partnerondersteuning concreet kunnen worden aangepakt.
(1) Het belang van educatie en voorlichting
Over het algemeen staan in de medische wetenschap de diagnostiek en de behandeling van
de patient centraal. Herhaaldelijk is echter al bewezen dat psychosociale en maatschappelijke
ondersteuning van het gezin een gunstige invloed heeIt op de revalidatie van de persoon met
NAH. Verder zou een goede partnerbegeleiding, zowel in de acute als de chronische Iase, helpen
bij het voorkomen van een depressie en chronische overbelasting bij de partner. Het betrekken
van de Iamilie bij de revalidatie is dus zowel in het belang van de patient en zijn omgeving als
van de gezondheidszorg.
De Iamilie bij de revalidatie betrekken kan in de vorm van begeleiding, educatie en training,
zowel in groepsverband als individueel. De Iamilie heeIt in het algemeen veel behoeIte aan
inIormatie. In eerste instantie is die meestal te medisch. In een latere Iase bestaat vaak een
grotere nood aan inIormatie over hoe de Iamilie kan omgaan met de veranderingen. In de
acute Iase krijgt de Iamilie veelal te weinig inIormatie. Vaak belemmeren de emoties ook het
opnemen van die inIormatie. Dit kan een negatieI eIIect hebben op de relatie met de artsen en
andere hulpverleners.
De begeleiding, educatie en training van de Iamilie heeIt de volgende doelen:
Verhoogde steun door de partner aan de patient en het revalidatieprogramma: hoe beter de
partner de sterke en zwakke kanten van de patient begrijpt, hoe beter de partner in staat is
om de patient emotioneel te steunen tijdens het revalidatieproces. Daarnaast kan de angst
bij de partner verminderen omdat hij begrijpt waarom de patient zus oI zo reageert.
Verbeteren van de communicatie tussen Iamilie en hulpverleners: door een verbeterd begrip
van de problematiek van de patient is de Iamilie beter in staat adviezen en suggesties op te
volgen. Verder zal de partner de behandelaars eerder inIormeren hoe het thuis gaat. Dit is
- 86 - SIC Ik herken je nieL neer
van belang, omdat de partner meestal een goed inzicht heeIt in de copingmechanismen van
de patient en de vaardigheden van voor het hersenletsel. Op die manier kan hij dus relevante
inIormatie geven over veranderingen door het hersenletsel. De partner ervaart hierdoor dat
hij er niet alleen voor staat, maar een onderdeel is van het behandelteam.
Verhogen van de generalisatie van de revalidatiesetting naar de thuissituatie: het algemeen
gebruiken van nieuw aangeleerde vaardigheden gebeurt niet automatisch bij mensen met
NAH (bijvoorbeeld iets wat je in het revalidatiecentrum hebt geleerd ook thuis toepassen).
De patient heeIt vaak hulp nodig om de overeenkomsten in situaties te herkennen. De
partner kan hierbij een belangrijke rol spelen, doordat hij de vaardigheden op dezelIde
manier kan toepassen in de thuissituatie. Bovendien kan hij de hulpverlener inIormeren
over de thuissituatie, zodat de oeIensituatie zo dicht mogelijk de situatie van thuis benadert.
Hierdoor vergroot de kans op generalisatie.
(2) Mogelijke problemen bij de organisatie van partnerondersteuning
Bij het organiseren van partnerondersteuning moeten we echter opletten voor mogelijke
problemen. Reacties van de Iamilie op de gevolgen van een niet-aangeboren hersenletsel
verschillen in grote mate en hangen aI van tal van Iactoren: de copingstijl van de Iamilie in het
algemeen, de rol en de persoonlijkheid van de patient voor het hersenletsel en de invloeden van
het letsel op het gedrag.
We maken een onderscheid tussen Iunctionele en disIunctionele aanpassingspatronen, die
elkaar kunnen aIwisselen in de tijd, aIhankelijk van de Iase waarin de patient en zijn Iamilie
zich bevinden:
Bij Iunctionele aanpassingspatronen is er sprake van aanpassing met behoud van de eigen
domeinen: de partner helpt de patient, maar behoudt zijn eigen werk, hobby`s en sociale
contacten.
Bij disIunctionele aanpassingspatronen wordt en blijIt de patient de Iocus van het hele
gezin. De Iamilie sluit zich aI voor de realiteit. AIweermechanismen, zoals ontkenning oI
agressie naar de behandelaars, kunnen een rol spelen om de bedreiging van de realiteit
binnen de perken te houden. Het vasthouden aan hoop kan Iunctioneel zijn, maar wordt
disIunctioneel als het belemmerend werkt voor de aanpassing aan de huidige situatie.
Denken we bijvoorbeeld maar aan het blijven weigeren van een elektrische rolstoel in de
hoop dat de patient weer zal leren stappen.
Problematisch in de behandeling is het blijven steken van de patient en Iamilie in de misvatting
dat alles wel weer goed zal komen (Thuis wordt alles beter`, Als hij maar wil, dan gaat
hij wel vooruit` oI Hij is nog precies dezelIde`). Dit wordt nog versterkt als de patient een
beperkt ziekte-inzicht heeIt. Voor het behandelteam zijn de moeilijkheden dan beperkt tot het
goed voorbereiden van patient en Iamilie op de problemen in de thuissituatie. De taak van de
revalidatie ligt in dat geval vooral in het optimaliseren van de Iysieke situatie van de patient
en het openhouden van communicatie met de patient en zijn partner. Hierdoor vermijden we
onnodige conficten en kan de partner zonder gezichtsverlies hulp vragen als hij er wel aan toe
is. In de praktijk zien we dat de partner in veel gevallen pas toe is aan ondersteuning als de
behandeling is aIgerond, terwijl de begeleidingsmogelijkheden juist dan beperkter zijn. Om dit
soort problemen op te vangen, zijn nazorgprojecten van zeer groot belang.
Ik herken je nieL neer SIC - 87 -
(3) Concrete aanpak van educatie en partnerbegeleiding
Het concreet uitbouwen van een educatieI- en begeleidingsgericht zorgcentrum houdt een
aantal structureel-organisatorische stappen in. Verder zijn een goede achtergrondkennis nodig
en klinische vaardigheden om op een kwaliteitsvolle manier voorlichting en begeleiding te
verschaIIen. Het geheel van educatie en partnerbegeleiding moet een plaats vinden in de
behandeling van de patient.
Om op gestructureerde manier inhoud te geven aan educatie (voorlichting) en partnerbegeleiding
moeten verschillende leden van het behandelende team (psychologen, verpleegkundigen,
maatschappelijk werkenden, enz.) een aantal interventies organiseren die op individuele basis
oI in groepsverband kunnen plaatsvinden.
PartnerinIodagen en gespreksgroepen
De herkenning van problemen bij lotgenoten kan bijdragen tot verminderde gevoelens van
eenzaamheid en isolatie. Via partnerinIodagen en gespreksgroepen kunnen we hier in
groepsverband aan werken. Thema`s die aan bod moeten komen zijn onder meer uitleg over het
ziektebeeld (ontstaan, verloop, kans op recidieI), de gevolgen voor de partner, uitleg over de
behandeling en de rol van relevante disciplines, praktische uitleg over instanties, en aanpassingen
en toekomstalternatieven op het gebied van vrijetijdsbesteding. We stellen voor dit programma
zes tot negen bijeenkomsten voor die in groep worden begeleid door het behandelteam. Verder
kan in de gespreksgroepen aandacht worden besteed aan de beleving van de ouders oI partners
zelI. De inIormatie-uitwisseling tussen de deelnemers levert praktijkvoorbeelden op die de
problematiek herkenbaar maken. Op die manier ondersteunen Iamilieleden elkaar en voelen ze
zich minder machteloos. Een bijkomend voordeel is dat het behandelteam de partners oI ouders
die aan een gespreksgroep deelnemen vrij goed leren kennen. Dit heeIt een positieve invloed op
de samenwerking tussen Iamilie en behandelteam.
Psycho-educatie
Op individueel niveau passen we de voorlichting specifek aan de behoeIten van de partner
aan via psycho-educatie. De nadruk bij psycho-educatie ligt op inIormatieoverdracht en op
het leren van vaardigheden door concreet te oeIenen. Dit omvat voor de partner onder meer de
volgende aspecten:
De partner krijgt specifeke inIormatie en adviezen over de cognitieve, emotionele en
gedragsstoornissen van de persoon met NAH, waardoor onnodige misverstanden kunnen
worden voorkomen.
De partner kan specifeke Iysieke vaardigheden oeIenen, bijvoorbeeld hulp bij ADL, transIer
van de rolstoel naar de auto, enz. Hierdoor verminderen de angst en de onzekerheid en
beperken we onnodige Iysieke belasting. Verder kan er aandacht worden besteed aan het
trainen van assertiviteit en sociale vaardigheden.
De partner kan ook specifeke gedragsvaardigheden oeIenen, bijvoorbeeld het negeren van
dwingend gedrag, bij aIasie gerichte vragen leren stellen, het gebruik van een geheugenschriIt
oI andere geheugenondersteunende zaken.
De partner ervaart hoe de patient in concrete situaties handelt. De hulpverlener kan hierbij
direct uitleg geven over de onderliggende stoornissen.
In individuele gesprekken kunnen zaken aan bod komen die voor de partner belemmerend
werken in de verwerking en/oI revalidatie van de patient (zoals de relatie met de partner
- 88 - SIC Ik herken je nieL neer
voor het hersenletsel, de eigen geschiedenis met ziekte en verzorging, een onverwerkte
problematiek, angsten, praktische problemen, enz.).
Soms is het gebruikelijk dat de patient en zijn partner deelnemen aan patientgerichte
teambesprekingen (zeswekelijks). Tijdens die bespreking worden de ontwikkelingen en het
behandelresultaat van de vooraIgaande periode vastgesteld en worden de behandeldoelen
voor de komende weken geIormuleerd.
Meeloopdagen en Iamiliegesprekken
Voor de (ruimere) Iamilie worden soms specifeke meeloopdagen en begeleidende gesprekken
georganiseerd.
Op een meeloop- oI therapiedag is de Iamilie de hele dag aanwezig bij de behandeling van de
patient: bij de training van activiteiten van het dagelijks leven (ADL) en de therapieen die hij
volgt. Verder vinden gesprekken plaats met de medebehandelaars. De Iamilie krijgt samen met
de patient van alle betrokken teamleden inIormatie over de problematiek van de patient. Op
verschillende momenten gedurende de dag overleggen leden van het behandelteam met de Iamilie
over de behandeldoelen en over de concrete invulling en de voortgang van de behandeling. Als
dat mogelijk is, wordt een prognose gegeven over de mogelijkheden en beperkingen van de
patient na de revalidatie. Naarmate de revalidatie vordert, worden de plannen voor toekomstig
wonen, werken, tijdsbesteding, enz. almaar concreter geIormuleerd. De meeloopdag is voor de
Iamilie een zeer geschikt moment om vragen te stellen, eigen ideeen naar voren te brengen en
eigen ervaringen en gevoelens te bespreken.
Naast gesprekken tijdens de meeloop- oI therapiedag en deelname aan groepsgesprekken, kan
de Iamilie extra Iamiliegesprekken aanvragen. Dit kan bijvoorbeeld als de Iamilie door een
emotionele problematiek wordt belemmerd in de medewerking aan de revalidatie. Als de Iamilie
niet goed omgaat met de cognitieve stoornissen en gedragsveranderingen van de patient oI als
ze in de Iase van de aIronding geen keuzes kan maken bij het plannen van de toekomst, hebben
we vaak te maken met verwerkingsproblemen. Op de Iamiliegesprekken komen de vorderingen
en het gedrag van de patient aan de orde en wordt er ingegaan op thema`s zoals de manier van
omgaan met de patient, het Iunctioneren van de naastbetrokkenen, het hanteren van emotionele
problemen en de verwachtingen en toekomstplannen. AIhankelijk van de inhoud van de
gesprekken vinden deze plaats met oI zonder de patient. Een gesprek met Iamilieleden zonder
de patient erbij kan zeer zinvol zijn. De Iamilie kan zich dan vrij uitspreken en er kunnen allerlei
gevoelsmatige en rationele overwegingen de revue passeren, bijvoorbeeld over de toekomst,
zonder dat de patient daarmee wordt belast. De patient heeIt namelijk niet altijd voldoende
inzicht om te begrijpen wat de Iamilie bezighoudt. Bovendien lopen de verwerkingsprocessen
van de patient en de Iamilie niet altijd in dezelIde tred.
ZelIhulp- en ondersteuningsgroepen
In de gezondheidszorg bestaan ook zorggroepen in vele soorten en maten, met een breed scala
van opzetten, structuren en doelen.
Een zelIhulpgroep is een groep van mensen die allen kampen met een gemeenschappelijk
probleem. Ze komen samen om ervaringen en adviezen uit te wisselen en elkaar steun te bieden.
Kenmerkend voor een zelIhulpgroep is dat er geen proIessionele hulpverleners bij betrokken
zijn en dat de begeleiding plaatsvindt door lotgenoten.
Ik herken je nieL neer SIC - 89 -
Een ondersteuningsgroep is een soort zelIhulpgroep die wordt begeleid door proIessionals,
gericht op het verbeteren van het omgaan met een ingrijpende gebeurtenis. Het hooIddoel van
een ondersteuningsgroep is preventie: voorkomen dat een bepaalde ingrijpende gebeurtenis
leidt tot een ernstige psychosociale problematiek. Hiertoe is groepscohesie een belangrijke
voorwaarde, aangezien alleen dan de begeleiders de deelnemers terdege kunnen steunen bij het
zich aanpassen aan een veranderde levenssituatie. In een ondersteuningsgroep is er veel ruimte
voor het uitwisselen van ervaringen en het bieden van emotionele steun. Het verwerkingsproces
staat er centraal.
Bij al deze vormen van educatie en begeleiding is het belangrijk ondersteunend materiaal te
voorzien. We denken aan videopresentaties en schriItelijke inIormatie. Op die manier blijIt de
mondelinge inIormatie beter hangen. Er bestaan bijvoorbeeld heel wat brochures voor patienten
en Iamilie over tal van aandoeningen.
Ten slotte vermelden we nog de psychotherapie. Groeps- oI individuele psychotherapie
onderscheiden zich van de hierboven beschreven werkvormen omdat het zwaartepunt op
het curatieI vlak ligt in plaats van preventie. Mensen gaan in psychotherapie omdat hun
psychosociale problematiek proIessionele hulp vraagt. Psychotherapie is meer gericht op de
probleemsituatie en het vinden van oplossingen, onder andere door het zelfnzicht te vergroten
en structurele veranderingen aan te brengen in de manier van waarnemen van en omgaan met
zichzelI en anderen.
Ik herken je nieL neer SIC - 91 -
0eeI III
hoofdstuk 5
De chronische fase:
De gevolgen worden duidelijk
De chronische Iase begint doorgaans na een halI jaar. Dan wordt stilaan duidelijk met welke
stoornissen en beperkingen de patient zal moeten leven leren. In de chronische Iase gaat het vooral
om verwerking, aanvaarding, leren omgaan met de blijvende beperkingen en ondersteuning voor
mantelzorg. We mogen de tijd en moeite niet onderschatten die van de patient worden gevraagd
om zich aan te passen aan zijn huiselijke omgeving. Dit geldt evenzeer voor de partner en de
Iamilie. Ook zij moeten zich aanpassen aan de nieuwe gezinssituatie.
De materiele omstandigheden thuis moeten zorgvuldig worden bekeken. Vaak moet, omwille
van de mobiliteitsproblemen, het bed beneden staan met een makkelijke toegang naar de
eetkamer, de woonkamer en de badkamer.
Wie bijvoorbeeld een rolwagen huurt oI koopt, moet letten op de volgende dingen: de breedte
van de deuren in het huis, de breedte van de stoepen, de toegang tot het huis vanaI de stoep (er
kan een oprit nodig zijn), is het de bedoeling de rolwagen mee te nemen in de auto, enz. Houd
er rekening mee dat er aanpassingen kunnen nodig zijn in het huis en aan de inrichting ervan.
Helaas ligt de chronische Iase vaak buiten het gezichtsveld van de gespecialiseerde
hulpverleners. Nochtans gaat het in deze Iase om de uiteindelijke maatschappelijke aanpassing
en om het verwerken en leren omgaan met de beperkingen veroorzaakt door het hersenletsel.
Zorgondersteuning en begeleiding van de patient en zijn naaste omgeving blijven bij het
merendeel van de patienten noodzakelijk.
Voor het overige zijn vooral bewegingsoeIeningen nodig. Gewoonte en dagelijkse regelmaat
zijn belangrijk voor de verdere vooruitgang in de spieroeIeningen. Achteraan in deze klapper
vind je enkele praktische tips voor het uitvoeren van oeIeningen die je thuis kunt doen.
Jammer genoeg herstellen niet alle NAH-patienten in die mate dat ze weer kunnen gaan werken
oI naar school gaan. Die stap is niet voor iedereen weggelegd. Sommigen beschikken na
revalidatie niet meer over de denkvaardigheden en handelingen die ze nodig hebben om goed te
kunnen Iunctioneren in het dagelijks leven. Voor hen is het zeer moeilijk om ooit nog die stap te
zetten, zelIs al volgden ze zorgvuldig alle adviezen op die ze kregen en konden ze rekenen op
de onvoorwaardelijke steun van Iamilie en werkgevers.
- 92 - SIC Ik herken je nieL neer
Het lezen van deze voorlichtingsmap mag duidelijk maken dat het vaak verschillende jaren
kan duren vooraleer iemand hersteld is van een hersenletsel. Verder moeten we ons ook
realiseren dat iemand nooit volledig kan herstellen en weer worden zoals voorheen. Patienten
en Iamilieleden worden hier op vele momenten aan herinnerd en moeten aanvaarden dat het
leven veranderd is sinds het hersenletsel. Dit is een moeilijke stap. Maar de stap is noodzakelijk
om je verwachtingen bij te stellen en realistischer doelen te bepalen.
Leren leven met een onvolledig herstel is bijzonder moeilijk. Je hebt het gevoel hopeloos te
worden. In zekere zin heb je al aIscheid genomen van de persoon met NAH. Maar zolang je
blijIt hopen op een volledig herstel, bestaat het risico dat er nog meer onnodige Irustraties
bijkomen. Onrealistische verwachtingen resulteren alleen in onnodig Ialen.
In de volgende hooIdstukken gaan we dieper in op enkele stappen die je kunt nemen en die
kunnen helpen om deze moeilijke periode door te komen. Dit advies op papier vervangt zeker
niet het individuele advies van iemand die op de hoogte is van de specifeke problemen van de
patient. Het is belangrijk dat je praat met de hulpverleners over hoe de patient verder hulp kan
krijgen.
Ik herken je nieL neer SIC - 93 -
0eeI Iv
Leren omgaan met de gevolgen
van een hersenletsel: een
complexe aangelegenheid
Ik herken je nieL neer SIC - 95 -
0eeI Iv
hoofdstuk 1
Ioe kunnen we de gevolgen van een
hersenletsel situeren.
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 97
0e gevolgen van een hersenleLsel: sLoornissen, beperkingen en handicaps ........................... 97
Len kader on de gevolgen van een hersenleLsel beLer Le siLueren ................................................... 98
Ik herken je nieL neer SIC - 97 -
InIe!d!ng
'Alles is veranderd. Het is niet meer zoals vroeger. Dit is een veel gehoorde opmerking van
mensen met NAH en hun partners. Inderdaad, er verandert veel meer dan je in eerste instantie
zou denken. De buitenwereld ziet alleen de lichamelijke restbeperkingen: de arm oI het been
dat niet meer wil bewegen. Later komt de omgeving tot het beseI dat er vaak meer aan de hand
is: de zogenaamde minder zichtbare gevolgen, zoals geheugenstoornissen, concentratie- en
communicatieproblemen. Vaak zijn er ook karakter- oI persoonlijkheidsveranderingen. Voordien
actieve mensen zijn bijvoorbeeld helemaal veranderd en zakken weg in initiatieIverlies, apathie
en een gebrek aan ondernemingszin. Ook het omgekeerde komt voor: mensen die vroeger
geremd oI introvert waren, worden plots zeer ontremd en uitgelaten. Al deze gevolgen noemen
we de primaire gevolgen van NAH.
Verder worden ook de secundaire gevolgen van het hersenletsel stilaan duidelijk: naar school oI
naar het werk gaan is niet meer haalbaar, de woonsituatie ondergaat lichte tot zeer ingrijpende
veranderingen en de fnanciele situatie wordt er in het algemeen niet beter op.
Rekening houdend met al deze gevolgen verandert ook de omgeving langzaam maar zeker haar
houding tegenover het getroIIen gezin. De mate waarin dat gebeurt, hangt sterk samen met de
ernst van de minder zichtbare en emotionele beperkingen. De minder zichtbare vaardigheden
van mensen (bijvoorbeeld denken, plannen, onthouden en uitvoeren, de zogenaamde cognitieve
Iuncties) bepalen namelijk in hoge mate wie we zijn. De ervaring leert dat de motorische
gevolgen (d.i. op het vlak van beweging) op lange termijn aanvaardbaar en overkomelijk zijn.
Wanneer iemands cognitieve en emotionele aard verandert, zoals vaak na een hersenletsel,
wordt een mens in het diepst van zijn wezen aangetast. Dit is voor de persoon in kwestie en zijn
nabije omgeving vaak veel moeilijker te aanvaarden.
In de volgende hooIdstukken gaan we verder in op de specifeke gevolgen van een hersenletsel.
0e gevoIgen van een hersenIetseI: stoorn!ssen, beperk!ngen en hand!caps
Om de gevolgen van een hersenletsel beter te kunnen begrijpen, maken we best een onderscheid
tussen stoornissen, beperkingen (activiteitenbeperkingen) en handicaps (participatieproblemen).
Een stoornis wordt gedefnieerd als iedere aIwezigheid oI aIwijking van een psychologische,
Iysiologische oI anatomische structuur oI Iunctie. Stoornissen zijn de directe gevolgen van een
hersenletsel op het zenuwstelsel en het gedrag. Voorbeelden van stoornissen zijn verlamming
sverschijnselen, gevoelsstoornissen, spraak- en taalproblemen, waarnemingsproblemen, maar
ook angst en depressie.
Onder een activiteitenbeperking verstaan we iedere vermindering oI aIwezigheid van de
mogelijkheid tot een voor de mens normale activiteit, zowel wat betreIt de manier als de
reikwijdte van de uitvoering. Beperkingen zijn eigenlijk de gevolgen van de stoornissen voor
het persoonlijk dagelijks Iunctioneren: iemand wordt erdoor beperkt in het uitvoeren van tal
van activiteiten die hij voordien wel kon, bijvoorbeeld beperkingen in de activiteiten van het
dagelijks leven zoals zelIzorg, stappen oI boodschappen doen.
- 98 - SIC Ik herken je nieL neer
Met een participatieprobleem oI handicap bedoelen we een nadelige positie van een persoon
als gevolg van een stoornis oI beperking, welke de normale rolvervulling van de betrokkene
(gezien leeItijd, geslacht en sociaal-culturele achtergrond) begrenst oI verhindert. We spreken
dus van een handicap als de beperkingen ook een ernstige sociaal-maatschappelijke invloed
heeIt op ons mensbeeld in relatie met onze omgeving, met als gevolg een inperking van het
sociaal leven en zelIwaardegevoel. De persoon in kwestie kan minder deelnemen (participeren)
oI krijgt minder de gelegenheid om deel te nemen aan activiteiten in het dagelijks leven. Een
voorbeeld van een handicap is sociale vereenzaming oI het verlies van je job omwille van een
verlamming.
fen kader om de gevoIgen van een hersenIetseI te s!tueren
Hieronder schetsen we een model van de relaties tussen onze hersenen en ons gedrag. We gaan
na hoe we de gevolgen van een hersenletsel in het model kunnen plaatsen.
Een bepaald ziektebeeld oI een ongeval kan leiden tot een beschadiging van de hersenen. Aan de
basis ligt dus een interne oI externe oorzaak (etiologie). Interne etiologische oorzaken liggen bij
het individu zelI (onder andere genetische aIwijkingen en bepaalde neurologische aandoeningen
zoals een hersenbloeding, -inIarct oI -tumor). Externe etiologische oorzaken liggen buiten het
individu, zoals een traumatisch hersenletsel (ongeval, enz.) oI bijwerkingen van medicatie.
% 4)/, /')%
0ROF DR # ,AFOSSE

De oorzaak kan dus leiden tot een beschadiging van de hersenen (hersenletsel). De aard en de
ernst van de stoornis zijn aIhankelijk van de plaats en de grootte van de beschadiging. Deze
worden veelal vastgesteld via beeldvormingstechnieken van de hersenen, zoals de structurele
CT- en MNR- (oI MRI)-scans en de Iunctionele SPECT- en PET-scans.
Ik herken je nieL neer SIC - 99 -
(% 2 3 % ., % 43 % ,
% 4)/, /')%
0!4 (/, /')%
0ROF DR # ,AFOSSE

Een hersenletsel kan leiden tot duidelijk zichtbare gevolgen. We noemen dit ook wel de
primaire neurologische symptomen. Hiermee bedoelen we sensorische (voelen, horen en
zien) en motorische (bewegen) stoornissen en het in stand houden van een goede alertheid.
Op het sensorische vlak kunnen specifeke letsels resulteren in bijvoorbeeld een nzijdige
gezichtsvelduitval oI gevoelsstoornissen. Op het motorische vlak spreken we vaak van een
hemiplegie (nzijdige verlamming) oI hemiparese van n oI meerdere lidmaten. Deze
neurologische stoornissen, al dan niet gepaard met een wisselende alertheid en responsiviteit,
kunnen voor de patient een serieuze hinderpaal betekenen voor de kwaliteit van de alledaags
levensverrichtingen (ADL) zoals wassen, kleden en zelIverzorging, enz.

(% 2 3 % ., % 43 % ,
:)# (4" !2 % '% 6/, '% .
% 4)/, /')%
0!4 (/, /')%
3 4//2 .)3
0ROF DR # ,AFOSSE

- 100 - SIC Ik herken je nieL neer
Daarnaast zijn er ook een reeks minder zichtbare gevolgen. We denken bijvoorbeeld aan aandachts-
en concentratieproblemen, geheugenproblemen, taalproblemen, gedragsveranderingen, enz. Dit
zijn de gedragsneurologische oI neuropsychologische gevolgen.
De neuropsycholoog probeert de neuropsychologische klachten en problemen in kaart te brengen.
Hij inventariseert enerzijds de stoornissen in de aandacht, het geheugen, het probleemoplossend
vermogen, de taalIuncties, de praxis en de visuele perceptie en anderzijds de veranderingen in
het emotioneel Iunctioneren, samen met persoonlijkheidsveranderingen.
(% 2 3 % ., % 43 % ,
-).$% 2
:)# (4" !2 % '% 6/, '% .
:)# (4" !2 % '% 6/, '% .
% 4)/, /')%
0!4 (/, /')%
3 4//2 .)3
0ROF DR # ,AFOSSE

Ik herken je nieL neer SIC - 101 -
De beschadiging van de hersenen samen met de zichtbare en minder zichtbare gevolgen ervan
kan leiden tot aanzienlijke beperkingen in het dagelijks leven. Concreet betekent dit dat mensen
met NAH aIhankelijk zijn van anderen voor hun zelIverzorging, niet meer eIfcient kunnen
communiceren met hun partner, last hebben om zich te verplaatsen, zich gedurende enige tijd
te concentreren oI om bepaalde dingen te onthouden oI op te merken, moeite hebben om een
specifek probleem op te lossen, hun weg vinden in een gebouw, een handeling eIfcient uit
te voeren, enz. Vaak leidt dit tot ernstige problemen in de thuissituatie oI de omgeving. De
genoemde probleemgebieden vormen veelal de voornaamste klacht(en) waarvan de patient en/
oI zijn omgeving op langere termijn melding maakt.
(% 2 3 % ., % 43 % ,
" % 0% 2 + ).'% . ). $%
!#4 )6)4% )4% .
6!. (% 4 $!'% , )* + 3 , % 6% .
-).$% 2
:)# (4" !2 % '% 6/, '% .
:)# (4" !2 % '% 6/, '% .
% 4)/, /')%
0!4 (/, /')%
3 4//2 .)3
!#4 )6)4% )4% .
2% 34 2)#4)%3
0!24 )#)0!4 )%
02/", %-% .
0ROF DR # ,AFOSSE

- 102 - SIC Ik herken je nieL neer
Belangrijk om te begrijpen hoe een hersenletsel tot uiting komt in gedragsveranderingen, is de
mate waarin het gedrag onderhevig is aan psychologische en psychosociale Iactoren. Het gaat
hier over socioculturele omstandigheden, onderwijskundige Iactoren, attitudes en cognitieve
stijl. We maken een onderscheid tussen interne en externe modulerende Iactoren. Interne Iactoren
zijn voornamelijk de persoonlijkheids- en motivationele Iactoren (persoonlijkheidsstructuur,
interesses, sociaal inzicht, prestatiemotivatie, Iaalangst, enz.). Externe modulerende Iactoren
worden veelal bepaald door sociale en pedagogische Iactoren (opvoedingsstijl, gezinsstructuur).
De laatste hebben een belangrijke invloed op hoe iemand omgaat met een hersenletsel. Dit
noemen we ook wel copinggedrag.
(% 2 3 % ., % 43 % ,
03 9# (/, /')3 # (%
02 /" , % -% .
" % 0% 2 + ).'% . ). $%
!#4 )6)4% )4% .
6!. (% 4 $!'% , )* + 3 , % 6% .
-).$% 2
:)# (4" !2 % '% 6/, '% .
:)# (4" !2 % '% 6/, '% .
% 4)/, /')%
0!4 (/, /')%
3 4//2 .)3
!#4 )6)4% )4% .
2% 34 2)#4)%3
0!24 )#)0!4 )%
02/", %-% .
#/0 ).'
0ROF DR # ,AFOSSE

Ik herken je nieL neer SIC - 103 -
De Iactor tijd speelt een grote rol bij dit alles. EenzelIde hersenletsel kan een verschillend
eIIect en verloop hebben naargelang het moment waarop de beschadiging in de levensloop
plaatsvindt. Bij een kind kan eenzelIde hersenletsel bijvoorbeeld een ander eIIect hebben dan
bij een volwassene.
(% 2 3 % ., % 43 % ,
03 9# (/, /')3 # (%
02 /" , % -% .
" % 0% 2 + ).'% . ). $%
!#4 )6)4% )4% .
6!. (% 4 $!'% , )* + 3 , % 6% .
-).$% 2
:)# (4" !2 % '% 6/, '% .
:)# (4" !2 % '% 6/, '% .
% 4)/, /')%
0!4 (/, /')%
3 4//2 .)3
!#4 )6)4% )4% .
2% 34 2)#4)%3
0!24 )#)0!4 )%
02/", %-% .
#/0 ).'
4
)
*
$
3
&
!
#
4
/
2
0ROF DR # ,AFOSSE

4
)
*
$
Verder is er een belangrijke accentverschuiving te vermelden na het ontstaan van een
hersenbeschadiging. In het begin ligt de nadruk op de stoornissen, maar later verschuiIt het
accent. Dan spitsen we onze aandacht toe op het leren omgaan met de beperkingen en de
handicap.
De relatie tussen hersenen en gedrag is niet eenzijdig. Er is altijd een wisselwerking tussen
beide. Het gedrag steunt deels op het Iunctioneren van de hersenen, maar wetenschappers zijn
het erover eens dat de hersenen zich ook ontwikkelen door het gedrag. Dit vormt de basis
van de plasticiteit van het zenuwstelsel. Dankzij de wisselwerking tussen hersenen en gedrag
is revalidatie, remediering oI modulatie van een bepaalde stoornis, veroorzaakt door een
beschadiging van de hersenen, mogelijk. Het gevolg hiervan is dat een aIwijking op elk niveau
van een bepaalde uitval (het gedragsniveau, het neurologisch en neuroanatomisch niveau) kan
worden gemoduleerd, d.w.z. dat er een verandering kan worden teweeggebracht in het aIwijkend
Iunctioneren.
- 104 - SIC Ik herken je nieL neer
In de eerste plaats verstaan we hieronder alle inspanningen door therapeuten uitgevoerd om de
gevolgen van het aIwijkend Iunctioneren in positieve zin te veranderen. Op het vlak van gedrag
betekent dit alle gedragsmanipulaties die de ernst van een neuropsychologische stoornis kunnen
moduleren. Patienten met linkszijdig neglect bijvoorbeeld (d.i. het negeren van een deel van het
lichaam oI het verminderd waarnemen van het linker visueel veld) kunnen een groter gebied
van hun visueel veld waarnemen als je de aandacht van de patient naar dit deel van het visueel
veld richt. Op het neurologisch vlak werkt het toedienen van medicatie oI het gebruik van
neurostimulatie (bijvoorbeeld vermindering van spasticiteit na een verlamming) modulerend
op de neurologische symptomatologie. Op het neuroanatomisch vlak hebben neurochirurgische
technieken in combinatie met medicatie (bijvoorbeeld cortisone toedienen om hersenoedeem
te verminderen, chemotherapie inschakelen om een kankerrecidieI te voorkomen oI een
vochtaIvloeiend pompje plaatsen om de overdruk te verminderen) vaak een modulerend eIIect.
Op het cellulair vlak heeIt de wetenschap de laatste jaren een enorme vooruitgang geboekt,
meestal niet zonder deontologische discussies. Denken we maar aan toepassingen op het gebied
van de (stam)cel- en gentechnologie, zoals genetische manipulatie, het inplanten van Ioetaal
hersenweeIsel, enz. Psychosociale condities die interageren met een gedragsneurologische
problematiek kunnen via onder andere psychotherapeutische technieken worden ondervangen.
Ten slotte moeten we vermelden dat een educatieI en begeleidingsgericht zorgprogramma kan
bijdragen tot betere behandelingsresultaten tijdens het verblijI in het (revalidatie)ziekenhuis.
Ook op het psychosociaal vlak zijn hier vele voordelen aan verbonden. Hoe beter de partner de
sterke en zwakke kanten van de patient begrijpt, hoe beter de partner in staat is om de patient
emotioneel te steunen tijdens het revalidatieproces, hoe beter de Iamilie en hulpverleners
wederzijds adviezen en suggesties kunnen uitwisselen, opvolgen en toepassen (zowel in het
thuis- als therapeutisch milieu), kortom, hoe beter patient, Iamilie en hulpverleners op elkaar
zijn aIgestemd, hoe groter de kans op een optimaal herstelproces voor de patient.
Het geheel van alle genoemde aspecten vormen de bouwstenen en de basis voor het uiteindelijke
succes van het revalidatieproces. Het spreekt voor zich dat dit proces niet aIgelopen is na de
ziekenhuis- en/oI revalidatieopname. Het revalidatieproces zet zich thuis verder, mits een
adequate na- oI thuiszorg.
In de volgende hooIdstukken besteden we aIzonderlijk aandacht aan:
- de zichtbare neurologische probleemgebieden
- de minder zichtbare gedragsneurologische en neuropsychologische probleemgebieden
- de beperkingen in de activiteiten van het dagelijks leven
- de psychologische problemen na een hersenletsel
Ik herken je nieL neer SIC - 105 -
0eeI Iv
hoofdstuk 2
7ichtbare neurologische
probleemgebieden
0ver weIke probIemen gaat het h!er?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 107
robleengebied 1: 8ewusLzijnssLoornissen en cona ........................................................................................ 108
robleengebied 2: Sensorische sLoornissen ............................................................................................................... 109
robleengebied 3: HoLorische sLoornissen ................................................................................................................. 110
robleengebied 4: SliksLoornissen ....................................................................................................................................... 110
robleengebied 5: 0ysarLhrie ..................................................................................................................................................... 111
robleengebied 6: Lpilepsie als synpLoon ................................................................................................................. 111
robleengebied 7: ijnsyndronen en bewegingsbeperking ....................................................................... 111
robleengebied 8: 0rukLoenane binnen de schedel ......................................................................................... 113
robleengebied 9: InconLinenLie ........................................................................................................................................... 115
Ik herken je nieL neer SIC - 107 -
InIe!d!ng
Een niet-aangeboren hersenletsel kan leiden tot duidelijk zichtbare gevolgen. We noemen die
gevolgen ook wel de primaire neurologische symptomen.

In dit hooIdstuk bespreken we de volgende probleemgebieden:
bewustzijnsstoornissen
sensorische stoornissen
motorische stoornissen
slikstoornissen
dysarthrie
epilepsie
pijnsyndromen en bewegingsbeperking
druktoename binnen de schedel
incontinentie
Deze neurologische stoornissen, al dan niet gepaard met een wisselende alertheid en
responsiviteit, kunnen voor de patient een serieuze hinderpaal betekenen voor de kwaliteit van
de alledaags levensverrichtingen (ADL) zoals wassen, kleden, zelIverzorging, enz.
ProbIeemgeb!ed 1
8ewustz!jnsstoorn!ssen en coma
Wat stoornissen in het bewustzijn precies inhouden, is niet zo makkelijk te omschrijven. Als
uitgangspunt nemen we een normaal bewustzijn: het is een toestand waarin iemand zich een
juiste voorstelling maakt van de buitenwereld, een buitenwereld waarmee je doelgericht in
interactie staat en waarin je in staat bent om gedachten te Iormuleren en te beoordelen.
Verder is er een onderscheid tussen de helderheid en de inhoud van het bewustzijn. Met
helderheid van het bewustzijn bedoelen we de mate van alertheid op de omgeving. De inhoud
van het bewustzijn heeIt te maken met waarnemingen, gevoelens en gedachten waarvan iemand
zich bewust is.
Als iemands bewustzijn daalt, raakt hij meer en meer in een ogenschijnlijke slaaptoestand
met verminderde responsiviteit en aanspreekbaarheid. Als je hem aanspreekt oI aan zijn arm
schudt, opent hij de ogen wel, maar hij spreekt meestal verward. Bij diepe bewustzijnsdalingen
verdwijnt het contact met de buitenwereld. Als de persoon in kwestie de ogen niet meer opent
bij het aanspreken, geen opdrachten meer kan uitvoeren (bv. met een vinger bewegen) en
geen gesproken (verbale) reacties meer vertoont, spreken we van een coma. De ernst oI diepte
van de bewustzijnsdaling is dan alleen nog aI te leiden uit bepaalde motorische reacties op
pijnprikkels.
Coma is een gedragsneurologische term die een toestand van niet-waakzaamheid en
bewustzijnsverlies aangeeIt met het verlies van het vermogen tot interactie met de omgeving.
Op het EEG zien we een aIwezigheid van een slaap/waakcyclus. De gedragskenmerken van
iemand in coma:
De ogen openen niet spontaan oI in reactie op externe stimulatie.
- 108 - SIC Ik herken je nieL neer
De persoon reageert niet op opdrachten.
Hij doet geen pogingen om te spreken oI herkenbare woorden te Iormuleren.
Hij onderneemt geen planmatige bewegingen. Er kan wel sprake zijn van refexen, zoals
gebaren, een niet-vrijwillige glimlach oI zich terugtrekken bij pijn.
De persoon kan geen visuele volgopdrachten met de ogen uitvoeren, ook niet als de ogen
handmatig worden opengehouden.
Deze criteria zijn niet het gevolg van verdovende medicatie.
ProbIeemgeb!ed 2
Sensor!sche stoorn!ssen
De wereld om ons heen nemen we waar met behulp van een vijItal zintuigen. De voornaamste
zintuigIuncties zijn het zien, het horen, de reuk, de smaak, het gevoel oI de tastzin en het
evenwichtsgevoel. We noemen dit de sensorische Iuncties. Ze hebben heel specifeke
eigenschappen die dankzij de verwerking in de hersenen worden mogelijk gemaakt. Zo zijn we
niet alleen in staat ons op de tast te orienteren, maar kunnen we ook een scherp van een stomp
voorwerp en koud van warm onderscheiden. Verder zijn we in staat om alles te zien wat zich
in de omgeving bevindt, dankzij het gezichtsveld. De hersenen stellen ons ook in staat om ons,
bewust oI onbewust, inIormatie te verschaIIen over de stand van ons lichaam (hooId, armen,
romp, benen) ten opzichte van de ruimte. Dit is van wezenlijk belang om gepast te kunnen
reageren op wat er rondom ons gebeurt en om bewegingen optimaal te kunnen plannen en
uitvoeren.
6etoe|sstootnissen
Het menselijk lichaam is in staat om prikkels zoals tast, warmte en kou, rekking (van een
pees) en druk te voelen. Ook pijn ervaren is een gevoelswaarneming. Stoornissen in het gevoel
na een hersenletsel uiten zich vooral via een verminderde gevoeligheid (hypo-esthesie) oI
aIwezige gevoeligheid (anesthesie) om dingen aan te voelen, zoals een ruw oI glad oppervlak,
koude oI warmte, oI pijn. Als de gevoelsvermindering oI het gevoelsverlies zich voordoet in
n lichaamshelIt (inclusieI het aangezicht), dan spreken we van een hemianesthesie. Verder
kunnen er ook veranderde (meestal onaangename) gevoelswaarnemingen zijn en tintelingen oI
kriebelende sensaties optreden (paresthesie). Een beschadiging in de linker gevoelsgebieden
(somatosensorische gebieden) leidt meestal tot gevoelsstoornissen aan de rechterkant van
het lichaam. Een beschadiging in de rechter gevoelsgebieden leidt omgekeerd meestal tot
gevoelsstoornissen aan de linkerkant van het lichaam.
6ezichtste|dstootnissen
In het netvlies van het oog zitten supergespecialiseerde zenuwcellen die gevoelig zijn voor licht
en gezichtsindrukken. Het bereik dat het oog via het netvlies registreert, heet het gezichtsveld.
De gezichtsvelden van beide ogen overlappen elkaar voor een deel. De inIormatie oI visuele
prikkels van de buitenwereld worden via het netvlies naar de hersenen geprojecteerd in de
zogenaamde visuele hersengebieden (achteraan in de hersenen). Hier worden we ons bewust
van de gezichtsindrukken, zodat we ook eIIectieI de wereld rondom ons kunnen waarnemen.
Als het doorsturen van de visuele inIormatie naar de hersenen wordt onderbroken door een
hersenletsel, ontstaat er een uitval van het gezichtsveld. Na een hersenbeschadiging treedt er
vaak een halIzijdige gezichtsvelduitval (hemianopsie) op.
Ik herken je nieL neer SIC - 109 -
ProbIeemgeb!ed 3
Hotor!sche stoorn!ssen
Stoornissen in de motoriek doen zich vooral voor als krachtverlies, d.w.z. verlammingsverschijn-
selen die gedeeltelijk (parese) oI totaal (paralyse) kunnen zijn. Doet de krachtsvermindering oI
-verlies zich voor in n lichaamshelIt, dan spreken we resp. van een hemiparese en hemiplegie.
Bij hemiplegie bewegen de spieren niet meer willekeurig oI op commando. Een beschadiging in
de linker motorische gebieden leidt meestal tot verlammingsverschijnselen aan de rechterkant
van het lichaam. Een beschadiging in de rechter motorische gebieden daarentegen heeIt meestal
verlammingsverschijnselen aan de linkerkant van het lichaam tot gevolg.
Vaak is na een hersenletsel ook het bewegingspatroon veranderd: er doet zich met name een
tijdelijke oI blijvende spasticiteit voor door het wegvallen van remmende impulsen vanuit de
hersenen. In dit geval spreken we over een verandering in de spierspanning oI spiertonus. Een
verhoogde tonus is hypertoon oI spastisch, een verlaagde tonus hypotoon oI verslapt. De tonus
is te omschrijven als de weerstand die je voelt als een deel van het lichaam passieI wordt
bewogen, d.w.z. bij het verlengen oI rekken van spieren die in de tegengestelde richting van de
beweging lopen.
Bij een normale tonus voel je de juiste mate van weerstand om een beweging soepel en
zonder onderbreking te laten verlopen.
Een verlaagde spierspanning (hypotonus) wordt gevoeld als te weinig oI geen weerstand
tegen de beweging. Het lichaamsdeel voelt slap aan. Bij het loslaten valt het lichaamsdeel
naar beneden.
Een verhoogde spierspanning (hypertonus) voel je als een verhoogde weerstand tegen
passieI bewegen. Het lichaamdeel voelt zwaar aan en wordt bij het loslaten in de richting
van de spastische spiergroepen getrokken.
Bij spasticiteit is er sprake van het onwillekeurig gelijktijdig aanspannen van tegengestelde
spiergroepen (zoals bijvoorbeeld de strek- en buigspieren van een arm oI been). Door de
spasticiteit is er meestal ernstige stijIheid van n oI meerdere ledematen, waardoor het vrijwel
onmogelijk is om gerichte, willekeurige bewegingen uit te voeren. Spasticiteit kan gepaard
gaan met pijn (door de hoge spierspanning en de verkrampte houding) en een belemmering zijn
bij het zitten, liggen oI het gebruik van een rolwagen.
De chirurgische behandeling van spasticiteit is erop gericht om hinderlijke, invaliderende
oI pijnlijke spasmen te verminderen en daardoor het Iunctioneren van de patient (binnen de
beperkingen van de bestaande handicap) te verbeteren. De operatie heeIt echter geen invloed
op de beschadiging van het hersenweeIsel die aan de basis ligt van de spasmen. Spasticiteit
operatieI behandelen wordt over het algemeen pas toegepast als allerlei vormen van behandeling
met medicijnen zijn mislukt (spierverslappende middelende zoals bv. Dantrium). Er zijn
verschillende operaties mogelijk. De keuze hangt aI van de oorzaak en de mate van spasticiteit.
Hou bij de behandeling van spasticiteit wel voor ogen dat enige stijIheid ook nuttig kan zijn,
bijvoorbeeld als steun bij het staan. Het volledig opheIIen van de spasticiteit zou dan het verlies
van de steunIunctie kunnen betekenen, waardoor de mobiliteit en zelIstandigheid niet toenemen,
maar juist verminderen.
- 110 - SIC Ik herken je nieL neer
Een mogelijke behandelingsvorm bij ernstige vormen van spasticiteit is het intrathecaal toedienen
van BacloIen. Het gaat hier om een onderhuidse implantatie van een medicijnpomp die ervoor zorgt
dat er continue een vastgestelde hoeveelheid van de stoI BacloIen wordt toegediend via een dun
slangetje dat tijdens de operatie in het wervelkanaal is aangebracht ter hoogte van het ruggenmerg.
Dit noemen we intrathecaal. BacloIen remt de spastische activiteit en werkt tevens als pijnstiller. Het
voordeel van plaatselijke toediening via een pomp boven het innemen van BacloIen in tabletvorm
(ook wel bekend als Lioresal) is dat de algemene lichamelijke bijwerkingen niet optreden.
ProbIeemgeb!ed 4
SI!kstoorn!ssen
Kort na het hersenletsel kunnen er slikstoornissen optreden als gevolg van de centrale en
periIere uitval van de hersenzenuwen die vertrekken vanuit de hersenstam. In die zin leiden
hersenstamletsels ook vaker tot slikstoornissen.
Slikstoornissen kunnen resulteren in een longontsteking (pneumonie), onvoldoende
voedselinname en uitdroging (dehydratatie) als er geen goede diagnose is gesteld oI als ze niet
goed worden behandeld. Verwikkelingen zijn te voorkomen door de slikvaardigheden zo snel
mogelijk na ziekenhuisopname te beoordelen. Bij slikstoornissen moeten de behandeling en
trainingstechnieken onmiddellijk starten.
Het slikken is een ingewikkelde vaardigheid die bestaat uit verschillende Iasen:
Eerst ligt het voedsel tussen de tong en het harde gehemelte. Het zachte gehemelte is nog
hangend. De mond is gesloten.
Dan duwt de tong het voedsel naar achteren. Het zachte gehemelte sluit de neusweg aI.
Nu is het voedsel nog verder gezakt. Het strottenhooId beweegt zich naar boven en naar
voren. Het strottenklepje richt zich naar beneden en sluit de luchtpijp bijna aI.
Vervolgens glijdt het voedsel over het strottenhooId. De slokdarmmond ontspant zich en
neemt het voedsel op.
Het voedsel bevindt zich nu in de slokdarm. Het strottenklepje gaat weer iets omhoog,
terwijl het tongbeen en het strottenhooId weer naar beneden gaan. Op die manier komt het
voedsel uiteindelijk in de maag terecht.
Bij het slikken is er een goede samenwerking nodig van mond, keel, strottenhooId en slokdarm.
De stand van het hooId ten opzichte van de romp is van zeer groot belang.
Mensen die niet veilig kunnen slikken, worden bij voorkeur door een logopedist (gespecialiseerd
in sliktherapie) onderzocht en gevolgd. Het logopedisch slikonderzoek bestaat uit het vaststellen
van de gevoeligheid en motorische mogelijkheden van het mond- en keelgebied, de reactie van
de patient op verschillende voedselconsistenties, verschillende lichaams- en hooIdhoudingen
en eventuele andere slikmanoeuvres. Op basis van dit onderzoek wordt bepaald oI het innemen
van orale voeding veilig is en welke behandelingen hiervoor eventueel noodzakelijk zijn.
Voor meer adviezen verwijzen we naar hooIdstuk Eten en drinken.
Ik herken je nieL neer SIC - 111 -
ProbIeemgeb!ed 5
0ysarthr!e
Dysarthrie is een spraakstoornis die wordt veroorzaakt door een neuromusculaire aandoening,
d.i. een stoornis waarbij de spieren niet meer goed door het zenuwstelsel worden bestuurd. Bij
dysarthrie werken de spieren die de spraak mogelijk maken gestoord, slecht oI onvoldoende.
Omdat de spieren die voor het spreken worden gebruikt grotendeels dezelIde zijn als die voor het
eten en drinken, ontstaan er bij stoornissen in het spreken veelal ook eet- en drinkstoornissen.
Bij mensen met een dysarthrie is de communicatie verstoord, omdat ze moeite hebben met
de uitspraak van klanken, woorden en zinnen en daardoor dus moeilijk te verstaan zijn. Ze
hebben echter geen taalprobleem. Het zijn zuivere articulatieproblemen, waarbij de gestoorde
stemIunctie opvalt.
ProbIeemgeb!ed 6
fp!Ieps!e aIs symptoom
Epilepsie als symptoom kan soms optreden als gevolg van een hersenletsel van diverse aard: een
hersenbloeding oI -inIarct, een zware hersenschudding, een hersentumor oI een hersenontsteking.
De aanval beperkt zich soms tot lichte schokken in n hand oI een kortdurende aIwezigheid`.
Maar soms treedt er ook een plotseling bewustzijnsverlies op, samen met heItige schokken van
armen en benen. LittekenweeIsel in de hersenen is vaak verantwoordelijk voor de epileptische
aanvallen. In de rand van het litteken worden namelijk dikwijls abnormaal Iunctionerende
hersencellen aangetroIIen. De overdracht van signalen tussen de zenuwcellen wordt hierdoor
niet meer gestopt. Vergelijk het met abnormale elektrische ontladingen van de zenuwcellen
die worden verspreid doorheen een hele keten van onderling verbonden zenuwcellen, een
soort domino-eIIect. Epilepsie is onder controle te houden met specifeke medicatie die een
remmende invloed uitoeIent op de abnormale prikkeloverdracht.
ProbIeemgeb!ed 1
P!jnsyndromen en beweg!ngsbeperk!ng
Veel mensen met NAH klagen over pijn tijdens het uitvoeren van bewegingen. Sommigen
hebben zelIs constant pijn in rusttoestand. Het is belangrijk dat de oorzaak van de pijnklachten
zo snel mogelijk wordt onderkend, omdat het een grote hinderpaal in het revalidatieproces is.
De gevolgen van pijn zijn namelijk niet te onderschatten:
De patient kan zich niet concentreren op het leren van nieuwe vaardigheden, omdat hij
voortdurend door de pijn wordt aIgeleid.
Het kost moeite om zelIstandigheid te herwinnen omdat pijn en stijIheid onder andere het
aankleden, wassen en het omdraaien in bed belemmeren.
Evenwichtsreacties worden verhinderd, zowel in zit als in stand. De patient is bang vrijuit
te bewegen om bepaalde taken uit te voeren.
Het moreel van de patient wordt ingrijpend aangetast. Zoals veel mensen met chronische
pijn kom je terecht in een depressieI reactiepatroon. Het is een vicieuze cirkel: je begint te
lijden aan slapeloosheid, waardoor je tijdens de therapie niet meer volledig kunt meewerken.
Als gevolg daarvan is er weinig oI geen vooruitgang in het revalidatieproces. Het uitblijven
van resultaten zorgt voor nog meer gedeprimeerd zijn.
- 112 - SIC Ik herken je nieL neer
De pijn zelI kan ten slotte spieractiviteit remmen. Het is heel moeilijk om terugkeer van
activiteit in de verlamde arm te stimuleren zolang de pijn aanhoudt.
5choudetijn
Pijn in de schouder ontwikkelt zich meestal volgens een typisch patroon, maar kan ook plotseling
ontstaan ten gevolge van een specifek traumatisch voorval. De eerste klachten omvatten een
scherpe pijn wanneer de arm tijdens de therapie oI een onderzoek passieI wordt bewogen.
Op dat moment kan de patient het pijnlijke gebied nog aanwijzen. Als de oorzaak niet wordt
aangepakt, neemt de pijn geleidelijk oI snel toe. De patient geeIt nu pijn aan bij elke beweging.
Hierdoor wordt het alsmaar moeilijker om de pijn te lokaliseren. De pijn kan dag en nacht
aanhouden met als gevolg dat de patient niet meer kan verdragen dat zijn arm wordt bewogen.
Nu zijn er klachten over diIIuse pijn, in sommige gevallen in de hele arm en zelIs de hand.
Activiteiten die vaak pijnlijke trauma`s kunnen veroorzaken zijn bijvoorbeeld de patient bij
een transIer van het bed naar de stoel helpen door aan zijn arm te trekken, de patient op een
verkeerde manier achter in de rolwagen zetten, de arm te Iel optillen tijdens verpleeghandelingen
zoals passieI aankleden, de oksels wassen oI de patient in bed omdraaien, enz. Het is van groot
belang dat de arts en de kinesist de oorzaak van de pijn vinden en op grond hiervan de juiste
behandeling kiezen.
5choudet-hands,ndtoom
Het schouder-handsyndroom kenmerkt zich door een plotseling optredende gezwollen en
pijnlijke hand met bewegingsbeperking, vaak als bijkomende verwikkeling van een halIzijdige
verlamming. Meestal treedt het op tussen de eerste en derde maand na het ontstaan van het
hersenletsel. Het is een pijnlijke aandoening die de revalidatie van de patient verstoort. Als ze
niet wordt behandeld, kan ze leiden tot blijvende letsels aan hand en vingers, die elk toekomstig
Iunctioneel gebruik zullen beperken. Medisch onderzoek (onder andere via het nemen van een
botscan) en behandeling zijn Iundamenteel.
Het voorkomen van het schouder-handsyndroom is erop gericht alle oorzaken van zwelling in
de hand te vermijden. Een goede ligging in bed en een juiste zithouding in een stoel zijn voor
de patient van het allergrootste belang. Verpleegkundige en therapeutische ondersteuning zijn
noodzakelijk.
latho|oqische bottotminq (eti-atticu|aite ossijcatie)
Een bijzonder ernstige complicatie die na een hersenletsel kan optreden, is de vorming van
peri-articulair bot in de spieren en andere weke delen rondom de grote gewrichten. Deze
pathologische botvorming lijkt vaker voor te komen in spieren die aan een groot botoppervlak
aanhechten. De eerste tekenen die wijzen op het ontstaan van botvorming verschijnen meestal
wanneer de patient een tijd lang weinig actieI beweegt, bijvoorbeeld tijdens een coma. Daarom
lopen langdurige comapatienten een extra risico. RntgenIoto`s kunnen na enige tijd het begin
van een eventuele botvorming nabij de gewrichten aantonen. Spasticiteit in het spierweeIsel
leidt tot een negatieve prognose. Bij ernstige bewegingsbeperkingen wordt er vaak in een latere
Iase tot operatieI ingrijpen overgegaan.
Ik herken je nieL neer SIC - 113 -
ProbIeemgeb!ed 8
0ruktoename !n de schedeI
De schedel is te vergelijken met een bijna helemaal gesloten doos. Daarin bevinden zich de
hersenen en een bepaalde hoeveelheid hersenvocht en bloed. Bij een tumor oI bloedopstapeling
wordt er extra ruimte in beslag genomen. Hierdoor neemt de druk in de schedel toe. Daarnaast
kan er zich in het hersenweeIsel (bijvoorbeeld rondom een tumor) vocht ophopen. Dit vocht
noemen we oedeem. De vochtophoping draagt bij tot een toename van de schedelinhoud,
waardoor de druk in de schedel snel oploopt. Een andere oorzaak van druktoename in de schedel
is een tumor die de doorstroming van hersenvocht blokkeert.
Bij druktoename kan een aantal klachten optreden. Zo heeIt de patient vaak last van aanhoudende
hooIdpijn. Soms gaat de hooIdpijn gepaard met misselijkheid en braken. Als de druk sterk
toeneemt, wordt de patient meestal suI. In sommige gevallen gaat hij wazig oI dubbel zien,
doordat er druk op de oogzenuwen ontstaat. Verder daalt het concentratievermogen en treden er
meer geheugenklachten op. In geval van een overdruk in de hersenen tijdens de revalidatie zien
we vaak een plotse terugval van een aantal Iuncties waar er voorheen al verbetering merkbaar
was.

De volgende onderzoeken kunnen overdruk in de hersenen vaststellen:
Echo-onderzoek van de schedel: Dit onderzoek, dat op een betrouwbare manier de grootte
van de hersenkamers weergeeIt, wordt alleen bij kinderen uitgevoerd van wie de Iontanel
nog niet gesloten is.
Computertomografe (CT): Bij dit onderzoek maakt een draaiende rntgenbuis in
samenwerking met een computer plaatjes van de schedel (doorsnede). AIgezien van een
(geringe) stralenbelasting is het een onschuldig onderzoek dat zo nodig vele malen kan
worden herhaald. Behalve de verwijde kamers kan ook een eventuele oorzaak van de
hydroceIalie worden aangetoond.
Magneetscan (MRI): Dit onschadelijke onderzoek (omdat de beelden met behulp van
een magneetveld worden vervaardigd) lijkt veel op de CT, maar toont veel meer details.
Met bepaalde technieken kan ook de liquorstroom zichtbaar worden gemaakt. Er is op dit
ogenblik nog minder MRI-apparatuur voorhanden dan CT-apparatuur. Daardoor is MRI-
onderzoek ook veel duurder. Toch verdringt de MRI de CT meer en meer.
Cisternografe: Bij dit onderzoek wordt via een ruggenprik een kleine hoeveelheid radioactieI
materiaal in de liquor gebracht. De scanner maakt gedurende twee dagen op een aantal
verschillende momenten opnames. Het onderzoek geeIt inIormatie over de stroming en de
opname van de liquor.
HydroceIalie kan alleen chirurgisch worden behandeld. De belemmering wordt omzeild door
een rechtstreekse verbinding (een shunt) te maken van de hersenkamers met de buitenwereld
(tijdelijk, een externe drain) oI met een andere lichaamsholte (permanent). Het meest gebruikelijk
zijn tegenwoordig de afeidingen naar de buikholte oI naar het hart via een ader in de hals.
Het inbrengen van een inwendige drainage oI shunt vereist het gebruik van materiaal dat
door het lichaam wordt aanvaard en dat zeer bestendig is. De meeste shuntsystemen zijn
van siliconenrubber gemaakt. De shunt bestaat uit een slangetje dat in de hersenkamer wordt
ingebracht, een ventiel met een reservoir en een aIvoerend slangetje voor de buikholte oI het
hart. Het reservoir wordt vaak een pompje` genoemd, maar eigenlijk is het een drukventiel.
- 114 - SIC Ik herken je nieL neer
Er stroomt alleen hersenvocht (liquor) weg als er een bepaalde druk in de hersenkamers wordt
overschreden. Er kan van tevoren worden bepaald hoe hoog de druk mag worden. Zo zijn er
systemen met lage, gemiddelde en hoge druk. Er zijn ook verstelbare kleppen. De keuze van het
systeem hangt van een groot aantal Iactoren aI, zoals de leeItijd, de oorzaak van de hydroceIalie,
bevindingen bij CT oI MRI en de voorkeur en ervaring van de neurochirurg.
De operatie zelI is een vrij eenvoudige ingreep, maar mag daarom niet worden onderschat. In de
schedel wordt achter het oor oI verder naar voren een klein gaatje geboord. Via dit gaatje wordt
het slangetje in de hersenkamer ingebracht. Bij een verwijd ventrikelsysteem is dat eenvoudig,
maar als de ventrikels niet zo wijd zijn, kan het moeilijk zijn om het slangetje in de goede positie
te krijgen. Moderne hulpmiddelen daarbij zijn een endoscoop (kijkbuis) oI positiebepaling met
behulp van CT oI MRI en ingewikkelde computerapparatuur (via neuronavigatie). Als er wordt
gekozen voor een afeiding naar het hart, gaat het overtollige hersenvocht via een ader onder de
rechter kaakhoek. De ader wordt geopend en het slangetje wordt onder rntgencontrole tot in
de rechterboezem opgevoerd. Voor een buikafeiding wordt een kleine opening in de buikwand
gemaakt, via welke het slangetje dan in de vrije buikholte wordt opgeschoven. Het vocht wordt
door het buikvlies opgenomen. Het tunnelen van het systeem onder de huid gebeurt via een paar
tussensneetjes.
De voelbare verdikking in het systeem (het eigenlijke ventiel oI pompje) geeIt de behandelende
chirurg de mogelijkheid de Iunctie van het systeem te testen. Normaal kan het pompje worden
ingedrukt en komt het vlot weer op. Als dat niet zo is, werkt het systeem wellicht onvoldoende,
al is dat niet altijd zo.
Het inbrengen van een shunt neemt, zoals bij veel andere chirurgische behandelingen, niet de
oorzaak van de hydroceIalie weg. Er wordt alleen een oplossing geboden voor de aIvoer van
hersenvocht dat anders niet weg kan stromen. Er kunnen zich problemen voordoen die een
nieuwe operatie aan de shunt (een zogenaamde revisieoperatie) noodzakelijk maken.
De meest gebruikelijke verwikkeling is verstopping van het systeem. Dit kan overal in
het systeem optreden. Er kan in de hersenkamer weeIsel van de plexus choreodeus, een
vochtproducerend orgaan in onze hersenen, in het slangetje terechtkomen. Ook kunnen door te
sterke drainage de hersenkamers samenvallen, waardoor de punt van de katheter tegen de wand
van de hersenkamer komt te liggen. De slangetjes kunnen losraken, aIknikken, lussen vormen
oI in littekenweeIsel terechtkomen. Door de groei kan bij kinderen de positie van een van de
uiteinden veranderen.
Een laatste geduchte complicatie is de inIectie. Een shuntsysteem is een vreemd lichaam,
waarop zich bacterien kunnen vastzetten. Het toedienen van antibiotica helpt meestal niet meer.
Het verwijderen van het systeem is in dat geval de enige oplossing. De periode tot het plaatsen
van een nieuwe shunt wordt soms overbrugd door een slangetje naar buiten aan te brengen, een
externe drain.
Ten slotte kan door hevelwerking te veel liquor afopen via het systeem. We noemen dit
overdrainage. Soms leidt dit tot klachten, maar dat hoeIt niet altijd zo te zijn. Bij zeer grote
ventrikels en overdrainage bestaat het risico van een bloeduitstorting tussen de hersenen en de
hersenvliezen, een subduraal hematoom. Alle genoemde verwikkelingen maken een regelmatige
controle van de patient met de shunt noodzakelijk.

Ik herken je nieL neer SIC - 115 -
ProbIeemgeb!ed 9
Incont!nent!e
Incontinentie is een serieus en vervelend probleem voor de patient en de omgeving. We moeten
er zorgvuldig mee omgaan. De willekeurige controle over de blaas en de darmen is een heel
ingewikkeld mechanisme. Op het neurologisch niveau spelen voornamelijk de controlecentra
van de hersenen een belangrijke rol. Het is belangrijk in het achterhooId te houden dat
continentie een aangeleerde vaardigheid is waarvoor een gezond kind vijI jaar nodig heeIt
om het volledig te beheersen. Ook psychosociale Iactoren spelen in dit leerproces een rol.
De vernedering van onwillekeurige oI ontijdige lozing is ons zo ingeprent door jaren van
niet-afatende zindelijkheidstraining dat we, om het te vermijden, absolute controle hebben
geleerd, een controle die zo sterk is dat noch de blaas, noch ook maar n sluitspier het aandurIt
te verzaken, zelIs tijdens onze slaap. Omdat continentie zo een ingewikkelde activiteit is, is
het makkelijk te begrijpen dat een patient met een letsel in die gebieden van de hersenen die
instaan voor de gedragscontrole, veelal incontinent is en dat vooral in de vroege stadia van het
herstelproces.
Aanhoudende incontinentie kan ontmoedigend werken voor de patient en is heel belastend voor de
Iamilie gezien de veelvuldige zorgen. De lozing van urine oI ontlasting op het verkeerde moment
kan ook bijdragen aan doorligplekken oI inIecties. Er gaat ook veel behandeltijd verloren als de
patient vaak moet worden verschoond. Een adequaat beleid op het medisch en verpleegkundig
vlak ten aanzien van dit probleem is daarom van essentieel belang. De aanwezigheid van
incontinentie hangt sterk samen met een letsel in de gebieden van de hersenen die instaan voor
de gedragscontrole en die uiteindelijk ook zeer belangrijk zijn voor het herwinnen van het
zelIstandig Iunctioneren als mens. Het valt dan ook op dat een aanhoudende incontinentie een
slechte voorspeller is voor het herwinnen van zelIstandigheid en onaIhankelijk Iunctioneren.
Ik herken je nieL neer SIC - 117 -
0eeI Iv
hoofdstuk 3
De minder zichtbare
gedragsneurologische en
neuropsychologische probleemgebieden
0ver weIke probIemen gaat het h!er?
1 SLoornissen in de alerLheid en waakzaanheid .................................................................................................... 119
2 SLoornissen in de aandachL en concenLraLie ......................................................................................................... 123
3 SLoornissen in heL geheugen (annesie) .................................................................................................................... 133
4 Veranderd denk- en redeneervernogen
en verninderde probleenoplossende vaardigheden ...................................................................................... 147
5 Cedragsproblenen en karakLerveranderingen ....................................................................................................... 157
6 JaalsLoornissen (aasie) ............................................................................................................................................................... 183
7 alzijdige ruinLelijke verwaarlozing (henineglecL) ................................................................................... 209
8 SLoornissen in de waarnening ............................................................................................................................................. 219
9 SLoornissen in heL handelen (apraxie) ........................................................................................................................ 233
Ik herken je nieL neer SIC - 119 -
ProbIeemgeb!ed 1
Stoornissen in de alertheid en
waakzaamheid
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
waL is alerLheid: ....................................................................................................................................................................................... 121
Kennerken van alerLheids- en waakzaanheidssLoornissen ......................................................................... 121
Cevolgen voor heL dagelijks leven ......................................................................................................................................... 121
Jips on een verninderde alerLheid en waakzaanheid Le verbeLeren .............................................. 121
Ik herken je nieL neer SIC - 121 -
wat !s aIerthe!d?
Alertheid, ook wel eens arousal` genoemd (de interne spanningstoestand van een persoon)
verwijst naar de mate waarin iemand zijn omgeving waarneemt en hierop reageert.
kenmerken van aIerthe!d- en waakzaamhe!dsstoorn!ssen
Bij gebrek aan stimulatie is er een geleidelijke oI snelle overgang naar een slaaptoestand.
Ontwaken uit de slaaptoestand gebeurt vooral na harde geluiden oI krachtig schudden.
Er is een slaperig voorkomen in waaktoestand, bijvoorbeeld overdag
Zonder rechtstreekse stimulatie bevindt de patient zich het grootste deel van de tijd in
slaaptoestand.
De aandacht vermindert opvallend tijdens handelingen oI een gesprek.
In aansluiting op herhaalde intense stimulaties (bv. pijn, Iel licht, harde geluiden, manipulatie
van de ledematen) zijn er korte periodes van beperkte aanspreekbaarheid. Er is echter geen
betekenisvolle interactie.
6evoIgen voor het dageI!jks Ieven
Als de onderliggende oorzaak van de alertheidsstoornis tijdig kan worden opgespoord en
behandeld, dan is er kans op een volledig herstel zonder blijvende invaliditeit.
Aanhoudende gevallen van alertheidstoornissen die niet kunnen worden behandeld, leggen
de patient beperkingen op. We denken bijvoorbeeld aan autorijden en het uitvoeren van jobs
waarbij de volgende vaardigheden belangrijk zijn: volgehouden alertheid en concentratie,
nauwkeurigheid, verantwoordelijkheid opnemen, zich aan schema`s houden, risico`s
voorkomen, enz.
Mensen met alertheidsstoornissen zijn niet in staat om zonder toezicht te leven vanwege het
risico dat ze niet alert blijven terwijl er bijvoorbeeld elektrische toestellen aanstaan. Er is
minstens een externe structurering van de omgeving nodig (bv. voorkomen dat de patient
potentieel gevaarlijke toestellen zonder toezicht gebruikt).
Wie alertheidsstoornissen heeIt kan geen verantwoordelijkheid dragen voor anderen, zoals
kleine kinderen oI bejaarde Iamilieleden.
Mensen met een aanhoudende gedaalde alertheid hebben een ernstige handicap en zijn voor
hun levensonderhoud en overleving volledig aIhankelijk van Iamilie en maatschappij.
I!ps om een verm!nderde aIerthe!d te verbeteren
Alertheidsproblemen werden aanvankelijk met medicatie behandeld. Onderzoek heeIt
uitgewezen dat bepaalde medicijnen de alertheid inderdaad verhogen. ZelIs het richten
van de aandacht op iets verbetert erdoor. Medicatie die de alertheid verlaagt, wordt beter
vermeden.
Een andere manier om de alertheid te bevorderen is het doseren van de activiteiten,
aIhankelijk van welk niveau van alertheid kan worden volgehouden (bv. regelmatige pauzes
- 122 - SIC Ik herken je nieL neer
inlassen, uitrusten, dutjes doen). Waak erover dat de patient voldoende rust krijgt.
Noteer dagelijks de tijd die de patient eIIectieI kan besteden aan de therapiesessies. Dit is
nuttig om elke verbetering duidelijk te maken. Het werkt belonend.
Maak de patient bewust van alle binnenkomende inIormatie, vooral als deze nieuw is. Het
is ook belangrijk rechtop te zitten tijdens het werken.
Vermijd saaie kleuren in de kamer. Dit geldt ook voor de kledij van de therapeut. Probeer de
kamer van de patient op te vrolijken met posters en Ioto`s.
Voorzie taken die de alertheid uitdagen op momenten dat de patient een hoge mate van
alertheid toont.
Breng veelvuldig aIwisseling in de taken.
Voorzie hints om de persoon in kwestie op nieuwe stimuli attent te maken.
Werk met materiaal dat het minst interessant is op momenten dat de alertheid het hoogst is.
Ik herken je nieL neer SIC - 123 -
ProbIeemgeb!ed 2
Stoornissen in de aandacht en
concentratie
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 125
Algenene kennerken van aandachLs- en concenLraLiesLoornissen .................................................... 125
Verschillende soorLen aandachL ................................................................................................................................................ 126
5ne|heid tan injotmatietetuet|inq en aandachtssan .................................................................................. 126
6etichte (se|ectiete) aandacht .............................................................................................................................................. 127
letdee|de aandacht ............................................................................................................................................................................ 127
lethooqde ajeidbaatheid ............................................................................................................................................................ 127
lo|qehouden aandacht ................................................................................................................................................................... 127
Cevolgen voor heL dagelijks leven ......................................................................................................................................... 127
oe kunnen we de aandachLs- en concenLraLieproblenen begrijpen: ........................................... 128
Algenene Lips on beLer on Le gaan neL aandachLs- en concenLraLiesLoornissen ........... 129
SpeciFeke Lips on beLer on Le gaan neL aandachLssLoornissen ......................................................... 130
5ne|heid tan injotmatietetuet|inq .................................................................................................................................... 130
6etichte aandacht ................................................................................................................................................................................ 130
letdee|te aandacht ............................................................................................................................................................................. 131
lo|qehouden aandacht ................................................................................................................................................................... 132
Ik herken je nieL neer SIC - 125 -
InIe!d!ng
Aandacht speelt een belangrijke rol bij het ontvangen van inIormatie, waarnemen, denken,
handelen en leren van vaardigheden. Vooraleer we inIormatie kunnen verwerken en gebruiken,
moeten we er onze aandacht op richten. We moeten ook onze aandacht kunnen verleggen,
want anders zouden we niet gevoelig zijn voor nieuwe zintuiglijke prikkels en zouden we ons
niet snel genoeg aan nieuwe situaties kunnen aanpassen. Het is dus de bedoeling dat we onze
aandacht makkelijk kunnen verplaatsen, zodat we snel nieuwe inIormatie opmerken.
Veel mensen met NAH vertonen in meer oI mindere mate stoornissen en beperkingen in de
aandachtsIuncties. Bij aandacht speelt de hoeveelheid en het tempo van inIormatieverwerking
een belangrijke rol. Een beperkter aandachtscapaciteit en een vertraging van het tempo van
inIormatieverwerking vormen een belangrijk probleem na een hersenletsel. Zonder het vermogen
om zich te concentreren, is het leren en onthouden van inIormatie heel moeilijk.
Ongeveer zeventig procent van de mensen met NAH heeIt moeite om eIfcient onder tijdsdruk te
handelen. Ook in normale omstandigheden kan een verminderd tempo van inIormatieverwerking
een negatieve invloed hebben op de aandachtsIuncties, het geheugen en de organisatie en
planning van het gedrag. Een vertraagd tempo bij het verwerken van inIormatie is merkbaar
als er bijvoorbeeld opvallend veel tijd verloopt voordat de patient reageert op een vraag oI
opdracht.
AIgemene kenmerken van aandachts- en concentrat!estoorn!ssen
Het is moeilijk om de aandacht adequaat te richten naar een bepaalde inIormatiebron,
ongeacht waar oI wanneer.
Er is een algemene vertraging in het tempo van inIormatieverwerking, bijvoorbeeld trager
reageren op een vraag oI opdracht, oI trager een handeling uitvoeren.
Het aantal elementen oI inIormatie-eenheden dat tegelijk kan worden bijgehouden oI dat
onmiddellijk onder de aandacht kan worden gehouden, is beperkt (bv. niet onmiddellijk een
groep cijIers van een teleIoonnummer kunnen herhalen).
Het is moeilijk om twee taken tegelijk op een doeltreIIende manier te volbrengen, bijvoorbeeld
een gesprek volgen in het bijzijn van meerdere tegelijk pratende personen. Zo is het voor
mensen met stoornissen in de aandachtsverdeling ook onmogelijk om iets te noteren tijdens
een teleIoongesprek.
Er treedt een prestatievermindering op bij de uitvoering van n taak (bijvoorbeeld stappen)
wanneer een tweede taak (bijvoorbeeld praten oI luisteren) tegelijk wordt gecombineerd.
Hierdoor ontstaat er een reeel gevaar op vallen.
Tijdens de uitvoering van een handeling (bv. naar iemand luisteren) gaat de concentratie
herhaaldelijk weg naar willekeurige interne prikkels (bv. gedachten) oI externe prikkels (bv.
achtergrondgeluiden, iemand die voorbij komt) die niets te maken hebben met de uitvoering
van de taak. Hierdoor is er een verhoogde afeidbaarheid.
Het onderscheid tussen relevante en minder relevante dingen is moeilijk te maken bij het
vertellen oI een handeling uitvoeren.
Iemand met aandachts- en concentratieproblemen is sneller aIgeleid. Hij is vaak overgevoelig
oI extreem alert voor niet terzake doende prikkels, waardoor hij zijn aandacht nauwelijks
kan vasthouden.
- 126 - SIC Ik herken je nieL neer
Naargelang de tijd vordert, is er een snelle achteruitgang in prestatie bij eenzelIde taak. De
aandacht kan niet ongestoord worden volgehouden tot het einde van de uitvoering van een
activiteit.
Er is een verminderd vermogen om de aandacht willekeurig te verplaatsen naar een andere
taak.
Er is een verminderde aandacht wanneer er in de omgeving afeiders aanwezig zijn (bv.
achtergrondgeluiden oI Ielle kleuren).
Er is een versnelde vermoeibaarheid en een verminderde energie (een soort mentale en
Iysieke belastbaarheid).
Bij plotse veranderingen in een situatie is er een moeilijke omschakeling en verminderde
fexibiliteit om zich aan te passen.
Er is sprake van vertraagd denken: alle denkprocessen gaan langzaam, waardoor de persoon
in kwestie het tempo niet kan volgen en laat reageert.
Er is ook sprake van versneld denken: een gedachtegang wordt niet aIgerond en het kost
moeite om het overzicht te bewaren over het denkproces.
Er treedt een verlies van schoolse vaardigheden op: lezen, rekenen en schrijven kunnen
moeilijk zijn, vooral bij kinderen die zich die vaardigheden nog niet volledig (goed) eigen
hebben gemaakt.
Er is sprake van stoornissen in het redeneervermogen: het probleemoplossend vermogen is
aangetast doordat er geen logische opbouw van redeneringen meer kan worden gemaakt.
De patient blijIt steken in vertrouwde gedragspatronen en heeIt moeite met het Iunctioneren
buiten zijn vertrouwde omgeving.
HooId- en bijzaken worden moeilijker onderscheiden: de inIormatie wordt niet geflterd,
waardoor het handelen in de reactie onlogisch en onoverzichtelijk is.
Er treden orientatiestoornissen op in tijd, plaats en persoon. De patient heeIt geen idee van
de maand oI de dag van de week. Hij weet niet waar hij is oI hoe hij ergens moet komen. Hij
moet opnieuw leren bij wie welke naam hoort. Vooral orientatiestoornissen in tijd kunnen
lang blijven bestaan. Hierdoor kan de persoon niet plannen hoeveel tijd er nodig is om iets
te doen. Hij weet ook niet hoe lang iets heeIt geduurd.
Door alle genoemde problemen kosten activiteiten meer tijd en inspanning, waardoor er
sneller vermoeidheid optreedt.
versch!IIende soorten aandacht
Er zijn verschillende soorten aandacht: aandachtsspan, gerichte aandacht, verdeelde aandacht,
verhoogde afeidbaarheid en volgehouden aandacht.
5ne|heid tan injotmatietetuet|inq en aandachtssan
De capaciteit van de aandachtsspan bepaalt hoeveel inIormatie-eenheden er onder de
onmiddellijke aandacht kunnen worden gehouden. Het tempo waarmee dit gebeurt, speelt een
rol bij de snelheid van inIormatieverwerking. Het aantal taken dat een persoon succesvol kan
uitvoeren, is aIhankelijk van zijn inIormatieverwerkingssnelheid. Een lage verwerkingssnelheid
heeIt gevolgen voor de tijd die je nodig hebt om inIormatie op te nemen, erover na te denken,
er een beslissing over te nemen en er een antwoord op te Iormuleren.
Ik herken je nieL neer SIC - 127 -
6etichte (se|ectiete) aandacht
Bij een goede gerichte aandacht richt je de aandacht op een taak en laat je je niet afeiden door
onbelangrijke prikkels. Bij stoornissen in de gerichte aandacht is de patient niet oI onvoldoende
in staat om niet oI minder terzake doende inIormatie te onderdrukken.
letdee|de aandacht
Verdeelde aandacht heeIt te maken met de mogelijkheid om te reageren op meer dan n taak
tegelijkertijd oI op verschillende elementen van een complexe taak tegelijkertijd oI om meerdere
geautomatiseerde taken naast elkaar uit te voeren. Deze capaciteit vermindert naarmate het
tempo van inIormatieverwerking vertraagt. Daarnaast kunnen vele vaardigheden niet meer
automatisch worden uitgevoerd, waardoor basisvaardigheden zoals het handhaven van het
evenwicht oI het begrijpen van talige inIormatie soms veel vermogen van de aandacht vragen.
De persoon met NAH kan hierdoor bijvoorbeeld geen gesprek meer voeren tijdens het stappen
oI tijdens activiteiten van het dagelijks leven (ADL).
lethooqde ajeidbaatheid
Van een verhoogde afeidbaarheid is sprake als de patient zich tijdens de therapie oI het
uitvoeren van handelingen regelmatig laat afeiden door onbelangrijke prikkels, zoals
voetstappen op de gang, een medepatient oI een voorbijrijdende auto. Een verminderde gerichte
aandacht komt eerder naar voor in een drukke omgeving. Dit soort aandachtstoornissen is met
objectieI testonderzoek nauwelijks aantoonbaar en kan het best in praktische situaties worden
geobserveerd.
lo|qehouden aandacht
Bij een ongestoorde volgehouden aandacht kan je de aandacht voor de duur van een (deel)activi-
teit gericht vasthouden, bijvoorbeeld tijdens een gesprek oI oeIening. Bij testonderzoek kan de
patient het werktempo aanpassen aan de vereisten van de taak. Bij relatieI korte testonderdelen
van bijvoorbeeld vijItien minuten kunnen volgehouden aandachtsstoornissen niet altijd worden
gedetecteerd. In het dagelijks leven speelt tijdsdruk en een veelheid aan inIormatie een grotere
rol dan in de testkamer. Dergelijke stoornissen komen daardoor eerder in het dagelijks leven
naar voor en uiten zich vaak in een versnelde vermoeibaarheid en verminderde energie. Een
verminderde energie (mentale en Iysieke belastbaarheid) wordt Irequent genoemd door patienten
en Iamilieleden, zodra ze thuis wonen.
6evoIgen voor het dageI!jks Ieven
Aandachts- en concentratieproblemen hebben ernstige beperkingen voor het beroepsleven
tot gevolg. De meeste beroepen vereisen namelijk een volgehouden concentratie gedurende
langere periodes. Werknemers wier aandacht voortdurend aIdwaalt, voldoen meestal niet
aan de vereisten. Voeg hierbij het Ieit dat afeidende geluiden en regelmatige onderbrekingen
onvermijdelijk deel uitmaken van de meeste jobs. Dit kan dus behoorlijke moeilijkheden
opleveren voor iemand met concentratieproblemen.
- 128 - SIC Ik herken je nieL neer
Taken die vooral te maken hebben met Iysische activiteiten zijn voor mensen met
concentratieproblemen makkelijker uit te voeren dan langdradige, saaie activiteiten. Toch
kunnen situaties waarbij de persoon in kwestie potentieel gevaarlijke toestellen moet bedienen
ernstige risico`s vormen. HetzelIde geldt voor situaties waarbij de patient voortdurend moet
opletten om zo gevaarlijke avonturen veroorzaakt door onaandachtzaamheid te vermijden.
ZelIs wanneer dergelijke situaties aIwezig zijn, kunnen er nog problemen rijzen, aangezien
vele Iuncties snelle handelingen vereisen oI productiequota`s vooropstellen die moeilijk
haalbaar zijn voor mensen met concentratieproblemen.
De uitvoering van mentale oI intellectuele Iuncties vormt de grootste bron van moeilijkheden
voor mensen met concentratieproblemen. Zo is een onvermogen tot aandachtsverdeling
bijvoorbeeld een ernstige belemmering voor een advocaat aan de balie die zijn aandacht
moet verdelen tussen zijn notities, de reacties van de juryleden, de tegenwerpingen van de
advocaat van de tegenpartij, en de beslissingen van de rechter. Een secretaresse die haar
aandacht moet verdelen tussen haar typewerk, het beantwoorden van teleIoonoproepen en het
begroeten van bezoekers kan zelIs door een kleine aIwijking in het vermogen tot verdeelde
concentratie ernstige hinder ondervinden. Studenten die vele uren na elkaar colleges moeten
volgen, vormen een duidelijke risicogroep voor het ondervinden van moeilijkheden bij een
eventuele concentratiestoornis.
In de thuissituatie ondervinden mensen met NAH minder moeilijkheden van een
concentratiestoornis. Er zijn wel risico`s voor eventuele verwondingen tijdens het koken. Dit
gebeurt dan ook best onder toezicht. Voor het overige is er meestal geen probleem. Autorijden
vergt dan weer wel een voortdurend volgehouden concentratie en aandachtsverdeling. Je
mag van mensen met NAH dan ook niet verwachten dat ze deze taak tot een veilig einde
brengen.
Vrijetijdsbesteding die het gebruik van gemotoriseerde voertuigen (bv. motorrijden)
oI potentieel gevaarlijke toestellen (bv. grasmaaier, zaag) vereisen, zijn niet veilig.
Vrijetijdsbesteding binnen daarentegen (bv. lezen oI naar een toneelvoorstelling gaan) zijn
wel veilig, maar een optimaal genot van dergelijke activiteiten wordt vaak verhinderd door
de aanwezigheid van concentratieproblemen.
hoe kunnen we de aandachts- en concentrat!eprobIemen begr!jpen?
De studie van het gedrag en de stoornissen die hierin kunnen optreden, is een zeer ingewikkelde
aangelegenheid waarin met heel wat zaken rekening moet worden gehouden. Om eIIectieI iets
te kunnen doen aan aandachts- en concentratieproblemen, moeten we eerst de stoornissen in
de aandacht begrijpen. Goed om weten is dat elk type gedrag een Iunctie is van het organisme
in een bepaalde situatie. We leggen eerst even de begrippen organisme` en situatie` uit en hun
relevantie naar het gedrag.
Met organisme bedoelen we de biologische voedingsbodem die gedrag mogelijk maakt
en stuurt. Het belangrijkste systeem in kwestie is het zenuwstelsel met als basisorgaan
de hersenen. Het zijn de hersenen die actieI de inIormatie uit de buitenwereld rondom ons
verwerken en ons in staat stellen om daar ook op te reageren. Functioneel anatomisch zijn het
de achterste (posterieure) gebieden van de hersenen die de enorme hoeveelheid inIormatie van
de buitenwereld via onze zintuigen verwerken. Ieder zintuig stuurt zijn type van inIormatie
(reuk, smaak, geluiden, visuele signalen, tast) door naar de hersenen. Daar wordt alle inIormatie
samengebracht tot een betekenisvolle waarneming van de buitenwereld. Op ieder moment in
Ik herken je nieL neer SIC - 129 -
de tijd wordt er inIormatie opgenomen en geregistreerd, zodat er een enorme hoeveelheid
chaotische inIormatie binnenkomt. Daarom proberen de voorste (anterieure) gebieden in de
hersenen de enorme hoeveelheid inIormatie te structureren en te organiseren. Op die manier
kunnen we ons gedrag richten naargelang de eisen van een welbepaalde situatie. We richten ons
op inIormatie die belangrijk is voor de situatie op dat moment. Hiervoor moeten alle andere
storende bronnen van inIormatie, die eveneens constant door de hersenen worden geregistreerd
en die kunnen afeiden, worden onderdrukt. Het onderdrukken oI inhiberen van die inIormatie
is de taak van het voorste gedeelte van de hersenen, de Irontale hersenzone. Zo controleren de
hersenen ons gedrag.
In geval van aandachtsstoornissen loopt er iets mis in de voorste hersengebieden. Het gaat hier
om lichte stoornissen in het neuroIysiologisch Iunctioneren. Het gevolg is dat er problemen
ontstaan om de aandacht gedurende een bepaalde tijd te richten (concentratie) en alle niet-
relevante bronnen van inIormatie te negeren. Hierdoor zijn mensen met aandachtsstoornissen
heel snel aIgeleid en reageren ze vaak impulsieI. Ze kunnen bepaalde dingen die in hun gedachten
opkomen oI prikkels uit de buitenwereld die hen als het ware verleiden, niet goed onderdrukken.
Belangrijk om te onthouden is dat je dit niet zelI in de hand hebt. Bij aandachtsstoornissen
spreken we dus eigenlijk eerder over een stoornis in de zelIcontrole.
Zoals eerder al gesteld is elk vorm van gedrag het resultaat van een wisselwerking tussen het
organisme en de situatie waarin het zich bevindt. Onderzoek heeIt aangetoond dat de ernst
van het verstoord gedrag varieert naargelang de situatie. In thuissituaties zijn mensen met
aandachtsstoornissen rustiger wanneer ze bijvoorbeeld iets alleen aan het doen zijn. Zodra er
echter afeiding is, bijvoorbeeld mensen die op bezoek komen, wordt het weer moeilijker. Het
gedrag varieert dan naargelang de aandacht die je eraan besteed. Individuele begeleiding geeIt
nog altijd de beste resultaten. Verder is het tijdstip van de dag ook een belangrijk punt: mensen
met aandachtsstoornissen presteren het best s morgens.
Aan de hand van deze uitleg zouden we meer inzicht moeten hebben in de aandachts- en
concentratiestoornissen. Hierdoor wordt een optimale en eIfciente aanpak mogelijk.
AIgemene t!ps om beter om te gaan met aandachts- en concentrat!estoorn!ssen
In de dagelijkse praktijk zijn stoornissen in de aandacht en concentratie zeer hinderlijk. Het is dus
van groot belang dat we maatregelen nemen om de gevolgen van de stoornissen te verkleinen.
Houd rekening met een vertraagd tempo van inIormatieverwerking en verminderde
aandacht.
Denk eraan dat mensen met NAH meer tijd nodig hebben om inIormatie te verwerken
omdat hun tempo van denken en handelen vaak sterk vertraagd is.
Het is vaak moeilijk om een grote hoeveelheid inIormatie op te nemen en te verwerken.
Verdeel een taak daarom in korte en overzichtelijke opdrachten.
Zorg ervoor dat de uitvoering van activiteiten zoveel mogelijk in een prikkelarme omgeving
gebeurt. Beperk afeidende prikkels tot een minimum, zonder daarin te overdrijven.
Laat de persoon met NAH geen twee activiteiten tegelijk verrichten. Rond eerst een activiteit
aI vooraleer met de volgende te beginnen.
- 130 - SIC Ik herken je nieL neer
Beperk de hoeveelheid inIormatie (bv. in een gesprek) tot n mededeling oI (deel)opdracht.
Pas nadat de mededeling is verwerkt oI de (deel)handeling is uitgevoerd, geeI je de volgende
inIormatie.
Zorg voor zo weinig mogelijk afeiding en een rustige werkruimte zonder achtergrond-
lawaai.
Trek de aandacht alvorens een gesprek te beginnen. Beperk een gesprek ook tot n
onderwerp en gebruik geen ingewikkelde zinnen.
Praat niet (oI zo weinig mogelijk) over zaken die niet met de activiteit te maken hebben
tijdens handelingen oI tijdens het stappen.
Zorg voor een aangepast dagprogramma als er sprake is van een verminderde volgehouden
aandacht oI een verminderde Iysieke en/oI mentale belastbaarheid
Herhaal opdrachten altijd in dezelIde volgorde als blijkt dat de persoon met NAH zijn
aandacht niet van het ene naar het andere onderwerp kan verplaatsen.
Bereid het geven van nieuwe taak oI opdracht zorgvuldig voor en houd er rekening mee
dat het niet vanzelIsprekend is dat iemand met aandachtsproblemen de instructie direct
opvolgt.
Spec!eke t!ps om beter om te gaan met aandachtsstoorn!ssen
5ne|heid tan injotmatietetuet|inq
Het aantal taken dat iemand succesvol kan uitvoeren, is beperkt door de verwerkingssnelheid.
Een lage verwerkingssnelheid heeIt gevolgen voor de tijd die je nodig hebt om inIormatie op
te nemen, om erover na te denken, er een beslissing over te nemen en er een antwoord op te
Iormuleren.
Het ligt dan ook voor de hand dat we iemand met een lagere verwerkingssnelheid meer
tijd geven om een taak uit te voeren. Voorzie een gepaste tijd om te reageren en activiteiten
zo te structureren dat de persoon zijn eigen tempo kan bepalen. We raden bijvoorbeeld
bij kinderen aan om tests aI te leggen zonder tijdsbeperking. Als je hen toestaat op hun
eigen tempo te werken, kunnen ze laten zien dat ze het materiaal kennen en begrijpen, wat
ongetwijIeld een doel van opleiding en vorming is.
Op dezelIde manier kan je werknemers met NAH alle taken die tot hun job behoren
succesvol laten aIwerken als je hen toelaat op een tempo te werken dat is aIgestemd op
hun mogelijkheden. Werkzaamheden die een snelle verwerking vereisen (bv. assemblage,
teleIonistenwerk, kassawerk in een IastIoodrestaurant) zijn uiteraard niet geschikt voor
mensen met problemen in de verwerkingssnelheid. Taken die geen snelle uitvoering
vereisen, maar waarin een zorgvuldige aIwerking centraal staat, zijn het meest geschikt bij
een vertraagd denkvermogen (bv. bibliotheekwerk oI boekhouding). Waardeer in alle geval
de inspanningen die de werknemer met NAH levert om sneller te werken.
6etichte aandacht
Gerichte aandacht wil zeggen dat iemand zijn aandacht nauwkeurig kan richten naar n bron
(bv. een onderdeel van een taak). Het houdt onder meer in dat hij zich op iets kan concentreren,
aandacht aan iets kan schenken en zich niet laat afeiden door andere, onbelangrijke dingen in
Ik herken je nieL neer SIC - 131 -
de omgeving. Er zijn veel manieren om iemand te helpen bij problemen met gerichte aandacht.
De bedoeling ervan is minder snel aIgeleid te geraken.
Waarschijnlijk is de beste strategie om problemen met de afeidbaarheid te verbeteren de
omgeving zodanig herstructureren dat de elementen die de persoon afeiden (bv. lawaai, andere
mensen, veel verkeer, enz.) verminderen.
Zet kinderen die moeite hebben om hun aandacht erbij te houden bijvoorbeeld vooraan in de
klas oI de werkruimte. Ook een rustige studieplek is belangrijk. Oordopjes, studeercellen en
geluidsarme machines zijn andere mogelijkheden. Naar muziek luisteren via een kopteleIoon
is voor sommigen een hulp om zich op het werk te richten. Voor anderen is dit eerder een
bron van afeiding.
Houd de aandacht gericht oI breng de aandacht zo nodig terug naar de taak.
Waarschuw de persoon eventueel als er afeidingen dreigen aan te komen en vraag om de
afeidingen te proberen negeren. Vraag hem ook om de aandacht bij het gesprek te houden.
Beloon en moedig taakgericht gedrag aan. Vermijd het belonen van niet-taakgericht
gedrag.
letdee|de aandacht
Verdeling van de aandacht wil zeggen dat we onze aandacht tegelijk op meerdere bronnen
kunnen richten en de inIormatie met elkaar in verband brengen. Bij het autorijden moet je
bijvoorbeeld de aandacht verdelen over meerdere zaken (op het verkeer letten, de pedalen
bedienen, met andere passagiers praten, enz.), terwijl je de basistaak autorijden goed uitvoert.
Mensen die problemen hebben met de verdeling van de aandacht hebben moeite om bijvoorbeeld
een gesprek met meerdere personen te volgen oI om tezelIdertijd te wandelen en te praten.
Het is belangrijk de taken zodanig te structureren dat ze een voor een kunnen worden aIgewerkt,
en wel zo dat de eisen in verband met aandachtswisselingen minimaal zijn. Uiteraard moet hierbij
rekening worden gehouden met hun dagelijkse beslommeringen. Personen met problemen in de
gerichte aandacht zijn bijvoorbeeld minder geschikt voor Iuncties als receptionist, aangezien
daarbij grote hoeveelheden inIormatie tegelijk moet worden verwerkt.
Algemene stelregel: Voer geen verschillende activiteiten tegelijk uit. Personen die moeite
hebben met de verdeling van hun aandacht geeI je beter schriItelijke lijsten en instructies die
het werk oI de academische taak opsplitsen in deeltaken. Rustige werkomgevingen zijn ook
heel belangrijk. In een bureauomgeving kan dat de vorm aannemen van een dagplanning:
om negen uur de post sorteren, om tien uur verslagen kopieren, om elI uur dossiers klasseren,
enz. Ook het gebruik van een antwoordapparaat om boodschappen op te nemen is aan te
raden. Wacht bijvoorbeeld tot het einde van de dag om de berichten te beluisteren.
Kinderen hebben op school veel baat bij een goed schema van de leerstoI, waarin de
hooIdpunten op een rijtje worden gezet. Op die manier kunnen ze hun aandacht bij de les
houden zonder verstrooid te worden door zelI te moeten noteren. De leraar geeIt de leerling
een duidelijk lijstje met taken die moeten gebeuren.
Ouders kunnen kinderen helpen door lijstjes te maken van specifeke taken: huiswerk maken
tot vijI uur, om zes uur etenstijd, daarna nog een paar huishoudelijke taken, enz.
Werk met een checklist om taken aI te punten die klaar zijn. Zo kan je de aandacht blijven
richten op de aan de gang zijnde taak.
- 132 - SIC Ik herken je nieL neer
lo|qehouden aandacht
Volgehouden aandacht wil zeggen dat je je aandacht gedurende een bepaalde tijd op een taak
kan richten. Hoe langer een taak duurt, hoe groter de kans dat je meer Iouten maakt oI trager
werkt, omdat de aandacht vermindert. Bij wie problemen heeIt met volgehouden aandacht
vermindert de aandacht veel sneller dan normaal. Een strategie om dit aan te pakken is onder
meer herhaaldelijk pauzes inlassen.
Laat leerlingen regelmatig pauzeren tijdens de les en doorheen de schooldag. Zo verbeteren
hun aandachtsvaardigheden.
In werksettings laat je adolescenten oI volwassenen ook regelmatig pauzes plannen om de
productiviteit te verhogen.
Laat anderen (bv. gezinsleden, leraars, begeleiders) de productiviteit in de gaten houden.
Als de aandacht lijkt te verminderen, geeI je de persoon onmiddellijk een seintje dat hij bij
de les moet blijven.
Plan kortdurende activiteiten.
Wissel boeiende en minder boeiende activiteiten aI. Dit helpt in vele gevallen om de aandacht
langer vol te houden op school, tijdens het werk oI in het huishouden.
GeeI blijk van waardering als je merkt dat de persoon zijn aandacht goed volhoudt.
Het is absoluut noodzakelijk voor alle betrokkenen om gepaste en realistische te verwachtingen
te stellen. Een persoon met problemen in de volgehouden aandacht is misschien wel in staat om
zijn verantwoordelijkheden op school, op het werk oI in het huishouden goed op te nemen, hij
doet het alleen langzamer en minder eIfcient. Als je hiermee bij de planning rekening houdt, dan
leidt dit ongetwijIeld tot een aIname van de Irustratie bij alle betrokkenen en tot een toename
van het zelIwaardegevoel van de persoon met de aandachtsproblemen.
Ik herken je nieL neer SIC - 133 -
ProbIeemgeb!ed 3
Stoornissen in het geheugen (amnesie)
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 135
Kennerken van geheugensLoornissen ................................................................................................................................ 135
kettoqtade qeheuqenstootnissen .......................................................................................................................................... 135
4ntetoqtade qeheuqenstootnissen ...................................................................................................................................... 135
oe werkL ons geheugen: ............................................................................................................................................................... 135
aatnemen tan injotmatie ........................................................................................................................................................ 135
0s|aan tan injotmatie .................................................................................................................................................................. 136
0toeen tan injotmatie .............................................................................................................................................................. 137
Leren en geheugen ................................................................................................................................................................................. 138
8elang van heL geheugen in heL revalidaLieproces ............................................................................................. 139
Cevolgen voor heL dagelijks leven ......................................................................................................................................... 139
0ngaan neL geheugenproblenen .......................................................................................................................................... 140
ulpniddelen en geheugensLeunLjes .................................................................................................................................. 143
Jips on neL de enoLionele gevolgen van geheugensLoornissen on Le gaan ........................ 145
Ik herken je nieL neer SIC - 135 -
InIe!d!ng
Het geheugen is het vermogen om inIormatie op te slaan (inprenten), te bewaren (onthouden)
en later weer toe te passen, zowel bij reproductie (ophalen van inIormatie, vrije reproductie)
als bij herkenning (recognitie). Hierdoor zijn we niet alleen in staat om ons Ieiten en situaties
uit het (verre) verleden te herinneren, maar ook Ieiten en gebeurtenissen die pas gebeurd zijn.
Geheugenstoornissen (ook wel amnesie genoemd) komen net zoals aandachtsstoornissen heel
vaak voor bij mensen met een hersenletsel. Ze belemmeren de revalidatie bij het aanleren oI
herleren van nieuwe vaardigheden.
kenmerken van geheugenstoorn!ssen
kettoqtade qeheuqenstootnissen
Mensen met een retrograde geheugenstoornis herinneren zich geen gebeurtenissen oI
inIormatie meer (ook geen details) van de periode voor het waarschijnlijke ontstaan van de
hersenbeschadiging. De geheugenIeiten zijn ook vervormd oI inaccuraat (dingen worden niet
meer waarheidsgetrouw weergegeven).
4ntetoqtade qeheuqenstootnissen
Mensen met een anterograde geheugenstoornis hebben een gestoorde herinnering van inIormatie
oI gebeurtenissen die zijn aangeboden oI ervaren na het ontstaan van het hersenletsel. Ze kunnen
zich de gebeurtenissen oI inIormatie niet meer herinneren, ook geen details ervan. Verder
is het geheugen ook vervormd oI inaccuraat (dingen worden niet meer waarheidsgetrouw
weergegeven).
hoe werkt ons geheugen?
Het geheugen zorgt voor het opnemen, bewaren en oproepen van inIormatie. Vele onderzoekers
hebben aangetoond dat er verschillende Iasen zijn die een rol spelen in de werking van het
geheugen. Er bestaan heel wat verschillende visies op de werking van het geheugen. Er zijn dus
ook veel verschillende indelingen. Wij geven hier de meest gebruikte indeling weer, omdat ze
bij het herleren van vaardigheden van belang kan zijn. We gaan uit van de volgende indeling:
aanleren (inprenten en onthouden), herinneren (opdiepen) en herkennen.
aatnemen tan injotmatie
Een eerste Iase in de werking van het geheugen is het waarnemen. Om inIormatie waar te
nemen maken we gebruik van onze zintuigen. Ook aandacht en concentratie spelen hierin een
belangrijke rol. Ten slotte zijn motivatie oI interesse nodig.
Onder zintuigen verstaan we het zien, het horen, de tast, de reuk en de smaak. Het juiste
gebruik en het intact zijn van de zintuigen is hierbij belangrijk. Met aandacht bedoelen we het
opmerkingsvermogen voor de vele prikkels die op ons aI komen (bv. geluiden, een bewegend
voorwerp, gevaren, enz.). Om zich goed te kunnen concentreren oI aandacht te schenken, moeten
- 136 - SIC Ik herken je nieL neer
de hersenen alle ter zake doende prikkels kunnen onderscheiden van prikkels die onbelangrijk
zijn. In dat kader spreken we van een fltermechanisme. Dingen die je interesseren, vergeet
je minder makkelijk. Je doet er meer moeite voor om ze te onthouden. Het is dus belangrijk
voldoende interesse op te brengen voor wat je wil onthouden.
0s|aan tan injotmatie
De Iase van het bewaren van inIormatie omvat drie aIzonderlijke geheugenniveaus: het
zintuiglijk geheugen, het kortdurend geheugen en het langdurend geheugen. Het onderscheid
in de niveaus heeIt te maken met hoe lang we de gegevens moeten opslaan: voor heel eventjes
(een seconde), voor uren, jaren oI voor altijd.
(1) Zintuiglijk geheugen
Het zintuiglijk geheugen bevat alle inIormatie van de buitenwereld die via de zintuigen
binnenkomt. Het houdt inIormatie vast voor een heel korte tijdsperiode (hooguit een paar
seconden). Visuele inIormatie blijIt ongeveer een tiende seconde hangen, geluiden hooguit
een paar seconden. De kans dat inIormatie in het geheugen echter wordt opgenomen is veel
groter als we aandacht besteden aan die inIormatie, met de bedoeling deze voor langere tijd te
onthouden. Ben je niet geconcentreerd, kijk oI luister je even niet goed, dan is de waarneming
al zodanig verminderd dat de inIormatie maar halI (oI helemaal niet) in het geheugen wordt
opgenomen.
(2) Kortetermijngeheugen oI werkgeheugen
Ervaringen bestaan uit vele gebeurtenissen. De meeste worden vergeten zodra ze plaatsvinden.
Toch moeten we bepaalde gebeurtenissen lang genoeg onthouden om er iets mee te kunnen
doen. Om bijvoorbeeld een zin te kunnen begrijpen, moeten we de eerste woorden onthouden
tot we de hele zin hebben gehoord. Het kortetermijngeheugen (oI werkgeheugen) houdt deze
inIormatie kortstondig vast in een soort kladblok`. Dankzij het kladblok in ons geheugen is het
mogelijk om gedeeltelijke oplossingen van een probleem op te slaan en om verschillende Ieiten
die we al weten samen te brengen met nieuwe inIormatie.
In de dagelijkse communicatie over geheugenstoornissen bestaan nogal wat misverstanden
over het begrip kortetermijngeheugen. Het heeIt betrekking op het kortdurend vasthouden van
inIormatie (hoogstens een paar minuten) in het geheugen, bijvoorbeeld een teleIoonnummer,
een opdracht oI mededeling. Veel mensen koppelen het begrip echter aan het opslaan van nieuwe
inIormatie in het langetermijngeheugen. Dit is niet correct.
Het werkgeheugen is beperkt in duur van het opnemen en in hoeveelheid. Er kunnen ongeveer
zeven betekenisloze inIormatie-eenheden worden vastgehouden. InIormatie kan ongeveer
dertig seconden worden bewaard. Als de inIormatie alsmaar wordt herhaald, kan ze langer
blijven hangen. De tijdelijke opslag van inIormatie is bijvoorbeeld nodig bij het hooIdrekenen,
het begrijpen van een zin, het nemen van beslissingen en het draaien van een teleIoonnummer.
Vergeten treedt in dit systeem op door vervanging. Als nieuwe inIormatie wordt toegevoegd,
verdwijnt de eerder opgenomen inIormatie uit het kortetermijngeheugen. De inIormatie die wordt
vervangen, verdwijnt voorgoed oI gaat naar het langetermijngeheugen. Herinneringen uit het
langetermijngeheugen kunnen worden opgehaald, verder verwerkt in het kortetermijngeheugen
en opnieuw worden opgeslagen.
Ik herken je nieL neer SIC - 137 -
(3) Langetermijngeheugen
In het langetermijngeheugen wordt inIormatie over de wereld om ons heen en over onszelI
voor lange tijd opgeslagen en bewaard. Ze ligt te wachten tot ze weer wordt opgevraagd. Het
langetermijngeheugen omvat alle inIormatie die langer dan een twintigtal seconden wordt
opgeslagen. Zodra inIormatie is opgeslagen, verdwijnt ze nooit meer. De inIormatie wordt wel
alsmaar moeilijker toegankelijk.
Door herhaling oI diepere verwerking kan inIormatie uit het werkgeheugen worden opgeslagen
in het langetermijngeheugen. Een langetermijnherinnering wordt gevormd wanneer een
bepaald patroon van zenuwactiviteit zich in het werkgeheugen herhaalt. Door herhaling
raken bepaalde zenuwcircuits meer verbonden en vormen als dusdanig een alsmaar sterker
wordend geheugenspoor` dat een herinnering vertegenwoordigt. De capaciteit van het
langetermijngeheugen is in principe onbeperkt.

Het langetermijngeheugen wordt onderverdeeld in het declaratieI en het procedureel
geheugen.
Het declaratieI geheugen (ook wel expliciet oI bewust geheugen genoemd) bewaart vooral
kennis die meer oI minder bewust wordt aIgeleid uit ervaringen en gebeurtenissen. De ervaringen
worden meestal niet bewust, maar vanzelI` opgeslagen. Enkele voorbeelden: je herinnert je
wat je vorige week hebt gedaan oI je onthoudt de woorden uit een geheugentest (episodisch
geheugen), je kent de betekenis van een woord (semantisch geheugen) oI je herinnert je een
plan oI een voornemen (prospectieI geheugen).
Het procedureel oI automatisch geheugen heeIt te maken met de manier waarop vaardigheden
worden geleerd en onthouden. Dit gebeurt namelijk min oI meer automatisch. Dit type geheugen
is dan ook maar beperkt toegankelijk voor het bewustzijn en heeIt vooral te maken met het leren
van motorische vaardigheden. Dat iemand bijvoorbeeld een trap kan oplopen zonder zich te
herinneren hoe oI wanneer hij dat heeIt geleerd, heeIt te maken met het procedureel geheugen.
Binnen het langetermijngeheugen wordt ook wel een onderscheid gemaakt tussen inIormatie
die verbaal (gesproken) is opgeslagen en inIormatie die niet-verbaal is opgeslagen. Een andere
onderverdeling die wordt gebruikt, is die tussen de semantische (betekenisvolle)/algemene en
episodische/persoonlijke/autobiografsche opslag. Het semantisch geheugen bestaat uit algemene
en niet-persoonsgebonden kennis (bv. Waar ligt Brussel?). Het episodisch/persoonlijk geheugen
bevat tijdsgebonden persoonlijke kennis (bv. Waar was ik voor het laatst in Brussel?).
0toeen tan injotmatie
Het is belangrijk dat alle inIormatie zo ordelijk mogelijk wordt bewaard, zodat je er ook
makkelijker bij kan. Je moet dus weten waar het ligt als je het nodig hebt. Om die reden
wordt inIormatie die moet worden onthouden, met zoveel mogelijk verschillende kenmerken
erbij opgeslagen, zodat je ze later makkelijker kan terugvinden. Soms hebben we hulp oI een
aanwijzing nodig om de inIormatie uit het geheugen op te diepen. Door een klein stukje van de
inIormatie komt de hele herinnering dan weer boven. Die aanwijzing kan een woord, een beeld,
een gevoel, een geur oI een smaak zijn.
- 138 - SIC Ik herken je nieL neer
Herkenning is de gemakkelijkste manier van opdiepen uit het geheugen. Herkenning treedt op
als we een aanknopingspunt hebben. Een gezicht dat je je niet meer voor de geest kan halen,
zal je doorgaans wel nog herkennen. We kunnen niet alle verkeersborden uit het geheugen
oproepen, maar we herkennen ze wel als we ze zien.
Voor het opdiepen van inIormatie geldt dat dit gemakkelijker gaat als de omgeving waarin
de inIormatie in het geheugen werd opgenomen, overeenkomt met de omgeving waarin we
ze proberen op te diepen. Maar niet alleen de omgeving is van belang. Voor het opdiepen van
inIormatie geldt ook dat het beter gaat als onze toestand waarin inIormatie in het geheugen
wordt opgenomen, overeenkomt met de toestand waarin we ze proberen op te diepen. Een
voorbeeld: Als je vrolijker gestemd ben, kan je je makkelijker prettige herinneringen voor de
geest halen dan sombere. Ook geheugensteuntjes doen ons makkelijker aan iets herinneren oI
maken ons bewust van een herinnering. Hoe meer zenuwverbindingen en associaties er in onze
hersenen zijn gevormd, hoe makkelijker herinneringen naar boven komen.
Leren en geheugen
Van alle inIormatie die de hersenen binnenkomt, wordt slecht een klein deel verder verwerkt. Wat
wordt bewaard, moet ons in staat stellen om zoveel mogelijk te anticiperen op gebeurtenissen
en te weten hoe we moeten reageren in bepaalde situaties. Dankzij het geheugen leren we uit
onze ervaringen. Zonder dit vermogen zouden we alsmaar opnieuw dezelIde dingen moeten
leren.
De ontwikkeling van de hersenen zorgt ervoor dat alleen de belangrijke verbindingen tussen
zenuwcellen blijven bestaan. Door de continue stroom van gebeurtenissen en ervaringen
worden er telkens nieuwe verbindingen gemaakt. Hierdoor leren we ervaringen, gevoelens en
voorwerpen te associeren. Geassocieerde zenuwketens (oI geheugensporen) worden tot n
circuit geweven zodat, als n element van dat zenuwweb wordt aangesproken, er automatisch
een groot aantal ermee samenhangende herinneringen van ervaringen en gevoelens worden
opgeroepen. Dankzij ons leervermogen koppelen we ook nieuwe ervaringen en vaardigheden
aan wat we al weten en kunnen.
Het vermogen om te leren is aangeboren. Het Ieit dat iedereen dezelIde motorische en cognitieve
ontwikkeling doormaakt, wijst op de aanwezigheid van een aangeboren programma. OeIening
versnelt het proces echter aanzienlijk. Dit is ook belangrijk in geval van een hersenletsel. Het
zenuwstelsel probeert de beschadigde zenuwcellen gedeeltelijk te vervangen, waardoor verloren
vaardigheden tot op zekere hoogte weer kunnen worden aangeleerd. Leren door oeIening en
ervaring speelt hierbij een belangrijke rol. Zo blijkt dat ervaringen en Ieiten waarop we onze
aandacht richten, beter worden onthouden en geleerd dan dingen die we in het voorbijgaan
opmerken. Mensen nemen dus bewust technieken op om te leren leren`. We leren ook door
ervaring. Een handeling die een gunstig gevolg heeIt, proberen we te herhalen.
Sinds kort is er ook meer en meer aandacht voor het leren door imitatie. Door handelingen
na te doen oI constant te kijken naar wat anderen voordoen, verbeteren de vaardigheden.
Wetenschappers hebben ontdekt dat er in onze hersenen spiegelneuronen` aanwezig zijn. Er
worden specifeke zenuwcellen geactiveerd als we een handeling verrichten, maar diezelIde
zenuwcellen worden ook geactiveerd als we iemand anders hetzelIde zien doen. Spiegelneuronen
zijn vanaI de geboorte geprogrammeerd om de handelingen van anderen aan het eigen lichaam
te koppelen. Leren door imitatie wordt hierdoor sterk bevorderd.
Ik herken je nieL neer SIC - 139 -
8eIang van het geheugen !n het revaI!dat!eproces
Een goed geheugen is belangrijk bij het aanleren oI herleren van vaardigheden waarbij bewuste
organisatie en planning betrokken zijn, zoals bijvoorbeeld het vinden van een route, koken,
zich aankleden, het beheren van een agenda oI het onthouden van aIspraken. De persoon met
NAH weet dat hij iets nieuws moet leren en moet de nieuwe inIormatie min oI meer bewust in
het geheugen opslaan (oI opschrijven), zodat de inIormatie op een later moment kan worden
toegepast. Zonder geheugen zouden we aangeleerde vaardigheden niet kunnen uitvoeren.
Bij het aanleren oI inslijpen van veel motorische vaardigheden is het procedureel geheugen
betrokken. Dit betekent dat ook mensen met ernstige stoornissen in het dec1aratieI geheugen door
veelvuldig herhalen (oI inslijpen) in staat zijn om niet al te complexe motorische vaardigheden
en volgordes in handelingen aan te leren, waarbij geen organisatie en planning vooraI nodig
zijn. De persoon in kwestie hoeIt er zich niet bewust van te zijn dat hij de vaardigheid beheerst
om ze toch te kunnen uitvoeren. Een voorbeeld: Iemand krijgt dagelijks dezelIde adviezen voor
het uitvoeren van transIers. Hij onthoudt uit zichzelI niet welke aanwijzingen hij heeIt gekregen
om een transIer goed uit te voeren, maar doordat iedereen consequent hetzelIde herhaalt, lukt
het hem toch om de adviezen meer en meer - weliswaar onbewust - toe te passen.
6evoIgen voor het dageI!jks Ieven
Heel vaak duiken er specifeke problemen op bij mensen met geheugenproblemen. De
volgende klachten komen voor: moeite hebben met het leren van een nieuwe vaardigheid,
vergeten wat er is gezegd, alsmaar opnieuw dezelIde vraag stellen, steeds weer hetzelIde
verhaal oI grapje vertellen, een verhaal op televisie moeilijk kunnen volgen, namen vergeten,
details met elkaar verwarren, een verandering in routine vergeten, vergeten waar dingen
werden gelegd, enz.
Mensen met matige tot ernstige geheugenstoornissen ervaren een grote mate van
invaliditeit. Geheugenstoornissen die zich over verschillende tientallen jaren uitstrekken,
beroven de persoon van kostbare herinneringen wat betreIt Iamilie, vrienden en belangrijke
levenservaringen. Dit heeIt niet alleen een invloed op de patient zelI, maar ook op de partner
en Iamilie, die de patient zich nu niet meer herinnert. Een toegewijde vader bijvoorbeeld
die een geheugenstoornis van meerdere jaren ontwikkelt als gevolg van een hersenbloeding,
heeIt geen enkele herinnering meer aan zijn zoontje oI diens geboorte. Hoewel de vader er
na verloop van tijd in slaagt om opnieuw een relatie met de zoon op te bouwen, is de Iamilie
erg geschokt door zijn aanvankelijk onvermogen om zijn zoon te herkennen en ermee om te
gaan.
In het beroepsleven treden er problemen op wanneer de geheugenstoornis zich uitstrekt tot
beroepsgerelateerde vaardigheden oI tot academische kennis die op een bepaald moment
in het verleden is verworven. In de praktijk zien we veel dat de periode waarover de
geheugenstoornis zich uitstrekt in het verleden eerder beperkt is en dat ze nog kleiner wordt
naarmate de tijd verstrijkt, zodat het geheugenprobleem geen blijvende problemen oplevert
voor het Iunctioneren. In de onIortuinlijke gevallen waarbij de geheugenstoornis aanhoudt,
kunnen beroepsvaardigheden verloren gaan en relaties onherstelbaar beschadigd geraken.
Globale geheugenstoornissen van voorbijgaande aard zijn hinderlijk en verstoren het
beroepsleven gedurende de periode waarin het geheugenprobleem zich voordoet. De persoon
in kwestie heeIt ook in de thuisomgeving nood aan toezicht. Zodra de stoornisperiode
voorbij is, is er meestal geen blijvende invaliditeit.
- 140 - SIC Ik herken je nieL neer
Het grootste risico op een blijvende handicap wordt gedragen door aanhoudende matig
tot ernstig globale anterograde geheugenstoornissen. Het is mogelijk dat iemand helemaal
niet in staat is om te werken, ook al zijn de beroepsmatige vaardigheden volledig intact. Zo
is ons een leerkracht bekend met globale anterograde geheugenstoornissen. Hij heeIt een
volledig intacte kennis van de inhoud van zijn vakken, maar is niet in staat om de namen
van de leerlingen te onthouden, evenmin de taken die hij heeIt opgegeven oI de plaats in
de cursus waar hij de vorige keer is gestopt. Hij kan ook de weg van het klaslokaal naar het
leraarslokaal niet terugvinden. Hij vergeet vergaderingen bij te wonen, taken te verbeteren
en inIormatie aan de directeur door te geven. Ook het bijhouden van nota`s over de taken die
hij moet uitvoeren, hebben geen eIIect, aangezien hij ze voortdurend vergeet te raadplegen
oI ze kwijtspeelt.
Aangezien de meeste jobs het onthouden van dagelijks veranderende details vereisen,
hebben mensen met geheugenproblemen de grootste moeite om normaal te Iunctioneren in
het beroepsleven. Alleen beroepen die repetitieve (op herhaling gebaseerd), routinematige
activiteiten omvatten en waarbij supervisie voorhanden is, zijn voor ernstig geheugengestoorde
mensen haalbaar.
Ook thuis ervaart een persoon met geheugenstoornissen grote moeilijkheden. Hij heeIt vaak
toezicht nodig om te voorkomen dat hij de kraan laat openstaan oI huishoudtoestellen vergeet
aI te zetten. Er zijn ook regelmatig geheugensteuntjes nodig om rekeningen te betalen,
aIspraken na te komen en bepaalde taken uit te voeren. Verantwoordelijkheid dragen voor
andere zorgbehoevende individuen, zoals kleine kinderen en bejaarde Iamilieleden, is vaak
onmogelijk.
0mgaan met geheugenprobIemen
Als iemands geheugen minder goed Iunctioneert, proberen we hierin verbetering te brengen.
Er bestaan echter geen wondermiddeltjes om het geheugenprobleem op te lossen. We moeten
leren om de nog aanwezige geheugencapaciteiten en het vermogen tot leren beter te gebruiken.
Hiervoor is het nodig op een andere, bewuster manier inIormatie op te nemen en op te roepen.
Dit vergt veel aandacht, energie en doorzettingsvermogen. We sommen hieronder enkele
adviezen en aanpakmogelijkheden op.
Verminder en vereenvoudig de hoeveelheid aangeboden inIormatie.
Verminder de hoeveelheid inIormatie die moeten worden onthouden. Gebruik korte en
duidelijke instructies. Vereenvoudig en maak inIormatie concreet als je wil dat iemand met
een geheugenprobleem het zich herinnert. SchrijI bijvoorbeeld in een gebruiksaanwijzing
niet 'Plaats twee batterijen in de houder en controleer de juiste polariteiten, maar wel
'Steek twee batterijen in en zorg ervoor dat plus bij plus zit en min bij min.
Schenk zo veel mogelijk aandacht.
InIormatie waaraan je bewust veel aandacht besteedt, wordt beter geselecteerd om verder
te worden verwerkt. Je kan iets duizend keer zien oI horen, als je er geen aandacht aan
besteedt en er niet bewust naar kijkt oI hoort, blijIt het niet hangen. Het niet aandachtig
opnemen is een belangrijk probleem, waar veel mensen met een hersenletsel hinder van
ondervinden. Om de aandacht te verhogen is het belangrijk oogcontact te onderhouden
terwijl je mondeling inIormatie geeIt. Vraag om de inIormatie te herhalen om te controleren
oI de boodschap is aangekomen.
Ik herken je nieL neer SIC - 141 -
Besteed niet te veel, maar regelmatig tijd aan iets.
Hoe meer tijd je ergens aan besteed, hoe beter het wordt onthouden. Het maakt veel uit oI
je eventjes de voorpagina van de krant bekijkt oI dat je er een hele tijd mee bezig bent. Niet
alleen de totale hoeveelheid tijd die je aan het opnemen van inIormatie besteedt, bepaalt
hoeveel je ervan onthoudt, ook de manier waarop je de tijd indeelt. Het is niet verstandig om
uren aan een stuk bezig te zijn met het opnemen van inIormatie. Je aandacht en concentratie
verslappen namelijk. Veel beter is het om er vaak mee bezig te zijn, zodat je er altijd Iris
tegenover staat. Gebruik de regel van weinig maar regelmatig` bij het aanleren van nieuwe
inIormatie. Het is beter een aantal keer per dag een paar minuten te werken dan n keer een
uur aan een stuk.
Herhalen, herhalen en nog een herhalen!
Het is van groot belang om herhaaldelijk met iets bezig te zijn. Als je bijvoorbeeld een
teleIoonnummer in het teleIoonboek opzoekt, dan herhaal je het nummer best een aantal
keer voor jezelI vooraleer je het draait. Simpele herhaling helpt om iets voor kortere tijd
vast te houden. Als je het teleIoonnummer voor langere tijd wil onthouden, is gespreid
herhalen beter. Het gespreid over de tijd herhalen brengt automatisch met zich dat je het ook
in verschillende situaties herhaalt, bijvoorbeeld terwijl je bij de teleIoon staat, terwijl je iets
drinkt, enz. Het opnemen en herhalen van inIormatie in verschillende situaties vergroot de
kans dat je het ook makkelijker uit het geheugen kan opdiepen. Samengevat, als je iets moet
onthouden is de hoeveelheid tijd die je eraan besteedt van belang, de manier waarop je de
tijd indeelt, hoe vaak je de inIormatie herhaalt en hoe gevarieerd je de inIormatie herhaalt.
Leg verbanden.
Probeer verbanden te leggen tussen wat moet worden onthouden. Sommige dingen zijn zo
sterk aan elkaar verbonden dat het ene (een woord oI een naam) het andere (een woord oI een
herinnering) als vanzelI bij iemand oproept. Sterke verbanden tussen bepaalde dingen in het
geheugen noemen we associaties, omdat ze precies zo sterk aan elkaar zijn vastgeknoopt.
Je kan ze je niet meer los van elkaar herinneren. Verbind de nieuwe inIormatie met dingen
die de persoon al weet. Maak associaties. Bied de inIormatie zo aan dat er een verband kan
worden gelegd tussen de inIormatie en andere taken en omstandigheden. Hierdoor wordt
de inIormatie meer veralgemeend. Als iemand bijvoorbeeld wordt getraind om zich veilig
van een rolwagen naar de zitbank van een douche te verplaatsen, benadruk dan zowel de
gelijkenissen als verschillen met de verplaatsing van de rolwagen haar het bed. Dit helpt
namelijk om verbanden te leggen met eerder geleerde vaardigheden.
Orden en structureer inIormatie.
Het inprenten van inIormatie wordt eenvoudiger door te ordenen en structureren, bijvoorbeeld
hooId- en bijzaken onderscheiden, de dingen groeperen volgens categorie, enz. Vergelijk
het geheugen met een bibliotheek waarin enorm veel inIormatie is opgeslagen. Als je iets
in de bibliotheek wil terugvinden, dan moeten de boeken ordelijk in de kasten staan. Dit
geldt evengoed voor ons geheugen. Anders is inIormatie niet oI moeilijker terug te vinden.
Vaak heeIt het hersenletsel alles wanordelijk door elkaar geschud en is het oproepen oI
terugvinden van inIormatie zeer moeilijk

De manier waarop de inIormatie is georganiseerd, is heel belangrijk. Zo zouden we in
de bibliotheek bijvoorbeeld alle rode boeken in een kast kunnen zetten en alle blauwe
boeken in een andere kast. Hoewel ze dan georganiseerd zitten, blijIt het zoeken naar
een boek over tuinieren een moeilijke zaak. Een systeem waarbij boeken alIabetisch oI
- 142 - SIC Ik herken je nieL neer
thematisch gerangschikt zijn, ware beter. Ook voor ons geheugen geldt dat een goede
organisatie een belangrijke voorwaarde is voor het kunnen opdiepen van inIormatie.
Ordenen is een principe dat we heel bewust toepassen. Vaak kan je de te onthouden
inIormatie in groepjes indelen. Een voorbeeld daarvan is een boodschappenlijstje:
uien, karnemelk, bacon, melk, prei, ham` is veel moeilijker te onthouden dan melk
en karnemelk, prei en uien, ham en bacon`, omdat er nu drie duidelijke groepjes zijn.
Orden en structureer activiteiten.
Sommige mensen met NAH hebben moeite om zich op n bepaalde activiteit tegelijk
te richten, bijvoorbeeld je sleutels neerleggen terwijl je de e-mails leest en de sleutelbos
dan niet meer terugvinden. Het is aan te raden activiteiten taak per taak uit te voeren.
(Re)organiseer en structureer de omgeving.
En van de eenvoudigste manieren om mensen met geheugenstoornissen te helpen is de
omgeving zo in te richten dat je minder beslag legt op het geheugen. Omdat sommige
geheugenproblemen verbonden zijn met aandachtsproblemen, helpt het om de omgeving
zodanig te ordenen dat externe prikkels tot een minimum worden beperkt. Zo kan de persoon
ten volle de aanwezige geheugencapaciteit benutten. Enkele voorbeelden:

Hang naamplaatjes op de deuren als iemand niet meer weet in welke kamer hij precies
slaapt. Ook keukenkasten labellen helpt. In een groot gebouw kan je pijlen oI wegwijzers
hangen om verschillende routes aan te geven.
Plaats oI leg de dingen zodanig dat iemand ze niet kan vergeten: een goed voorbeeld hiervan
is een voordeursleutel aan de broekriem binden.
Ook gesprekken kan je zo organiseren dat heel wat vervelende situaties worden vermeden.
Verwoord een bepaalde uitspraak anders als je weet dat er een irritante herhaling op zal
volgen. In het ziekenhuis antwoordt een jonge man bijvoorbeeld altijd: 'Ik ben klaar, bereid
en invalide op de vraag oI hij klaar is. In het begin is dit grappig, maar na een tijdje wordt
het vervelend. Vraag gewoon niet meer oI hij klaar is.
Zorg ervoor dat de persoon met NAH maar n ding tegelijk moet doen. Doe de
televisie bijvoorbeeld uit tijdens zijn teleIoongesprek. Oordopjes kunnen behulpzaam
zijn om storende achtergrondgeluiden te verminderen. In vele gevallen is het best
om de omgeving zo rustig mogelijk te houden (dus geen radio oI tv als achtergrond).
Denk vooruit en anticiperend.
Als een bepaalde situatie in de toekomst wordt verwacht, bijvoorbeeld dat het gaat regenen,
treI dan al op voorhand maatregelen door bijvoorbeeld de paraplu aan de deurknop te
hangen. Dit kan ook in gedachten, bijvoorbeeld door je een bepaalde situatie in te beelden.
Het maakt een groot verschil oI je denkt: 'Ik moet deze brieI nog posten oI dat je bedenkt:
'Als ik straks naar de bakker ga, kan ik evengoed deze brieI posten. Er staat daar een
brievenbus. In het laatste geval kijk je al vooruit naar de situatie waarin de handeling zal
plaatsvinden. Je anticipeert dus op wat zal komen. Maar het werkt ook omgekeerd. Als je
je iets moet herinneren, ga dan terug naar de situatie waarin je het hebt ingeprent. Ben je
bijvoorbeeld je sleutels kwijt, ga dan terug naar de plek waar je ze het laatst hebt gebruikt.
Ik herken je nieL neer SIC - 143 -
Creeer gewoontes en een vaste dagstructuur.
Mensen die na een hersenletsel moeilijk nieuwe Ieiten in hun geheugen kunnen prenten,
kunnen wel vaste gewoonten aanleren. Uit de praktijk blijkt dat ze wennen aan een vast
dagritme van opstaan, wassen, eten, opruimen, koIfedrinken, enz., op voorwaarde dat dit
enkele maanden na elkaar in een vast ritme gebeurt.
Speel geheugenspelletjes.
Zoals eerder vermeld, zijn er geen tovermiddeltjes die het geheugen echt verbeteren. Dit geldt
ook voor geheugenspelletjes en -oeIeningen. Toch kunnen ze nooit kwaad, op voorwaarde
dat je ze toepast met gezond verstand en dat je er plezier aan beleeIt. Verwacht echter
niet dat het geheugen erdoor gaat verbeteren. De oeIeningen zijn wel nuttig om iemand
met een licht geheugenprobleem te laten inzien dat hij wel degelijk een probleem heeIt.
Haal regelmatig herinneringen op.
Er bestaat een therapie die iemand met geheugenproblemen herinnert aan momenten en
voorvallen uit het verleden. Gewoonlijk wordt de techniek in groep gebruikt bij oudere,
verwarde mensen. Oude liedjes, Ioto`s en kledij uit de tijd van toen worden getoond en
zetten aan om te mijmeren. Voor zover ons bekend, is deze techniek nog niet uitgeprobeerd
bij mensen met een hersenletsel. Het lijkt ons zinvol voor mensen die bijvoorbeeld niets
meer weten van de jaren voor hun ongeval. Liedjes, schetsboeken en Ioto`s uit een periode
die de persoon zich wel nog herinnert, kunnen andere herinneringen naar boven brengen.
InIormeer je over geheugentrainingen
Geheugentrainingen kunnen bestaan uit Iunctietraining, strategietraining en vaardigheids-
training. Functietraining is gericht op het verbeteren van het opslaan, vasthouden en
terughalen van inIormatie en wordt vooral gegeven in de acute Iase van het herstel. Bij
strategietraining leer je hoe je inIormatie beter kan ordenen en daardoor beter kan onthouden.
Er worden interne en externe hulpmiddelen onderscheiden. Onder de interne middelen
vallen technieken als het zoeken naar logische verbanden in de inIormatie, ezelsbruggetjes,
het ordenen van de inIormatie door de vijI W-vragen (wie, wat, waar, waarom en wanneer)
en visualiseren. Tot de externe hulpmiddelen behoren een agenda, een dictaIoon, brieIjes en
lijstjes, een kookwekker, enz. Er bestaan veel hulpmiddelen, maar ze vergen van de patient
de bereidheid om zijn aIhankelijkheid van hulpmiddelen te erkennen en dan de middelen
te kiezen die het beste bij hem passen. Via vaardigheidstraining leer je gebruik te maken
van bijvoorbeeld een speciale agenda: een combinatie van agenda, activiteitenplanner en
adresboek. Een dergelijke agenda vormt een soort extern geheugen die je in staat stelt
zelIstandig te Iunctioneren (zie verder).
huIpm!ddeIen en geheugensteuntjes
Iedereen gebruikt wel eens hulpmiddeltjes voor zijn geheugen. We bedoelen bijvoorbeeld
agenda`s, notitieboekjes, alarmklokken, prikborden, kalenders, dictaIoontjes, memoblaadjes,
boodschappenlijstjes, teleIoonboeken, woordenboeken, een knoop in een zakdoek, een horloge
met een alarm oI het geheugen van iemand anders ('Help me even onthouden dat .). Het is
vaak veel handiger om even iets op te zoeken oI op te schrijven dan de moeite te doen alles uit
het hooId te leren. Ten eerste kan je er dan op vertrouwen dat het ergens te vinden is als je de
inIormatie nodig hebt. Ten tweede raakt het geheugen niet overbelast.
- 144 - SIC Ik herken je nieL neer
We raden aan het gebruik van hulpmiddelen en strategieen zoveel mogelijk aan te moedigen.
Het moeilijke is echter dat je niet zeker weet oI de persoon met NAH de hulpmiddelen echt zal
gebruiken. Je kunt niet voorspellen oI iemand die een techniek in een bepaalde situatie toepast,
ook in een andere omgeving zal doen. Jan kan bijvoorbeeld zijn agenda wel gebruiken tijdens
de ergotherapie, maar thuis niet. Het gebruik zoveel mogelijk aanmoedigen is al een eerste stap.
Een volgende stap is het aanleren van het gebruik in verschillende situaties.
We onderscheiden de volgende hulpmiddelen:
Nota`s oI lijsten die door de persoon in kwestie zelI oI door iemand anders worden opgesteld:
Als je lijstjes gebruikt, is het belangrijk om ze op een centrale plaats te hangen, zodat ze
makkelijk kunnen worden geraadpleegd.
Wekkers, piepers en automatische teleIonische herinneringen: De persoon met NAH kan
er bijvoorbeeld aan herinnerd worden om medicatie te nemen als de wekker afoopt oI
de pieper piept. Het is belangrijk dat het hulpmiddel voldoende inIormatie biedt om de
taak uit te voeren. Zo biedt het geluid van een afopende wekker misschien niet voldoende
inIormatie om iemand te herinneren aan zijn medicatie. Als je de wekker echter direct naast
de doos pillen zet, dan is deze geheugensteun wellicht voldoende.
Voor specifeke dagelijkse taken kan een digitale geheugensteun hand zijn. Het is een stem
die inIormatie geeIt. Het systeem werkt digitaal, zodat je niet hoeIt te zoeken oI terug te
spoelen. Het laat de gebruiker toe om korte berichten onmiddellijk op te nemen en klaar
te houden. De toestellen zijn verkrijgbaar in winkels voor kantoorbenodigdheden oI in
elektroaIdelingen van warenhuizen.
Dagplanners en agenda`s zijn ook handige hulpmiddelen. Bij het ontwikkelen en opstellen
van agenda`s moet je wel met een aantal zaken rekening houden. Gebruik bij voorkeur een
ringagenda waarin je bladzijden kunt tussenvoegen en bewaren. Het werkt fexibeler dan
gebonden agenda`s. Zorg ervoor dat de agenda klein genoeg is om in een jaszak oI handtas
te passen. Te klein is natuurlijk ook niet goed, want dan wordt het moeilijk om erin te
schrijven oI te lezen. Winkels voor kantoorbenodigdheden hebben een groot assortiment
aan agenda`s en planners (ook voor teleIoon- en takenlijsten). Het is belangrijk om de
persoon met geheugenproblemen te betrekken bij het opstellen van de agenda oI dagplanner.
Herinner hem eraan de inIormatie in de verschillende secties van de agenda te schrijven.
Bij aanvang maakt een gezinslid best de agenda aan. Hij beslist dan welke belangrijke
namen (bv. begeleiders, Iamilie), data (bv. verjaardagen, aIspraken), gebeurtenissen (bv.
vakanties), teleIoonnummers en medische inIormatie in de agenda moeten staan. Zorg ervoor
dat de persoon met NAH de organizer altijd bij zich heeIt en moedig hem aan om nieuwe
inIormatie direct toe te voegen (bv. verandering in werktijden, huiswerkopdrachten, enz.).
Het kan helpen als een gezinslid de organizer regelmatig overloopt om hem te updaten en te
herschikken indien nodig. Gezinsleden moeten er zich van bewust zijn dat regelmatig gebruik
van de organizer essentieel is voor een succesvolle omgang met de geheugenstoornis. Het
vraagt misschien moeite om zich het gebruik van een dergelijk hulpmiddel eigen te maken,
maar het bevordert in hoge mate de onaIhankelijkheid van de persoon met NAH.
Palmtopcomputers hebben vanwege hun veelzijdige gecombineerde mogelijkheden
(combinatie agenda-organizer, GSM, dictaIoon, notaboek, Iototoestel, GPS) ook een aantal
pluspunten. Je moet echter met een aantal zaken rekening houden. Ten eerste moet de
persoon in kwestie de palmtop kunnen bedienen. Ten tweede mogen er geen visuele oI
motorische handicaps zijn die het gebruik van de computer verhinderen. Ten derde zijn het
vooralsnog dure toestellen die zich eerder richten naar de bedrijIs- en managementwereld.
Ik herken je nieL neer SIC - 145 -
Geheugensteuntjes zijn technieken, woorden oI beelden die helpen bij het leren. Er zijn tal van
gezegdes, rijmpjes, tekeningen oI trucjes die kunnen helpen. Zo is er bijvoorbeeld het woord
roggbiv` om de kleuren van de regenboog te onthouden (rood, oranje, geel, groen, blauw,
indigo en violet). Op de knokkels van je vingers kan je de maanden van het jaar aItellen om te
weten hoeveel dagen (30 oI 31) een maand telt.
Je kan ongetwijIeld zelI heel wat ezelsbruggetjes bedenken om mensen met geheugenproblemen
nieuwe dingen te leren. Het is echter onrealistisch om te verwachten dat mensen met
geheugenproblemen zelI beginnen met geheugensteuntjes. Daarom geven we volgende
richtlijnen voor Iamilieleden en mantelzorgers:
Gebruik geheugensteuntjes om specifeke, kleine onderdelen van inIormatie aan te leren,
zoals de namen van enkele mensen oI nieuwe adressen.
Het helpt vaak om verschillende geheugensteuntjes te gebruiken om n stukje inIormatie
aan te leren. Zo kan je iemand met geheugenproblemen de weg naar enkele winkels aanleren
door eerst een plannetje te tekenen, dan de weg zelI uit te leggen en tot slot eens mee te gaan
langs die winkels. Zo onthoudt hij het beter.
Leer nieuwe dingen stap voor stap aan, n stap per keer dus. Dat wil bijvoorbeeld zeggen
n nieuwe naam per keer. En niet meer dan die ene naam.
Hou rekening met de persoonlijke voorkeur en stijl. Niet iedereen houdt van dezelIde
aanpak.
Wees realistisch over de aan te leren dingen. Concentreer je op dingen die echt nuttig zijn
voor de persoon met NAH.
I!ps om met de emot!oneIe gevoIgen van geheugenprobIemen om te gaan
Accepteer zelI en laat anderen accepteren.
Voor iemand die vroeger nooit problemen had met onthouden, is het heel moeilijk om te
wennen` aan een minder goed geheugen. Er kunnen spanningen en onzekerheid ontstaan
als het opnemen en opdiepen van inIormatie niet meer zo makkelijk gaan en je regelmatig
dingen vergeet. Sommigen worden daardoor kwaad op zichzelI, schamen zich omdat ze
bijvoorbeeld iemands naam vergeten zijn oI niet komen opdagen op een aIspraak. Veelal
proberen mensen het te verbergen voor de buitenwereld. Het beseI dat het geheugen niet
meer zo goed Iunctioneert als vroeger, zorgt ervoor dat ze bij voorbaat al zenuwachtig
worden als ze iets moeten onthouden, met alle gevolgen van dien. Op die manier ontstaat er
een vicieuze cirkel waarin het ene probleem het andere in stand houdt. Om uit de vicieuze
cirkel te komen, is het nodig dat je probeert te aanvaarden dat je geheugen minder goed
werkt dan voor het hersenletsel, hoe moeilijk dat ook is. Zodra de aanvaarding er is, wordt
het iets eenvoudiger om je te ontspannen als er iets vanuit het geheugen wordt gevraagd.

Een groot probleem is dat geheugenstoornissen niet zichtbaar zijn. Daarom wordt er niet
altijd rekening mee gehouden. Om ergernis te voorkomen, kan je er maar beter eerlijk
voor uitkomen dat je een zwak geheugen hebt. Zodra anderen het weten, kunnen zij
het ook leren accepteren en er rekening mee houden. Ze zullen het ook niet meer raar
oI vervelend vinden als je hen vraagt om iets te helpen onthouden oI iets te herhalen.
- 146 - SIC Ik herken je nieL neer
Wees open en eerlijk over de beperkingen.
Openlijk uitkomen voor je beperkingen is vaak nuttig. De gevolgen van een hersenletsel
zijn niet altijd zichtbaar. Daardoor bestaat het gevaar van overschatting. Hierdoor wordt
de persoon in kwestie soms overvraagd en raakt hij er extra door gespannen en verward.
Iemand die zich niet beter voor hoeIt te doen dan hij is, kan zich makkelijker ontspannen.
Bovendien is de stap om hulp te vragen waar nodig minder groot. Vraag bijvoorbeeld om
maar n ding tegelijk te zeggen oI een aIspraak even op papier te zetten.
Ik herken je nieL neer SIC - 147 -
ProbIeemgeb!ed 4
Veranderd denk- en redeneervermogen
en verminderde probleemoplossende
vaardigheden
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
0ns denk- en probleenoplossend vernogen ............................................................................................................... 149
Kennerken ....................................................................................................................................................................................................... 149
Cevolgen voor heL dagelijks leven ......................................................................................................................................... 150
Voorbeelden van problenen neL de gedragsconLrole en Lips hoe ernee on Le gaan ..... 151
ltob|emen met het uittoeten tan ta|en in de juiste to|qotde .............................................................. 151
letttaaqde teacties ............................................................................................................................................................................. 151
Injexibi|iteit ............................................................................................................................................................................................. 152
0isotqanisatie .......................................................................................................................................................................................... 153
/oei|ij|heden met tob|emen o|ossen ......................................................................................................................... 154
ltob|emen met het aan|eten tan nieuue dinqen ................................................................................................ 155
Ik herken je nieL neer SIC - 149 -
0ns denk- en probIeemopIossend vermogen
Op ons denkvermogen wordt een beroep gedaan in omstandigheden waarbij we niet kunnen
terugvallen op routines oI automatismen en waarbij de situatie weinig gestructureerd is. Als we
denken, gebruiken we al onze kennis en voorhanden zijnde gegevens om nieuwe gegevens te
genereren. Het denkvermogen stelt ons in staat om verschillende gebeurtenissen met elkaar in
verband te brengen, abstracte concepten te vormen en veronderstellingen te maken in anticipatie
van bepaalde verwachtingen. Problemen in het hogere denkwerk dat mensen uitvoeren bij
het oplossen van problemen, creativiteit, kiezen uit mogelijkheden en redeneren vormen het
onderwerp van dit probleemgebied.
kenmerken
De belangrijkste kenmerken van de Iuncties van het denk- en probleemoplossend vermogen
zijn de volgende:
Ziekte-inzicht: het beseI van de gevolgen van het hersenletsel op het eigen Iunctioneren (bv.
de persoon met NAH overschat de eigen mogelijkheden met als gevolg dat hij onveilige
acties onderneemt).
InitiatieI: het vermogen om doelen te stellen en uit zichzelI te beginnen met activiteiten
en die ook vol te houden (bv. Als de persoon niet uit zichzelI een gesprek begint, komt hij
apathisch oI gelaten over). Vaak gaat dit ook gepaard met interesseverlies.
Planning: het vermogen om doelgericht naar oplossingen te zoeken, de onderdelen van de
gekozen oplossing in de goede volgorde te zetten en uit te voeren (bv. de persoon begint te
koken zonder van tevoren te bedenken welke spullen hij daarvoor nodig heeIt).
Flexibiliteit: het vermogen om het gedrag oI de oplossing van het probleem aan te passen
aan veranderde omstandigheden (bv. Als iemand met NAH vastloopt bij een bepaalde
handeling, kan hij geen andere oplossing bedenken en blijIt hij op dezelIde verkeerde
manier doorgaan).
Zelfnhibitie: het vermogen om impulsen oI handelingen te onderdrukken en het gedrag
indien nodig uit te stellen (bv. impulsieI en ondoordacht aan activiteiten beginnen).
ZelIcontrole en zelIcorrectie: het vermogen om het eigen gedrag oI de gekozen oplossing
voor het probleem te evalueren oI Ieedback van de omgeving te beoordelen en vervolgens
het gedrag, indien nodig, aan te passen (bv. De persoon met NAH merkt niet op dat hij
iets Iout doet. Als de omgeving hem daarop wijst, is hij niet in staat om zijn handelen te
veranderen).
Bij een stoornis in het denkvermogen en probleemoplossend gedrag is iemand niet meer in staat
om adequaat voor zichzelI te zorgen. Hij kan niet meer (goed) zonder structuur van buitenaI
(complexe) handelingen verrichten oI normale sociale relaties onderhouden. Cognitieve
vaardigheden zoals geheugen oI taal kunnen (eventueel) wel nog intact zijn. Deze stoornissen
worden vaak gekoppeld aan een verminderd Iunctioneren in de voorste (Irontale) gebieden
van de hersenen. Door de vele verbindingen van en naar de voorste Irontale cortex kunnen ook
letsels in andere gebieden executieve stoornissen (problemen in de uitvoering) veroorzaken.
Opmerking: Een persoon met NAH die weinig initiatieI neemt en weinig emoties toont,
wordt wel eens als 'reactieI depressieI' gediagnosticeerd, terwijl de verklaring eigenlijk moet
- 150 - SIC Ik herken je nieL neer
worden gezocht in het hersenletsel zelI (een executieve stoornis is een pseudodepressie door
initiatieIverlies). Vooraleer een (medicamenteuze) behandeling van depressie te overwegen,
moet de diagnose executieve stoornis voor het gedrag zijn uitgesloten.
6evoIgen voor het dageI!jks Ieven
Iemand met een stoornis in het denkvermogen en probleemoplossend gedrag is niet meer in
staat om voor zichzelI te zorgen. Hij kan geen handelingen meer verrichten oI normale sociale
contacten onderhouden zonder structuur van buitenaI. Nochtans zijn de cognitieve vaardigheden
(geheugen oI taal) in vele gevallen niet gestoord.
Gebrek aan ziekte-inzicht en onverschilligheidsreacties veroorzaken op zich geen
invaliditeit, maar verhogen de aanwezige handicap die te wijten is aan andere stoornissen.
Mensen die aan n van beide stoornissen lijden, zijn door de aard van de stoornis weinig
gemotiveerd om hun andere stoornissen te laten behandelen. In extreme gevallen weigeren
ze iedere vorm van behandeling, zelIs wanneer dit leidt tot het verlies van hun job en
relaties. De invaliditeit veroorzaakt door ander stoornissen wordt verergerd door hun onwil
om behandeling in overweging te nemen oI hun gebrek aan inspanning om maximaal nut te
halen uit de therapie.
Stoornissen in de gedachtegang gaan gepaard met een hoge graad van aIhankelijkheid.
Mensen met conIabulatie oI desorientatie/verwardheid zijn niet in staat om te werken,
zelIs niet onder begeleiding. Hun gestoorde gedachtegang maakt van hen twistzieke en
storende individuen, vooral in situaties waarin samenwerking met anderen vereist is.
Hun besluitvorming is onvermijdelijk zwak, aangezien ze gebaseerd is op gebrekkige en
onjuiste inIormatie. Hun gedrag kan, aIhankelijk van de graad van verwardheid, zowel voor
zichzelI als voor anderen gevaarlijk zijn. De personen in kwestie kunnen niet in hun eigen
behoeIten voorzien, laat staan dat ze verantwoordelijkheid kunnen dragen voor anderen.
Zonder voortdurend toezicht komt hun eigen veiligheid in het gedrang. Aangezien ze vaak
niet bekwaam zijn om hun persoonlijke en fnanciele zaken te beheren, zijn Iamilieleden
genoodzaakt om voogdijschap aan te vragen ter bescherming. Ze zijn namelijk ook niet in
staat om beslissingen te nemen over hun medische verzorging oI om toestemming te geven
voor een medische behandeling. In vele gevallen echter is de toestand van verwardheid van
tijdelijke aard, zodat het onderwerp van voogdijschap kan worden vermeden.
Beperkingen in het denkvermogen belemmeren vooral het Iunctioneren in beroepen waarbij
innovatie, creativiteit oI probleemoplossende vaardigheden centraal staan. De stoornis kan
niet alleen daadwerkelijk een einde maken aan de carriere van een artiest oI wetenschapper,
maar ook ernstige beperkingen inhouden bij Iuncties waarin rechtspraak, machineherstel,
systeemanalyse, medische diagnostiek, management en andere superviserende en
organisatorische taken een rol spelen.
Een gebrekkige planning kan ook leiden tot het ondoeltreIIend uitvoeren van huishoudelijke
taken. De persoon met NAH kan moeilijkheden ondervinden bij het plannen van zijn vrije tijd
oI van de tijd die wordt besteed aan het verrichten van taken en het doen van boodschappen.
Het plannen van de maaltijden voor een week, oI zelIs voor n dag, kan de capaciteiten van
de persoon te boven gaan. Het probleem wordt nog groter ingeval er nog andere personen
(bv. kind, echtgeno(o)t(e)) aIhankelijk zijn van hem.
Ik herken je nieL neer SIC - 151 -
voorbeeIden van probIemen met de gedragscontroIe en t!ps hoe ermee om te gaan
ProbIemen met het u!tvoeren van taken !n de ju!ste voIgorde (sequent!r!ng}
Sequentiering verwijst naar de vaardigheid om dingen in de juiste volgorde te doen. Woorden
en zinnen in de juiste volgorde uitspreken, bewegingen in de juiste volgorde uitvoeren, zich
dingen in de juiste volgorde herinneren en dagelijkse activiteiten in de juiste volgorde uitvoeren,
steunen op het geheugen. Iemand met NAH kan zich mogelijk wel woorden, letters, zinnen en
nummers herinneren, maar misschien niet in de juiste volgorde. Enkele andere voorbeelden:
Hij kan niet de nodige stappen in de juiste opeenvolging uitvoeren om zijn haren te kammen
oI zijn tanden te poetsen.
TeleIoonnummers oI huisadressen worden in een Ioute volgorde opgeroepen.
Er kunnen moeilijkheden optreden bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. Er worden
bijvoorbeeld regelmatig stappen overgeslagen: koIfe in het koIfeapparaat vergeten doen oI
poeder in het bakje van de wasmachine. Dergelijke aandachtsproblemen kunnen een vlotte
uitvoering van huishoudelijke taken in de weg staan.
De man was gek op zijn computer. Nu heeIt hij echter veel moeite met het zich herinneren
van de opeenvolgende stappen om bepaalde programma`s op te starten.
Iis
Moeilijkheden met sequentiering in het handelen herstellen tot op een zeker niveau na
verloop van tijd. Houd er tekening mee dat dit proces tijd vraagt.
Vaak zijn compensatietechnieken mogelijk. Sommige methodes bieden een soort tegenwicht.
Moedig de persoon aan om mensen te vragen nummers en adressen nog eens te herhalen.
Vraag hem dat hij alle nummers opschrijIt en dat hij nummers onthoudt in blokken van twee
oI drie cijIers (bv. het teleIoonnummer 2-3-4-6-3-2-0 wordt (234) (63) (20). Zo hoeIt hij
maar drie series van twee oI drie cijIers te onthouden in plaats van zeven aparte cijIers.
Schets de stappen van een taak vooraI. Plak een gedetailleerde schets bij de activiteit zelI.
Plak de schets voor het klerenwassen bijvoorbeeld boven de wasmachine. Laat de schets
daar hangen zolang het nodig is.
Wat computergebruik betreIt, schrijI je best de volgorde van alle nodige stappen op. Leg
dit schema dichtbij de computer. Laat het daar liggen, zelIs al is het niet echt meer nodig.
Gebruik verder gebruikervriendelijke soItware. In dit geval is dat soItware die een menu
heeIt dat alle stappen schetst om een programma uit te voeren oI te doorlopen.
vertraagde react!es
De bekwaamheid om te antwoorden oI te reageren kan behoorlijk vertraagd zijn vanwege het
hersenletsel. Er zijn twee belangrijke redenen voor de vertraagde reactie: (1) Beschadiging
in de motorische gebieden (gebieden in de hersenen die een rol spelen bij het uitvoeren van
bewegingen): dit geeIt aanleiding tot een veralgemeende vertraging van de Iysische reactie; (2)
Reacties die voor het hersenletsel automatisch gebeurden, doen dit nu niet meer. De persoon
met NAH heeIt dus meer tijd nodig om inIormatie te verwerken, inIormatie te integreren en
erop te reageren dan hij deed voor de hersenbeschadiging plaatsvond.
- 152 - SIC Ik herken je nieL neer
De algemene gevolgen van de vertraagde reactie zijn dat de persoon meer tijd nodig heeIt
om de meeste activiteiten uit te voeren, wat belangrijke problemen kan veroorzaken in een
werksituatie, en dat hij niet snel genoeg kan reageren in noodsituaties.
hietondet en|e|e tootbee|den tan moei|ij|heden bij tetttaaqde teacties.
De persoon met NAH heeIt meer tijd nodig dan gewoonlijk om activiteiten met huishoudelijke
objecten te cordineren waarbij hij beide handen nodig heeIt (bv. een pot oI kan openen, een
pakje koIfe openen en koIfe zetten).
Autorijden met vertraagde reacties is niet aangewezen. Niemand verbiedt dit expliciet, maar
het risico dat de persoon met NAH te laat reageert bij verkeerslichten oI op stoplichten van
een voorligger is reeel.
Werken is moeilijk. De werknemer met NAH is niet in staat zijn deel van het werk aI te
krijgen. Hij heeIt meer tijd nodig. De werkgever is echter niet altijd geneigd overwerk te
betalen. Aan de andere kant brengt langer werken ook meer vermoeidheid mee.
In sociale situaties is iemand met vertraagde reacties niet zo snel oI geestig als hij voordien
was. Tegen de tijd dat de inIormatie verwerkt is, is de grap al lang voorbij.
Iis
De tijd die de persoon met NAH nodig heeIt om te reageren, vermindert tijdens de
herstelperiode. Veel van de eerste moeilijkheden zijn niet blijvend. GeeI hem intussen de
nodige tijd voor huishoudelijke taken. Het voltooien van de taak is belangrijker dan de
snelheid waarmee dat gebeurt.
Bezorgdheid over het autorijden is begrijpelijk. Verwijs de persoon met vertraagde reacties
naar een gespecialiseerd centrum voor een rij-evaluatie. Die evaluatie houdt zowel een
aantal klinische tests in als een proeIrit achter het stuur.
In een werkomgeving kan iemand met vertraagde reacties moeite hebben met het Ieit dat de
prestatie wordt aIgemeten volgens de verrichte hoeveelheid werk. Het revalidatiecentrum oI
centrum voor arbeidstrajectbegeleiding moet in dit geval inIormatie geven aan de werkgever,
zodat dit kan worden geduid.
Vermijd geen sociale situaties omdat de persoon in kwestie niet meer zo grappig is als
vroeger. Integendeel, spreek zoveel mogelijk aI met vrienden van vroeger.
Inex!b!I!te!t
Een persoon met NAH kan nogal infexibel worden in zijn denken. Infexibiliteit is nauw verwant
met een algemene moeilijkheid om een probleem op te lossen. In de vroege stadia van herstel
is het zelIs mogelijk dat hij niet bereid is enige verandering in zijn dagelijkse activiteiten oI
dagelijkse schema te aanvaarden. Die starheid heeIt te maken met zijn behoeIte aan samenhang
en structuur.
Ook in een later stadium van herstel kan er nog sprake zijn van infexibiliteit bij het oplossen van
problemen. De persoon ziet mogelijk maar n oplossing en staat niet open voor alternatieven.
Hoe minder hij openstaat voor alternatieven, hoe gefxeerder en luidruchtiger hij wordt over
zijn oplossing. Hij heeIt de neiging om alles precies te doen zoals hij het voor het hersenletsel
deed.
Ik herken je nieL neer SIC - 153 -
ln|e|e tootbee|den tan injexibi|iteit.
De therapeuten hebben het schema van de persoon met NAH veranderd. Hij wordt boos en
vindt dat ze het recht niet hebben om op die manier zijn dag in de war te sturen.
Vaak horen we zeggen: 'Ik doe dat zo niet, want we waren het gewend om het op die manier
te doen. Dit argument wordt veelal gebruikt als de persoon zich niet op zijn gemak voelt
met iets nieuws en geen zin heeIt in verandering.
Moeder en dochter hadden een Iantastische relatie samen, maar sinds het hersenletsel is dit
helemaal veranderd. Van kinderen wordt aanvaard dat ze wat infexibel zijn en hun willetje
willen doorzetten. Ze zijn namelijk nog jong. Maar van een volwassene wordt dit vaak niet
aanvaard.
De dingen gaan niet zo goed op het werk. Er zijn procedures veranderd sinds de persoon
met NAH is vertrokken. Hij klaagt dan ook steen en been over de aanpassingen aan het
computersysteem: 'Een verschrikking die helemaal geen tijd spaart!
Iis
Breng vroeg in het herstelproces beter geen veranderingen aan in de planning. Dring aan op
samenhang en structuur.
Omdat de persoon het zo moeilijk heeIt met het openstaan voor alternatieven, valt hij vaak
terug op wat voor hem veilig en aangenaam is: de manier waarop hij het altijd heeIt gedaan.
Moedig hem toch aan om nieuwe dingen te proberen, nieuwe ideeen en procedures om zijn
activiteiten thuis en op het werk te volbrengen. Zijn er nieuwe apparaten oI werktuigen
bijgekomen terwijl hij aIwezig was, leer hem dan hoe deze te gebruiken. Wees geduldig bij
het aanleren van iets nieuws. Houd voor ogen dat het niet helpt altijd tegen hem in te gaan
oI alsmaar te proberen hem te overtuigen zijn mening te veranderen. Het beste is dingen aan
te leren en hem aan te moedigen. Als dat niet helpt, rust dan eerst wat uit en probeer het later
opnieuw. Probeer niet alles tegelijk op te lossen.
Wees voorbereid voor Iamilieruzies en conficten. Vraag broers, zussen en kinderen om niet
telkens te ruzien over onbelangrijke zaken. Spaar de energie voor de keren dat je de persoon
moet overtuigen een beslissing aan te passen die te maken heeIt met belangrijke dingen, die
iedereen van de Iamilie aanbelangt.
0!sorgan!sat!e
Organisatorische vaardigheden hebben de hoogste integratiegraad nodig van cognitieve
vaardigheden als concentratie, geheugen, sequentiering en probleemoplossing. Als iemand
moeilijkheden heeIt in n van de cognitieve domeinen, heeIt hij hoogstwaarschijnlijk ook een
vorm van disorganisatie.
Onze bekwaamheid om te organiseren is een automatische Iunctie. We merken dus niet dat we
inIormatie organiseren bij onze dagelijkse activiteiten thuis en op het werk. De hersenen voeren
deze Iunctie automatisch voor ons uit. Bij iemand met een hersenletsel wordt dit automatische
proces gewijzigd. Zo komt het dus dat iemand bij wie het vroeger altijd heel netjes was in
huis, nu een woonkamer heeIt die vol ligt met papieren, boeken en huishoudelijke spullen. Het
Irustreert de persoon dat hij nu zoveel tijd nodig heeIt om alles op te ruimen en te reorganiseren
vooraleer met iets te kunnen gebeuren.
- 154 - SIC Ik herken je nieL neer
De organisatorische moeilijkheden zullen waarschijnlijk nooit helemaal verdwijnen. Om die
reden is er externe organisatie nodig. Notaboekjes, controlelijstjes en agenda`s zijn goede
hulpmiddelen bij het organiseren van de thuis- en werkomgeving.
ln|e|e tootbee|den tan disotqanisatie.
Voor zijn hersenbloeding miste de man nooit een aIspraak. Hij kwam ook nooit onvoorbereid
oI te laat. Zo was hij van nature. Nu is zijn leven een chaos. Hij is nooit klaar voor aIspraken,
ondanks het Ieit dat hij heel wat tijd spendeert aan het organiseren` van zijn leven.
Mensen met NAH hebben moeite om dingen terug te vinden. Ze menen dat ze de papieren
in hun bureau hebben gelegd, maar ze zijn onvindbaar. Ze zitten natuurlijk in een verkeerde
map.
Een vrouw met NAH neemt altijd zoveel mogelijk nota`s. Als ze de nota`s echter nodig
heeIt, kan ze niets terugvinden.
Een patient was voor zijn hersenletsel heel goed in het verbaal argumenteren. Hij kon altijd
snel problemen oplossen. Nu is hij niet meer zo bekwaam om makkelijk oplossingen te
vinden. Hij kan dus niet meer zo goed met problemen omgaan in zijn werksituatie.
Iis
Zorg voor een extern organisatorisch systeem. En van de vele dagtaakkalenders die op de
markt zijn, komt ongetwijIeld van pas. Vervang de organisatie eventueel door het gebruik
van notaboekjes en andere soorten organizers. Let wel: om een organisatiesysteem goed te
laten werken, moet het dagelijks worden gebruikt.
Zet ook een organisatiesysteem op voor de omgeving. GeeI een vaste plaats aan elk dossier,
aan pen, potlood en rekenmachine. Moedig de persoon aan om altijd alles op dezelIde plek
te leggen. Het zal hem veel kostbare tijd besparen.
Als je de persoon in kwestie alleen maar leert om nota`s te nemen, los je het probleem
maar halI op. Nota`s nemen moet deel uitmaken aan een heel organisatiesysteem met
dagtaakkalender, enz.
Moedig de persoon aan om niet te snel problemen op te lossen. Zorg ervoor dat hij pas
beslissingen neemt nadat hij de tijd heeIt gehad om de nodige inIormatie te verwerken en te
organiseren.
Hoe!I!jkheden met probIemen op te Iossen
Om problemen op te lossen, moet iemand bekwaam zijn verschillende cognitieve processen
te integreren. Hij moet de nodige basisIactoren begrijpen, zich deze Iactoren herinneren, ze
organiseren voor analyse en fexibel genoeg zijn om de juiste keuze te maken uit een aantal
alternatieven.
De moeilijkheden met het oplossen van problemen varieren bij mensen met NAH heel sterk.
Ze zijn aIhankelijk van het herstelproces. Bij opname ging de aandacht naar het oplossen van
problemen die te maken hebben met de Iunctionele dagelijkse activiteiten (zich aankleden, een
bad nemen, lopen en spreken). Naarmate ze verder herstellen, heeIt het oplossen van problemen
eerder te maken met werk-, thuis- en Iamilieaangelegenheden.
Ik herken je nieL neer SIC - 155 -
Beroepen varieren heel erg naargelang van het soort problemen. Sommige beroepen eisen
dagelijks het verbaal oplossen van problemen. Bij andere beroepen is daar geen continue nood
aan. Daar is bijvoorbeeld sprake van herhaalde werktaakjes en zijn er maar nu en dan problemen
vanwege een mechanisch deIect.
Een revalidatieprogramma heeIt als doel de client te begeleiden bij het bereiken van een niveau
van probleemoplossen, zodat hij goed genoeg kan Iunctioneren thuis en op het werk.
ln|e|e tootbee|den tan moei|ij|heden bij het o|ossen tan tob|emen.
Iemand met NAH kan extreem geIrustreerd raken als hij niet in staat blijkt te zijn om een
nieuw garagedeurslot te installeren. Het heeIt het nochtans vroeger talloze keren gedaan.
Hij wordt ook heel ongeduldig als hij er niet uit wijs raakt hoe zijn nieuwe computerprogramma`s
precies werken. Hij krijgt telkens een Ioutmelding en is ervan overtuigd dat er een virus in
het spel is.
Emiel was ooit een kaartspelIanaat. Hij kon precies onthouden welke kaarten er al gespeeld
waren. Het was moeilijk om hem te verslaan. Sinds zijn beroerte weet hij echter niet meer
welke kaarten er al gespeeld zijn. Hij neemt onverstandige beslissingen en speelt slecht. Het
is zelIs moeilijk om hem nog aan het spelen te krijgen.
In werksituaties kunnen er problemen ontstaan omdat de persoon in kwestie koppig is.
Verslagen brengen echter aan het licht dat hij niet luistert naar alle inIormatie vooraleer een
beslissing te nemen.
Iis
Moeilijkheden met het oplossen van problemen kunnen het gevolg zijn van problemen met
begrijpen. GeeI de persoon wat tijd vooraleer hem te vragen huishoudelijke taken uit te
voeren. Als hij de aanwijzingen niet expliciet kan volgen, is hij mogelijkerwijs niet in staat
om een alternatieve oplossing voor het probleem te vinden.
Wacht nog even met nieuwe soItware op de computer te zetten, zeker als de programma`s
niet gebruiksvriendelijk zijn.
Onthoud dat activiteiten die eenvoudig lijken, dat vaak niet zijn. Kaarten is zo een activiteit.
Moedig toch aan om te blijven spelen. Het is een uitstekende oeIening om de probleem-
oplossingsvaardigheden te verbeteren. Verminder in elk geval het competitieve aan het spel.
Deelnemen is ook hier belangrijker dan winnen.
Het vertonen van moeilijkheden bij het oplossen van problemen op het werk kan grote
problemen veroorzaken, bijvoorbeeld conIrontaties met medewerkers. Moedig de persoon
met NAH aan geen overhaaste beslissingen te nemen, maar juist naar alle alternatieven te
luisteren.
ProbIemen met het aanIeren van n!euwe d!ngen
En van de meest verstrekkende gevolgen van een hersenletsel is wellicht het onvermogen
om nieuwe dingen te kunnen leren. Sommigen hebben behoorlijk wat moeite om nieuwe
werkvaardigheden te leren. HetzelIde geldt voor nieuwe procedures die op het werk worden
gebruikt oI nieuwe routines thuis. Moeilijkheden met geheugen, concentratie, organisatie,
sequentiering en probleemoplossen vertragen het proces om nieuwe dingen te leren. Nochtans
zijn de geheugenproblemen het grootste obstakel in dit proces. De persoon met NAH kan niet
- 156 - SIC Ik herken je nieL neer
beter worden in zijn vaardigheden als hij geen dingen kan onthouden. Om te bereiken dat hij
een nieuwe huishoudelijke taak oI een nieuwe vaardigheid op het werk leert, is het nodig dat hij
de taak telkens opnieuw uitvoert, totdat het een automatisme wordt. Als je iemand een nieuw
systeem wilt aanleren om rekeninguittreksels bij te houden, moet dit systeem telkens opnieuw
worden geoeIend. Zo wordt het een automatisme en heeIt de persoon het na verloop van tijd
helemaal onder de knie.
ln|e|e tootbee|den tan tob|emen met het |eettetmoqen.
Als je iemand met NAH de verantwoordelijkheid geeIt om de kinderen naar de naschoolse
activiteiten te brengen, is het mogelijk dat hij de planning niet kan bijhouden. De kinderen
geraken niet op tijd waar ze moeten zijn.
Tijdens haar aIwezigheid door de ziekenhuisopname is er een nieuw aankondigingssysteem
ontwikkeld op het werk. 'Deze keer hebben ze het op het werk echt helemaal verknoeid!
Aan zo een ingewikkeld systeem heeIt niemand een boodschap, zo luidt het oordeel van
de vrouw met NAH.
Een man met NAH was vroeger altijd enthousiast voor spelletjes. Vrienden hebben onlangs
een nieuw gezelschapsspel gekocht dat ze hem zouden willen leren. Hij wordt echter
helemaal geIrustreerd als blijkt dat hij de regels niet kan volgen.
Drie maanden nadat iemand weer aan de slag ging, komt er een nieuwe supervisor op het
werk. Alle procedures veranderen. De persoon in kwestie is niet in staat om zich de nieuwe
procedures eigen te maken en vreest voor zijn baan.
Iis om de tob|emen in de tootbee|den aan te a||en.
Maak er werk van om samen een eigen systeem om de kinderen op en aI te halen. Het is
makkelijker om de belangrijke punten te onthouden als je zelI je systeem kunt hanteren.
Leer de vrouw het nieuwe systeem begrijpen. Zoek oI er een collega op het werk is die haar
zou kunnen helpen om het nieuwe aankondigingssysteem onder de knie te krijgen.
Leer de man stap voor stap nieuwe spelen en activiteiten. Pas als dat lukt, ga je over tot het
spelen van nieuwe spelletjes in sociale situaties.
Mensen met NAH verliezen vaak hun job bij een wissel van de leiding van een bedrijI oI
organisatie. Vraag begeleiding van een specialist om de persoon in kwestie te helpen bij de
overgang tussen supervisors. Steun hem extra om deze moeilijke periode door te komen.
Ik herken je nieL neer SIC - 157 -
ProbIeemgeb!ed 5
Gedragsproblemen en
karakterveranderingen
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Kennerken van gedragsproblenen ........................................................................................................................................ 159
Cedragsveranderingen hangen sanen neL sLoornissen
in de conLrole op heL gedrag en handelingen ........................................................................................................... 159
Kennerken van gedrags- enJo persoonlijkheidsveranderingen ............................................................. 160
LersL zichLbare veranderingen in heL gedrag .............................................................................................................. 160
LaLere gedragsveranderingen ....................................................................................................................................................... 162
Cevolgen voor heL dagelijks leven ......................................................................................................................................... 163
Algenene aandachLspunLen ............................................................................................................................................................ 164
Jypische gedragsproblenen: voorbeelden en Lips on ernee on Le gaan ................................... 165
0uindinq .................................................................................................................................................................................................... 165
0nt|enninq en otetotimisme ................................................................................................................................................. 166
0nqedu|diqheid ....................................................................................................................................................................................... 167
Ittiteetbaatheid ...................................................................................................................................................................................... 168
oede-uitbatstinqen ......................................................................................................................................................................... 169
4chtetdocht ................................................................................................................................................................................................ 170
0etessie ....................................................................................................................................................................................................... 171
6ebte| aan motitatie en initiatiej ...................................................................................................................................... 172
0nqeast sociaa| qedtaq ............................................................................................................................................................... 173
Ioeqenomen se|sue|e jocus ....................................................................................................................................................... 173
0tetdteten taten ................................................................................................................................................................................ 174
let|ies tan contto|e ............................................................................................................................................................................ 175
letsetetatie ................................................................................................................................................................................................ 176
/isbtui| tan jami|ie|eden ............................................................................................................................................................ 177
lqocenttisme ............................................................................................................................................................................................. 178
0tetajhan|e|ij|heid ............................................................................................................................................................................ 179
labi|iteit ........................................................................................................................................................................................................ 180
Ik herken je nieL neer SIC - 159 -
kenmerken van gedragsprobIemen
Gedrag staat onder invloed van persoonlijke eigenschappen, ervaringen en vaardigheden. Het
ontstaat meestal in relatie met de omgeving: Factoren als cultuur, woonomstandigheden en
gewoontes spelen dan ook een rol. Het verschil tussen adequaat en inadequaat gedrag is altijd
relatieI en omgevingsgebonden. Gedragsveranderingen na een hersenletsel komen zeer vaak
voor. De uitingen hiervan zijn voor de omgeving vaak moeilijk te begrijpen.
Voor de partner en Iamilie zijn de gedragsproblemen over het algemeen een groter probleem
dan al de andere zichtbare` beperkingen. Nochtans speelt de Iamilie een vitale rol in de omgang
met de gedragsveranderingen. Het is natuurlijk niet eenvoudig om de oorzaak van het veranderd
gedrag toe te schrijven aan de hersenaandoening. Vaak is er minstens n Iamilielid dat ervan
overtuigd is dat de persoon met NAH gewoon gemeen is (zelIs haatdragend) oI wraak wil
nemen door zich te gedragen zoals hij zich gedraagt. Dit is zeker het geval wanneer de relatie
voor het hersenletsel niet al te positieI was.
Onderzoek heeIt aangetoond dat een persoonlijkheidskenmerk dat al bestond voor het letsel
daarna vaak extra in de verI wordt gezet. Als iemand dus al agressieI en koppig was voor
het ongeval oI trauma, dan zijn er nadien zonder twijIel problemen op dat vlak. Er zijn wel
uitzonderingen, bijvoorbeeld als de persoon heel erg verzwakt oI vermoeid is door het letsel.
Aan de andere kant zijn er ook mensen met NAH die voor het letsel heel hartelijk waren en
nadien een totaal verschillende persoonlijkheid aannemen: ongeduld, verbale uitbarstingen,
Iysieke bedreigingen en allerlei gedragingen waarvan je nooit dacht dat ze zouden voorkomen
bij die. Het spreekt vanzelI dat dit n van de moeilijkste veranderingen is om mee te leven.
De persoon na het hersenletsel is onherkenbaar geworden: een volkomen vreemde persoon in
huis is niet makkelijk om mee samen te leven. Opmerkingen zoals 'Dit is mijn man niet meer
illustreren dit.
6edragsverander!ngen hangen samen met stoorn!ssen !n de controIe op het gedrag en
handeI!ngen
Een gedragsverandering hangt direct samen met het hersenletsel. Soms zijn de verschijnselen
te koppelen aan een specifeke plaats van het letsel in de hersenen. Een letsel in de voorste
gebieden van de hersenen (Irontale lobben) kan gedragscontroleproblemen veroorzaken
zoals passiviteit, initiatiefoosheid en decorumverlies (d.i. het verlies van het gevoel van wat
welvoeglijk is en wat niet). Ook egocentrische, chaotische en ontremde gedragingen komen
voor bij mensen met een dergelijk letsel. Vaak is er ook sprake van impulsieI gedrag. Er zijn
planningsproblemen en problemen om het eigen gedrag te controleren en corrigeren, wat zich
uit als een oordeels- en kritiekstoornis. Sociale situaties worden vaak niet goed ingeschat. Het
gedrag kan ook veranderen door stoornissen van cognitieve Iuncties. Zo kan een aIgenomen
vermogen om te redeneren en inIormatie te analyseren en verwerken in tijd en volgorde, leiden
tot veranderd gedrag.
Maar ook invloeden van buitenaI, zoals de leeIsituatie en de reacties van de omgeving op
de persoon met NAH, spelen een belangrijke rol in het begrijpen van gedragsveranderingen.
Iemand heeIt bijvoorbeeld problemen met concentratie en geheugen. Als de omgeving daar geen
rekening mee houdt, krijgt hij vaak kritiek omdat hij de aIspraken niet nakomt oI opdrachten
- 160 - SIC Ik herken je nieL neer
niet uitvoert. AIhankelijk van zijn karakter kan hij op twee manieren reageren: zich terugtrekken
oI zich agressieI gedragen. In dit geval wordt de waarneembare gedragsverandering dus
veroorzaakt door het ervaren onbegrip oI de hoge eisen van de omgeving.
kenmerken van gedrags- en[of persoonI!jkhe!dsverander!ngen
'Het is alsoI ik met iemand anders leeI, is een veel gehoorde klacht van partners van
mensen met een hersenletsel. Door het letsel kan een blijvende persoonlijkheidsverandering
ontstaan. Iemands persoonlijkheid is het geheel van kenmerken van zijn gedrag en heeIt altijd
een relatie tot de buitenwereld. Er zijn verschillende elementen te onderscheiden die samen
de persoonlijkheid vormen en die zichtbaar zijn in het gedrag. Het gaat om basisstemming,
zelIbeeld, zelIvertrouwen, evaluatie van het eigen gedrag, oordeelsvermogen, sociaal gedrag,
enz. Een dergelijke verandering wordt vooral door de sociale omgeving waargenomen. De
persoon met NAH heeIt vaak een beeld van zichzelI zoals hij was voor het hersenletsel en vindt
zichzelI helemaal niet veranderd. Daardoor kunnen makkelijk problemen ontstaan in sociale
relaties. Bij kinderen brengt de stoornis een duidelijke aIwijking van de normale ontwikkeling
mee oI een opvallende verandering in het gebruikelijke gedragspatroon.
Bij een persoonlijkheidsverandering veroorzaakt door een hersenletsel zijn een aantal types te
onderscheiden:
het labiele type, met als voornaamste kenmerk de emotionele labiliteit
het ontremde type, met als voornaamste kenmerk een slechte impulsbeheersing, wat
bijvoorbeeld blijkt uit ongewenste seksueel getinte uitingen
het agressieve type, met als voornaamste kenmerk agressieI gedrag
het apathische type, met als voornaamste kenmerken uitgesproken initiatieIverlies en
onverschilligheid
het gecombineerde type: Hier staat meer dan n kenmerk op de voorgrond. Daarnaast zijn
er persoonlijkheidsveranderingen (bv. in samenhang met posttraumatische epilepsie).
ferst z!chtbare verander!ngen !n gedrag
En van de meest opvallende veranderingen is dat de persoon met NAH alleen nog maar aan
zichzelI denkt (egocentrisme). Iemand die bijvoorbeeld vroeger heel bezorgd was om zijn
gezin, is nu alleen nog maar bezig met wat hijzelI wil. Als hij wil dat het stil is, zodat hij kan
slapen, zal hij dat eisen van de anderen in huis. Hij verwacht ook dat ze onmiddellijk doen wat
hij wenst.
Buitensporige reacties van mensen met NAH kunnen soms tot problemen leiden. Iemand die
bijvoorbeeld blij is, begint luidkeels te zingen aan taIel. Iemand die boos is, slaat keihard met
zijn vuist op taIel. Dergelijke reacties kunnen ook eenmalig voorkomen en zijn dan normaal,
maar als ze zich telkens herhalen bij zeer kleine aanleidingen, is het niet meer normaal.
Ook het gebrek aan initiatieI kan problematisch zijn. De persoon met NAH schijnt nooit zelI
nog iets te doen. Als hij bijvoorbeeld acht glazen water per dag moet drinken, dan moeten ze
hem altijd worden voorgezet. Zo niet drinkt hij ze niet op. Hij moet zelIs aan dagelijkse taakjes
worden herinnerd, anders doet hij ze gewoon niet (bv. tanden poetsen).
Ik herken je nieL neer SIC - 161 -
Verder is het eenrichtingsdenken zeer vervelend. Dit komt voor als de persoon met een hersenletsel
iets probeert uit te leggen, maar zich niet goed kan uitdrukken. Als de toehoorder aangeeIt dat
hij het niet begrijpt, dan zegt de persoon eerst dat het hem niet kan schelen en hij stopt met zijn
uiteenzetting. Maar een paar minuten later (oI de volgende dag oI de volgende week) komt hij
erop terug. Hij blijIt dat doen tot hij zijn gedachte heeIt kunnen overbrengen. BlijI in dergelijke
situaties geduldig luisteren en rustig aansporen om meer te vertellen, zodat het duidelijker wordt.
De vasthoudendheid is trouwens waardevol voor de persoon met NAH, bijvoorbeeld als hij
opnieuw moet leren praten oI iets moet aanleren. Hij wil en zal volhouden tot hij het onder de
knie heeIt.
Aan de andere kant is het voor mensen met NAH ook moeilijk om hun aandacht voor langere tijd
aan iets te schenken. Bovendien is hun geheugen ook niet perIect. Doorgaans onthouden ze beter
dingen van voor het hersenletsel als van erna. Zo is het niet verwonderlijk dat ze dag in dag uit
hetzelIde vragen. Wat wel kan is dat, als iets grote indruk heeIt gemaakt, de persoon met NAH
dat wel onthoudt en er ook alsmaar weer op terugkomt. De grote moeilijkheid is natuurlijk dat hij
niet altijd kan kaderen wat er wordt gezegd. Als je bijvoorbeeld alleen de naam van een persoon
zegt, dan weet hij bijna nooit over wie het precies gaat. Je moet er dingen als de woonplaats oI het
beroep bij zeggen. En zeker ook welke relatie de man oI vrouw heeIt ten opzichte van de persoon
met NAH (bv. tante, collega, enz.).
Zich niet goed verstaanbaar kunnen maken, is Irustrerend. De persoon met NAH wordt aIhankelijk
van anderen voor de meest kleine werkjes en hij kan niet zeggen hoe hij zich daarbij voelt. Hij
kan zijn vrouw zelIs geen compliment geven als ze eens lekker gekookt heeIt. Het is dan ook
niet verwonderlijk dat velen zich terugtrekken, belangstelling voor de buitenwereld verliezen en
neerslachtig worden. De meeste mensen met NAH hebben last van neerslachtigheid, maar hoe
lang dit duurt en hoe ernstig het is, hangt aI van persoon tot persoon. Een neerslachtig persoon zit
in het niets te staren, is prikkelbaar, besteedt nergens aandacht aan, heeIt soms huilbuien oI weigert
te eten oI te drinken, . Soms duurt het dagen, weken oI maanden, tot er plots een keerpunt komt.
Zijn de aanvallen van neerslachtigheid korter, dan komen ze meestal vrij regelmatig terug.
Iedereen voelt zich wel eens in de wolken oI zit wel eens in de put. Dat geldt evengoed voor
mensen met NAH, maar de reactie is meer overdreven. Als ze in de put zitten, worden ze echt
depressieI. Voelen ze zich gelukkig, dan zingen ze het uit, letterlijk. Ze kunnen ook snel van het
ene gevoel naar het andere gaan, zonder aanwijsbare reden. Voor de partner, Iamilie en omgeving
is dit uiteraard heel lastig, maar het is iets waarmee we rekening moeten houden en dat we moeten
aanvaarden.
Vaak lijkt dit alles op het gedrag van een kind. Sommigen kennen geen remmingen meer: hebben
ze pijn, dan huilen ze. Vinden ze iemand niet aardig, dan tonen ze dat duidelijk. Ook al kan je
iemand met NAH niet behandelen als een gewone` volwassene, toch mogen we nooit vergeten
dat het de bedoeling is dat hij het ooit weer wordt. We moeten hem leren en helpen vooruitgang
boeken, zodat hij het kinderlijke gedrag niet blijIt vertonen. Als hij zich weer laat gaan, dan moeten
we proberen tonen dat dit niet het gedrag is dat een gewone volwassene stelt. Het is goed hem te
berispen en kort uit te leggen waarom zo een gedrag onaanvaardbaar is. Kom er dan ook niet meer
op terug. Als iemand bijvoorbeeld de gewoonte heeIt zijn beddengoed aI te werpen als hij bezoek
heeIt, leg de lakens dan terug, zeg dat het vervelend is voor het bezoek hem naakt te zien en dat
ze niet meer zullen terugkomen als hij dat blijIt doen. Daarmee heb je hem nog niets aIgeleerd,
maar het beste is dit gewoon te herhalen tot hij het opgeeIt. De persoon moet zijn gedrag leren
beheersen in plaats van zich erdoor te laten meeslepen.
- 162 - SIC Ik herken je nieL neer
Soms loopt de emmer wel eens over en krijgt de persoon met NAH een uitbrander. Dit is perIect
menselijk. Het beste wat je in dat geval kan doen, is even weggaan tot je weer kalm bent.
Latere gedragsverander!ngen
In een later stadium van het herstel verbetert de lichamelijke toestand, maar de mentale
veranderingen worden nu meer en meer zichtbaar. Nu de persoon met NAH zich beter kan
redden en niet meer zo moe is, wordt hij nog meer dan in het begin van de revalidatie met
zijn beperkingen geconIronteerd. In vele opzichten is hij echter nog niet veranderd: hij vindt
zichzelI nog altijd heel belangrijk, blijIt onevenwichtig. Ook de Ielle gevoelens van geluk en
neerslachtigheid zijn er nog altijd, maar hun duur en intensiteit kunnen veranderd zijn. Vele
mensen met NAH hebben in deze periode al geleerd zich goed te gedragen voor de bezoekers,
maar vallen in een diepe put nadat ze naar huis zijn.
Het eenrichtingsdenken blijIt bestaan, het kan zelIs nog Ieller worden. Het is precies alsoI de
persoon met NAH alleen met zijn eigen gevoelens rekening houdt. Andere zaken verbeteren
wel. Hij wordt er zich bijvoorbeeld van bewust dat hij een toekomst heeIt en wil daar ook aan
werken. De aandachtproblemen verminderen, hij kan zich al langer zich concentreren op iets,
wat beter is als hij iets nieuws wil aanleren. Hij gaat zich ook meer herinneren over het verleden.
Aan de ene kant is dat een goede zaak, maar aan de andere kant kan hij zo ook meer vergelijken
met wat vroeger allemaal mogelijk was en wat nu is weggevallen. Dit maakt sommigen wel
ongelukkig.
Al vroeg is er sprake van zelImedelijden. Mensen met NAH hebben het gevoel dat ze
alle tegenslag van de wereld hebben. Als dit te lang duurt, leidt dit zonder tegenspraak tot
neerslachtigheid, depressieve gevoelens.
Ook beslissingen nemen is heel moeilijk. Bijvoorbeeld de eenvoudige keuze welk hemd hij
vandaag zal aantrekken, is al heel verwarrend voor de persoon met NAH. Je maakt het hem
makkelijker door zelI een keuze te maken, maar dan wel op een tactvolle manier: 'Ga je vandaag
het grijze hemd aantrekken? Zo vraag je alleen om de goedkeuring, niet om een beslissing.
Vergeet ook niet dat de persoon met NAH zo slim kan zijn iemand voor zijn kar te spannen.
Als hij iets besloten heeIt, zal hij aandringen tot het gebeurt zoals hij het wil. Vaak eist hij
onmiddellijk actie: wil hij eten oI slapen, dan moet dat nu meteen, zonder enigszins rekening te
houden met plannen van anderen. Als hij ziet dat hij anderen in zijn omgeving kan overheersen
zodat ze altijd doen wat hij vraagt, blijIt hij dit doen. Maar als zijn gedrag niet de gewenste
uitkomst heeIt, dan zal hij aanvaardbaar gedrag moeten aanleren en dus rekening leren houden
met anderen.
Meestel treedt onverwacht ook nog een andere ontwikkeling op. De persoon met NAH kan zijn
Iantasie de vrije loop laten. Hij vertelt dan bijvoorbeeld heel lange verhalen. Ook dit doet weer
denken aan het gedrag van kinderen. Een jong kind leeIt ook in een verbeeldingswereld. Maar
bij kinderen is het makkelijker de ingebeelde vertelsels op te sporen. Bij mensen met NAH is
dat niet zo makkelijk, omdat ze de herinneringen en kennis van een volwassene bezitten. In
de verhalen worden dan mensen tegen elkaar opgezet. Dit kan een gevoel van macht geven,
wat het verlies aan lichamelijke vermogens ten dele compenseert. Het kan ook een manier zijn
om de aandacht te trekken. De verbeelding van mensen met NAH kan ook zo ver gaan dat ze
achterdochtig en vijandig worden tegenover iedereen om zich heen.
Ik herken je nieL neer SIC - 163 -
Vermelden we tot slot dat mensen met NAH vaak voortdurend kleine kwaaltjes ontwikkelen.
Ook al zijn ze gezond, als ze eraan denken pijn te hebben, bijvoorbeeld aan de maag, dan
hebben ze ook pijn. Uiteraard is het best mogelijk dat iemand echt ziek is. Maar er niet te veel
drukte nodig als je dat uitzoekt. Anders is zijn opzet weer geslaagd en heeIt hij weer de volle
aandacht.
6evoIgen voor het dageI!jks Ieven
Ongecontroleerde lach- en huilbuien kunnen de persoon met NAH zelI en anderen in
verlegenheid brengen. Zijn job kan in het gedrang komen wanneer sociale communicatie en
evenwichtigheid essentieel zijn. Mensen met een beroep in de uitvoerende kunsten (acteurs
bijvoorbeeld) worden ook door deze stoornissen benvloed, omdat de uitoeIening van hun
beroep een grote beheersing van gedrag en emotionele expressie vereist.
Depressieve oI euIorische stemmingen kunnen beide aanleiding geven tot ernstige
invaliditeit. De graad van invaliditeit hangt samen met het al dan niet continu aanwezig
zijn van n van de stoornissen. Het ontbreekt mensen met depressieve stemmingen vaak
aan motivatie om therapie te volgen, naar school te gaan oI een beroep uit te oeIenen. Soms
ontbreekt zelIs de motivatie om op te staan, zich te wassen en aan te kleden. Als het zo ver
komt dat ze zich niet meer bekommeren om hun persoonlijke behoeIten, dan is hulp van
anderen, zelIs in de thuisomgeving, aangewezen. Het is niet ondenkbaar dat Iamilieleden
en vrienden de persoon met NAH, die in hun ogen een capabel individu is, verwijten maken
over zijn gebrek aan motivatie en hem uiteindelijk aIwijzen. Personen die aan euIorische
stemmingen leiden, kunnen zonodig nog meer problemen in hun thuis- en werkomgeving
hebben. Hun overdreven gemoedsstemmingen en gedragingen kunnen hen tot sociaal
onaangepaste individuen herleiden en een indruk van onbetrouwbaarheid oproepen. Het
is weinig waarschijnlijk dat ze een beroep zonder hoge graad van structuur en supervisie
kunnen uitoeIenen.
Mensen met impulscontrolestoornissen zijn voorbestemd om voortdurend in confict
te komen met de regels en verwachtingen van de maatschappij. Ze kunnen een beroep
uitoeIenen op voorwaarde dat het gaat om een goed gestructureerde Iunctie die onder streng
toezicht staat. Hun veiligheid in de thuisomgeving is twijIelachtig. In de meeste gevallen
is ook daar toezicht vereist. Ze zijn niet in staat om deel te nemen aan activiteiten die een
potentieel gevaar op verwondingen bij zichzelI oI anderen inhouden. Ook autorijden valt
onder die categorie. Huishoudelijke activiteiten zoals koken moeten vaak worden vermeden
oI kunnen in het beste geval plaatsvinden onder strikte begeleiding. Impulsieve mensen
met NAH zijn niet in staat om hun eigen zaken te behartigen en kunnen zichzelI grote
fnanciele schade toebrengen wanneer Iamilieleden geen verantwoordelijkheid opnemen.
In de meeste gevallen is voogdijschap noodzakelijk, hoewel het moeilijk kan zijn om het
gerecht hiervan te overtuigen. Ze zijn ook niet in staat om beslissingen te nemen over hun
medische verzorging en behandeling.
Gelijkaardige beperkingen kunnen zich voordoen bij personen met gedragsmatige
perseveratie, hoewel de beperkingen hier meestal sociaal van aard zijn. Vaak reageren ze
onaangepast en storend in sociale situaties. Dit is vooral het geval als de persoon in kwestie
niet in staat is om de aanwijzingen die het sociale verkeer regelen, waar te nemen en erop te
reageren. Op beroepsvlak kunnen er moeilijkheden ontstaan wanneer het onvermogen om
op alternatieve strategieen over te schakelen het oplossen van problemen in de weg staat.
Dit is vooral het geval bij Iuncties waarbij het evalueren van alternatieven, het oplossen
- 164 - SIC Ik herken je nieL neer
van conficten oI het nemen van beslissingen op de voorgrond staat. Ook interpersoonlijke
relaties doen een beroep op fexibiliteit en een vermogen om overeenkomsten te sluiten. Ze
lijden dan ook onder het ontstaan van gedragsmatige perseveratie.
Jobs die fjne oI grove bewegingen, verplaatsingen oI snelle uitvoeringen van bewegingen
vereisen kunnen niet worden uitgevoerd door wie lijdt aan een matige oI ernstige vorm
van controlegebrek op de handelingen. ZelIs lichte uitingen van deze stoornissen kunnen
de uitvoering van de taken beperken. Het niet kunnen uitvoeren van snelle alternerende
bewegingen benvloedt vooral Iuncties waarbij snelheid en fjne gecordineerde
handbewegingen noodzakelijk zijn. Ook de uitvoering van huishoudelijke taken wordt
benvloed door de aanwezigheid van n van deze stoornissen. Als de aIwijkingen ernstig
genoeg zijn, dan is het omwille van veiligheidsredenen aI te raden om de persoon gedurende
langere periodes alleen te laten.
AIgemene aandachtspunten
De interpretatie van het gedrag van mensen met een hersenletsel is moeilijk. Een bepaalde
reactie kan duiden op een gemoedstoestand, maar kan ook een rechtstreeks gevolg zijn van
over- oI onderprikkeling. Het categoriseren van gedrag kan leiden tot verkeerde conclusies
en tot een verkeerde benadering.
Bij onverwacht gedrag moet worden onderzocht oI het een primair gevolg van het hersenletsel
is oI een directe reactie op de omgeving. Prikkelbaar gedrag kan bijvoorbeeld ontstaan als
de persoon met NAH het tempo in een gesprek niet kan volgen.
Het is belangrijk dat de persoon met NAH zijn beperkingen aan de omgeving bekendmaakt,
zodat duidelijk wordt wat wel en niet van hem mag worden verwacht. Kennis en aanvaarding
van de problemen kunnen ervoor zorgen dat er verandering komt in de manier waarop de
persoon in kwestie en zijn sociale omgevingen op elkaar reageren. Zo kan iemand met een
verhoogde prikkelbaarheid worden geleerd signalen van de omgeving te interpreteren als
hulp en niet als kritiek. Het is van belang dat hij de prikkelbaarheid leert te onderkennen en
zelI om hulp vraagt.
Bij veel mensen is het bespreken van ongewenst gedrag onmogelijk, omdat dit een te hoog
abstractieniveau vraagt. Vaak is gedragsverandering niet mogelijk omdat de persoon met
NAH onvoldoende impulscontrole bezit. Soms moeten we ongewenst gedrag gewoon
aanvaarden en zo weinig mogelijk proberen uitlokken.
Consequent stimuleren oI bekrachtigen van sociaal acceptabel gedrag kan helpen om dat
gedrag op te roepen oI in stand te houden. Aandacht geven aan wat nog wel lukt, heeIt een
positieI eIIect op de interactie tussen de persoon met NAH en zijn omgeving.
Kritiek geven kan als bedreigend worden ervaren omdat de persoon de kritiek niet kan
relativeren. Kritiek is dan ook uitsluitend negatieI. Ongewenste eIIecten hiervan zijn
aInemende motivatie, oplopende irritatie en uiteindelijk de weigering om nog iets te doen.
Veel mensen met NAH bouwen in de eerste Iase na het herstel een grote mate van angst
op. Pijn die niet kan worden verklaard (bv. door een kinesist die hem probeert te laten
bewegen), leidt tot angst voor pijn en op grond daarvan ontstaat angst voor therapeuten. We
moeten dus bewust omgaan met de mogelijkheid van angst voor therapeuten.
Ik herken je nieL neer SIC - 165 -
Iyp!sche gedragsprobIemen: voorbeeIden en t!ps hoe ermee om te gaan
Hoewel veel gedragingen in het begin gekoppeld zijn aan de hersenen, kunnen de reacties van
de Iamilie en omgeving op lange termijn ook van invloed zijn op welke gedragingen blijven
bestaan en welke verbeteren. Omdat het een nieuwe ervaring is voor de betrokken omgeving,
is het heel moeilijk te weten hoe en wanneer te reageren. Onbewust kan de omgeving bijdragen
tot de ongepaste gedragingen van de persoon met NAH.
Om dit te vermijden hebben we een aantal mogelijke gedragsproblemen kort beschreven. Er
zijn voorbeelden opgenomen om het gedrag te identifceren en te herkennen. Verder hebben we
een aantal tips en adviezen op een rij gezet om te leren omgaan met de gedragsproblemen. Het
zijn geen scherp omlijnde en onIeilbare oplossingen, maar eerder suggesties om uit te proberen,
te veranderen, opzij te zetten en misschien later opnieuw te proberen als de persoon met NAH
zich in een later stadium van herstel bevindt.
Het gaat om de 17 volgende probleemgedragingen: opwinding, ontkenning en overoptimisme,
ongeduldigheid, irriteerbaarheid, woede-uitbarstingen, achterdocht, depressie, gebrek aan
motivatie en initiatieI, opgepast sociaal gedrag, toegenomen seksuele Iocus, overdreven praten,
verlies van controle, perseveratie, misbruik van Iamilieleden, egocentrisme, overaIhankelijkheid
en tot slot labiliteit.
0pw!nd!ng
Opwinding is n van de eerste typische gedragingen die bij mensen met NAH op te merken
zijn. Bij het ontwaken uit bewusteloosheid beweegt de persoon overdreven en doelloos. In het
begin is de Iamilie opgetogen de persoon te zien bewegen, omdat beweging een teken van leven
is. Soms wordt dit verkeerdelijk beschouwd als 'hij is erdoor gekomen.
Wat er eigenlijk vanuit neurologisch standpunt gebeurt, is dat de persoon op een ongediIIerentieerde
manier op de omgeving reageert. Dit wil zeggen dat zijn opgewonden reacties te wijten zijn aan
het Ieit dat hij het verschil nog niet kan begrijpen tussen een verpleegster die hem benadert met
een spuit en een therapeut die hem benadert om hem te helpen. De NAH-patient moet stapsgewijs
de vaardigheid verwerven om betekenisvolle verschillen te interpreteren tussen situaties, maar
hij ondervindt nog altijd moeilijkheden bij het interpreteren van subtiele verschillen door de
cognitieve problemen, zoals beschreven in de vorige hooIdstukken.
Na verloop van tijd vermindert de opwinding, vooral als alles vlot gaat. Maar wanneer de
dingen niet gaan zoals de patient zou willen, kan hij opnieuw opgewonden reacties vertonen.
Gaandeweg zien we vooruitgang in dit gedrag, maar het blijIt een realiteit dat iemand met NAH
veel makkelijker opgewonden raakt dan voor het ongeval.
lootbee|den
De persoon met NAH probeert voortdurend sondes los te trekken.
Telkens als de therapeut hem een oeIening laat doen, raakt hij erg van streek.
Midden in de nacht wordt hij wakker en zegt dat er iemand probeert in te breken.
Hij staat niet toe dat de tv en radio tegelijk spelen.
Er volgt agressie en boosheid bij het horen van de naam van een bepaalde therapeut.
- 166 - SIC Ik herken je nieL neer
Iis
Houd voor ogen dat opwinding een stadium is dat in de eerste zes maanden na het hersenletsel
voorkomt. Je moet erdoorheen.
Neem het opgewonden gedrag dat ogenschijnlijk op jou is gericht niet persoonlijk op.
Reageer nooit agressieI op de opwinding. Dit leidt alleen tot nog meer opwinding.
0ntkenn!ng en overopt!m!sme
VanaI het ogenblik dat de NAH-patient weer begint te spreken, wordt het duidelijk dat hij niet
altijd realistisch is wat betreIt zijn mogelijkheden. Dit is een kenmerk dat, tot op zekere hoogte,
de rest van zijn leven aanwezig zal blijven. In het begin is de ontkenning van de beperkingen
goed omdat hij erdoor gemotiveerd blijIt. Naarmate de tijd vordert, kan ze leiden tot kwaadheid
en depressie. De kwaadheid ontwikkelt zich omdat de persoon met NAH ervan overtuigd is
dat hij in staat zou moeten zijn om weer te gaan werken en dat men hem hier onrechtmatig van
weerhoudt.
Het is een delicate zaak om de beschermende eigenschap van ontkenning en de nood aan
realiteit in het zorgproces in evenwicht te houden. Gewoonlijk is het niet nodig om alle hoop
op een zelIstandig leven, werkhervatting, autorijden, enz. weg te nemen. De beste manier om
hiermee om te gaan, is aangeven dat er een aantal Iasen zijn die je moet doorlopen voordat de
doelstellingen haalbaar zijn. Een voorbeeld: Johan is 21 jaar en woont nog bij zijn ouders. Hij
liep een hersenletsel op na een verkeersongeval. Dagelijks worden de ouders geconIronteerd
met het Ieit dat Johan alleen wil gaan wonen. Een stappenplan kan hier helpen. Laat Johan thuis
wonen tot hij zelI een aantal activiteiten tot een goed einde kan brengen. Misschien is wonen
wel mogelijk in een overgangsIaciliteit waar bijkomende vaardigheden worden aangeleerd.
Laat hem daarna verhuizen naar een vorm van begeleid wonen, waar alleen nog minimale
supervisie is. Een volgende stap kan dan wonen zijn met de hulp van Iamilie, vrienden oI een
ingehuurde hulp. In realiteit is het misschien zo dat de ouders en de therapeuten denken dat het
einddoel niet haalbaar is. Toch blijIt het belangrijk te Iocussen op het Ieit dat hij nog altijd aan
de eerste stappen van het plan kan werken.
lootbee|den
Iemand is ervan overtuigd dat zijn vrouw er helemaal klaar voor is om voor hem te zorgen,
hoewel ze ondertussen al een echtscheiding heeIt aangevraagd.
Een man met NAH weet zeker dat zijn baas hem terug wil in het advocatenkantoor als
juridisch secretaris.
Een patient zegt dat zijn vader een nieuwe truck heeIt gekocht om degene die hij vernield
heeIt te vervangen zodra hij uit de rolwagen komt.
De ouders weigeren te praten over een speciale aangepaste opvoeding oI hulp, omdat ze er
zeker van zijn dat hun dochter weer naar de gewone school zal kunnen gaan.
Een vrouw met NAH ziet het nut niet in van een therapeut om met haar werkgever te praten
omdat ze er zeker van is dat ze weer aan de slag kan als directiesecretaresse.
Iis
Laat de persoon met NAH toe vast te houden aan enige ontkenning om zijn motivatie op
peil te houden en om mee te werken aan de revalidatie.
Ik herken je nieL neer SIC - 167 -
Lieg nooit door en door. Zeg niet dat hij iets zal kunnen doen dat hoogstwaarschijnlijk niet
meer kan. Duid liever de vooruitgang aan die nodig is om dat specifeke doel te bereiken.
Als de persoon met NAH aandringt om iets te doen dat niet gevaarlijk is voor zichzelI oI en
ander, laat hem dan toe de activiteit te proberen. Het kan hem doen beseIIen dat hij nog niet
helemaal klaar is om de taak zelIstandig uit te voeren.
Als iemand zegt dat hij niets uit de therapie haalt, omdat hij altijd dezelIde dingen moet
doen, denk dan niet dat de therapeut niets anders voor hem heeIt om te doen. De reden van
de herhaling is dat de persoon met NAH de activiteit nog niet helemaal beheerst en dus meer
oeIening nodig heeIt.
Koppig zijn en weigeren om mee te werken, kan een manier zijn om niet te moeten
toegeven dat de persoon een eenvoudige taak niet aankan (ontkenning). Hij wil niet worden
geconIronteerd met het Ieit dat hij iets eenvoudigs niet kan.
Deelnemen aan een steungroep is vaak een goede zet. Zo hoort de persoon met NAH anderen
over hun moeilijkheden en hoe ze ermee omgaan (lotgenotencontact). Het kan helpen om de
eigen beperkingen te identifceren en te erkennen.
0ngeduId!ghe!d
Iemand die voor het hersenletsel al slecht kon wachten op mensen oI gebeurtenissen, zal na het
letsel moeilijke situaties meemaken. Hij zal helemaal niet meer willen wachten. Meestal verliest
de persoon met NAH het meeste van het geduld dat hij voordien had. Dit is een bijzonder
moeilijk restgedrag, aangezien het herstel van een hersenletsel heel traag kan verlopen.
De eerste zes maanden na het ongeval vindt het grootste deel van het herstel plaats. Hoewel
vooruitgang in zelIstandigheid jaren kan blijven voortgaan, is de mate van verandering helemaal
anders dan in de eerste periode. Familie en vrienden kunnen het moeilijk vinden om te begrijpen
dat hun geduld moet vergroten, eerder dan dat ze moeten vasthouden aan de verwachting dat de
vooruitgang vlot en praktisch zal verlopen.
Er zijn drie Iactoren die de aanwezigheid van ongeduldigheid in de dagelijkse routine van de
persoon met NAH kunnen verklaren. Ten eerste zijn de gebieden van de hersenen die hem
helpen de emoties te controleren, waarschijnlijk beschadigd. Daardoor heeIt hij nog maar weinig
controle over Irustratie en woede. Ten tweede leiden hersenletsels vaak tot zelIgecontinueerd
gedrag (dit wordt verder beschreven onder egocentrisme`). Omdat hij de neiging heeIt om alle
gebeurtenissen alleen vanuit zijn standpunt te bekijken, heeIt hij moeite om andermans redenen
te begrijpen. Hij beseIt dus niet waarom anderen zo laat op al zijn willen en wensen ingaan.
Ten derde interpreteert hij een situatie verkeerd door verminderde probleemoplossing oI door
een gebrek aan abstract redeneren oI is hij heel ongeduldig voor wat anderen ongeIundeerde
redenen vinden.
lootbee|den
De persoon met NAH wil niet naar een drie maanden durend dagbehandelingsprogramma.
Hij wil nu onmiddellijk weer aan het werk.
Hij belt zijn (zorg)verzekeringsmaatschappij en vraagt een nieuwe thuisverpleegkundige
omdat de huidige niet terugbelt op de dag dat hij haar heeIt geteleIoneerd.
De man zegt dat hij helemaal geen superviserende hulp nodig heeIt om zijn werk te
hervatten.
- 168 - SIC Ik herken je nieL neer
Iemand met NAH wil de wachtkamer van de dokter na een halI uur verlaten.
Hij heeIt twee advocaten ontslagen omdat ze naar zijn zeggen geen vooruitgang boekten
met zijn zaak.
Grootvader met NAH kan niet langer verdragen dat de kleinkinderen blijven slapen. Hij kan
niet tegen hun gekibbel.
Hij belt het revalidatiecentrum twee a drie keer per dag in verband met een toelating voor
autorijlessen.
Iis
Leg je erbij neer dat mensen met NAH geen geduld (lijken te) hebben.
Herinner de persoon eraan dat mensen in sommige beroepen zeer druk bezet zijn. Dat ze
ook andere patienten hebben die even belangrijk zijn als het zijne.
Laat niet toe dat de persoon willekeurige tijdslimieten stelt voor het bereiken van een
specifek doel. Het leidt alleen maar tot teleurstelling en Irustratie.
Probeer hem te laten Iocussen op het Ieit dat herstel van een hersenletsel een lang proces is
dat alleen kan worden versneld door hard werk.
Leer anderen het ongeduld te herkennen en hem te verontschuldigen bij beledigde personen
wanneer hij beledigend is.
Leer hem onderscheid te maken en geen stoom aI te blazen op onschuldige mensen.
Als de persoon met NAH erover klaagt dat de dingen niet snel genoeg verlopen, herinner
hem dan aan alle positieve dingen die hij al heeIt bereikt.
Als hij wil stoppen met een bepaalde therapie oI de hulp van een specialist niet meer wil
inroepen, houd er dan rekening mee dat de beslissing te maken kan hebben met ongeduld oI
kwaadheid.
Irr!teerbaarhe!d
En van de duidelijkst aanwezige gedragsveranderingen na een hersenletsel is een verhoogde
mate van irriteerbaarheid. De vroeger zo makkelijke echtgenoot en vader wordt iemand die
vlug ontvlamt. Dit is zeer moeilijk voor gezinnen en Iamilies die niet gewend zijn te leven met
een humeurig individu.
Hoe kunnen we dit gedrag begrijpen? Door de schade die werd toegebracht aan het fltersysteem`
in de hersenen kan de persoon met NAH overmatige geluiden niet blokkeren. Bovendien kan hij,
door de aanwezigheid van de cognitieve beperkingen, niet altijd achterhalen waarom bepaalde
dingen (die wij bijvoorbeeld aanbevelen) noodzakelijk zijn. Ook geheugenproblemen spelen
een rol. Hij herinnert zich niet altijd meer dat hij je een halI uur geleden toevertrouwde dat hij
eigenlijk geen bezoek wil. Al deze elementen hebben te maken met de hersenschade en leiden
tot een humeurig, irriteerbaar individu.
lootbee|den
Thuis lijkt niets de persoon met NAH te bevallen. Hij klaagt over alles.
Vrienden komen minder en minder langs. Ze zeggen dat ze het moeilijk vinden om met hun
oude vriend om te gaan.
Mensen met NAH vinden het moeilijk om anderen toe te laten naar tv te kijken omdat het
geluid stoort.
Ik herken je nieL neer SIC - 169 -
Ze hebben ook altijd kritiek op je vrienden en kennissen.
Ze worden angstig en opgewonden als ze naar de dokter moeten.
Iis
Het heeIt geen zin te vragen: 'Waarom ben je zo humeurig? Waarschijnlijk beseIt de
persoon met NAH niet hoeveel zijn persoonlijkheid veranderd is.
Minimaliseer zo mogelijk de tijd die je spendeert met mensen die de persoon met NAH
irritant vindt.
Voorzie elke mogelijke troost die nodig is als je partner met NAH zich begint op te jagen.
Vaak is alleen een geruststellende opmerking oI een schouderklopje nodig om de opwinding
te verminderen.
Beperk verrassingen en veranderingen tot een minimum. Mensen met een hersenletsel
reageren op geen van beide positieI.
Laat mensen met NAH toe om over hun problemen te praten. Dit kan de opwinding
verminderen. Je moet er wel tegen kunnen telkens opnieuw naar hetzelIde te luisteren.
Beperk harde geluiden tot een minimum.
Ontwikkel methoden om compromissen te sluiten. GeeI niet helemaal toe, maar doe zo
nodig wel toegevingen.
Neem de irriteerbaarheid niet persoonlijk.
Wees alert als je merkt dat de persoon met NAH zijn irriteerbaarheid gebruikt om zijn eigen
wil door te drijven. Laat dit soort van manipulatie niet toe.
woede-u!tbarst!ngen
Als de ontvlambaarheid bij de persoon met NAH tot een explosie leidt, uit zich dat in een
veelheid van Iysieke en verbale uitbarstingen. Overmatig vloeken komt veel voor en is vaak
heel beschamend voor Iamilieleden. Vaak fapt de persoon met NAH er iets uit waarvan hij later
toegeeIt spijt te hebben. Toch blijIt hij dit volhouden met weinig verschil in zijn gedrag, hoe
slecht hij zich telkens ook voelt.
lootbee|den
Een man met NAH is Iysiek agressieI geworden. Vroeger gebeurde dit nooit.
De student met een hersenletsel krijgt opvallende gedragsproblemen op school.
De ooit milde en minzame persoon zegt nu plots: 'Bemoei je niet oI ga naar huis!
Hij trekt bijvoorbeeld de teleIoonverbinding uit de muur nadat het vriendje van zijn dochter
voor de derde keer belt.
Iis
Probeer het vloeken zo veel mogelijk te negeren. Door er aandacht aan te schenken wordt
het alleen maar erger.
Laat de persoon met NAH weten dat verbaal misbruik oI schreeuwen niet de beste manier is
om zijn wensen vervuld te zien. Kom er dan ook niet aan tegemoet als hij zich op die manier
gedraagt. Zeg bijvoorbeeld: 'Ik luister niet naar je als je tegen mij roept oI 'Als je dit nu
op een andere manier vraagt, kunnen we erover praten oI 'Ik blijI niet in de kamer als je
- 170 - SIC Ik herken je nieL neer
zo tegen me praat.
Leer hem stoppen en nadenken voordat hij praat. Je kan een teken aIspreken (bv. je vingers
opsteken oI gekruiste vingers) om hem ertoe te brengen zorgvuldig na te denken over wat
hij gaat zeggen. Het discrete signaal werkt goed in publieke situaties omdat het er dan niet
op lijkt dat je hem als een kind behandelt. Er zijn ook andere tekens mogelijk: in je neus
knijpen, je hooId krabben, wenken oI knipogen.
Het is belangrijk vrienden en kennissen te inIormeren over het veranderd gedrag. Doe dit
best voor de persoon met NAH thuis komt. Maak duidelijk dat ze het gedrag niet persoonlijk
mogen opnemen en dat ze niet op Iysieke bedreigingen mogen reageren. Meestal zijn het
ook niet meer dan bedreigingen.
Val de persoon met NAH niet lastig met vroegere verbale oI Iysieke uitlatingen. Dit helpt
niet.
Let erop dat Iamilie oI kennissen niet toestaan te leven met Iysieke agressie.
Beloon positieve verandering als blijkt dat het storend gedrag vermindert.
Achterdocht
Mensen met een hersenletsel hebben vaak moeite om sociale situaties juist in te schatten. Als
gevolg daarvan zijn ze soms achterdochtig oI ontwikkelen ze zelIs paranode gedachten. Zo
komt hun gedrag en hun denken soms nog weinig met de realiteit overeen. Het kan ontstellend
zijn voor Iamilieleden die al het mogelijke doen om de persoon met NAH te helpen, maar
ondertussen door hem worden beschuldigd van onrechtmatige daden.
De beste manier om hiermee om te gaan is aIstand te nemen van de valse beschuldigingen. Laat
je er niet door naar beneden halen. Zeg iets zoals: 'Het stelt me teleur als je zo praat oI 'Het
maakt me verdrietig dat je zoiets zegt. Ga daarna even weg. Uitweiden over dit onderwerp
zorgt alleen voor opwinding.
lootbee|den
Een vrouw met NAH interpreteert elk teleIoontje als een andere vrouw die voor haar man
belt`.
Ze beschuldigt haar moeder ervan dat ze haar niet toelaat haar competentie terug te winnen
omdat ze al haar geld wil stelen.
Een man met NAH is ervan overtuigd dat zijn beste vriend zijn vriendin tegen hem opzet.
Hij is ervan overtuigd dat de enige reden dat hij nog niet weer aan het werk is, het Ieit is dat
de therapeut naar zijn baas heeIt gebeld om te zeggen dat hij het werk niet aankan.
Hij blijIt er ook bij dat hij sommige kleren die hij niet meer terugvindt, heeIt weggegeven
(terwijl ze eigenlijk onder zijn bed liggen. waar hij ze zelI heeIt gelegd bij het opruimen).
Iis
Argumenteer niet over de geuite achterdochtige gedachten. Overtuigen met argumenten
lukt nooit.
De beste houding is negeren, negeren en nog eens negeren.
Laat nooit kwaadheid zien. De persoon met NAH interpreteert dit alsoI je schuld bekend.
Alleen als hij het aankan, kan het goed zijn om de persoon met NAH te conIronteren met
Ik herken je nieL neer SIC - 171 -
het object van zijn achterdocht. Als hij een mannelijke aanwezige er bijvoorbeeld van
beschuldigt een oogje op zijn vrouw te hebben, zorg dan dat die persoon bij hem komt zitten
en het onderwerp bespreekt. Dit kan goed werken, maar kan ook een tegengesteld eIIect
hebben.
0epress!e
Het lijkt ongewoon om een emotionele toestand, zeker een depressie, te beoordelen als een
teken van vooruitgang. In de revalidatie van hersenletsels wijst een depressieve toestand er
nochtans op dat de client een deel van de ontkenning opgeeIt die een mogelijke vooruitgang in
de weg staat. Het is belangrijk te beseIIen dat hij wel degelijk tekorten heeIt die van invloed
zullen zijn op zijn toekomst.
Ondanks het positieve eIIect van het verminderen van een zekere mate van ontkenning,
blijIt voorzichtigheid geboden met personen in een depressieve toestand. Zodra de depressie
is vastgesteld, moeten we het midden proberen houden tussen motivatie en een realistische
aanpassing van doelstellingen.
Minder energie en een toegenomen vermoeidheid zijn Iysieke veranderingen die vaak
voorkomen na een hersenletsel. We moeten erop letten deze normale reacties te onderscheiden
van een depressie.
De normale slaapduur bepalen is een eerste stap. Is de vermoeidheid abnormaal? Dit kunnen
we nagaan door enige tijd te observeren en de gegevens nauwkeurig bij te houden. Als er
veranderingen voorkomen oI als we denken dat die er zijn, is het van belang terug te kijken naar
de oorspronkelijke gegevens en te vergelijken. Een voorbeeld: de tijd besteed aan het slapen
kan varieren van zeven tot elI uur per dag, met een gemiddelde van 8,4 uur. Als blijkt dat de
variatie is veranderd in zeven tot veertien uur per dag, heb je nog altijd een gemiddelde van 8,5.
In vele gevallen kan dit wijzen op een kortstondig Iysiek probleem oI een emotionele reactie.
lootbee|den
De persoon met NAH kan `s morgens niet uit zijn bed, ook al slaapt hij `s nachts tien uur oI
meer en rust hij vaak overdag.
Er is een verandering (vermindering oI vermeerdering) in eetgewoonten.
Opmerkingen over de nutteloosheid van de therapie kunnen tekens zijn van een depressie.
'Wat is de zin van dit alles? oI 'Het was beter geweest als ik was doodgegaan.
Iemand die geen echte tv-kijker is, spendeert nu uren achter het scherm.
De levensvreugde is verdwenen.
Iis
Raadpleeg een arts om uit te sluiten dat de toegenomen slaap te wijten is aan een Iysieke
Iactor.
Neem uitingen van sucidale gedachten en plannen (zelImoord) serieus.
Laat niet toe dat de persoon met NAH niets doet. Probeer hem zo veel mogelijk te
stimuleren.
Laat hem jou niet het gevoel geven dat jij de oorzaak van de depressie bent.
- 172 - SIC Ik herken je nieL neer
Wees waakzaam dat je er zelI niet onderdoor gaat.
Let op voor overbeschermend gedrag zodra er proIessionele hulp aan de gang is.
Herinner de persoon met NAH dagelijks aan de goede dingen die gebeuren. Denk eraan dat
geheugenproblemen het hem niet altijd mogelijk maken positieve Ieiten te verwerken en te
onthouden.
Houd in de gaten dat er niet naar alcohol wordt gegrepen om met de depressie om te gaan.
6ebrek aan mot!vat!e en !n!t!at!ef
Er zijn twee belangrijke Iactoren die tot een motivatietekort kunnen leiden. Vooreerst hebben
mensen met NAH sowieso moeilijkheden met het maken van plannen en het stellen van doelen.
Ze weten niet waar oI hoe een project te starten, dus beginnen ze er niet aan. Bovendien willen
ze niet altijd toegeven aan het Ieit dat ze sinds het hersenletsel een aantal tekorten hebben. Ze
handelen alsoI ze niet genteresseerd oI gemotiveerd zijn. Ze zijn echter wel genteresseerd,
maar gewoonweg niet in staat om te doen wat voordien wel kon.
lootbee|den
De werkgever zegt dat de persoon met NAH zich alleen maar voorbereidt` op het werk.
Zelden is hij in staat om eIfcient aan het werk te beginnen en door te zetten.
De partner heeIt gevraagd om de was te doen tijdens haar aIwezigheid. Als ze terugkomt,
er is niets gedaan. De man zegt dat het waspoeder niet op het rek boven de wasmachine
stond en dat hij ervan uitging dat er geen poeder meer was. Hij had echter niet gekeken op
de grond naast de droogtrommel, waar er een nieuwe doos stond.
De persoon met NAH zit de hele dag naar muziek te luisteren.
De therapeut heeIt het moeilijk om een positieve stimulans te vinden die sterk genoeg is om
hem gemotiveerd te houden voor de therapie.
Hij gebruikt zwakke uitvluchten om te stoppen met de therapie.
Hij toont weinig interesse in vroegere hobby`s.
Hij maakt adequate plannen en grote beloIten, maar heeIt grote moeilijkheden om zijn
plannen door te zetten.
Iis
GeeI de persoon met NAH de nodige supervisie om met een taak te beginnen. Starten is
namelijk het grootste probleem.
Denk niet dat hij koppig oI lui is, omdat hij iets niet aIwerkt dat hij vroeger perIect kon.
Als hij hulp vraagt voor een activiteit, ga er dan niet van uit dat hij de hulp niet nodig heeIt.
Integendeel. Ga ervan uit dat hij hulp nodig heeIt tot hij de taak op z`n eentje aIwerkt.
Splits taken - indien mogelijk - op in kleinere delen, zodat hij ze makkelijk kan begrijpen,
onthouden en uitvoeren.
Vraag nooit: 'Wil je dit doen? Dan geeI je hem te veel kans om passieI te blijven en neen
te antwoorden. GeeI een keuze uit twee oI drie activiteiten waaruit hij er n moet kiezen.
Ik herken je nieL neer SIC - 173 -
0naangepast soc!aaI gedrag
Bij NAH zijn er tal van redenen voor het ongepast sociaal gedrag. Ten eerste zijn er de cognitieve
stoornissen. Hierdoor begrijpt de persoon in kwestie niet helemaal waarover het gaat, maar hij
neemt toch deel aan de conversatie. Verder doen de dingen die hij aanbrengt vaak niet ter zake.
Soms interpreteert hij alles wat er wordt gezegd vanuit zijn standpunt en houdt hij in zijn gedrag
weinig rekening met anderen.
De gevoeligheden voor sociale regels en situaties zijn verloren gegaan. De persoon met NAH
moet opnieuw worden aangeleerd om na te denken voor hij handelt oI spreekt. Hij moet leren
om zijn interacties te veranderen, aIhankelijk van de omgeving. Hierbij zal hulp van een
deskundige nodig zijn.
lootbee|den
De man met NAH vraagt aan de kassierster in de groentewinkel oI ze getrouwd is.
Hij vertelt de loketbediende in de bank dat hij wat raar` spreekt omdat hij een hersenletsel
heeIt en hij blijIt hier maar verder over praten, zonder de tijd in de gaten te hebben.
Hij praat over persoonlijke dingen waarmee niemand zaken heeIt.
Iis
Sociale vaardigheden worden niet zo makkelijk terug verworven.
Maak de persoon met NAH duidelijk dat hij niet met vreemden over persoonlijke zaken
moet spreken.
Leer hem de signalen begrijpen die je geeIt, bv. een knipoog om aan te geven dat het nu niet
de tijd oI de plaats is om het onderwerp aan te kaarten waarover hij is begonnen.
Versterk onaangepast gedrag niet door kwaad te worden. Hij zou kunnen doorgaan met het
onderwerp omdat hij ziet dat het je raakt.
Ioegenomen seksueIe focus
Iemands seksuele orientatie en activiteit kan veranderen na een hersenletsel. In sommige gevallen
kunnen de gebieden van de hersenen die instaan voor de hormonale regeling verstoord zijn. In
andere gevallen is de mogelijkheid om zich op seksueel vlak te uiten veranderd. Een klein
percentage van mensen met NAH keert zich aI van seksualiteitsbeleving oI verwerpt ze. Een
groter percentage echter richt zijn voornaamste Iocus op opmerkingen, acties en zinspelingen
in verband met seks oI iets zijdelings eraan verwant.
Mensen met een eerder conservatieve opvoeding vinden deze gedragsverandering heel lastig.
Ze vinden opmerkingen, grapjes en voorstellen over seks, die een dagelijks gebeuren vormen
in het leven van de persoon in kwestie, heel ongewoon. Ze zijn er niet op voorbereid die dingen
te horen oI te zien en nog minder om hun reacties eraan aan te passen.
Kennissen en vrienden kunnen hierdoor sociaal contact vermijden omdat ze zich ongemakkelijk
voelen in het gezelschap van de persoon met NAH, bijvoorbeeld omdat ze veel moeite hebben
om te begrijpen waarom hij avances maakt bij hun vriendinnen oI vrouwen. Het resultaat is
sociaal isolement. Zodra dit gebeurt, geeIt de persoon met NAH de schuld voor zijn isolement
- 174 - SIC Ik herken je nieL neer
aan anderen. Hij krijgt het moeilijk om te begrijpen waarom hij beledigend was. Het gedrag kan
een grote moeilijkheid blijven (zelIs na jaren). Het wordt onvoorspelbaar, maar de manier van
uiting, de intensiteit en de duur ervan verschillen van persoon tot persoon.
lootbee|den
De persoon met NAH heeIt al zijn kennissen aIgeschrikt met zijn seksuele avances.
Hij is gearresteerd geweest omwille van exhibitionistische neigingen in het openbaar.
Hij grijpt elke kans om andere mensen vast te nemen oI aan te raken.
Hij heeIt een heel assertieve aanpak, die de neiging heeIt mensen aI te schrikken.
Hij spreekt constant over het willen hebben van een vrouw.
Hij wordt kwaad en dreigend als zijn partner op een bepaald moment geen zin heeIt in
seksuele intimiteit.
Iis
Elke keer als de persoon met NAH zich ongepast gedraagt, moet een aangewezen Iamilielid
op een niet-bedreigende en niet-aanvallende manier zeggen dat zijn gedrag onaanvaardbaar
is.
Therapeuten en het aanwezige gezelschap moeten zich zo plaatsen dat ze niet binnen het
onmiddellijk armbereik van de persoon met NAH staan.
Reageer nooit met taalgebruik zoals: 'BlijI van mijn lijI. Ik ben een getrouwde vrouw oI
'Hou op, mijn man en ik zijn gelukkig getrouwd oI 'Ik ga het tegen je vrouw zeggen.
Preek nooit over de moraliteit van het gedrag. Je voelt je er misschien beter bij, maar het
heeIt weinig invloed op het concrete gedrag.
Laat het gezin een seksuoloog contacteren die ervaring heeIt met mensen met NAH.
BlijI rustig en zorg dat je niet overreageert.
0verdreven praten
Door de combinatie van het hersenletsel en het secundaire eIIect van overweldigende angst
kunnen mensen met NAH overdreven, schijnbaar non-stop praten. In het begin zijn Iamilieleden
en vrienden vaak trots dat de persoon met NAH begint te praten. Het overdreven gepraat kan
echter ook vervelend en ongepast zijn.
Mensen met NAH beginnen overdreven te praten om verschillende redenen, o.a. een verminderd
geheugen, de onbekwaamheid om gedachten te selecteren zonder ze te verbaliseren en een slechte
probleemoplossende bekwaamheid. In het begin hebben ze weinig oI geen mogelijkheden om
controle uit te oeIenen op hun overdreven verbalisatie. Als iemand overdreven praat, moeten
we hem nieuwe vaardigheden aanleren om de verbalisatie te controleren: weten wanneer het
gepast is om iets te zeggen, wat dan te zeggen en hoe lang te spreken. Controle krijgen over
verbalisatie kan een langdurig proces zijn.
En van de meest doeltreIIende procedures is het gebruik van non-verbale tekens, zoals met de
vingers knippen, naar de lippen wijzen oI een voorzichtig klopje op de schouder geven om aan
te geven dat de persoon met NAH genoeg heeIt gezegd. Gebruik geen verbale aanwijzingen
oI conIrontaties. Dit werkt een argumenterende reactie in de hand. Gebruik niet-bedreigende,
Ik herken je nieL neer SIC - 175 -
niet-verbale tekens. Ze werken het best en verhogen het angstniveau niet. Opvallend is dat
de persoon meer verbaliseert dan voor het hersenletsel. De hier voorgestelde aanpak kan het
overdreven gepraat echter verminderen. Het vergt alleen consequentie en structuur.
lootbee|den
De persoon met NAH praat onvermoeibaar over een gebeurtenis van drie weken geleden.
Hij praat een uur over iets dat in enkele zinnen kan worden gezegd.
Hij raakt de draad kwijt over wat hij aan het zeggen is en springt van de hak op de tak.
De partner ontdekt dat de beller soms ophangt als de persoon met NAH de teleIoon
opneemt.
Sommige mensen komen niet meer op bezoek omwille van het overdreven gepraat.
Iis
Gebruik een non-verbaal teken om de persoon te waarschuwen dat hij overdreven praat.
Denk eraan dat iemand met NAH soms babbelt om zijn angst en spanning te verminderen.
GeeI hem een non-verbale taak (bv. iets huishoudelijks oI een brieI schrijven).
Voel je niet verplicht om te antwoorden op alle vragen die hij stelt.
Als hij blijIt doorpraten over een bepaald onderwerp, laat hem dan zijn bedenkingen op
papier zetten. AIhankelijk van de situatie kan dit de vorm van een brieI aannemen, die dan
kan worden opgestuurd.
Als hij ontkent dat hij te veel praat oI dat anderen zich eraan storen, vraag dan aan een
vriend om de negatieve aspecten van het overdreven gepraat te bespreken. Dit is een heel
delicate zaak. Wees voorzichtig en zorg ervoor dat de persoon echt bereid is om te helpen.
Spreek tijdstippen aI waarop de persoon met NAH kan ventileren over een bepaal onderwerp
(bv. 'Je mag elke dag een kwartier lang praten over je werk, maar als je er daarna nog over
begint, ga ik weg.
verI!es van controIe
Controleverlies is niet zozeer een bepaald gedrag, maar eerder een gevolg van een hersenletsel
dat ertoe leidt dat vele van de in dit hooIdstuk beschreven gedragsproblemen escaleren. Omdat
de persoon met NAH voelt dat hij zijn leven niet meer onder controle heeIt, wordt hij kwaad,
geIrustreerd, ongeduldig, overdreven emotioneel, achterdochtig, enz. Het is een Ieit dat hij
een groot stuk van zijn leven niet meer onder controle heeIt. Jammer genoeg krijgt de Iamilie
hiervoor vaak onterecht de schuld. In de ogen van de persoon met NAH is het zijn omgeving
die hem niet toelaat zijn eigen leven te leiden, die hem van het werk houdt door hem naar
therapieen te sturen, enz.
De taak om de persoon in kwestie het gevoel te geven dat hij wat controle heeIt over zijn leven,
ligt in handen van de omgeving. Dit is n van de moeilijkste problemen in het contact met de
NAH-patient die het gevoel heeIt dat hij klaar is om verder te gaan met zijn leven, maar dat
niemand hem kan geven wat hij nodig heeIt om dit te doen: geld, een job, een rijbewijs, enz.
- 176 - SIC Ik herken je nieL neer
lootbee|den
Er is niet genoeg geld om een nieuwe auto te kopen in plaats van deze die is verloren gegaan
bij het ongeluk.
Zijn vroegere werkgever zegt dat de organisatie geen lichtere oI aangepaste jobs heeIt. Als
hij zijn oude job niet aankan, is er geen plaats meer voor hem.
De dokter zegt dat de persoon met NAH niet meer vooruitgaat. Hij beveelt geen verdere
therapie aan.
Waar je ook gaat aankloppen, er zijn geen Iondsen beschikbaar.
De beperkingen van de sociale zekerheid maken het moeilijk om genoeg geld te verdienen
om van te leven.
Iis
Probeer telkens enkele keuzes aan te bieden, zodat de persoon met NAH toch ergens het
gevoel heeIt controle te hebben.
Als het veilig is, laat hem dan iets doen wat hij wil, ook al ben je er zeker van dat het niet
zal lukken. Soms is proberen beter dan de indruk wekken dat hij geen kans krijgt om te
proberen.
Neem eventuele beschuldigingen niet persoonlijk. Het is gewoon een manier om Irustratie
uit te drukken.
Houd voor ogen dat je niet verantwoordelijk bent voor de situatie. Aanvaard de
verantwoordelijkheid voor NAH dan ook niet.
Perseverat!e
Persevereren is het steeds opnieuw over hetzelIde praten, voortdurend vasthouden aan dezelIde
gedachten oI steeds opnieuw hetzelIde gedrag stellen.
Een hersenletsel heeIt twee kenmerken die leiden tot dit soort gedrag. Ten eerste brengen
moeilijkheden met het kortetermijngeheugen met zich dat de persoon in kwestie er weinig oI
geen beseI van heeIt dat een bepaald onderwerp een halI uur geleden nog maar is besproken.
Bovendien zijn er ook moeilijkheden met het probleemoplossend vermogen, wat ertoe leidt dat
hij zich genoodzaakt voelt voortdurend bepaalde zaken weer aan te halen, omdat ze in zijn ogen
nooit voldoende verdwijnen oI opgelost geraken. Dit alles heeIt tot gevolg dat er drie a vier
probleemgebieden oI discussies zijn die alsmaar opnieuw ter sprake komen. Het is onmogelijk
om dit gedrag volledig te laten verdwijnen, maar er zijn enkele manieren om ermee te leren
leven.
lootbee|den
De man spreekt na zijn hersenletsel voortdurend over de verschrikkelijke` echtgenoot van
zijn dochter.
Hij begint dagelijks over het vernieuwen van zijn rijbewijs.
Hij blijIt maar brieven schrijven naar de therapeuten om hen te zeggen dat ze hem niet
helpen.
Hij vertelt al zijn vrienden in het lang en breed over zijn letsel, zelIs als ze dat al meerdere
keren hebben aangehoord.
Ik herken je nieL neer SIC - 177 -
Iis
Als het onderwerp waarop de persoon met NAH telkens terugkeert belangrijk is, voorzie
dan elke dag een vast tijdstip om erover te discussieren. Ga op geen enkele conversatie over
dat onderwerp in, behalve op het vastgelegde tijdstip.
Als het gaat over iets dat zeker niet mogelijk oI oplosbaar is op dat moment, weiger dan
om deel te nemen aan het gesprek tot het bespreekbaar wordt. Zeg je zoon bijvoorbeeld
dat praten over zelIstandig wonen niets uithaalt zolang hij niet op een aantal specifeke
gebieden voor zichzelI kan zorgen.
Wees volhardend en weiger om hetzelIde onderwerp nog aan bod te laten komen. Ga weg
als de persoon nog verder doet. Je hoeIt je niet slecht te voelen door rechtuit te zijn. Soms
zijn sociale omgangsvormen die we gewoon zijn bij andere mensen, te subtiel voor mensen
met NAH.
Probeer de conversatie om te buigen naar een ander onderwerp. Dit is vaak een goede
manier om iemand op andere gedachten te brengen.
Voortdurend praten over iets waarover je je zorgen maakt, is een teken van angst. Er tot op
zekere hoogte over praten, is op vele manieren therapeutisch. Kijk in hoeverre je het aankan
en verander anders van onderwerp.
Vaak denk je dat je de persoon met NAH een plezier doet door te blijven luisteren. Op
lange termijn is dit niet het geval. Lang praten over iets wat je angst inboezemt, leidt alleen
maar tot lichamelijke angst. Stress en angst hebben een negatieI eIIect op onze lichamelijke
gezondheid. Het is dus in het belang van de persoon met NAH om dergelijke gesprekken zo
kort mogelijk te houden.
H!sbru!k van fam!I!eIeden
Gedragsveranderingen vormen het grootste probleem voor wie de langdurige verzorging van de
persoon met NAH op zich neemt. Het is typisch dat ze veel extremer voorkomen bij Iamilieleden
dan bij proIessionele hulpverleners.
En van de meest ergerlijke dingen die een gezin kan ervaren, is dat de persoon met NAH het
toonbeeld van beleeIdheid is als de verzorgster er is, terwijl dit anders niet het geval is. Als
de Iamilie heeIt gezien dat hij zich wel degelijk gepast kan gedragen, is het nog moeilijker
het beledigende gedrag oI de gedragsstoornissen te aanvaarden. Hiervoor zijn er verschillende
verklaringen. Geen enkele maakt het gedrag makkelijker te verdragen. Ze bieden wel een kader
om het gedrag te plaatsen en te begrijpen.
Ten eerste hebben we allemaal de neiging ons meer te laten gaan bij Iamilie dan bij andere
bekenden oI vreemden. Zich laten gaan` gaat bij iemand met een hersenletsel verder dan wat je
normaal als aanvaardbaar zou beschouwen. De persoon in kwestie is het bijvoorbeeld gewend
alles wat hij denkt tegen zijn gezin te zeggen, wetende dat dit geen probleem is. Maar de
Iamilieleden zijn die openheid en directheid na het hersenletsel misschien niet gewend.
Ten tweede verliest de persoon met NAH vaak zijn sociale beoordelingscapaciteiten. Hij is ook
niet in staat om de gepastheid van zijn eigen gedrag oI het gedrag dat hij van anderen verwacht,
te beoordelen.
- 178 - SIC Ik herken je nieL neer
Vaak is het geduld van een gezin ten einde na maandenlange zorg voor de persoon met NAH.
Wat de zaak alleen maar erger maakt, is dat hij niet beseIt welke invloed hij op het gezin
heeIt.
lootbee|den
Een jongeman met NAH spuwt in het gezicht van zijn vader als hij te horen krijgt dat hij
nog niet met de auto mag rijden.
Een grootvader roept en schreeuwt voortdurend uit ergernis tegen zijn kleinkinderen.
Voordien konden ze niets verkeerd doen.
Een echtgenoot beschuldigt zijn vrouw er voortdurend van een buitenechtelijke relatie te
hebben sinds zijn hersenletsel.
Een vrouw met NAH slaat haar man als hij haar in de douche probeert te helpen.
Een vader met NAH staat niet toe dat de vriend van zijn dochter in huis komt, omdat hij hem
niet goed genoeg vindt voor haar. Ze moet dan ook buiten sluipen en aIspreken zonder zijn
medeweten. Vader was voor het ongeval ook niet bepaald gek van haar vriend, maar toen
kon hij tenminste zijn gedachten voor zich houden.
Iis
Laat niet toe dat het Iamiliale leed thuis een gewoonte wordt. Doe eventueel enkele
toegevingen. Een voortdurende spanning is niet aanvaardbaar.
Breng het grove gedrag niet altijd opnieuw ter sprake. Dit maakt de persoon met NAH
alleen maar overstuur en draagt niet bij tot een gedragsverandering.
Maak enkele aIspraken vooraleer de persoon met NAH weer naar huis komt. Doe dit beter
vooraI dan ze te bespreken nadat een onuitgesproken regel werd doorbroken.
Neem het aanstootgevende gedrag niet persoonlijk. Het is een obstakel om te komen tot het
aanleren van een eIIectieve gedragscontrole.
Bekijk elk voorval als een op zich staande gebeurtenis. De persoon met NAH herinnert zich
waarschijnlijk niet eens dat hij zich gisteren net zo gedroeg.
Onderhoud altijd sociale contacten. Je hebt mensen nodig bij wie je terecht kan om te
praten.
Zorg ervoor dat er bij gezinsbijeenkomsten consequent wordt gereageerd op het gedrag van
de persoon met NAH. Het is de enige manier om te voorkomen dat het moeilijke gedrag
voortdurend wordt gebruikt om het gezin te manipuleren.
Weet goed dat bijna alle dreigementen worden geuit zonder erbij na te denken.
Laat niet toe om in de greep van angst te leven. Als het probleem blijIt duren, overweeg dan
eventueel een opname in een setting gericht op gedragscontrole.
Een zelIhulpgroep kan nuttig zijn om te zien hoe anderen deze problemen aanpakken.
fgocentr!sme
En van de redenen waarom de persoon met NAH zijn moeilijk gedrag blijIt doorzetten, is
zijn ik-gerichte` levensvisie. De wereld draait rond hem en zijn problemen. Zijn Iamilieleden
moeten onmiddellijk aan zijn wensen voldoen. Liever gisteren dan vandaag! En niemand
begrijpt hoe moeilijk hij het wel heeIt.
Ik herken je nieL neer SIC - 179 -
Tot op zekere hoogte is het waar dat niemand helemaal begrijpt wat je bij een hersenletsel
ervaart. Toch mag dit geen reden zijn om erop te staan dat eigen noden belangrijker zijn dan die
van anderen. De persoon met NAH moet de realiteit leren aanvaarden. Er zijn nog mensen met
wensen en verlangens, die even belangrijk zijn. Het is veelal de taak van de partner om hem
dit te laten beseIIen. Hij moet op verschillende manieren leren inzien dat de wereld niet alleen
rond hem draait.
lootbee|den
De persoon met NAH zegt voortdurend: 'Jij weet niet wat het is om een hersenletsel te
hebben.
Hij begrijpt niet waarom zijn uit huis werkende vrouw het eten niet kan klaar hebben tegen
zes uur als ze om vijI uur stopt met werken.
Een vader met NAH ervaart een competitie tussen hem en de kinderen om de tijd en aandacht
van zijn echtgenote op te eisen.
De man gelooIt dat zijn partner hem in therapie wil laten gaan, zodat hij geen tijd meer heeIt
om zijn job terug op te nemen.
Hij verlangt dat er constant iemand klaarstaat om hem ergens heen te brengen.
Iis
Zorg ervoor dat niet de hele gezinsplanning rond de persoon met NAH draait. Maak duidelijk
dat zijn noden belangrijk zijn, maar dat er ook noden van andere gezinsleden zijn.
Laat niet toe dat hij je met een schuldgevoel opzadelt.
Help hem om het standpunt van anderen te begrijpen en om zich in anderen in te leven.
Maak duidelijk dat de mensen buiten het gezin hem negatieI zullen bekijken als hij zich zo
ik-gericht` oI egocentrisch gedraagt.
Deelnemen aan een steungroep voor mensen met een hersenletsel helpt om meer rekening
te houden met de problemen van iemand anders.
0verafhankeI!jkhe!d
De doelstelling van revalidatie is de persoon met een hersenletsel zo zelIstandig mogelijk te
laten worden. Het is dus belangrijk dat hij bij het ontslag uit het ziekenhuis oI revalidatiecentrum
precies weet wat hij kan. Zodra je dingen in zijn plaats doet, doe je eigenlijk weken oI maanden
revalidatie-inspanningen teniet. Natuurlijk geniet iedereen er wel eens van om op zijn wenken
te worden bediend. Misschien doe je het gewoon om te tonen dat je de persoon in kwestie graag
ziet. Maar let op: dingen uit handen nemen die hij eigenlijk zelI kan, is geen goede manier om
genegenheid te tonen.
Verder worden mensen met NAH van anderen aIhankelijk bij het nemen van belangrijke
beslissingen. Als het niet om beslissingen gaat waarbij ze echt hulp nodig hebben om tot een
besluit te komen, dwing je ze beter om zelI te beslissen. Aanvaard dan ook de keuze die ze
maken. Je kunt in het dagelijkse gezinsleven ook beslissingssituaties creeren, zodat de persoon
met NAH de vaardigheid kan oeIenen om beslissingen te nemen.
- 180 - SIC Ik herken je nieL neer
lootbee|den
Een persoon met NAH kan eenzelIde onderwerp bespreken met de sociaal assistent, de
psycholoog, de therapeut, zijn partner, enz. Na al die tijd heeIt hij nog geen beslissing
genomen.
Hij verwacht dat zijn partner alles voor hem zal doen (bv. alle nodige teleIoontjes om de
therapie aI te zeggen als hij niet wil gaan).
Een jongeman met NAH laat al de regelingen aan zijn ouders over.
Iis
Laat de persoon met NAH zo veel mogelijk zijn eigen beslissingen nemen.
Weiger hem te vertellen wat hij moet doen, tenzij het absoluut noodzakelijk is.
Stimuleer uitstappen met mensen van buiten het gezin.
Sta niet toe om overbeschermend te zijn.
Moedig de persoon aan om deel te nemen aan een zelIhulpgroep. Misschien vindt hij iemand
die kan helpen in plaats van gefxeerd te zijn op zelI geholpen te moeten worden.
Iemand begeleiden om onaIhankelijk te worden, is een lang en tijdrovend proces. Wees
geduldig en laat je niet te snel ontgoochelen.
Raak niet verstrikt in schuldgevoelens. Laat je niet manipuleren door reacties zoals: 'Als je
echt om me geeIt, zou je me dit niet alleen laten doen.
Lab!I!te!t
Labiliteit betekent het verlies van controle over de emotionele uitingen. Vele mensen maken
zich hierover zorgen en denken dat de persoon met NAH verschrikkelijk overstuur moet zijn
om een bepaalde reden. Ze baseren zich op het Ieit dat hij openlijk zit te huilen. Hij is inderdaad
verdrietig, maar het kan zijn dat hij niet zo veel emotie voelt als hij eIIectieI toont. Door het
hersenletsel is het niet meer mogelijk de emoties onder controle te houden.
De labiliteit wordt veroorzaakt door beschadiging aan gebieden in de hersenen die
verantwoordelijk zijn voor het uitoeIenen van controle over emoties. De persoon in kwestie is
waarschijnlijk niet verdrietiger dan normaal in bepaalde situatie, maar uiterlijk lijkt hij totaal
ontredderd. Een mop die eigenlijk maar middelmatig grappig is, kan hem doen uitbarsten in een
oncontroleerbare lachaanval. De extremen leiden tot sterke, snelle stemmingsveranderingen,
die het leven onvoorspelbaar en aImattend maken.
Voorbeelden
Plotseling de slappe lach krijgen.
Tranen komen snel tevoorschijn als iemand verwijst naar hoe goed het vroeger allemaal
ging.
De persoon met NAH wordt heel emotioneel als hij praat over iemand die tien jaar geleden
is gestorven.
Hij kan beginnen wenen als hij moeilijkheden ondervindt tijdens het oplossen van eenvoudige
taken.
Het bekijken van Ioto`s uit het verleden is vaak een heel emotionele gebeurtenis.
Ik herken je nieL neer SIC - 181 -
Iis
GeeI nooit kritiek op de overdreven emotionele uitingen. De persoon met NAH heeIt er
weinig controle over.
Richt de aandacht niet op het huilen. GeeI bijvoorbeeld een zakdoek, maar ga gewoon door
met het gesprek.
Als je aanvoelt dat veranderen van onderwerp zou kunnen helpen, doe het dan ook.
Probeer indien mogelijk eigen emoties onder controle te houden. Dit is een goed rolmodel.
Denk eraan dat iemand met NAH het moeilijk heeIt met stress op elk niveau. Probeer het
stressniveau in de thuisomgeving te handhaven, zodat zijn emoties op een stabiel basisniveau
kunnen blijven.
Als de persoon met NAH moeite heeIt met overmatig huilen, probeer dan na te gaan wanneer
de situatie redelijk evenwichtig is en prijs hem voor het kunnen houden van die controle.
Ik herken je nieL neer SIC - 183 -
ProbIeemgeb!ed 6
Taalstoornissen (afasie)
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 185
at is taa|? ................................................................................................................................................................................................ 185
het notma|e taa|toces. een com|ex mechanisme ........................................................................................... 185
5tootnissen in de taa| ...................................................................................................................................................................... 187
SLoornissen in heL begrijpen van gesproken Laal (sensorische aasie) ............................................ 188
lenmet|en tan stootnissen in het taa|beqti ......................................................................................................... 188
hoe |unnen ue dit beqtijen? ................................................................................................................................................ 188
6eto|qen toot het daqe|ij|s |eten ........................................................................................................................................ 189
Iis om betet om te qaan met stootnissen in het beqtijen tan qesto|en taa| ............... 190
SLoornissen in heL uiLen van gesproken Laal (noLorische aasie) ........................................................ 191
lenmet|en tan stootnissen in het uiten tan qesto|en taa| .................................................................. 191
hoe |unnen ue dit beqtijen? ................................................................................................................................................ 192
6eto|qen toot het daqe|ij|s |eten ........................................................................................................................................ 192
Iis om betet om te qaan met stootnissen in het uiten tan qesto|en taa| .......................... 193
4ndete tis om de communicatie te betotdeten .................................................................................................. 193
SLoornissen in de geschreven Laal: leessLoornissen ........................................................................................... 195
lenmet|en tan |eesstootnissen .............................................................................................................................................. 195
hoe |unnen ue dit beqtijen? ................................................................................................................................................ 195
6eto|qen toot het daqe|ij|s |eten ........................................................................................................................................ 196
Iis om betet om te qaan met |eesstootnissen ..................................................................................................... 197
SLoornissen in de geschreven Laal: schrijsLoornissen .................................................................................... 198
lenmet|en tan schtijjstootnissen ........................................................................................................................................ 198
hoe |unnen ue dit beqtijen? ................................................................................................................................................ 198
6eto|qen toot het daqe|ij|s |eten ........................................................................................................................................ 199
Iis om betet om te qaan met schtijjstootnissen ............................................................................................... 199
RekensLoornissen ..................................................................................................................................................................................... 200
lenmet|en tan te|enstootnissen .......................................................................................................................................... 200
6eto|qen toot het daqe|ij|s |eten ........................................................................................................................................ 200
Algenene Lips on beLer on Le gaan neL LaalsLoornissen ........................................................................... 201
ConnunicaLiehulpniddelen bij aasie ............................................................................................................................... 206
tommunicatiebotd ............................................................................................................................................................................... 206
6este|sboe| ............................................................................................................................................................................................. 206
Iaa|za|boe| ................................................................................................................................................................................................ 206
Ik herken je nieL neer SIC - 185 -
InIe!d!ng
at is taa|?
Taal is een onderdeel van ons dagelijks leven. We praten met vele mensen. We zeggen iets oI
maken iets duidelijk (communiceren) en de anderen ontvangen onze boodschap en trachten op
hun beurt een antwoord te geven. Taal beschouwen we als iets vanzelIsprekends. We denken
er niet over na. Nochtans is taal een heel complex systeem. Wanneer iemand tegen ons spreekt,
weten we niet alleen wat de woorden en zinnen betekenen, maar ook wat er wordt bedoeld
als de spreker iets anders wil uitdrukken dan hij daadwerkelijk zegt. Ook de klemtoon in
een zin en de zinsmelodie geven belangrijke inIormatie. De klemtoon op een woord kan de
betekenis veranderen. Een klein kind` betekent bijvoorbeeld iets anders dan een kleinkind`.
Ook de zinsmelodie kan de betekenis van een zin veranderen. Als je aan het einde van een
zin de toonhoogte verandert, weet de toehoorder dat we iets vragen in plaats van gewoon iets
meedelen.
Taal bestaat dus uit meer dan alleen klanken, woorden en zinnen. Ook de klemtoon en
zinsmelodie horen erbij. Er zijn een hele reeks taalaspecten die we kunnen onderscheiden:
klanken, de betekenis van woorden, verbuigingen van woorden en zinsrelaties, de klemtoon en
zinsmelodie, de inhoud van een talige boodschap, het taalgebruik, en verder communicatieve
vaardigheden zoals gebaren, mimiek, beurt nemen en lichaamstaal. Het is verder ook van belang
dat we een situatie goed inschatten om te weten wat iemand bedoelt.
Aangezien een hersenletsel vaak van invloed is op deze vaardigheden, is het niet verwonderlijk
dat er veelal taal- en communicatieproblemen ontstaan na een hersenaandoening. Dan pas blijkt
hoe kwetsbaar ons taalsysteem is als middel om met elkaar te communiceren. Communiceren
kan ook op andere manieren, bijvoorbeeld met gebaren oI door iets te tekenen oI aan te wijzen.
Gebaren gebruiken we trouwens ook tijdens het spreken, om onze woorden te ondersteunen. We
doen het ook onbewust via onze gezichtsuitdrukking (mimiek) en onze houding (lichaamstaal).
Taal is dus niet het enige, maar wel het belangrijkste communicatiemiddel waarover we
beschikken.
het notma|e taa|toces. een com|ex mechanisme

Het normale taalproces stelt ons in staat om wat we horen, symbolen, letters en tekens te
begrijpen via een complex taalverwerkingssysteem.
In de gesproken taal gaat het er als volgt aan toe:
Als iemand spreekt, horen we een aaneenschakeling van klanken.
We herkennen de klanken die we horen en kunnen ze van elkaar onderscheiden.
We herkennen klankcombinaties als woorden die we eerder hebben gehoord.
We horen oI zien een woord.
We proberen de betekenis van het woord te vinden op basis van wat er in ons geheugen is
opgeslagen.
Er komen allerlei associaties en eigenschappen in ons op (bv. bij bergen denken we aan
skien, terwijl iemand anders aan wandelen denkt). De opslagplaats van begrippen in ons
geheugen noemen we het semantisch systeem. Het is een ingewikkeld netwerk van allerlei
- 186 - SIC Ik herken je nieL neer
woorden en begrippen. Wat betreIt de betekenis hebben ze meer oI minder met elkaar te
maken. Iedereen heeIt een uniek systeem van betekenissen. Het is gebaseerd op eigen
ervaringen.
We hebben een idee van wat we willen zeggen in beelden en betekenissen.
We gebruiken deze beelden oI betekenissen om het woord erbij te zoeken in ons intern
opslagsysteem (soort bibliotheek) waarin alle woorden zich bevinden die we kennen.
Woorden die we veel gebruiken, worden sneller opgeroepen dan woorden die we weinig
gebruiken.
Als we het woord gevonden hebben, zoeken we er de juiste klanken bij.
Deze klanken zetten we in de juiste volgorde.
Daarna kunnen we het woord uitspreken.
We controleren dit door goed naar onszelI te luisteren terwijl we het woord uitspreken.
In de geschreven taal moeten we een onderscheid maken tussen het lezen en schrijven van
woorden die we kennen en woorden die we niet kennen.
(1) Wat gebeurt er bij het lezen van een woord dat we kennen?
We zien het woord.
We herkennen het letterpatroon.
We zoeken de betekenis op in de opslagplaats in onze hersenen waar alles per rubriek oI
naar betekenis (semantische categorie) is opgeslagen.
We selecteren de opeenvolgende klanken van het gevonden woord.
We geven het bevel om de juiste klanken uit te spreken.
(2) Wat gebeurt er bij het lezen van een onbekend woord?
We zien het woord.
We herkennen het letterpatroon.
We zoeken de betekenis op in de opslagplaats in onze hersenen waar alles per rubriek oI
naar betekenis (semantische categorie) is opgeslagen, maar het staat er niet in.
We kunnen de betekenis van het woord raden via de betekenis van woorden die erop lijken
oI we zoeken het op.
We selecteren de opeenvolgende klanken en woordstukken van het woord.
We geven het bevel om de juiste klanken uit te spreken.
We controleren oI laten controleren oI het woord goed is uitgesproken.
(3) Wat gebeurt er bij het schrijven van een woord dat we kennen?
We denken aan wat we willen schrijven.
We halen het woord uit onze interne bibliotheek oI opslagplaats in de hersenen.
We zetten de letters op de juiste volgorde en in de goede schrijIrichting.
We kiezen welk soort letters we willen gebruiken (bv. hooId- oI kleine letters).
Ik herken je nieL neer SIC - 187 -
We geven de opdracht om de juiste volgorde van bewegingen te maken, om het woord te
schrijven.
We lezen het woord na om te zien oI het goed is.
(4) Wat gebeurt er bij het schrijven van een onbekend woord?
We denken aan wat we willen schrijven. Soms zeggen we het woord hardop op.
OIwel denken we aan een woord dat hetzelIde klinkt en spellen we het woord dat we willen
opschrijven op dezelIde manier, oIwel denken we aan de klanken die het woord vormen en
spellen we het woord door de letters te gebruiken die bij iedere klank horen.
We zetten de letters op de juiste volgorde en in de goede schrijIrichting.
We kiezen welk soort letters we willen gebruiken (bv. hooId- oI kleine letters).
We geven de opdracht om de juiste volgorde van bewegingen te maken, om het woord te
schrijven.
We lezen het woord na om te zien oI het goed is.
In elk van deze vier gevallen kunnen er problemen ontstaan, waardoor het taalverwerkingsproces
verstoord geraakt. Dit uit zich in taalstoornissen oI aIasie.
5tootnissen in de taa|
In geval van een taalstoornis spreken we van aIasie. Bij aIasie is er meestal sprake van
een beschadiging in de linker hersenhelIt. AIhankelijk van de plaats van het letsel en de
uitgebreidheid van de beschadiging kunnen verschillende aspecten verstoord zijn. Er zijn dan
ook verschillende vormen van aIasie. Het uiten van taal kan gestoord zijn, het spreken en het
schrijven, het begrijpen van gesproken taal en het begrijpend lezen. In de rest van dit hooIdstuk
bespreken we achtereenvolgens de stoornissen in het begrijpen van taal, de stoornissen in het
uiten van taal, de stoornissen in het schrijven en lezen, en de rekenstoornissen.
- 188 - SIC Ik herken je nieL neer
Stoorn!ssen !n het begr!jpen van gesproken taaI (sensor!sche afas!e}
Mensen met een taalstoornis hebben meestal moeilijkheden met het begrijpen van wat er tegen
hen wordt gezegd. Er zijn verschillende graden en vormen van deze stoornis. De moeilijkheden
in het begrijpen zijn ook sterk aIhankelijk van de situatie waarin je tegen hen praat. Zo zullen
ze soms de situatie als geheel begrijpen en daarop reageren. Als je bijvoorbeeld op een bepaald
uur van de dag uit de keuken komt en zegt 'Het eten is klaar, dan begrijpen ze dit wel, hoewel
ze de zin aIzonderlijk misschien niet begrijpen.
Het is mogelijk dat mensen met NAH alleen het eerste deel van een verhaal hebben begrepen
oI het eerste deel van een zin. Soms begrijpen ze maar enkele woorden in de zin en de andere
woorden niet oI verkeerd, zodat het geheel zodanig vervormd is dat de boodschap niet overkomt.
Een korte zin, gezegd door iemand die ze kennen, begrijpen ze dan weer wel.
In lichte gevallen begrijpt de persoon in kwestie wel de conversatie met n persoon, maar
niet met meerdere personen, zeker niet als het een moeilijk en lang gesprek is. Op tv kan hij
bijvoorbeeld wel een interview volgen, maar geen debat.
Deze moeilijkheden in het begrijpen die we hier beschrijven, hebben niets te maken met
gehoorverlies. Ze horen wel wat er wordt gezegd, maar begrijpen het niet.
lenmet|en tan stootnissen in het taa|beqti
Het begrijpen van de betekenis van gesproken zinnen is verstoord: de stoornis kan zo
ernstig zijn dat de spraak van anderen als gedempt, anderstalig oI als betekenisloos geluid
overkomt
Er is een gestoorde oI onbegrijpelijke spontaan gesproken en geschreven taal.
Er is een gestoord begrip van de woordenschat van gesproken oI geschreven zinnen.
Er is een vlotte, maar gestoorde herhaling van gesproken oI luidop gelezen zinnen, zoals
blijkt uit de aanwezigheid van n van de volgende zaken:
- toevoeging van extra woorden oI zinnen bij de herhaalde oI luidop gelezen zinnen
- correcte woordklanken vervangen door Ioutieve
- woorden bij het herhalen oI luidop lezen vervangen door woorden die er qua betekenis
(semantisch) mee verwant oI geassocieerd zijn
- woorden bij het herhalen oI luidop lezen vervangen door woorden die geen betekenisvolle
relatie met het betreIIende woord vertonen
- woorden bij het herhalen oI luidop lezen vervangen door nonsenswoorden, die geen enkele
talige betekenis hebben
hoe |unnen ue dit beqtijen?
Een persoon met aIasie kan moeite hebben met het verstaan van een woord. Eerst en vooral
moeten we een eventueel gehoorverlies uitsluiten.
Sommige mensen met aIasie horen goed. Ze horen bijvoorbeeld de teleIoon oI de fuitketel,
maar de ordelijke aaneenschakeling van klanken klinkt hen als n grote warboel in de oren.
Ze kunnen dus geen klanken onderscheiden. Daardoor wordt het heel moeilijk om ook maar
Ik herken je nieL neer SIC - 189 -
de meest eenvoudige dingen te begrijpen. Omdat de klanken een warboel vormen, kunnen
deze mensen de woorden ook niet goed nazeggen.
Andere aIasiepatienten kunnen wel de klanken in woorden onderscheiden. Woorden
nazeggen lukt ook. Ze hebben echter moeite om te herkennen oI de klanken die ze horen
samen een woord vormen dat ze eerder al eens hebben gehoord. Ze kunnen dus geen woorden
herkennen.
Iemand met aIasie hoort een woord, maar kan de goede rubriek niet vinden. Daardoor
begrijpt hij het woord niet. Het woord appel bijvoorbeeld wordt niet onmiddellijk gelinkt
met voedsel.
Hij kan de goede rubriek wel vinden, maar niet de precieze betekenis kiezen. Dit is
vergelijkbaar met in een bibliotheek wel de goede aIdeling en plank kunnen vinden, maar
niet het juiste boek.
Iemand met aIasie vindt de juiste betekenis wel, maar heeIt meer tijd nodig om iets te
begrijpen.
DezelIde problemen komen voor als hij geschreven woorden probeert te begrijpen. Voor
sommige mensen met aIasie is het echter makkelijker om geschreven woorden in hun
opslagplaats te vinden dan gesproken woorden. Het omgekeerde komt ook voor.
Hij kan het zelIs moeilijk vinden om de betekenis van een woord te vinden als hij er een
aIbeelding oI gebaar van ziet.
In geval van woordvindingsproblemen kan het zijn dat de aIasiepatient geen enkel idee heeIt
van het woord. Hij ziet geen beelden oI betekenissen voor zich. Soms ziet hij wel een beeld
oI betekenis voor zich, maar daar blijIt het bij. Anderen vinden alleen de eerste letter van het
woord. Het woord ligt dan op het puntje van hun tong.
Soms pakken mensen met aIasie het verkeerde woord uit hun interne bibliotheek.
Bepaalde patienten kunnen het woord niet vinden, maar wel een omschrijving geven.
Andere patienten kunnen wel veel gebruikte woorden zeggen, maar lijken minder
voorkomende woorden vergeten te zijn.
6eto|qen toot het daqe|ij|s |eten
Mensen met blijvende stoornissen in het gesproken woord moeten in de meeste gevallen als
ernstig gehandicapt worden beschouwd. Communicatie speelt bij vrijwel ieder beroep een
belangrijke rol. Dit geldt niet alleen voor de advocaat die zijn zaken moet bepleiten, maar ook
voor een portier die de aanwijzingen van zijn oversten moet uitvoeren. ZelIs bij ongeschoolde
arbeidsIuncties wordt van de werknemer vereist dat hij de verbale aanwijzingen begrijpt en
verstaanbaar kan communiceren met collega`s en oversten. Mensen met een milde tot matig
gestoorde communicatie kunnen eventueel terecht in een aangepaste en goed gestructureerde
werkomgeving, maar zelIs dan bereikt de tewerkstelling geen competitieI niveau.
De handicap strekt zich meestal ook uit tot de thuisomgeving en de leeIgemeenschap. Vaak
slaagt de persoon in kwestie er niet in om boodschappenlijstjes op te stellen, zakelijke
correspondentie te lezen en te beantwoorden, een maaltijd te bestellen in een restaurant oI
andere dagelijkse karweien uit te voeren. ZelIs elementaire zaken zoals het kenbaar maken
van de behoeIte aan voedsel oI de noodzaak om gebruik te maken van het sanitair, komen
in het gedrang. Het onvermogen tot communicatie kan het iemand onmogelijk maken om in
een noodgeval op een onaIhankelijke manier hulp in te roepen.
Mensen bij wie de mondelinge taalvaardigheid aangetast is, ervaren wellicht een behoorlijke
mate van sociale isolatie en beperking in vrijetijdsbesteding. Film, televisie, radio en boeken
- 190 - SIC Ik herken je nieL neer
hebben weinig waarde voor iemand die geen taal begrijpt. Iemand die voorheen sociaal actieI
was en gewend was om naar de kerk te gaan, cursussen te volgen en Ieestjes bij te wonen, is
geneigd deze activiteiten te mijden bij gebrek aan vermogen tot adequate communicatie.
Vrijwel ieder aspect van het vermogen om onaIhankelijk te Iunctioneren is aangetast bij
mensen die aan een ernstige stoornis in het gesproken woord leiden. Er is nood aan uitgebreide,
langdurige steun vanwege de naaste Iamilie en andere zorgverstrekkers.
Iis om betet om te qaan met stootnissen in het beqtijen tan qesto|en taa|
Spreek rustig en duidelijk in korte zinnen, op een natuurlijke manier, niet in een kinderlijke
taal. Benadruk de belangrijkste woorden in een zin. Lange moeilijke woorden oI lange zinnen
worden niet altijd goed begrepen en onthouden. Zeg altijd een zin met daarin n enkele
mededeling. Wacht daarna de reactie aI om te zien oI de boodschap overkomt. Herhaal het
anders nog een keer.
Praat over dingen in de onmiddellijke nabijheid, die bekend zijn en de persoon met aIasie
interesseren.
Zorg ervoor dat er een blocnote en een pen bij de hand liggen om de kernwoorden van
de boodschap op te schrijven, vooral als het om een belangrijke mededeling gaat (bv. een
aIspraak). Behalve dat de aIasiepatient het hierdoor beter begrijpt, heeIt dit ook het voordeel
dat hij de mededeling aan anderen kan laten zien zonder zelI iets te moeten zeggen.
Maak een gebaar, beeld de boodschap uit oI teken ze als de persoon moeite heeIt met het
begrijpen van wat je zegt.
Houd er rekening mee dat sommige mensen 'ja zeggen als ze neen bedoelen oI omgekeerd.
Herhaal de vraag nog eens en kijk oI 'ja echt ja is.
Kijk de aIasiepatient tijdens het spreken aan. Oogcontact bevordert de aandacht en het
aankijken geeIt hem de gelegenheid om de gezichtsuitdrukking te lezen.
Waarschuw de persoon als je iets wil zeggen, bijvoorbeeld door zijn naam te noemen oI
door hem even aan te raken.
Waarschuw ook als je van onderwerp wil veranderen door dit duidelijk te zeggen: 'Ik wil
nu iets anders vertellen, namelijk over.
Als iemand maar blijIt doorratelen in een onbegrijpelijke woordenvloed, probeer hem dan
wat aI te remmen door bijvoorbeeld te zeggen: 'Ik begrijp nu even niet wat je bedoelt. Wil
je zeggen dat je iets anders wil drinken?
Zeg openlijk als je iets niet begrijpt. Als de persoon er niet uitkomt, kan je beter voorstellen
even over iets anders te praten en er later op terug te komen. Dit breekt de spanning. Vaak
lukt het hem kort nadien wel.
Als de aIasiepatient vloekt oI iets zegt dat hij vroeger nooit zou hebben gezegd, realiseer je
dan dat dit door het hersenletsel komt. Hij kan er op dat moment niets aan doen en merkt
vaak zelI niet dat hij iets anders zegt dan hij wil zeggen.
Let goed op de gezichtsuitdrukking en gebaren. Soms zijn ze duidelijker dan de woorden.
Benadruk belangrijke woorden via intonatie.
Verander niet te snel van onderwerp.
Ondersteun wat je zegt met tekeningen oI illustraties.
Ik herken je nieL neer SIC - 191 -
Stoorn!ssen !n het u!ten van gesproken taaI (motor!sche afas!e}
Het spreken van mensen met een motorische aIasie kan beperkt zijn tot n oI enkele woorden,
tot n lettergreep zonder betekenis oI tot n zin. Als ze ja oI neen zeggen, is dit soms nog
zonder er de juiste betekenis aan te geven. Maar de intonatie kan juist zijn. Soms is het benoemen
van personen oI voorwerpen onmogelijk. Dan weer verbazen deze aIasiepatienten ons door
opeens enkele woorden te zeggen, te tellen, de dagen van de week op te noemen, een liedje te
zingen, een minder Iraaie uitdrukking te gebruiken oI te vloeken, iets wat ze vroeger nooit oI
zeer zelden zouden hebben gedaan.
Andere aIasiepatienten spreken meer, maar ze maken geen echte zinnen. Ze gebruiken een soort
telegramstijl en voegen er onbegrijpelijke gebaren aan toe. Ze spreken soms met onaIgewerkte
oI verkeerde woorden, ze herhalen meerdere malen hetzelIde woord oI ze lassen woorden uit
een vreemde taal in. Nog anderen spreken eerder vlot, maar ze verspreken zich oI onderbreken
zichzelI voortdurend om naar woorden te zoeken, naar namen van personen oI zaken, oI naar
een gepast werkwoord in de zin, die ze bezig zijn uit te spreken.
Sommige mensen met aIasie geven ons de indruk zeer vlot en vloeiend te spreken, maar wat
ze zeggen is onbegrijpelijk voor de omgeving: ze spreken een niet-bestaande taal, ook wel
jargonspraak genoemd. ZelI denken ze nochtans dat wat ze zeggen ook begrijpelijk is voor
anderen.
Enkele mensen met motorische aIasie kunnen zeer vlot naspreken oI de woorden volledig
zeggen als je zelI de eerste lettergreep voorzegt. Anderen kunnen helemaal niet aanvullen, noch
herhalen. Hoe goed iemand ook kan naspreken, dit kan nooit het spontane spreken vervangen.
Alle genoemde spreekmoeilijkheden hebben niets te maken met verlammingen in de
spraakspieren, maar wel met stoornissen in het centraal zenuwstelsel dat het taalgebruik
regelt.
lenmet|en tan stootnissen in het uiten tan qesto|en taa|
We maken bij de stoornissen van de taalexpressie een onderscheid tussen motorische aIasie en
woordvindingsproblemen.
Bij motorische aIasie is er sprake van een haperende spontane gesproken (en ook geschreven)
taal, zoals tot uiting komt in minstens n van de volgende kenmerken. De gebruikte taal:
blijIt beperkt tot steeds herhalende, eenvoudige woordIragmenten
blijIt beperkt tot gesoleerde korte woorden
verloopt beknopt en in een telegrafsche stijl, bestaande uit eenvoudige uitdrukkingen (bv.
combinaties van onderwerp en werkwoord)
verloopt traag en moeizaam
Bij woordvindingsproblemen zijn er moeilijkheden met het benoemen van dingen oI voorwerpen
die je ziet, hoort oI voelt. De woordvindingsproblemen leiden ertoe dat de persoon moeite heeIt
met het uitdrukken van ideeen oI gedachten. De spraak verloopt vloeiend en onbeperkt, maar
bevat veel pauzes als een gevolg van de woordvindingsmoeilijkheden.
- 192 - SIC Ik herken je nieL neer
hoe |unnen ue dit beqtijen?
Iemand met aIasie vindt de weg niet in zijn interne bibliotheek van begrippen, dus zegt hij
zomaar een woord oI zegt hij helemaal niets.
Hij vindt misschien wel de goede rubriek, maar weet niet welk woord te kiezen. Hij kiest
een woord dat erop lijkt oI hij kiest zomaar wat. Soms realiseert hij zich niet dat hij het
verkeerde woord heeIt gekozen. Dit zorgt voor verwarring bij de luisteraar.
Een persoon met aIasie kan wel het goede woord kiezen, maar vergeet` het vervolgens terug
te zetten in het opslagsysteem waar alle woorden zitten. Dit houdt in dat hij de volgende keer
als hij iets wil zeggen, hetzelIde woord gebruikt als voordien heeIt genoemd. Dit noemen
we ook wel persevereren.
Soms hebben mensen met aIasie moeite met het in de juiste volgorde zetten van de klanken
in een woord. Dit kan verschillende vormen aannemen:
- Woorden die lijken op het doelwoord: De persoon doet veel pogingen om het bedoelde
woord uit te spreken. Meestal herkent de gesprekspartner het woord wel.
- Goede herkenning van het doelwoord: De persoon kan zelI het juiste woord niet
noemen, maar als de gesprekspartner een woord zegt, kan hij vaak wel aangeven oI hij
dat bedoelde oI niet.
- Slecht naspreken: De persoon vindt het moeilijk om het juiste woord na te zeggen.
- Moeite met lange woorden: Hoe langer een woord, hoe moeilijker het wordt om de
klanken van dat woord in de goede volgorde te zetten.
In geval van woordvindingsproblemen hebben mensen met aIasie soms geen enkel idee van
het woord. Ze zien geen beelden oI betekenissen voor zich.
Soms zien ze wel een beeld oI betekenis voor zich, maar daar blijIt het bij.
Sommigen kunnen alleen de eerste letter van het woord vinden. Het woord ligt op het puntje
van hun tong.
Soms pakken ze het verkeerde woord uit hun interne bibliotheek.
Bepaalde mensen kunnen het woord niet vinden, maar wel een omschrijving geven.
Anderen kunnen wel veel gebruikte woorden zeggen, maar lijken minder voorkomende
woorden te zijn vergeten.
6eto|qen toot het daqe|ij|s |eten
Mensen met blijvende stoornissen in de taalexpressie moeten in de meeste gevallen als
ernstig gehandicapt worden beschouwd. Communicatie speelt bij vrijwel ieder beroep een
belangrijke rol. Dit geldt niet alleen voor de advocaat die zijn zaken moet bepleiten, maar ook
voor een portier die de aanwijzingen van zijn oversten moet uitvoeren. ZelIs bij ongeschoolde
arbeidsIuncties wordt van de werknemer vereist dat hij de verbale aanwijzingen begrijpt en
verstaanbaar kan communiceren met collega`s en oversten. Mensen met een milde tot matig
gestoorde communicatie kunnen eventueel terecht in een aangepaste en goed gestructureerde
werkomgeving, maar zelIs dan bereikt de tewerkstelling geen competitieI niveau.
De handicap strekt zich meestal ook uit tot de thuisomgeving en de leeIgemeenschap. Vaak
slaagt de persoon in kwestie er niet in om boodschappenlijstjes op te stellen, zakelijke
correspondentie te lezen en te beantwoorden, een maaltijd te bestellen in een restaurant oI
andere dagelijkse karweien uit te voeren. ZelIs elementaire zaken zoals het kenbaar maken
van de behoeIte aan voedsel oI de noodzaak om gebruik te maken van het sanitair, komen
Ik herken je nieL neer SIC - 193 -
in het gedrang. Het onvermogen tot communicatie kan het iemand onmogelijk maken om in
een noodgeval op een onaIhankelijke manier hulp in te roepen.
Mensen bij wie de mondelinge taalvaardigheid aangetast is, ervaren wellicht een behoorlijke
mate van sociale isolatie en beperking in vrijetijdsbesteding. Film, televisie, radio en boeken
hebben weinig waarde voor iemand die geen taal begrijpt. Iemand die voorheen sociaal actieI
was en gewend was om naar de kerk te gaan, cursussen te volgen en Ieestjes bij te wonen,
is geneigd deze activiteiten te mijden bij gebrek aan vermogen tot adequate communicatie.
Vrijwel ieder aspect van het vermogen om onaIhankelijk te Iunctioneren is aangetast bij
mensen die aan een ernstige stoornis in de taalexpressie leiden. Er is nood aan uitgebreide,
langdurige steun vanwege de naaste Iamilie en andere zorgverstrekkers.
Iis om betet om te qaan met stootnissen in het uiten tan qesto|en taa|
Richt de aandacht van de persoon met aIasie vooraleer je begint te praten door hem aan te
raken oI zijn naam te noemen. Zorg voor een rustige omgeving.
Hou voortdurend oogcontact om de mondbewegingen en mimiek te stimuleren.
Ga niet roepen oI harder praten.
Neem de tijd voor een gesprek en spreek langzaam en duidelijk op een natuurlijke manier.
Spreek in korte zinnen waarin maar n basisboodschap aanwezig is. Omwille van de
aanwezige geheugenproblemen is het zinvol om de belangrijkste dingen achteraan in de zin
te vernoemen (bv. 'Jan komt morgen in plaats van 'Morgen komt Jan).
Probeer zoveel mogelijk dingen aan te wijzen via illustraties en leer de persoon met aIasie
dat ook aan (als er ten minste geen handelingsprobleem oI apraxie is). Het is een hulpmiddel
om iets duidelijk te maken. Een gebaar, een paar letters oI een tekening kunnen helpen om
beter op een woord te komen.
Stel gerichte vragen om daarna het woord te kunnen raden.
Stel vooral gesloten vragen die met ja oI neen kunnen worden beantwoord oI aangeduid.
Begin niet in de plaats van de persoon te praten. GeeI hem de gelegenheid zich te uiten, ook
als het langzaam en moeizaam gaat. Vul geen zinnen oI woorden aan, tenzij hij er echt niet
uitkomt.
Laat merken dat je tevreden bent met elke kleine vooruitgang die wordt geboekt.
Verbeter de Iouten niet altijd. Het belangrijkste is dat de persoon begrepen wordt.
Moedig alle pogingen aan die de persoon onderneemt. Laat merken als de communicatie,
op welke manier dan ook (met gebaren, tekenen) goed is verlopen. Het werkt bevorderend
om de volgende keer weer te proberen en voorkomt dat de persoon ontmoedigd raakt.
4ndete tis om de communicatie te betotdeten
Zorg dat de persoon met aIasie niet te moe wordt. Spreken wordt vaak sterk benvloed
door gespannenheid en vermoeidheid. Juist wanneer hij krampachtig zijn best doet, gaat het
soms minder goed. Dit is teleurstellend.
Probeer een gesprek te voeren in een rustige omgeving. Anders raakt de persoon snel aIgeleid
en verliest hij de draad van het gesprek. Een lawaaierige gang, harde muziek oI een groep
pratende mensen bemoeilijken een gesprek.
Spreek niet met anderen over het hooId van de aIasiepatient heen over hem oI zijn stoornis,
- 194 - SIC Ik herken je nieL neer
ook niet als het om een begripsstoornis gaat oI wanneer hij wat suI is. Door de manier
van spreken, de toon, de gezichtsuitdrukking en misschien enkele woorden vangt hij meer
op van de inhoud van het gesprek dan je zou denken. Hij zal zich bovendien uitgesloten
voelen.
Om prettig samen te zijn hoeI je niet altijd te praten. Iets voorlezen (bv. uit de krant),
samen naar tv kijken oI een gezelschapsspel spelen (dammen, schaken, kaarten) is vaak heel
plezierig en ontspannend. Wel oppassen voor vermoeidheid.
Probeer interesse te wekken voor actuele zaken, zowel in de directe omgeving als ruimer
(nieuws via radio, televisie oI krant).
Moedig andere mensen in de omgeving aan (buren, vrienden, enz.) om met de persoon te
praten. Vertel iets over zijn taalproblemen en geeI aanwijzingen voor de communicatie.
Moedig anderen ook aan om actieI deel te nemen aan het therapieprogramma van de persoon
met NAH. Je kunt als naaste bijvoorbeeld helpen om het gebruik van gebaren oI tekenen
te stimuleren op momenten dat hij er niet spontaan van gebruikmaakt. Je kunt ook iets
voorlezen uit de krant oI een spelletje kaart spelen.
Probeer de persoon met aIasie aan het lachen te maken. Hij is zijn gevoel voor humor niet
verloren. Lachen is nog altijd het beste medicijn`. Probeer ook anderen ertoe te brengen
om samen te lachen. Het bevordert een ontspannen sIeer en heeIt op die manier ook een
positieve invloed op de communicatie.
Ik herken je nieL neer SIC - 195 -
Stoorn!ssen !n de geschreven taaI: Ieesstoorn!ssen
Ook bij leesstoornissen (ook wel alexie genoemd) merken we grote verschillen in graad en
vorm van stoornissen bij mensen die vroeger vlot konden lezen. Sommigen kunnen zelIs geen
letters oI getallen meer herkennen. Het zijn vreemde tekens voor hen. Anderen kunnen korte
woorden lezen. Ze begrijpen de woorden aIzonderlijk, maar niet de inhoud van een hele zin.
Nog anderen kunnen wel een zin lezen, maar ze laten de korte woorden eruit weg. Soms zijn dat
wel belangrijke woorden, zoals niet, toch, maar, enz., zodat het geheel onbegrijpelijk wordt oI
verkeerd wordt begrepen. Enkele mensen met aIasie begrijpen wel wat ze lezen, maar ze zijn bij
het einde van een zin vergeten wat ze bij het begin ervan hebben gelezen. Weer anderen lezen
aIzonderlijke zinnen, maar geen grotere gehelen.
Weinig mensen met aIasie kunnen een dagblad- oI tijdschriItartikel in zijn geheel vatten en
bijhouden. Ook het volgen van de ondertiteling bij flms is problematisch. Sommigen halen
wel het essentiele uit de tekst, maar ze begrijpen niet alle woorden. Veel aIatici laten nochtans
zoveel woorden weg oI ze lezen er zoveel verkeerd, dat de betekenis sterk vervormd wordt. Ze
hebben meestal ook geen zin om te lezen en zeggen dat ze er te moe van worden.
Opvallend is dat sommigen behoorlijk kunnen stillezen, maar niet hardop. Anderen daarentegen
lezen zeer goed hardop, maar begrijpen geen enkel woord van wat ze lezen. Dat laatste kan zelIs
gebeuren met een tekst die ze zelI eerst hebben geschreven.
Een bijkomende moeilijkheid kan zich voordoen bij mensen die ook visuele stoornissen hebben.
Sommigen zien niet meer wat zich in n helIt van hun gezichtsveld bevindt. Ze zien dus maar
een deel van het blad dat ze willen lezen. Ze kunnen ook de lijnen onvoldoende van elkaar
onderscheiden. Ze springen dan voortdurend van de ene lijn op de andere. Dergelijke mensen
stoten zich ook vaak aan een meubel dat ze niet zien staan, ze vergeten een persoon te groeten
omdat hij zich aan hun gestoorde zijde bevindt oI ze vergeten zelIs een deel van hun aangezicht
te scheren oI de helIt van hun bord leeg te eten.
De leesstoornissen, zowel als de meer uitgebreide gezichtsstoornissen, hebben niets te maken
met aIwijkingen in de gezichtsscherpte van de patient, maar wel met het hersenletsel.
lenmet|en tan |eesstootnissen
Bij leesstoornissen is er een achteruitgang in het leesvermogen. Dit kan worden vastgesteld aan
de hand van n van de volgende kenmerken:
moeilijkheden met het herkennen van aIzonderlijke letters
geschreven opdrachten niet op een doeltreIIende manier kunnen uitvoeren
betekenisverwante leesIouten maken (radend lezen)
klankverwante leesIouten maken, waardoor er letter per letter wordt gelezen (spellend
lezen)
hoe |unnen ue dit beqtijen?
Zowel bij het hardop lezen als bij het begrijpen van wat we lezen, kunnen er Iouten optreden.
Houd er rekening mee dat iemand met aIasie het woord soms goed hardop kan voorlezen
zonder dat hij begrijpt wat hij leest. Het omgekeerde is ook mogelijk: hij begrijpt wat hij leest,
- 196 - SIC Ik herken je nieL neer
maar kan het niet goed hardop voorlezen. Er bestaan verschillende manieren van lezen. Zo kan
iemand lezen door de betekenis van het woord te gebruiken. Vaak gaan deze lezers meer radend
te werk. Je kunt ook lezen via de klanken. Dit noemen we spellend lezen. Je leest dan volgens
de letter-per-letter-leesstrategie. De twee verschillende manieren van lezen kunnen leiden tot
verschillende types van Iouten.
(1) Fouten bij spellende lezers
Spellende lezers zien de letters wel die het woord vormen, maar ze kunnen geen woorden
hardop lezen die vreemd gespeld zijn (bv. champignon), omdat ze de woorden letterlijk`
(letter per letter) uitspreken. Ze begrijpen alleen woorden die je als woord niet zo uitspreekt
als ze geschreven zijn (bv. aardappel).
Spellende lezers hebben ook problemen met woorden die bij het hardop lezen hetzelIde
klinken, maar toch iets anders betekenen (ook al worden die woorden anders gespeld en
betekenen ze iets anders, bv. cake en keek).
(2) Fouten bij radende lezers
Radende lezers lezen hardop soms een woord dat qua betekenis veel lijkt op het bedoelde
woord.
Soms lezen ze ook de letters verkeerd oI voegen ze letters toe, waardoor er een ander woord
ontstaat.
Bepaalde woorden worden makkelijker gelezen dan andere. Namen van mensen oI dieren
(zelIstandige naamwoorden) zijn makkelijker om te lezen dan beschrijvende woorden zoals
dik, groot, enz. (bijvoeglijke naamwoorden). Werkwoorden zijn vaak nog moeilijker. Kleine
woordjes zoals op, in, uit, enz. zijn het moeilijkst. Hoe meer je een voorstelling kan maken
van het woord, hoe makkelijker het leest.
6eto|qen toot het daqe|ij|s |eten
Hoewel lezen en schrijven in het verleden niet altijd een eerste vereiste waren tot succes in
het leven, is het in de huidige samenleving wel een noodzaak geworden. Er zijn nagenoeg
geen beroepen meer waarbij je niet moet kunnen lezen en schrijven. Het begint vanaI de
sollicitatieIase, gaat verder tijdens de arbeid zelI en loopt door tot op het ogenblik dat je de
loonbon ontvangt. Iemand die het vermogen tot lezen en schrijven verliest, is in het beste
geval aangewezen op de hulp van anderen bij het uitoeIenen van z`n job. In het slechtste
geval loopt hij het risico zijn baan te verliezen. Zo is er het verhaal van een directielid dat
als gevolg van een hersenbloeding alectisch (niet kunnen lezen) en agrafsch (niet kunnen
schrijven) is geworden. Hij neemt zijn toevlucht tot het dicteren van alle geschreven
verslagen. Zodra het dictaat is uitgetypt, wordt het door de secretaresse ingesproken op
band, waarna hij er verbeteringen in kan aanbrengen. Op die manier gaat er natuurlijk heel
wat tijd verloren.
De minder omvangrijke problemen die optreden bij een onhandige schrijIstijl en bij
moeilijkheden in het ruimtelijk-constructieI vormen van letters en cijIers kunnen beter
worden gecompenseerd en zijn bijgevolg ook minder beperkend.
De beperkingen eigen aan alexie (leesstoornissen) en agrafe (schrijIstoornissen) blijven niet
beperkt tot het beroepsleven. Het vermogen tot autorijden kan bijvoorbeeld aangetast zijn
als iemand niet in staat is om verkeersborden oI straatnamen te lezen. De persoon kan hulp
Ik herken je nieL neer SIC - 197 -
nodig hebben bij het doornemen en beantwoorden van de post, evenals bij het uitvoeren
van fnanciele verrichtingen. Het aIsluiten van verkoopcontracten en verzekeringspolissen,
het lezen van labels in grootwarenhuizen en productbeschrijvingen in catalogi is vaak
onmogelijk. AIhankelijk van de mate waarin lezen en schrijven vroeger een rol speelden bij
het uitoeIenen van hobby`s, kan ook de vrijetijdsbesteding in het gedrang komen. Hierbij
komt nog dat mensen met lees- en schrijIstoornissen een sociaal stigma opgekleeId krijgen,
zelIs als het alIabetisme verworven is door omstandigheden die buiten de wil van de persoon
liggen.
Iis om betet om te qaan met |eesstootnissen
4|qemeen
Zorg dat de letters duidelijk zichtbaar zijn.
Controleer oI de persoon met leesstoornissen hulp nodig heeIt om het gehele woord, de
regel oI de pagina te kunnen zien. Een bladwijzer kan helpen om de gehele regel te zien
en om overzicht te bewaren. Een verticaal gekleurde streep oI lineaal links oI rechts op de
bladzijde kan helpen om het begin oI eindpunt van de regel te overzien.
Zorg voor interessant leesvoer.
Zorg voor overzichtelijke en eenvoudig leesbare inIormatie.
Ga na oI de lezer begrepen heeIt wat hij heeIt gelezen.
5ecije|e tis toot tadende |ezets
Als een gelezen woord verkeerdelijk wordt vervangen door een betekenisverwant woord,
geeI dan een hint, zodat de lezer zich zelI kan verbeteren.
Gebruik zoveel mogelijk eenvoudige woorden en concrete opdrachten. Zeg bijvoorbeeld
niet: 'Zou je de boodschappen willen opruimen?, maar wel: 'Zet de boodschappen in de
kast.
5ecije|e tis toot se||ende |ezets
Toon de verschillende betekenissen van twee woorden aan die hetzelIde klinken, maar
anders worden gespeld (cake en keek). Maak eventueel een tekening ter verduidelijking.
Zet dergelijke woorden in eenvoudige zinnen waaruit de betekenis blijkt (bv. Ik bakte een
cake Ik keek door het raam).
Help bij de uitspraak van onregelmatig gespelde woorden. Maak eventueel een tekening ter
verduidelijking (bv. fat spreek je uit als fet`).
- 198 - SIC Ik herken je nieL neer
Stoorn!ssen !n de geschreven taaI: schr!jfstoorn!ssen
Aangezien schrijven een hoger niveau van abstractie vereist dan spreken, maken mensen met
taalstoornissen meestal meer Iouten in de geschreven dan in de gesproken taal. Ook bij een lichte
graad van aIatische stoornissen merken we veel schrijIproblemen. Letters oI woorden worden
weggelaten oI er verschijnt voortdurend hetzelIde woord. Sommigen kunnen alleen nog hun
handtekening zetten oI zelIs dat niet. Ze schrijven dan noch cijIers, noch letters. Veel mensen
met aIasie die zich van deze moeilijkheden bewust zijn, willen niet meer schrijven en laten alle
schrijIwerk aan anderen over. Sommigen, die niet meer spontaan kunnen schrijven, kunnen
nochtans wel naschrijven wat hen wordt getoond oI schrijven op wat hen wordt gedicteerd.
Een enkele keer komt het voor dat spreken moeilijker is dan schrijven, bijvoorbeeld bij mensen
met een lichte graad van aIasie die vroeger veel geschreven hebben. Ze schrijven dan alleen
enkele Iouten. Als hun rechterhand verlamd is, schrijven ze eventueel met de linkerhand oI
typen oI spellen ze de woorden die ze bedoelen.
lenmet|en tan schtijjstootnissen
We maken een onderscheid tussen zuivere schrijIstoornissen en schrijIstoornissen gecombineerd
met praxisproblemen (handelstoornissen).
Bij zuivere schrijIstoornissen zijn er moeilijkheden met het schrijven van gedicteerde woorden
oI met het schriItelijk beschrijven van een bepaalde prent oI aIbeelding, zoals blijkt uit n van
de volgende kenmerken:
omdraaien van letters (horizontaal oI verticaal)
slecht gevormd handschriIt, gaande van slecht gevormde letters tot onherkenbare krabbels
weglaten van woorden oI letters bij het schrijven van woorden oI zinnen
Mensen met schrijIstoornissen gecombineerd met praxisproblemen produceren bij het schrijven
volgens dictee, op commando oI bij het schriItelijk beschrijven van een aIbeelding een slecht
gevormd handschriIt dat kan evolueren tot onherkenbare krabbels. AIzonderlijke letters kunnen
niet leesbaar worden geschreven tijdens een dictee, bij het schrijven op commando, bij het
schriItelijk beschrijven van een aIbeelding oI bij het overschrijven. Dit blijkt uit n van de
volgende kenmerken:
constante herhaling van de schrijIbewegingen om een letter te schrijven
problemen om op een rechte horizontale lijn te schrijven
overdreven grote spaties tussen de letters in een woord
hoe |unnen ue dit beqtijen?
Bij mensen met schrijIstoornissen worden verkeerde letters gekozen. Zo ontstaan er woorden
die niet bestaan.
En oI meer letters van het woord worden soms Iout gespeld.
Sommigen schrijven een woord op dat in betekenis lijkt op het bedoelde woord.
Anderen schrijven het woord op zoals het klinkt, niet zoals het eigenlijk zou moeten worden
gespeld.
Nog anderen schrijven een woord op zoals het klinkt, maar het heeIt een andere betekenis
en wordt anders gespeld (bv. hart hard).
Ik herken je nieL neer SIC - 199 -
Er zijn ook mensen met schrijIstoornissen die alleen de eerste letter van het woord noteren.
Anderen schrijven de juiste letters, maar niet in de juiste volgorde (bv. kasteel katseel).
Soms worden hooIdletters en kleine letters door elkaar gebruikt (bv. aPpEL).
Letters komen soms ook in spiegelschriIt voor.
Sommigen kunnen het woord wel hardop spellen, maar niet goed opschrijven.
6eto|qen toot het daqe|ij|s |eten
Hoewel lezen en schrijven in het verleden niet altijd een eerste vereiste waren tot succes in
het leven, is het in de huidige samenleving wel een noodzaak geworden. Er zijn nagenoeg
geen beroepen meer waarbij je niet moet kunnen lezen en schrijven. Het begint vanaI de
sollicitatieIase, gaat verder tijdens de arbeid zelI en loopt door tot op het ogenblik dat je de
loonbon ontvangt. Iemand die het vermogen tot lezen en schrijven verliest, is in het beste
geval aangewezen op de hulp van anderen bij het uitoeIenen van z`n job. In het slechtste
geval loopt hij het risico zijn baan te verliezen. Zo is er het verhaal van een directielid dat
als gevolg van een hersenbloeding alectisch (niet kunnen lezen) en agrafsch (niet kunnen
schrijven) is geworden. Hij neemt zijn toevlucht tot het dicteren van alle geschreven
verslagen. Zodra het dictaat is uitgetypt, wordt het door de secretaresse ingesproken op
band, waarna hij er verbeteringen in kan aanbrengen. Op die manier gaat er natuurlijk heel
wat tijd verloren.
De minder omvangrijke problemen die optreden bij een onhandige schrijIstijl en bij
moeilijkheden in het ruimtelijk-constructieI vormen van letters en cijIers kunnen beter
worden gecompenseerd en zijn bijgevolg ook minder beperkend.
De beperkingen eigen aan alexie (leesstoornissen) en agrafe (schrijIstoornissen) blijven niet
beperkt tot het beroepsleven. Het vermogen tot autorijden kan bijvoorbeeld aangetast zijn
als iemand niet in staat is om verkeersborden oI straatnamen te lezen. De persoon kan hulp
nodig hebben bij het doornemen en beantwoorden van de post, evenals bij het uitvoeren
van fnanciele verrichtingen. Het aIsluiten van verkoopcontracten en verzekeringspolissen,
het lezen van labels in grootwarenhuizen en productbeschrijvingen in catalogi is vaak
onmogelijk. AIhankelijk van de mate waarin lezen en schrijven vroeger een rol speelden bij
het uitoeIenen van hobby`s, kan ook de vrijetijdsbesteding in het gedrang komen. Hierbij
komt nog dat mensen met lees- en schrijIstoornissen een sociaal stigma opgekleeId krijgen,
zelIs als het analIabetisme verworven is door omstandigheden die buiten de wil van de
persoon liggen.
Iis om betet om te qaan met schtijjstootnissen
Vraag om het woord te vervangen door een ander woord met dezelIde betekenis.
Vraag een woord te bedenken dat hetzelIde klinkt als het te schrijven woord en laat het op
dezelIde manier spellen.
Vraag de persoon met schrijIstoornissen te denken aan klanken waar het probleemwoord
uit bestaat en laat hem het woord spellen door letters te koppelen aan de klanken. Dit geldt
alleen voor regelmatig gespelde woorden.
Vraag woorden lettergreep per lettergreep te spellen.
Lees samen na wat er is opschreven.
- 200 - SIC Ik herken je nieL neer
kekenstoorn!ssen (acaIcuI!e}
lenmet|en tan te|enstootnissen
Er zijn moeilijkheden bij het lezen van getallen oI rekenkundige tekens, zoals blijkt uit n
van de volgende Iouten:
- IoutieI luidop lezen van aIzonderlijke cijIers (bv. 3` wordt gelezen als vijI`)
- verkeerde interpretatie van de aIzonderlijke cijIers in getallen die uit meerdere cijIers
bestaan (bv. het getal 1003` als honderd en drie` lezen)
- IoutieI lezen van rekenkundige tekens (bv. ` lezen als vermenigvuldigingsteken`)
- niet reageren oI 'Ik weet het niet antwoorden op de vraag om getallen oI rekenkundige
tekens te lezen
Verder kan iemand met rekenstoornissen geen getallen opschrijven.
Bij pogingen om getallen volgens dictee oI op commando te schrijven produceert hij geen
herkenbare, vervormde oI Ioutieve cijIers.
Soms worden de posities van cijIers omgewisseld in getallen die uit meerdere cijIers bestaan
(bv. het getal 23 wordt als 32 geschreven).
Er komen Ioutieve oplossingen voor mondelinge (hooIdrekenen) en/oI schriItelijke
rekenproblemen, zowel wat betreIt optellen, aItrekken, vermenigvuldigen oI delen.
6eto|qen toot het daqe|ij|s |eten
Het vermogen om getallen te lezen en te schrijven is in het dagelijks even belangrijk als het
vermogen om woorden te lezen en te schrijven. Mensen met alexische en agrafsche acalculie
ondervinden moeilijkheden met het afezen van de tijd op digitale horloges, het lokaliseren
van adressen, het zoeken van een bepaald bureau in een gebouw, het opzoeken van een
teleIoonnummer, enz. Elke vorm van acalculie ondermijnt het vermogen om zelIstandig
geldzaken te beheren. De persoon met rekenstoornissen kan hulp nodig hebben bij het lezen
van prijslabels, het berekenen van wisselgeld, het uitschrijven van cheques, het beheren van de
geldzaken en het invullen en controleren van belastingsdocumenten.
Normaal kunnen Iunctioneren in de westerse samenleving veronderstelt een behoorlijke
kennis van de moderne technologie. Meestal verloopt dit via cijIers. De oven, de teleIoon, de
thermostaat, de televisie, de computer, . het zijn maar enkele voorbeelden van toestellen die
het lezen, interpreteren en selecteren van cijIers vereisen. Deze vaardigheden winnen nog meer
aan belang in beroepen die het gebruik van cijIers en wiskundige berekeningen benadrukken.
Het aantal beroepsIuncties waar dit het geval is, neemt voortdurend toe. Denken we maar aan
de tuinarchitect die de omvang van de bloembedden moet kennen alvorens te beslissen wat te
planten oI de anesthesist wiens berekeningen beslissen over leven oI dood. Er zijn maar weinig
mensen die normaal kunnen Iunctioneren in een werkomgeving zonder in contact te komen met
getallen.
Ik herken je nieL neer SIC - 201 -
AIgemene t!ps om beter om te gaan met taaIstoorn!ssen
Eerst en vooral: Probeer je in de gevoelens en de moeilijkheden van de persoon met aIasie
in te leven. Hoezeer je ook overstuur en ontredderd bent, de machteloosheid van de persoon
zelI is nog veel groter. Je kan hem alleen helpen door hem zoveel mogelijk te aanvaarden
zoals hij is. Hij heeIt deze Irustrerende situatie ook niet zelI gekozen!
Probeer je aan te passen aan de nieuwe situatie. Dit is zowel voor de omgeving en voor
de aIasiepatient een zware opgave, vooral in het begin. De situatie is voor de omgeving
volslagen nieuw en beangstigend. Het Ieit dat de omgang met de persoon zelI zeer moeilijk
is, verergert deze toestand nog. Als hij echter aanvoelt dat de anderen hem - ook na zijn
hersenletsel - aanvaarden en waarderen, dan worden moeilijkheden en beperkingen beter
verwerkt. Kijk vooral naar de toekomst, met vertrouwen en volharding. Wees blij met elke
kleine vooruitgang.
Houd er rekening mee dat iemand met aIasie een volwassene blijIt, ook al zijn z`n
mogelijkheden tot expressie en begrijpen tot een minimum herleid. De persoon beschouwen
en behandelen als een kind oI een verstandelijk gehandicapte, is verkeerd. Het is ook heel
pijnlijk, want de persoon voelt dit scherp aan. Bovendien zijn er mogelijkheden overge-
bleven die de omgeving niet vermoedt. Het is zaak te leren omgaan met de persoon die je
nu voor je hebt, met zijn behoeIten en gevoelens, met zijn mogelijkheden en beperkingen.
Volwassen personen met taalstoornissen zijn allemaal verschillend. Ze hebben verschillende
moeilijkheden en mogelijkheden. Het heeIt dus weinig zin onderling te vergelijken oI de-
zelIde opdrachten aan verschillende mensen op te geven.
Velen behouden dezelIde persoonlijkheid als voor hun ziekte. Soms zijn er echter meer
uitgesproken karaktertrekken: nauwgezetter, prikkelbaarder, vlugger boos, opvliegender,
enz. Anderen tonen minder interesse voor hun omgeving en zijn vlug aIgeleid. Nog anderen
zijn eerder zwaarmoedig en teruggetrokken, angstig voor de nieuwe situatie. Ze kunnen
zichzelI moeilijk aanvaarden. Bepaalde medicijnen kunnen die toestand ook benvloeden.
Meestal zijn ze ook voortdurend bezorgd om hun gezondheid. Hun zelImedelijden leidt
vaak tot neerslachtigheid.
Heel wat mensen met aIasie zijn alleen in zichzelI genteresseerd. Dit is het gevolg van
hun moeilijkheid tot abstract denken, van hun onzekerheid en van hun vervreemding
tegenover zichzelI. Soms blijven ze de aIhankelijkheid opzoeken die ze bij het begin van
hun aandoening hebben ervaren. Ze vluchten erin. Probeer dit te vermijden. Maak gebruik
van hun interesse voor zichzelI door hen aan te zetten om zo veel mogelijk zelI te handelen,
zichzelI te behelpen, zelI oplossingen te zoeken voor hun persoonlijke problemen en anderen
behulpzaam te zijn.
Bespaar personen met NAH bepaalde trieste mededelingen oI slecht nieuws als ze vlug
bedroeId zijn oI neerslachtig. Ga echter niet te ver. Als je hen alle slecht nieuws ontzegt,
sluit je hen ook uit van sociale contacten en van het leven zelI. Er zijn evengoed mensen
die alles willen horen, zeker over hun aandoening. Sommigen zijn heel achterdochtig en
denken voortdurend dat je wat verbergt. Bespreek de problemen rustig en open. Dergelijke
gesprekken worden best gevoerd door iemand die het vertrouwen van de persoon in kwestie
geniet. Veel hangt namelijk aI van de manier waarop droevig nieuws wordt meegedeeld en
het tijdstip waarop dit gebeurt.
Soms lachten mensen met aIasie op ongepaste ogenblikken oI kunnen ze hun emoties slecht
beheersen. Probeer in dat geval de aandacht aI te leiden tot ze weer kalm zijn. Je boos
maken oI verwijten naar hun hooId slingeren, helpt niet. Zij hebben er geen schuld aan. De
- 202 - SIC Ik herken je nieL neer
omgeving moet dit leren aanvaarden. Het beheersen van emoties kan geleidelijk aan worden
aangeleerd.
Je doet er goed aan de persoon met NAH in te volgen bij zijn wensen omtrent sociale
verplichtingen en nieuwe situaties. Het kan zijn dat hij de conversatie van vele personen
tegelijk (een receptie bijvoorbeeld) niet kan volgen en bovendien vlug moe wordt. Het
is logisch dat hij dergelijke gelegenheden wil vermijden. BlijI in dat geval liever thuis.
Let wel, dit geldt niet voor alle mensen met aIasie. Er zijn er die evenveel als vroeger
van sociale bezigheden genieten en hun vroegere sociale leven zoveel mogelijk verderzet-
ten. Wie gezelschap vermijdt, moedig je beter aan zoveel mogelijk deel te nemen aan
gezins- en Iamiliale activiteiten. Ook regelmatig contact met vrienden en kennissen is
belangrijk. Mee doen` heeIt grote voordelen: het voorkomt isolatie en het gevoel van leegte
en nutteloosheid. Houd in de gaten dat de persoon zich tevreden en gelukkig kan voelen.
Ongeduld en nukkigheid in het sociale gedrag moet je echter tegenwerken.
De meeste mensen met taalstoornissen zijn heel vlug moe. Houd hiermee rekening.
Sommigen geven dit zelI aan. Bij anderen zie je het aan de verminderde aandacht oI een
vertraagd tempo. Door dit goed in de gaten te houden, voorkom je heel wat uitbarstingen
van woede, toestanden van moedeloosheid en apathie.
Een opdracht uitvoeren kost meestal meer inspanning en veel meer tijd dan vroeger. Probeer
toch aan te zetten tot concentratie en doorwerken, weliswaar binnen redelijke grenzen.
Wedijver echter niet met mensen zonder hersenletsel. Onderbrekingen en tussenkomsten
als 'BlijI vooral kalm en rustig kunnen voor kortsluitingen zorgen. Als dit veel voorkomt,
loop je het risico dat de persoon niets meer probeert en zich volledig terugtrekt.
Wijs de persoon met NAH niet op de Iouten die hij maakt. GeeI geen kritiek als er iets niet
lukt. Probeer te helpen om de taak toch uit te voeren. Door aanmoediging en een rustige
conIrontatie kom je meestal tot het inzicht in de tekorten en tot wisseloplossingen. Denk
ook zeker niet dat de persoon dit opzettelijk doet. Word niet ongeduldig als je merkt dat
hij een verkeerde oplossing voorstelt en daaraan vasthoudt. Stel in dat geval bijvoorbeeld
verschillende oplossingen voor waaruit hij kan kiezen. Laat hem zo veel mogelijk zelI
beslissen.
Zorg zo veel mogelijk voor zekerheid. Mensen met aIasie voelen zich namelijk heel onzeker
en onveilig. Breng orde en regelmaat in hun omgeving en bezigheden aan: een geregeld
uurrooster, orde in de ruimte rondom hen, een makkelijke stoel oI zetel, enz. Het draagt er
allemaal toe bij dat ze zich thuis` voelen en aan zelIvertrouwen winnen.
DezelIde orde kan je gebruiken om te vermijden dat ze voortdurend vergeten waar ze hun
spullen achterlaten. GeeI dus een vaste plaats aan de wandelstok, de bril, het oeIenboek, de
krant, enz.. Het vermijdt eindeloze zoektochten en de hiermee gepaard gaande Irustratie.
Gaat er toch iets verloren, laat dan aanvoelen dat je het probleem begrijpt en zoek mee.
HetzelIde doet zich voor als de persoon met NAH niet kan uitleggen dat hij honger, dorst
oI pijn heeIt, en zelIs niet met een gebaar duidelijk kan maken dat hij naar het toilet moet.
Er kunnen hierdoor pijnlijke situaties ontstaan. Vermijd dit door regelmatig te vragen oI
hij honger/dorst heeIt oI naar het toilet moet. Ga niet ontmoedigd te werk als er eens een
ongelukje` gebeurt, maar wees tactvol. De persoon zelI weet zichzelI geen blijI met zijn
beschaamdheid.
AIatische personen spreken en handelen soms halI automatisch correct. Moedig dit aan.
Spreken met vertrouwde personen is soms veel makkelijker dan met vreemden. Zorg er dan
ook voor dat de omgeving zo veel mogelijk dezelIde blijIt als voor het hersenletsel. Iemand
met aIasie vindt makkelijker de weg in het huis en de buurt waar hij al zolang woont, weet
Ik herken je nieL neer SIC - 203 -
er alles staan en liggen, zonder er speciaal aan te moeten denken. Een ander huis oI een fat
waarin misschien meer comIort is, is helemaal nieuw, met alle onzekerheid van dien. Let
wel, voor sommigen is het ongetwijIeld beter een nieuwe omgeving op te bouwen, die beter
aangepast is aan de gewijzigde situatie.
Probeer zo kalm en rustig mogelijk te blijven in het bijzijn van personen met NAH. Vaak
is dat heel moeilijk. Als ze ongeduldig, woedend oI depressieI zijn, moet je dit proberen te
doorbreken. Laat voelen dat je aan hun zijde staat, dat je hun moeilijkheden begrijpt. Maan
hen zonder Iorceren aan tot kalmte en stel voor samen iets te doen dat voor afeiding zorgt.
Vooral bij vlagen van moedeloosheid mag je niet blijven stilstaan. Luister naar de klacht en
moedig aan tot handelen.
De meesten voelen sterk aan dat je ongeduldig, opgewonden oI boos bent. Ga daarom beter
elders even stoom afaten` en probeer daarna hun moeilijkheden, hun gevoelens en wensen
te begrijpen. Toch moet ook de aIatische persoon zich leren in te leven in de gevoelens en
moeilijkheden van anderen, om op zijn beurt te kunnen aanmoedigen en steunen.
Zorg ervoor dat mensen met aIasie altijd iets om handen hebben, dat ze bezig zijn. Lege
ogenblikken zijn uit den boze. GeeI zo vlug mogelijk weer een taak: bepaalde werkjes
uitvoeren en voor zichzelI leren zorgen. Sommigen hadden voor het hersenletsel al een
hobby. Ga na oI dit nu nog mogelijk is en oI ze er nog plezier aan beleven. Is dat niet het
geval, zoek dan naar een andere bezigheid. Ga ook hier met omzichtigheid te werk. Er
zijn namelijk mensen die heel onrealistische verwachtingen hebben van zichzelI en die
hun mogelijkheden sterk overschatten. Werk er samen aan, wees samen bezig, zorg voor
voldoening en moedig aan tot meer activiteit.
Verleg de grenzen naargelang de persoon met NAH vorderingen maakt. Observeer
nauwkeurig wat hij al kan. Dingen die te makkelijk zijn, interesseren hem niet lang. Zijn de
taken te moeilijk, dan help je hem ook niet verder. Hij wordt dan te moe en maakt nog meer
Iouten.
Probeer de moeilijkheden te begrijpen en moedig aan zonder overbezorgdheid oI mateloos
enthousiasme. Wat iemand zelI kan, laat je hem ook zelI doen. Houd je aandacht op de
vorderingen. Waardeer elke kleine vooruitgang, hoe gering ook. Je moet hier wel oprecht
in blijven. Je kunt vooruitgang in de hand werken door dag na dag aan te geven wat je
wil bereiken, liever dan ver verwijderde doelstellingen te Iormuleren die de persoon in
kwestie toch niet begrijpt. Sta ook niet te lang stil bij wat hij voor het ongeval kon en nu
niet meer kan. Hiermee bereik je niets. Weid ook niet uit over zijn moeilijkheden tegen
andere personen in zijn aanwezigheid. Dat laatste geldt echter niet voor de gesprekken met
de dokter oI kinesitherapeut. Hierbij wordt de persoon met NAH best zo veel mogelijk bij
betrokken.
Probeer vragen over herstel, mogelijkheden tot verbetering en het hervatten van sociale
en beroepsbezigheden zo nuchter en realistisch mogelijk te behandelen. Sta er ook niet
te lang bij stil. Volledig herstel voorspiegelen is onmogelijk. Velen zullen nooit meer hun
capaciteiten van voorheen bereiken. Bij wijze van aanmoediging, doe je er best aan herstel
voor te houden, zij het in vage termen. Dat willen ze trouwens zelI ook. Het belangrijkste is
elke dag een beetje vooruitgang boeken en samen aanpassingen en oplossingen zoeken voor
de problemen die zich voordoen.
AIatische mensen met een beperkt gezichtsveld wijs je best voorzichtig en tactvol op de
specifeke gedragingen die hieruit voortvloeien. Zorg ervoor dat ze hun baard helemaal
scheren, dat ze rekening houden met personen oI zaken die zich links oI rechts van hen
bevinden, dat de hele lijn tekst van een artikel lezen, enz. Leid hen ook voorzichtig in
- 204 - SIC Ik herken je nieL neer
gangen oI op straat, maar ook door plaatsen die ze heel goed kennen. Dat laatste geldt
trouwens ook voor mensen met orientatiestoornissen. Anders lopen ze hopeloos verloren,
zelIs in hun eigen huis.
Wijs mensen die moeilijkheden ondervinden met lezen en met wiskundige bewerkin-
gen, getallen en andere symbolen tactvol op de nodige supervisie van een persoon die
hun vertrouwen geniet. Hij moet toezien op hoe de aIatische persoon met geld omgaat,
rekeningaIschriIten schrijIt en ondertekent, rekeningen vereIIent, contracten onderte-
kent, aIspraken maakt, enz. Dit gebeurt best zonder dat de aIatische persoon merkt dat hij
onbekwaam is om dit zelIstandig te doen.
Mensen met aIasie begrijpen vaak meer dan we vermoeden. Spreek dus niet over hen in
hun aanwezigheid, zelIs als ze aIwezig` lijken. Het is nochtans ook mogelijk dat ze je niet
begrijpen, ook al schijnen ze veel aandacht te geven.
Spreek een persoon met aIasie aan op een natuurlijke toon, niet luider dan normaal. Probeer
wel duidelijk te spreken. Zorg ervoor dat je altijd het gezicht en de gebaren van de spreker
kunt zien. Gebruik korte zinnen en laat wat tijd tussen, zodat de boodschap kan doordringen.
Als je merkt dat antwoorden moeilijk is, stel de vraag dan zo dat er alleen ja oI neen moet
worden geantwoord, desnoods al knikkend. Je vraagt dus beter niet: 'Wil je koIfe, thee oI
Iruitsap?, maar 'Wil je koIfe? (pauze) Wil je thee? (pauze) Wil je Iruitsap?
SchrijI zaken op als je weet dat de persoon met aIasie beter een geschreven boodschap
begrijpt.
Spreek niet in de plaats van iemand met aIasie. Doe dit alleen als de moeilijkheden te groot
zijn oI als hij angstig oI gespannen is. Hoe meer hij zelI kan deelnemen aan de gesprekken,
hoe groter het zelIvertrouwen. Zorg ook voor gelegenheden waarin de persoon kalm en
rustig zelI kan spreken, vragen stellen oI antwoorden. Probeer ook eens een teleIoongesprek.
Moedig de dialoog aan, geeI de tijd om na te denken en te spreken. Het valt op dat mensen
met aIasie beter en vloeiender spreken als ze een rustige toehoorder hebben. Er is ons een
patient bekend die veel makkelijker en ongedwongen spreekt tegen zijn hond dan tegen
anderen. Het is zijn echte vriend`, de trouwe gezel die heel wat van de moeilijkheden van
zijn baasje schijnt te begrijpen.
Moedig mensen met aIasie aan veel naar taal te luisteren en aandacht te besteden aan wat er
wordt gezegd. Ze kunnen heel wat opnemen van wat huisgenoten tegen elkaar zeggen als
deze traag en duidelijk spreken. Zo nemen ze ook aan het gesprek deel. Luisteren naar taal
is ook mogelijk via bepaalde radio- oI tv-uitzendingen. Laat ook hier de keuze: sommigen
vinden dit veel te vermoeiend oI tonen geen interesse voor de onderwerpen, anderen kiezen
beslist voor n oI ander programma. Behalve van radio oI tv, kan je ook gebruikmaken van
kranten, tijdschriIten oI boeken.
Soms zoeken mensen met taalstoornissen zeer lang naar een bepaald woord dat ze halI
automatisch makkelijk kunnen uitspreken. Zeg in dit geval het woord niet voor, maar help
hen door een deel van een zin oI een uitdrukking te geven. Een voorbeeld: Iemand zoekt het
woord koIfe`. Je vermoedt dat omdat het de gewoonte is in de namiddag koIfe te drinken.
Een hulpvraag kan zijn: 'Het is vier uur. Wat heb je graag nu? Moedig de persoon in kwestie
ook aan door in te gaan op de halI automatisch gezegde woorden, door te waarderen dat ze
groeten, een liedje zingen, een rij woorden na elkaar zeggen, hun wensen kenbaar maken
oI antwoorden op een vraag. Let wel, ook grove woorden en vloeken zijn halI automatisch
gezegde woorden. Laat dit gewoon voorbijgaan, zonder erop te wijzen oI er aandacht aan
te besteden. GeeI er wel een woordje uitleg over aan mensen die er aanstoot aan zouden
nemen. Dit verschijnsel is trouwens meestal van voorbijgaande aard.
Ik herken je nieL neer SIC - 205 -
Verbeter iemand niet als hij onbegrijpelijke antwoorden geven oI iets zeggen, maar zoek
samen naar de juiste vorm. Luister in dat geval vooral naar de intonatie dan naar de woorden,
soms alleen naar de eerste letters oI naar enkele details. Houd ook rekening met de situatie
en met wat er vooraI in het gesprek is gezegd. Sommige mensen met aIasie maken gebaren,
tekenen oI schrijven enkele letters van het gezochte woord. Zeg dan zelI het correcte woord,
maar laat het hen niet herhalen. Herhalen is namelijk zinloos in het gesprek. Bovendien
hebben ze het woord meestal al eerder gezegd zonder moeilijkheden. Het is niet de bedoeling
dat ze woorden leren zoals een kind. Ze hebben vooral moeite om een woord op te roepen
en nog meer om het te herhalen.
- 206 - SIC Ik herken je nieL neer
fommun!cat!ehuIpm!ddeIen b!j afas!e
De taalstoornis zorgt voor een ernstig verstoorde communicatie tussen mensen met aIasie en hun
omgeving. Toch is er communicatie mogelijk door optimaal gebruik te maken van de resterende
vaardigheden. Dit gaat echter niet vanzelI en vergt een grote investering, zowel voor de persoon
met aIasie als voor de direct betrokkenen. Gelukkig zijn er ook enkele hulpmiddelen voorhanden.
De bekendste communicatiehulpmiddelen voor mensen met aIasie zijn het communicatiebord,
het gespreksboek en het taalzakboek.
tommunicatiebotd
Het communicatiebord is een geplastifceerd bord van ongeveer 30 bij 50 cm. De persoon met
aIasie kan er de basisbehoeIten zoals eten, drinken en vragen om een arts op aangeven door een
aIbeelding aan te wijzen oI te laten aanwijzen. Het bord wordt veel gebruikt in ziekenhuizen. In
de praktijk zijn er heel wat zelIgemaakte producten in omloop.
6este|sboe|
Het gespreksboek is een communicatiehulpmiddel voor mensen bij wie woordvindingsstoornissen
het spreken en schrijven onmogelijk maken. Het gespreksboek is een individueel aanwijsboek
dat dient als ondersteunend communicatiemiddel. Er wordt gebruikgemaakt van omschrijvings-
strategieen. Het gespreksboek is dus niet alleen bedoeld om het begrip dat duidelijk moet worden
gemaakt, op te zoeken en aan te wijzen. Er zijn veel overkoepelende begrippen in opgenomen.
Aan de hand van de vragen wie oI wat, waar (thuis/niet thuis), wanneer en hoe, worden
betekeniskenmerken opgezocht. Via de verkregen omschrijving kan je ook vrij ingewikkelde
boodschappen overbrengen.
Iaa|za|boe|
Het taalzakboek is een hulpmiddel dat meer mogelijkheden biedt dan het communicatiebord.
Het is specifek bedoeld voor mensen die minder mogelijkheden hebben dan de doelgroep van
het gespreksboek.
In het taalzakboek zijn de dagelijkse begrippen per categorie weergegeven als woorden en/oI
aIbeeldingen. Het zakboek kan zowel worden gebruikt door de persoon met aIasie als door zijn
gesprekspartner. De een bladert net zo lang tot hij iets tegenkomt wat met het gespreksonderwerp
te maken heeIt. De ander, die meer geoeIend heeIt, kan misschien meer doelgericht zoeken.
Communicatieproblemen kunnen vaak worden opgelost als duidelijk is over wie het gaat en
wanneer en waar iets gebeurt oI is gebeurd. Het taalzakboek kan ook hierbij een hulpmiddel
zijn. In het taalzakboek worden, naast de woorden en/oI aIbeeldingen, de persoonlijke gegevens
van de gebruiker ingevuld, zoals zijn naam en adres, maar ook de namen van Iamilie, vrienden
en bekenden. Het boek bevat verder een klok en een kalender en landkaarten van Europa en de
wereld. Het is de bedoeling dat de gesprekspartner het taalzakboek goed hanteert en de persoon
met aIasie helpt bij het oplossen van zijn communicatieprobleem. In de praktijk is dat niet zo
vanzelIsprekend. Communicatiehulpmiddelen moet je leren gebruiken.
Ik herken je nieL neer SIC - 207 -
Een voorbeeld: Johan, een man met aIasie, probeert iets duidelijk te maken, maar heeIt daarbij
de hulp van zijn omgeving nodig. Hij zit in de huiskamer. Hij wijst naar de televisie en pakt de
aIstandsbediening. Zijn vrouw denkt dat hij tv wil kijken en zet de televisie aan. Johan schudt
heItig met zijn hooId om aan te geven dat hij dat niet wil. Zijn vrouw begrijpt dat hij iets
anders over de televisie wil zeggen. Ze zegt: 'Je bedoelt iets anders met de televisie. Op de
blocnote, die altijd klaarligt op taIel, schrijIt zij televisie`. Ze laat Johan het woord zien. Deze
knikt instemmend. De vrouw zoekt in het taalzakboek de bladzijden met Iamilie, vrienden en
bekenden op en vraagt over wie het gaat. Na wat zoeken wijst de man de naam van een van
zijn vrienden aan: Jos, die in Brussel woont. De vrouw schrijIt ook deze naam op, onder het
woord televisie`. Johan zegt vragend: 'ja?. Zijn vrouw maakt hieruit op dat haar man iets over
Jos wil vragen, maar begrijpt niet wat dit met de televisie te maken heeIt. De vrouw gaat toch
door met het inventariseren van de treIwoorden. Ze zoekt de kalender op in het taalzakboek en
vraagt: Wanneer? Haar man wijst naar de maand oktober, nu een maand geleden. De vrouw
noteert ook dit en de man knikt instemmend. Plots begrijpt de vrouw het hele verhaal. Bij zijn
laatste bezoek in oktober had Jos namelijk verteld dat hij een nieuwe televisie had gekocht.
Hij had Johan nog aangeraden ook een nieuwe televisie te kopen. Hun toestel is namelijk niet
meer zo best. Aan de hand van de opgeschreven treIwoorden nemen ze samen nog eens de hele
gebeurtenis door. Vervolgens spreken ze samen aI wanneer en waar ze een nieuw tv-toestel
gaan kopen.
Ik herken je nieL neer SIC - 209 -
ProbIeemgeb!ed 1
Ialfzijdige ruimtelijke verwaarlozing
(hemineglect)
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 211
Kennerken van halzijdige verwaarlozing ..................................................................................................................... 211
Cevolgen voor heL dagelijks leven ......................................................................................................................................... 212
RuinLelijke dinensies waarin neglecL kan opLreden ......................................................................................... 212
Lnkele prakLische Lips ......................................................................................................................................................................... 213
JherapeuLisch ongaan neL neglecL ..................................................................................................................................... 214
/u|tidisci|inaite aana| ............................................................................................................................................................. 214
Injotmetinq ................................................................................................................................................................................................ 214
lunctione|e benadetinq tan het neq|ecttob|eem ............................................................................................... 214
0aqe|ij|se ttaininqstincies .................................................................................................................................................... 215
bette||en tan de attnet oj beqe|eidet bij de behande|inq ..................................................................... 218
Ik herken je nieL neer SIC - 211 -
InIe!d!ng
HalIzijdige verwaarlozing (hemineglect) is een verzamelnaam voor een groep van stoornissen
waarbij de ruimte oI het lichaam aan de tegenovergestelde kant van het letsel in de hersenen
minder aandacht krijgt oI wordt verwaarloosd. Een rechts hersenletsel geeIt dus een linkszijdige
verwaarlozing en omgekeerd. Neglect (verwaarlozing) komt meer en ernstiger voor bij letsels
in de rechter hersenhelIt. Een belangrijk kenmerk van neglect is dat de persoon met NAH zich
niet oI onvolledig bewust is van de verminderde aandacht voor de tegenovergestelde zijde
van het letsel (contralesionale oI contralaterale zijde). Neglect heeIt niks met een probleem
van n van de ogen te maken. Het is ook niet hetzelIde als een halIzijdige gezichtsvelduitval
(hemianopsie), hoewel ze vaak samen voorkomen. Iemand die alleen lijdt aan hemianopsie
kan dit probleem compenseren door bepaalde oog- en hooIdbewegingen te maken. Iemand met
neglect kan niet meer corrigeren oI compenseren.
kenmerken van haIfz!jd!ge verwaarIoz!ng
Bij mensen met neglect is er een probleem om iets aan n zijde van het lichaam oI n
zijde van de ruimte rondom hen op te merken oI te zoeken. Iemand met een neglect aan de
linkerzijde bijvoorbeeld:
- eet de linkerhelIt van zijn bord niet leeg
- vraagt om koIfe, terwijl het kopje al links van hem staat
- vergeet de veters van de linkerschoen te strikken
- slaat bij het lezen woorden links in een tekst over
- botst bij het lopen oI rijden altijd links tegen deurposten oI voorwerpen
- kijkt alleen naar mensen die rechts van hem zitten
- reageert niet oI trager wanneer hij van links wordt aangesproken
- reageert niet oI nauwelijks op aanrakingen links (als er geen sprake is van sensibiliteits-
stoornissen)
- zit scheeI in de stoel
- vergeet aandacht te schenken aan de plaatsing van het linkerbeen tijdens het stappen
- gebruikt de linkerarm oI -hand niet goed tijdens handelingen (als er geen sprake is van
verlammingsverschijnselen aan de linkerarm)
- draait het hooId en/oI de ogen niet oI onvoldoende naar links
- reageert soms op mensen die links van hem zitten, maar doet dit minder oI niet wanneer
er ook mensen rechts van hem zitten
- ziet een auto soms van links wel aankomen, maar neemt deze niet oI later waar als er
rechts ook een auto aankomt
- voelt soms prikkels aan de linker lichaamshelIt, maar niet oI trager als ook tegelijk de
rechterkant wordt aangeraakt
- gebruikt de linkerarm niet oI later als tegelijk ook de rechterarm moet worden
ingeschakeld
Als de persoon de aandacht speciaal naar de genegeerde zijde richt, dan wordt het aanvankelijk
genegeerde wel opgemerkt.
Verder is het vaak moeilijk om tijdens een geheugenreproductie details van de rechter- oI
linkerzijde van een stimulus vanuit het geheugen op te merken. Dit kan worden aangetoond
door n van de volgende kenmerken:
- het verbaal beschrijven van details aan maar n zijde van een object, scene oI andere
stimulus die vanuit het geheugen wordt opgeroepen
- 212 - SIC Ik herken je nieL neer
- het tekenen van enkel n zijde van een object, scene oI andere stimulus, opgeroepen
vanuit het geheugen
- het samenvoegen van alle details in n zijde van een object, scene oI andere stimulus,
opgeroepen vanuit het geheugen
Vaak kunnen meerdere aspecten oI gedeeltes van een object oI een scene niet tegelijkertijd
worden gezien.
6evoIgen voor het dageI!jks Ieven
AIhankelijk van de ernst van het neglectsyndroom kunnen de gevolgen overweldigend zijn.
Neglectpatienten zijn niet in staat om een job uit te oeIenen die aandacht vereist voor visuele
details (bv. constructiewerk, Iotografe), het tekenvermogen (bv. architect) oI het gebruik
van de ogen oI de tastzin om manuele handelingen te begeleiden.
Heel veel elementaire dagelijkse activiteiten worden belemmerd: zich aankleden, zich
scheren, het aanbrengen van make-up, koken, huiswerk maken, enz.
ZelIs wandelen kan een riskante onderneming zijn, aangezien de persoon in kwestie vaak
tegen voorwerpen oploopt die zich aan de zijde van de visuele ruimte bevinden waarin het
neglect zich voordoet. De kans dat er verwondingen ontstaan aan die lichaamszijde is dan
ook niet onaanzienlijk (bv. bij wandelen oI koken).
Autorijden is zo goed als onmogelijk.
Het aantal vrijetijdsbestedingen is sterk beperkt. Sportactiviteiten, lezen oI tv-kijken worden
behoorlijk bemoeilijkt.
ku!mteI!jke d!mens!es waar!n negIect kan optreden
Neglect kan zich voordoen in n oI meerdere ruimtelijke dimensies: in de lichaamsnabije ruimte
(persoonlijk neglect), in de grijp- en reikruimte (peripersoonlijk neglect) en in de actieruimte
(extrapersoonlijk neglect). In de literatuur worden deze aspecten meestal aIzonderlijk besproken.
In de praktijk zijn de verschillende vormen echter niet mooi aIgelijnd terug te vinden.

Bij een persoonlijk neglect verwaarloost de persoon met NAH de lichaamszijde contralateraal
aan de laesie. Dit houdt in dat hij zich bijvoorbeeld maar voor de helIt scheert oI dat zij zich
maar voor de helIt opmaakt oI niet opmerkt dat de verlamde voet van de voetsteun hangt.

Peripersoonlijk neglect wordt ook neglect voor de nabije ruimte genoemd. De nabije ruimte
komt overeen met de grijp- oI reikruimte. Personen met peripersoonlijk neglect verwaarlozen
de helIt van de grijp- oI reikruimte contralateraal aan de laesie. Ze eten bijvoorbeeld hun bord
maar halI leeg, rijden tegen obstakels aan oI vinden voorwerpen niet aan de neglectzijde.

Extrapersoonlijk neglect is ook bekend als neglect voor de verre ruimte. De verre ruimte is de
ruimte die verder ligt dan de grijp- oI reikruimte. Extrapersoonlijk neglect is de verwaarlozing
van de helIt van de verre ruimte contralateraal aan de laesie. Mensen met deze vorm van neglect
merken bijvoorbeeld personen aan de neglectzijde niet op, lopen verloren doordat ze straten
missen aan de neglectzijde oI wanneer er wordt gevraagd het lokaal te beschrijven, beschrijven
de kant aan de neglectzijde niet, enz.
Ik herken je nieL neer SIC - 213 -
fnkeIe prakt!sche t!ps
Zorg dat alle spullen op een vaste plaats staan, zodat de persoon makkelijker weet waar hij
moet zoeken.
Leer hem een vast zoekgedrag. De ruimte oI een voorwerp wordt altijd van links naar rechts
en van boven naar beneden aIgezocht.
Laat de persoon met zijn ogen de gehele deurstijl volgen zodat hij kan inschatten hoe breed
deze is vooraleer er doorheen te gaan.
Leer een vaste volgorde van wassen aan, altijd beginnend met de aangedane zijde en
eindigend met de gezonde zijde.
Laat hem na het wassen en aankleden controleren oI hij niets vergeten is. Begin bij de
aangedane zijde en eindig met de gezonde zijde.
Als iemand uit de omgeving de persoon met neglect duidelijk maakt dat hij iets niet opmerkt,
leer hem hier dan gericht naar te zoeken.
Compensatietechnieken zijn belangrijk. Enkele voorbeelden: Door een tekst op zijn kop te
lezen oI een kwartslag te draaien, kan je het begin van het woord oI de zin beter vinden.
Leg ook eens een Ielgekleurde liniaal verticaal naast de tekst aan de linkerzijde. Zo wordt
het begin van de regel beter zichtbaar. Neem verder rustig de tijd, zodat alle aandacht naar
het lezen kan gaan. Een laatste compensatiemiddel is een blaadje gebruiken om de tekst aI
te schermen, zodat alleen de te lezen regel zichtbaar is.
Als iemand problemen heeIt met het vinden van het einde van het woord oI de zin, moet hij
vooraleer het hele woord te lezen, het einde van het woord zoeken. Een Ielgekleurde lineaal
aan de rechterzijde van de tekst kan hier een oplossing vormen.
Zorg bij teksten voor niet te grote letters en niet te veel woorden op n regel.
Leg bij het schrijven het papier op een (Ielgekleurde) placemat, zodat je goed kan zien hoe
groot de bladzijde is.
Leer de persoon met neglect voorzichtigheid op straat aan.
Neglect treedt sterker naar voor in drukke en stressvolle omgevingen. Probeer hier rekening
mee te houden.
Als iemand met neglect iets niet aan een bepaalde kant in de winkel vindt, leer hem dan aan
iedere kant oI gang op en neer te gaan, zodat hij beide zijden van de gang kan zien.
Stel het boodschappenlijstje op naargelang de indeling van de winkel, zodat onnodig zoeken
wordt vermeden.
Bij het boodschappen halen is het handig het aantal stuks op het lijstje te tellen en daarna te
vergelijken (na te tellen) met wat in de winkelkar ligt.
Vooraleer een voorwerp opzij te schuiven oI aI te stoIIen, moet je het eerst proberen overzien
door van links naar rechts en van boven naar beneden te scannen`.
Zorg voor een vaste volgorde in het handelen.
Zorg ook voor een vaste indeling in de kasten en op plaatsen in huis.
Leer de persoon met neglect de steel van een pan naar de zijkant te zetten, zodat hij er niet
tegen kan stoten.
Waarschuw voor gevaren zoals hittebronnen, het dicht draaien van de linker kookplaten van
het gasIornuis, enz.
Tv-programma`s die Nederlandstalig gesproken zijn, volgen makkelijker dan ondertitelde
programma`s.
BeseI goed dat de omgeving van de patient niet altijd begrijpt waarom hij bepaalde dingen
oI mensen niet opmerkt.
- 214 - SIC Ik herken je nieL neer
Iherapeut!sch omgaan met negIect
/u|tidisci|inaite aana|
Bij mensen met neglect is een multidisciplinaire aanpak van groot belang. Elk teamlid moet
de client op eenzelIde manier benaderen. Ook de Iamilie moet van deze benaderingswijze
op de hoogte zijn. Iedereen moet voortdurend inspelen op het neglect. Dit geldt zowel voor
de Iamilie, de partner en de bezoekers als voor het verplegend personeel, de ergotherapeut,
kinesist, logopedist, psycholoog en arts. De conIrontatie die op deze manier ontstaat, is op zich
al een goede manier om tot bewustwording te komen.
Injotmetinq
Het geven van inIormatie aan de client zelI en aan de partner en naaste Iamilie is een belangrijk
aspect om de complexe problematiek te begrijpen. De inIormatieverlening bestaat niet alleen uit
de mededeling dat iemand neglect heeIt, maar ook het verstrekken van inIormatie over neglect
aangepast aan de persoon in kwestie (wat is neglect, voorbeelden, enz.). Specifeke richtlijnen
geven is even belangrijk als algemene inIormatieverlening. De richtlijnen kunnen handelen
over hoe je met neglect moet omgaan, waarop je moet letten in verband met veiligheid, enz.
De voordelen van een goede voorlichting zijn:
De richtlijnen kunnen voor de partner oI begeleider de omgang met de client vergemakkelijken.
De partner oI begeleider weet bijvoorbeeld dat het vaak voldoende is om aandacht te vragen
voor de verwaarloosde zijde en/oI ruimte, zodat ook de verwaarloosde zijde gewassen wordt
oI een voorwerp gevonden.
De adviezen helpen de partner oI begeleider ook om de persoon met neglect beter te
begrijpen. De partner/begeleider begrijpt bijvoorbeeld dat niet reageren vanwege de client
niets te maken heeIt met niet willen horen, maar met het Ieit dat hij te weinig aandacht heeIt
voor de kant waar hij staat. Als iemand met neglect zijn boterhammen niet opeet, is dat
omdat hij het brood niet opmerkt, niet omdat hij ze niet wil opeten.
De partner kan beter inschatten welke situaties veilig zijn en welke niet. Laat de persoon
met neglect bijvoorbeeld niet alleen aan een wandeling beginnen oI een warme maaltijd
bereiden.
Vergeet ook niet de partner oI begeleider te inIormeren over de therapie.
InIormatie geven is heel ruim. Het omvat inIormatie tijdens de therapie aan de client oI het
echtpaar aan de hand van activiteiten oI via een gesprek, inIormatienamiddagen oI een brochure.
De belangrijkste manier om inIormatie te geven is het laten ervaren`. Op die manier wordt het
koppel oI de client en de begeleider de kans gegeven om bepaalde dingen te oeIenen onder
begeleiding van de therapeut.
lunctione|e benadetinq tan het neq|ecttob|eem
Het algemeen doel is de zelIstandigheid van de persoon met neglect zo optimaal mogelijk te
maken met inschakeling en gebruikmaking van de aangedane genegeerde zijde. Het doel van
het behandelen van neglect is in specifeke situaties de verwaarloosde ruimte te scannen oI deze
te exploreren alvorens te handelen.
Ik herken je nieL neer SIC - 215 -
Er zijn twee soorten training bij neglect: Iunctietraining en compensatietraining.
Bij Iunctietraining trainen we verschillende Iuncties, zodat ze in verschillende situaties kunnen
worden toegepast. Voorbeelden van Iuncties zijn het strekken van de elleboog om bijvoorbeeld
bij het wassen, eten oI koken iets te kunnen nemen oI het dynamisch evenwicht om iets te
kunnen oprapen bij het aankleden, koken. Let wel, neglect kan moeilijk worden getraind als
Iunctie omdat er weinig generalisering is. Als de persoon in therapie uiteindelijk aandacht heeIt
voor zijn neglectzijde bij het maken van een puzzel, betekent dat nog niet dat hij ook bij het
wassen en aankleden aandacht zal hebben voor die zijde. De aandacht voor de neglectzijde kan
dus niet verhoogd worden, zodat de persoon in het vervolg altijd aandacht heeIt voor die kant.
Bij compensatietraining proberen we het neglect in specifeke situaties te compenseren. Dit
gebeurt in situaties die bruikbaar zijn voor de client, zoals eten, zich wassen, zich aankleden,
kaarten, enz. In de praktijk betekent dit dat compensatietraining eigenlijk overeenkomt met
Iunctionaliteitstraining.
In een leerproces onderscheiden we drie grote Iasen: bewustwording, leren compenseren en
automatiseren. De persoon met neglect moet eerst bewust zijn oI bewust worden gemaakt
van de verwaarlozing. Zo niet ontbreekt de motivatie om te oeIenen. Daarna leren we hem in
specifeke situaties compenseren door gebruik te maken van bepaalde principes. Na verloop
van tijd wordt het aangeleerde na veelvuldige herhaling geautomatiseerd. Deze Iase wordt in de
therapie echter niet altijd bereikt.
Vermelden we nog dat gestructureerde oeIenprogramma`s om beter naar de verwaarloosde zijde
te kijken, weinig eIIect hebben in het dagelijks leven.
0aqe|ij|se ttaininqstincies
Hieronder bespreken we enkele principes die kunnen worden gentegreerd in de dagelijkse
zorgverlening.
Bewustwording
Bewustwording is de eerste stap in de behandeling. Het is vaak het moeilijkste, maar ook
het meest cruciale aspect van de behandeling. Het wantrouwen van de client is het grootst.
Wanneer hij geen beseI heeIt van het bij hem aanwezige neglect, ontbreekt de motivatie
om te oeIenen. Dit is tevens het kernprobleem van het Ienomeen neglect. Het is dan ook
niet voldoende om mondelijk uitleg te geven om het inzicht te vergroten. De persoon met
neglect moet vaak via allerlei omwegen worden overtuigd. Een manier om dit te doen is
het voortdurend, systematisch en gedetailleerd Ieedback geven over de manier waarop de
patient tijdens de uitoeIening van een taak bezig is en over het resultaat.
ln|e|e tootbee|den tan actititeiten zijn.
- Laat de client een tekst lezen en stel daarna vraagjes over de inhoud.
- Vraag hem een puzzel te maken en draai het bord waarop de puzzel gemaakt is om. Als je
iets omdraait, is het belangrijk dat je zegt wat je gaat doen.
- Vraag hem een voorwerp te zoeken en geeI Ieedback terwijl hij zoekt: 'Let op, u zoekt
alleen aan de rechterkant.
- GeeI ook bij ADL-activiteiten Ieedback over de manier waarop ze gebeuren en het
eindresultaat. Zeg dat de persoon bijvoorbeeld maar aan n zijde geschoren is, dat hij dit
visueel moet controleren oI door aan beide zijden te voelen.
- 216 - SIC Ik herken je nieL neer
De client oI een voorwerp roteren
Bij rotatie draaien we het voorwerp rond zijn as met als doel iets te vinden. Bij het versieren
van een taart bijvoorbeeld draai je de taart helemaal rond haar as oI bij het leegeten van
een bord kan de client leren het bord nog eens helemaal rond te draaien als hij denkt dat
het leeg is.We kunnen proberen om het draaien van een voorwerp te automatiseren, maar
m.i. zal dit alleen lukken voor enkele specifeke situaties, omdat mensen met neglect in de
regel niet generaliseren. Rotatie wordt niet alleen gebruikt om de client van zijn neglect te
overtuigen, maar kan ook worden aangeleerd als compensatiestrategie. Het is een manier
om inIormatie te bekomen over de verwaarloosde ruimte. Je kan het principe op allerlei
dagelijkse handelingen toepassen. Denken we maar aan de taIel dekken, een voorwerp
zoeken, een bord met eten draaien, enz.
Cognitieve oI verbale strategieen
We geven de client het advies om telkens 'let op links te zeggen (hardop oI inwendig).
Bij het stappen bijvoorbeeld kan je aanleren om links-rechts-links-rechts mee te zeggen,
zodat ook de voet aan de neglectzijde wordt verplaatst. Dit verloopt in Iasen. Eerst zegt de
therapeut links-rechts mee. Daarna kan het samen met de therapeut gebeuren. Vervolgens
zegt de client alleen hardop links-rechts. Uiteindelijk moet het inwendig en automatisch
gebeuren.
Pacing
Via pacing dwingen we de client een trager tempo aan te nemen. Hierdoor neemt de kans
op Iouten aI en krijgt hij de gelegenheid om zich bewust te wijden aan een nieuwe strategie.
Dit kan gebeuren door taalbegeleiding. Vraag de persoon met neglect bijvoorbeeld om te
verwoorden wat hij doet bij het lezen ('Ik zoek naar de rode lijn) oI om luidop een eigen
structuur aan te brengen bij het wassen en aankleden. Pacing kan ook non-verbaal gebeuren.
Je kan de client bijvoorbeeld bij het lezen vragen om telkens de rode lijn aan te wijzen die
bij linker neglect voor de tekst is getrokken en vervolgens elk woordje dat hij leest. Ook hier
moeten we automatisering nastreven.
Breng structuur aan.
Structuur aanbrengen kan op verschillende manieren gebeuren: in woorden oI in
voorwerpen. Een voorbeeld om structuur aan te brengen in woorden is stap voor stap
meezeggen wat er moet gebeuren bij een transIer: linkerrem aanzetten, rechterrem aanzetten,
linkervoet van de voetsteun zetten, rechtervoet van de voetsteun zetten, linkervoet goed
plaatsen, rechtervoet goed plaatsen, naar voor buigen en rechtstaan. Als therapeut bied
je de structuur eerst luidop aan. Vervolgens overloop je elke stap met de client. Daarna
brengt hij zijn eigen structuur luidop aan. De laatste stap is het inwendig toepassen van
de structuur. Aanbrengen van structuur in voorwerpen kan bijvoorbeeld gebeuren door
kledingstukken in de volgorde neer te leggen waarin ze moeten worden aangetrokken.
Orden inIormatie.
Onderzoek heeIt aangetoond dat het ordenen van inIormatie voor betere prestaties op de
letterdoorstreeptest zorgt. Dit principe is ook bruikbaar bij het verrichten van dagelijkse
handelingen zoals het ordenen van de vaat (borden bij elkaar, tassen bij elkaar, enz). Ook bij
het namaken van een patroon kunnen puzzelstukken van dezelIde vorm oI kleur bij elkaar
worden gelegd.
Ik herken je nieL neer SIC - 217 -
Training van de reactietijd
Trainingen van de reactietijd gebeuren over het algemeen met behulp van computer-
programma`s. Er verschijnt onverwacht links, rechts oI in het midden van het scherm een
prikkel. Hierop moet de patient reageren door een toets in te drukken. Op het einde berekent
de computer de gemiddelde reactietijd op prikkels, zowel links, rechts als in het midden. Bij
dergelijke trainingen kunnen allerlei parameters worden gevarieerd, onder andere de duur
en de aard van de stimulus. Ook het verloop in tijd wordt op die manier objectieI gemeten.
Vergroot de relevantie van de prikkel.
Bij het vergroten van de relevantie van de prikkel passen we als het ware het principe van
renIorcement toe. Het vinden van een object aan de neglectzijde wordt dus een beloning.
Een voorbeeld: Leg op een plateau met eten die zaken aan de neglectzijde die de client het
lekkerst vindt. Op die manier vergroot je de relevantie van de prikkel die hij moet zoeken.
Splits taken op in deelhandelingen.
Taken opsplitsen in deelhandelingen maakt de uitvoering van een taak makkelijker. De
client hoeIt niet aan alles te denken en kan zich richten op n bepaalde deeltaak. Bij ADL-
activitieten `s morgens kan dit bijvoorbeeld als volgt gebeuren:
- wassen, aIspoelen en aIdrogen van bovenlichaam
- wassen, aIspoelen en aIdrogen van intiem toilet
- wassen, aIspoelen en aIdrogen van onderlichaam
- aantrekken van bovenkledij
- aantrekken van onderkledij
- tanden poetsen
- haren kammen
- zich scheren/opmaken
Zorg voor een opbouw van eenvoudig naar complex.
Trainingen van mensen met neglect beginnen in de regel met eenvoudige situaties. Vervolgens
stijgt de moeilijkheidsgraad. Enkele voorbeelden: Bij een leestraining vraag je niet dadelijk
om een lange en moeilijke tekst met kleine lettertjes te lezen. Start met een kort eenvoudig
tekstje en neem dan alsmaar moeilijker teksten. Bij een andere training voer je een activiteit
eerst in zit uit en pas daarna ook in stand, als de activiteit al vlot genoeg verloopt. Bij het
koken vraag je eerst om iets eenvoudig klaar te maken (bijvoorbeeld pudding). Daarna
volgen de moeilijker gerechten.
Benader de client aan de aangedane zijde.
Men moet zich ervan vergewissen dat de patient niet sensorisch gedepriveerd geraakt.
Vandaar zal men een gulden middenweg moeten kiezen. Men kan bijvoorbeeld
progressieI meer naar de neglectzijde toe werken. Bijvoorbeeld wanneer de therapeut
de neglectpatient aanspreekt, kan deze steeds meer naar de neglectzijde toe gaan
staan oI materiaal voor activiteiten kan steeds meer naar de neglectzijde toe geplaatst
worden zodat de neglectpatient zich steeds meer naar de neglectzijde moet richten.
bette||en tan de attnet oj beqe|eidet bij de behande|inq
Over het betrekken van de partner oI begeleider bij de behandeling van de persoon met neglect
is heel weinig te vinden in de literatuur. Nochtans vormt het een heel belangrijk onderdeel
van de behandeling. Ten eerste voor de generalisatie. Verder is van belang na te gaan wat de
- 218 - SIC Ik herken je nieL neer
mogelijkheden en wensen van de partner en begeleider zijn. Ten slotte is het aangewezen om
tot een goede manier van begeleiden te komen.
Het is bekend dat mensen met neglect moeilijk generaliseren. Iemand vindt in het
revalidatiecentrum bijvoorbeeld moeiteloos alle benodigdheden om zich te wassen, maar thuis
lukt het niet. In dit geval is het belangrijk de partner mee in te schakelen in de behandeling, zodat
de client ook thuis het aangeleerde kan uitvoeren. De uiteindelijke bedoeling van de behandeling
is natuurlijk dat de persoon met neglect zo zelIstandig mogelijk thuis kan Iunctioneren. Door
de partner oI begeleider bij de therapie te betrekken, hem uit te leggen hoe hij de persoon in
kwestie kan begeleiden bij bepaalde activiteiten en hem het te laten ervaren hoe hij hem kan
begeleiden, wordt de transIer naar de thuissituatie bevorderd.
We moeten ook nagaan wat de mogelijkheden zijn van de partner oI begeleider wat betreIt
tijd, psychische draagkracht, cognitieI Iunctioneren, enz. Ook de wensen van de partner oI
begeleider van belang. Als de partner oI begeleider niet meer verwacht dat de persoon met
neglect iets kookt en als ook de client zelI hier niet naar vraagt, hoeIt hieraan in de therapie geen
aandacht te worden besteed. Dit hangt aI van persoon tot persoon.
Om tot een goede manier van begeleiden te komen, brengen we de partner oI begeleider best
enkele algemene principes en aandachtspunten bij. We denken bijvoorbeeld aan: verbaal
aandacht vragen, structuur bieden, opsplitsen van taken in deeltaken, dubbeltaken vermijden,
enz. Als we dit al tijdens de behandeling aan de partner aanleren, vaart de transIer naar de
thuissituatie er wel bij. De partner oI begeleider kan ook tijdens de behandeling leren om de
persoon met neglect dingen alleen te laten doen en niet direct ter hulp snellen als het even
wat moeilijker gaat. Als de persoon een voorwerp niet vindt, moet de partner leren het niet
onmiddellijk te geven, maar hem het zelI te laten zoeken via verbale begeleiding.
Terwijl we de partner oI begeleider bij de behandeling betrekken, kan er veel inIormatie worden
doorgegeven, niet alleen over de aanpak maar ook wat betreIt veiligheid. Vaak is het zo dat
de therapeut, die de client alsmaar vraagt aandacht te geven aan de neglectzijde, na een tijdje
zelI een prikkel vormt voor de client om aan de neglectzijde te zoeken. M.i. kan de partner oI
begeleider op die manier ook een prikkel vormen. Hij moet dan wel weten hoe hij dat kan doen.
Begeleiding is noodzakelijk.
Als het einde van de behandeling in zicht is, is het de bedoeling te zoeken naar activiteiten
die de client thuis kan uitvoeren. Dit hangt in de eerste plaats van de client zelI aI: Wat zijn
zijn interesses? Wat is er nog mogelijk? Als het uitvoeren van die activiteiten toch enige hulp
vereist van partner oI begeleider, moeten we hem er eveneens bij betrekken. HeeIt de partner oI
begeleider voldoende tijd en wil hij wel hulp bieden? Als hij bereid is te helpen, moet hij ook
weten hoe dat het best gebeurt. In geval de client zelI niet veel voorstellen doet, inIormeer je
beter bij de partner oI begeleider wat hij vroeger graag deed. In overleg met de client kunnen
we dan enkele dingen uitproberen.
Ik herken je nieL neer SIC - 219 -
ProbIeemgeb!ed 8
Stoornissen in de waarneming
Via de waarneming verschaIIen de hersenen ons bewuste inIormatie over de buitenwereld
via de zintuigen (zien, horen, voelen, ruiken, proeven). Hierdoor krijgt de wereld rondom
ons betekenis. AIhankelijk van de plaats en de aard van het hersenletsel kunnen verschillende
stoornissen in de waarneming optreden. We bespreken ze in dit hooIdstuk. We behandelen
telkens de kenmerken en de gevolgen voor het dagelijks leven.
Spec!eke probIeemgeb!eden
1 SLoornissen in de audiLieve waarnening (horen) ............................................................................................ 221
2 SLoornissen in de LacLiele waarnening (voelen) .............................................................................................. 222
3 SLoornissen in de visuele waarnening (zien) ...................................................................................................... 223
4 SLoornissen in de visueel-ruinLelijke waarnening ........................................................................................ 225
5 ConsLrucLiesLoornissen en problenen neL gerichL grijpen .................................................................... 228
6 waarnening van illusies en hallucinaLies ................................................................................................................ 230
7 SLoornissen in de waarnening van heL lichaansschena ......................................................................... 232
Ik herken je nieL neer SIC - 221 -
Stoorn!ssen !n de aud!t!eve waarnem!ng (horen}
kenmerken van aud!t!eve waarnem!ngsstoorn!ssen
De persoon met NAH heeIt moeilijkheden in het onderscheiden van klankpatronen oI
klanksequenties die onderling verschillen in toonhoogte, geluidssterkte, klankkleur, ritme
en harmonie.
Het is moeilijk oI onmogelijk om voorheen bekende geluiden oI muziekstukken te
herkennen.
6evoIgen voor het dageI!jks Ieven
De westerse samenleving legt minder nadruk op het gehoor en de tastzin dan op het
gezichtsvermogen. Bijgevolg zijn de auditieve en tactiele waarnemingsstoornissen ook minder
nadelig dan stoornissen in de visuele perceptie. Mensen met stoornissen in de auditieve
waarneming maken echter weinig kans om een succesvolle carriere in de muziekwereld uit te
bouwen. Ook muziek als vrijetijdsbesteding is niet echt voor hen weggelegd.
De aanwezigheid van een auditieve herkenningsstoornissen is vooral belastend voor personen
met specifeke beroepen. Musici en radiopresentatoren ondervinden het meest hinder van deze
stoornis. Ook artsen die zich bij bepaalde onderzoeken baseren op geluiden die door de organen
worden voortgebracht, kunnen enige hinder ondervinden van auditieve herkenningsstoornissen.
In het alledaagse leven spelen niet-verbale geluiden een minder belangrijke rol. De belangrijkste
geluiden zijn het rinkelen van de teleIoon, het geluid van de deurbel, het afopen van een
alarmklok en het getoeter van een autoclaxon. Vaak is de waarneming van het volume en de
richting waar het geluid vandaan komt al voldoende om de aanvankelijke verwarring over de
aard van het geluid op te heIIen en de persoon in kwestie toe te laten om adequaat te reageren.
Hoewel de gemiddelde persoon met auditieve herkenningsstoornissen geen beperkingen
ondervindt op het beroepsvlak, kan hij zich toch behoorlijk gehinderd voelen op het vlak van
de vrijetijdsbesteding. Tv-programma`s, flms en radio-uitzendingen maken immers veelvuldig
gebruik van niet-verbale geluiden, wat ervoor zorgt dat mensen met auditieve agnosie oI
herkenningsproblemen niet ten volle van dergelijke programma`s kunnen genieten. De grootste
invloed echter is die op het beluisteren van muziek. Wat de muziek van iedere generatie zo
speciaal maakt, zijn de herinneringen die ze oproept. Deze associaties met de muziek uit het
verleden verliezen, staat gelijk aan een stuk van jezelI verliezen.
- 222 - SIC Ik herken je nieL neer
Stoorn!ssen !n de tact!eIe waarnem!ng (voeIen}
kenmerken van tact!eIe waarnem!ngsstoorn!ssen
Het is voor de persoon met NAH moeilijk oI onmogelijk om vormen (letters, cijIers,
andere vormen) oI voorwerpen te onderscheiden oI te herkennen op basis van de tast die bij
aIgedekt gezichtsvermogen via de huid, meestal de vingertoppen oI in de handpalm, wordt
aangeboden.
6evoIgen voor het dageI!jks Ieven
Stoornissen in de tactiele waarneming kunnen leiden tot een achteruitgang in het vermogen om
jobs uit te oeIenen die een fjne motorische cordinatie vereisen, vooral wanneer de persoon in
kwestie niet in staat is om zijn manuele handelingen visueel te begeleiden. Dergelijke situaties
kunnen bijvoorbeeld voorkomen bij het onderhoud en herstellingen van machines, waarbij in
nauwe ruimtes moet worden gewerkt en waarbij onderdelen moeten worden gehanteerd die zo
klein zijn dat ze moeilijk te zien en vast te nemen zijn. In de meeste gevallen echter biedt een
visuele begeleiding van de handen voldoende compensatie voor het ontbreken van een accurate
tactiele perceptie. Bij een licht verlies van de tactiele gevoeligheid zijn de gevolgen dan ook
minimaal.
Bij de meeste mensen domineert de visuele interpretatie van objecten op de tactiele interpretatie.
Bijgevolg levert de aanwezigheid van tactiele herkenningsstoornissen weinig problemen op,
zelIs niet voor wie in zijn beroep moet gebruikmaken van werktuigen. Een van de kenmerken
van problemen in de tactiele herkenning is het onvermogen om objecten te betasten. Mensen
met tactiele waarnemingsstoornissen hanteren objecten met tegenzin en op een stereotype
manier die niet is aangepast aan het specifeke object. Er zijn echter geen studies bekend die
nagaan oI deze stoornis in het betasten van objecten ook leidt tot het onhandig en ongepast
hanteren van objecten in realistische settings met een niet-aIgedekt gezichtsvermogen. Als zou
blijken dat de stoornis in het betasten van objecten zich ook uitstrekt tot deze situaties, dan kan
de aanwezigheid van tactiele herkenningsproblemen een hinderpaal zijn voor personen die een
beroep uitoeIenen waarbij het hanteren van werktuigen vereist is.
Ik herken je nieL neer SIC - 223 -
Stoorn!ssen !n de v!sueIe waarnem!ng (z!en}
kenmerken van v!sueIe waarnem!ngsstoorn!ssen
Het is onmogelijk om kleuren te onderscheiden oI te weten welke kleur een bepaald voorwerp
oI dier heeIt.
Het is onmogelijk om complexe visuele stimuli oI voorwerpen, soms ook gezichten, te
onderscheiden en te herkennen.
Het is moeilijk om voorheen bekende orientatiepunten in een voorheen bekende omgeving
te herkennen.
6evoIgen voor het dageI!jks Ieven
De ernst van visuele waarnemingsstoornissen vertoont grote schommelingen bij mensen met
NAH. Mensen met duidelijk omschreven letsels kunnen milde stoornissen vertonen die tot
uiting komen tijdens een klinisch onderzoek, maar in het dagelijks leven vrijwel onopgemerkt
blijven. Zo is bijvoorbeeld iemand die niet in staat is om kleuren te onderscheiden in het bovenste
rechterkwadrant van het gezichtsveld zich niet bewust zijn van de aIwijking. Hij ondervindt er
in het dagelijks leven ook nauwelijks enige hinder van.
De implicaties voor het dagelijks leven nemen echter toe met de ernst van de stoornis. Wie
een ernstige stoornis in de visuele vormwaarneming heeIt, kan even ernstig benadeeld zijn als
een blinde. Alleen als de persoon in kwestie niet wordt aIgeleid, is hij in staat om voorwerpen
te vermijden. Toch zal hij serieuze moeilijkheden ondervinden in drukke en lawaaierige
omgevingen. Het oversteken van de straat oI gebruikmaken van het openbaar vervoer wordt op
zijn minst een hachelijke onderneming. Autorijden is gewoonweg onmogelijk. Jobs die sterk
gebruikmaken van het gezichtsvermogen zijn alleen geschikt op voorwaarde dat er pogingen
worden ondernomen om de werktaken ingrijpend te veranderen en aan te passen.
Mits een aangepaste training en een fexibele en begrijpende werkgever kunnen blinde personen
jobs uitoeIenen die normaal voor zienden voorbehouden zijn. Toch zijn mensen die leiden aan
stoornissen in de visuele waarneming vaak meer benadeeld. Ze krijgen namelijk voortduren te
maken met vervormde oI verarmde visuele inIormatie. Het is moeilijk om visuele inIormatie-
input zonder meer te negeren als die voorhanden is. ZelIs na revalidatie baseren mensen met
visuele perceptiestoornissen hun beslissingen en acties vaak op de vervormde oI verarmde
visuele input.
Stoornissen in de waarneming van gezichten hebben voornamelijk sociale gevolgen. De personen
in kwestie lopen namelijk constant het risico anderen te beledigen en zichzelI in verlegenheid te
brengen door personen onderling te verwisselen. In ernstige gevallen is zelIs de herkenning van
zeer bekende gezichten verstoord. In minder ernstige gevallen zijn het vooral nieuwe gezichten`
die het risico lopen als iemand anders te worden herkend. Als iemand bekender wordt voor de
persoon met NAH leert de laatstgenoemde zichzelI behelpen door anderen te onderscheiden
op basis van hun stemgeluid, hun kledingstijl oI bepaalde eenvoudig waarneembare Iysische
kenmerken. Carriere maken hangt in bepaalde beroepen en zaken soms nauw samen met het
aangaan en onderhouden van sociale contacten en interacties.
- 224 - SIC Ik herken je nieL neer
Stoornissen in de kleurwaarneming zijn minder beperkend omdat ze vaak kunnen worden
gecompenseerd. Autorijden kan aanvankelijk bemoeilijkt worden doordat de persoon in
kwestie geen onderscheid kan maken tussen groene en rode verkeerslichten. Algauw echter
leert hij om de signalen van elkaar te onderscheiden op basis van hun positie, waardoor veilig
autorijden wel tot de mogelijkheden behoort. Jobs waarbij kleurperceptie oI kleurwaarneming
van essentieel belang is (bv. beroepen in de modewereld, binnenhuisarchitectuur oI beeldende
kunst), liggen niet in het bereik van deze mensen. Sommigen nemen de wereld waar in tal
van varierende grijstinten. Ze kunnen geen onderscheid maken tussen proper en vuil, en zijn
bijgevolg ongeschikt voor Iuncties in schoonmaakbedrijven, enz.
Het grootste risico op invaliditeit ligt bij topografsche en visuele objectherkenningsstoornis
sen. Mensen met een topografsche herkenningsstoornis lopen voortdurend verloren, zelIs in
hun eigen buurt. Ze hebben dan ook nood aan begeleiding bij het reizen. Beroepen waarbij
veel moet worden gereisd, zijn uitgesloten. Visuele objectherkenningsproblemen kunnen
eventueel beperkend zijn. Als de persoon in kwestie zich niet in onmiddellijk Iysisch contact
met voorwerpen bevindt, zal het lijken alsoI de omgeving een chaos van verbijsterende en
onbegrijpelijke gadgets is. Het uitoeIenen van vrijwel elke Iunctie in het beroepsleven en het
verrichten van huishoudelijke taken zijn ernstig beperkt oI geheel onmogelijk.
Sommige mensen met visuele waarnemingsstoornissen Iunctioneren beter in hun natuurlijke
omgeving dan in een klinische setting. De natuurlijke omgeving verschaIt namelijk veel
contextuele inIormatie en de mogelijkheid om meerdere zintuigen te gebruiken bij het exploreren
van stimuli. Het zijn waarschijnlijk deze Iactoren die bijdragen tot een verhoogd niveau van
Iunctioneren in vertrouwde omgevingen. Hieruit blijkt ook dat we ons bij het vaststellen van de
graad van invaliditeit niet alleen moeten laten leiden door de prestaties in een klinische setting,
maar ook door die in de dagelijkse omgeving.
huIp b!j v!sueIe waarnem!ngsstoorn!ssen
letbeteten tan de jquut-achtetqtonddisctiminatie
OeIen door bepaalde objecten in een hele verzameling voorwerpen te zoeken.
Leer systematische zoekstrategieen aan, bijvoorbeeld stapsgewijs en georganiseerd zoeken
in plaats van vlug en impulsieI. Zelfnstructie kan hier helpen: zeggen waar je begint, hoe
je de zoektocht voortzet en luidop de naam van het gewenste voorwerp blijven herhalen om
de aandacht niet te verliezen.
Pas je huis aan: organiseer de ruimtes, vermijd rommel, beperk het aantal zichtbare
voorwerpen, gebruik bordjes met vermelding van de plaats van bepaalde voorwerpen,
verbeter het contrast tussen voorwerpen die je snel moet vinden (bv. door Ielle kleuren).
Ik herken je nieL neer SIC - 225 -
Stoorn!ssen !n de v!sueeI-ru!mteI!jke
waarnem!ng
kenmerken van v!sueeI-ru!mteI!jke waarnem!ngsstoorn!ssen
Er is een gebrekkig dieptezicht.
Er zijn moeilijkheden om de ruimtelijke orientatie van dingen in te schatten.
Het is moeilijk om zich voor te stellen hoe een object oI taIereel eruit zou zien vanuit een
andere invalshoek oI richting (oI als deze in puzzelstukken worden aangeboden).
Er zijn moeilijkheden om het aantal aIzonderlijke elementen in een reeks stippen, letters,
blokken oI soortgelijke elementen waar te nemen.
6evoIgen voor het dageI!jks Ieven
In onze samenleving zijn de twee meest uitgevoerde taken waarbij ruimtelijke waarneming
een belangrijke rol speelt autorijden en zich te voet verplaatsen. Een gestoorde ruimtelijke
waarneming oI ruimtelijke perceptie kan wandelen reduceren tot een hachelijke onderneming
en autorijden onmogelijk maken. In ernstige gevallen van dieptezichtstoornissen kan iemand
de steilheid van voetpaden, opstapjes oI hellingen onvoldoende inschatten, waardoor het risico
op vallen aanzienlijk toeneemt. Dieptewaarneming is een noodzakelijke voorwaarde om tijdens
het autorijden de aIstand tot voorgangers te bepalen en om te beslissen wanneer er moet worden
geremd.
Ook ruimtelijke misschattingen kunnen risico`s opleveren bij het autorijden, maar niet in die
mate dat deze aIwijking tot een intrekking van het rijbewijs moet leiden. De stoornis kan er
bijvoorbeeld toe leiden dat iemand niet goed kan inschatten hoeveel ruimte hij nodig heeIt om
de auto te parkeren, waardoor er schade aan andere voertuigen kan ontstaan. Ook het rijden
door nauwe straten kan worden bemoeilijkt, doordat er een Ioute inschatting gebeurt van de
ruimte die de auto nodig heeIt.
Mensen die leiden aan topografsche desorientatie verwarren richtingen oI lopen verloren. De
aIwijking is op zijn minst Irustrerend voor een voetganger, terwijl ze voor een chauIIeur bron
van afeiding en stress kan zijn. Hij verandert erdoor van een voorheen veilige chauIIeur in een
ronduit gevaarlijke automobilist. Over het algemeen hebben mensen met een ernstige graad van
topografsche desorientatie hulp nodig om zich buitenshuis te verplaatsen. AIhankelijk van de
ernst van de toestand is begeleiding alleen nodig bij het afeggen van onbekende routes.
Als beroepschauIIeurs ruimtelijke waarnemingsstoornissen ontwikkelen, kunnen ze hun beroep
niet langer uitoeIenen. Ook voor piloten en luchtverkeersleiders kan de aanwezigheid van
n van de eerder genoemde stoornissen gevolgen hebben. Ingenieurs, architecten, artiesten
in beeldende kunsten, enz. verliezen een groot deel van hun werkcapaciteit als gevolg van
een ruimtelijke perceptiestoornis. Bepaalde medische beroepen, waaronder dat van chirurg en
radioloog, vereisen goede ruimtelijke vaardigheden. Een ruimtelijke perceptiestoornis zal de
uitoeIening van een dergelijk beroep dan ook in ernstige mate belemmeren. Ten slotte zijn
ook beroepsdansers, choreograIen en atleten in hoge mate aIhankelijk van hun ruimtelijke
- 226 - SIC Ik herken je nieL neer
vaardigheden. Een stoornis in deze vaardigheden heeIt dan ook een negatieve invloed op de
uitoeIening van deze beroepen.
Ook de aanwezigheid van mislokalisatie van dingen kan de kwaliteit van het leven van mensen
die aan deze stoornis leiden in belangrijke mate benvloeden. Visuele stimulusmislokalisatie
hindert iemand bij het koken, het schoonmaken en het verrichten van andere huishoudelijke
taken. Autorijden is helemaal niet veilig. ZelIs wandelen kan een gevaarlijk avontuur worden,
vooral wanneer er hindernissen moeten worden ontweken. Iedere beroepsactiviteit waarbij
moeten worden gebruikgemaakt van visuele, auditieve oI tactiele inIormatie kan worden
gehinderd door Ioutieve lokalisaties in het betrokken sensorische deelgebied. Het verrichten van
constructie- oI herstelwerk, evenals het uitoeIenen van een beroep als ingenieur, zijn praktisch
uitgesloten. Vaak voldoet de persoon in kwestie niet aan de vereisten voor beroepen waarbij
veiligheid een belangrijke rol speelt. Ook jobs in de muziekwereld kunnen de capaciteiten
overschrijden.
De meeste actieve volwassenen maken vooral bij het uitoeIenen van hun hobby`s gebruik van
visueel-ruimtelijke vaardigheden. Bijgevolg kunnen stoornissen in ruimtelijke waarneming de
keuze van hobby`s beperken. Activiteiten zoals IotograIeren, roeien en jagen zijn niet langer
mogelijk voor personen met ruimtelijke waarnemingsstoornissen. ZelIs eenvoudige activiteiten
zoals het spelen van videospelletjes oI het oplaten van een vlieger, doen een beroep op ruimtelijke
vaardigheden die buiten het bereik liggen van mensen met dergelijke stoornissen.
huIp b!j v!sueeI-ru!mteI!jke waarnem!ngsstoorn!ssen en or!ntat!eprobIemen
OeIen op de identifcatie van voorwerpen in verschillende vormen en posities. De persoon
met NAH moet in staat zijn om voorwerpen in de ruimte te localiseren en deze op het zicht
te kunnen aanraken. Vraag hem om de relatieve positie van de objecten te tekenen.
Maak gebruik van kaarten en locatielijsten (Waar ligt wat?). Label ook vaste plaatsen voor
voorwerpen, zodat de persoon met NAH de ruimtelijke relaties tussen voorwerpen niet
moet onthouden.
Zorg voor orde, organisatie en vaste plaatsen.
Reorganiseer de omgeving:
- Zorg voor vaste plaatsen.
- Minimaliseer rommel.
- Gebruik labels om te orienteren (bv. naamplaatjes op de kamers, kasten, enz.).
- Zintuiglijke inIormatie (meer bepaald die van het gevoel en de lichaamspositie) helpen bij
het schatten van korte aIstanden en bij de richtingaanduiding van bepaalde voorwerpen.
Als oeIening kan je aIstanden schatten en posities bepalen. Feedback en correctie moeten
volgen. Er bestaan ook computerprogramma`s die hierop werken, maar wat je leert is meestal
niet toepasbaar op andere zaken in het dagelijkse leven.
Maak gebruik van meetapparatuur (bv. een lat). Externe hulp kan handig zijn bij het gebruik
van de meetapparaten en strategietoepassing.
Neem voldoende veiligheidsmaatregelen in overweging. Het huis oI het werk moet zo
ingericht worden dat de persoon met NAH zich niet kan bezeren aan bepaalde voorwerpen
door gebrek aan ruimteorientatie. Bepaalde activiteiten moeten dan ook worden vermeden
om zichzelI en anderen niet in gevaar te brengen (bv. een voertuig besturen, werken met
gevaarlijk gereedschap, enz.).
Ik herken je nieL neer SIC - 227 -
Wie last heeIt van gebrek aan ruimtelijke orientatie, loopt vaak verloren (zelIs in de eigen
buurt). Hij heeIt ook problemen met kaartlezen. Je kan deze vaardigheden oeIenen. Start in
het eigen huis en de onmiddellijke buurt. Verloren lopen brengt emotionele problemen mee.
Zorg er daarom voor dat de persoon met NAH altijd door iemand vergezeld is om angst en
paniek te vermijden. Op die manier kan je ook oeIenen op strategieen om angsten onder
controle te houden.
Mondelinge tips zoals Welke straat zoek je?` kunnen zeer nuttig zijn, omdat de persoon met
NAH wordt verplicht om na te denken en strategieen te zoeken om zich te orienteren.
Leer de persoon met NAH goed kaartlezen. Dit kan hem helpen bij ruimtelijke desorientatie.
Hij kan op die manier toch een uitstap plannen. Maak bijvoorbeeld gebruik van uitvergrote
kaarten, zodat de persoon in kwestie de weg echt kan aIstappen en kan voelen.
Leer hem ook om de inIormatie van de kaart om te zetten in stap-voor-stap geschreven
instructies. Dit helpt.
In de meeste gevallen baseert de persoon met NAH zich vooral op duidelijke kenmerken in
het landschap (bv. een gebouw). Op die manier is ruimtelijke orientatie niet zo belangrijk.
De persoon hoeIt zich maar van het ene teken naar het andere te begeven.
- 228 - SIC Ik herken je nieL neer
fonstruct!estoorn!ssen en
probIemen met ger!cht gr!jpen
kenmerken van construct!estoorn!ssen en probIemen met ger!cht gr!jpen
Niet in staat zijn om op een accurate manier objecten vast te nemen en er bij het reiken naar
een voorwerp (onder visuele begeleiding) vaak naast grijpen (optische ataxie)
Moeilijkheden bij de ruimtelijke uitvoering van het maken van een tekening oI een
constructie volgens een model, zoals aangegeven door n van de volgende kenmerken:
- De tekening bestaat uit een vereenvoudigde versie van het model met ontbrekende delen
oI details.
- De aIzonderlijke delen van de tekening zijn verkeerd opgesteld oI IoutieI geplaatst ten
opzichte van elkaar.
- De verhoudingen van de verschillende delen op de tekening zijn niet in overeenstemming
met die van het model.
- Het driedimensionale aspect, indien aanwezig in het model, is niet terug te vinden in de
tekening.
- De volledige tekening oI delen ervan kunnen geroteerd zijn, zodat de getekende orientatie
niet overeenstemt met die van het model.
6evoIgen voor het dageI!jks Ieven
AIhankelijk van de ernst kan de aanwezigheid van optische ataxie varieren van een licht
ongemak tot een ernstige handicap. Is er sprake van een minieme graad van misgrijpen oI
aanwijzen, dan kan deze meestal worden gecompenseerd zodra de patient doorheeIt dat hij
op dit vlak problemen heeIt. Is de stoornis daarentegen ernstig, dan is compensatie vaak niet
mogelijk en bestaat er een groot risico op verwondingen. De persoon is niet in staat om op een
accurate manier objecten vast te nemen en gooit bij het reiken naar een voorwerp vaak andere
objecten omver. Als je bijvoorbeeld opmerkt dat iemand tijdens het koken in de verkeerde
richting grijpt, dan begrijp je dat het gevaar voor brandwonden niet denkbeeldig is.
Het bedienen van gemotoriseerde voertuigen kan moeilijk zijn voor mensen met een optische
ataxie. Ze kunnen problemen vertonen bij het accuraat reiken naar bedieningselementen en
slagen er mogelijks niet in om het voertuig in de juiste richting te sturen. Beroepen die een
nauwkeurige visuele begeleiding van de handen vereisen, zijn dan ook onmogelijk. Tandartsen,
chirurgen, beeldhouwers, piloten, enz. die een ernstige en blijvende optische ataxie ontwikkelen,
zijn niet langer in staat om hun beroep uit te oeIenen.
Een constructiestoornis treIt een kleiner deel van de NAH-populatie dan optische ataxie omdat
de westerse samenleving over het algemeen niet vereist dat iedereen kan tekenen oI construeren.
Toch heeIt een constructiestoornis verregaande gevolgen voor wie in de bouwsector werkt oI
een beroep heeIt in de beeldende kunsten. Zo liggen beroepen als architect oI tekenaar buiten
het bereik van deze mensen. Ook jobs die te maken hebben met het monteren oI herstellen van
materiaal zoals camera`s, machines (bv. computers) oI andere commerciele items (bv. meubels)
kunnen niet op een adequate manier worden uitgeoeIend. Iedereen krijgt thuis wel eens te maken
Ik herken je nieL neer SIC - 229 -
met montage- oI herstelwerk (een lekkende kraan bijvoorbeeld). Houd dus ook rekening met
een verminderde mate van huishoudelijk Iunctioneren bij mensen met een constructiestoornis.
huIp b!j construct!estoorn!ssen
OeIen veel op het tekenen en bouwen/monteren van makkelijke objecten. DrijI de
moeilijkheidsgraad op.
Het bouwen van driedimensionale confguraties kan eenvoudig starten door met blokjes te
oeIenen. Daarna ga je over op ingewikkelde oeIeningen en opdrachten uit het dagelijkse
leven (bv. een tapijt leggen).
Bij het tekenen kan je starten met tweedimensionale, daarna ook driedimensionale
tekeningen. Je kan ook gebruikmaken van doorzichtig papier om over te tekenen oI om
achteraI de tekening te vergelijken met het origineel.
Mondelinge oI geschreven stap-voor-stapinstructie werkt. Bij een tekening bijvoorbeeld
geeI je de instructie om eerst te letten op het geheel en kleinere onderdelen van de tekening.
Daarna zeg je dat het hooIddeel eerst moet worden getekend en dan pas de details. Tot slot
vraag je om na te kijken oI alle details aanwezig zijn en oI ze kloppen.
Bij het bouwen kan je de volgorde van het bouwproces aangeven oI eventueel de onderdelen
in volgorde leggen.
Iemand met NAH heeIt meer nood aan hulp en begeleiding bij het uitoeIenen van zijn
beroep, zeker bij ingewikkelde visueel-ruimtelijke operaties (bv. een architect).
- 230 - SIC Ik herken je nieL neer
waarnemen van !IIus!es en haIIuc!nat!es
kenmerken van de waarnem!ng van !IIus!es
Illusies zijn veelal verkeerde waarnemingsinterpretaties van daadwerkelijk aanwezige stimuli.
Enkele voorbeelden:
Visuele stimuli lijken kleiner oI groter dan in werkelijkheid.
Visuele stimuli lijken verder weg dan in werkelijkheid.
Visuele stimuli lijken dichterbij dan in werkelijkheid.
Visuele stimuli lijken Iysisch vervormd (bv. uitgerekt, aIgeplat, gebogen, gewelId).
Onbeweeglijke visuele stimuli lijken in beweging.
Beweeglijke visuele stimuli lijken zich trager oI sneller te bewegen dan in werkelijkheid.
Onderdelen van globale visuele stimuli lijken geIragmenteerd en ruimtelijk gescheiden.
Er lijken meerdere kopies van een visuele stimulus in de omgeving aanwezig.
Auditieve stimuli lijken luider oI stiller dan in werkelijkheid.
Auditieve stimuli lijken zich op grotere oI kleinere aIstand te bevinden dan in
werkelijkheid.
De toon, klankkleur, toonhoogte oI het ritme van muzikale klanken lijken misvormd.
Objecten die met de hand worden betast, lijken vervormd.
Het gehele lichaam oI delen ervan lijken lichter oI zwaarder dan in werkelijkheid.
Het gehele lichaam oI delen ervan lijken groter oI kleiner dan in werkelijkheid.
De persoon in kwestie heeIt het gevoel kleiner oI groter te zijn dan hij werkelijk is.
De persoon heeIt het gevoel dat hij drijIt.
kenmerken van de waarnem!ng van haIIuc!nat!es
Hallucinaties zijn waarnemingen van stimuli die in werkelijkheid niet aanwezig zijn. Ook
hiervan enkele voorbeelden:
Lichtfitsen, kleuren, sterren oI zwevende objecten zien die er in werkelijkheid niet zijn
Stabiele vormen, gestaltes, objecten oI personen zien die er in werkelijkheid niet zijn
Bewegende vormen, gestaltes, objecten oI personen zien die er in werkelijkheid niet zijn
Vage geluiden (bv. wind, gefuister, gezoem) horen, terwijl er in de omgeving geen bron
aanwezig is die dergelijke geluiden kan produceren
Duidelijk te onderscheiden geluiden (bv. voetstappen, handgeklap) horen, terwijl er in de
omgeving geen bron aanwezig is die dergelijke geluiden kan produceren
AIzonderlijke oI converserende stemmen horen, terwijl er in de omgeving geen bron
aanwezig is die stemmen kan produceren.
Muziek oI gezang horen, terwijl er in de omgeving geen bron aanwezig is die muziek oI
gezang kan produceren
Het gevoel hebben dat er een extra lidmaat aanwezig is (een derde arm oI been)
Het gevoel hebben dat er een deel van het lichaam ontbreekt (bv. een lidmaat oI een gehele
lichaamszijde)
Ik herken je nieL neer SIC - 231 -
Het gevoel hebben te zweven
Het gevoel hebben zich buiten het eigen lichaam te bevinden
De aanwezigheid van lichaamsgebonden gewaarwordingen, met inbegrip van posturale
gewaarwordingen, zonder dat er in de omgeving een stimulus aanwezig is die dergelijke
gewaarwordingen kan veroorzaken
6evoIgen voor het dageI!jks Ieven
Als er zich een illusie oI hallucinatie voordoet, worden andere activiteiten die op dat ogenblik
plaatsvinden, onderbroken. Bijgevolg loopt de persoon risico`s wanneer hij op dat moment een
voertuig bestuurt. Als het gaat om een weinig voorkomende stoornis van voorbijgaande aard,
dan kan de onderbreking minimaal zijn. Toch kunnen zelIs dergelijke korte en weinig Irequente
hallucinaties desastreuze gevolgen hebben wanneer ze op het verkeerde ogenblik gebeuren.
Niemand wenst zich een hallucinatie toe op het ogenblik dat hij op de autosnelweg aan een
snelheid van 100 km/uur van rijstrook verandert.
Frequent optredende hallucinaties gaan gepaard met heel wat leed voor de betrokkene. De
persoon in kwestie kan het gevoel hebben dat hij gek wordt. Gevoelens van zichzelI niet meer
in de hand hebben en zichzelI niet kunnen vertrouwen, zijn niet ongewoon. Een logisch gevolg
van deze toestand is een gebrek aan zelIvertrouwen.
Net zoals iemand het gevoel heeIt dat hij gek wordt, kunnen anderen een gelijkaardige reactie
vertonen. Medelijden, spot en aIwijzing zijn het gevolg. Mensen hebben immers de neiging
om hallucinaties eerder te beschouwen als een kenmerk van een mentale stoornis dan van een
hersenletsel. Werkgevers, collega`s en zelIs Iamilieleden beschouwen de persoon met NAH als
onstabiel en verliezen hun vertrouwen in zijn mogelijkheden om te voldoen aan de vereisten die
op het werk en thuis worden gesteld.
- 232 - SIC Ik herken je nieL neer
Stoorn!ssen !n de waarnem!ng van het
I!chaamsschema
kenmerken van stoorn!ssen !n de waarnem!ng van het I!chaamsschema
Moeizame herkenning oI identifcatie (door aan te wijzen oI te bewegen) van de vingers die,
bij aIgedekt gezichtsvermogen, door iemand anders werden aangeraakt
Moeilijkheden bij het lokaliseren van lichaamsdelen aangegeven door de onderzoeker
Problemen met het onderscheiden van links en rechts, bijvoorbeeld de linker- en
rechterlichaamshelIt oI de linker- en rechterkant van de ruimte, oI beide, en dit vanuit het
gezichtspunt van de persoon met NAH
6evoIgen voor het dageI!jks Ieven
Problemen met de perceptie van het lichaamsschema vormen doorgaans geen belemmering voor
het alledaagse huishoudelijk en beroepsmatig Iunctioneren. Wie aan n van deze stoornissen
leidt, ervaart niet echt een verlies van zelIstandigheid. Vaak echter gaan de stoornissen gepaard
met de aanwezigheid van andere, meer invaliderende stoornissen (bv. aIasie).
De aanwezigheid van links-rechtsverwarring kan het uitoeIenen van een beroep als ingenieur
hinderen, alsook van beroepen die te maken hebben met constructie- oI herstelwerk. Jobs
waarbij ontwerpen, diagrammen oI landkaarten lezen oI zelIstandig reizen belangrijk zijn (bv.
handelsvertegenwoordiger oI vrachtwagenbestuurder) zijn niet geschikt voor mensen die aan
deze stoornis leiden. In de thuissituatie is de onaIhankelijkheid minder aangetast, hoewel er
hulp nodig kan zijn in situaties waarbij richtingen een rol spelen (bv. reizen, ook in betrekkelijk
bekende omgevingen).
Ik herken je nieL neer SIC - 233 -
ProbIeemgeb!ed 9
Stoornissen in het handelen (apraxie)
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
waL is apraxie: ............................................................................................................................................................................................ 235
Kennerken van apraxie ...................................................................................................................................................................... 235
Cevolgen voor heL dagelijks leven ......................................................................................................................................... 236
Adviezen en ondersLeuning bij heL uiLvoeren van dagelijkse handelingen ............................... 236
Ik herken je nieL neer SIC - 235 -
wat !s aprax!e?
Apraxie is de onmogelijkheid om een doelgerichte (complexe) aangeleerde motorische
handeling (bv. zich wassen, zich kleden, tekenen, motorische handelingen die voorheen goed
konden worden uitgevoerd) uit te voeren op commando oI op vraag van iemand, terwijl deze
handeling beter wordt uitgevoerd in een spontane oI automatische handeling. Zuivere apraxie
komt veel vaker voor na een linkerhemisIerisch letsel. In die zin gaat het vaak samen met een
taalstoornis. Een persoon met apraxie weet niet wat hij moet doen omdat het concept, idee oI
handelingsplan ontbreekt. Hij weet wel wat hij moet doen, maar niet hoe hij het moet doen,
omdat het toepassen van het juiste motorische handelingsplan verstoord is. Het lijkt alsoI de
symboliek van de handeling gestoord is.
De ontwikkeling van het leren handelen is een proces dat een hele tijd duurt. Aanvankelijk leren
we activiteiten in een vertrouwde, bekende omgeving uit te voeren. Op die manier ontstaat
een gewoonte om dagelijkse handelingen op een bepaalde manier te doen. Soms denken we er
zelIs niet meer bij na zodat we, als onze aandacht aIgeleid is, ook wel eens onlogische dingen
kunnen doen, zoals een pas opengemaakt blik groenten in de vuilnisbak werpen in plaats van in
de pan. Het uitvoeren van een activiteit is pas eIIectieI als we de handelingen ook in een minder
bekende omgeving kunnen uitvoeren.
De complexiteit van een activiteit wordt bepaald door het aantal uit te voeren deelhandelingen
(in een juiste volgorde). Bij de activiteit een ei bakken` bijvoorbeeld zijn de deelhandelingen:
boter in de pan doen, het gasIortuin aanzetten, de pan erop zetten, de boter laten smelten, het
ei kapot tikken en in de pan doen, de peper en het zout toevoegen, het deksel op de pan doen,
de knop van het Iornuis op een hogere stand zetten, het ei gaar laten worden, de knop van het
gasIornuis op een lage stand zetten, het deksel van de pan nemen, het ei uit de pan scheppen en
het gasIornuis uitzetten. In elk van deze deelhandelingen oI bij het uitvoeren van de activiteit in
zijn geheel, kan er iets mislopen. Dit zien we onder andere bij apraxie.
Voorbeelden van apraxie zijn dat iemand zijn haren kamt met een tandenborstel, dat hij koIfe
in de koIfepot schept in plaats van in de flter, dat hij sokken over zijn schoenen aantrekt, dat
hij aarzelt oI een handeling onderbreekt en niet meer weet hoe hij verder moet, oI dat hij heel
onhandig overkomt in zijn handelingen.
kenmerken van aprax!e
Foutieve uitvoering (op vraag) van aangeleerde arm- en handbewegingen aan beide zijden
van het lichaam, zoals blijkt uit n van de volgende Iouten:
- uitvoering van een Ioutieve, maar herkenbare beweging
- uitvoeren van een gedeeltelijke en verkorte versie van de vereiste beweging
- uitvoeren van een vervormde en onherkenbare beweging
- gebruik van lichaamsdelen als ware het objecten
- Ioutieve orientatie van arm, hand oI vingers in vergelijking met de doelbeweging
- de doelbeweging vervangen door een verbale respons (bv. een beschrijving)
Foutieve uitvoering van de aIzonderlijke stappen in juiste volgorde in een doelgerichte
reeks van handelingen, zoals blijkt uit n van de volgende Iouten:
- verwarring met betrekking tot de juiste volgorde van het handelingsplan
- 236 - SIC Ik herken je nieL neer
- weglaten van n oI meerdere stappen in het handelingsplan
- vervangen van n oI meerdere stappen in het handelingsplan door Ioutieve handelingen
Onvermogen om een werktuig te gebruiken om er een ander voorwerp mee te bewerken
Moeilijkheden om de ogen op commando te bewegen, zoals blijkt uit n van de volgende
kenmerken:
- de ogen niet kunnen draaien naar vooraI bepaalde richtingen oI vooraI bepaalde doelen
- de fxatie van de ogen op een bepaald punt niet kunnen onderbreken, zonder de ogen aI te
dekken (bv. door te knipperen oI er een doek over te leggen)
- de ogen niet kunnen bewegen zonder ook het hooId in dezelIde richting mee te bewegen
Moeilijkheden bij de uitvoering (op bevel) van aangeleerde bewegingen met kin, lip oI
tong, zoals aangetoond door n van de volgende Iouten:
- het uitvoeren van een Ioutieve beweging
- in plaats van de beweging uit te voeren krijg je een verbale respons (bv. een beschrijving
van de beweging)
6evoIgen voor het dageI!jks Ieven
Het vermogen om een auto te besturen wordt beperkt door de meeste bewegingsstoornissen.
Als de apraxie zich beperkt tot het puur uitbeelden van een handeling en geen invloed
heeIt op het eigenlijke objectgebruik, dan is ook het vermogen tot autorijden bewaard. Toch
blijIt het zelIs in die gevallen aangewezen om een nauwkeurige evaluatie te maken van de
rijveiligheid in realistische verkeerssituaties.
Jobs die fjne oI grove bewegingen, verplaatsingen oI snelle uitvoeringen van bewegingen
vereisen, zijn niet geschikt voor wie lijdt aan een matige oI ernstige vorm van apraxie.
ZelIs een lichte apraxie kan de uitvoering van de taken al beperken. Het snel uitvoeren van
elementaire handelingen benvloedt vooral Iuncties waarbij snelheid en fjne gecordineerde
handbewegingen noodzakelijk zijn. Ook de uitvoering van huishoudelijke taken wordt
benvloedt door de aanwezigheid van n van deze stoornissen. Wanneer de aIwijkingen
ernstig genoeg zijn, is het omwille van veiligheidsredenen aI te raden om de persoon met
apraxie gedurende langere periodes alleen te laten.
Ingeval van apraxie van de mondspieren komen alleen hooggespecialiseerde beroepen (bv.
acteren) in het gedrang. Als deze vorm van apraxie samen voorkomt met een mondelinge
taalstoornis, dan wordt de kans op invaliditeit aanzienlijk groter. Niet alleen de mogelijkheid
tot communicatie is dan beperkt, ook de kans dat de spraak met behulp van een aangepaste
therapie zal verbeteren, neemt aI. In het algemeen kunnen we stellen dat het samen voorkomen
van bewegingsstoornissen en mondelinge taalstoornissen leidt tot ernstige invaliditeit voor
langdurige periodes, zoniet permanent. De behandeling van dergelijke mensen is moeilijk
en levert zelden optimale resultaten op.
Adv!ezen en ondersteun!ng b!j het u!tvoeren van dageI!jkse handeI!ngen
Het accent in de ondersteuning ligt op het overwinnen van de problemen in het zelIstandig
handelen door het opnieuw aanleren van de handelingen. Begeleiding van dit leerproces staat
centraal. De succesvolle uitvoering van eenvoudige activiteiten breidt uit naar complexer
activiteiten. Er wordt rekening gehouden met de manier waarop de persoon met apraxie het
Ik herken je nieL neer SIC - 237 -
uitvoeren van een activiteit gewend is en deze die hij aangeeIt weer te willen uitvoeren. Hierbij
wordt aanspraak gemaakt op de nog resterende leer- en handelingsmogelijkheden.
Vooraleer de activiteit wordt uitgevoerd moet de persoon met apraxie zichzelI leren vragen
stellen over de activiteit, de deelhandelingen beschrijven die hij gaat doen en bewust nadenken
over de juiste volgorde van de uit te voeren deelhandelingen.
Een ander belangrijk aspect is het inIormeren van de direct betrokkene(n): hoe ze de persoon
in kwestie ondersteunen? De omgeving moet er in de eerste plaats rekening mee houden dat de
handelingen aanvankelijk meer tijd en inspanning kosten. Enkele praktische tips:
Zorg ervoor dat de persoon de activiteit zinvol vindt en zelI wil doen.
Laat de persoon de activiteit uitvoeren in de volgorde die hij gewend is.
Laat de persoon de activiteit uitvoeren in een vertrouwde, bekende omgeving.
GeeI voldoende tijd om de activiteit rustig te kunnen uitvoeren.
Zorg ervoor dat de persoon de activiteit kan uitvoeren in een natuurlijke situatie
(bv. zich `s morgens wassen in de badkamer).
Zorg voor een overzichtelijke en logisch ingedeelde omgeving. Dingen die vaak worden
gebruikt, staan best binnen handbereik.
Ondersteuning kan op verschillende manieren plaatsvinden al naargelang de activiteit moet
worden uitgevoerd. Enkele praktische adviezen:
Vraag de persoon met apraxie de activiteit uit te voeren (bv. vragen oI hij zijn bovenlichaam
wil wassen).
Stel vragen over de handeling. Als hij bijvoorbeeld geen aanstalten maakt om te beginnen,
vraag dan: 'Wat heb je nodig?.
Verduidelijk de vraag door middel van gebaren (bv. een wasbeweging maken met je hand).
Begin de activiteit samen met de persoon (bv. om de kraan open te draaien zijn hand ernaartoe
begeleiden).
Laat plaatjes oI een schematisch stappenplan zien van de uit te voeren handelingen (bv.
Ioto`s van hoe je stap voor stap koIfe zet).
Leg de benodigde voorwerpen klaar in de juiste volgorde.
Wijs de voorwerpen aan en geeI ze eventueel aan.
Zeg de persoon in kwestie telkens wat de volgende deelhandeling is.
Vraag hem achteraI wat hij ervan vond: 'Hoe ging het om je te wassen?.
Bespreek samen welke (deel)handelingen goed en minder goed verliepen.
Ik herken je nieL neer SIC - 239 -
0eeI Iv
hoofdstuk 4
Beperkingen in de basisactiviteiten van
het dagelijks leven (ADL)
0ver weIke probIemen gaat het?
1 8edhoudingen ........................................................................................................................................................................................ 241
2 VerplaaLsingen in bed .................................................................................................................................................................... 245
3 VerplaaLsingen buiLen bed ........................................................................................................................................................ 249
4 ZiLhouding en rolwagengebruik ........................................................................................................................................... 255
5 SLappen ......................................................................................................................................................................................................... 259
6 LLen en drinken .................................................................................................................................................................................. 265
7 wassen en kleden ............................................................................................................................................................................... 275
8 ersoonlijke verzorging ................................................................................................................................................................ 287
9 HicLie en deecaLie ........................................................................................................................................................................... 293
Ik herken je nieL neer SIC - 241 -
ProbIeemgeb!ed 1
Bedhouding
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 243
welke bedhoudingen noeLen er worden aangeleerd: ....................................................................................... 243
Veel voorkonende problenen ....................................................................................................................................................... 243
Algenene aanbevelingen ................................................................................................................................................................... 243
ulpniddelen ................................................................................................................................................................................................. 244
Ik herken je nieL neer SIC - 243 -
InIe!d!ng
Vele mensen met NAH zijn na het ontstaan van het hersenletsel bedlegerig. De behandeling van
therapeuten is erop gericht de bedlegerige zo snel mogelijk weer te mobiliseren. Het belang van
een goede bedligging mag echter niet worden onderschat. Zo moeten we zorgvuldig aandacht
besteden aan de houding van de persoon met NAH in bed, zowel om angst en pijn zoveel
mogelijk te bestrijden als om verdere verwikkelingen te voorkomen. In geval van verlammings-
verschijnselen is het belangrijk een lighouding te kiezen waarmee de bewustwording van
de aangedane zijde zoveel mogelijk wordt gestimuleerd en de kans op het ontwikkelen van
spasticiteit oI verhoogde spierspanning minimaal is. Bedlegerigheid moet worden vermeden
omdat het de kans op spasticiteit verhoogt: de persoon verleert een goede bedhouding, er is meer
kans op doorligwonden, het werkt negatieI in op de spijsvertering met gevaar voor verstopping
en er is een verminderde controle op de ademhaling.
weIke bedhoud!ngen moeten er worden aangeIeerd?
Er moeten vier bedhoudingen worden aangeleerd:
Lighouding op de aangedane zijde in geval van een halIzijdige verlamming
Lighouding op de niet-aangedane zijde
Lighouding op de rug
Zithouding in bed
veeI voorkomende probIemen
De persoon met NAH kan niet zelIstandig de juiste bedhouding aannemen en/oI
handhaven.
Door overmatige strekking van de rug in rugligging duwt hij het hooId achterover.
Hij kan in bed onvoldoende gesteund rechtop zitten door een verlaagde spierspanning met
als gevolg mogelijk ademhalingsproblemen.
Hij voelt niet hoe hij in bed ligt, wat resulteert in schouderbelasting en verwaarlozing van
de eventueel verlamde zijde.
Vaak zijn mensen met NAH zich niet altijd bewust van n zijde van hun lichaam. Daardoor
lopen ze kans op beschadigingen en een asymmetrische houding (bv. een dwangstand van
het hooId oI een arm oI been dat buiten het bed hangt).
Door langdurig in bed te liggen en weinig van houding te veranderen, verhoogt de kans op
doorligwonden (decubitus).
Sommigen vertonen een grote onrust en overactiviteit aan n zijde van hun lichaam (bv.
het been optrekken oI zich wegduwen naar n kant).
AIgemene aanbeveI!ngen
Zorg voor een stevige en harde matras, vier stevige en goed vormbare kussens en een vlak
bed.
Vraag inIormatie aan deskundigen over de juiste bedhoudingen.
- 244 - SIC Ik herken je nieL neer
Laat de persoon met NAH nooit in een halIzittende houding liggen. Wissel regelmatig van
lighouding.
Stimuleer, in geval van een halIzijdige verlamming, vooral lighouding op de aangedane
zijde.
Leer de persoon met NAH zelIstandig de juiste bedhouding aannemen en handhaven via
verbale instructie. Controleer en corrigeer samen. Bouw daarna de hulp aI bij het tot stand
komen en handhaven van de juiste bedhouding.
GeeI in ruglig een extra kussen onder het hooId en de schouders.
Zorg dat de persoon met NAH voldoende hoog in bed ligt vooraleer tot zithouding te
komen.
Help hem de juiste zithouding in bed aan te nemen en gebruik daarbij zo min mogelijk
kussens.
Leer hem zorg dragen voor de aangedane zijde in geval van een verlamming.
GeeI veel prikkels aan de aangedane zijde.
Pas de kamerinrichting zo aan dat er maximale stimulatie is aan de aangedane zijde.

huIpm!ddeIen
Lig- en slaapproblemen zijn algemeen in te delen in problemen bij het in en uit bed komen
en bij het gaan verliggen in bed. Een standaardbed met veel verstelmogelijkheden biedt voor
veel problemen een oplossing. Kleine aanpassingen aan het bed oI in de directe omgeving
ervan zijn vaak toereikend.
Verder bestaan er matrassen die doorligwonden verminderen. De belangrijkste eigenschap
van antidecubitusmatrassen is de verdeling van de druk op de huid van het ligvlak. Een goede
drukverdeling - en eventueel de temperatuurregulatie van het matras - verkleint de kans op
doorligwonden. De matrassen zijn verkrijgbaar in verschillende materialen en combinaties
van materialen. De belangrijkste zijn schuimmatrassen, watermatrassen, luchtmatrassen en
onderleggers van schapenvacht.
Er bestaat ook een in hoogte verstelbaar bed. Door de hoogte van het bed aan te passen aan
de activiteiten die worden uitgevoerd, wordt de rugbelasting voor de verzorger aanzienlijk
verminderd. Het gebukt verzorgen van een persoon in bed is een belangrijke oorzaak van
rugklachten van verzorgers.
Ik herken je nieL neer SIC - 245 -
ProbIeemgeb!ed 2
Verplaatsingen in bed
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 247
welke verplaaLsingen noeLen er worden aangeleerd: ...................................................................................... 247
Veel voorkonende problenen ....................................................................................................................................................... 247
Algenene aanbevelingen ................................................................................................................................................................... 247
ulpniddelen ................................................................................................................................................................................................. 248
Ik herken je nieL neer SIC - 247 -
InIe!d!ng
Mensen verplaatsen zich voortdurend, zelIs als ze in bed liggen oI op een stoel zitten. Bij het zich
verplaatsen (dit wordt ook wel transIer genoemd) wordt iemand zich pas echt van beperkingen
bewust als het maken van een verplaatsing niet goed meer lukt. Het adequaat omgaan met en
aanleren van de verplaatsingen komt ten goede aan het comIort en de onaIhankelijkheid, zowel
van de persoon met NAH als zijn hulpverlenende omgeving.
weIke verpIaats!ngen !n bed moeten er worden aangeIeerd?
Rollen van rugligging naar de aangedane zijde in geval van een halIzijdige verlamming
Rollen van rugligging naar de niet-aangedane zijde
Van lighouding naar langzit en terug
Zijwaarts verplaatsen
Van lighouding naar zithouding op de rand van het bed
Van zithouding op de rand van het bed naar lighouding
veeI voorkomende probIemen
In geval van een halIzijdige verlamming kan de persoon met NAH de aangedane zijde
onvoldoende inschakelen bij de transIer, waardoor hij vaak doorrolt over de niet-aangedane
zijde.
Het is niet mogelijk om rechtop in bed te gaan zitten.
De persoon met NAH weet niet meer hoe hij een verplaatsing oI een transIer moet
uitvoeren.
Sommigen voelen niet waar hun voeten (oI de voet aan de aangedane zijde) worden geplaatst
omwille van gevoelsstoornissen.
Anderen hebben bij verplaatsingen angst om uit bed te vallen door gebrek aan inzicht in de
aImetingen van het bed.
Nog anderen verwaarlozen de aangedane zijde als gevolg van een verstoorde waarneming
van het eigen lichaam.
AIgemene aanbeveI!ngen
Stimuleer het correct plaatsen en controleren van de voet.
GeeI een extra kussen voor onder het hooId.
Druk bij de transIer de eventueel aangedane hiel in de matras.
Stimuleer controlemechanismen (bv. visuele controle).
Laat de persoon met NAH ervaren hoe groot het bed is aan de hand van verbale, visuele en
tactiele inIormatie.
Pas de kamerinrichting aan en zorg zodoende voor voldoende stimulatie aan de aangedane
zijde.
GeeI korte en stapsgewijze instructies (tactiel en visueel).
- 248 - SIC Ik herken je nieL neer
GeeI in geval van een verlamming een orientatiepunt aan de niet-aangedane zijde.
GeeI tactiel-kinesthetische en verbale begeleiding.
huIpm!ddeIen
Zijhek/onrusthek: Met behulp van een zijhek kan de persoon met NAH zich optrekken
om te gaan zitten oI te verliggen in bed. Zijhekken zijn verkrijgbaar als accessoire bij
verpleegbedden. Daarnaast zijn er ook losse zijhekken te koop die je onder de matras schuiIt.
Deze zijn in elk bed bruikbaar.
Beugel aan de muur: Als het bed met de zijkant tegen een muur staat, kan je een beugel aan
die muur bevestigen waaraan de persoon zich kan optrekken.
Bedgalg/papegaai: Een bedgalg aan het hooIdeinde van het bed helpt om je zelIstandig op
te trekken. Er bestaan bedgalgen die op het bed zijn gemonteerd, maar je hebt er ook aan de
muur oI aan het plaIond. Ook vrijstaande bedgalgen zijn verkrijgbaar.
Bedbeugel: Een bedbeugel wordt op de rand van het bed gemonteerd, zodat de persoon met
NAH zich eraan kan optrekken bij het rechtop zitten oI bij het verliggen. De beugel is ook te
gebruiken om naast het bed te gaan staan. Er zijn ook elektrische bedbeugels die de persoon
vanuit een liggende positie eerst tot zit en daarna tot stand naast het bed trekken.
Elektrisch verstelbare bedbodem: Met behulp van een elektrisch verstelbare rugsteun kan
de persoon in bed zelI rechtop gaan zitten. Zorg ervoor dat de bediening van de bedbodem
binnen handbereik ligt.
Klossen: Een bed op klossen heeIt een hogere bedrand. Dit is makkelijker om op te staan.
Ook op het bed gaan zitten, gaat hierdoor makkelijker. Er bestaan klossen voor bedden met
gewone poten en voor bedden met een gesloten ombouw.
Seniorenbed: Een seniorenbed is hoger dan een standaardbed. De instaphoogte bedraagt
ongeveer 50 cm. Doordat het bed een hoge instaphoogte heeIt, is het makkelijker om op
te staan uit bed en te gaan zitten op bed. Voor het maken van een transIer van het bed naar
bijvoorbeeld een rolstoel en omgekeerd heeIt het seniorenbed een goede overschuiIhoogte.
Ik herken je nieL neer SIC - 249 -
ProbIeemgeb!ed 3
Verplaatsingen buiten bed
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 251
welke verplaaLsingen noeLen er worden aangeleerd: ...................................................................................... 251
Veel voorkonende problenen ....................................................................................................................................................... 251
Aanbevelingen ............................................................................................................................................................................................... 251
Ik herken je nieL neer SIC - 251 -
InIe!d!ng
Mensen verplaatsen zich voortdurend, zelIs als ze in bed liggen oI op een stoel zitten. Bij het zich
verplaatsen (dit wordt ook wel transIer genoemd) wordt iemand zich pas echt van beperkingen
bewust als het maken van een verplaatsing niet goed meer lukt. Het adequaat omgaan met en
aanleren van de verplaatsingen komt ten goede aan het comIort en de onaIhankelijkheid, zowel
van de persoon met NAH als zijn hulpverlenende omgeving.
weIke verpIaats!ngen bu!ten bed moeten er worden aangeIeerd?
Van zit naar zit
Van zit naar zit achter in een stoel
Van zit naar stand
Van stand naar zit
veeI voorkomende probIemen
De persoon met NAH kan de aangedane zijde onvoldoende inschakelen door een verlaagde
spierspanning. Als gevolg hiervan is er een onvoldoende rompbalans, onvoldoende strekking
van het hooId en de romp, onvoldoende naar voren komen van het hooId en de romp en een
onjuiste positionering van de aangedane arm en/oI het been.
Sommigen nemen onvoldoende gewicht op de aangedane zijde in geval van een halIzijdige
verlamming.
Ze voelen bij de transIer niet waar de aangedane voet wordt geplaatst oI dat deze
wegschiet.
Anderen kunnen de transIers onvoldoende uitvoeren door een gestoord inzicht in ruimte en
het eigen lichaam. Dit uit zich in alles vastgrijpen (angst om te vallen), onvoldoende naar
voren komen met het hooId en de romp, onvoldoende inschakelen van de aangedane zijde
en een dwangstand van het hooId.
Soms weten mensen met NAH niet hoe de transIer moet worden uitgevoerd. Ze hanteren dan
vaak de verkeerde volgorde (bv. in een rolwagen de remmen niet opgezet oI de voetplank
niet opgeklapt).
AanbeveI!ngen

Laat de persoon met NAH nooit steunen op de gezonde zijde alleen. Help nooit door aan de
schouders te trekken.
Stimuleer de steunname op de aangedane zijde.
Stimuleer evenwichtsreacties in stand.
GeeI veel sensorische inIormatie, zoals duwen en/oI slijpen met de voet.
GeeI verbale Ieedback.
Schenk extra aandacht aan de plaats van de voet onder de knie.
Stimuleer controlemechanismen (bv. visuele controle).
- 252 - SIC Ik herken je nieL neer
Controleer de neutrale stand van het hooId.
Bied activiteiten aan waarbij extra aandacht is voor de relatie tussen het eigen lichaam en
de ruimte (bv. het benoemen van lichaamsdelen oI ruimtelijke begrippen zoals achter, naast,
enz.).
Vermijd overactiviteit aan de goede zijde.
GeeI orientatiepunten in de ruimte waar de persoon met NAH naartoe moet bewegen.
GeeI verbale, visuele en tactiele inIormatie over het lichaam en de ruimte.
GeeI korte stapsgewijze instructie bij de transIer (verbaal en tactiel).
Bied meer veiligheid door de transIer aanvankelijk met een extra begeleider uit te voeren.
Train stand en evenwicht in stand.
Werk naar de middellijn toe.
Stuur mee en geeI verbale begeleiding.

Ik herken je nieL neer SIC - 253 -
ProbIeemgeb!ed 4
7ithouding en rolwagengebruik
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 255
welke ziLhoudingen noeLen er worden aangeleerd: .......................................................................................... 255
Veel voorkonende problenen ....................................................................................................................................................... 255
Algenene aanbevelingen ................................................................................................................................................................... 256
ulpniddelen ................................................................................................................................................................................................. 256
Ik herken je nieL neer SIC - 255 -
InIe!d!ng
Omdat zitten, gaan staan en lopen vaardigheden zijn die in het dagelijks leven elkaar Irequent
aIwisselen, is het van belang deze op een goede manier aan te leren. In het dagelijks leven is het
gaan zitten, het gaan staan en ook het lopen geen doel op zich. Het is eerder een onderdeel van
een handeling die wordt uitgevoerd, bijvoorbeeld aan taIel gaan zitten om te eten, gaan staan
om iets te halen, naar de wastaIel stappen om je tanden te poetsen, enz. De basisvaardigheden
zitten, gaan staan en stappen zijn echter voorwaarden voor ingewikkelder handelingen. Voor
de persoon met NAH is altijd om hulp moeten vragen een van de meest vervelende ervaringen.
Zich weer zelIstandig kunnen verplaatsen geeIt dan ook een stijgend gevoel van eigenwaarde.
weIke z!thoud!ngen moeten er worden aangeIeerd?
Actieve zithouding
Zithouding in de rolwagen
veeI voorkomende probIemen
De persoon met NAH heeIt bij het zitten onvoldoende hooIdbalans door de verminderde
spierspanning.
Ook een asymmetrische hooIdhouding door een verhoogde spierspanning aan n zijde is
mogelijk. Dit komt soms voor in combinatie met waarnemingsstoornissen.
Sommigen hebben een asymmetrische zithouding oI onvoldoende zitbalans door een
verminderde oI verhoogde rompspanning.
Langdurig in n houding zitten in een rolwagen oI gewone stoel heeIt soms doorzitwonden
(decubitus) tot gevolg.
De persoon met NAH heeIt geen controle over zijn aangedane been door de veranderde
spierspanning.
Er is kans op schouder- en voetkwetsuren op basis van een gestoorde sensibiliteit.
Het opstaan uit de Iauteuil gaat moeizaam, omdat de stoel eigenlijk te laag is.
Tijdens het zitten in de Iauteuil is het moeilijk om te eten, te lezen oI te schrijven.
De persoon is zich niet bewust van zijn aangedane lichaamshelIt: de arm hangt bijvoorbeeld
naast de rolwagen oI hij zit op de verlamde hand.
Hij heeIt geen aandacht voor de ruimte aan de aangedane zijde, rijdt bijvoorbeeld met de
rolwagen tegen voorwerpen aan.
Hij weet niet hoe hij een rolwagen moet bedienen.
Sommige mensen met NAH kunnen de rolwagen niet bedienen (remgebruik, wegklappen
voetsteunen) door planningsproblemen.
- 256 - SIC Ik herken je nieL neer
AIgemene aanbeveI!ngen
Stimuleer de hooIdbalans. Corrigeer de stand van het hooId en stimuleer de normale
stand.
Zorg voor een aangepaste rolwagen, eventueel met hooIdsteun.
Zorg voor een juiste zithouding met voldoende ondersteuning van de romp.
GeeI duidelijke verbale en tactiele Ieedback over de zithouding.
Zorg voor een harde onderlaag. Zo krijgt de persoon met NAH veel sensorische inIormatie
over zijn zithouding.
Zorg voor een goede ondersteuning van beide voeten op de grond oI op goed aangepaste
voetsteunen.
Stimuleer de visuele controle.
Laat de persoon verschillende makkelijke bewegingen uitvoeren waarbij aandacht voor de
aangedane zijde noodzakelijk is.
Zorg voor een goede tactiel-kinesthetische begeleiding tijdens de activiteiten.
Leer de persoon met NAH zorg dragen voor zijn aangedane lichaamshelIt.
Leer hem zijn handelingen controleren.
Stimuleer de aandacht voor de aangedane lichaamshelIt via visuele, tactiele en verbale
prikkels tijdens ADL-activiteiten.
Zorg dat schouder, arm, hand, been en voet goed ondersteund zijn.
Creeer een leerrijke omgeving, zodat de persoon met NAH rekening moet houden met de
ruimte aan de aangedane lichaamshelIt.
OeIen naar de middellijn toe.
Train de rompIunctie in zit door middel van activiteiten.
Zorg voor een symmetrische zithouding.
GeeI een orientatiepunt aan de niet-aangedane zijde.
huIpm!ddeIen
Antidoorzitkussens: De belangrijkste eigenschap van antidoorzitkussens is de verdeling
van de druk op de huid van het zitvlak. De verbeterde drukverdeling - en eventueel de
temperatuurregulatie van het zitkussen - verkleint de kans op doorzitten en wonden. De
kussens zijn in veel verschillende materialen oI combinaties van materialen verkrijgbaar. De
belangrijkste zijn schuimkussens, waterkussens, gelkussens, luchtkussens en onderleggers
in schapenvacht.
Fauteuil op klossen: Door onder de bestaande zetel klossen oI stoelverhogers te plaatsen wordt
de zitting omhoog gebracht. Hierdoor wordt het gaan zitten en staan vergemakkelijkt.
Hoge Iauteuil: Bij een hoge Iauteuil is de aIstand tussen de vloer en de zitting groter dan
bij normale zetels. Hierdoor is het makkelijker om uit de stoel op te staan. Er bestaan ook
Iauteuils met een verstelbare rugleuning en/oI beensteun. Die kunnen ook worden gebruikt
om in te rusten.
Fauteuil met sta-op-mechanisme: Als het opstaan vanuit een hogere stoel oI Iauteuil niet
mogelijk is, kan een stoel met een sta-op-mechanisme een oplossing zijn. Bij dergelijke
Ik herken je nieL neer SIC - 257 -
Iauteuils komt oIwel alleen de zitting, oIwel de hele stoel omhoog. De stoel ondersteunt
het opstaan en het gaan zitten. Er bestaan stoelen met een elektrisch sta-op-mechanisme en
stoelen met een veermechanisme. Bij de elektrische Iauteuils zijn vaak ook de rugleuning
en beensteun verstelbaar. Hierdoor is de Iauteuil ook bruikbaar om te rusten oI een dutje te
doen.
KnietaIel/kniekussen: Een knietaIel is een soort dienblad met aan de onderzijde een
met korrels opgevuld kussen. Door de korrels is het mogelijk de knietaIel stabiel op de
bovenbenen te leggen. Zo wordt het mogelijk er een kopje koIfe op te zetten oI er een boek
op te leggen.
Ik herken je nieL neer SIC - 259 -
ProbIeemgeb!ed 5
Stappen
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 261
welke aspecLen van heL sLappen noeLen er worden aangeleerd: ........................................................ 261
Veel voorkonende problenen ....................................................................................................................................................... 261
Algenene aanbevelingen ................................................................................................................................................................. 262
ulpniddelen ............................................................................................................................................................................................... 262
Ik herken je nieL neer SIC - 261 -
InIe!d!ng
Omdat zitten, gaan staan en lopen vaardigheden zijn die in het dagelijks leven elkaar Irequent
aIwisselen, is het van belang deze op een goede manier aan te leren. In het dagelijks leven is het
gaan zitten, het gaan staan en ook het lopen geen doel op zich. Het is eerder een onderdeel van
een handeling die wordt uitgevoerd, bijvoorbeeld aan taIel gaan zitten om te eten, gaan staan
om iets te halen, naar de wastaIel stappen om je tanden te poetsen, enz. De basisvaardigheden
zitten, gaan staan en stappen zijn echter voorwaarden voor ingewikkelder handelingen. Voor
de persoon met NAH is altijd om hulp moeten vragen een van de meest vervelende ervaringen.
Zich weer zelIstandig kunnen verplaatsen geeIt dan ook een stijgend gevoel van eigenwaarde.
weIke aspecten van het stappen moeten worden aangeIeerd?
Stappen met hulp via de romp
Stappen met hulp via het bekken
Stappen valt in twee Iasen te splitsen: de standIase en de zwaaiIase.
De standIase begint zodra de hiel op de grond wordt gezet en loopt door tot de tenen van de
grond komen. Het is als het ware een rolbeweging over de voet. Tijdens de rolbeweging wordt
het hele lichaam in een voorwaartse beweging over de voet gebracht, waarna het op de andere
voet valt`. Lopen is eigenlijk een voortdurende valbeweging van het lichaam over de ene voet.
Het wordt telkens op tijd opgevangen door de andere voet, die naar voren is gezwaaid.
In het begin van de zwaaiIase, als de tenen net loskomen van de grond, is de knie een beetje
gebogen en zijn de tenen opgetrokken, zodat ze niet op de grond blijven haken. Aan het einde
van de zwaaiIase komt de hak eerst op de grond (begin van de standIase) waarbij de knie
normaal gestrekt is.
Het stappen wordt verder gekenmerkt door een gelijke paslengte van beide benen, een gelijke
belastingsduur van beide voeten en een stapIrequentie van ongeveer zestig passen per minuut.
veeI voorkomende probIemen
Iijdens de standjase
De persoon met NAH neemt onvoldoende gewicht mee op het aangedane been, de romp
wordt achtergehouden en draait weg van het been. Dit kan leiden tot het optrekken van
de aangedane heup en overstrekking in de aangedane knie. Er is geen sprake van een
voorwaartse rolbeweging over de voet. Zo ontstaat er een aritmisch looppatroon, waarbij
de niet-aangedane voet naast oI net voorbij de aangedane voet wordt gezet en veel langer
wordt belast.
Sommige mensen met NAH zakken te veel door de aangedane knie. Die valt hierbij vaak
naar binnen, waardoor ook de binnenkant van de voet meer wordt belast en hij naar de niet-
aangedane zijde dreigt te vallen. Dit leidt tot een breed gangspoor waarbij de niet-aangedane
voet telkens de valbeweging moet opvangen en het wegdraaien van de aangedane zijde naar
achteren opnieuw wordt uitgelokt.
- 262 - SIC Ik herken je nieL neer
Iijdens de zuaaijase
Er is te veel spanning in het been, waardoor het te lang lijkt en het via een omtrekkende
beweging (circumductie) naar voren moet worden gebracht. Dit gaat altijd gepaard met het
overhangen van de romp naar de niet-aangedane zijde.
De tenen blijven haken op de grond, omdat de voetheIIers zijn uitgevallen.
Er is te veel samentrekking in het been, waardoor het neerzetten van de aangedane voet
alleen lukt als de persoon met NAH ook fink door zijn niet-aangedane been zakt.
4|qemeen
Er ontstaat een ontregeling van de spierspanning in een staande houding.
De persoon met NAH kan zijn rompbalans onvoldoende handhaven tijdens het stappen.
Hij kan de aangedane voet tijdens het stappen te weinig heIIen.
Het staan en stappen worden gehinderd door een verstoorde sensibiliteit.
Het lopen is verstoord omwille van een verstoord lichaamsschema.
Sommige mensen met NAH botsen tijdens het stappen tegen objecten aan.
Anderen hebben moeite met het nemen van drempels en opstapjes in huis.
Nog anderen hebben een slechte loopIunctie waardoor ze de trap niet op kunnen.
AIgemene aanbeveI!ngen
Hou er rekening mee dat hulp alleen nodig is aan de aangedane zijde.
Zorg dat de aandacht en concentratie optimaal gericht zijn op het stappen in een omgeving
(met mogelijke hindernissen).
Gun de persoon met NAH de tijd om eerst een goed evenwicht te vinden.
Zorg voor stevig schoeisel.
GeeI veel sensorische stimulatie (bv. staan en stappen op blote voeten en op diverse
onderlagen).
Stimuleer het steunnemen op het aangedane been in staande positie.
Rem overactiviteit aan de niet-aangedane zijde.
Stimuleer de aandacht voor de aangedane lichaamszijde via visuele, tactiele en verbale
prikkels.
Betrek de aangedane lichaamshelIt zoveel mogelijk bij ADL-activiteiten.
Leer de persoon met NAH aandacht te hebben voor de ruimte rondom hem.
GeeI Ieedback en leer hem zichzelI controleren.
huIpm!ddeIen
Het zich verplaatsen is globaal in te delen in zich verplaatsen over korte aIstanden` (in en om
huis) en zich verplaatsen over langere aIstanden`. Voor sommige personen met NAH is alleen
het zich verplaatsen over langere aIstanden een probleem. Anderen kunnen zich ook over korte
aIstanden niet zonder hulp verplaatsen. Zich verplaatsen is meer dan alleen stappen van de
ene naar de andere plaats. Er moeten dikwijls voorwerpen worden meegenomen. Globaal zijn
Ik herken je nieL neer SIC - 263 -
hulpmiddelen om zich te verplaatsen in te delen in (1) hulpmiddelen die het lopen ondersteunen
(zoals krukken), en (2) hulpmiddelen die het lopen vervangen (zoals bv. een rolwagen).
AIhankelijk van de hoeveelheid steun die nodig is om veilig alleen te kunnen lopen, is er keuze
uit een aantal loophulpmiddelen:
Wandelstok: De wandelstok is bedoeld ter ondersteuning van het lopen. De belasting van
de stok mag niet meer dan 25 procent van het lichaamsgewicht bedragen. Is de belasting
hoger, dan is een elleboogkruk noodzakelijk. Wandelstokken zijn gemaakt van hout oI
metaal en verkrijgbaar met verschillende grepen. Naast de gewone wandelstokken zijn er
ook opvouwbare modellen in de handel. Met behulp van een stokklem kan je de stok aan de
taIel bevestigen, zodat hij niet omvalt.
Driepoot/vierpoot: Een drie- oI vierpoot heeIt aan de onderzijde drie oI vier steunpunten.
Hierdoor biedt hij tijdens het lopen meer stabiliteit dan een gewone wandelstok. Dit
hulpmiddel kan ook vanzelI rechtop blijIt staan, waardoor je het makkelijk even kunt
wegzetten. De metalen drie- oI vierpoten zijn verkrijgbaar in rechtse en linkse uitvoering.
Als je een klem aan de stok bevestigt, kan je makkelijk een krant oI tas meenemen.
Rollator: Met een rollator krijg je onaIgebroken steun tijdens het lopen. Het voordeel van
een rollator in vergelijking met een looprek is dat de gebruiker het rek tijdens het verplaatsen
niet hoeIt op te tillen. Je haalt er bovendien een hoger looptempo mee. Een rollator is een
loophulpmiddel met drie oI vier wielen. Er zijn ook opvouwbare rollators verkrijgbaar.
Mogelijke accessoires zijn een dienblad, een draadmand, een zitsteun en een hand- oI
parkeerrem. Door een dienblad oI draadmand te gebruiken kan je tijdens het lopen ook
spullen meenemen. Voor eenhandig gebruik kan je een duwbeugel op de rollator plaatsen.
Rolwagen: Rolwagens zijn algemeen onder te verdelen in handbewogen en elektrische
versies. Onder de handbewogen rolwagens vinden we:
(1) zelIbewegers met hoepels achter
(2) zelIbewegers met dubbele hoepel (speciaal voor eenhandigen)
(3) heIboomrolwagens (speciaal voor eenhandigen)
(4) sportrolwagens
(5) duwwagens

Meestal wordt er gekozen voor een zelIbeweger met hoepels achter. Deze modellen zijn
geschikt voor mensen met een halIzijdige verlamming als de zithoogte lager is. De arm
wordt gebruikt om de hoepel te duwen en de voet om te sturen en zich vooruit te duwen.

De elektrische rolwagens zijn onder te verdelen naar gelang de verschillende
toepassingsgebieden zoals binnen, buiten en binnen-buiten. Elektrische rolwagens zijn er met
vele soorten besturingssystemen. Daardoor is een aIstemming op de individuele wensen en
behoeIten mogelijk. Behalve elektrische rolwagens die door de rolwagenrijder zelI worden
bestuurd, bestaan er ook elektrische modellen die door de begeleider kunnen worden bestuurd.

AIhankelijk van de mogelijkheden van de gebruiker wordt gekozen voor een handbewogen
oI elektrische rolwagen.
4ndete hu|midde|en.
Leuning/handvat: Door een leuning oI handvat bij het opstapje te maken kan de persoon
met NAH steunen tijdens het nemen van het opstapje.
Drempels verwijderen: Als dat mogelijk is, verwijder je beter drempels. Breng daarna een
tochtstrip aan.
- 264 - SIC Ik herken je nieL neer
Drempelhulp/oprit: Dit is een metalen oprit met een antislipbovenkant die wegneembaar is
oI vast gemonteerd over het opstapje. Er ontstaat aldus een kleine hellingbaan die ook met
een loophulpmiddel te nemen is.
Extra trapleuning: Soms is een extra trapleuning nodig aan de niet-aangedane zijde, zowel
voor het beklimmen van de trap als voor het aIdalen.
TrapliIt: Een trapliIt maakt het mensen die slecht ter been zijn en rolwagengebruikers
mogelijk een trap te nemen. Er zijn verschillende soorten liIten: stoelliIten, plateauliIten
en woonhuisliIten. StoelliIten zijn bedoeld voor wie zich binnenshuis lopend verplaatst
oI goed kan overstappen van de rolwagen naar de liIt. Het stoeltje gaat naar de andere
verdieping via een rail die bevestigd is aan de muur, op de traptreden oI aan het plaIond.
Voor rolstoelgebruikers die niet kunnen overstappen, is er de plateauliIt. Ook die gaat via
een rail. Als er om bouwkundige redenen geen liIt mogelijk is via de trap, is het alternatieI
een woonhuisliIt. Dit is een liIt die verticaal in een schacht tussen meerdere verdiepingen
op en neer gaat.
PatiententilliIt (stalen verpleegster): Met een tilliIt is het voor n persoon mogelijk een
ander te tillen en te verplaatsen, bijvoorbeeld van het bed naar de rolwagen. Normaal
moet je hiervoor met twee zijn. Er zijn verplaatsbare tilliIten met wielen en liIten die vast
opgesteld staan en bevestigd zijn aan het plaIond oI op de vloer. Daarnaast zijn er tilliIten
met draagbanden en tilliIten met een stoel oI brancard. In de thuissituatie moet je rekening
houden met de ruimte die nodig is om de liIt te gebruiken en te stallen.
TransIerplank: Een transIerplank is bedoeld om een zittende/schuivende verplaatsing te
maken over ongeveer dezelIde hoogte, bijvoorbeeld van het bed naar de rolwagen. De plank
is bedoeld voor personen die niet kunnen staan tijdens het maken van een transIer. Er is wel
spierkracht in n arm nodig om zich tijdens het schuiven enigszins op te drukken.
Ik herken je nieL neer SIC - 265 -
ProbIeemgeb!ed 6
Eten en drinken
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 267
welke aspecLen van heL eLen en drinken noeLen er worden aangeleerd: .................................. 267
Veel voorkonende problenen ....................................................................................................................................................... 267
Algenene aanbevelingen ................................................................................................................................................................... 268
ulpniddelen ................................................................................................................................................................................................. 272
Ik herken je nieL neer SIC - 267 -
InIe!d!ng
Eten is een activiteit die minstens drie keer per dag terugkeert. Eten en drinken is belangrijk
in verband met de noodzakelijke voedselopname, maar heeIt ook een groot sociaal aspect. De
maaltijd is meestal een gezellig moment. Het is voor velen een sociaal moment waarop het hele
gezin samen is. Veel mensen met NAH hebben aanvankelijk eet- en drinkproblemen. Soms zijn
de problemen zo ernstig dat sondevoeding het enige alternatieI is.
weIke aspecten van het eten en dr!nken moeten er worden aangeIeerd?
Goede mondverzorging
Goede zithouding
Adequate arm- en handIuncties
Primaire mondIuncties
veeI voorkomende probIemen
/ond
De persoon met NAH slikt niet oI verslikt zich.
Hij krijgt onvoldoende vocht.
De mond wordt onvoldoende gereinigd.
De persoon met NAH kan het speeksel niet wegslikken door een verminderde oI verhoogde
spierspanning.
Hij heeIt kans zich te verslikken door onvoldoende controle over de mondbewegingen en
het slikken.
Hij verliest voeding en/oI speeksel uit de mond door een parese van de gezichtsspieren.
Hij kan etensresten niet uit de wang verwijderen door een verminderde spierspanning van
de wang en/oI tong.
Mensen met NAH hebben vaak onvoldoende kracht om te kauwen en te slikken.
Ze lopen het risico zich te verslikken en kwetsuren op te lopen doordat ze onvoldoende
waarnemen hoe heet oI vast het voedsel is.
Zich verslikken gebeurt ook doordat ze niet voelen dat ze op hun wang bijten.
Soms verslikken ze zich (achteraI) door achtergebleven etensresten oI speeksel die ze niet
voelen.
Iemand met NAH wordt soms overprikkeld door zure producten met verslikking tot
gevolg.
Wat ook voorkomt, is dat hij de voeding niet in de mond kan verdragen door
hypergevoeligheid.
In geval van een halIzijdige verlamming kunnen zich de volgende problemen voordoen:

Kwijlen: Dit wordt veroorzaakt door onvoldoende lipsluiting en/oI verminderde gevoeligheid,
vaak in combinatie met een slechte lichaamshouding. Die heeIt namelijk een invloed op de
algemene spierspanning. Het is belangrijk dergelijke mensen te stimuleren om een goede
zithouding aan te nemen, de mond te sluiten en regelmatig te slikken.

- 268 - SIC Ik herken je nieL neer
Achterblijven van voedselresten in de wang, tegen het gehemelte oI aan het gebit: De tong
mist de beweeglijkheid om het voedsel daar weg te halen. OIwel voelt de persoon met NAH
door verminderde sensibiliteit de voedselresten niet.
Verslikken: Het voedsel schiet in de luchtpijp in plaats van in de slokdarm. Om de kans op
verslikken te verkleinen, is verderop een lijst van aandachtspunten opgenomen.
Vertraagd slikken: Door een verminderde cordinatie van de spieren die bij het slikken
betrokken zijn, duurt het slikken langer dan normaal.
Verminderde gevoeligheid in en om de mond: De samenstelling en de temperatuur van het
voedsel worden niet goed waargenomen.
hoojd en tom
De persoon met NAH kan de voeding niet naar de mond brengen door het ontbreken van
hooId- en rompbalans.
Hij kan bij het eten en drinken niet blijven zitten door onvoldoende hooId- en rompbalans.
4tm en hand
De persoon met NAH kan niet smeren, snijden en dergelijke omwille van een verlaagde oI
verhoogde spierspanning in de arm en/oI hand.
Hij heeIt onvoldoende arm- en handIunctie om te kunnen smeren, snijden, enz.
Hij kan bestek en beker niet goed hanteren door een verminderde sensibiliteit oI gevoel.
Hij schakelt de aangedane arm oI hand niet in door een verminderde dieptesensibiliteit.
toqnitiej
Sommige mensen met NAH hebben een verstoorde waarneming van het posturaal
lichaamsschema, waardoor er een verkeerde uitgangshouding is om te kunnen eten en
drinken.
Sommigen hebben een verhoogde verslikkans door de voorkeurstand van het hooId naar de
niet-verlamde zijde.
Anderen schakelen de aangedane arm oI hand niet in omwille van een verminderde aandacht
voor die zijde van het lichaam.
Ze maken een verkeerde keuze uit het bestek omdat ze de voorwerpen niet herkennen.
Ze weten niet hoe te kauwen en/oI te slikken.
Ze weten niet hoe het bestek en beker te hanteren.
Weer andere weten de maaltijd niet in de juiste volgorde te eten.
Sommigen moeten worden aIgeremd in het eten.
AIgemene aanbeveI!ngen
Wat mondverzorging betreIt verwijzen we naar het probleemgebied persoonlijke verzorging.
ithoudinq
Om te kunnen eten en drinken is het belangrijk goed rechtop te zitten. Het eten en drinken
kan op die manier makkelijker in de mond worden gebracht. Het rechtop zitten is ook een
belangrijke voorwaarde om het voedsel goed te kunnen kauwen en doorslikken.
Ik herken je nieL neer SIC - 269 -
Eten en drinken wordt bij voorkeur op een gewone stoel aan taIel uitgevoerd. De juiste
zithouding is belangrijk:
- Voorzie een stoel met stevige zitting en rug- en armleuningen.
- Zorg ervoor dat de persoon goed achterin op de stoel zit.
- Stimuleer het actieI rechtop zitten.
- Zet beide voeten plat en naast elkaar op de grond.
- Zet het eten recht voor de persoon op taIel.
- De aangedane arm op de taIel leggen, naast het bord, zodat de onderarm en de elleboog
ondersteund zijn. Op die manier is de arm goed in het zicht, kunnen arm en hand worden
ingeschakeld om iets te fxeren en is de schouder in protractiestand. Eventueel kan de stoel
iets schuin bij de taIel worden geschoven, zodat de aangedane arm beter op de taIel blijIt
liggen. Houd eventuele pijnklachten aan de schouder in het oog.
Een persoon met NAH die een goede rompbalans heeIt, kan zelI leren zijn stoel bij de taIel
te schuiven.
In sommige situaties is het niet mogelijk dat de persoon zittend eet (bv. in geval van een
slechte rompbalans) en moet hij op bed eten. Enkele aandachtspunten:
- De persoon moet goed rechtop zitten, met een aantal kussens in de rug.
- Gebruik een bedtaIeltje.
- Stel het bedtaIeltje op de juiste hoogte aI (ter hoogte van de elleboog).
- Leg de aangedane arm op het bedtaIeltje, zodat de onderarm en de elleboog ondersteund
zijn.
4tm- en handjunctie
Voor het smeren, snijden en naar de mond brengen van het eten is een goede arm- en
handIunctie vereist. Sommige handelingen kunnen met n arm oI hand worden uitgevoerd,
andere handelingen vereisen beide handen. Het smeren en snijden van brood met n hand
op een gewoon bord is moeilijk. Een broodsmeerplankje, eventueel gecombineerd met
antislip, kan helpen.
Als er enige Iunctie in de aangedane hand oI arm terugkeert, stimuleer de persoon met NAH
dan om deze in te schakelen om bijvoorbeeld het bord oI het brood te fxeren. Misschien kan
hij zelIs weer een vork oI een mes hanteren.
Wie bij een warme maaltijd alleen met een vork oI lepel eet, heeIt het probleem dat het eten
soms van het bord aIschuiIt. Een hulpmiddel hiervoor is een bord met een hoge rand oI een
losse opzetrand die op het bord wordt geklemd.
Vlees snijden met n hand lukt meestal niet. Soms kan een aangepast mes uitkomst bieden.
Zo niet moet je de persoon met NAH helpen.
ltimaite mondjuncties
Kauwen en slikken verlopen volgens verschillende stadia (zie neurologische probleemgebieden).
Drinken verloopt op dezelIde manier, maar gaat sneller omdat er niet hoeIt te worden gekauwd.
Een aantal beschermingsmechanismen zorgen ervoor dat het eten en drinken goed verloopt. De
lippen geven bescherming omdat ze inIormatie geven over de temperatuur van het voedsel. De
kracht van de kauwbeweging in de kaken wordt aangepast aan de samenstelling en de hardheid
van het voedsel.
- 270 - SIC Ik herken je nieL neer
Mocht er toch iets Iout lopen tijdens het verwerken van het voedsel, dan zijn er normaal
gesproken twee refexen om de luchtwegen te beschermen: de wurgrefex en de hoestrefex.
De wurgrefex is het ritmisch spannen en ontspannen van de gehemeltebogen en de tong op het
ogenblik dat er onverwacht voedsel te ver achterin de mond terechtkomt. De hoestrefex treedt
op als er plotseling voedsel in de keelholte komt. De stembanden sluiten zich en het voedsel
wordt met een golIbeweging omhoog gestuwd.
Als de oorzaak van de eet- en drinkproblemen in de primaire mondIuncties ligt, is het van belang
te kijken naar de vastheid van het voedsel en de manier van aanbieden. Meestal gaat dik vloeibaar
voedsel het makkelijkst. Dunne vloeistoIIen kunnen zo nodig met een verdikkingsmiddel
worden verdikt. Als de persoon met NAH dat goed verwerkt, wordt de overgang gemaakt
naar steviger voedsel. Houd er verder rekening mee dat zure vloeistoIIen de speekselproductie
bevorderen en dat melkproducten slijmvorming tot gevolg hebben. Witbrood plakt erg en vormt
een bal, vooral als het vers is. Daarom is bruinbrood vak beter. Voedsel van een gelijkmatige
samenstelling is makkelijker te verwerken dan voedsel met stukjes erin.
bij het aanbieden tan toedse| zijn de to|qende za|en tan be|anq.
Zorg voor een juiste zit- en hooIdhouding. Een juiste actieve zithouding gaat uit van 90
procent fexie in de heupen, knieen en enkels. Bij een actieve houding is de rug goed
gestrekt, soms met iets meer fexie in de heupen. Het hooId moet lichtjes gebogen zijn:
dit vergemakkelijkt het slikken. In de praktijk is dat niet altijd mogelijk, maar het is heel
belangrijk om de ideale houding zo veel mogelijk te benaderen.
Probeer - als het enigszins kan - de persoon met NAH geen eten in bed te geven. Is dit toch
noodzakelijk, probeer hem dan zo veel mogelijk rechtop te laten zitten. Haal er desnoods
wat kussens bij.
GeeI een liggende oI bijna-liggende persoon met slikproblemen nooit eten oI drinken.
Sta oI zit, in geval van een halIzijdige verlamming, aan de aangedane zijde. Zo stimuleer je
een betere hooIdhouding bij de persoon in kwestie.
Zorg voor een vrije neus, zodat de persoon door zijn neus kan ademen.
Controleer oI het vals gebit in zit. Gebruik zo nodig kleeIpasta als de prothese te ruim zit.
Laat de persoon met NAH lieIst zelI eten. Begeleid zo nodig de bewegingen naar de
mond.
Laat hem niet te grote happen nemen.
Als drinken uit een gewoon kopje niet lukt oI moeilijk gaat, gebruik dan een beker met een
licht naar buiten gebogen rand.
Let op de keuze van het bestek: een kleine, platte, ronde lepel (een dessertlepel hapt
makkelijker aI dan een grote, diepe, spitse lepel). Bovendien is een lepel veiliger dan een
vork. Een vork kan je gebruiken als er voldoende lipactiviteit is.
Neem best een metalen bestek (plastiek kan heel scherp zijn).
Bied het voedsel recht van voren aan en let erop dat de persoon de lepel oI het vork recht in
de mond brengt.
GeeI wat druk op de tong met de lepel. De tong ligt dan in een goede uitgangshouding en
de bovenlip wordt geactiveerd.
Stimuleer de persoon met NAH om zijn lippen goed te sluiten. Help zonodig met een lichte
druk van de wijsvinger.
Ik herken je nieL neer SIC - 271 -
Het voedsel moet met de lippen van de lepel worden gehaald (niet met de tanden!).
Gebruik geen tuitbekers, maar het gewone servies. Tuitbekers worden al te graag gebruikt
om knoeien te voorkomen. Nochtans maakt een tuitbeker het iemand met een slikprobleem
moeilijker:
- De persoon krijgt veel minder inIormatie over de temperatuur van de vloeistoI, aangezien
het niet rechtstreeks de lippen passeert.
- De vloeistoI komt veel verder in de mond terecht dan bij het drinken uit een glas. Daardoor
is er minder controle. HetzelIde geldt voor rietjes.
- De persoon moet veel vlugger het hooId naar achter brengen om te kunnen drinken,
waardoor de kans op verslikken verhoogt.
- Er zijn alternatieven voorhanden: In de handel zijn speciale schuine bekers oI bekers met
neusuitsparing te verkrijgen die toelaten het hooId zoveel mogelijk in fexie te houden.
Bied drank aan in een vol glas. Op die manier blijIt de fexie van het hooId zo lang mogelijk
bewaard en zal de persoon voorzichtiger drinken. Verplicht hem niet de laatste restjes op
te drinken (te veel extensie). GeeI desnoods drinken met een lepel. Dit geldt trouwens ook
voor medicatie in siroopvorm.
Laat de persoon kleine slokjes nemen. Zeker in het begin niet achter elkaar door laten
drinken, maar slokje voor slokje. Let erop dat er geen lucht wordt gehapt, want dat verhoogt
de kans op slikken.
Let op het tempo bij het eten en drinken. Laat de persoon de tijd nemen om goed te kauwen.
Laat hem goed slikken en nog eens naslikken. Bied dan pas de volgende hap oI slok aan.
Ook als eten langzaam gaat, moet het voedsel warm blijven. Het smaakt beter en is
makkelijker te verwerken. Gebruik eventueel een warmwaterbord oI warm het eten even op
in de microgolIoven.
Controleer na elke hap op restvoedsel. Bied geen volgende hap aan als er nog voedsel in de
mond aanwezig is. HetzelIde geldt voor het drinken. Laat de persoon niet drinken vooraleer
de mond leeg is.
Stel tijdens het eten geen vragen. Dit leidt tot concentratieverlies en verhoogt de kans op
verslikken.
GeeI de persoon met slikstoornissen de gelegenheid om te hoesten en de keel te schrapen.
De hoestrefex is een zeer goed veiligheidsmechanisme om te verhinderen dat voedsel
in de longen terechtkomt. Sommige mensen proberen vaak uit verlegenheid het hoesten
te onderdrukken. Moedig ze aan om fink door te hoesten en leg uit waarom. Vraag ook
tussendoor om de keel regelmatig te schrapen om de luchtpijp te reinigen.
Stop onmiddellijk als de persoon ademnood heeIt. Als het ernstig wordt en er zich een
voedselbrok in de luchtpijp bevindt, pas dan het manoever van Heimlich` toe: ga achter de
persoon staan en sluit beide armen rond zijn middel. Bal n hand tot een vuist en omklem
deze met de andere hand. Druk krachtig naar binnen en boven net onder het middenriI.
Herhaal deze handeling verschillende keren. Hierdoor wordt de lucht samengeperst en schiet
de brok uit de keel. Het klassieke kloppen tussen de schouderbladen blijkt veel minder
eIIect te hebben.
Veeg de mond zachtjes aI. Dippen is nog beter. De mond aIwrijven is geen aangenaam
gevoel. Het werkt ook spasticiteit in de hand.
Reinig gebit en mond na elke maaltijd. Dit voorkomt inIecties, stimuleert het mondgebied
en geeIt een aangenaam gevoel. Het belang van een goede mondhygiene kan niet genoeg
worden benadrukt. Controleer na de maaltijd altijd oI er nog voedselresten in de mond
zitten. De persoon met NAH voelt dit niet altijd oI kan het niet met de tong weghalen.
- 272 - SIC Ik herken je nieL neer
Verwijder eventueel achtergebleven resten met een zogenaamde lemonstick. Poets na elke
maaltijd de tanden. Gebruik eventueel een kindertandenborstel met zachte haren.
Laat de persoon met NAH minstens een kwartier na de maaltijd rechtop zitten, dit om te
vermijden dat er voedsel via de slokdarm weer boven komt.
0o| de |euze tan het toedse| is be|anqtij|. hietondet en|e|e tis.
Bij de overgang van sondevoeding naar voedselaanbod via de mond kan het best worden
gestart met dik en vloeibaar voedsel, bijvoorbeeld pudding oI vla. Dun-vloeibaar is meestal
heel moeilijk en kan gevaarlijk zijn als de tong en het zachte gehemelte nog niet voldoende
beweeglijk zijn. Ook bij mensen met een vertraagde slik is dik-vloeibaar het meest geschikt.
Het voedsel moet van gelijke dikte zijn (bv. pap, aardappelpuree, gezeeIde ragout, gezeeIde
soep, gepureerd Iruit, yoghurt, gekookte vis zonder graten, enz.).
In het voedsel mogen geen stukjes, pitten, schilletjes oI taaie gedeeltes zitten. Niet geschikt
zijn dus ongeschild Iruit, tomaten, druiven, peulvruchten, noten, hardgekookt eieren, bacon,
koolsoorten, bladgroenten en citrusvruchten.
Ook kruimelig en droog voedsel (bv. beschuit) kan problemen geven.
Geschikte dranken zijn drinkyoghurt oI dubbeldrank. Andere dranken kunnen eventueel
licht gebonden worden. Een dietist kan zeker goede raad geven.
Niet geschikt zijn koolzuurhoudende dranken en alcohol (uitgezonderd advocaat).
Zure producten (bv. sinaasappels) geven meer speekselproductie. Melkproducten verhogen
de slijmproductie, wat het slikken kan bemoeilijken.
Voedsel van meer dan n stevigheid (bv. soep en de warme maaltijd) levert voor iemand
met kauw- en slikproblemen grotere moeilijkheden op. Je biedt beter de verschillende
onderdelen apart aan. OIwel maak je er een stamppot van gelijke dikte van.
In geval van kauw- oI slikproblemen kan het voedsel in overleg met een dietist, logopedist
en arts worden gemalen oI gepureerd. Ga hier echter niet te snel toe over en let er ook op dat
hier niet onnodig lang mee wordt doorgegaan. Anders worden de mondspieren nauwelijks
gestimuleerd.
huIpm!ddeIen
Vochtige vaatdoek oI zeem: Vaak verschuiIt het bord tijdens het smeren en snijden van een
boterham oI tijdens het nuttigen van de warme maaltijd. Leg een vochtig vaatdoekje oI zeem
tussen het bord en de taIel. Zo verschuiIt het bord nauwelijks.
Antislipmatje: Je kunt ook een placemat van stroeI materiaal onder een bord zetten. Zo verschuiIt
het ook niet meer. Het antislipmatje is verkrijgbaar in verschillende maten en kleuren. Daarnaast
is er dunner materiaal verkrijgbaar op een rol. Het hulpmiddel is makkelijk mee te nemen en
bruikbaar in verschillende situaties.
Bord met antislip onderkant: Een bord met antislipmateriaal aan de gehele onderkant oI een
ring rond de onderkant van het bord verschuiIt niet. Het bestaat in kunststoI en porselein.
Bord met zuignap: Het bord heeIt een zuignap die op een taIel met een gladde ondergrond
te fxeren is. De zuignap is met een hendel vast te zetten. Hiervoor is echter wel een goede
handIunctie nodig. De borden zijn verkrijgbaar in verschillende aImetingen.
Ik herken je nieL neer SIC - 273 -
Bord met opstaande rand: Soms schuiIt het eten van het bord tijdens het eenhandig opscheppen
op een vork oI lepel. Dit probleem is te verhelpen door het eten met het bestek tegen de
opstaande rand van het bord te schuiven. Het eten schuiIt dan vanzelI op het bestek. Het bord
is in verschillende uitvoeringen verkrijgbaar: rond oI ovaal, met een rand die overal even hoog
is oI met een rand die aan n kant hoger is. Het is verkrijgbaar in kunststoI oI porselein. Als
je soep uit een bord eet, kan je het laatste beetje op de lepel scheppen door het bord schuin op
een mes te zetten.
Bordrand: Er bestaan losse bordranden die je op de rand van een bord kan klemmen. Zo krijg je
een verhoogde rand. De bordrand is gemaakt van kunststoI en is verkrijgbaar in verschillende
maten. Het is handig om mee te nemen.
Bord met afopende bodem en opstaande rand: Een bord met een afopende bodem geleidt het
voedsel en het bestek als het ware naar de opstaande rand. Hierdoor is het voedsel makkelijker
eenhandig op het bestek te schuiven. Het bord is gemaakt van kunststoI.
Ontbijtbord/-plank met noppen: Tijdens het eenhandig smeren en snijden van de boterham
schuiIt deze soms van het bord. Een bord oI ontbijtplank met twee haaks op elkaar staande
rijen noppen zorgt ervoor dat de boterham tijdens het smeren en snijden niet wegglijdt. Het
bord moet zo worden gezet dat de noppen zich aan de onderzijde en aan de aangedane zijde
bevinden. Het bord is gemaakt van porselein, de ontbijtplank van hout oI kunststoI.
Broodplank: Het eenhandig snijden van een boterham oI vlees is vaak niet mogelijk omdat
het voedsel tijdens het snijden verschuiIt. Vlees snijden is makkelijker op een gewone houten
broodplank. Het oppervlak van de plank is stroeI, waardoor het vlees oI brood bijna niet
verschuiIt. Onder de broodplank kan je eventueel een antislipmatje leggen om te voorkomen
dat de broodplank tijdens het snijden verschuiIt. Na het snijden kan je het voedsel op een
gewoon bord leggen.
Kiepmes: Het kiepmes heeIt een klein, gebogen snijvlak. Je snijdt ermee door een kiepende
beweging te maken. Er is geen fxatie van het vlees oI de boterham nodig. Je kunt dus eenhandig
werken. Het handvat van het mes is verdikt.
T-mes: Het t-mes is een mes met een halIrond snijvlak met een handvat dat haaks op het snijvlak
staat. Het vlees oI de boterham wordt gesneden door het heen en weer bewegen van het snijvlak
(kantelen).
Combinatiebestek: Als je maar n hand kunt gebruiken, is het vervelend altijd te moeten
verwisselen van mes, vork en lepel tijdens het eten. In een mes/vork, mes/lepel oI vork/lepel
zijn de eigenschappen van beide besteksoorten gecombineerd. Daarnaast bestaat er een mes/
vork/lepel-combinatie. Zo kan je het voedsel snijden en daarna direct opscheppen met een mes/
vork zonder eerst van bestek te wisselen. Als je de mes/vork-, mes/lepel- oI mes/vork/lepel-
combinatie gebruikt, is voorzichtigheid geboden bij het happen, omdat je je aan het mesgedeelte
kan snijden.
Verdikt bestek: Sommige mensen met NAH kunnen het bestek wel naar de mond brengen, maar
hebben problemen met het vasthouden van het bestek. Door het handvat te verdikken is het
vaak mogelijk het bestek vast te houden, ondanks de verminderde knijpkracht. Je kan het bestek
eenvoudig verdikken door er isolatiemateriaal omheen te schuiven. Er is ook bestek met een
- 274 - SIC Ik herken je nieL neer
verdikt handvat in de handel. De handvatten van het bestek zijn verkrijgbaar in verschillende
dikten en vormen. Er bestaat ook bestek waarvan de vorm is aangepast. Zo is de lepel soms
dieper, zodat er - ondanks een trillende hand - voldoende op de lepel blijIt liggen. Als er een
beperking is in de pols, kan je kiezen voor een lepel oI vork, waarvan het uiteinde in een hoek
van 45 oI 90 ten opzichte van de greep staat. Bij trillende handen maak je best gebruik van
verzwaard bestek. Bij krachtverlies is lichter bestek geschikter.
Bestekhouder: Een bestekhouder is een bandje dat met klittenband om de hand wordt bevestigd en
waarin het bestek kan worden geschoven. Het bestek zit hierdoor vast aan de handpalm en hoeIt
niet met de vingers te worden vastgehouden. Eten met dit hulpmiddel vergt wel enige oeIening.
Ook is een goede cordinatie vereist. Je kan het zelI (laten) maken van een reep soepel materiaal
(bv. leer), waarop in het midden een tunnel` van elastiek wordt genaaid. De sluiting wordt
gemaakt van klittenband. De bestekhouder is ook te koop bij de revalidatievakhandelaar.
Beker met neusuitsparing: Bij het drinken uit een gewoon kopje is er kans op verslikken omdat
de persoon met NAH het hooId enigszins naar achter moet buigen. Door de uitsparing voor de
neus is het mogelijk te drinken zonder het hooId naar achteren te buigen. Er zijn ook bekers
verkrijgbaar die gemaakt zijn van fexibel materiaal. Ze kunnen worden ingedrukt om de
vloeistoIstroom te richten.
Beker met drinktuit/drinkschuitje: Drinktuitjes op een beker maken het mogelijk te drinken
zonder dat je het hooId naar achteren moet buigen. Daarnaast knoei je minder snel omdat bij
de beker het deksel de hele opening aIdekt en bij het drinkschuitje de helIt van de opening
aIgedekt is.
Spuitfes: Deze fexibele fes heeIt een verlengstuk in de vorm van een buisje. Als je op de fes
drukt, komt de vloeistoI in de mond.
Beker met schuine bovenkant: Deze beker is aan de voorzijde hoger dan aan de achterzijde.
Hierdoor is het mogelijk te drinken zonder het hooId naar achteren te buigen.
Ik herken je nieL neer SIC - 275 -
ProbIeemgeb!ed 1
Vassen en kleden
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 277
welke aspecLen van heL wassen en aankleden noeLen er worden aangeleerd: .................... 277
Veel voorkonende problenen ....................................................................................................................................................... 277
Algenene aanbevelingen ................................................................................................................................................................... 278
ulpniddelen bij heL wassen, baden en douchen ................................................................................................ 280
ulpniddelen bij heL aan- en uiLkleden ......................................................................................................................... 283
Ik herken je nieL neer SIC - 277 -
InIe!d!ng
Wassen en aankleden behoren tot de persoonlijke verzorging die bij iedere mens dagelijks oI zelIs
meerdere keren per dag (moeten) worden verricht. Gezonde mensen voeren deze activiteiten
op een voor hen vanzelIsprekende manier uit. Voor iemand met NAH is het belangrijk een
zo groot mogelijke zelIstandigheid te bereiken in het wassen en aankleden. Dit geeIt hem de
mogelijkheid bij deze - deels intieme - activiteiten onaIhankelijk van anderen te handelen. Het
stimuleren om zich dagelijks te wassen en aan te kleden is van groot belang. De aangeleerde
technieken uit de revalidatieperiode moeten ook in de thuissituatie worden toegepast. Vaak
wordt hiervoor te weinig tijd vrijgemaakt. Mensen uit de omgeving geven al te snel hulp.
weIke aspecten van het wassen en aankIeden moeten er aangeIeerd worden?
Uitkleden, wassen en aankleden van het onder- en bovenlichaam (zowel in geval van een
slechte als voldoende rompbalans)
Douchen
Verdere uiterlijke verzorging
veeI voorkomende probIemen
De persoon met NAH heeIt onvoldoende spierspanning om in lighouding actieI mee te
helpen bij het wassen en kleden.
Hij heeIt te weinig hooId en/oI rompbalans om tijdens het wassen en kleden te kunnen
zitten.
Hij heeIt redelijke zitbalans, maar kan deze tijdens het zelI wassen en kleden niet
handhaven.
Hij kan de symmetrische zithouding tijdens het wassen en kleden niet handhaven.
Hij heeIt te weinig evenwicht om te kunnen staan tijdens het wassen en kleden.
Hij heeIt een redelijke stabalans, maar kan deze tijdens het wassen en kleden niet
handhaven.
Hij kan de symmetrie niet handhaven tijdens het wassen en kleden in een staande houding.
Hij schakelt de aangedane schouder/arm/hand niet oI onvoldoende in door een verlaagde oI
verhoogde spierspanning.
Hij voelt de temperatuur van het water niet door een verminderde gevoelswaarneming.
Hij ervaart bij het wassen en kleden vervelende sensaties door een hypergevoeligheid van
de huid.
Hij heeIt tijdens het wassen en kleden onvoldoende controle bij de sturing en houding van
de aangedane lichaamshelIt door een gestoorde dieptesensibiliteit.
Hij heeIt een verstoorde waarneming van het posturaal lichaamsschema, wat resulteert in
een verkeerde uitgangshouding om zich te kunnen wassen en kleden.
De persoon met NAH wast en kleedt de aangedane zijde onvoldoende door een verminderde
aandacht voor die kant.
Hij schakelt de aangedane zijde niet in bij het wassen en kleden.
Hij blijIt een beperkt gedeelte van de aangedane zijde wassen (persevereren).
- 278 - SIC Ik herken je nieL neer
Hij kan voorwerpen en kleding niet vinden door gebrek aan overzicht van de ruimte aan de
aangedane zijde door een verminderde aandacht.
Hij kan zich niet aankleden door gebrek aan ruimtelijk inzicht in de kledingsstukken.
Hij herkent voorwerpen oI kleding niet.
Hij weet niet hoe te handelen (in een juiste volgorde), heeIt geen handelingsplan oI gebruikt
voorwerpen onjuist.
AIgemene aanbeveI!ngen
Stimuleer de persoon met NAH om zich dagelijks te wassen en aan te kleden. De aangeleerde
technieken tijdens de revalidatie moeten nu thuis worden toegepast. Dit gebeurt vaak te weinig.
Voorzie voldoende tijd en maak van elke wasbeurt een belangrijk therapeutisch moment.
4|qemene ticht|ijnen
Onderhoud de mobiliteit.
GeeI veel stimulatie in lig, zit en stand.
Stimuleer en automatiseer hooId- en rompbalans in lig, zit en stand.
Train de rompIunctie via activiteiten in zit.
Train de ADL-zelIverzorging.
Verhinder invloeden die tot een verhoging van de spierspanning kunnen leiden.
Stimuleer selectieve arm- en handbewegingen.
Train arm- en handIunctie.
Leer de persoon met NAH de temperatuur van het water vooraI te controleren.
Bied veel prikkels aan in de vorm van warm/koud water, normale washand/borstelwashand,
zachte/harde handdoek, enz.
Stimuleer - in geval van een halIzijdige verlamming - het normaal aanraken van de aangedane
lichaamshelIt tijdens het wassen en kleden.
Gebruik visuele en tactiele correctie.
Leer de persoon met NAH de controle te handhaven en zich waar nodig te corrigeren.
Probeer zo veel mogelijk naar de middellijn te werken.
Stimuleer goede lig- en zithoudingen.
Leer de persoon de ruimte rondom zich te verkennen.
Laat hem begrippen ervaren als onder, boven, in, uit, voor, achter, enz.
Leg de spullen georganiseerd klaar (in geval van halIzijdige verlamming aan de aangedane
zijde).
Leer hem gebruik te maken van orientatiepunten (bv. het etiket in een trui achteraan).
Leg voorwerpen en kleding altijd geordend neer op een vaste plaats.
Ik herken je nieL neer SIC - 279 -
kicht|ijnen bij het uit||eden, uassen en aan||eden
De uitvoering en de uitgangshouding bij het kleden en wassen zijn aIhankelijk van de
rompbalans van de persoon met NAH. Deze wordt als volgt ingedeeld:
- Iemand met een slechte rompbalans kan niet zitten. Wassen en kleden gebeuren liggend in
bed. De persoon moet gestimuleerd worden zo actieI mogelijk mee te doen.
- Iemand met een redelijke rompbalans kan wel zitten, maar nog geen handelingen uitvoeren
in zit. Hij verliest de balans bij de geringste verstoring. In dat geval gebeurt het wassen en
kleden van het bovenlichaam zittend bij de wastaIel (op een gewone stoel met leuningen).
Hulp wordt aIgebouwd naarmate de rompbalans verbetert. Het wassen en kleden van het
onderlichaam gebeurt nog altijd in bed.
- Iemand met een goede rompbalans kan zitten en handelen. Hij kan verstoringen van de
balans goed opvangen. Het wassen en kleden gebeuren volledig aan de wastaIel, voor het
grootste gedeelte al zittend. Het wassen en kleden van zitvlak en schaamstreek gebeuren
staande.
5ecije|e tis bij het uassen
Zich wassen gebeurt rechtopstaand oI vanuit een rechte stoel, zodat de aangedane hand
onmiddellijk in de wastaIel kan worden gelegd. Op die manier heeIt de arm een goede steun
en is het wassen eenvoudiger. Zorg er altijd voor dat er een goede evenwichtsbalans is.
Leg het washandje binnen bereik op de wastaIel en een handdoek op de benen.
Als de persoon met NAH zit, kan hij zichzelI niet altijd zien in de spiegel. Probeer de
spiegel in zo een hoek te draaien dat de persoon in zithouding zichzelI ziet.
Vermijd dat hij zich optrekt aan de wastaIel.
In bad stappen lukt best als het gevuld is. Uitstappen lukt best als het leeg is.
Handelingen zoals tandenpoetsen, zich scheren, kammen en opmaken, zijn mogelijk met
n hand.
0ouchen
Het douchen vraagt een goede romp- en staIunctie: de natte ondergrond geeIt de voeten
namelijk minder grip en steun (zowel in stand als in zit). Bovendien moet de persoon met
NAH (even) op blote voeten kunnen staan om het zitvlak te wassen. Een antislipmat biedt
hier zeker een uitkomst.
Zeker in het begin gebeurt het douchen zittend, op een douchezitje oI douchekruk. Zodra
de persoon met NAH goed kan staan en zijn opvang- en evenwichtsreacties voldoende zijn,
kan hij staande proberen te douchen.
letdete uitet|ij|e tetzotqinq
Na het wassen en kleden is het belangrijk voldoende aandacht en tijd te besteden aan de
verzorging van het uiterlijk (haren kammen, scheren en eventueel opmaken). Dit gebeurt in
zit oI in stand bij de wastaIel, voor de spiegel.
In het algemeen vereisen deze activiteiten een goede arm- en handIunctie.
Scheren gebeurt best met een elektrisch scheerapparaat. Nat scheren en het gebruik van
- 280 - SIC Ik herken je nieL neer
een mesje vereisen namelijk een goed tweehandig gecordineerd Iunctioneren. Bovendien
moet de aandacht goed behouden blijven bij deze activiteit. Een elektrisch scheerapparaat
daarentegen kan eenhandig worden gebruikt.
Leer - in geval van een halIzijdige verlamming - de persoon met NAH eerst de aangedane
zijde scheren en vervolgens de niet-aangedane.
Voorzichtigheid is geboden bij gevoelsstoornissen. Slappe gezichtsspieren maken het
scheren moeilijker.
huIpm!ddeIen b!j het wassen, baden en douchen
In het dagelijks leven neemt het wassen van ons lichaam een belangrijke plaats in. Sommige
beperkingen, zoals bijvoorbeeld niet (lang) kunnen staan en niet zelIstandig in en uit bad
kunnen stappen, kunnen een hinderpaal vormen om deze activiteiten (helemaal) uit te voeren.
AIhankelijkheid en vaak ook schaamtegevoel spelen hierbij zeker een grote rol. Hieronder
sommen we enkele hulpmiddelen op bij het wassen, baden en douchen. Ze bevorderen de
zelIstandigheid.
Beugel en steun in de badkamer en op het toilet: Als het opstapje van de douchebak moeilijk is
oI helemaal niet te nemen, biedt een beugel steun bij het in en uit de douchebak stappen. Beugels
zijn ook handig tijdens het staande douchen, bij het in en uit bad stappen, bij het wassen aan de
wastaIel en bij het gaan zitten op en het opstaan van het toilet. Steunen zijn in Ieite handvatten
aan de muur, die dicht bij de muur een steunpunt bieden. Beugels zijn steunpunten die de ruimte
inkomen (bv. naast een toilet). Er bestaan vaste en opklapbare steunbeugels. Beugels en steunen
zijn verkrijgbaar in vele aImetingen, kleuren en vormen. Ze zijn oIwel gemaakt van kunststoI,
oIwel van metaal.
Douchebak met lage instap/douchevloer op aIschot: Bij een douchebak met een lage instap is
de rand van de douchebak 6 oI 10 cm hoog. Die hoogte is meestal nog te overbruggen. Bij een
douchevloer op aIschot is er helemaal geen hoogteverschil met de rest van de badkamer. De
vloertegels lopen gewoon door in het douchegedeelte. Zo loop je gewoon onder de douche oI
rijd je er met een doucherolwagen onder. Om uitglijden te voorkomen worden antisliptegels op
de vloer gebruikt.
Douchekruk/douchestoel: Soms is (lang) staan onder de douche niet mogelijk. Door een losse
douchekruk oI douchestoel te gebruiken kan je zich zittend douchen. Bij het gebruik van een
los hulpmiddel is het belangrijk dat de persoon in kwestie veilig kan gaan zitten, zonder dat de
kruk oI stoel verschuiIt. De zitting van de douchekruk is gemaakt van geperIoreerd materiaal
zodat het water niet op de zitting blijIt staan. Bij krukken met een opening aan de voorzijde
is het mogelijk om het onderlichaam goed te wassen. Douchestoelen hebben rugleuningen en
armsteunen, waardoor ze meer ondersteuning bieden bij het douchen en het gaan zitten en
staan.
Douchezitje: Een douchezitje bestaat uit een opklapbaar zitgedeelte dat aan de muur oI op de
vloer is bevestigd. Hierdoor vormt het geen obstakel voor overige huisgenoten. Er bestaan
douchezitjes met armleuningen en een rugsteun. De zitting is meestal gemaakt van geperIoreerd
materiaal. Daarnaast zijn er douchezitjes verkrijgbaar met een opening aan de voorzijde zodat
het onderlichaam goed kan worden gewassen. Bij zware personen oI dunne wanden is het aan
te bevelen een douchezitje met een vloersteun te kiezen.
Ik herken je nieL neer SIC - 281 -
Douche-/toiletstoel: Douche- oI toiletstoelen zijn bedoeld voor mensen die rolwagenaIhankelijk
zijn en geen overstap kunnen maken naar de douche oI het toilet. De stoelen zijn verkrijgbaar als
duwwagen en als zelIbeweger. Je kan de stoel ook gebruiken voor vervoer van de slaapkamer
naar de badkamer. Een extra transIer is dus overbodig. De armleuningen, al dan niet opklapbaar,
bieden extra steun tijdens het wassen. De zitting is meestal van gepolsterd materiaal met aan de
voorzijde een opening bedoeld voor boven het toilet. Stoelen die geen opening hebben aan de
voorzijde, heten douchestoelen en zijn niet boven het toilet te gebruiken.
Glijstang: Soms hangt de douchekop te hoog tijdens het zittend douchen. De glijstang maakt het
mogelijk de douchekop op verschillende hoogten vast te zetten. Zo is hij voor alle gezinsleden
aan te passen volgens de gewenste hoogte. De doucheglijstang kan worden gecombineerd met
een beugel als steun tijdens het douchen.
Thermostatische mengkraan: Er bestaat verbrandingsgevaar bij het douchen oI baden omdat
de temperatuur van het water niet goed regelbaar is oI omdat er op bepaalde lichaamsdelen
problemen zijn met het voelen van warmte. Een thermostatische mengkraan maakt het mogelijk
de maximale temperatuur in te stellen, zodat verbranden onmogelijk wordt. Je hoeIt tijdens het
gebruik van de kraan maar n knop te bedienen, namelijk die van de hoeveelheid water. Er is
een heel groot aanbod van thermostatische mengkranen in de vakhandel. Als de bediening van
de kraan moeilijk is, kan een eenhendelmengkraan een oplossing bieden. Met n hendel regel
je dan namelijk tegelijk de temperatuur en de hoeveelheid water. Bij verminderde kracht kan je
kiezen voor een langere hendel. Bij een gewone eenhendelmengkraan voorkomt de ingebouwde
en instelbare aanslagbegrenzer dat het water te heet is.
Antislipmateriaal/antislipmat: Soms bestaat het gevaar voor uitglijden op een te gladde vloer van
badkamer, douchebak oI bad, zeker als de vloer nat is. Er zijn antisliptegels met verschillende
soorten antislipoppervlakten verkrijgbaar bij gewone tegelhandelaars. Je kunt op een bestaande
tegelvloer in bad oI in de douchebak ook een pasta aanbrengen, die het oppervlak stroeI maakt.
Minder ingrijpende maatregelen zijn antislipmatten en antislipstrippen die je gewoon op de
bestaande tegelvloer legt oI plakt.
Badplank: Vaak is de rand van het bad te hoog om veilig in en uit het bad te stappen. Daarnaast
is gaan zitten in en opstaan uit het bad niet meer mogelijk zonder hulp. Een badplank ligt boven
op de badrand. Hierdoor kan je eigenlijk zittend douchen. Een badplank vergemakkelijkt ook
het in en uit bad komen. Om een badplank te kunnen gebruiken, moet de persoon met NAH wel
de benen over de badrand kunnen tillen oI hierbij hulp krijgen. Badplanken zijn gemaakt van
hout, kunststoI oI metaal met een bekleding. De meeste badplanken zijn instelbaar, zodat ze op
verschillende maten baden te gebruiken zijn.
BadliIt: Een badliIt is vooral bedoeld om het gaan zitten in en opstaan uit bad te ondersteunen.
Bij losse badliIten moet de gebruiker in staat zijn op de badrand te gaan zitten en de benen
over de rand te tillen. De losse badliIt is eenvoudig uit het bad te halen als andere leden van het
gezin willen gebruikmaken van het bad. Bij badliIten die op de vloer zijn gemonteerd, kan je
gaan zitten en het bad indraaien. Je hoeIt dan niet zelI de benen over de badrand te tillen. Met
verplaatsbare tilliIten is het mogelijk de persoon in kwestie met de liIt te verplaatsen van de
slaapkamer naar de badkamer. Op die manier is een extra transIer overbodig.
Zeep aan een koord: Voor sommigen is het moeilijk eenhandig zeep op een washandje te krijgen.
Je kan de zeep met het koord om de nek oI aan de kraan hangen en dan het washandje erlangs
bewegen.
- 282 - SIC Ik herken je nieL neer
Dubbele zuignapjes: Het matje ter grootte van een stuk zeep heeIt aan de boven- en onderkant
zuignapjes. De zeep verschuiIt niet wanneer je er met een washandje overheen beweegt.
Zeep in zeepbakje: Als je de zeep in het zeepbakje laat liggen, kan je er zo met het washandje
overheen vegen.
Zeeppompje: Een zeeppompje met vloeibare zeep is meestal ook eenhandig te gebruiken. Je
drukt met de duim op het pompje terwijl je de handpalm eronder houdt.
Tandenborstel neerleggen: Soms is het moeilijk eenhandig tandpasta op de tandenborstel te
krijgen. Door de tandenborstel op de wastaIel te leggen, kan je met de gezonde hand de tandpasta
boven de tandenborstel uitknijpen.
Tandpasta op de wastaIel: Als de bovenstaande oplossing niet werkt omdat de tandenborstel
omvalt, kan je eerst de tandpasta op de wastaIel aanbrengen en die vervolgens met de
tandenborstel opvegen.
Tubeknijper: Een tubeknijper is een wandhouder voor tubes. Door n druk op de knop oI aan
de hendel wordt er tandpasta uit de tube geknepen.
Nagelborstel op zuignap: Wat kan je doen als het moeilijk is om nagels te verzorgen van de
gezonde` hand? Er bestaat een nagelborstel met aan de onderzijde een zuignap. Hierdoor kan
de borstel op de wastaIel worden vastgezet en kan je de nagels langs de borstel bewegen. De
nagelborstel kan ook worden gebruikt voor het reinigen van het kunstgebit.
Nagelvijl op zuignap: Behalve een nagelborstel bestaat er ook een nagelvijl op een zuignap.
Nagelvijl en antislipmatje: Als je een nagelvijl op een antislipmatje legt, verschuiIt ze niet
tijdens het vijlen van de nagels.
Nagelknipper: Een nagelknipper op een taIelklem oI een standaard maakt het mogelijk om de
nagels van de gezonde hand te knippen. Er is echter enige handIunctie van de aangedane hand
nodig om de grote heIboom van de knipper omlaag te drukken.
Badborstel oI badspons op een steel: Tijdens het wassen is het soms moeilijk alle lichaamsdelen
te bereiken. De badborstel oI badspons op een lange steel maakt het makkelijker alle delen van
het lichaam te bereiken. Borstel en sponzen zijn ook verkrijgbaar op een gebogen steel. De bocht
in de steel zorgt ervoor dat je bijvoorbeeld ook de rug kan wassen. Door een gewone badspons
op een elektriciteitsbuis te bevestigen, kan je een dergelijke hulpmiddel ook zelI maken.
Washandje op een steel: Het washandje wordt bevestigd op een lange steel, waardoor het
makkelijker is om alle delen van het lichaam te wassen. Een klein washandje op steel is goed te
gebruiken voor het wassen en drogen tussen de tenen. Het washandje is met klittenband aan de
steel bevestigd en dus eenvoudig aan te brengen en te verwijderen. Een washandje op steel kan
je ook zelI maken. Je kan een washandje ook over een badborstel trekken.
AIdrooghulp: Het aIdrogen van de rug is moeilijk. Een aIdrooghulp kan je zelI maken door een
lus aan een handdoek oI badlaken te naaien. Aan de muur bevestig je een haakje waaraan de
handdoek wordt opgehangen. Door het andere uiteinde in de hand te nemen is het mogelijk de
Ik herken je nieL neer SIC - 283 -
rug aI te drogen. Het is belangrijk dat het haakje op de goede hoogte zit. In plaats van een lus
kan je ook een tunnel in de handdoek maken en hierdoor een stok steken. Op die manier wordt
de breedte van de handdoek beter benut bij het aIdrogen.
WastaIel: Soms is er te weinig ruimte voor de benen wanneer iemand zich zittend aan de wastaIel
wast. Er zijn speciale wastaIels in de handel om er zittend gebruik van te maken. Ze zijn minder
diep en langer dan de meeste standaard wastaIels. Om verbranding aan de benen te voorkomen
is het belangrijk dat de siIon gesoleerd is.
Grote spiegel: Wie zich zittend aan de wastaIel wast, kan niet in de spiegel kijken. Een
eenvoudige oplossing is het ophangen van een langere spiegel. De spiegel komt dan bijna tot op
de wastaIel, waardoor zowel de persoon die zit als de persoon die staat de wastaIel met spiegel
kan gebruiken.
Kantelspiegel: Door de spiegel op te hangen met een kantelmechanisme is het mogelijk de
spiegel te kantelen. De persoon in kwestie kan op die manier de spiegel gebruiken. De overige
gezinsleden kunnen de spiegel in de gewone stand gebruiken.
huIpm!ddeIen b!j het aan- en u!tkIeden
Ook bij het aankleden is het van belang dat je jezelI kan redden. Veel mensen vinden het
vervelend om een beroep te doen op een ander voor een kleinigheidje` zoals het vastmaken
van een broeksknoop. Ook hier zijn hulpmiddelen voor.
Een algemene regel voor mensen met een halIzijdige verlamming bij het aankleden is dat je altijd
eerst de kleding over de aangedane arm/hand trekt. Bij het uitkleden geldt het tegenovergestelde:
eerst de kleding van de niet-aangedane arm/hand verwijderen, zodat deze vrijkomt en kan
worden gebruikt voor het verder uittrekken van de kleding. Als je nieuwe kleren koopt, let er
dan op dat ze makkelijk aan te trekken is (losse, rekkende kleding). Vermijd jurken met een
ritssluiting op de rug oI blouses met kleine knoopjes.
Klittenband: Het open- en dichtmaken van knoopjes gaat vaak erg moeizaam met n hand.
De knoopjes kunnen vervangen worden door stukjes klittenband, waardoor het kledingstuk
eenvoudig te sluiten is. Als de sluiting erg opvalt, kan je er toch knoopjes bovenop zetten, zodat
het niet opvalt dat de sluiting veranderd is. Klittenband kan ook worden gebruikt om haakjes
en drukknoppen te vervangen. Zorg er wel voor dat de nylon achterkant niet aan de huid komt,
want dit kan irritaties veroorzaken. Klittenband is in diverse breedten en kleuren te verkrijgen.
Dichtnaaien: Een blouse kan je voor een gedeelte dicht laten oI (laten) dichtnaaien en over het
hooId aantrekken. Zo hoeI je niet te veel knoopjes dicht te maken.
Knoop verplaatsen: Naai de manchetknoop op het knoopsgat vast en maak op de plaats van de
knoop een lusje van hoedenelastiek. Haal het lusje eenmalig door het knoopsgat en doe het om
het knoopje. Het lusje rekt bij het aantrekken voldoende mee, zodat het openen van het knoopje
is niet meer nodig.
Manchetknopen met elastiek vastnaaien: Als je de manchetknoop losjes met dunne elastiek
vastnaait, gaat de manchet ver genoeg open om er met de hand door te komen.
- 284 - SIC Ik herken je nieL neer
Klittenbandbeha - beha met voorsluiting - beha zonder sluiting: Het vastmaken van de sluiting
van een beha is niet mogelijk met n hand. De beha kan worden aangepast door de haakjes
te vervangen door klittenband. Je kan de beha het beste aan de voorzijde sluiten en daarna
naar achteren draaien. Geheel eenhandig is dit bijna niet mogelijk, omdat de elastische band
op spanning moet worden gehouden. Vaak is het echter mogelijk om met de aangedane arm
de band tegen het lichaam te fxeren. Als de beha gesloten is, moet eerst de aangedane arm
door het schouderbandje worden gestoken. Een beha met voorsluiting, waarbij eerst de bandjes
over de schouder worden gedaan, is vaak gemakkelijker aan te trekken. De band kan niet meer
wegschieten tijdens het sluiten. Klittenband is ook hiervoor handig. Een andere mogelijkheid is
het dichtnaaien van de haakjes aan de achterzijde. Aan de voorzijde kan dan klittenband en een
oog worden genaaid. Nog een andere manier is de volgende: dichtmaken en vervolgens over
het hooId oI de heupen aantrekken. Er zijn ook beha`s zonder sluiting, maar met een strakke
elastische band. Ze zijn heel makkelijk aan te trekken, maar geven minder steun.
Benen over elkaar kruisen: Het aantrekken van sokken en panty`s levert soms problemen op
omdat de persoon niet ver genoeg kan bukken. Door de benen over elkaar te kruisen terwijl je
zit, kan je de voet een stuk hoger brengen. Het aantrekken van sokken oI panty`s is dan geen
probleem meer. Vaak is het over elkaar kruisen van de benen niet meer mogelijk. In dat geval
gebruik je beter een kousenaantrekker.
Kousenaantrekker: Het aantrekken van een elastische kous gaat soms moeilijk. De aantrekker
voor elastische kousen met een open teen is gemaakt van glad materiaal en wordt eerst over de
voet en het onderbeen geschoven. Daarna trek je de kous over de kousenhulp aan. Als de kous
op de plaats zit, verwijder je de aantrekhulp door aan het lusje te trekken. Voor een elastische
kous met een gesloten teen kan een kousenaantrekker op statieI worden gebruikt. Je trekt de
kous dan over het statieI en zet je voet erin.
Schoenlepel met lange steel: Het aantrekken van schoenen levert bij sommigen problemen
op omdat ze niet ver genoeg kunnen bukken. Een schoenlepel met een lange steel verhelpt dit
probleem. Schoenen zittend aantrekken is het makkelijkst.
Veters op een speciale manier rijgen: Door de veters op een speciale manier te rijgen, is het
mogelijk om ze eenhandig vast te maken. Voor rechtshandig gebruik: Leg in het ene uiteinde
van de schoenveter een knoop en rijg de veter zodanig dat de knoop zich achter het bovenste oog
links vast ankert. Steek door het bovenste oog rechts het andere uiteinde van de veter van buiten
naar binnen en ga verder naar het tweede oog links. Onder aangekomen steek je de veter aan de
achterzijde naar boven en in het bovenste oog links weer naar buiten. Strik vervolgens het vrije
uiteinde van de veter. Trek de lus vast, maar laat het vrije veteruiteinde niet doorschieten. Dit
kan je voorkomen door ook aan het vrije veteruiteinde een knoop te maken. Voor het losmaken
van de veter trek je gewoon aan het vrije uiteinde.
Instappers: Door instapschoenen te gebruiken hoeI je geen veters te rijgen. Vaak geven instappers
echter te weinig steun oI is orthopedisch schoeisel noodzakelijk. Bij orthopedisch schoeisel
wordt vaak wel voor klittenbandsluiting gekozen.
Ik herken je nieL neer SIC - 285 -
Stropdas met clip oI elastiek: Het knopen van een stropdas is praktisch onmogelijk met n
hand. Er zijn stropdassen te koop voorzien van een clip, die aan het hemd kan worden bevestigd.
Er zijn er ook met een elastiek dat onder de kraag zit. Dergelijke stropdassen hoeI je niet te
knopen. Het is ook mogelijk om eenhandig een stropdas te knopen door het korte uiteinde met
een haarklem op het hemd te klemmen. Met de andere hand kan je de knoop maken. Dit vergt
wel een goed inzicht en veel oeIening.
Lus aan handschoen, haakje aan de muur: Het aantrekken van een handschoen over de niet-
aangedane hand is niet altijd mogelijk. Door een lus aan de handschoen te naaien, kan je de
handschoen met een haakje aan de muur hangen. Zo kan je ook de handschoen aantrekken.
Wanten zijn eenvoudiger aan te trekken dan handschoenen.
Ik herken je nieL neer SIC - 287 -
ProbIeemgeb!ed 8
Iersoonlijke verzorging
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 289
welke aspecLen van de persoonlijke verzorging noeLen er worden aangeleerd: ................ 289
Veel voorkonende problenen ....................................................................................................................................................... 289
Algenene aanbevelingen ................................................................................................................................................................... 289
ulpniddelen ................................................................................................................................................................................................. 290
Ik herken je nieL neer SIC - 289 -
InIe!d!ng
Onder persoonlijke verzorging verstaan we de bezigheden die bij ieder mens dagelijks oI zelIs
meerdere keren daags aan het lichaam (moeten) worden verricht, zoals mondverzorging en
toiletgang. Gezonde mensen voeren deze activiteiten op een voor hen vanzelIsprekende manier
uit. Voor iemand met NAH is het belangrijk een zo groot mogelijke zelIstandigheid te bereiken
in het wassen en aankleden. Dit geeIt hem de mogelijkheid bij deze - deels intieme - activiteiten
onaIhankelijk van anderen te handelen.
weIke aspecten van de persoonI!jke verzorg!ng moeten er worden aangeIeerd?
Mondverzorging
Toiletbezoek
veeI voorkomende probIemen
/ondtetzotqinq
De persoon met NAH kan niet goed spoelen en spugen.
Etensresten bijven in de mond.
De gebitsprothese blijIt niet op zijn plaats (bv. door een aangezichtsverlamming oI
verslapping van de aangezichtsspieren).
De persoon geeIt bij het scheren geen oI onvoldoende tegenspanning aan n zijde van het
gezicht.
Hij kan zichzelI net verzorgen door het ontbreken van een goede hooId/rompbalans.
Hij kan bij activiteiten het evenwicht niet herstellen.
Hij kan voorwerpen niet goed hanteren door een gestoorde gevoelswaarneming.
Hij heeIt te weinig aandacht voor n zijde van zijn aangezicht.
Hij kan niet goed spugen en/oI mondspoelen door een apraxie oI dyspraxie.
Hij weet niet in welke volgorde bepaalde handelingen moeten worden uitgevoerd.
Ioi|etqanq
De persoon met NAH is incontinent voor urine en/oI Ieces met oI zonder aandrang gevoeld
te hebben en zonder zich bewust te zijn dat hij heeIt geplast/stoelgang gemaakt.
De persoon kan niet urineren oI stoelgang maken (bv. door obstipatie).
AIgemene aanbeveI!ngen
/ondtetzotqinq
Veel mensen met NAH hebben een verminderde gevoeligheid in de mond en beperkingen in
de mondmotoriek. Hierdoor blijven meer voedselresten - soms onopgemerkt - in de mond
- 290 - SIC Ik herken je nieL neer
achter. Dit heeIt gevolgen voor het tandvlees en het gebit. Met een goede mondverzorging
verbeter je de doorbloeding, vermijd je de kans op inIecties en stimuleer je de sensibiliteit
en de motoriek in het mondgebied. Laat de persoon in kwestie daarom na iedere maaltijd
zijn tanden poetsen, eventueel met een elektrische tandenborstel. HeeIt hij een vals gebit,
laat hem dat dan goed aIspoelen. GeeI hierbij zo nodig hulp.
Het poetsen van de eigen tanden is eenhandig mogelijk in geval van een halIzijdige
verlamming.
Het poetsen van een vals gebit kan op verschillende manieren. Het gebit kan in de mond
worden gehouden en zo worden gepoetst. Alleen moet je ervoor zorgen dat het gebit nog
goed in de mond past. Het gebit kan ook uit de mond gehaald worden om te poetsen. Met
bruistabletten kan dan al enig weekwerk worden gedaan. Als achteraI met het poetsen de
inschakeling van beide handen niet mogelijk is omwille van een aIunctionele arm en hand,
dan kan het poetsen van het gebit op een van de volgende manieren gebeuren:
- met een borsteltje op zuignappen
- door de tandenborstel in de gaatjes van de aIvoer van de wastaIel de steken
- door het gebit op een washandje in de wasbak te leggen en voorzichtig te poetsen
Ioi|etbezoe|
ZelIstandig naar het toilet kunnen gaan, is voor iemand met NAH zo mogelijk nog belangrijker
dan het zich zelIstandig kunnen wassen. Het is een activiteit die in het algemeen meerdere keren
per dag wordt uitgevoerd. Het toiletbezoek kan als volgt worden uitgevoerd:
In geval van een verminderde mobiliteit de rolwagen bij het toilet rijden.
De broek zo nodig losmaken, in zit oI in stand als de staIunctie voldoende is.
De persoon komt tot stand, laat de broek(en) zakken.
Als het staan nog heel vermoeiend is, de persoon eerst weer even in de rolwagen laten
zitten.
In sommige toiletten is er genoeg ruimte om de rolwagen naast de wc te plaatsen en de
persoon te helpen bij het overwippen van de rolwagen op het toilet. Als hiervoor geen
ruimte genoeg is, moet de persoon gaan staan, een paar pasjes maken en vervolgens gaan
zitten. In dit geval is het aan te raden om, zodra dat mogelijk is, de rolwagen buiten de
toiletruimte te laten staan en samen naar binnen te gaan.
Als de persoon klaar is, komt hij tot stand. Help zo met het schoonmaken.
Trek de broek(en) op. Maak ze zo nodig vast. Dit kan in stand oI in zit, aIhankelijk van de
staIunctie.
Laat zo nodig de persoon eerst weer even zitten op het toilet. Help hem daarna terug in de
rolwagen.
huIpm!ddeIen
Beugels: Het opstaan van en het gaan zitten op het toilet gaat soms moeizaam. Als je aan
tenminste n arm/hand voldoende kracht hebt, kan je gebruikmaken van beugels. Bevestig de
beugels voor het toilet zodat je kunt reiken bij het optrekken oI naast het toilet zodat je je kunt
opdrukken. Let er wel op dat de optrekbeugels zich niet te dicht voor de gebruiker bevinden. Je
moet altijd een beetje reiken om de beugel te kunnen vastpakken, anders heb je de neiging om
Ik herken je nieL neer SIC - 291 -
bij het staan achterover te vallen.
Toiletverhoger: Een toiletverhoger is een dikke bril waardoor het toilet met 4 tot 12 cm verhoogt.
Het opstaan van het toilet wordt hierdoor veel gemakkelijker. Let er echter wel op dat je nog
goed met de voeten op de grond kan komen. Een toiletverhoger is eenvoudig op een toiletpot te
bevestigen via klemmen oI schroeven.
Verhoogde toiletpot: Voor iemand die heel groot is, kan een verhoogd toilet een oplossing zijn.
Let er echter wel goed op dat je nog goed met de voeten aan de grond komt. Een verhoogde
toiletpot is in verschillende maten verkrijgbaar (bv. 6 en 10, wat wil zeggen dat de potten 6 oI
10 cm hoger zijn dan een standaard toiletpot van 40 cm). De zithoogte met toiletbril wordt dan
48 oI 52 cm. Een wandcloset kan op iedere gewenste hoogte worden gehangen. Wandtoiletten
zijn wel duurder dan standaardpotten. Het maken van ontlasting kan op een hogere toiletpot
problemen geven.
Hangende stortbak te bedienen met koord: Soms is het doorspoelen van het toilet niet mogelijk
omdat de spoelknop voor de persoon met NAH niet bereikbaar is. Vaak volstaat het de
aanwezige stortbak te verplaatsen oI vervangen. Een hangende stortbak kan namelijk tegen een
zijmuur worden geplaatst, waardoor het koord dicht bij de pot hangt. Er zijn ook spoelsystemen
verkrijgbaar met voet-, knie- oI inIraroodbediening.
Urinaal: Soms geeIt het bereiken van het toilet problemen tot gevolg, vooral `s nachts omdat
er geen toilet in de nabijheid van de slaapkamer is. Een urinaal wordt in de volksmond ook
wel een fes` genoemd, omdat het inderdaad een fes is met een brede opening waarin kan
worden geplast. Een urinaal is verkrijgbaar in mannen- en vrouwenuitvoering. Vooral de
mannenuitvoering is goed liggend en zittend te gebruiken. Na gebruik kan het urinaal worden
aIgesloten met een dop. `s Ochtends wordt hij dan in het toilet geleegd.
Postoel: Een postoel, ook wel kamertoiletstoel genoemd, is een houten oI metalen stoel met
een gat in de zitting. Onder het gat hangt een toiletemmer. De postoel kan in oI in de nabijheid
van de slaapkamer staan, zodat hij `s nachts goed te bereiken is. Als hij niet wordt gebruikt,
kan de toiletemmer worden aIgedekt met een deksel en het gat in de zitting met een bijpassend
aIdekblad. Het lijkt dan een normale stoel. Beschik je over een douche/toiletstoel, dan kan je die
s nachts ook als postoel gebruiken. Een chemisch toilet, waarin urine en ontlasting enige tijd
reukloos kunnen worden opgeslagen, kan een oplossing bieden als een postoel niet dagelijks
kan worden leeggemaakt. Er zijn speciale Irames in de handel om het chemisch toilet hoger te
plaatsen en te voorzien van armleuningen.
Toilet in nabijheid van slaapkamer realiseren: Een mogelijke oplossing is het maken van een
toilet in de nabijheid van de slaapkamer. Helaas is dit niet altijd mogelijk, omdat er geen plaats
is. Het is ook niet de goedkoopste oplossing. Het wordt alleen vergoed als er geen andere
bruikbare oplossingen zijn.
Ik herken je nieL neer SIC - 293 -
ProbIeemgeb!ed 9
Mictie en defecatie
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
waaron kan diL LoL problenen leiden: ............................................................................................................................ 295
ulpniddelen ................................................................................................................................................................................................. 295
Ik herken je nieL neer SIC - 295 -
waarom kan d!t tot probIemen Ie!den?
Incontinentie toot utine
De persoon met NAH is incontinent van urine zonder aandrang gevoeld te hebben en zonder
zich bewust te zijn dat hij heeIt geplast.
Hij geeIt aandrang tot urineren aan, maar is incontinent doordat hij de urine niet kan
ophouden.
Hij kan de urine onvoldoende lang ophouden.
ketentieb|aas
De persoon kan niet urineren (oI plast vaak kleine beetjes).
Hij voelt het verschil voor en na het katheteriseren, maar kan niet spontaan urineren en/oI
plast niet goed uit.
Hij plast onvoldoende uit (residu ~100cc).
Incontinentie toot ont|astinq
De persoon met NAH is incontinent van ontlasting zonder aandrang gevoeld te hebben en
zonder zich bewust te zijn dat hij stoelgang heeIt gemaakt.
Hij geeIt aandrang tot stoelgang maken aan, maar is incontinent doordat hij de ontlasting
niet kan ophouden.
Hij kan de ontlasting onvoldoende lang ophouden.
0bstiatie
De persoon met NAH kan geen stoelgang maken.
Hij voelt het verschil voor en na het stoelgang maken na laxering, maar kan niet spontaan
ontlasten.
huIpm!ddeIen
Incontinentieverband: Incontinentieverbanden, ook wel luiers genoemd, zijn bedoeld om in de
onderbroek oI in plaats van een onderbroek te dragen. Ze zijn verkrijgbaar in allerlei vormen
en grootten. De keuze hangt aI van het geslacht, de mate van incontinentie en de aard van
de incontinentie: voor urine en/oI ontlasting. Incontinentieverband is verkrijgbaar in allerlei
Iormaten, met een verschillend absorptievermogen en van verschillende samenstelling. In het
algemeen is de onderzijde van een kunststoI die geen vocht doorlaat. De bovenzijde heeIt de
eigenschap vocht door te laten en zelI droog te blijven. De tussenliggende laag is gemaakt van
absorberend materiaal. De meeste verbanden zijn bedoeld voor eenmalig gebruik, enkele zijn
wasbaar.
Onderleggers: Onderleggers zijn bedoeld voor gebruik in bed om te voorkomen dat de lakens
vuil worden. De samenstelling is te vergelijken met die van het incontinentieverband.
Steeklaken: Steeklakens zijn bedoeld voor gebruik in bed en hebben normaliter insteekfappen
die je om de matras heen kan slaan. De samenstelling is te vergelijken met die van
incontinentieverbanden. De meeste lakens zijn bedoeld voor eenmalig gebruik, enkele zijn
wasbaar.
- 296 - SIC Ik herken je nieL neer
Matrashoes en kussenovertrek: Matrashoezen en kussenslopen beschermen de matras en het
hooIdkussen tegen vocht. Zij zijn verkrijgbaar in wasbare en in wegwerpuitvoering.
Condoomkatheter: Een condoomkatheter is een incontinentiehulp voor mannen. De
condoomkatheter is een rubberen hoesje dat om de penis wordt aangebracht. Aan het uiteinde is
een slangetje met een opvangzak bevestigd. De opvangzak wordt aan het boven- oI onderbeen
vastgemaakt. Met behulp van het kraantje aan de opvangzak kan je de urine aItappen.
Ik herken je nieL neer SIC - 297 -
0eeI Iv
hoofdstuk 5
Autorijden, werk en
aanpassingen in huis
Nadat we in het vorige hooIdstuk uitvoerig zijn ingegaan op de basisactiviteiten van het dagelijks
leven, gaan we in dit hooIdstuk in op een aantal andere activiteiten: autorijden, werken (arbeid)
en aanpassingen in huis.
Bij alle drie deze aspecten betekent het oplopen van een hersenletsel een grote verandering. Het
is belangrijk stil te staan bij de gevolgen van NAH.
Ik herken je nieL neer SIC - 299 -
1
Autorijden en NAI
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?

Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 301
eL belang van auLorijden in heL dagelijks leven ................................................................................................ 301
Vaardigheden nodig bij heL auLorijden ............................................................................................................................. 301
hA en veilig auLorijden ................................................................................................................................................................. 303
weLLelijke voorschriLen ............................................................................................................................................................... 304
Ik herken je nieL neer SIC - 301 -
InIe!d!ng
Onze moderne samenleving wordt hoe langer hoe meer gekenmerkt door individualisme en
persoonlijke vrijheid. Zich fexibel, mobiel en onaIhankelijk kunnen opstellen en bewegen
blijken belangrijke vereisten te zijn om optimaal te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk
gebeuren. Het beschikken over eigen vervoer is hiervan een belangrijke pijler.
het beIang van autor!jden !n het dageI!jks Ieven
Autorijden vervult een belangrijke Iunctie in onze alledaagse bezigheden. We gebruiken de
wagen om ons te verplaatsen en om boodschappen te doen, sociale contacten te onderhouden
en deel te nemen aan activiteiten voor ontspanning, recreatie en ontwikkeling. In die zin kunnen
problemen om nog met de wagen te rijden ook andere activiteiten van het dagelijks leven
beperken. Voor mensen die gewoon waren om dagelijks de wagen te gebruiken, resulteert dit in
een beperkte mobiliteit, waardoor het emotioneel en sociaal welzijn (zeg maar de kwaliteit van
leven) ingeperkt wordt.
vaard!gheden nod!g b!j het autor!jden
Autorijden vereist een hoogst ingewikkelde wisselwerking tussen zicht, hersenen, spieren en
het vermogen om complexe en onverwachte problemen vlug op te lossen. Motoriek, sensoriek
en cognitie werken in hoge mate samen om een veilige besturing van een voertuig mogelijk te
maken.
Tijdens het autorijden maken we bewust en onbewust gebruik van:
omgevingsinIormatie, zoals verkeerslichten en wegmarkeringen
aandacht en waarneming, zoals visuele zoekprocessen, ruimtelijke relaties, dieptezicht en
tijdsinschatting
redeneren, probleemoplossend vermogen en planmatig denken om elke situatie te analyseren
en anticiperen op oorzaken en gevolgen van bepaalde situaties
een goede controle op de uitvoering van onze reacties
Hieronder een overzichtelijk schema van welke basisvaardigheden er nodig zijn om goed te
kunnen autorijden:

Fysische vereisten
Ten minste n bovenste en onderste lidmaat
Controle van de apparatuur van het
voertuig (met oI zonder aanpassingen)
Visuele vereisten
Scherptezicht: 20/40 in ten minste n oog
Lezen van de wegsignalisatie, diepte-
inschatting, opmerken van stimuli in het
zijveld
PeriIeer zicht: ~ 130 van het totale visuele veld
met beide ogen
Opmerken van stimuli in het zijveld,
visueel zoekgedrag oI scannen
- 302 - SIC Ik herken je nieL neer
Goed oogIunctioneren en visuskwaliteit
Cataract maakt rijden bij duisternis
moeilijk.
Diabetische retinopathie kan zorgen voor
blinde vlekken.
Glaucoom kan zorgen voor een
vertroebeld zicht.
Visueel-perceptuele vereisten
Ruimtelijk waarneming
Inschatten van de ruimte rondom het
voertuig
Figuur-achtergrond
Uitvoeren van manoeuvres, vinden
van signalisatietekens doorheen alle
omgevingsafeiders
Visuele synthese
Opmerken van gehele fguren en tekens,
ook al zijn ze gedeeltelijk bedekt
Visueel geheugen Tijds- en ruimte-inschatting
Vormconstantheid
Visuele analyse in drukke en/oI minder
belichte omgevingen
Visuele discriminatie
Analyse van wegmarkeringen door vorm
en kleur
Complexe cognitieve vereisten
Strategische vaardigheden
Keuze en plannen van de reisweg,
tijdstip van rijden, inschatting van
verkeersdrukte en fles
Tactische vaardigheden
Anticiperend rijgedrag, aanpassing
van de snelheid aan veranderende
wegcondities, snelle beslissingen
kunnen nemen in onverwachte situaties,
inschatten van risicosituaties
Aandacht
Reageren op specifeke stimuli,
concentratievermogen behouden,
blijvende aandachtsIocus ondanks de
vele afeidingen, mentale fexibiliteit
in het wisselen van de aandachtsIocus,
simultaan kunnen reageren op meerdere
taken en eisen tegelijkertijd
Geheugen
Herinneren van de reisbestemming,
herinneren van de te nemen weg
Procedureel geheugen
Snelle activering van aangeleerde
handelingen
Ik herken je nieL neer SIC - 303 -
hAh en ve!I!g autor!jden
Sommige mensen met NAH zijn niet langer te vertrouwen achter het stuur. Ze rijden verloren,
te traag, kunnen moeilijker de aandacht verdelen naar meerdere bronnen van inIormatie
tegelijkertijd, worden makkelijk boos oI agressieI, enz. Aangezien autorijden eerder een
automatisch proces is, geven sommigen nog altijd de indruk rijtechnisch veilig te rijden, terwijl
het veilig rijden is aIgenomen. Iemand met NAH kan namelijk het vermogen verloren zijn om
snel en juist te reageren op een onverwacht probleem in het verkeer: hij kan doorgaans volledig
vertrouwen op routinehandelingen, maar schiet tekort als de situatie onverwacht verandert.
De voornaamste problemen na een hersenletsel die het autorijden belemmeren staan hieronder
opgesomd. Ook hier is duidelijk dat het veelal de niet-zichtbare gevolgen van NAH zijn
die de voornaamste gevaren opleveren. De zichtbare Iysieke beperkingen zijn veel minder
problematisch.
Verminderde reactiesnelheid, zowel in het reageren op als het bedenken van uitwegen in
geval van een onverwachte situatie
Verminderd vermogen om dingen op te merken aan n zijde van het visueel veld. Dit komt
veelal tot uiting wanneer er veel prikkels tegelijk zijn (zoals in een rijsituatie).
Sneller aIgeleid geraken
Plotseling niet meer weten hoe te handelen bij een onverwachte oI moeilijke
verkeerssituatie
Meer aandacht voor niet-relevante dan voor relevante wegsituaties
Sneller moe wanneer een verhoogde alertheid en aandacht vereist is (bv. bij slecht weer en
druk verkeer)
Impulsiever reageren in bepaalde situaties
Moeilijker herinneren van de betekenis van bepaalde wegmarkeringen
Verminderd ziekte-inzicht, met zelIoverschatting en sneller risico`s nemen tot gevolg
Verminderde anticipatie voor risicosituaties
Gevaar voor een epileptische aanval (soort black-out) na vermoeidheid en bij het langdurig
concentreren oI in bepaalde verkeerssituaties
Voor de zichtbare Iysieke beperkingen zijn er meestal oplossingen te vinden via rijaanpassingen.
Voor de niet-zichtbare stoornissen na NAH is dat jammer genoeg niet het geval.
Zelfnzicht is een belangrijke eigenschap als iemands medische toestand verandert. Realistisch
omgaan met beperkingen is een gave. Mensen met NAH moeten leren voor zichzelI vast te
stellen wanneer het rijden onveilig wordt, bijvoorbeeld door vermoeidheid oI een verminderd
concentratievermogen. Sommigen leren hun beperkingen kennen, anderen verzetten anderen
zich als hen wordt aIraden om nog te rijden. Mijn auto, mijn vrijheid! Autorijden biedt
zelIstandigheid en controle over het leven. Vaak zien we dat mensen met NAH via ontkenning
('Ik was niet verstrooid! oI 'Ik ben niet verkeerd gereden!) proberen hun zelIwaardegevoel
en onaIhankelijkheid te verdedigen.
- 304 - SIC Ik herken je nieL neer
wetteI!jke voorschr!ften
Om veilig met een motorvoertuig te rijden, wordt er verwacht dat je over de nodige kennis
(verkeerswetgeving), de nodige vaardigheden (bedienen van het voertuig en de verkeerswetgeving
in de praktijk toepassen) en de medische geschiktheid beschikt (art.8.3. van de wet over het
wegverkeer). Voor meer inIormatie over rijgeschiktheid van mensen met NAH verwijzen we
naar het hooIdstuk over sociale voorzieningen.
Ik herken je nieL neer SIC - 305 -
2
Verk en NAI
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?

Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 307
oeveel nensen zijn arbeidsongeschikL na hA: ................................................................................................ 307
Cevolgen van hA voor heL werk ........................................................................................................................................... 307
ltob|emen met aandacht en concenttatie .................................................................................................................. 307
ltob|emen met qeheuqen en |eettetmoqen ............................................................................................................... 308
lxecutiete stootnissen .................................................................................................................................................................... 308
letsoon|ij|heidstetandetinqen ................................................................................................................................................ 308
l,sie|e beet|inqen ........................................................................................................................................................................... 308
0nzichtbaatheid tan de qeto|qen ........................................................................................................................................ 308
beet|t zie|te-inzicht ...................................................................................................................................................................... 309
bteu| in de |etens|ijn ....................................................................................................................................................................... 309
IacLoren die werkhervaLLing benvloeden ..................................................................................................................... 309
Arbeid en levenskwaliLeiL na hA ......................................................................................................................................... 310
HaaLschappelijke zorgbehoeLen ............................................................................................................................................. 311
Algenene principes en richLlijnen bij arbeidsgerichLe inLervenLies na hA ............................ 311
kee|e atbeidsomstandiqheden ................................................................................................................................................. 311
be|anq tan hetetoanamnese ..................................................................................................................................................... 312
ltenuicht tussen uet|en en thuis ...................................................................................................................................... 312
4andacht toot zie|te-inzicht en tetuet|inqstoces .......................................................................................... 312
tommunicatie in de beqe|eidinq ........................................................................................................................................... 313
/is|u||inqen zo tee| moqe|ij| toot|omen ................................................................................................................... 313
4ctiete to| tan de etsoon met h4h en andete betto||enen .................................................................. 314
betto||enheid tan de ttoeqete uet|qetet ................................................................................................................... 314
4anbod tan moqe|ij|e atbeids|aatsen .......................................................................................................................... 314
eL LrajecL naar werk ........................................................................................................................................................................... 314
Inta|e ............................................................................................................................................................................................................... 314
4tbeidsotientatie .................................................................................................................................................................................. 315
4tbeidsqeuenninq ................................................................................................................................................................................ 315
0|eidinq ....................................................................................................................................................................................................... 315
4tbeidsmatiqe daqbestedinq (onbezo|diqd uet|en) ......................................................................................... 315
bemidde|inq (jobjndinq) ............................................................................................................................................................. 316
l|aatsinq (en uet||e|ana|,se) ............................................................................................................................................. 316
Jobcoachinq ............................................................................................................................................................................................... 316
lo||ou-u ...................................................................................................................................................................................................... 316
tootdinatie .................................................................................................................................................................................................. 317
Ik herken je nieL neer SIC - 307 -
InIe!d!ng
Niet-aangeboren hersenletsels (NAH) hebben vaak een blijvende arbeidsongeschiktheid tot
gevolg. Desondanks blijven veel mensen met NAH gemotiveerd om weer aan de slag te gaan
en beschouwen ze werkhervatting als n van hun voornaamste doelstellingen. Vooral de
traumatische hersenletsels treIIen een leeItijdsgroep (15-65 jaar) waarbinnen een bezoldigde
beroepsactiviteit een belangrijk levensdoel vormt. Adolescenten en jongvolwassenen
bevinden zich in een levensIase waarin ze hun beroepsloopbaan voorbereiden en starten. Het
oplopen van een hersenletsel betekent meestal een drastische wijziging in het traject van deze
beroepsloopbaan.
hoeveeI mensen z!jn arbe!dsongesch!kt na hAh?
In de literatuur vinden we uiteenlopende cijIers aangaande het percentage NAH-slachtoIIers dat
arbeidsongeschikt blijIt oI geen werk vindt oI kan behouden. Meestal gaat het om traumatische
hersenletsels. Over het algemeen worden de kansen op een succesvolle werkhervatting heel
laag ingeschat. Uit de Vlaamse behoeIteninventarisatie bleek dat ongeveer zestig procent van
alle door de huisartsen geregistreerde NAH-slachtoIIers met blijvende gevolgen, niet aan het
werk was.
6evoIgen van hAh voor het werk
Een betaalde job vereist heel wat vaardigheden en een bepaald niveau van Iunctioneren. Een
hersenletsel kan die vaardigheden aantasten oI leiden tot een lager Iunctioneringsniveau, waardoor
de vroegere arbeidssituatie nog niet oI niet meer haalbaar is. Hoewel NAH een ingewikkelde
problematiek is en de gevolgen op het vlak van arbeid dus niet eenduidig zijn, loopt er toch
een rode draad doorheen wat betreIt tewerkstellingsmogelijkheden en de uitoeIening van een
Iunctie op de werkvloer.
ltob|emen met aandacht en concenttatie
Veel personen met NAH vertonen aandachts- en concentratieproblemen. Ze kunnen de aandacht
niet langdurig volhouden en zijn snel aIgeleid. Door een vertraagde inIormatieverwerking is
hun werktempo vertraagd en hebben ze problemen met het verdelen van de aandacht over
meerdere dingen tegelijk. Ze raken sneller overbelast en zijn vlug vermoeid. Hierdoor hebben
ze moeite met jobs die een hoog en opgelegd werktempo vereisen, kunnen ze moeilijk om
met tijdsdruk en kunnen ze vaak geen voltijds tewerkstellingsritme meer aan. Een deeltijdse
tewerkstelling met voldoende rustmomenten en minder lange werkdagen is dan ook aangewezen.
Wordt er met de verminderde belastbaarheid en verhoogde vermoeibaarheid geen rekening
gehouden en worden er te hoge eisen opgelegd, dan kan het cumulatieI eIIect hiervan leiden
tot oververmoeidheid en uitputting. Mensen met NAH hebben verder nood aan een rustige
werkomgeving met weinig prikkels. Een complex en wisselend takenpakket behoort meestal
niet meer tot de mogelijkheden.
- 308 - SIC Ik herken je nieL neer
ltob|emen met qeheuqen en |eettetmoqen
NAH leidt vaak tot geheugenproblemen en een verminderd leervermogen. In een werksituatie
betekent dit enerzijds dat mensen met NAH veel tijd en herhaling nodig hebben om nieuwe
taken en vaardigheden onder de knie te krijgen. Ze kunnen wel nog vaardigheden en kennis
van vroeger benutten. Anderzijds betekent dit dat ze moeite hebben met het onthouden van
opdrachten, zodat meervoudige taken en een alsmaar wisselend takenpakket problemen
opleveren. Compensatiehulpmiddelen zoals een agenda oI elektronische organiser kunnen hier
eventueel hulp bieden. In dat opzicht is het ook belangrijk om zoveel mogelijk schriItelijk vast
te leggen (bv. de inhoud van gesprekken, gemaakte aIspraken, instructies, enz.).
lxecutiete stootnissen
Veel mensen met NAH hebben een dysexecutieve problematiek. Dit wil zeggen dat ze
problemen hebben met fexibiliteit, probleemoplossing, planning en Ieedbackcontrole. Ze
kunnen moeilijk zelIstandig eIfciente beslissingen nemen, gaan chaotisch en ongestructureerd
te werk en weten geen raad bij onverwachte problemen oI plots wijzigende omstandigheden
die snelle aanpassingen vergen. Jobs die louter uitvoerend en routinematig werk overstijgen,
worden hierdoor moeilijk haalbaar.
letsoon|ij|heidstetandetinqen
Mensen met NAH ondergaan vaak een verandering in hun persoonlijkheid. Sociaal leidt dat
veelal tot problemen in relaties met anderen (bv. door ongeremd oI ongepast gedrag, een
verminderd empathisch vermogen oI verhoogde prikkelbaarheid). In een werksituatie kan dit
de relatie en omgang met collega`s, oversten en klanten hypothekeren. InitiatieIverlies komt
ook dikwijls voor en heeIt tot gevolg dat de persoon met NAH meestal zelI geen werk meer ziet
oI aanpakt. Na het aIwerken van een taak moet er hem dus telkens iemand een nieuwe opdracht
geven. Een stimulerende werkomgeving is dan ook belangrijk.
l,sie|e beet|inqen
Heel wat NAH-slachtoIIers ondervinden geen Iysieke beperkingen ten gevolge van het
hersenletsel. Bij wie dit wel het geval is, vormen ze een belangrijke hinderpaal voor de uitvoering
van bepaalde beroepsactiviteiten. Vooral handenarbeid en jobs die motorische snelheid en
(bimanuele) cordinatie vereisen oI jobs die Iysiek zwaar belastend zijn oI werken op hoogte
vereisen, zijn uitgesloten voor personen met een halIzijdige verlamming, evenwichts- en
cordinatiestoornissen. Ook sensorische beperkingen (bv. stoornis in het gezichtsveld), kunnen
een belemmering vormen.
0nzichtbaatheid tan de qeto|qen
Met uitzondering van de Iysieke gevolgen zijn veel beperkingen niet (onmiddellijk) zichtbaar.
Ze worden vaak pas in een later stadium duidelijk voor de betrokkenen. De nieuwe cognitieve
mogelijkheden en beperkingen worden hierdoor meer dan eens verkeerd ingeschat. Dat geldt
ook voor de gevolgen van de persoonlijkheidsveranderingen, niet alleen voor de persoon
met NAH zelI, maar ook voor zijn thuis- en werkomgeving. Door een overschatting van de
mogelijkheden worden vaak te hoge eisen gesteld, wat niet zelden leidt tot verkeerde keuzes en
beslissingen op het vlak van arbeid en werkhervatting.
Ik herken je nieL neer SIC - 309 -
beet|t zie|te-inzicht
Veel personen met NAH vertonen een beperkt ziekte-inzicht. Daardoor schatten ze de gevolgen
van hun beperkingen en mogelijkheden verkeerd in. Dit heeIt te maken met de onzichtbaarheid
van de gevolgen op het neuropsychologisch vlak. Aan de andere kant leidt het moeilijk aanvaarden
van het verlies van vroegere vaardigheden en mogelijkheden tot een neiging om de ontstane
beperkingen te ontkennen oI minimaliseren, zeker wat betreIt de eigen toekomstmogelijkheden.
Wie weinig oI geen ziekte-inzicht heeIt, is niet bereid om zijn gedrag aan te passen en probeert
ook niet om met strategieen en hulpmiddelen de ontstane problemen te compenseren.
bteu| in de |etens|ijn
Het oplopen van een hersenletsel betekent een onverwachte breuk in de levenslijn. De voorheen
aanwezige toekomstverwachtingen en -perspectieven worden erdoor aIgebroken. Dat geldt
ook voor de vroegere arbeidsmogelijkheden en -verwachtingen. De ervaring van de breuk
leidt tot onzekerheid over de toekomst: 'Kan ik mijn job nog verder uitvoeren? Kan ik mijn
opleiding nog aIwerken? Het leren leven en omgaan met de gevolgen van het hersenletsel en
het heraIstemmen van de eigen toekomstperspectieven op de nieuwe, beperkter mogelijkheden,
vraagt een langdurig aanpassingsproces. Bij velen duurt het heel lang vooraleer ze een nieuw
psychisch evenwicht bereiken. Pas dan zijn ze bereid tot aanpassingen en houden ze bij keuzes
en beslissingen rekening met de ontstane beperkingen en de gevolgen ervan.
factoren d!e werkhervatt!ng benvIoeden
Van een aantal Iactoren is gekend en aangetoond dat ze de kansen op een succesvolle
werkhervatting na NAH in positieve oI negatieve zin benvloeden. De meeste onderzoeksgegevens
gaan over traumatische hersenletsels. We onderscheiden premorbide (van voor het hersenletsel),
letselgerelateerde en postmorbide (van na het letsel) Iactoren.
Van de premorbide Iactoren vormt de leeItijd n van de belangrijkste Iactoren. Jongere
mensen hebben betere kansen dan personen van 40 tot 50 jaar. Over andere premorbide
Iactoren zoals het geslacht, het opleidingsniveau, de proIessionele status, de beroepsloopbaan
en de persoonlijkheid, is er geen eensgezindheid in de onderzoeksliteratuur.
Wat betreIt de letselgerelateerde Iactoren spelen de ernst en aard van het hersenletsel een
belangrijke rol. Vooral de duur van de posttraumatische amnesie zou negatieI gecorreleerd
zijn met de kansen op werkhervatting. Ook de comadiepte, de comaduur en de vroege
neuropsychologische status zouden een voorspellende waarde hebben. Verder is beschreven
dat de aanwezigheid van meervoudige geassocieerde letsels een negatieve invloed kan hebben
op een eventuele werkhervatting. Toch zijn het echter vooral de primaire gevolgen van het
hersenletsel op het vlak van Iysiek, cognitieI, emotioneel en gedragsmatig Iunctioneren die
van doorslaggevend belang zijn (bv. de aanwezigheid van executieve stoornissen, ADL-
beperkingen, initiatieIverlies, enz).
Na het hersenletsel is het inzicht in eigen Iunctioneren en de mate waarin de persoon met
NAH zicht heeIt op zijn eigen Iunctioneren en zijn eigen beperkingen, van doorslaggevend
belang in het al dan niet realiseren van tewerkstelling. Verder speelt ook de werkomgeving
- 310 - SIC Ik herken je nieL neer
en mate waarin er aanpassingen mogelijk zijn, een belangrijke rol. Voorbeelden zijn een
rustige omgeving, aangepaste werktijden, eenduidige opdrachten, enz. De bereidheid van
de werkgever is hierbij doorslaggevend. Dit vraagt empathisch vermogen en fexibiliteit
van de kant van de werkgever. Deze bereidheid kan positieI worden benvloed door
voldoende inIormatie en educatie te geven. Aan de andere kant vergroot een gespecialiseerde
trajectbegeleiding de kansen op een succesvolle, langdurige werkhervatting. Personen met
NAH zouden meer dan andere personen met een handicap baat hebben bij een dergelijke
begeleiding. De kennis en deskundigheid van de proIessionelen op het vlak van NAH zijn
natuurlijk van groot belang, bijvoorbeeld dat mensen met NAH veelal moeite hebben met
het aanleren van nieuwe vaardigheden en kennis, maar vroegere vaardigheden en kennis
wel nog zoals voorheen bezitten en kunnen benutten. De hulpverlener moet in staat zijn om
de beperkingen en mogelijkheden te koppelen aan specifeke Iuncties en mogelijkheden in
de arbeidsituatie.
Arbe!d en IevenskwaI!te!t na hAh
In de hedendaagse westerse maatschappij is werk hebben zeer belangrijk, omdat het mensen in
staat stelt te voldoen aan een reeks basisbehoeIten op het vlak van Iysiek en emotioneel welzijn,
maar ook aan ruimere sociale en economische behoeIten. De fnanciele onaIhankelijkheid die
aan werk verbonden is, geeIt mensen controle en macht over hun eigen bestaan. Een job brengt
ook structuur in het dagelijks leven en vormt een belangrijke bron van sociale contacten. Verder
ontlenen we een deel van onze eigenwaarde en sociale status aan een job door het ontwikkelen
en benutten van onze capaciteiten en onszelI daarin te bewijzen. Om die reden hangen
tewerkstelling en productiviteit in het algemeen nauw samen met de ervaren levenskwaliteit en
het psychologisch welzijn.
Iemand met NAH streeIt altijd naar de toestand van voor het hersenletsel (het normale` leven).
Het niet opnieuw kunnen gaan werken betekent een enorm verlies aan ervaren levenskwaliteit.
Arbeidsrentegratie na NAH wordt wereldwijd beschouwd als een indicator voor psychosociaal
herstel na NAH. Studies hebben een sterk verband aangetoond tussen tewerkstelling,
levenskwaliteit en psychologisch welzijn. Er is blijkbaar ook een verband met andere indicatoren
voor psychosociaal herstel, zoals het deelnemen aan huishoudelijke en vrijetijdsactiviteiten. Dit
zou vooral gelden voor een deeltijdse tewerkstelling, minder voor een voltijdse.
Opnieuw aan de slag gaan na NAH helpt ook sociale isolatie voorkomen, omdat arbeid
een belangrijk houvast betekent voor sociale contacten. Op het werk kan je die nu eenmaal
makkelijker onderhouden. Aangezien sociale contacten en interpersoonlijke relaties eveneens
een peiler vormen voor levenskwaliteit en psychologisch welzijn, draagt tewerkstelling na NAH
ook op die manier bij tot het verbeteren van de levenskwaliteit.
Arbeid is dus een belangrijke Iactor voor de levenskwaliteit van mensen met NAH. Het is
dan ook van groot belang dat de hertewerkstellingskansen worden gemaximaliseerd en dat
er voldoende proIessionele inspanningen worden geleverd om een eIIectieve en langdurige
tewerkstelling te realiseren.
Ik herken je nieL neer SIC - 311 -
HaatschappeI!jke zorgbehoeften
Exacte cijIers over de nood aan arbeidsgerichte interventies na NAH zijn nauwelijks voorhanden.
Uit de Vlaamse behoeIteninventarisatie is gebleken dat ongeveer 22 personen op 100.000
inwoners zorgvragen hebben op dat vlak. Voor Vlaanderen komt dit neer op een totaal van
1300 mensen met NAH.
AIgemene pr!nc!pes en r!chtI!jnen b!j arbe!dsger!chte !ntervent!es na hAh
We bespreken hier een aantal algemene principes en richtlijnen die proIessionele begeleiders
doorheen het hele traject naar werk voor ogen moeten houden.
kee|e atbeidsomstandiqheden
Traditionele ergologische evaluaties en revalidatiebenaderingen zijn over het algemeen minder
succesvol voor het realiseren van een werkhervatting na NAH dan technieken die het evalueren
en oeIenen in reele arbeidsomstandigheden centraal stellen. Daarom moet zo snel mogelijk
worden gestart met het introduceren van echte werktaken. Dit is niet alleen een eIfciente manier
om vaardigheden te evalueren en te oeIenen, maar het bevordert ook het inzicht in de eigen
beperkingen met meer realistische toekomstverwachtingen en doelstellingen tot gevolg.
Het introduceren van reele arbeidsomstandigheden gebeurt best stapsgewijs, startend met het
simuleren ervan in de eigen setting en in tweede instantie het organiseren van een oI meerdere
job trials` in een reele werkomgeving. Dit gebeurt telkens nog zonder druk van een mogelijke
werkgever. In zo een vroeg stadium zou de aanwezigheid van gedrags- en cognitieve problemen
tot een negatieve houding en anticipatie van de werkgever kunnen leiden. Gevoelens van
mislukking en minderwaardigheid bij de betrokkene zelI blijven hierdoor ook beperkt.
Tijdens een gesimuleerde oI externe job trial komen in eerste instantie de volgende
aandachtspunten aan bod: het vermogen om instructies op te volgen en uit te voeren, om de
aandacht vol te houden bij langdurige taken, om Iouten te ontdekken en te corrigeren en om aan een
voldoende hoog tempo te werken. Andere belangrijke aspecten zijn stiptheid, betrouwbaarheid,
initiatieIname en interactie met collega`s. Eventuele problemen hiermee kunnen stap voor stap
worden aangepakt, onder andere door compenserende strategieen te zoeken die op de werkplek
kunnen worden ingezet.
In een tweede Iase kan de overstap worden overwogen naar een onbezoldigde stage bij een
mogelijke werkgever. Dit moet grondig worden voorbereid: een analyse van de taken, anticiperen
op mogelijke problemen en hiervoor oplossingen uitwerken, voorlichting van de werkgever
en collega`s, eventuele opleiding van een mentor, enz. Zodra de stage is begonnen, moet ze
op de voet worden opgevolgd, met evaluaties en eventuele aanpassingen. Een progressieve
verdere opbouw kan zo leiden tot werkhervatting oI aanwerving. Als blijkt dat de betrokkene
niet voldoet aan de jobvereisten oI als het werk niet haalbaar is, moet worden uitgekeken en
gezocht naar een alternatieI in het normale oI beschutte circuit, bezoldigd oI onbezoldigd.
- 312 - SIC Ik herken je nieL neer
be|anq tan hetetoanamnese
Een belangrijk gegeven in het bepalen van de individuele noden op het vlak van begeleiding
en arbeidssituatie is het verzamelen van inIormatie. Een kwaliteitsvolle begeleiding noodzaakt
immers een inzicht in de aard van de beperkingen en de manier waarop ze het dagelijks
Iunctioneren en de arbeidsmogelijkheden van de betrokkene benvloeden. De meeste mensen
met NAH hebben echter onvoldoende inzicht in hun Iunctioneren en beperkingen, waardoor
ze hun reele arbeidsmogelijkheden en daaraan gekoppelde doelstellingen moeilijk kunnen
bepalen. Doorgaans schatten ze zichzelI te hoog in en achten een werkhervatting in de vroegere
Iunctie zonder veel problemen haalbaar. Aan de andere kant hebben veel personen met NAH het
ook moeilijk om zelI hun verhaal te brengen en inIormatie gestructureerd over te brengen (bv.
wegens taalproblemen oI executieve problemen). Heteroanamnestische inIormatie is daarom
onontbeerlijk, zowel vanuit de leeIomgeving (Iamilie, thuiszorg, enz.) als vanuit proIessionele
diensten en organisaties die voorheen betrokken waren bij de zorg en begeleiding van de
betrokkene (bv. de revalidatiedienst). Meestal zijn meerdere gesprekken noodzakelijk om tot een
goed inzicht en de daaraan gekoppelde beslissingen te komen. Het is belangrijk alle mogelijke
verslagen op te vragen (neuropsychologisch, arbeidspsychologisch onderzoek, psychologisch/
psychiatrisch, ergologisch, enz.). Heel waardevol is eveneens de inIormatie verkregen uit een
situationele assessment van arbeidsvaardigheden in een nagebootste arbeidssituatie. Tot slot is
het ook belangrijk om na te gaan welke invloed tewerkstelling heeIt op het Iunctioneren in de
thuissituatie.
ltenuicht tussen uet|en en thuis
Het traject van arbeidsrentegratie na NAH is vaak een zoektocht naar een gezond evenwicht
tussen werken en thuis. De meeste mensen met NAH hebben een sterk verminderde
belastbaarheid en raken hierdoor sneller vermoeid. Ze kunnen minder grote hoeveelheden werk
aan en moeten na het werk ook voldoende kunnen recupereren. Velen gaan hierdoor bij een
werkhervattingspoging over hun grenzen. Dit stapelt zich op en resulteert vaak in aIhaken na
verloop van tijd. Bovendien hebben ze na het werk geen energie meer over om thuis nog te
kunnen Iunctioneren (bv. voor huishoudelijke taken, vrijetijdsbesteding oI sociale contacten).
Een dergelijke chronische overbelasting gaat gepaard met gevoelens van stress en onvoldaanheid,
met als gevolg een verhoogde prikkelbaarheid en risico op depressie.
Algemeen wordt de voorkeur gegeven aan deeltijdse tewerkstelling na NAH. Het is van
cruciaal belang om tot een optimale energieverdeling te komen. Mensen met NAH moeten
leren niet te werken tot ze moe zijn, maar om te stoppen voor ze te moe worden om thuis nog te
kunnen Iunctioneren. Leren doseren dus, met inzicht in wat kan en niet kan, en een bevredigend
werkend bestaan kunnen leiden. Dit hangt nauw samen met de ervaren levenskwaliteit en het
psychologisch welzijn van alle betrokkenen. Wetenschappelijk onderzoek heeIt dit bevestigd.
4andacht toot zie|te-inzicht en tetuet|inqstoces
Meestal hebben mensen met NAH geen goed inzicht in hun beperkingen en mogelijkheden na
het hersenletsel en redeneren ze vanuit hun vroegere situatie. Een groeiend ziekte-inzicht en het
aanvaarden van beperkingen vraagt meestal veel tijd.
Ik herken je nieL neer SIC - 313 -
In de beginIase zijn er vaak grote verwachtingen. De begeleiding is dan gericht op het zelI laten
ervaren van de eigen grenzen. Middelen hiervoor zijn evaluerende en soms conIronterende
gesprekken waarbij wordt nagegaan wanneer iemand te veel van zichzelI eist (bv. te veel uren
werken oI te veel achtereenvolgende dagen), welke blijvende beperkingen steeds terugkeren en
niet overgaan, enz. Deze gesprekken kunnen ook samen met de werkgever oI een begeleidende
collega worden gehouden. Soms is het nodig om tijdelijk te stoppen en na te gaan wat er Iout
liep en hoe het in de toekomst anders oI beter kan.
Het moment dat iemand beseIt dat hij niet meer aan de verwachtingen voldoet, gaat gepaard
met verdriet en gevoelens van verlies. Het is belangrijk aandacht te hebben voor dit proces
van rouwverwerking. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat iemand met NAH door
mislukkingen van werkhervattingspogingen tot een onderschatting komt van zijn mogelijkheden.
Dit lage zelIbeeld zorgt ervoor dat hij denkt minder te kunnen dan hij in werkelijkheid kan. Dit
leidt soms tot vermijdingsgedrag. De begeleiding moet dan zoeken naar haalbare en passende
werkzaamheden. Het uitproberen hiervan kan leiden tot het inzicht dat er meer mogelijk is dan
aanvankelijk gedacht.
tommunicatie in de beqe|eidinq
De communicatie in de begeleiding moet rekening houden met de problematiek van de
betrokkene. De manier van gesprekken voeren en inIormatie bevragen en meedelen vraagt
daarom een specifeke aanpak. Wegens aandachtsproblemen is het belangrijk om gesprekken te
beperken in de tijd en te spreiden over meerdere kortdurende sessies oI om pauzes in te lassen.
InIormatie wordt best herhaald, zeker als de aandacht van de persoon in kwestie is aIgeleid. Ga
dus herhaaldelijk na oI de persoon met NAH nog wel kan volgen en wat er is blijven hangen.
Omdat veel mensen met NAH moeite hebben met het (snel) verwerken en structureren van
grote hoeveelheden inIormatie, is het nodig om langzaam te spreken, een boodschap eenvoudig
te brengen en om hetzelIde meerdere keren uit te leggen op een andere manier. Vooral bij
geheugenproblemen is alles op papier zetten (gemaakte aIspraken, enz.) heel belangrijk.
De persoon met NAH kan er altijd naar teruggrijpen. Ook het inschakelen van derden bij
de gesprekken is aangewezen. Zij kunnen de persoon met NAH helpen en hem aan dingen
herinneren.
Personen met aIasie, woordvindingsproblemen en articulatieproblemen moeten altijd rustig de
tijd krijgen om hun boodschap te kunnen Iormuleren. Tijdsdruk is te vermijden.
/is|u||inqen zo tee| moqe|ij| toot|omen
Mislukkingen van werkhervattingspopingen kunnen leiden tot een negatieI zelIbeeld, gevoelens
van minderwaardigheid, vermijdingsgedrag, demotivatie en uiteindelijk depressie. Het is dan
ook belangrijk dergelijke zware conIrontaties zoveel mogelijk te voorkomen. Zoek samen
met de betrokkenen naar haalbare doelstellingen op het vlak van werk. Werk bijvoorbeeld
met subdoelstellingen en stel altijd perspectieven in het vooruitzicht. Dit laat toe het proces
stapsgewijs op te bouwen en via positieve succeservaringen de complexiteit en intensiteit
van het werk op te drijven. Het leidt eveneens tot het toenemen van het ziekte-inzicht en de
bereidheid om ondersteuning en aanpassingen te aanvaarden.
- 314 - SIC Ik herken je nieL neer
4ctiete to| tan de etsoon met h4h en andete betto||enen
Het is belangrijk om de persoon met NAH zoveel mogelijk zelI in handen te laten nemen, zodat
hij een actieve rol speelt in zijn traject naar werk en zijn revalidatieproces in het algemeen.
Doelstellingen en beslissingen moet je in overleg nemen. Verder is het van belang om ook de
naaste omgeving, de werkgever en collega`s bij het overleg te betrekken.
betto||enheid tan de ttoeqete uet|qetet
Een werkhervatting bij de vroegere werkgever heeIt meer kans op slagen dan het realiseren
van een bezoldigde tewerkstelling bij een nieuwe werkgever. Daarom is het belangrijk om de
vroegere werkgever zo snel mogelijk te contacteren. Door regelmatig op de hoogte te worden
gebracht over de aard van de opgelopen letsels, het verloop van het herstelproces en de verwachte
duur van de arbeidsongeschiktheid, krijgt de werkgever het gevoel betrokken te zijn. Dit creeert
een grotere bereidheid van de kant van de werkgever om tegemoet te treden aan de beperkingen
van zijn betrokken werknemer en eventuele aanpassingen toe te staan, bijvoorbeeld om de
jobvereisten te wijzigen, een andere werkinhoud te zoeken oI een progressieve werkhervatting
toe te laten.
4anbod tan moqe|ij|e atbeids|aatsen
Als een werkhervatting bij de vroegere werkgever niet mogelijk is, is het veel moeilijker een
succesvolle proIessionele rentegratie te bewerkstelligen. En van de belangrijkste uitdagingen
van een organisatie is daarom om contacten te leggen en te onderhouden met zoveel mogelijk
externe werkgevers om zo tot een zo groot mogelijk aanbod aan mogelijke stage- en
arbeidsplaatsen te komen.
het traject naar werk
Een eenduidig traject naar werkhervatting na een hersenletsel bestaat niet. De problematiek
is te verscheiden. De daaruit voortvloeiende mogelijkheden en beperkingen op het vlak van
werk verschillen bijgevolg van persoon tot persoon. Ook de tijdsduur vanaI het ontstaan van
het letsel tot op het moment dat de betrokken persoon zich met vragen over werkhervatting
varieert. Daarom doorlopen niet alle mensen met NAH dezelIde trajectonderdelen op weg
naar werk. Soms moet een traject ook worden aIgebroken, bijvoorbeeld omdat bezoldigde
tewerkstelling niet haalbaar is oI omwille van andere omstandigheden. Het traject kan ook
worden onderbroken omwille van verwerkings- en aanvaardingsproblemen en op een later
tijdstip opnieuw opgenomen. Hieronder beschrijven we de mogelijke trajectonderdelen naar
inhoud. In de praktijk worden ze niet altijd hetzelIde benoemd. Sommigen gebruiken de termen
voor inhoudelijke andere trajectonderdelen.
Inta|e
(zo nodiq inc|usiej assessment)
Vooraleer van start kan worden gegaan, is het belangrijk dat we beschikken over voldoende
gegevens over het Iunctioneren van de betrokken persoon met NAH. Als die niet beschikbaar
zijn, moeten hiervoor de nodige onderzoeken worden uitgevoerd. Het gaat om inIormatie
over de neuropsychologische en andere problemen die sinds het hersenletsel ontstaan zijn en
hun invloed op de arbeidscapaciteiten van de betrokkene. Neuropsychologisch gezien zijn het
Ik herken je nieL neer SIC - 315 -
concentratie- en leervermogen van belang, evenals de executieve vaardigheden en de emotionele
en gedragsaspecten die van invloed kunnen zijn in een arbeidssituatie. Gegevens over de Iysieke
en mentale belastbaarheid en motorische beperkingen mogen niet ontbreken. Heel waardevol is
verder de inIormatie verkregen uit een situationele assessment van arbeidsvaardigheden in een
nagebootste arbeidssituatie.
4tbeidsotientatie
Vooral als tewerkstelling in de vroegere Iunctie oI bij de vorige werkgever niet haalbaar is, is een
herorientatie nodig naar mogelijke jobs die in de mogelijkheden en interessesIeer liggen. Er kunnen
job trials worden georganiseerd om de betrokken persoon te laten kennismaken met verschillende
soorten jobs en te laten ervaren wat een specifeke job inhoudt. De job trials kunnen in de eigen
setting worden georganiseerd, maar ook op externe, reguliere werkplekken. De arbeidsorientatie
kan eveneens een reeks testonderzoeken en gestandaardiseerde interviews/vragenlijsten inhouden
met het oog op het orienteren op verschillende beroepen.
4tbeidsqeuenninq
De bedoeling van arbeidsgewenning is stapsgewijs de mentale en Iysieke uithouding terug op te
bouwen, die nodig is voor het uitoeIenen van bezoldigde arbeid. Werkstages en job trials worden
hierbij opgedreven in duur en intensiteit met het oog op het bereiken van het maximaal haalbare
arbeidsritme. Het betreIt eveneens het trainen en verder ontwikkelen van andere algemene
arbeidsvaardigheden die hiervoor vereist zijn, bijvoorbeeld controlegerichtheid oI het automatisch
leren toepassen van compensatiestrategieen om tekorten en beperkingen op te vangen en reguliere
arbeid haalbaar te maken. Denken we maar aan het systematisch hanteren van een agenda oI
notities om opdrachten en aIspraken bij te houden.
0|eidinq
Met opleiding bedoelen we het ontwikkelen, aanleren en trainen van de praktische vaardigheden
die nodig zijn om een specifeke job te kunnen uitvoeren. Dit kan plaatsvinden in de eigen
trainingssetting van een organisatie, maar ook in een onderwijssetting oI reguliere werksetting.
Bij personen met NAH is een opleiding op de werkvloer vaak het meest eIIectieI en succesvol. Het
gebeurt vaak zelIs in een mogelijk toekomstige werksetting bij een potentiele werkgever. Het laat
individuele begeleiding toe, gericht op mogelijke specifeke problemen die de betrokken persoon
met NAH ondervindt bij het uitvoeren van de job. Generalisatie oI transIer van de aangeleerde
vaardigheden van de trainings- naar de reele werksituatie is in dat geval niet meer nodig.
4tbeidsmatiqe daqbestedinq (onbezo|diqd uet|en)
Voor sommigen is een bezoldigde tewerkstelling niet meer haalbaar, noch in het reguliere, noch in
het beschutte circuit. Het is mogelijk dat dit in de loop van het traject duidelijk wordt. In dat geval
biedt onbezoldigd werken soms een oplossing als maximaal haalbare vorm van arbeidsmatige
dagbesteding. Ook deze vorm van tewerkstelling en de zoektocht naar een geschikte arbeidsplaats
vraagt een proIessionele en deskundige begeleiding. Vaak wordt dit arbeidszorg` genoemd.
We maken hierin een onderscheid tussen tewerkstelling in de eigen setting van een organisatie
en tewerkstelling in een reguliere werksetting met ondersteuning en begeleiding vanuit een
organisatie.
- 316 - SIC Ik herken je nieL neer
Voor een aantal mensen met NAH is het onbetaald werken een overgangsIase en kan na een
langdurige periode (maanden tot jaren) alsnog de overstap worden gemaakt naar een bezoldigde
tewerkstelling.
bemidde|inq (jobjndinq)
Bemiddelen is het actieI zoeken naar mogelijke Iuncties op de arbeidsmarkt. Niet alleen de
begeleider speelt hierin een rol, ook de betrokken persoon met NAH kan zijn steentje bijdragen
door mee te zoeken en te solliciteren. Sollicitatietraining kan dus een deel uitmaken van dit
trajectonderdeel. Een voordeel hierbij vormt de beschikbaarheid van een opgebouwd netwerk
aan bedrijven uit de regio waarmee regelmatig wordt samengewerkt.
l|aatsinq (en uet||e|ana|,se)
Wanneer een mogelijk arbeidsplaats is gevonden en de werkgever bereid is de betrokken persoon
met NAH een kans te geven, moet vaak nog worden nagegaan oI de Iunctie wel degelijk aansluit
bij de mogelijkheden en belastbaarheid van de betrokkene. Het geven van inIormatie aan de
werkgever en aan collega`s is hier van groot belang. Verder moeten praktische en concrete
aIspraken worden gemaakt en moeten alle noodzakelijke administratieve zaken in orde worden
gebracht (bv. subsidiemogelijkheden en -regelingen, toestemmingen in geval van (tijdelijke)
onbezoldigde tewerkstelling, arbeidscontracten, enz.) (zie verder).
Jobcoachinq
Jobcoaching is het eIIectieI begeleiden op de werkvloer door een proIessionele, met NAH
vertrouwde jobcoach, die daadwerkelijk aanwezig is in het bedrijI waarin de persoon met NAH
is tewerkgesteld en dit tijdens de uitoeIening van zijn job. De jobcoach staat onder andere in
voor het geven van voorlichting aan de betrokken werkgever en collega`s over het Iunctioneren
van de persoon in kwestie, het zoeken naar oplossingen voor problemen die zich tijdens het
uitoeIenen van de job stellen, enz.
Soms wordt gebruikgemaakt van een interne stagebegeleider oI mentor die de persoon met
NAH in het bedrijI gaat begeleiden. De jobcoach leert en traint de mentor in het omgaan met de
persoon met NAH en zijn beperkingen, hoe hij hem kan trainen en opleiden. Het inschakelen
van een interne stagebegeleider verhoogt de betrokkenheid van de werkgever en de collega`s en
bevordert eveneens het tot stand komen van goede werkrelaties met de andere collega`s.
Soms houdt jobcoaching ook co-working in. Dit is heel eIIectieI bij NAH, zeker als het
leervermogen is aangetast en langdurige begeleiding nodig is om nieuwe taken en vaardigheden
aan te leren. De co-worker start samen met de persoon met NAH een vacaturegerichte opleiding
op de werkvloer, dus eerst zelI de job aanleren om nadien de persoon met NAH de taken
te kunnen aanleren die tot de job behoren. Deze intensieve individuele begeleiding wordt
vervolgens progressieI aIgebouwd totdat de persoon in kwestie de taken zelIstandig en correct
kan uitvoeren en kan worden overgegaan tot aanwerving.
Ik herken je nieL neer SIC - 317 -
lo||ou-u
Na een eIIectieve aanwerving verschuiIt de aandacht van het zoeken naar het behouden
van de job. Voor een persoon met NAH vormt het langdurig behouden van een bezoldigde
tewerkstelling namelijk een probleem. Follow-up is dus belangrijk en kan helpen voorkomen
dat tewerkstelling wordt beeindigd door in te grijpen bij problemen, bijvoorbeeld door het
zoeken naar oplossingen, eventuele aanpassingen, een nieuwe korte periode van begeleiding
op de werkvloer oI bijkomende specifeke opleiding oI training. De opvolging moet eigenlijk
levenslang gebeuren (zonder intensieI te zijn). Het is belangrijk dat er regelmatig contact is
zodat eventuele problemen oI veranderingen snel worden ontdekt en opgevangen.

Systematische Iollow-upgegevens van de verdere beroepsloopbaan na NAH kunnen bovendien
bijdragen aan wetenschappelijk onderzoek naar de langetermijneIIecten van de interventies.
tootdinatie
Het is erg belangrijk dat het traject naar werk gecordineerd wordt doorlopen en begeleid, vooral
als meerdere diensten oI organisaties betrokken zijn bij de verschillende trajectonderdelen. De
trajectcordinator bewaakt het proces, centraliseert de inIormatie en stippelt in Iunctie daarvan
het traject uit in overleg met de persoon met NAH, zijn Iamilie en de betrokken proIessionelen.
Vaak zijn tijdens het doorlopen van het traject nieuwe beslissingen oI aanpassingen (bv.
herorientering) nodig, moeten bijkomende stappen worden genomen en moeten de eventueel
daaraan gekoppelde diensten worden ingeschakeld.
Aangezien er na een hersenletsel geen eenduidig traject naar werkhervatting valt te beschrijven,
verschilt ook de duur van het traject van persoon tot persoon. Over het algemeen moeten we
uitgaan van een langdurig traject (twee jaar oI meer). De Iollow-up na aanwerving is hier niet
inbegrepen.
Ik herken je nieL neer SIC - 319 -
3
Aanpassingen in huis
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?

AneLingen en belenneringen ................................................................................................................................................. 321
4jmetinqen ................................................................................................................................................................................................. 321
0taaituimte ................................................................................................................................................................................................. 324
0oorgang ........................................................................................................................................................................................................... 325
hotizonta|e dootqanq ....................................................................................................................................................................... 325
lettica|e dootqanq ............................................................................................................................................................................... 325
5chuine t|a||en ..................................................................................................................................................................................... 328
0euren .................................................................................................................................................................................................................. 328
Kaner .................................................................................................................................................................................................................... 328
SaniLaire insLallaLie ............................................................................................................................................................................... 329
Ioi|et ................................................................................................................................................................................................................. 329
bad|amet ...................................................................................................................................................................................................... 330
LlekLrische insLallaLie .......................................................................................................................................................................... 331
arkeren ............................................................................................................................................................................................................. 333
Ik herken je nieL neer SIC - 321 -
Afmet!ngen en beIemmer!ngen
4jmetinqen
Personen met een beperkte mobiliteit gebruiken verschillende technische hulpmiddelen om zich
te verplaatsen: een wagentje, krukken oI een stok, een looprek, een derde persoon oI hond, een
elektrische oI manueel bediende rolwagen, enz. Deze loophulpen hebben bepaalde aImetingen
waarmee rekening moet worden gehouden bij het opmaken van de lastenboeken voor ontwerpen
van zowel woningen als openbare gebouwen (bewegingsruimte, ingangen, doorgangen,...).
Dit laat iedereen dan toe zich in voldoende comIortabele omstandigheden te verplaatsen.
Een persoon met een stok neemt 70 tot 75 cm in over een hoogte van 70 tot 95 cm.
Voor een persoon met twee krukken is de benodigde ruimte 90 cm op een hoogte van 95 tot 110 cm.

- 322 - SIC Ik herken je nieL neer
Een persoon met een stok en een hond neemt een ruimte van 110 cm breed in.
Een persoon die zich met een looprek verplaatst, heeIt een breedte van 80 cm op een hoogte
van 70 a 95 cm nodig.
Twee personen zij aan zij (iemand met hulp) nemen 120 cm in, een volwassene met een
kinderwagen 170 cm.
Ik herken je nieL neer SIC - 323 -
Voor rolwagengebruikers varieren de aImetingen naargelang het om een elektrische oI manueel
bediende rolwagen gaat en oI er een derde helpt.
Een standaard manuele rolwagen heeIt een ruimte nodig van 131 cm lang en 86 tot 88 cm breed.
De handen bevinden zich op een hoogte tussen 75 en 80 cm, de benen en knieen op een hoogte
van 65 tot 70 cm. De voetsteunen, die het eerste contactpunt met obstakels vormen, staan op
ongeveer 25 cm van de grond.
Als een derde de rolwagen duwt, bedraagt de benodigde lengte 155 cm.

De aanwezigheid van een elektrische motor geeIt een standaard elektrische rolwagen een lengte
van 137 cm op een breedte van 86 tot 88 cm. Handen en voeten zijn op vergelijkbare hoogte als
bij een manueel bediende rolwagen.

- 324 - SIC Ik herken je nieL neer
0taaituimte
Om te draaien oI een halve draai uit te voeren, heeIt een rolwagengebruiker draairuimte nodig.
Het criterium belemmering van mobiliteit voor een rolwagen moet worden beschouwd als de
minimumnorm voor het uitvoeren van verplaatsingen. Het gaat hier over standaardnormen die
zonder probleem toepasbaar zijn op de meeste plaatsen. Daarom zijn heel wat voorschriIten
aangepast aan de aImetingen en specifcaties van een rolwagen. Voldoende bewegingsruimte voor
rolwagengebruikers verhoogt ook de mobiliteit en het comIort van personen die gebruikmaken
van andere technische hulpmiddelen.
Het vooruit bewegen, draaien, zich omdraaien oI achterwaarts terugkeren met een rolwagen
bepaalt de specifcaties van bewegingsruimte. Deze specifcaties worden gegroepeerd onder de
termen doorgang` en rotatie`.
De minimum breedte van een doorgang bedraagt 1,20 m.
Om een draai van 90 uit te voeren bedraagt de nodige ruimte 1,20 x 1,20 m.
Om een draai van 180 uit te voeren bedraagt de nodige ruimte 1,50 x 1,50 m. Wat diameter
betreIt bedraagt de minimum aImeting voor verplaatsingen 1,50 m en 1,70 m voor meer
comIort.
Een rolwagen met elektrische voortstuwing vereist, aIhankelijk van zijn aImetingen een
diameter tot 1,70 m.

Ik herken je nieL neer SIC - 325 -
0oorgang
hotizonta|e dootqanq
Met horizontale doorgang bedoelen we de doorgang in gangen, hallen en sassen.
De gangen moeten een vrije breedte van minimum 1,20 m hebben, maar een breedte van 1,50
m is wenselijk omdat deze een halve draai met een rolstoel toelaat. Op bepaalde plaatsen
mag de doorgang versmald worden tot 90 cm bij deuren oI obstakels zoals radiatoren en
brandblusapparaten op voorwaarde dat deze niet langer zijn dan 50 cm en dat er zich geen ander
obstakel op minder dan 1,50 m bevindt.
Een verbreding van de gang oI het creeren van een inham die een draairuimte van 1,50 m
diameter geeIt, is aan te raden aan beide zijden en buiten het bereik van elke deur. Daarbij wordt
ervoor gezorgd dat de vrije breedte van de muur in het verlengde van de gesloten deur aan de
kant van de deurknop 50 cm bedraagt.
Sassen, hallen en uitgangen hebben een draairuimte van 1,50 m buiten het bereik van
eventuele deuren. Uitstekende elementen zoals radiatoren, brandblusapparaten, brandslangen,
brievenbussen die meer dan 20 cm uitsteken oI waarvan de steun waar ze op vastgemaakt zijn
uitsteekt, zijn oIwel naar onder toe voorzien van een stevig onderstel tot op de grond, wat
slechtzienden toelaat hun aanwezigheid waar te nemen, oIwel zijn ze ingebouwd in een nis.
Deze uitrusting moet echter wel bedienbaar zijn voor personen met een beperkte mobiliteit.
lettica|e dootqanq
LiIten
De aImetingen van de binnenzijde van de cabine zijn minstens 1,10 m breed en 1,40 m diep.
Bij de belknop is er een bewegingsruimte beschikbaar van 1,50 m diameter, vrij van obstakels,
buiten het bereik van eventuele deuren. De schuiIdeuren van de liIt zijn zo mogelijk niet
tegenover een aIdalende trap geplaatst
- 326 - SIC Ik herken je nieL neer
De deur, die over de breedte van de cabine geplaatst is, is een automatische schuiIdeur met
openingstijd van 1 tot 15 seconden. De vrije doorgangsruimte bedraagt minimum 90 cm. Op
een hoogte van 25 tot 60 cm van de grond is er een detectiemechanisme voorzien (bv. een
elektronisch oog). Als de deur open is, bedraagt het maximale hoogteverschil tussen de vloer
van de cabine en de vloer van de gang 2 cm. De maximum aIstand (gleuI) tussen de cabine en
de vloer van de gang bedraagt ook 2 cm.
De belknop is op een hoogte van 80 cm geplaatst, zo dicht mogelijk bij de deur van de liIt. De
knop steekt uit de wand, heeIt een contrasterend kleur en een diameter van minimum 3 cm. De
bedieningsknoppen en het alarm zijn op een hoogte van 80 cm van de grond geplaatst. Ze steken
uit de wand, hebben een diameter van 3 cm en een contrasterende kleur. De bedieningsknoppen
zijn horizontaal geplaatst in het midden van de rechter zijwand. De uiterste knoppen staan op
minstens 50 cm van de dwarswand. De nummers van de verdiepingen zijn in relieI en vlak
ernaast in braille aangegeven.
De alarmknop is voorzien van een eenvoudige gebruiksaanwijzing, die op ongeveer 1,10 m
hoogte geplaatst is.

Toegang
bewegingsruimte: O 1,50 m
Cabine
minimum aImetingen: 1,10 m breed x 1,40 m diep
vlakke antislip vloer
reling: O 3 tot 5 cm op 85 cm van de grond, op de wand tegenover de bedieningsknoppen
spiegel tegenover de deur, maar niet over de gehele hoogte van de wand
Deur
vrije doorgang: minimum 90 cm
schuiIdeur
over de hele breedte van de cabine
hoogteverschil vloer-cabine: maximum 2 cm
aIstand (gleuI) vloer-cabine: maximum 2 cm
Bediening
belknop: O minimum 3 cm, vooruitstekend, op 80 cm van de grond
bedieningsknoppen en alarmknoppen: O minimum 3 cm, vooruitstekend, op 80 cm van de grond, technische
aanwijzingen in het midden van de rechterzijwand

Ik herken je nieL neer SIC - 327 -
Trappen
De treden zijn uit antislipmateriaal gemaakt. Hun hoogte bedraagt tussen 16 en 18 cm en hun
diepte tussen 28 en 32 cm. Bovendien zijn ze voorzien van optreden. Treden met uitstekende
rand zijn aI te raden. De voorkeur gaat uit naar optreden met een schuin profel. De rand van de
trede moet goed zichtbaar worden gemaakt met contrasterende kleuren oI materialen. Onderaan
en bovenaan aan de trap, op 50 cm van de eerste en laatste trede, is de vloerbekleding in licht
relieI geplaatst om de aandacht van slechtzienden te trekken.
Elke trap moet aan elke kant en op elk tussenplatIorm voorzien zijn van een dubbele leuning
die goed zichtbaar, stevig en onbeweegbaar is. De leuningen zijn op een hoogte van 65 en 90
cm geplaatst ten opzichte van de rand van de tredes en op 75 cm en 1 m ten opzichte van de
tussenplatIormen. Aan beide uiteinden van de trap reiken de leuningen 50 cm verder dan de
eerste en laatste trede van de trap.
Aan de uiteinden van de leuningen zijn tastbare orientatiepunten voor slechtzienden en personen
met ernstige gezichtsveldbeperkingen voorzien die de verdieping aanduiden. De traphallen zijn
voorzien van voldoende en vaste verlichting die niet verblind, dat laatste om schaduwzones te
vermijden.
Toepassing
niveauverschil van 0,20 tot 1 m
indien groter, de trap aanvullen met een liIt
Vorm
De trappen zijn recht en kort. Treden met een optrede in een hoek van 15, zonder uitstekende rand.
TussenplatIorm (diepte van min 1,20 m) na elke 10 tot 12 treden
AImetingen
De trappen moeten voldoen aan de volgende Iormule: 2H D 57 tot 63 cm
26 cm trede 32 cm
12 cm hoogte 15 cm (maximum 18 cm voor binnenhuistreden)
breedte: minimum 1,20 m tussen de leuningen
Markering
Rand van de trede contrasterend aangeduid
Waarschuwingstegels van 60 cm breed op 60 cm van de eerste trede bovenaan en onderaan
Leuning
De leuning loopt door op de platIormen.
De leuning reikt 40 cm verder dan het begin en einde van de trap.
Dubbele leuning aan beide zijden van de trap
Hoogte 65 cm en 90 cm (bij tredes)
Hoogte 75 cm en 1 m (bij platIormen)
Diameter van de staaI 4 tot 5 cm
AIstand van de muur 4 tot 6 cm
5chuine t|a||en
Algemeen is een rolwagengebruiker in staat een helling van 5 procent op te raken. Bij meer
dan 5 procent gebruiken we de term hellend vlak`. Als de helling van een ononderbroken
weg te lang wordt, moet er om de 30 a 40 meter een rustplaats worden voorzien die buiten de
- 328 - SIC Ik herken je nieL neer
mensenstroom ligt en zo toelaat een bank te plaatsen en een rolwagen te parkeren. In geval van
een sterkere helling wordt een andere aangepaste en aangeduide route voorzien. ZelIs op sterk
hellend terrein moet een inspanning worden gedaan om de toegelaten helling te respecteren.
Hellingen van meer dan 5 procent zijn aI te raden. Op een hellende weg is een rolwagen
onderhevig aan een kracht die hem uit evenwicht brengt en naar achter doet kantelen.
Het inplanten van een hellend vlak oI een helling is onontbeerlijk voor rolwagengebruikers oI
mensen met een kinderwagen die een hoogteverschil willen overwinnen.
0euren
Voor binnen- en buitendeuren gelden de volgende normen:
Toegang
Vrije doorgangsbreedte: minimum 90 cm
Breedte van de muur, kant deurknop: minimum 50 cm
Toegangsruimte 1,50 x 1,50 m aan beide zijden en buiten de draaicirkel van de deur
Metaalwerk
Hoogte van de deurknoppen: 80 cm
Hoogte van het horizontaal handvat (trekkant): 85 cm (onderkant)
Weerstand van handbediende deur: maximum 3 kg
Veiligheidsbeglazing
Drempel
Hoogte: maximum 2 cm
Schuin aIglijden in een hoek van maximum 30
Goot: rooster met vierkante mazen oI schuine gleuven
kamer
De kamers zijn zo opgevat dat ze een draairuimte van 1,50 m diameter voorzien aan beide
zijden van het bed en een bewegingsruimte van minimum 1,20 m breed in de hele kamer.
De opbergkasten zijn ontworpen zonder voet en hebben opgehangen schuiIdeuren (geen rails
op de grond). Dit laat rolwagengebruikers toe erin te rijden en makkelijker aan de inhoud te
kunnen.
Er wordt een stopcontact voorzien in de nabijheid van het bed om eventuele accumulatoren van
een rolwagen te kunnen herladen.
Ik herken je nieL neer SIC - 329 -
San!ta!re !nstaIIat!e
lub|ie| toi|et
Bij openbare toiletten moet er minstens n toilet aangepast zijn aan de noden van personen met
een handicap. Dit houdt het volgende in:
De lavabo is zo geplaatst dat zijn doorsnee op minimum 45 cm van de aanpalende muur ligt.
De hoogte van de lavabo moet regelbaar zijn. De hoogte van de bovenkant van de lavabo
bedraagt 80 cm en moet 20 cm naar boven en onder kunnen varieren. Een lavabomodel met een
diepte (bovenblad) van ongeveer 60 cm en met een rechte boord is aan te raden. Als de wasbak
ingebouwd is, wordt die zo dicht mogelijk bij de voorkant van het blad geplaatst, dat een diepte
van 60 cm moet hebben. Onder de lavabo bevindt zich geen enkel obstakel (voet, kastje, buis,
enz.). Een fexibel verbindingsstuk verbindt de stop (aIvoergat) van de lavabo met de siIon. Dit
laat enerzijds de regeling van de hoogte van de lavabo toe en anderzijds de plaatsing van de
siIon boven de aIvoerbuizen. Deze zijn oIwel ingebouwd in de muur, oIwel zijdelings aIgeleid
om zo botsingen met de voetsteunen van rolwagen te vermijden. De leiding voor warm en koud
water zijn eveneens fexibel.
De spiegel is zo geplaatst dat zijn onderkant op maximum 100 cm van de grond hangt.
De kranen zijn van het type thermostatische mengkraan, wat een precieze en constante
regeling van de watertemperatuur mogelijk maakt. De kraanknop is bij voorkeur een
draaikraan, de ideale besturing is via inIrarood. De kraan van het bad is geplaatst op twee
derde van de lengte, aan de open kant, zodat ze het gebruik van de personenliIt niet hindert.

De wc is zo opgehangen dat het bovenste gedeelte op 50 cm van de grond hangt. De voorkant van
de wc-pot bevindt zich op 70 cm van de muur waaraan hij vastgehecht is om zo de zijdelingse
transIer naar de rolwagen de vergemakkelijken. De knop van de spoelbak, die zich op een hoogte
van 80 cm bevindt, is gemakkelijk te bedienen en zo mogelijk aan de zijkant geplaatst. Een
toegangsruimte van 90 x 150 cm is voorzien aan minstens n kant van de wc. Aan beide zijden
van de wc-pot, op 35 cm van de as en op 80 cm van de grond, zijn twee neerklapbare steunbars
geplaatst. Als de wc in een hoek is geplaatst, is n van de steunbars vastgehecht aan de zijmuur. De
toiletpapierhouder bevindt zich op een hoogte van 80 cm en is makkelijk bereikbaar en bedienbaar.
Een wc-hokje, dat aIgescheiden is van de badkamer, heeIt een aImeting van 180 x 180 cm als
de zijdelingse transIer mogelijk is langs n kant en 220 x 220 cm als de transIer mogelijk is
langs twee kanten.
De toiletbenodigdheden zijn op een rekje binnen handbereik geplaatst, maar nooit tegen
de achterwand. Het vuilbakje moet voldoende groot zijn en in het toilet, maar buiten de
bewegingsruimte geplaatst zijn.
De alarminstallatie moet vanuit een liggende positie kunnen worden bediend, bijvoorbeeld een
koord op een hoogte van 0,40 en 1,20 m. Het alarm moet aIgaan op een plaats waar er permanent
iemand aanwezig is. Het kan alleen in het betreIIende toilet worden uitgeschakeld.

Signalisatie: Gemakkelijk op te merken pictogrammen moeten op de paden geplaatst worden.
- 330 - SIC Ik herken je nieL neer
bad|amet
Voor de wc, de lavabo en de spiegel gelden dezelIde normen als in een toilet (zie hierboven).

Het bad is zo geplaatst dat de bovenrand tussen 50 en 55 cm van de grond is. Onder het bad is
een vrije ruimte van 15 cm breedte en 100 cm lengte om het onderstel op wieltjes van een hefiIt
onder te schuiven (zie ook verticale bekleding). Een transIertaIel is aan de zijde van het bad
geplaatst. Een toegangsruimte van 90 cm is voorzien langs het bad. Een transIertaIel is voorzien
aan de zijde van het bad over de hele breedte en op dezelIde hoogte als het bad. Ze moet in staat
zijn het gewicht van een persoon te dragen en waterbestendig zijn.
Een horizontale baar van 80 cm lang en 3 a 5 cm diameter is vastgemaakt aan de muur op 70
cm van de grond in de nabijheid van de transIertaIel.
Een handgreep in triangelvorm is opgehangen boven het bad op een reikhoogte van 120 cm
boven de grond. De handgreep moet een gewicht van minimum 200 kg kunnen dragen.
Een betegelde douche, uitgevoerd in het profel van de vloerbedekking, is aan te raden boven
een ingebouwde douchecabine. De helling naar het aIvoergat mag niet meer zijn dan 2 cm per
Ik herken je nieL neer SIC - 331 -
meter en de ribbeling van de betegeling moet antislip zijn. In de douche is een klapzeteltje op
50 cm van de grond en neerklapbare zijdelingse steunbaren van 90 cm lang op een hoogte van
80 cm. Het zeteltje is aan de zijden voorzien van een toegangsruimte van 90 x 150 cm. De
kranen zijn van het type thermostatische mengkraan, wat een precieze en constante regeling van
de watertemperatuur mogelijk maakt. De kraanknop is bij voorkeur een draaikraan, de ideale
besturing is via inIrarood. De kraan van het bad is geplaatst op twee derde van de lengte, aan de
open kant, zodat ze het gebruik van de personenliIt niet hindert.
fIektr!sche !nstaIIat!e
De elektricien moet de precieze plannen en/oI ontwerpen van de elektrische installatie ter
beschikking stellen, zodat de bewoner accessoires zoals steunbaren kan aanbrengen, zonder
daarbij het gevaar te lopen geelektrocuteerd te worden.
Het verdeelkastje wordt op een makkelijk bereikbare plaats genstalleerd, zodat de as zich
op een hoogte van 80 cm van de grond bevindt en op 50 cm van elke aanpalende muur.
Een aIwijkende hoogte moet vooraI worden aangevraagd aan het controle-orgaan dat de
installatie controleert voor ingebruikname.
De automatische deuropener wordt aan de binnenzijde bij de ingangsdeur van de woning
geplaatst. Hij moet op aIstand bedienbaar zijn van op eender welke plaats in de woning.
Een drukknop aan de binnenzijde van de woning, in de nabijheid van de deur, vult de
aIstandsbediening aan. Deze drukknop wordt op een hoogte van 80 cm en op 50 cm van elke
aanpalende muur geplaatst. De toegangsruimte moet buiten het bereik van de deur liggen.
In geval van stroompanne moet het automatische bedieningssysteem het slot vrijgeven en
het manueel openen van de deur zonder grote weerstand toelaten.
De parloIoon is van het type handenvrij en wordt op een makkelijk bereikbare plaats
genstalleerd op een hoogte van 80 cm en op 50 cm van elke aanpalende muur. Het
communicatiepaneel dat zich buiten bevindt is zo geplaatst dat de microIoon zich op 120
cm van de grond bevindt en de belknop op 80 cm.
De stopcontacten zijn op een hoogte van 80 cm geplaatst en op 50 cm van elke aanpalende
muur, zo dicht mogelijk bij een uitspringende hoek. Alleen het stopcontact van het kookIornuis
bevindt zich op een hoogte van 40 cm. Als er meerdere stopcontacten op dezelIde plaats
nodig zijn, dan worden ze horizontaal gegroepeerd. Het is sowieso nuttig zo veel mogelijk
stopcontacten te voorzien in elke kamer, ook in de hallen, gangen en berghokjes.

- 332 - SIC Ik herken je nieL neer
De schakelaars zijn op een hoogte van 80 cm geplaatst en op 50 cm van elke aanpalende
muur oI zo dicht mogelijk bij een uitspringende hoek. De toegangsruimte ligt buiten het
bereik van de deuren. Als er meerdere schakelaars nodig zijn op dezelIde plaats, worden ze
horizontaal gegroepeerd. Idealiter zijn ze van het type tuimelschakelaar.
De stroomtoevoer naar de dampkap wordt bediend met een schakelaar die zich op een
hoogte van 80 cm bevindt.
De bediening van de luiken is van het uitstekende drukknoptype en wordt op een hoogte
van 80 cm geplaatst, op 50 cm van elke aanpalende muur oI zo dicht mogelijk bij een
uitspringende hoek. Geen enkel obstakel mag de toegang hinderen (radiator, enz.).
De garagepoort wordt bediend via aIstandbediening.
De verlichting van de gemeenschappelijke delen van gebouwen wordt bediend via een
aanwezigheidsdetector. De verlichting, voorzien van een timer, is regelmatig, voldoende en
niet verblindend.

Parkeren
Vaak stappen rolwagengebruikers in hun voertuig door hun rolwagen aan de zijde van de
passagierszetel van de auto te brengen. Het in en uit het voertuig kruipen en het opplooien van
de rolwagen vereist een parkeerplaats met grotere aImetingen in vergelijking met een normale.
Er moet daarom een zijdelingse toegangsstrook voorzien worden van minstens 80 cm breed
voor een parkeerplaats met een gemiddelde breedte van 2,50 m. De parkeerplaats moet een
breedte van 3,30 m hebben en moet in de nabijheid van de toegangsdeuren van de te bezoeken
plaatsen liggen. De minimum lengte van de parkeerplaats bedraagt 6 m. Er moet een vrije en
veilige toegang tot de koIIer voorzien zijn van een draairuimte van 1,50 m diameter.
Als de parkeerplaats parallel met het voetpad ligt, moet een tussenruimte oI een voorhoging
worden voorzien voor de gereserveerde parkeerplaatsen, zodat mensen met een handicap
uit het voertuig kunnen raken zonder een hoogteverschil te moeten overwinnen.

Als de parkeerplaats dwars oI schuin op het voetpad ligt, zijn grotere aImeting nog meer
noodzakelijk om de deuren volledig te kunnen openen. Een breedte van 3,75 m is aan te raden
zodat een draairuimte (van 1,50 m diameter) aan de zijkant van het voertuig een halve draai toelaat.

Ik herken je nieL neer SIC - 333 -
Er zijn minstens twee parkeerplaatsen voorzien voor mensen met een handicap. Ze liggen in de
onmiddellijke nabijheid van de toegang oI worden rechtstreeks met de gebouwen verbonden
door een oI meerdere toegankelijke paden. Een extra parkeerplaats wordt voorzien voor elke
50 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen worden aangeduid met het internationaal toegankelijk
heidssymbool.

Ik herken je nieL neer SIC - 335 -
0eeI Iv
hoofdstuk 6
Isychologische probleemgebieden
0ver weIke psychoIog!sche probIemen gaat het?
1 sychologische problenen bij de persoon neL hA zel ........................................................................... 337
2 sychologische problenen bij parLner en anilie .............................................................................................. 353
3 sychologische problenen Lussen de persoon neL hA en zijn parLner:
RelaLie en seksualiLeiL .................................................................................................................................................................... 365
Ik herken je nieL neer SIC - 337 -
ProbIeemgeb!ed 1
Isychologische problemen
bij de persoon met NAI zelf
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 339
LnoLies en gevoelens .......................................................................................................................................................................... 339
/achte|oosheid en hu|e|oosheid ........................................................................................................................................ 339
boosheid en tetdtiet ......................................................................................................................................................................... 340
0nbeqti, tuijje| en onze|etheid .......................................................................................................................................... 340
anttouuen, neets|achtiqheid, iso|ement en eenzaamheid ..................................................................... 340
5ttess, zenuuachtiqheid, tuste|oosheid, anqst en jtusttatie .................................................................... 340
0nt|enninq, dtoejheid, schaamte en onze|etheid .............................................................................................. 341
4jhan|e|ij|heid ....................................................................................................................................................................................... 341
ke|atieom|etinq ..................................................................................................................................................................................... 342
e|jbee|d en eiqenuaatde ............................................................................................................................................................ 342
Verwerking van verlies na hA: een rouwproces ................................................................................................... 343
Vier Laken bij de verwerking ........................................................................................................................................................ 344
4antaatden tan de uet|e|ij|heid tan het tet|ies ................................................................................................ 344
lttaten en doot|eten tan de ijn tan het tet|ies en tetdtiet .................................................................. 345
Je aanassen aan de omqetinq met je beet|inqen ........................................................................................ 345
h4h een |aats qeten in het |eten ...................................................................................................................................... 346
waL bepaalL de verwerking van verworven beperkingen: ............................................................................. 346
0pvang en begeleiding na een hersenleLsel ............................................................................................................... 350
ResulLaaL van heL verwerkingsproces ................................................................................................................................. 351
4ccetatie en aantaatdinq ......................................................................................................................................................... 351
beqti en inzicht ................................................................................................................................................................................... 351
0ntsanninq, oqeue|theid, tust en |a|mte ............................................................................................................ 352
e|jtetttouuen ......................................................................................................................................................................................... 352
0|uchtinq, sttijd|ust en assettititeit ............................................................................................................................... 352
ltacht en otetuinninq ..................................................................................................................................................................... 352
e|etheid, ze|jtesect en tettij|inq .................................................................................................................................... 352
Ik herken je nieL neer SIC - 339 -
InIe!d!ng
Een hersenletsel treIt het hele zijn van een persoon. Het grijpt ernstig in op de gezondheid
en het normaal Iunctioneren, zowel lichamelijk als psychisch. Bovendien overkomt NAH je
doorgaans van de ene op de andere dag, totaal onverwacht en dus onvoorbereid. Het leven
van de persoon in kwestie verandert drastisch, met grote vragen en ware dreigingen voor de
toekomst. Vele vragen dringen zich op: Wat nu? Hoe moet het verder met mij? Niet zelden
dreigt een blijvende aIhankelijkheid van anderen, ook na een intensieve revalidatie. Mogelijk
dreigt ook de noodzaak om het zelIstandige leven in de eigen woning op te geven.
fmot!es en gevoeIens
Het is niet makkelijk om in algemene termen te spreken over emotionele reacties bij het ervaren
van beperkingen ten gevolge van NAH. Verschillende negatieve emoties en gevoelens komen
en gaan. Vaak zijn het uitingen van Iasen waar je doorheen moet. Voor velen is het moeilijk om
over emoties en gevoelens te praten, deels omdat dat niet altijd is aangeleerd en deels omdat er
angst is om te praten (oI onmogelijkheid tot praten). HeItige emoties en gevoelens worden door
anderen vaak niet oI verkeerd begrepen. Buitenstaanders kunnen hier soms van schrikken en
zich daardoor terugtrekken.
Niet uitgesproken emoties uiten zich vaak ook in lichaamstaal. Ieder mens drukt zich hoe dan
ook uit. Gedachten oI gevoelens worden ook onbewust kenbaar gemaakt. Lichaamstaal is daar
een goed voorbeeld van. Lichaamstaal uit zich via houding, oogcontact, gebaren en aanraking.
Oogcontact is een duidelijke vorm van lichaamstaal. Als we mensen willen ontwijken, dan
vermijden we vaak oogcontact.
Mensen met NAH en hun Iamilie horen vaak zeggen je moet ermee leren leven` en je moet het
leren accepteren`. Maar NAH aanvaarden is niet vanzelIsprekend. Wie kan zomaar aanvaarden
dat hij ziek is? Je hebt er nooit om gevraagd! In die zin spreken we beter over het een plaats
geven in je leven`, hoe moeilijk dat ook is.

In wat volgt schetsen we een aantal veel voorkomende emoties en gevoelens na NAH: (1)
machteloosheid en hulpeloosheid, (2) boosheid en verdriet, (3) onbegrip, twijIel en onzekerheid,
(4) wantrouwen, neerslachtigheid, isolement en eenzaamheid, (5) stress, zenuwachtigheid,
rusteloosheid, angst en Irustratie, (6) ontkenning, droeIheid, schaamte en onzekerheid, (7)
aIhankelijkheid, (8) relatieomkering, en (9) zelIbeeld en eigenwaarde.
/achte|oosheid en hu|e|oosheid
Wanneer we worden geconIronteerd met een ernstige ziekte maken gevoelens van machteloosheid
en hulpeloosheid zich meester. Dat kan toch niet waar zijn`, is een veel gehoorde uitdrukking.
Vele vragen over het (dagelijks) leven dringen zich dag na dag op. Ondertussen slaat de
machteloosheid hoe langer hoe meer toe. Mensen met NAH voelen zich machteloos en
hulpeloos omdat ze geen oI onvoldoende antwoorden op de vragen krijgen. De machteloosheid
en hulpeloosheid vormen een risico: het gevaar dat ze de anderen aIstoten en een muur om zich
heen bouwen, dat ze zich onbereikbaar opstellen. Ze willen niet dat iemand het verdriet, de
- 340 - SIC Ik herken je nieL neer
tranen en de angsten ziet. Ze willen het liever voor zichzelI houden. Ze dulden geen inbraak in
hun leven, omdat dit ook meer verwarring en verdriet kan teweegbrengen.
boosheid en tetdtiet
Boosheid en verdriet liggen heel dicht bij elkaar. Door onprettige omstandigheden komt
boosheid eerst naar voren, met opstandigheid als gevolg.
Mensen met NAH hebben zin om te schelden op alles en iedereen om zich heen, ook al bedoelen
die het allemaal goed. De boosheid is meestal boosheid om zichzelI. Ze vragen zich aI hoe het
mogelijk is en waarom ze ziek zijn geworden. Ze willen helemaal niet ziek zijn. Opkroppen van
dergelijke gevoelens komt vaak voor, maar plots komt het er toch uit. Huil- en driItbuien wisselen
elkaar voortdurend aI. De heItige emoties en krachtig geuite gevoelens kunnen bij de partner,
Iamilie en omgeving vaak heel verwarrend overkomen en een schrikreactie teweegbrengen:
Waarom huilt hij zo heItig? Waarom gaat ze zo tekeer? Waarom is hij zo stil? Wat heb ik
verkeerd gedaan? Heb ik iets verkeerd gezegd? Heb ik juist te weinig gezegd? Waarom is ze nu
plots zo opstandig?` Er ontstaat verwarring. Sommige reacties worden verkeerd begrijpen en
overgedragen, met misverstanden tot gevolg.
De Iase van boosheid slaat na verloop van tijd meestal om in verdriet. Mensen met NAH hebben
verdriet om een leven dat waarschijnlijk nooit meer hetzelIde wordt als vroeger. Verdriet ook
omdat ze niet weten wat er hen nog allemaal te wachten staat. Met zo veel vragen zitten waarop
(nog) geen antwoord is, maakt mensen boos, verdrietig en machteloos. Ze voelen zich in de
steek gelaten, alsoI ze er helemaal alleen voor staan.
0nbeqti, tuijje| en onze|etheid
Boosheid komt veelal voort uit een gevoel van niet begrepen te worden. Mensen met NAH
ervaren onbegrip van sommige artsen, verpleegkundigen, therapeuten, Iamilie, verzekerings-
instellingen, ambtenaren, enz. Ze hebben vanuit dit onbegrip het gevoel helemaal op zichzelI
teruggeworpen te zijn. Ze moeten als het ware vechten voor hun bestaan in de maatschappij.
Als hulpverlener is het belangrijk te leren luisteren naar deze signalen. De weg moet worden
vrijgemaakt, zodat de persoon met NAH en zijn Iamilie zich uitgenodigd voelen om in alle
vertrouwen over hun gevoelens te leren praten. Dat stimuleert het vertrouwen in zichzelI.
anttouuen, neets|achtiqheid, iso|ement en eenzaamheid
Onbegrip ervaren heeIt veelal tot gevolg dat mensen met NAH de anderen wantrouwen. Dit
kan leiden tot een negatieve spiraal die eindigt in somberheid en neerslachtigheid. Hierdoor
bestaat het risico dat ze zich weer aIsluiten van alles, wat op zijn beurt leidt tot isolement en
eenzaamheid. Ook deze angsten van eenzaamheid moeten worden verwerkt. Het zijn allemaal
Iasen in de complexe verwerking van de verlieservaring.
5ttess, zenuuachtiqheid, tuste|oosheid, anqst en jtusttatie
Stress slaat vaak toe wanneer we onder grote psychische spanning staat. We ervaren gevoelens
van angst omdat niet alles loopt zoals we zouden willen. Het lichaam geeIt signalen die
verraden dat we onder een zware psychische druk Iunctioneren. We raken verstrikt, worden
zenuwachtig en gespannen, wat zorgt voor nog meer Irustraties. Zo ook bij mensen met NAH.
Ik herken je nieL neer SIC - 341 -
Bij de meesten is er bovendien een sterke angst aanwezig: angst voor een nieuw hersenletsel en
verdere achteruitgang, angst om te sterven, angst om te vallen bij oeIeningen en zo weer erger
gesteld te geraken, angst om alleen te worden gelaten in hun hulpeloosheid, angst om niet meer
graag gezien te worden door hun partner en kinderen, angst voor de toekomst en voor wat het
leven nog te bieden heeIt, angst dat de mensen van wie ze het meeste steun krijgen iets ergs
overkomt, angst om door de anderen als een last te worden beschouwd.
0nt|enninq, dtoejheid, schaamte en onze|etheid
Veel gevoelens komen uit elkaar voort. De meeste mensen met NAH (en hun Iamilieleden)
komen in een Iase van ontkenning terecht. Ze willen niet ziek zijn. Ze proberen te doen alsoI
er niets aan de hand is. Maar toch dringt de realiteit zich telkens op. DroeIheid is hiervan het
gevolg. Ze voelen zich ook schuldig omdat ze misschien onvoorzichtig zijn geweest waardoor
het ongeval heeIt plaatsgevonden oI omdat ze niet gezond genoeg hebben geleeId en te weinig
hebben geluisterd naar de signalen van hun lichaam. Vaak schamen mensen met NAH zich
voor hun Iysieke beperkingen. Velen zijn ook onzeker geworden door hun ziekte: onzekerheid
over wat de toekomst brengt, onzekerheid in fnanciele zin, onzekerheid in lichamelijke zin,
onzekerheid in Iamiliezin, enz. Schaamte komt ook vaak voor omdat er vele vragen zijn over
hoe anderen naar hen kijken. Het is nu eenmaal zo dat mensen kunnen staren als ze iemand oI
iets raars` zien. Hierin schuilt het gevaar dat mensen met NAH zichzelI anders gaan zien.

Een negatieve zelIbeeld voedt ook het schaamtegevoel van mensen met NAH: schaamte
om de zogenaamd mindere` persoon die ze geworden zijn. Er ontstaat schaamte voor hun
aIhankelijkheid, voor hun tranen die ze vaak zelI als kleinzielig bestempelen, voor hun Ialen oI
tekorten op het vlak van primaire behoeIten: niet meer kunnen eten zonder te morsen, moeten
bellen voor hulp bij het toiletbezoek, incontinentie, enz. Dit zijn allemaal zeer menselijke
gevoelens. Niemand laat zich graag van zijn zwakke kant zien!
Vooral mensen met taalstoornissen weigeren vaak om nog vrienden oI andere Iamilieleden
dan hun partner en kinderen te ontvangen. Als de partner hierin meegaat (mogelijk ook uit
schaamte) en contacten met andere mensen tegenhoudt, dreigt een groot gevaar op isolatie en
blijven vastzitten in het beknopte wereldje van negativiteit. Hulpverleners moeten dit te allen
tijde trachten te voorkomen door sociale contacten geleidelijk op te drijven.
4jhan|e|ij|heid
Bij toenemende nood aan hulp voelen mensen met NAH zich gereduceerd tot een kind dat voor
alles hulp nodig heeIt (zelIs voor de meest elementaire behoeIten), en wel een onmondig kind dat
instructies en opdrachten moet opvolgen van anderen. Ze kunnen zelI niet meer dirigeren wat er
gebeurt. Sommigen ontwikkelen in reactie op die aIhankelijkheid ernstige gedragsproblemen.
Anderen laten zich de aIhankelijkheid welgevallen en buiten ze zelIs uit door zich in alles te
laten dienen. Ze moeten dan zelI geen verantwoordelijkheid meer nemen. In dit geval spreken
we van secundaire ziektewinst. De persoon met NAH doet een beroep op de goedheid van
anderen ten koste van zijn eigen zelIstandigheid. Hij wint er extra zorg en aandacht mee. Nog
anderen stellen zich bijzonder veeleisend op tegenover verzorgers, therapeuten, Iamilie en
andere bezoekers. Dit gebeurt vanuit een sterke behoeIte om - ondanks de aIhankelijkheid - zelI
de controle in handen te hebben.
- 342 - SIC Ik herken je nieL neer
Als hulpverleners moeten we deze eerder extreme reacties op NAH zo goed mogelijk corrigeren,
vooral met het oog op revalidatiedoeleinden, zelIstandigheid en eigenwaarde. Het is ook
belangrijk voor de leeIbaarheid van de situatie. Hiervoor is allereerst een duidelijk inzicht nodig
in de drijIveren van mensen. Vanuit begrip voor die drijIveren moeten we dan tactvol, maar
tegelijk kordaat reageren.
Ook in minder extreme reacties merken we dat aIhankelijkheid heel wat losmaakt bij mensen
met NAH. Het roept vroegkinderlijke angsten op: angst om te Ialen, angst om dingen verkeerd
te doen en angst om hiervoor te worden gestraIt. Aan de andere kant roept aIhankelijkheid ook
de behoeIte op aan beloning, een beloning die vorm krijgt in positieve aandacht, begripvolle
aanmoediging, een schouderklopje, enz.
De aIhankelijkheid is het meest conIronterend en Irustrerend op het vlak van intimiteit. Zich
bijvoorbeeld bij het wassen moeten blootgeven aan een verzorgende, een vreemde` oI toch
alleszins een buitenstaander, roept bij velen schroom op. ZelIs al bestaat het rationele inzicht
dat ADL-begeleiding tot de routineactiviteiten van verzorgenden behoort, zich blootgeven blijIt
voor velen gekaderd in een seksuele sIeer, beladen met emoties.
Een zeer moeilijk punt is het aIhangen van een ander voor hulp bij het toiletbezoek. Ook
incontinentie, ongelukjes` opruimen en luiers vervangen horen hierbij. Ook al staan we als
hulpverlener oI verzorgende al jaren in de praktijk, we moeten ons blijven realiseren hoe
beschamend het is om de houding van mensen met NAH beter te begrijpen. Sommigen hebben
echt schrik voor een kwade reactie van de verpleging na een ongelukje. Jammer genoeg doet
de angst heel wat spanningen wat betreIt de stoelgang ontstaan. Mensen gaan dan veel te vroeg
oI veel te vaak bellen met de vraag om naar het toilet te kunnen, uit schrik voor een volgend
ongelukje. Dit vergt opnieuw een tactvolle benadering met alle begrip voor de emotionele
drijIveren. Het is belangrijk in een open gesprek de schrik en schaamte te erkennen en begrip
uit te spreken voor het vervelende van een ongelukje, om dan pas proberen gerust te stellen dat
de verpleging er altijd is als er iets mocht gebeuren.
ke|atieom|etinq
AIhankelijkheid brengt een duidelijke relatieomkering mee. De persoon met NAH wordt nu
namelijk de mindere die - oI hij dat nu wil oI niet - de hulp van een meestal jonger oI ander
iemand moet aanvaarden. Bovendien moet hij zich schikken naar de instructies en bemerkingen
van anderen, soms naar de bevelen en verboden. Dit knaagt aan het zelIwaardegevoel.
e|jbee|d en eiqenuaatde
Het zelIbeeld en het gevoel van eigenwaarde hebben zwaar te lijden onder de situatie. Mensen
met NAH kijken vaak heel negatieI tegen zichzelI aan: Wie ben ik nu nog? Wat kan ik nog
doen?` Ze voelen zich niet veel meer waard, want ze kunnen niet meer wat ze vroeger konden
Ze voelen zich buitenspel gezet: op hun werk, als ouder en als partner. Mensen met NAH
fxeren zich veelal op alles wat ze verloren zijn, op het negatieve. Ze hebben geen oog meer
voor de resterende mogelijkheden. De nodige tijd en zich door hulpverleners en Iamilieleden
aanvaard en respectvol behandeld weten, zorgen ervoor dat ze geleidelijk aan weer antwoorden
vinden op hun vragen rond zelIbeeld en eigenwaarde: Wie ben ik? Wat kan ik? Wat ben ik nog
waard? Ben ik nog het beminnen waard?`
Ik herken je nieL neer SIC - 343 -
De hier beschreven emoties en gevoelens vormen vaak een knelpunt in het leren leven en omgaan
met beperkingen. Voor hulpverleners zijn het dan ook grote aandachtspunten in het omgaan met
mensen met een hersenletsel. Het allerbelangrijkste in het opvangen van de knelpunten in het
verwerken van ziekte en handicap is een empathische houding. Neem de tijd om te luisteren.
Toon begrip voor de gevoelens van de persoon met NAH, zonder ze direct te willen rechtzetten
oI veranderen. Voor hem is het uiterst belangrijk te ondervinden dat hij zich rotslecht mag
voelen. Communicatie staat altijd centraal. Ga nooit voorbij aan de mens die schuilt in het
lichaam dat je verzorgt.
verwerk!ng van verI!es na hAh: een rouwproces
GetroIIen worden door een niet-aangeboren hersenletsel heeIt verlies tot gevolg op alle
levensterreinen. Daarom is het niet slecht het proces van verwerking te vergelijken met het
rouwproces na een overlijden.
Onder rouw verstaan we alle reacties die optreden als gevolg van iemand oI iets waarmee een
betekenisvolle relatie bestond. Niet alleen het verlies van een gelieId persoon is een sterke
verlieservaring. Ook het niet meer kunnen van iets betekent een groot verlies: niet meer kunnen
stappen, schrijven oI spreken, zichzelI niet meer kunnen wassen en aankleden, niet meer alleen
naar het toilet kunnen gaan, geen huishoudelijk werk oI hobby`s meer kunnen doen, enz. Het
zijn allemaal waardevolle vermogens in een mensenleven. In het menselijk Iunctioneren zijn ze
echter zo vanzelIsprekend dat ze hun waarde vaak pas laten voelen als ze geheel oI gedeeltelijk
worden aangetast. Pas als je iets verliest, wordt het echt duidelijk wat je mist: bijvoorbeeld
een vader die zijn gezin niet meer kan onderhouden, een moeder die haar kinderen niet meer
kan verzorgen zoals vroeger, jonge mensen die hun toekomstplannen in rook zien opgaan oI
de partner die merkt dat zijn levensgezel een andere persoon is geworden. Mensen met NAH
reageren hier verschillend op: boos, verdrietig oI angstig. Velen zien de toekomst somber
in. Dat is normaal, want ze moeten aIscheid nemen van een leven waarin heel wat dingen
vanzelIsprekend waren, bijvoorbeeld `s morgens zonder enige hulp het bed uitstappen. Maar na
verloop van tijd leert de rouw mensen met NAH leven met de veranderingen in hun leven.
AIhankelijk van het hersenletsel kan de verwerking anders verlopen. Mensen met een licht
letsel beseIIen vaak onmiddellijk wat ze verloren zijn en wat er allemaal gaat veranderen. Wie
een zwaarder letsel heeIt opgelopen, hoopt dikwijls nog dat de beperkingen tijdelijk zijn en dat
het wel zal beteren. Zodra de behandeling aIgelopen is en de persoon weer naar huis mag, dringt
pas goed door wat de blijvende gevolgen zijn. Dan komt de depressiviteit oI neerslachtigheid
pas echt te voorschijn. Maar het komt ook voor dat mensen met NAH vooral angstig zijn. Ze
weten niet wat de toekomst brengt en beseIIen hoeveel er veranderd is. Sommigen blijven zeer
geIrustreerd achter. Ze zijn boos omdat ze dit moeten meemaken oI omdat het herstel zo traag
verloopt.
Deze sterke verlieservaringen roepen nagenoeg dezelIde reacties van rouwen op als na een
overlijden. Rouwen om een verlies betekent in Ieite energie investeren in aIscheid nemen van
wat we kwijt zijn en in het leren leven met de verliezen, in dit geval de beperkingen.
Een rouwproces kent een verloop van heel uiteenlopende reacties, gaande van een emotionele
shockreactie met ontkenning van de realiteit tot het niet willen weten wat er nu precies aan de
hand is, dat laatste vanuit een houding van zelIbescherming tegenover een al te overspoelende
- 344 - SIC Ik herken je nieL neer
realiteit. Na de aanvankelijke ontkenning zijn ook reacties mogelijk van verzet tegen de
realiteit die stilaan wel onder ogen moet worden gezien. Dit gaat gepaard met grote kwaadheid
(aIreageren op alles en iedereen), gevoelens van depressie, moedeloosheid en groot verdriet.
Mensen met NAH proberen vaak ook herstel aI te dwingen door te onderhandelen. Ze zeggen
dan bijvoorbeeld tegen de kinesitherapeut: 'Als ik goed mijn best doe, dan zal ik wel weer
kunnen stappen, h? Dat moet je mij beloven!
Reacties met verschillende emotionele kleuring wisselen elkaar aI en volgen daarbij niet
noodzakelijk de hier geschetste volgorde.
v!er taken b!j de verwerk!ng
Een momenteel in de hulpverlening populair kader om rouwreacties te interpreteren, is het
Amerikaans rouwtakenmodel. Dit is ook toepasbaar op NAH-verliessituaties zoals we ze hier
bespreken. Er wordt niet uitgegaan van reacties oI Iasen. Het model werkt met vier taken. De
taken hoeven niet na elkaar in de tijd te komen, hoewel er toch sprake lijkt van een zekere
tijdsIasering. Het takenmodel doet uitspraken over de uitkomsten oI taken die moeten worden
verricht. Er wordt gesproken over rouwarbeid verrichten`. Dit houdt in dat er moet worden
gewerkt en verklaart ook waarom mensen soms doodmoe zijn en niet vooruit geraken. Rouwarbeid
verrichten is een uitputtend proces. De vier taken die we hieronder verder bespreken zijn: (1)
aanvaarden van de werkelijkheid van het verlies, (2) ervaren en doorleven van de pijn van het
verlies en verdriet, (3) zich aanpassen aan de omgeving met beperkingen, en (4) de ziekte een
plaats geven in het leven.
Iaa| 1. 4antaatden tan de uet|e|ij|heid tan het tet|ies
Het aanvaarden van de werkelijkheid van het verlies is vaak een moeizaam proces. De getroIIenen
kunnen aanvankelijk niet geloven wat er werkelijk gebeurd is. De realiteit dringt pas geleidelijk
door. Mensen kunnen met hun verstand het verlies beseIIen, maar daarom voelen ze het verlies
nog niet gevoelsmatig. Dus aanvaarden ze het ook nog niet. Vaak komt het voor dat mensen
met NAH als vanzelI in de oude routine van voor het hersenletsel (willen) doorgaan. Pas op het
ogenblik dat ze hun beperkingen opmerken, realiseren ze zich ten volle de gevolgen van het
hersenletsel.

Het aanvaarden van de realiteit geschiedt dus niet van het ene op het andere moment.
Hulpverleners kunnen bij aanvang de diagnose meedelen en inIormatie geven, maar op dat
moment dringt het vaak nog niet door. Het is een proces dat tijd nodig heeIt. De persoon met
NAH kan op een zeker moment denken dat hij heeIt geaccepteerd wat er is gebeurd en er enige
tijd later achterkomen dat dit helemaal niet het geval was. Mensen balanceren als het ware op
tussen het aanvaarden en ontkennen. Hoezeer het ook duidelijk wordt dat ze nooit meer de oude
zullen worden, toch blijven ze vaak geloven dat herstel mogelijk en waarschijnlijk is.
Het aanvaarden van verlies na NAH is zo moeilijk omdat we iets dergelijks niet hebben
ingecalculeerd in ons leven. Het onderschatten heeIt te maken met het Ieit dat we leven met een
idee van persoonlijke onkwetsbaarheid`. Het optreden van ingrijpende gebeurtenissen wordt
vaker toegeschreven aan anderen dan aan zichzelI. Ook na het hersenletsel blijken mensen met
NAH vele cognitieve strategieen te ontwikkelen om een verklaring te geven van het gebeurde
en om voor zichzelI nieuwe illusies te Iormuleren.
Ik herken je nieL neer SIC - 345 -
Het is belangrijk dat mensen met NAH de werkelijkheid van het verlies erkennen. Hulpverleners
kunnen bij taak 1 ondersteuning bieden door alsmaar opnieuw inIormatie te geven en alsmaar
opnieuw naar hun verhaal te luisteren. Telkens weer herhalen en beluisteren dus. Het aanbieden
van voldoende inIormatie is belangrijk om de werkelijkheid te laten doordringen. Het onderwerp
mag niet omzeild worden en er moet ruimte zijn voor alle vragen.
Iaa| 2. lttaten en doot|eten tan de ijn tan het tet|ies en tetdtiet
Geen enkel verlies kan worden verwerkt zonder de pijn en verdriet te ervaren die hiermee
gepaard gaan. Vele mensen met NAH proberen de tweede taak te vermijden door het verlies
en verdriet te ontkennen oI door het gebeurde te bagatelliseren. Ze willen de pijn ontlopen,
maar uiteindelijk word je er altijd mee geconIronteerd. De pijn kan niet worden vermeden oI
voorkomen. Je kan ze op alle mogelijke momenten en manieren ervaren. Bij elke conIrontatie
kan de pijn van het verlies weer naar boven komen, bijvoorbeeld bij conIrontatie met gezonde`
mensen, bij bepaalde gebeurtenissen, op speciale dagen zoals een trouwdag oI verjaardag, enz.
De tweede rouwtaak moet dan ook worden uitgevoerd. Anders dragen mensen het verlies hun
hele verdere leven met zich mee.
De manier waarop de pijn van het verlies en onmacht tot uiting komt, is bij iedereen anders.
Mogelijke reacties zijn lichamelijke pijn, vermoeidheid, schuldgevoelens, boosheid oI agressie.
Het zijn allemaal normale` reacties van evenwichtige mensen. Mensen verschillen ook in hun
emotioneel reageren. Daarom moeten we als hulpverlener voorkomen dat we mensen met NAH
bij wijze van spreken verplichten om hun emoties te uiten en erover te praten.
Als de emoties duidelijk aanwezig zijn, kunnen we mensen met NAH helpen door de conIrontatie
met het verdriet niet te ontwijken. Praat over verdriet en luister naar hen. Als iemand zegt dat
hij zich schuldig voelt, is het beter dit gevoel te erkennen dan het gevoel te minimaliseren. Een
reactie zou bijvoorbeeld kunnen zijn: 'Ik snap dat je je schuldig voelt en je mag je zo voelen,
maar je bent niet schuldig! Door de schuldgevoelens uit te spreken kan de persoon verlost
geraken van het gevoel. Door het gevoel niet te erkennen, wordt het ook niet uitgesproken.
Op die manier blijven mensen ermee rondlopen. Het is belangrijk dat mensen over al hun
gevoelens kunnen praten.
Iaa| 3. Je aanassen aan de omqetinq met je beet|inqen
Meestal zijn de gevolgen van een hersenletsel zeer ingrijpend in een mensenleven. Herstel en
aanpassing vragen veel inspanning, zowel van de persoon zelI als van de omgeving. Het is een
moeilijk proces, dat voor iedereen anders verloopt. Bij de derde taak is creativiteit belangrijk,
want je moet altijd op zoek naar oplossingen. Oplossingen voor bepaalde taken die je zelI niet
meer kunt, voor aanpassingen die nodig zijn om in het gewone leven en voor bepaalde rollen
die je niet meer kan vervullen.
Vaak hebben mensen uit de omgeving het heel moeilijk om gepast te reageren. Soms gebeurt
het dat ze uit angst wegblijven. Mensen moeten echter niet bang zijn. Ze moeten alleen een
luisterend oor hebben. Dat vraagt inderdaad veel geduld, omdat de persoon met NAH de
behoeIte kan hebben om zijn verhaal telkens opnieuw te vertellen.
- 346 - SIC Ik herken je nieL neer
Iaa| 4. h4h een |aats qeten in het |eten
Deze taak houdt in dat men de verlieservaring aan het verwerken is. Verwerken houdt niet in
dat alles voorbij is, maar dat men leert de ziekte een plaats te geven in zijn leven. Leven met
beperkingen kun je voorstellen als leven met een schaduw die je steeds achtervolgt, de ene dag
is het een kleine schaduw, de andere dag een grote schaduw. Het is belangrijk dat men opnieuw
leert genieten zonder zich hierover schuldig te voelen.
Verdriet verwerken is als een vingeraIdruk. Hiermee bedoelen we dat het een proces is dat voor
iedereen op een andere manier verloopt. Het is iets persoonlijk, zoals een vingeraIdruk. Hoe
lang de verwerking duurt, is niet voorop te stellen. De tijdsduur is voor iedereen verschillend.
Mensen met NAH kunnen in elke taak van het verwerkingsproces vastlopen. Als zich dat
voordoet, is het belangrijk terug te gaan naar de taak waarin ze niet zijn uitgeraakt en daaraan
te werken.
Het is niet vanzelIsprekend verdriet te verwerken in een relatie. Verdriet is als een bom die tussen
mensen valt. De bom laat een krater na die vaak niet meer te overbruggen is, omdat je te veel
van elkaar houdt. Hoe dichter je bij elkaar staat en hoe meer je van elkaar houdt, hoe moeilijker
het kan zijn om elkaar te helpen. Het kan namelijk t moeilijk zijn en t veel energie vragen om
bovenop je eigen verdriet en pijn ook de pijn en het verdriet van je partner te dragen.
We horen mensen vaak zeggen dat ze niet weten wat ze tegen iemand met een handicap moeten
zeggen. In plaats van ons aI te vragen wat we moeten zeggen, zouden we eens moeten stilstaan
bij wat mensen met een handicap vanuit hun verdriet aan ons zouden vertellen. Uiteindelijk
zijn zij de beste leraren. Zij weten wat ze nodig hebben. Vraag dus aan iemand met NAH wat
je voor hem kan doen oI waarmee je kan helpen. 'Zeg, vertel eens . is altijd een goede
openingszin.
Een goed verwerkingsproces leidt uiteindelijk tot rentegratie van de persoon met reorganisatie
van zijn waardesystemen. Hij slaagt er met andere woorden in tot een nieuw inzicht te komen
van wat werkelijk van belang is in zijn leven, om goed te kunnen leven mt zijn beperkingen.
wat bepaaIt de verwerk!ng van verworven beperk!ngen?
Het is moeilijk in algemene termen te spreken over emotionele reacties op een hersenletsel,
aangezien er grote verschillen bestaan tussen mensen en situaties. We schetsen een aantal zaken
die van invloed zijn op de manier waarop mensen met hun ervaren beperkingen omgaan. Andere
zaken, waarvan vaak wordt verondersteld dat ze verwerking benvloeden, zijn dan weer minder
belangrijk.
ll tan int|oed.
ltoeqete etsoon|ij|heid
Mensen verschillen in hoe ze omgaan met een stresserende gebeurtenis. Dit hangt aI van
hun eigenheid en persoonlijke achtergrond. Zo zijn er mensen die bij tegenslagen doorgaans
depressieI reageren. Ze reageren Irustraties en agressie vooral tegenover zichzelI aI. Anderen
reageren eerder agressieI. Ze bijten van zich aI en richten hun Irustraties op de wereld buiten
hen. Dit noemen we copingstijlen: manieren van omgaan met iets.
Ik herken je nieL neer SIC - 347 -
ll tan int|oed.
hetste|jase (zie|enhuis, teta|idatiecenttum oj thuis)
De houding tegenover een hersenletsel hangt ook in grote mate aI van de herstelIase waarin
mensen met NAH zich bevinden: (1) de acute Iase in het ziekenhuis, (2) de revalidatieIase oI
(3) de periode van weer thuis komen.
(1) In het ziekenhuis
Opname in het ziekenhuis gebeurt na het ongeval oI trauma, dus na het plots optreden van een
levensbedreigende gebeurtenis. Niemand verwacht het. Niemand houdt er in de planning van
zijn leven rekening mee. Het overkomt je. Van het ene moment op het andere verandert alles in
je leven.

Op dat ogenblik dringt het bij mensen met NAH nog niet goed door hoe grondig het leven zal
veranderen en wat de mogelijke gevolgen zijn. Mensen zijn daar in dit stadium nog niet mee
bezig. Eerst gaat het om OVERLEVEN! De nadruk ligt dus op Iysische, medische verzorging.
De persoon met NAH moet rusten en mag aIhankelijk zijn. Er wordt weinig zelIredzaamheid
verwacht.
Het plotse en niet-gecontroleerde optreden van de levensbedreiging roept vaak wel hevige
gevoelens van angst en vertwijIeling op. Angst om te sterven, angst om nog een hersenletsel
op te lopen. Angst ook over de resterende mogelijkheden: 'Ga ik nog kunnen stappen? Ga ik
nog kunnen spreken? Zal dit nog wel goed komen? Om niet helemaal overspoeld te worden
door die realiteit, proberen met NAH en hun Iamilie de dingen wat op een aIstand te houden. Ze
ontkennen voorlopig de realiteit. Daardoor dringt inIormatie vaak nog niet goed door. Misschien
wordt ze zelIs helemaal niet opgenomen. Uitspraken van de dokter worden bijvoorbeeld verkeerd
genterpreteerd, waardoor ze nauwer aansluiten bij de eigen gemoedsgesteldheid. Het probleem
is wel dat ze geen realistische toekomstverwachtingen weergeven.
(2) Revalidatie
Als mensen met NAH klaar zijn om naar een revalidatiecentrum te verhuizen, komt er vaak
nieuwe hoop en zijn de verwachtingen hooggespannen. Ze gaan ervan uit dat er eindelijk schot
in de zaak komt: 'Nu ga ik aan het werk. Ik leer weer stappen en spreken. Daarna ga ik naar
huis en kan ik mijn oude leven weer hernemen.
De hoge verwachtingen resulteren al gauw in grote ontgoocheling. In de revalidatieIase worden
mensen met NAH namelijk pas echt geconIronteerd met de beperkingen die in het ziekenhuis
door de lakens toegedekt bleven. De meesten komen tot de vaststelling dat ze minder kunnen
dan ze hadden gedacht oI gehoopt.
In de revalidatieIase ligt de nadruk niet meer op overleven, maar op LEVEN, dus herstel van
de Iysische en psychische mogelijkheden. Ook dit is een emotioneel zeer belastende Iase.
Vooruitgang boeken en nieuwe mogelijkheden ontdekken, kan extra motiverend werken, maar
het kan ook een negatieve uitwerking hebben. Mogelijks wekt een evolutie in de toestand alleen
maar nog hogere verwachtingen, die opnieuw tot Irustraties kunnen leiden. Ook het Ieit dat
herstellen zo traag gaat, in schrille tegenstelling tot het plotse ontstaan van de toestand, is soms
- 348 - SIC Ik herken je nieL neer
moeilijk te dragen. Bovendien vergelijken mensen met NAH hun toestand vaak met de toestand
van andere NAH-patienten. Sommigen vinden er houvast in, een steuntje in de rug. Anderen
laten zich ontmoedigen door de dramatische toestand van lotgenoten.
(3) Weer naar huis
Meestal wordt de verwachting om volledig te herstellen niet ingelost. Dat wordt stilaan duidelijk
gedurende de revalidatieperiode. Mensen voelen dat ook aan. Ze worden er door de therapeuten
ook geleidelijk aan van bewustgemaakt.
Sommigen blijven zich echter tegen die bewustwording verzetten en reageren verontwaardigd
op het ogenblik dat er over ontslag uit het revalidatiecentrum wordt gesproken. Een mogelijke
reactie is bijvoorbeeld: 'Mijn arm is nog niet gebeterd. Zolang dat zo is, kan ik thuis mijn
plan niet trekken, dit terwijl de kinesist en ergotherapeut helemaal niet verwachten dat de
aangedane arm nog verder kan herstellen (en dit ook bij herhaling duidelijk hebben uitgelegd).
In dat geval betekent terugkeren naar huis oI de overgang naar een nieuwe thuis een nog veel
moeilijker situatie.
Thuis wacht de persoon met NAH een moeilijke taak, het hernemen van zijn SOCIALE LEVEN:
het opnieuw starten van een gewoon` leven, met inbegrip van een bevredigende dagvulling,
een herdefnieren van de relaties met de partner, kinderen, vrienden en derden, alsook het zich
terug inschakelen in de samenleving. Als mensen met NAH terugkeren naar huis, voelen ze
zich vaak blij om eindelijk weer thuis te zijn. Maar aan de andere kant komen ze ook thuis als
een ander mens, als een vreemde in het eigen, vertrouwde huis. Dit conIronteert ze eens te meer
met hun beperkingen. Gevoelens van angst en onzekerheid steken daarbij sterk de kop op.
Is het niet mogelijk om weer naar huis te komen wegens een te grote zorgaIhankelijkheid, dan
noodzaakt zich vaak een zoeken naar een nieuwe thuis en soms zelI een rust- oI verzorgingstehuis.
De meeste mensen met NAH beleven dit zeer negatieI. Ze kiezen er namelijk niet voor. Het
zijn de omstandigheden die dwingen hun zelIstandig leven en nagenoeg hun hele hebben en
houden achter te laten, om verder te gaan leven in een kamer van enkele vierkante meter,
in een leeIstructuur die - vanuit organisatorische noodzaak - regels en regelmaat oplegt. De
individuele vrijheid is dus per defnitie ingeperkt. De aIhankelijkheid van anderen voor primaire
zorgen knaagt enorm aan het zelIwaardegevoel. Als de partner van de persoon met NAH nog
gezond is, verhuist die doorgaans niet mee naar het rusthuis, waardoor de NAH-bewoner zich
verstoken weet van de constante aanwezigheid van zijn levenspartner. We merken ten slotte
nog op dat plaatsing in een rusthuis` door velen beleeId wordt als het begin van het einde`.
Mensen fxeren zich al te vaak op het idee dat naar een rusthuis gaan gelijk staat aan klaar om
te sterven`. Ze vergeten dat het verblijI beoogt de resterende jaren van leven zo comIortabel
mogelijk te maken.
Het moge duidelijk zijn dat deze derde Iase in het herstel na NAH een kritische Iase in het
verwerkingsproces is. Depressie loert om de hoek. Terwijl de persoon met NAH zich voordien
nog sterker kon vasthouden aan de hoop op verbetering, tekent zich hier het perspectieI van een
blijvende handicap duidelijk aI.
hIlI tan int|oed.
/ate tan inta|iditeit
Ik herken je nieL neer SIC - 349 -
Er is geen verband tussen de houding van een persoon tegenover zijn handicap en de mate van
invaliditeit. Met andere woorden, hoe ernstig iemands handicap is bepaalt niet oI hij er al dan
niet door overstuur is en oI hij zich al dan niet makkelijker aanpast. Een voorbeeld.
Een 78-jarige, alleenstaande man is een maand na de beroerte zeer goed hersteld. Hij kan zich
volledig zelIstandig beredderen, hoewel autorijden niet meer zo soepel en snel als vroeger gaat.
Ook dit - objectieI gezien - beperkt verlies kan de man zwaar te verwerken vallen, want zijn
auto is zijn vrijheid. Een groot stuk van zijn mobiliteit en zijn sociaal leven hangen ervan aI.
Bovendien voelt hij voor zichzelI een achteruitgang in zijn vermogens aan, wat een dreiging
kan inhouden van verdere aItakeling en uiteindelijk ook sterven. Geen enkel mens houdt ervan
om te moeten aIgeven in wat hij kan. We moeten dan ook zijn verdriet om zijn verlies ernstig
nemen. Een verongelijkte houding als: 'Zeg eens, die man is er nog zr goed vanaI gekomen.
Hij heeIt geen reden tot klagen! is hier helemaal misplaatst.
hIlI tan int|oed.
leejtijd
Sommige mensen denken dat aanpassen beter lukt naargelang de leeItijd. Jongeren zouden het
moeilijker hebben om zich aan te passen aan een handicap dan ouderen. Dat klopt helemaal
niet. Er is geen verband tussen de leeItijd en de mate waarin iemand zich kan aanpassen.
ll tan int|oed.
letuachtinqen toot de toe|omst
De verwachtingen die iemand heeIt in het leven zijn wel bepalend. Bedenk dat ook oudere
mensen nog heel andere dingen kunnen verwachten dan gehandicapt zijn`.

ll tan int|oed.
uitet|ij|e |ichaams|enmet|en
Verder is er een verband tussen de mate waarin iemand zich kan aanpassen aan het leven met
NAH en het belang dat hij hecht aan uiterlijke lichaamskenmerken. Laat ons niet vergeten dat
de huidige maatschappij zeer veel aandacht besteedt aan het uiterlijk. Mensen worden in een
eerste contact vaak op basis van hun uiterlijk beoordeeld. Daarom is een zichtbare handicap
verwerken ook veel moeilijker. Vooral de manier waarop de persoon met NAH dit zelI ervaart,
speelt een grote rol.
Let op, dit wil niet zeggen dat mensen met een onzichtbare handicap het makkelijker zouden
hebben. Met een onzichtbare handicap wordt namelijk veel minder rekening gehouden dan
met een zichtbare. Het risico bestaat dan dat anderen - die de eigenheid van iemand met NAH
niet kennen - hem verkeerd inschatten. Dergelijke mensen worden vaak geconIronteerd met
onbegrip, met als gevolg dat ze zich terugtrekken uit het sociale leven. Enkele voorbeelden.

Een man heeIt na een hersenletsel ernstige rugpijn en kan daardoor moeilijk ter plaatse blijven
staan. Als hij de tram opstapt, zal er niemand zijn plaats aIstaan, want niemand merkt dat hij een
beperking heeIt. Iemand met een sensorische aIasie praat vloeiend, maar produceert woorden
die vaak IoutieI zijn en niet leiden tot een juiste zin. Vaak is wat hij zegt, niet te begrijpen.
Bovendien heeIt hij ook begripsproblemen voor wat een ander zegt, waardoor hij nogal eens
- 350 - SIC Ik herken je nieL neer
naast de kwestie reageert. Als zo iemand geen andere (zichtbare) handicap heeIt, zou het best
kunnen dat hij voor dronken, gek oI verward wordt gehouden. Bij een onzichtbare handicap
bestaat er dus een groter risico op verkeerd inschatten en overschatten van de persoon in kwestie
dan bij een zichtbare handicap. Neem nu bijvoorbeeld iemand die na een hersenletsel een
zichtbare halIzijdige verlamming heeIt opgelopen. Hij heeIt weer leren stappen met behulp van
een stok en kan zich ook zelIstandig beredderen. Een buitenstaander zal misschien opmerken
dat het stappen niet helemaal in orde is. De stok is ook een extra signaal: 'Voorzichtig met
mij! Hou er rekening mee dat ik wat trager ben. Als deze persoon op de tram stapt, dan zal er
wellicht een hulpvaardige medemens (dat hopen we toch!) opstaan en zijn zitplaats aIstaan.
ll tan int|oed.
6euoonten
De vroegere gewoonten van de persoon met NAH zijn zeker bepalend voor de mate waarin hij
zich kan aanpassen. Een motorische handicap zal bijvoorbeeld moeilijker te verwerken zijn
voor een sportieve persoon, dan voor iemand die liever languit in de zetel ligt.
0pvang en begeIe!d!ng na een hersenIetseI
Een niet-aangeboren hersenletsel is voor iedereen die het overkomt een ingrijpende gebeurtenis.
Daarom moeten we de persoon in kwestie en zijn partner/Iamilie een hulpverleningsaanbod
doen in de vorm van opvang en begeleiding. De begeleiding is ongetwijIeld een steun in het
verwerkingsproces. De onderstaande punten kunnen aan bod komen bij het starten van opvang
en begeleiding.
Bied de gelegenheid om gevoelens over het gebeurde te uiten.
Het gaat hier zowel om gevoelens kort na het ontstaan van het hersenletsel als om recenter
gevoelens. Velen beperken hun verhaal tot slechts enkele Ieiten. We moeten de persoon
in kwestie ertoe aanzetten de precieze toedracht van het hersenletsel zo gedetailleerd
mogelijk te vertellen, samen met wat er in hen omging en welke gevoelens ze hadden.
Vaak blijkt trouwens dat het gedetailleerd vertellen van de omstandigheden leidt tot het
naar boven komen van de gevoelens. We moeten mensen met NAH stimuleren om die
emoties te verwoorden en te uiten. Ook het identifceren van moeilijke` gevoelens moeten
we uitlokken (bv. gevoelens waarover schaamte bestaat, zoals schuldgevoelens, gevoelens
van kwaadheid en jaloersheid op mensen).
Zorg ervoor dat mensen met NAH geen tweede keer het slachtoIIer worden.
In de nasleep van het hersenletsel kunnen andere voorvallen optreden, die op zichzelI weer
tot gevoelens van rouw kunnen leiden. Als iemand na zijn ongeval bijvoorbeeld niets meer
hoort van zijn werk, zal hij dat heel negatieI ervaren.
GeeI mensen met NAH de tijd om het gebeuren te verwerken.
De omgeving denkt vaak dat de verwerking van een hersenletsel snel kan worden aIgerond.
Wellicht dacht de persoon met NAH hier vroeger ook zo over. Als hij dus merkt dat de
herstelperiode veel langer duurt, ligt het voor de hand dat hij wil dat het opschiet.
Benadruk dat allerlei vreemde` verschijnselen doorgaans normaal zijn.
Als de verwerkingsperiode lang duurt, denken mensen met NAH niet alleen dat ze niet
Ik herken je nieL neer SIC - 351 -
voldoen aan de verwachtingen van zichzelI en de omgeving, het kan ook zijn dat ze denken
dat hun verwerkingsproces niet helemaal normaal verloopt. Niet alleen de langere tijdsduur
kan tot die gedachte leiden, maar vooral ook de aard van de verschijnselen die ze bij zichzelI
opmerken. Uit onderzoek blijkt dat de grote meerderheid van de mensen met NAH zich
tijdens het verwerkingsproces aIvraagt oI ze wel goed omgaan met het gebeurde. Vaak
ervaren ze veel onverwachtse, heItige en ook tegenstrijdige gevoelens. Het blijIt een Ieit dat
iedereen NAH op zijn eigen manier verwerkt.
Benoem het verband tussen zeer negatieve gevoelens en onredelijke gedachten.
De eerste dagen en weken na het hersenletsel kunnen de negatieve gevoelens hoog oplopen.
In die Iase is het belangrijk dat de persoon de gelegenheid krijgt zijn emoties te uiten. Het is
volstrekt logisch dat mensen met NAH gevoelens van verdriet, somberheid, woede en angst
hebben. Daarnaast zitten ze met vragen: 'Hoe moet het nu verder? Wat heeIt het allemaal
nog voor zin? Aangezien ze dergelijke dingen vooral zeggen in de wanhoop en chaos van
de eerste periode, is het best om over dergelijke gedachten niet te discussieren. Wat in eerste
instantie volstaat, is dat de persoon zijn emoties niet opkropt, versterkt en blijIt meedragen.
BlijIt iemand langdurig intense negatieve emoties houden, dan kan een hulpverlener samen
met de persoon de onderliggende gedachten naar boven proberen halen. Op die manier
krijg de persoon met NAH inzicht in wat de oorsprong is van de negatieve emoties. De
ongewenste emoties zijn daarmee niet verdwenen, maar wel verklaard`. Een volgende stap
is dan te proberen de onredelijke gedachten te wijzigen in redelijke gedachten. Hiervoor is
eventueel specifeke hulp beschikbaar (psychotherapie).
kesuItaat van het verwerk!ngsproces:
van negat!eve naar pos!t!ever emot!es en gevoeIens
4ccetatie en aantaatdinq
Acceptatie is geen vanzelIsprekend begrip. Accepteren wil zeggen dat je de gevolgen van een
hersenletsel in zijn totaliteit aanvaardt. Dit komt heel zelden voor. Wanneer we iets ontnomen
zijn, in dit geval door het hersenletsel, worden we daar telkens opnieuw mee geconIronteerd.
Telkens weer duikt er verdriet om het verlies op. Zoals eerder gezegd, is het daarom beter te
spreken over een plaats geven in het leven` dan over accepteren oI aanvaarden. We moeten
proberen een nieuw begin te maken door alles eerst op een rijtje te zetten en alles een nieuwe
plaats te geven in het leven. Dat kost tijd, soms enorm veel tijd. Naast de conIrontatie met
de beperkingen moet er ook meer en meer nadruk worden gelegd op wat iemand uiteindelijk
(weer/nog) kan. Pas als die nieuwe plaats is gevonden, is er sprake van aanvaarding.
beqti en inzicht
Door de beperkingen een plaats te geven, krijgen personen met NAH ook meer en meer inzicht
in het ziektebeeld. Het gaat hier niet alleen om het begrip voor de ziekte op zich, maar ook
om het begrip voor de houding van de omgeving. Mensen met NAH worden mondiger oI
stellen zich meer open tegenover de arts, de Iamilie, vrienden en collega`s. Door alle vergaarde
inIormatie krijgen ze ook meer inzicht in de problemen die een hersenletsel mee kan brengen.
Soms gaan mensen zelIs hun ervaringen vertellen aan lotgenoten oI hulpverleners in opleiding,
omdat ze als het ware zelI expert` zijn geworden in wat het hersenletsel betekent voor hun
- 352 - SIC Ik herken je nieL neer
leven. Hierdoor worden velen weer opgewekter. Ze benaderen alles wat positiever en worden
daardoor rustiger en kalmer. Dit dragen ze ook over op hun omgeving.
0ntsanninq, oqeue|theid, tust en |a|mte
Als mensen met NAH alles op een rijtje hebben gezet, worden ze een stuk rustiger. Velen proberen
na enige tijd op gelijke voet te blijven met wat ze aankunnen. Ze proberen bijvoorbeeld (in
geval van Iysieke problemen) om langere aIstanden met de rolwagen oI een ander hulpmiddel
te overbruggen, zodat ze daarna nog wat energie overhouden. Mensen hebben een hele weg
aIgelegd wanneer ze zich uiteindelijk minder druk maken om kleine dingen, wanneer ze weer
kunnen genieten van zichzelI en hun lichaam en geest wat rust kunnen gunnen. Weer kunnen
genieten van de kleine dingen, blij zijn om dingen die ze wl nog kunnen.
e|jtetttouuen
Door zichzelI rust te gunnen en weer wat positiviteit op te bouwen, krijgen mensen met NAH
meer zelIvertrouwen. Door alle gebeurtenissen hebben velen (ook de omgeving trouwens) geen
zelIvertrouwen en zelIrespect meer. Met het groeiende zelIvertrouwen stijgt ook de weerbaarheid.
ZelI vertrouwd raken met zichzelI. Dat geeIt veel energie en voldoening. Ze voelen zich weer
op hun gemak. De eigenwaarde wordt weer opgekrikt. Iemand met zelIvertrouwen mag en kan
laten zien wie hij cht is.
0|uchtinq, sttijd|ust en assettititeit
Het stellen van een diagnose en het Ieit dat de symptomen herkenbaar zijn, is voor velen een vorm
van opluchting. Er is opluchting omdat ze inIormatie hebben gekregen waarop ze recht hebben.
Het strijdlustige vertaalt zich in het Ieit dat ze willen dat alles op een rechtvaardige manier
wordt opgelost. Mensen met NAH gaan vechten` omdat ze verder willen in de maatschappij,
omdat ze het recht hebben om mee te genieten, net als de ander. Strijdlust resulteert ook in
assertiviteit en zelIverzekerdheid. AssertieI omdat je jezelI weerbaarder hebt gemaakt.
ltacht en otetuinninq
Door alles heen gaan mensen met NAH een gevecht aan met zichzelI. Vroeg oI laat krijgen
ze het gevoel dat ze, ondanks de beperkingen, toch weer wat grip en controle hebben op het
Iunctioneren in het dagelijks leven. Dit is een overwinning waaruit kracht wordt geput.
e|etheid, ze|jtesect en tettij|inq
Dat mensen met NAH moeten leren leven met beperkingen, staat vast. Zeker is ook dat ze alle
veranderingen in het leven een plaats moeten geven. Die zekerheid zorgt er ook voor dat ze
zich er beter bij kunnen neerleggen. Hierdoor krijgen ze ook weer vertrouwen in en respect
voor zichzelI. Sommigen ervaren dit als een verrijking, omdat ze een andere kijk op het leven
hebben gekregen en dat ze eerlijker tegenover zichzelI en de andere zijn geworden. Zij kunnen
zichzelI nog verder verrijken door op hun beurt inIormatie door te geven aan lotgenoten. Dat ze
hen daarmee verder helpen, staat met honderd procent zekerheid vast.
Ik herken je nieL neer SIC - 353 -
ProbIeemgeb!ed 2
Isychologische problemen
bij partner en familie
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Verwerkingsproces bij parLner en anilie ....................................................................................................................... 355
0nmacht ........................................................................................................................................................................................................ 355
5chu|dqetoe|ens ..................................................................................................................................................................................... 355
0etessiete teacties ........................................................................................................................................................................... 355
6edtaqstob|emen ................................................................................................................................................................................ 355
hetdejnietinq tan de |aats in het qezin ................................................................................................................... 356
Iso|eten .......................................................................................................................................................................................................... 356
Hogelijke obsLakels Lussen de persoon neL hA en zijn ongeving ................................................... 357
SpeciFeke enoLies en gevoelens bij parLner en anilie ................................................................................. 357
5hoc| ................................................................................................................................................................................................................ 358
4nqst ................................................................................................................................................................................................................. 358
0nt|enninq en otetotimisme ................................................................................................................................................. 359
oede ............................................................................................................................................................................................................... 360
letmoeidheid ............................................................................................................................................................................................ 361
Ittitatie en onqedu|d ........................................................................................................................................................................ 361
ltusttatie ...................................................................................................................................................................................................... 362
6etoe|ens tan uanhoo en hu|e|oosheid .................................................................................................................. 362
5chu|d en ambita|entie .................................................................................................................................................................. 363
Ik herken je nieL neer SIC - 355 -
verwerk!ngsproces b!j partner en fam!I!e
Een hersenletsel is niet alleen een ingrijpend gebeuren met drastische veranderingen in het leven
voor de persoon in kwestie zelI, maar ook voor de partner en de andere gezins- en Iamilieleden.
Ook voor hen is het een zware klap. Je kunt NAH niet zomaar achter je laten om verder te gaan
met het dagelijks leven. Ook de partner en de kinderen staan voor een heel verwerkingsproces.
Ook zij moeten kunnen rouwen om wat verloren is, om een nieuwe start te maken in hun
leven met hun partner oI ouder (met zijn beperkingen). Problemen kunnen zich ook in dat
verwerkingsproces veelvuldig stellen.
0nmacht
Bij de direct betrokken Iamilieleden leven er doorgaans sterke gevoelens van onmacht: willen
helpen, maar niet kunnen oI willen goed doen, maar niet weten hoe. Vaak zijn partner en Iamilie
in een eerste Iase van revalidatie even gespannen en angstig als de persoon met NAH, met als
gevolg gevoelens van grote prikkelbaarheid (op de toppen van hun tenen lopen).
5chu|dqetoe|ens
Er kunnen zich bij de partners heel wat schuldgevoelens voordoen: schuldgevoelens om een
mogelijk aandeel in wat er is gebeurd (bv. had ze hem maar wat meer gestimuleerd om te
stoppen met roken en gezond te eten, oI veiliger te rijden en geen risico`s te nemen op de weg),
schuldgevoelens om wat ze wl doen (bv. elke avond naar huis gaan en hun partner alleen` in
het ziekenhuis achterlaten) oI om wat ze niet doen (bv. s morgens hun partner niet zelI wassen
en aankleden), zich schuldig voelen over de negatieve gevoelens voor hun partner (bv. aIkeer
voor dat gehavende lichaam), schuldgevoelens over mogelijk eigen genieten (bv. twee dagen
per week niet op bezoek komen om eens rustig te kunnen bijwerken in het huishouden oI een
vroegere hobby te kunnen voortzetten).
0etessiete teacties
Bij de partner en andere gezinsleden zijn er ook heel wat depressieve reacties op het
overweldigende gebeuren dat zo veel verandering en aanpassing vraagt.
6edtaqstob|emen
Soms doen er zich bij de partner ook gedragsproblemen voor met een negatieve weerslag op
het gevoel van eigenwaarde en op het welbevinden van de persoon met NAH. De partner kan
overbezorgd, betuttelend en overbeschermend reageren, gedreven door de overtuiging dat je
alles doet voor iemand van wie je houdt`. Wat ook voorkomt is dat de partner elke vorm van stress
voor de persoon met NAH zo veel mogelijk vermijdt uit angst voor een nieuw letsel. Wanneer
de partner zodoende de minste activiteit uit handen neemt, dan werkt dat de zelIwerkzaamheid
en zelIstandigheid van de persoon tegen. Belangrijk is dat partner en andere gezinsleden samen
met de hulpverleners nzelIde principe nastreven: al wat de persoon met NAH zelI kan doen,
moet hij ook zelI doen. Dit geeIt de beste garanties voor zijn zelIstandigheid en waardigheid.
Een andere mogelijke problematische houding van de partner is het aIwijzend en aIkeurend
gedrag, gestoeld op onbegrip voor het werkelijke onvermogen van de persoon met NAH.
- 356 - SIC Ik herken je nieL neer
Wanneer iemand bijvoorbeeld apathisch is, en dus weinig ondernemend en gedreven in zijn
dagelijkse doen (een rechtstreeks gevolg van het hersenletsel), kan de partner dit aIdoen als niet
willen meewerken`, zich laten gaan` en het gemakkelijk nemen`. 'Ze kan wel hoor, maar ze
wil niet! Hier hebben we te maken met een miskenning van de reele cognitieve beperkingen bij
de persoon met NAH, een beperking die met andere woorden niet onder invloed van de vrije wil
staat en die de persoon in kwestie dan ook niet kwalijk kan worden genomen. Duidelijke uitleg
vanwege de hulpverleners is hier nodig om het misverstand recht te zetten en om een escalatie
in het verwijtend en eisend gedrag vanwege de partner te voorkomen. Het spreekt voor zich
dat in de eerste plaats de hulpverleners (verpleging, therapeuten, enz.) duidelijk inzicht moeten
hebben in de eigenheid van de problematiek van elk aIzonderlijk individu. De neuropsycholoog
heeIt hier een belangrijke educatieve taak!
hetdejnietinq tan de |aats in het qezin
In de meeste gevallen moet de partner zijn plaats in het gezin als partner en als ouder oI
grootouder opnieuw vastleggen. Meermaals krijgt de partner na het hersenletsel een verzorgersrol
aangemeten, aanvullend bij de verzorging die eventueel door proIessionelen gebeurt. Hierdoor
wordt de relatie van twee evenwaardige partners herleid tot een relatie tussen een verzorgde
(lees: aIhankelijke, mindere) en een verzorger (lees: sterke, meerdere). Dit heeIt heel wat
gevolgen voor de partnerrelatie in de onderlinge communicatie en wat betreIt de intimiteit
tussen de partners. Daarnaast komen ook de praktische taken en verantwoordelijkheden (bv. op
het vlak van administratie en fnancien) exclusieI ten laste van de partner.
Wat het ouder- en grootouderschap betreIt komen er na een hersenletsel vaak heel wat meer taken
op de schouders van de partner terecht, zelIs al zijn de kinderen bijvoorbeeld al het nest uit. Het
voorleven en doen respecteren van de huisregels (want ook de kinderen en kleinkinderen hebben
nog nood aan een vaste hand), het voorzien van steun en daadwerkelijke hulp bij problemen
bij de (klein)kinderen, het nemen van beslissingen allerhande, enz. het zijn voortaan allemaal
verantwoordelijkheden van n partner.
Er is dus een drastische rolverandering in de partnerrelatie, met een grondige herverdeling
van taken. Die verandering is des te voelbaar als de persoon met NAH voortaan verder leeIt in
een rust- oI verzorgingstehuis, gescheiden van zijn partner die alleen in de echtelijke woonst
achterblijIt. Dit is een zware opgave voor de gezonde partner, maar ook voor de persoon met
NAH, die zijn vroegere taken en verantwoordelijkheden moet kunnen loslaten. Hij moet ze
overlaten aan een ander, lieIst zonder al te kritisch te zijn. ZelI moet hij op zoek gaan naar andere
bezigheden om zijn tijd zinvol door te komen. Dit is echter helemaal geen vanzelIsprekende
zaak gezien de vaak grote beperkingen die overblijven na het hersenletsel.
Iso|eten
Ook de partner heeIt wel eens de neiging om zich als koppel te gaan isoleren van de rest van de
wereld. Dit kan oIwel gestoeld zijn op overbezorgdheid en vrees dat de persoon met NAH geen
drukte meer aankan, oIwel om onnodige conIrontaties te vermijden.
Ik herken je nieL neer SIC - 357 -
HogeI!jke obstakeIs tussen de persoon met hAh en z!jn omgev!ng
Als vrienden en kennissen vernemen dat iemand door een hersenletsel is getroIIen, leidt dat
bij hen veelal tot gevoelens van sympathie en medelijden en vandaar tot allerlei vormen van
hulpgedrag. Het gebeurt echter ook dat de persoon met NAH niet de nodige ondersteuning krijgt
van vrienden oI kennissen. De conIrontatie met de ellende van een ander leidt namelijk tot een
beseI van eigen kwetsbaarheid. Mensen realiseren zich dat ook zij zoiets kunnen meemaken.
Bij sommigen is dit de reden van vermijdend gedrag.
Daarnaast heeIt de omgeving na enige tijd ook het idee met lege handen te staan. Ze voelen zich
hulpeloos. Ze voelen zich trouwens des te hulpelozer naarmate de ellende groter is.
Er kunnen dus ook bij de omgeving negatieve gevoelens ontstaan, ondanks het beseI dat je beter
opbeurend, bemoedigend en positieI bent tegenover de persoon met NAH. Hierdoor ontstaat
vaak een innerlijk confict bij veel vrienden en kennissen: aan de ene kant vinden ze dat ze
zich positieI, hulpvaardig en bemoedigend moeten gedragen, maar aan de andere kant ervaren
ze bij zichzelI sterk negatieve gevoelens, die vooral te maken hebben met een beseI van eigen
kwetsbaarheid en gevoelens van hulpeloosheid.
Vrienden en kennissen gaan verschillend om met een dergelijk confict oI dilemma. Velen
lossen het op door zich terug te trekken en niets meer van zich te laten horen. Dat is een
begrijpelijke, maar voor de getroIIenen buitengewoon pijnlijke reactie. Juist in een situatie
waarin ze ondersteuning nodig hebben, blijven ze in de kou staan. Vrienden en kennissen zijn
wel in gedachten met hen bezig, maar dat kunnen zij uiteraard niet weten.
Een andere reactie van vrienden en kennissen is dat ze de eigen negatieve gevoelens ontkennen
en zich positieI gedragen: behulpzaam, bemoedigend, enz. Hoezeer deze reacties ook te
waarderen zijn, het is zeer de vraag oI gekunsteld positieI gedrag van vrienden en kennissen
wel zo overtuigend overkomt. Het is heel waarschijnlijk dat de eigen negatieve gevoelens op
de een oI andere manier doorsijpelen. Het kan non-verbaal tot uiting komen (bv. De houding
en de manier van praten en kijken verraden dat de vriend oI kennis zich ongemakkelijk voelt in
het contact.). Op het niveau van woorden gaan ze dus positieI om met de getroIIene, maar uit
de hele houding spreekt het ongemak met de hele situatie. Een betere reactie van mensen uit de
sociale omgeving is dat ze de onprettige oI negatieve gevoelens met de persoon in kwestie en
zijn partner bespreken oI aangeven dat ze het moeilijk hebben met de veranderde situatie.
Spec!eke emot!es en gevoeIens b!j partner en fam!I!e
Vele partners en Iamilies proberen het welzijn van de persoon met NAH boven alles te plaatsen.
In het begin is dat noodzakelijk. Maar na verloop van tijd moeten ze erkennen dat ze zelI ook
veranderen en waarschijnlijk ook emoties en gedragingen ervaren die niet overeenkomen met
de persoonlijkheid van vroeger. Ze raken uitgeput en aIgemat. Ze betrappen er zichzelI op dat
ze dingen zeggen die ze vroeger hoogstwaarschijnlijk nooit zouden hebben gezegd. Partner en
Iamilie hoeven niet te denken dat ze zwak` zijn als ze hulp van buitenaI nodig hebben, want
vele Iamilies in gelijkaardige situaties vragen om hulp.
- 358 - SIC Ik herken je nieL neer
Hieronder bespreken we de specifeke emoties en gevoelens bij de partner en de andere gezins-
en Iamilieleden. We geven telkens enkele voorbeelden en tips en adviezen hoe ermee om te
gaan.
Shock
De eerste uren, dagen en soms weken na het ontstaan van het hersenletsel zijn partner en Iamilie
vaak in een soort van shock. De periode wordt gekenmerkt door desorientatie, vergeetachtigheid
en een gevoel van verdooId te zijn (gevoelloosheid). Dit stadium is een normale en begrijpelijke
reactie, maar de duur en intensiteit kunnen varieren van individu tot individu. Sommigen blijven
langer in dit stadium dan anderen en nog anderen worden bruusk uit dit stadium getrokken,
omdat zij de enigen zijn die overblijven om de situatie onder controle te houden. Nog anderen
blijven teruggetrokken en buiten bereik`, omdat ze niet klaar zijn om de werkelijkheid onder
ogen te zien. Daarom is het belangrijk dat elk Iamilielid deze periode op zijn eigen tempo
verwerkt.
lootbee|den
Je gaat naar bed, maar hebt geen heldere voorstelling meer van hoe de dag verschilt van de
dag ervoor.
Je merkt dat je geobsedeerd bezig bent met de opmerking van de arts die suggereerde dat de
je getroIIen partner misschien nooit meer dezelIde zal worden als voorheen.
Je bent ervan overtuigd dat de persoon met NAH alles kan horen wat er wordt gezegd,
hoewel alles er overduidelijk op wijst dat hij zich in een coma bevindt.
Je wordt elke nacht om drie uur wakker en baart je zorgen, maar toch blijI je in bed liggen
tot een heel stuk in de morgen.
Iis
Verzet je niet tegen jezelI in dit stadium.
Als je deze Iase door bent vooraleer de andere Iamilieleden zo ver zijn, verplicht hen dan
niet om de realiteit onder ogen te zien. Wacht tot zij er ook klaar voor zijn.
Probeer deze situatie niet meester te worden. Het leidt alleen maar tot teleurstelling en
Irustratie.
Als je merkt dat iemand uit het gezin oI de Iamilie te lang blijIt steken in deze Iase, neem
dan contact op met een deskundige en vraag oI therapeutische begeleiding aanbevolen is.
Angst
Na een hersenletsel is het te verwachten dat niveaus van angst zullen toenemen, zowel bij de
persoon met NAH als bij de Iamilieleden. Als gevolg daarvan stijgt de spanning tot op een punt
dat de verschillende Iamilieleden gedwongen worden zich te verenigen om te vermijden dat ze
volledig in beslag worden genomen door hun individuele zorgen en angsten.
Wanneer Iamilieleden de neiging vertonen overdreven angstig te zijn, zelIs onder normale
omstandigheden, betekent dit vaak een moeilijke tijd voor het hele gezin. Mensen dreigen
namelijk compleet in te storten als er zich angstuitlokkende` gebeurtenissen voordoen. Nog
Ik herken je nieL neer SIC - 359 -
meer verontrustend is de situatie dat de sterkste en kalmste persoon uit een Iamilie compleet
instort. In dat geval worden de andere Iamilieleden helemaal in de war gestuurd door het verlies
van hun rots in de branding`.
lootbee|den
De schoonbroer van Magda is bezorgd over het Ieit dat Magda misschien niet in staat is om
de beperkingen van haar partner te aanvaarden.
Grootmoeder vraagt zich aI oI er wel voldoende fnanciele middelen zijn om te allen tijde
de nodige hulp(middelen) te voorzien.
De dochter vraagt zich aI oI het wel waar is wat de arts zei, namelijk dat haar vader nooit
meer zal kunnen werken.
De Iamilie denkt dat een eventuele depressie van de persoon met NAH zijn rentegratie in
de maatschappij zal bemoeilijken.
Iis
Plan piekermomenten` op vaste tijdstippen van de dag (bv. tussen 8 en 9 uur `s morgens).
Realiseer je dat overdreven bezorgd zijn` niet goed is voor de algemene lichamelijke en
psychische gezondheid, vooral omdat de persoon met NAH op dit moment partner en Iamilie
hard nodig heeIt.
Als Iamilieleden van zichzelI vinden dat ze overspannen zijn, adviseer hen dan contact op
te nemen met een deskundige.
Laat je niet beheersen door angsten oI onzekerheden. Probeer dit onder controle te
houden.
Adviseer partners van mensen met NAH deel te nemen aan bijeenkomsten van een
gespreksgroep. Veel van de andere leden hebben al problemen opgelost waarmee de partner
nu zit.
0ntkenn!ng en overopt!m!sme
Ontkenning is een tweesnijdend zwaard. Aan de ene kant brengt ontkenning hoop die kan helpen
om moeilijke dagen door te komen. Alle Iamilies willen niets liever dan dat hun dierbare weer
wordt zoals vroeger. Als er zich dan al veranderingen moeten voordoen, dan willen ze alleen
maar geloven dat het om kleine dingen gaat. Deze positie geeIt velen het uithoudingsvermogen
om alsmaar weer op zoek te gaan naar de beste therapeutische programma`s en therapeuten en
om alles te doen wat wordt aangeraden. In dat opzicht kan een beetje ontkenning voordelig zijn,
omdat het stimuleert om inspanningen te blijven leveren. Aan de andere kant is het zo dat als
Iamilies hardnekkig vasthouden aan het idee dat er ergens wel een perIect revalidatieprogramma
moet bestaan, het uiteindelijk kan gebeuren dat realistische pogingen tot rentegratie worden
bemoeilijkt. Als het gezin er bijvoorbeeld van overtuigd is dat de jongeman maar een paar
maanden revalidatie nodig heeIt vooraleer hij zich weer aan zijn studies kan wijden, dan ontneem
je hem misschien de kans om op zoek te gaan naar andere mogelijke toekomstmogelijkheden.
Hiermee willen we niet zeggen dat mensen met NAH niet kunnen terugkeren naar school oI hun
voormalige job. We mogen er alleen niet automatisch van uitgaan. Een ander belangrijk nadeel
van ontkenning` is dat het kan leiden tot dokter-shopping`: als het ware gaan winkelen in de
medische wereld door krampachtig het advies van verschillende artsen in te zamelen.
- 360 - SIC Ik herken je nieL neer
lootbee|den
De dochter heeIt de voormalige werkgever van haar vader meegedeeld dat hij weer komt
werken zodra hij is ontslagen uit het ziekenhuis oI revalidatiecentrum.
Een echtgenote verwacht dat de persoonlijkheidsveranderingen bij haar man zullen
verdwijnen oI ten minste aanzienlijk zullen verminderen.
De Iamilie heeIt het gevoel dat alle moeite voor niets is geweest mocht blijken dat de
persoon met NAH niet in staat zijn om volledig onaIhankelijk te kunnen stappen na ontslag
uit het ziekenhuis oI revalidatiecentrum.
Haar man probeert de vrouw met NAH ervan te overtuigen dat ze alles kan bereiken, als ze
maar hard genoeg probeert.
Iis
Bekijk het van dag tot dag. Laat je niet verleiden om te snel conclusies op lange termijn te
trekken.
Als de persoon met NAH niet het verwachte herstel toont, pas dan op dat hij niet denkt dat
hij Iaalt.
Vergeet in geval van lichamelijke beperkingen niet dat mensen in een rolwagen ook een
productieI leven kunnen leiden.
GeeI de persoon met NAH het gevoel dat hij de moeite waard is, zelIs met zijn
beperkingen.
Leg de nadruk op al het positieve herstel dat tot nu toe is gebeurd.
woede
Nadat mensen voor zichzelI hebben toegestaan om de ontkenning wat te laten varen, ontstaan
vaak gevoelens van woede. De realiteit moeten onder ogen zien en beseIIen dat je dierbare
wellicht nooit meer wordt zoals voorheen, leidt tot een gevoel van oneerlijkheid. De woede
richt zich oIwel op alles en iedereen in het algemeen, oIwel op personen oI omstandigheden die
je veraIschuwt.
Het is belangrijk te weten dat dergelijke gevoelens normaal zijn. Maar het is ook belangrijk dat
je leert de woede onder controle te houden en om te zetten naar positieve acties. Laat je dus
niet opjagen door de woede. Energie die voortvloeit uit woede kan veel constructieve acties tot
stand brengen. Leer woede dus constructieI ombuigen.
lootbee|den
Een moeder is gerriteerd omdat de verpleegster maar een halI uur heeIt gespendeerd om
haar dochter eten te geven.
Een vader weigert mee te werken aan een politieonderzoek na het ongeval, omdat ze volgens
hem geen goede verslagen maken.
Een echtgenoot zegt dat de gemeente verantwoordelijk is voor het gevaarlijke kruispunt.
Iis
Erken dat je boos kan zijn omwille van wat er is gebeurd.
Leer achterhalen wat boosheid oI woede veroorzaakt en vermijd zoveel mogelijk de
uitlokkende Iactoren.
Ik herken je nieL neer SIC - 361 -
Zoek een energieke oI productieve activiteit als uitlaatklep voor de woede (bv. hobby`s,
huishoudelijk werk, sporten, werken in de tuin, enz.).
Laat niet toe dat de woede zich over iemand meester maakt en iemands gezondheid negatieI
benvloedt.
Raad mensen aan zich te laten begeleiden om op een goede manier met woede oI boosheid
te leren omgaan.
vermoe!dhe!d
De zorg om een Iamilielid met een hersenletsel is vermoeiend, zeker als mensen zich geen
moment van rust oI ontspanning gunnen. Partners zijn `s avonds vaak uitgeput en worden `s
morgens na wat nachtrust toch met een gevoel van vermoeidheid wakker. Uiteindelijk raken
ze soms gedesorienteerd: de dagen lijken gewoon door elkaar te vloeien zonder dat ze nog
beseIIen wanneer wat nu precies is gebeurd.
lootbee|den
Ouders blijven nacht na nacht tot twee uur op om elkaar emotionele steun te bieden bij het
hersenletsel van hun zoon.
Pogingen tot rusten zijn vruchteloos door de voortdurend aanwezige gedachten aan
onopgeloste problemen.
Na verloop van tijd doet zich een rugprobleem voor, wat de slapeloosheid alleen maar
verergert.
Iis
Leer relaxatietechnieken aan als middel tegen slapeloosheid.
Stel zaken die vandaag niet absoluut noodzakelijk zijn uit tot morgen.
Verdeel de verantwoordelijkheden. Anderen zijn gewoonlijk blij om te kunnen helpen.
Voel je niet verplicht om constant aan de zijde van de persoon met NAH te zitten.
Irr!tat!e en ongeduId
Alle vorige gevoelens en gedragingen kunnen ertoe leiden dat partner en Iamilie prikkelbaar
en ongeduldig worden. De verandering kan zo geleidelijk plaatsvinden dat de Iamilieleden
zichzelI niet als veranderd ervaren. Gezien de omstandigheden is op de toppen van de tenen
lopen verstaanbaar. Maar blijven op te toppen van de tenen lopen, is dat niet!
lootbee|den
De papa van Silke, een meisje dat slachtoIIer werd van een verkeersongeval, is ervan
overtuigd dat hij zijn geduld zal verliezen als hij nog eens een gesprek met de politie moet
voeren.
De buren merken op dat partner en Iamilie minder verdraagzaam zijn geworden.
Partner en Iamilie hebben het gevoel dat hun leven niet meer dat van hen is.
Ze vliegen uit tegen een verpleegster die echt probeert te helpen, omdat ze dit op dat moment
niet door hebben.
- 362 - SIC Ik herken je nieL neer
Iis
Verwacht niet dat alle instanties zich even bekwaam zullen tonen.
Verwacht ook niet dat iedereen een probleem aanpakt zoals je dat zelI zou doen.
Als je je geduld verliest bij iemand die je dierbaar is, neem dan de tijd om je te
verontschuldigen.
Vertel aan andere Iamilieleden, vrienden oI kennissen openlijk dat je onder grote druk staat
en dat je eerder hulp dan weerstand kan gebruiken.
Selecteer de belangrijkste dingen die je wil verwezenlijken en pak ze n per n aan.
frustrat!e
Het woord Irustratie beschrijIt het best het gevecht tegen de gevolgen van een hersenletsel. Nadat
Iamilies geworsteld hebben met gevoelens van shock, ontkenning, angst en woede, worden ook
zij geconIronteerd met blijvende gevoelens van Irustratie. Ze krijgen bijvoorbeeld inIormatie
over bepaalde diensten, maar de persoon met NAH voldoet net niet aan de criteria. OI ze krijgen
geen terugbetaling voor therapieen die, naar hun gevoel, zeer bruikbaar zouden kunnen zijn.
Iemands zoon met NAH wil bijvoorbeeld niet werken aan zijn resterende mogelijkheden om
verstaanbaar te spreken en mist daardoor verschillende kansen tot werkgelegenheid.
lootbee|den
De arts deelt mee dat hij geen verdere behandeling meer zal voorschrijven, omdat hij van
mening is dat de persoon met NAH het maximale niveau van revalidatie heeIt bereikt.
Een vrouw krijgt te horen dat haar partner geen geschikte kandidaat is voor logopedische
therapie.
Een therapeut uit het revalidatiecentrum zegt dat de ziekteverzekering geen dagelijks
behandelingsprogramma terugbetaalt.
De persoon met NAH wordt alsmaar depressiever omdat vrienden en kennissen
wegblijven.
De werkgever meldt dat jobhervatting niet langer mogelijk is.
6evoeIens van wanhoop en huIpeIooshe!d
Gevoelens van wanhoop oI hulpeloosheid kunnen voorkomen in verschillende stadia van het
herstelproces. Familieleden krijgen bijvoorbeeld een portie nieuwe hoop wanneer de persoon
met NAH belangrijke doelstellingen heeIt verwezenlijkt. Maar zodra hij een bepaald plaIond
heeIt bereikt, verschijnen de eerste onzekerheden.
Ik herken je nieL neer SIC - 363 -
Op die momenten kunnen andere Iamilies van mensen met NAH het best steun verlenen.
Deskundigen bedoelen het goed en kunnen veel putten uit hun kennis, maar er is niets dat
persoonlijke ervaring kan evenaren. Enige voorzichtigheid is hier wel geboden. Iedere Iamilie
heeIt namelijk zijn eigen problemen. Daarom kunnen ze ook moeilijk een objectieI standpunt
innemen. Families moeten dan ook proberen om enerzijds naar het advies van andere Iamilies
en deskundigen te luisteren, maar om anderzijds toch altijd eigen gevoelens en gedachten de
vrije loop te laten in plaats van te voelen wat anderen zeggen dat ze zouden moeten voelen.
lootbee|den
Na verloop van tijd voelt de partner zich de hele tijd slaperig en ondervindt hij dat hij veel
moeite heeIt om op te staan.
De Iamilie heeIt het moeilijk om zich te blijven motiveren.
De partner is niet langer overoptimistisch, maar neigt naar het tegenovergestelde.
De Iamilie wordt beheerst door wanhopige gedachten.
Iis
Neem deze gevoelens ernstig en zoek proIessionele hulp vooraleer je eronderdoor gaat.
Zorg ervoor dat je jezelI niet teleurstelt en dat je niet neerslachtig wordt door voortdurend
te veel te verwachten.
Fixeer je niet te sterk op negatieve gedachten.
Neem (eventueel met het hele gezin) deel aan een gespreksgroep, waar je bezorgdheden kan
uiten tegenover mensen die je werkelijk begrijpen vanuit ervaring.
SchuId en amb!vaIent!e
Schuldgevoelens oI ambivalente gevoelens (bv. tegenstrijdige gevoelens tegenover een
bepaalde persoon) kunnen elkaar versterken. Conficterende emoties en gedachten kunnen
schuldgevoelens meebrengen en schuldgevoelens kunnen tot ambivalente gevoelens leiden. Er
is nauwelijks een Iamilie te vinden die zich bij het aankijken van de persoon met NAH nooit
heeIt aIgevraagd oI het niet beter zou zijn geweest dat hij bij het ongeval overleden was. Dit kan
- uit zijn context getrokken - misschien wreed en hard overkomen, maar wie zowel goede als
kwade dagen heeIt beleeId tijdens de revalidatie, zal het vast en zeker begrijpen. Omdat velen
onder ons zijn grootgebracht met het idee dat zulke gedachten niet gepast zijn, is de kans echter
groot dat er een schuldgevoel ontstaat.

Soms denk je dat alles goed gaat en dat alles in positieve richting evolueert. Maar op andere
momenten ben je ervan overtuigd dat alle moeite voor niets is. Dat gevoelens wisselen van dag
tot dag is echter heel normaal. Je hoeIt je hierover niet schuldig te voelen.
lootbee|den
Anna voelt zich telkens schuldig als ze zonder haar man met NAH het huis uitgaat.
Ze voelt zich schuldig omdat ze denkt niet genoeg gedaan te hebben.
Ze heeIt het er ook lastig mee dat ze haar vriendinnen negeert oI vermijdt.
Soms denkt ze eraan om eens op haar eentje vakantie te nemen. Maar daar steken alweer
schuldgevoelens de kop op.
- 364 - SIC Ik herken je nieL neer
Iis
Leer schuld te accepteren als een normaal menselijk gevoel, waarover weinig oI geen
controle uit te oeIenen is.
Zoek bij schuldgevoelens best een bezigheid waarbij je geest aIgeleid wordt van het
schuldgevoel: tuinieren, sporten, fetsen, enz.
Los van al het voorgaande: Gun jezelI ook eens de tijd om je schuldig te voelen.
Ik herken je nieL neer SIC - 365 -
ProbIeemgeb!ed 3
Isychologische problemen tussen
de persoon met NAI en zijn partner:
Relatie en seksualiteit
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Len voorbeeld .............................................................................................................................................................................................. 367
waaron relaLieLherapie: ................................................................................................................................................................... 368
eL welslagen en in sLand houden van een relaLie ............................................................................................. 368
het qetoe| tan eiqenuaatde ..................................................................................................................................................... 368
0ndet|inqe communicatie ............................................................................................................................................................. 368
keqe|s in de ondet|inqe communicatie a|s |oe| .............................................................................................. 369
tontacten met de omqetinq ...................................................................................................................................................... 369
waaron gesprekken beginnen in een revalidaLiecenLrun: .......................................................................... 371
SeksualiLeiL ..................................................................................................................................................................................................... 372
8egeleiding ..................................................................................................................................................................................................... 374
8esluiL .................................................................................................................................................................................................................. 375
Ik herken je nieL neer SIC - 367 -
fen voorbeeId
Stel je even het volgende scenario voor:
Geert en Ingrid zijn al tien jaar gelukkig getrouwd. Ze hebben samen een doe-het-zelIzaak.
Ingrid doet de boekhouding en de bestellingen en Geert staat in de winkel. Op een avond
rijdt Geert terug naar huis van zijn winkel. Nooit zal het nog dezelIde worden. Hij krijgt een
auto-ongeluk en wordt met loeiende sirenes naar het ziekenhuis gebracht. Zijn vrouw wordt
onmiddellijk verwittigd. In het ziekenhuis krijgt ze van de arts te horen dat Geert met zijn
hooId tegen de voorruit is gebotst. Hierdoor heeIt hij een hersenletsel opgelopen. Door de
hevige klap is er een bloeding ontstaan in de hersenen. Die bloeding heeIt ervoor gezorgd dat
het gedeelte in de hersenen dat verantwoordelijk is voor het spraakvermogen, aangetast is. De
dokter kan voorlopig niet zeggen wat de exacte gevolgen zullen zijn, omdat Geert nog niet is
bijgekomen.
Iets dergelijks kan in principe iedereen overkomen. De weg die Geert en Ingrid nu moeten
afeggen, is niet eenvoudig. Geert zal waarschijnlijk een behoorlijk lange herstelperiode
(revalidatie) voor de boeg hebben. De kans bestaat dat hij nooit helemaal de oude wordt.
Dit heeIt natuurlijk serieuze gevolgen voor de relatie tussen Geert en Ingrid. Gaat Geert nog
helemaal genezen? Hoe zal Geert reageren op de moeilijkheden die kunnen opduiken tijdens de
revalidatie? Hoe gaat Ingrid hiermee om? Is haar man nog dezelIde als vroeger? Is ze nog wel
zijn echtgenote oI is ze eerder zijn verzorgster? Kan Geert nog weer gaan werken? Hoe zit het
op seksueel gebied?
Dit zijn allemaal dingen die mensen zich aIvragen als ze in een dergelijke situatie terechtkomen.
De kans bestaat dat de relatie van Ingrid en Geert niet meer zo goed loopt als voorheen. Door
Geerts spraakproblemen is hij op heel wat gebieden van Ingrid aIhankelijk geworden. Het
is mogelijk dat Geert zich hier heel ongemakkelijk bij voelt. Hij wil zo graag zijn vroegere
zelIstandigheid terug. Hij wil niet dat Ingrid constant op hem moet letten. Ingrid van haar kant
is erg bezorgd om Geert. Ze doet haar uiterste best om hem zoveel mogelijk te helpen. Ze kan
het niet aanzien dat hij zo stottert als er mensen op bezoek komen. Daarom helpt ze hem door
het gesprek van hem over te nemen. Geert vindt dit behoorlijk vernederend.
Ingrids goede bedoelingen worden niet geapprecieerd door Geert. Dit leidt tot heel wat spanningen
in het huishouden. Er zijn ongetwijIeld nog heel wat gebieden waar Geerts zelIstandigheid
ten dele verloren is gegaan en waar Ingrid het roer wil overnemen om hem te helpen (bv. de
kinderen, zijn werk in de winkel, enz..). Dit kan tot conficten leiden waardoor de relatie onder
behoorlijke spanning komt te staan.
De bedoeling van dit hooIdstuk is om koppels die in een gelijkaardige situatie verkeren als Geert
en Ingrid, inIormatie te geven over het nut van relationele therapie. Hiervoor moeten we eerst
nagaan waarom relatietherapie beter is dan individuele therapie. De vraag die we ons stellen
is dus: Waarom moet een koppel in therapie? Kunnen de problemen niet worden opgelost als
Geert alleen in therapie gaat? Daarna gaan we op zoek naar de Iactoren die belangrijk zijn voor
het wel en wee van een relatie en hoe een hersenletsel deze relatieIactoren kan benvloeden. We
staan ook stil bij de seksualiteitsbeleving van de partners.
- 368 - SIC Ik herken je nieL neer
waarom reIat!etherap!e?
Op de keper beschouwd staan we voortdurend in relatie met onze omgeving. We zijn de hele
dag door aan het communiceren met medemensen. Omdat mensen constant met elkaar in
contact treden, ontstaan er in dit contact ook vaak problemen. Als iemand een probleem heeIt,
is het dus niet alleen een probleem van die persoon zelI, maar ook van zijn omgeving. Zo gaat
het ook wanneer een koppel problemen ervaart naar aanleiding van een hersenletsel van een
van de partners. Er ontstaat een probleem waarbij zowel de partner als de getroIIen persoon in
betrokken zijn. Het is dus belangrijk dat ze samen een oplossing voor de problemen proberen
te vinden. Om die reden gaat onze voorkeur uit naar relatietherapie in plaats van individuele
begeleiding.
het weIsIagen en !n stand houden van een reIat!e
Voor het slagen van een relatie spelen heel wat zaken een rol. Een volledige opsomming zou
ons te ver leiden. We beperken ons tot vier elementen:
Het gevoel van eigenwaarde (Hoe denk ik over mezelI?)
De onderlinge communicatie (Hoe gaan de partners met elkaar om?)
De regels die je samen opbouwt en volgens welke je met elkaar omgaat
De manier waarop je contact hebt met anderen en de maatschappij
Deze vier kenmerken spelen een rol in elke relatie, maar ze komen extra onder druk te staan als
n van beide partners ernstig ziek wordt. We bespreken hieronder elk kenmerk apart en gaan
na hoe het tot uiting komt in relaties waar n van beide partners een hersenletsel heeIt.
het qetoe| tan eiqenuaatde
De ideeen die elke partner over zichzelI heeIt, hebben een grote invloed op de relatie. HeeIt
de ene partner in zijn kindertijd en jeugd weinig lieIde van zijn ouders gekregen, dan kan
dat resulteren in een lage eigenwaarde. Hij kan van zijn partner verlangen dat zij die leegte
vanuit zijn jeugd helemaal opvult. Dit zijn behoorlijk hoge verwachtingen die de partner in vele
gevallen en op vele gebieden niet zal kunnen invullen. Hierdoor gaat deze partner zich ook erg
gespannen voelen, wat druk zet op de relatie.
Als n van beiden een hersenletsel heeIt opgelopen en hierdoor bijvoorbeeld niet meer kan
lopen, kan het zelIwaardegevoel van die persoon behoorlijk verlaagd zijn. De persoon in
kwestie zit in een rolwagen en is zeker in het begin bijna helemaal aIhankelijk van zijn partner.
De gezonde partner speelt de rol van verzorger. De verhouding gelijkt in dit geval sterk op die
van kind tot ouder. Naarmate de handicap niet verwerkt oI aanvaard wordt, is de kans groot dat
er niet meer wordt gevraagd om steun en verzorging, maar dat ze worden geeist. De gezonde
partner kan zich dan misbruikt voelen, omdat hij geen waardering krijgt voor zijn inzet.
0ndet|inqe communicatie
Veel problemen in relaties ontstaan door de manier waarop mensen met elkaar spreken en
omgaan. Dit kan heel wat verschillende vormen aannemen:
Ik herken je nieL neer SIC - 369 -
Onderlinge communicatie kan te vaag zijn: 'Ach laat maar, ik ben moe. Dit is een erg
onduidelijke boodschap, de partner die dit te horen krijgt, weet niet goed wat hij hiermee
moet aanvangen.
Communicatie kan ook indirect zijn: 'Ben je moe?, vraagt hij, terwijl hij eigenlijk wil
vragen: 'Heb je zin om te vrijen?
Ze kan ook dubbelzinnig oI tegenstrijdig zijn. De woorden komen dan niet overeen met de
lichaamshouding, de gelaatsuitdrukking oI de intonatie waarmee iets wordt gezegd. Een
voorbeeld hiervan is met een onverschillige uitdrukking op je gezicht en een toonloze stem
tegen je partner zeggen: 'Ik zie je graag.
Communicatie kan ook onvolledig zijn. De een laat de ander maar raden naar wat er in hem
omgaat: 'Je weet best wel wat ik bedoel.
Ze kan ook verschralen tot een vast ritueel. Elke dag als Bert thuiskomt van zijn werk vraagt
Elke: 'En, hoe was het vandaag? en elke keer antwoordt hij: 'Oh, zoals gewoonlijk.
Vaagheid, indirectheid, dubbelzinnigheid, onvolledigheid en gewoontevorming zijn
onvermijdelijk. Ze kunnen echter wel tot heel wat misverstanden leiden als er onder elkaar niet
over wordt gepraat en als de partners elkaar niet meer verbeteren.
hoe |an een hetsen|etse| de communicatie bent|oeden?
Duidelijke en eerlijke communicatie kan in geval van een hersenletsel in gevaar worden
gebracht omdat de ziekte ertoe leidt dat de partners elkaar gaan sparen. Ze zijn heel voorzichtig
en willen elkaar niet kwetsen, want het is zo al erg genoeg. Het is moeilijk om voor je behoeItes
uit te komen en de andere verwijten te maken als je weet dat hij een hersenletsel heeIt en daar
helemaal niets aan kan doen. Een voorbeeld.
Kristel is 53 en heeIt een beroerte gehad. Hierdoor sleept ze met haar rechterbeen. Ze kan geen
lange aIstanden meer afeggen. Voor de beroerte gingen zij en haar man Tim, die een grote
natuurlieIhebber is, een paar keer per week lange wandelingen maken door de velden. Nu kan
dit zogezegd niet meer, omdat Kristel moeite heeIt om te wandelen. Tim mist de wandelingen
heel erg en wil niet zonder zijn vrouw gaan, omdat ze dan alleen thuis zit. Hij durIt haar ook
niet te vragen om mee te gaan. Kristel van haar kant mist hun wekelijkse wandeltochtjes ook
erg. Ze wil nog wel eens proberen, maar heeIt schrik dat ze na een paar minuten al moe zal
zijn en dat ze dan moeten terugkeren. Met de rolwagen durIt ze niet te gaan, want dan zouden
de mensen denken dat ze gehandicapt` is. Beide partners voelen dus de behoeIte om samen te
gaan wandelen, maar ze durven het niet tegen elkaar te zeggen om elkaar niet te kwetsen. Als ze
hier nu wel over zouden praten, zouden ze misschien tot een oplossing kunnen komen. Kristel
wandelt bijvoorbeeld zo lang ze kan en als het niet meer gaat, zet ze zich in de rolwagen. Haar
man kan haar zo helpen om haar schaamte voor de rolwagen te overwinnen.
In het voorbeeld van Greet en Ingrid kunnen er ook heel wat problemen in de communicatie
ontstaan, simpelweg omdat Geert door de bloeding in de hersenen niet goed meer kan praten.
Hij is heel slecht verstaanbaar. Dit noemen we instrumentele communicatiestoornissen. Ze zijn
een rechtstreeks gevolg van het hersenletsel.
keqe|s in de ondet|inqe communicatie a|s |oe|
We kunnen in het leven en de samenleving niet buiten een aantal regels. Ze zorgen ervoor
dat we niet voortdurend met elkaar in de clinch liggen. Tussen partners zijn er ook heel wat
- 370 - SIC Ik herken je nieL neer
aIspraken die een goed verloop moeten garanderen. Goede aIspraken zouden rekening moeten
houden met de wensen van beide partijen. Enkele voorbeelden.
Bart en Els hebben de aIspraak gemaakt dat als een van beiden later thuiskomt dan gewoonlijk
dat even aan de ander laat weten. Op die manier is diegene die thuis zit te wachten niet meer
ongerust en hoeIt ook de ander zich geen zorgen te maken dat hij langer wegblijIt. Er wordt
rekening gehouden met beide partijen.
Dit is een voorbeeld van een bewust gemaakte aIspraak, maar er zijn ook heel wat regels waar
je als koppel eigenlijk niet bij stilstaat. Het gaat om onuitgesproken regels. Als Thomas en
Evi bijvoorbeeld met de auto weggaan, rijdt Thomas altijd. Dit is nooit echt aIgesproken, het
gebeurt gewoon.
Er zijn ook een aantal regels die een slechte invloed kunnen hebben op de relatie, omdat ze
eigenlijk helemaal niet kloppen: 'Als je van elkaar houdt, weet je wat de ander wenst, nog
voordat hij het gevraagd heeIt. Als je hierover nadenkt, beseI je dat dit helemaal niet klopt.
We zijn geen helderzienden. We kunnen niet altijd weten wat er in het hooId van onze partner
omgaat. Daarom moeten we ernaar durven vragen. Zulke romantische regels leggen een taboe
op duidelijke communicatie en dat is erg jammer.
'LieIde betekent gelijkheid. Deze regel betekent dat je hetzelIde moet denken, voelen en doen
als je partner. Maar is dat wel zo? Ieder mens is anders en kan dus onmogelijk exact hetzelIde
denken, voelen en doen als een ander. Als je trouwens een tijdje bij elkaar bent, blijken de
verschillen tussen jou en je partner veel boeiender dan de gelijkenissen. Een regel als deze zorgt
er dus voor dat mensen bang zijn om van elkaar te verschillen en hierover te praten.
Het is dus heel belangrijk om openlijk te praten over regels, veronderstellingen en gewoontes
waarmee we leven. De regels moeten ook voldoende fexibel zijn en niet verouderd. Ze moeten
rekening houden met verschillende situaties.
Je hoort wel eens vaker bij koppels waarvan n van de partners een hersenletsel heeIt, dat alles
zo veranderd is tegenover vroeger. Hier bedoelen ze eigenlijk dat de oude regels, aIspraken en
gewoonten helemaal verstoord zijn. In een vaste relatie is het zo dat elke partner zijn terrein
heeIt, waarover hij bevoegd is. Een voorbeeld.
Jan houdt zich thuis bezig met de boekhouding en de fnanciele zaken, terwijl Karin
verantwoordelijk is voor het huishouden. Karin is nu door een ongeval verlamd tot aan haar
bekken. Ze zit in een rolwagen oI ligt in bed. Nu moet Jan de huishoudelijke taken van Karin
overnemen. Het is niet vanzelIsprekend om die oude gewoontes allemaal te veranderen.
Belangrijk is dat ze de gevestigde regels en gewoonten samen onder de loep durven nemen.
Jan en Karin moeten samen nagaan welke regels nu niet meer gelden en welke andere regels
er moeten worden gemaakt, zodat aan de behoeIten van beiden kan voldaan worden. Karin
en Jan beslissen de taken om te wisselen. Karin kan alleen maar zitten en kan zich dus beter
bezig houden met de boekhouding. Natuurlijk kan ze nog bezig zijn met het huishouden, maar
hiervoor heeIt ze wel de hulp nodig van Jan. Hij zal ook bepaalde huishoudelijke taken, zoals
bijvoorbeeld dweilen en borstelen, van haar moeten overnemen. Doordat ze hier openlijk over
communiceren, ontstaan er geen onderhuidse Irustraties.
Ik herken je nieL neer SIC - 371 -
tontacten met de omqetinq
Voor vele koppels is het niet makkelijk om een evenwicht te vinden tussen openheid en
geslotenheid. Hiermee bedoelen we dat je als koppel voldoende geborgenheid bij elkaar moet
vinden, maar dat je allebei ook de contacten met de omgeving niet mag verwaarlozen. Je mag
je dus niet opsluiten. Maar je moet ook niet altijd iedereen toelaten in het huwelijksnest.
Het is bijzonder moeilijk voor een persoon met NAH en zijn partner om een open contact met
de buitenwereld te behouden. Vaak is er heel wat schaamte. Daardoor gaan de partners aan
elkaar kleven en zich samen terugtrekken. Dit aIsluiten legt ook een zware druk op de relatie.
Beide partners kunnen hun Irustraties nergens anders kwijt dan bij elkaar. Soms doet het wel
eens goed bij een vriend oI vriendin het hart te luchten over de moeilijkheden.
waarom gesprekken beg!nnen !n een revaI!dat!ecentrum?
Wie een hersenletsel oploopt, komt eerst in een ziekenhuis terecht voor onmiddellijke verzorging
(bv. operatie). Vervolgens wordt hij overgeplaatst naar een revalidatiecentrum. Daar moet hij een
paar weken oI maanden verblijven om te herstellen. Hij wordt er zo goed mogelijk voorbereid
op het dagelijks leven (vb. lopen, eten, praten). Een heel team van proIessionele hulpverleners
(revalidatiearts, neuropsycholoog, ergotherapeut, logopedist, kinesist, verpleegkundige, sociaal
assistent) begeleidt de persoon in kwestie (revalidant), maar ook de partner.
Tijdens de revalidatieperiode zijn er dus drie partijen: de revalidant, de partner en de begeleider.
Ze hebben een soort driehoeksverhouding. Tussen de drie partijen kunnen verschillende soorten
relaties ontstaan.
Zo kan er tussen revalidant en begeleider een heel hechte band ontstaan, waardoor de partner
zich uitgesloten voelt. De begeleider en revalidant zijn vijI dagen van de week samen en
brengen dus veel tijd samen door. De revalidant krijgt positieve aandacht in het centrum.
Als hij in het weekend bij zijn partner komt, kan er een gevoel van vervreemding ontstaan,
dat tot heel wat conficten kan leiden in de relatie. Dit is de meest voorkomende ongewenste
driehoek. De oplossing bestaat erin de partner ook in de week wat meer bij het herstelproces
te betrekken, zodat de revalidant ook voldoende steun krijgt van zijn partner. De begeleider
kan zich dan wat meer terugtrekken uit de driehoek.
Een andere mogelijkheid is dat er ondanks het verblijI in het centrum geen goed contact is
tussen revalidant en begeleiders. De revalidant klit erg aan zijn partner vast. Hij wil niets
zonder zijn partner doen. In dit geval is het de begeleider die zich voortdurend buitengesloten
JbIS
ZILKLhbIS
RLVALI0AJILCLhJRbH
- 372 - SIC Ik herken je nieL neer
voelt. Hij krijgt de indruk dat de partner het contact tussen hem en de revalidant in de weg
staat oI dat de revalidant het contact tussen hem en de partner in de weg staat.
Een derde patroon is dat de begeleider en de partner wel een goed contact hebben, maar dat
de revalidant wordt buitengesloten. Als we naar het verhaal van Ingrid en Geert kijken, zou
deze driehoek kunnen ontstaan doordat Ingrid altijd in Geert zijn plaats spreekt. Hierdoor
krijgt hij het gevoel dat hij nooit zal leren spreken zoals vroeger en doet hij ook geen moeite
meer.
Een mogelijke oplossing voor deze ongewenste driehoeken is dat de partner en de revalidant
hier samen over spreken: Wat stoort hen? Wat kwetst hen? Waarom gedragen ze zich zus oI
zo? De begeleider kan er dan altijd bijgehaald worden als er iets niet duidelijk is. Zo laat je de
andere zien dat het helemaal niet de bedoeling was om iemand uit de sluiten. Er is dus een open
communicatie nodig tussen alle partijen. Hier moet ook voldoende tijd voor worden gemaakt,
zowel in als buiten het revalidatiecentrum.
SeksuaI!te!t
Na een hersenletsel kan de seksualiteitsbeleving veranderen om tal van redenen en Iactoren:
Een hersenletsel gaat vaak gepaard met depressie. Depressies zijn belangrijke oorzaken van
een aIgenomen zin in seks.
Een hersenletsel kan de seksuele mobiliteit beperken. De persoon met NAH kan bepaalde
handelingen uit het verleden niet meer op dezelIde manier uitvoeren.
In geval van een verlamming kan een hersenletsel ook leiden tot verminderde souplesse oI
pijn in been oI arm, waardoor seksuele handelingen moeilijker worden.
Sommige hersenletsels benvloeden de sensibiliteit en prikkeloverdracht. De hand die streelt
oI erogene zones die worden gestreeld, verliezen dan hun erotische Iunctie.
Faalangst en angst dat inspanningen het herstel zouden remmen, kunnen leiden tot
vermijdingsgedrag oI minder goed Iunctioneren.
NAH kan het zelIbeseI en de sociale rol aantasten.
Mannen kunnen hun status, macht en controle kwijtraken. Hulpeloosheid en aIhankelijkheid
zijn de belangrijkste redenen voor minder vrijen.
Bij vrouwen kan het zelIbeseI worden aangetast door een veranderd uiterlijk. Een verminderd
zelIbeseI is de belangrijkste oorzaak van minder behoeIte aan seks.
Soms treedt er incontinentie op bij seksuele handelingen, wat tot schaamte en vermijdingsdrang
kan leiden.
De (non-verbale) communicatie is verminderd. Vooral voor vrouwen is een mate van contact
nodig vooraleer ze kunnen vrijen.
Een hersenletsel kan de fexibiliteit en copingmechanismen negatieI benvloeden, waardoor
seksuele houdingen oI variaties niet meer acceptabel oI mogelijk lijken.
NAH kan het contact veranderen in een relatie verzorger-verzorgde. Het is moeilijk om
vanuit die relatie om te schakelen naar minnaarschap, opwinding, erotiek oI vrijen.
Na een hersenletsel kan bij een kleine groep mensen met NAH de behoeIte aan seks ook
toenemen.
Ik herken je nieL neer SIC - 373 -
Verlies van seksuele aantrekkelijkheid oI verminderd seksueel Iunctioneren kan het seksueel
gedrag onzeker maken, waardoor angst en jaloezie kunnen optreden. Dit vermindert de kans
op ontspannen vrijen.
Seksuele problemen na een hersenletsel kunnen het gevolg zijn van stoornissen in de seksuele
Iuncties oI van veranderingen in de lichaamsbeleving. Meestal neemt de seksuele activiteit na
een hersenletsel aI, maar seksualiteit blijIt voor de meeste mensen met NAH wel belangrijk.
Door het letsel kunnen zowel het libido als de mogelijkheid om een orgasme te krijgen, aInemen.
Mannen kunnen problemen hebben met erectie oI ejaculatie door neurologische stoornissen
oI medicatie. Vrouwen kunnen veranderingen ervaren waardoor ze zich in gelijke mate als
mannen impotent voelen. Ook psychologische Iactoren (bv. de aIhankelijkheid bij dagelijkse
activiteiten en veranderde seksuele rollen) kunnen van belang zijn.
Seksuele problemen na NAH worden te weinig besproken. De belangrijkste boodschap is dat
er niets op tegen is om seks te hebben na een hersenletsel. Hulpverleners moeten dan ook het
belang van een goede communicatie benadrukken, de zorgen delen en aangepaste strategieen
ontwikkelen voor houding, voorspel en timing (om vermoeidheid te voorkomen).
Het seksueel Iunctioneren is heel belangrijk voor het zelIwaardegevoel. Het gaat hier niet alleen
over een erectie en orgasme, maar ook over het in staat zijn om de partner te bevredigen en het
zelIgevoel te verhogen. Om seksueel iets te durven ondernemen, is het nodig dat je eerst jezelI
aanvaardt, dat je goed in je vel zit. Anders geniet niemand van de seks. Wie zijn eigen gebreken
niet kan aanvaarden, maakt van een niet-kunnen een niet-willen. Dit heeIt vaak een heel
negatieve invloed op de relatie. Een voorbeeld. Door een val is Karel verlamd. Daardoor kan hij
geen erectie meer krijgen en dus ook geen geslachtsgemeenschap meer hebben met Marianne,
zijn vrouw. Het is nu al acht maanden geleden dat ze nog gevreeen hebben. Marianne heeIt er
wel zin in, maar ze durIt het niet aan Karel te vragen, omdat ze bang is hem te kwetsen.
Seksuele behoeIten zijn doodnormale verlangens. Het gebeurt al te vaak dat hierover heel wat
Irustraties ontstaan omdat er gewoonweg niet over wordt gepraat. Die Irustraties kunnen ook
ontstaan bij de partner met NAH. Karel heeIt bijvoorbeeld ook zin om met zijn vrouw te vrijen
en haar te bevredigen, maar hij schaamt zich ervoor dat hij geen erectie meer kan krijgen. Hij
denkt dat hij haar nu toch niet meer kan bevredigen.

Behalve geslachtsgemeenschap zijn er nog heel wat manieren om elkaar te bevredigen. Kussen
en strelen kunnen ook heel wat genot opleveren. Vaak durven partners hier niet over praten en
blijven ze allebei met een geIrustreerd gevoel achter.
Ook in de seksualiteit is communicatie dus heel belangrijk. Je moet aan de partner duidelijk
maken wat je fjn vindt en wat niet, waar je graag wordt aangeraakt en hoe. Alleen op die manier
kan je tot een verdieping van het seksuele leven komen.

Sommige koppels hebben het moeilijk om zo open over seksualiteit te praten, zeker als n
van beide partners niet meer in staat is om te Iunctioneren zoals voorheen. In dit geval kan het
goed zijn om een relatietherapeut te zoeken, die kan helpen om de taboes over seksualiteit te
verhelderen. Op die manier wordt het voor het koppel makkelijker om over de eigen wensen
en behoeItes te praten. Bepaalde regels van voor het hersenletsel kunnen dan bijvoorbeeld
uitgesproken worden en aangepast aan de huidige situatie, zodat beide partners zich weer goed
voelen bij elkaar in bed.
- 374 - SIC Ik herken je nieL neer
Stoornissen op het seksuele vlak zijn voor de partner minstens zo problematisch als voor de persoon
met NAH zelI. Het is vooral moeilijk dat de ene partner ondervindt dat de andere helemaal veranderd
is. Veel mensen met NAH blijven op een gedwongen manier vasthouden aan een bepaald ritueel (dat
vaak anders is als voor het hersenletsel) en blijven daar alsmaar op terugkomen. Hierdoor proberen
ze hun angst te verminderen en controle te krijgen over de situatie en zichzelI. Ze kunnen de reactie
van anderen niet interpreteren, omdat ze problemen hebben met de inprenting en andere cognitieve
Iuncties. Zoals uit al het voorgaande blijkt wordt de seksuele interactie met de partner beperkt oI
zelIs onmogelijk gemaakt door cognitieve stoornissen, wat de communicatie zeer bemoeilijkt.
Sommige partners zijn ook bang om seksuele activiteiten te hervatten, omdat ze vrezen dat het
hersenletsel erdoor zal uitbreiden. Sommige vrouwelijke partners laten verstaan dat er niet zeker
van zijn oI ze nog wel seksueel contact met hun partner willen hebben, omdat hij zo veranderd is.
De persoon met NAH wordt dus als mens volkomen verschillend gezien als degene met wie ze
indertijd een relatie zijn aangegaan.
Een groot probleem is de verandering in rolverdeling tussen partners. De gezonde partner raakt
vaak overbelast, omdat veel taken en verantwoordelijkheid moeten worden overgenomen. Voor de
persoon met NAH versterkt dit de negatieve zelIwaardering en de problemen met sekse-identiteit
en sekserol.
Bij het contact maken met anderen spelen sociale vaardigheden een belangrijke rol. Daarnaast is
ook de uiterlijke aantrekkelijkheid van belang. Personen met NAH merken soms op dat anderen
aIwijzend reageren. Dat kan te maken hebben met de zichtbare lichamelijke veranderingen (bv.
beperkte mobiliteit, een expressieloos gezicht en spraakmoeilijkheden). Maar ook de sociale
vaardigheden zijn meestal gebrekkig als gevolg van waarnemings- en communicatieproblemen. Ze
interpreteren ook niet altijd juist wat een ander doet oI zegt. Omdat nadenken over zichzelI en zijn
eigen gedrag bij ernstige hersenletsels vrijwel niet mogelijk is, kunnen sommige mensen met NAH
weinig leren van opgedane ervaringen. Voor hen is er zeker gestructureerde begeleiding nodig.


8egeIe!d!ng
Mensen met NAH hebben ondersteunende begeleiding nodig tijdens de revalidatie en daarna.
Dit werkt veel beter dan allerlei gesprekstherapieen die een te hoog abstractieniveau vereisen.
Onontbeerlijk is de steun van de partner, Iamilieleden en vrienden. Hierdoor voelen mensen met
NAH zich veiliger en raken ze gemotiveerd om zich in te zetten. Het is dan ook noodzakelijk dat
partner en gezinsleden goed worden voorgelicht over de specifeke stoornissen en beperkingen,
zodat ze op de juiste manier kunnen reageren.
Omdat er zoveel Iuncties betrokken zijn bij het opnemen van inIormatie, het exploreren van
seksuele mogelijkheden en het verbeteren van sociale vaardigheden, heeIt het weinig zin een apart
seksueel begeleidingsprogramma aan te bieden. Het verdient wel aanbeveling om aandacht te
besteden aan bepaalde aspecten van seksualiteit in het kader van het totale revalidatieprogramma.
Probeer partners hier zo veel mogelijk bij te betrekken. Zo is lichamelijk contact erg belangrijk,
omdat gesprekken in de eerste Iase meestal nog niet mogelijk zijn. Zorg dan ook voor ruimtes
in het ziekenhuis oI revalidatiecentrum waar het koppel ongestoord met elkaar kan verblijven.
Gezinsleden moeten zo vroeg mogelijk de gelegenheid krijgen om de relatie met de getroIIen
persoon opnieuw vorm te geven.
Ik herken je nieL neer SIC - 375 -
De partner moet ervan overtuigd worden dat seksualiteit, ook in deze situatie, een normale zaak
is, omdat juist de partner de verantwoordelijkheid heeIt om intimiteit en lichamelijk contact
te integreren in de relatie. De hulpverleners moeten duidelijk maken dat aanraken, strelen en
ongestoord samen kunnen zijn gedurende enkele uren heel belangrijk zijn.
In de beginIase van het herstelproces heeIt de begeleiding vooral te maken met het maatschappelijk
niveau. De persoon met NAH moet merken dat hij weer wordt gewaardeerd als partner. Het
lichamelijk contact verhoogt het gevoel van zelIwaardering en is van wezenlijk belang voor het
herstel van sekse-identiteit en sekse-rol.
In een latere Iase van de revalidatie kan sociale vaardigheidstraining worden gestart. De training
verbetert het relationeel en sociaal Iunctioneren en draagt bij tot de normalisering van de seksuele
interactie. Het is belangrijk dat de persoon met NAH in een zeer gestructureerde omgeving en
situatie kan oeIenen, omdat de situatie anders te ingewikkeld wordt en niet meer kan worden
overzien. De structurering moet aansluiten bij de mogelijkheden van de persoon in kwestie. Pas
als hij zelI tot enige ordening in staat is, kan de structuur wat minder strak worden.
Omdat herstel van Iuncties zich lang na het ontslag uit het revalidatiecentrum voortzet,
is het van belang dat de hulpverlening blijIt doorgaan. Het opzetten van een individueel
begeleidingsprogramma kan nuttig zijn. Op die manier kan gedetailleerde inIormatie over de
resterende seksuele Iuncties worden gegeven. Dit alles is aIhankelijk van de nog resterende
mogelijkheden en beperkingen in het relationeel Iunctioneren.
8esIu!t
Een hersenletsel gooit iemands leven helemaal overhoop. Niet alleen de persoon in kwestie,
maar ook de omgeving (in de eerste plaats de partner), wordt hierdoor getroIIen. Je voelt je
dezelIde niet meer. Heel wat regels in de relatie gelden niet meer. Je durIt niet meer met elkaar
te vrijen. Het lijkt alsoI je als koppel uit elkaar groeit.
Maar NAH hoeIt echt niet het einde van een relatie te betekenen. Als je de problemen samen
durIt aan te pakken, erover spreekt met elkaar en nieuwe regels aIspreekt die passen in de
nieuwe situatie, kan je als koppel een nieuwe omgangsvorm vinden die de vorige overstijgt. Je
leert met elkaars kwaliteiten en gebreken leven en durIt die ook ter sprake brengen. Koppels
die dit niet alleen aandurven, kunnen hulp inschakelen van een relatietherapeut oI psycholoog.
Het is de taak van elk revalidatiecentrum om de drempel zo laag mogelijk te maken, zodat elk
koppel dat er nood aan heeIt de beste hulp op maat kan krijgen.
Ik herken je nieL neer SIC - 377 -
0eeI v
Sociale voorzieningen voor
mensen met een niet-aangeboren
hersenletsel
In ons land zijn er talrijke ondersteuningsvormen en tegemoetkomingen voor mensen met een
handicap. In dit deel gaan we specifek in op sociale voorzieningen voor personen met NAH.
De blijvende gevolgen op het motorisch en neuropsychologisch vlak zijn bepalend voor de
verdere toekomst en de hervatting van het sociaal leven van de persoon met NAH. Deze
gevolgen kunnen te maken hebben met de vijI volgende domeinen: (1) fnancies, (2) wonen, (3)
onderwijs en opleiding, (4) werk en dagbesteding, en (5) autorijden. Ze komen in de volgende
vijI hooIdstukken aan bod.
Let wel dat veel van de vermelde inIormatie snel kan veranderen. Raadpleeg daarom ook tijdig
een sociaal verpleegkundige oI maatschappelijk werker. Zij zijn op de hoogte van eventuele
nieuwe ontwikkelingen.
Vermelden we nog dat het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Fonds voor
Sociale Integratie van Personen met een Handicap een gids hebben uitgegeven met als titel
Handige inIormatie voor personen met een handicap`. De gids biedt een goed overzicht van de
huidige regelgeving en procedures en van de bestaande structuren en organisaties. Hij kan dienen
bij de zoektocht naar een geschikte zorgvorm, een aangepast hulpmiddel, recreatiemogelijkheden
in ieders regio, het aanbod van sociale en fscale tegemoetkomingen, enz.
Verder zijn er tal van websites die nuttige uitleg geven. Er is een lijst opgenomen achteraan in
deze map.
Ik herken je nieL neer SIC - 379 -
0eeI v
hoofdstuk 1
Financile aspecten
weIke aspecten komen h!er aan bod?
1 Ziekenonds ............................................................................................................................................................................................... 381
2 ospiLalisaLieverzekering ............................................................................................................................................................. 395
3 Arbeidsongevallen .............................................................................................................................................................................. 397
4 Verkeersongevallen ........................................................................................................................................................................... 405
5 Iederale 0verheidsdiensL voor Sociale Zekerheid ............................................................................................... 413
6 Vlaans Ionds voor Sociale InLegraLie van ersonen neL een andicap ................................... 423
7 8escherningsnaaLregelen voor nensen neL hA .......................................................................................... 433
Een hersenletsel oplopen heeIt ook fnanciele gevolgen. In de acute Iase en de revalidatieIase zijn
dat de opnamekosten, de kosten voor medicatie en therapieen, enz. Later gaat het om blijvende
medische kosten zoals kosten voor onderhoudstherapie, medicatie, thuiszorg, ziekenvervoer,
enz.
Het Ieit dat de persoon met NAH al dan niet in staat is om zijn werk te hervatten, heeIt uiteraard
blijvende gevolgen op het inkomen. Bij gepensioneerde mensen met NAH heeIt dit geen
invloed, maar ook zij hebben veel bijkomende kosten.
In dit hooIdstuk bespreken we welke uitkeringen, fnanciele tussenkomsten en gevolgen er
zijn. We laten ook de betrokken overheidsinstanties de revue passeren: het ziekenIonds, de
Federale Overheidsdienst voor Sociale Zekerheid, het Vlaams Fonds, enz. Ook de belangrijkste
verzekeringen waarmee iemand met NAH in aanraking komt, worden belicht. Het gaat hier om
de hospitalisatieverzekering en de arbeids- en verkeersongevallenverzekering. Tot slot gaan we
in op voorlopige bewindvoering en verlengde minderjarigheid.
Ik herken je nieL neer SIC - 381 -
1
7iekenfonds
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 383
Ceneeskundige verzorging J Cezondheidszorgen ................................................................................................... 383
6tote en ||eine tisicos .................................................................................................................................................................... 383
lethooqde teqemoet|ominq toot beaa|de cateqotieen ............................................................................... 383
e|jstandiqen met een handica ........................................................................................................................................... 385
at |ost een zie|enhuisoname? ........................................................................................................................................ 385
/aximumjactuut .................................................................................................................................................................................... 387
lotjait chtonisch zie|en en incontinentiejotjait ................................................................................................... 389
ArbeidsongeschikLheid ....................................................................................................................................................................... 389
et|nemets ................................................................................................................................................................................................. 390
e|jstandiqen ............................................................................................................................................................................................ 391
hu| tan detden .................................................................................................................................................................................... 391
lethooqde |indetbijs|aq toot |indeten tan etsonen met een handica .................................... 392
Ioeqe|aten atbeid tijdens de onqeschi|theid ........................................................................................................... 392
Ik herken je nieL neer SIC - 383 -
InIe!d!ng
Het ziekenIonds is in het socialezekerheidsstelsel een belangrijke partner. Het heeIt twee
belangrijke takken: de geneeskundige verzorging en de uitkeringen voor arbeids-
ongeschiktheid.
Voor bijkomende inIormatie oI exacte bedragen kan je terecht op de website van het
Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (Riziv) (www.riziv.be) oI de websites
van de verschillende ziekenIondsen:
www.cm.be www.socmut.be www.ozv.be
www.vnz.be www.ozcm.be www.lmvlg.be
6eneeskund!ge verzorg!ng
6ezondhe!dszorgen
Elk lid van een ziekenIonds krijgt als gerechtigde verzekerde een deel van de uitgaven voor
de gezondheidszorg terugbetaald. Het bedrag van de tussenkomst is aIhankelijk van de aard
van de verstrekking, het statuut van de verzekerde en het Ieit oI de zorgverlener al dan niet
geaccrediteerd
1
en geconventioneerd
2
is.
Om voor terugbetaling in aanmerking te komen, moeten de medische prestaties erkend zijn.
Alle erkende prestaties zijn samengebracht in een lijst: de nomenclatuur. Elke prestatie heeIt
een codenummer. Dit nummer bepaalt de terugbetaling.
Het bedrag dat de patient uiteindelijk zelI moet betalen, noemen we het remgeld. Het remgeld
is het verschil tussen het wettelijk honorarium en hetgeen het ziekenIonds terugbetaalt. Het
remgeld wordt ook wel eens het persoonlijk aandeel genoemd.
6tote en ||eine tisicos
Werknemers zijn verplicht verzekerd voor grote en kleine risico`s. ZelIstandigen zijn alleen
verplicht verzekerd voor grote risico`s en kunnen zich bijkomend verzekeren voor kleine
risico`s.
Welke prestaties en diensten precies onder de grote oI kleine risico`s vallen, is terug te vinden
op de website van het Riziv (www.riziv.be).
lethooqde teqemoet|ominq toot beaa|de cateqotieen
Het recht op verhoogde tegemoetkoming (aIgekort als VT), in de volksmond ook wel
voorkeurregeling genoemd, kan toegekend worden op basis van het bezit van een bepaalde
hoedanigheid oI op basis van het recht op oI de uitbetaling van een bepaald voordeel.
1
Bepaalde zorgverleners kunnen alleen geaccrediteerd zijn als ze voldoen aan bepaalde voorwaarden: regelmatig bijscholing
volgen, per patient een medisch dossier bijhouden en regelmatig deelnemen aan activiteiten van bijvoorbeld lokale
artsenkringen.
2

Tot de conventie (akkoord tussen zorgverleners en ziekenIondsen dat bepaalde prestaties en hun terugbetalingstarieven
vastlegt) toegetreden wil zeggen dat deze zorgverleners het akkoord aanvaarden.
- 384 - SIC Ik herken je nieL neer
Hoedanigheid
weduwen oI weduwnaars
personen met een handicap
(ook tijdens de periode van moederschapsrust van gehandicapten)
gepensioneerden
wezen
oudere werklozen (t 50 jaar), ten minste twaalI maanden werkloos met uitkering
ambtenaren in disponibiliteit
3
(t 1 jaar)
erkenning sector personen met een handicap
verblijvenden in Belgie (VIB) vanaI 65 jaar
personen ten laste van de hierboven opgesomde gerechtigden
Bepaald fnancieel voordeel
leefoon oI fnanciele steun OCMW
inkomensgarantie-uitkering voor ouderen (IGO), gewaarborgd inkomen voor bejaarden oI
rentebijslag
tegemoetkoming aan personen met een handicap (Federale Overheidsdienst Sociale
Zekerheid) (zie verder)
verhoogde kinderbijslag ( 21 jaar) oI de medische voorwaarden vervullen om het recht te
openen op het voordeel (zie verder)
personen ten laste (PTL) van de hierboven opgesomde personen
Bijkomende voorwaarden
Het potentieel recht op verhoogde tegemoetkoming (VT) op basis van een hoedanigheid
wordt in principe alleen toegekend aan gerechtigden en hun personen ten laste (PTL). Het
recht is altijd onderworpen aan een inkomensvoorwaarde.
Het potentieel recht op VT op basis van een voordeel kan zowel worden toegekend aan
gerechtigden en hun PTL als aan de PTL zelI. Alleen in geval verhoogde kinderbijslag is
de toekenning VT aIhankelijk van een inkomensonderzoek door het ziekenIonds. Bij de
andere voordelen gebeurde al een inkomensonderzoek door de instanties die deze voordelen
toekennen (bijstandsuitkeringen).
Inkomensonderzoek
In situaties waar het recht op verhoogde tegemoetkoming onderworpen is aan een
inkomensonderzoek mag het inkomen niet hoger zijn dan 12986,37 euro per jaar, vermeerderd
met 2404,13 euro per persoon ten laste. (index 01.10.2004)
Onder inkomen wordt verstaan:
gezinsinkomen: gerechtigde, echtgeno(o)t(e) oI samenwonende partner (max. n en verder
verwant dan derde graad), kinderen ten laste en ascendenten
4
ten laste)
bruto belastbaar jaarinkomen: brutobedrag van de huidige inkomsten die bij de belastingen
moeten worden aangegeven voor elke aItrek oI vermindering. Het Kadastraal Inkomen (KI)
van het woonhuis is tot op zekere hoogte vrijgesteld.
3
Ambtenaren op vroegtijdig pensioen wegens ziekte oI lichamelijke ongeschiktheid.
4

Ouders oI schoonouders die als persoon ten laste staan ingeschreven bij hun kind oI schoonzoon oI schoondochter.
Ik herken je nieL neer SIC - 385 -
De inkomsten uit een zelIstandige activiteit worden met 100/80 vermenigvuldigd. Wie aan deze
voorwaarden voldoet, neemt contact op met zijn ziekenIonds en tekent een Verklaring op Eer.
De rechthebbenden (dit zijn de gerechtigden en hun personen ten laste) op de verhoogde
tegemoetkoming hebben automatisch recht op een aantal voordelen:
een hogere tussenkomst voor bepaalde medische en paramedische prestaties (dus minder
remgeld betalen)
een kleiner persoonlijk aandeel in de ligdagprijs bij hospitalisatie
een hogere tussenkomst voor geneesmiddelen
recht op de sociale maximumIactuur (MAF) (zie verder)
recht op de regeling van derde betalende
tal van andere vrijstellingen en verminderingen op verschillende niveaus
e|jstandiqen met een handica
Recht op kleine risico`s:
ZelIstandigen krijgen in de verplichte ziekteverzekering toch de kleine risico`s zonder extra
bijdragen te moeten betalen als ze erkend worden als mindervalide`. Hiervoor zijn de volgende
geldige bewijsstukken nodig:
voor de leeItijd van 65 jaar door het Riziv arbeidsongeschikt verklaard zijn voor een
vermoedelijke duur van ten minste n jaar, dit ten gevolge van letsels oI Iunctionele
stoornissen die leiden tot een vermindering van het verdienvermogen met 2/3 oI ~2/3 van
wat een persoon van dezelIde stand en met dezelIde opleiding kan verdienen door zijn
arbeid
voldoen aan de medische voorwaarden voor een tegemoetkoming aan personen met een
handicap (ongeacht het stelsel 66 )
medische erkenning voor verhoogde kinderbijslag wegens handicap
zelIstandigen na n jaar ziekte, vanaI het tijdvak van invaliditeit (automatisch toegepast)
Gelijkstelling van ziekteperiodes met beroepsbezigheidsperiodes
De zelIstandige die zijn activiteit volledig stopzet (ook geen verderzetting van de activiteiten door
een derde op zijn naam), kan op basis van een erkende arbeidsongeschiktheid (meer dan 66 )
een tijdelijke oI defnitieve gelijkstelling wegens ziekte bekomen. Hij blijIt in regel voor de
sociale zekerheid zonder betaling van bijdragen aan zijn sociaal verzekeringsIonds. De periodes
van gelijkstelling tellen mee voor het verwerven van pensioenrechten. De aanvraag wordt gericht
aan het sociaal verzekeringsIonds, samen met de erkenning van de arbeidsongeschiktheid. Het
BTW-nummer en Handelsregister op eigen naam moeten worden geschrapt voor een defnitieve
gelijkstelling.
Vrijstelling van sociale bijdragen wegens fnanciele moeilijkheden
ZelIstandigen die wegens ernstige fnanciele moeilijkheden vrijstelling van sociale bijdragen
willen krijgen, kunnen daarvoor een aanvraag indienen bij hun sociaal verzekeringsIonds. Door
deze vrijstelling vervallen de pensioenrechten voor de periode van de vrijstelling. De rechten
inzake ziekteverzekering en de kinderbijslagrechten blijven behouden.
at |ost een zie|enhuisoname?
De keuze van het ziekenhuis maak je in principe zelI, behalve als het om een spoedopname
gaat. Ook het type kamer kies je zelI. Dit benvloedt de rekening die je achteraI gepresenteerd
krijgt. Veel revalidatiecentra hebben ook een erkenning als ziekenhuis en vallen dus onder
dezelIde wetgeving.
- 386 - SIC Ik herken je nieL neer
In principe voorziet de wet in een verzekeringstegemoetkoming van 100 procent van de
verpleegdagprijs in een gemeenschappelijke kamer. De toenemende tekorten in de sector
hebben echter geleid tot de invoering van persoonlijke tussenkomsten in Iunctie van het sociaal
statuut.
Bij elke ziekenhuisopname krijgt de patient het opnamedocument (document Kamerkeuze
en Financiele voorwaarden) voorgelegd. Het bevat belangrijke inIormatie over het fnanciele
aspect van de opname en een Iormulier waarop de patient zijn tarieI- en kamerkeuze aanduidt.
Het is geen exacte berekening van de te verwachten Iactuur, omdat bepaalde Iactoren niet te
voorzien zijn. Het document is bij ondertekening bindend en moet dus goed worden nagekeken
vooraleer het wordt ondertekend.
Een ziekenhuisIactuur bestaat uit vier grote rubrieken: (1) de verblijIskosten, (2) de
apotheekkosten, (3) de honoraria, en (4) de diverse kosten
(1) VerblijIskosten
Het persoonlijk aandeel in de ligdagprijs bedraagt per dag:
1ste dag 2de tot 90ste dag Vanaf 91ste dag
Gewoon verzekerden t 40,33 t 13,06 t 13,06
Gewoon verzekerden met kinderen ten laste en
verzekerden met alimentatie
t 40,33 t 13,06 t 4,64
Kinderen ten laste van gewoon verzekerden t 31,91 t 4,64 t 4,64
Personen met recht op verhoogde tegemoetkoming
en hun personen ten laste
t 4,64 t 4,64 t 4,64
Volledig uitkeringsgerechtigde werklozen sinds ten
minste n jaar en hun personen ten laste
t 31,91 t 4,64 t 4,64
Bedragen oktober 2004
Deze prijzen voor verblijIskosten worden (regelmatig) gendexeerd, maar de vermelde bedragen
geven toch een goed beeld van de opnamekosten. Voor n- en tweepersoonskamers zijn er
bijkomende kamersupplementen, aIhankelijk van het ziekenhuis. Het kamersupplement voor
een eenpersoonskamer kan het ziekenhuis vrij bepalen. Voor een tweepersoonskamer wordt een
maximumbedrag bepaald.
Deze inIormatie wordt het best vooraI oI aan het begin van de opname opgevraagd bij het
betrokken ziekenhuis (bv. via de website, de onthaalbrochure oI de sociale dienst).
Een kamer alleen om medische oI organisatorische redenen mag niet worden aangerekend.
(2) Apotheekkosten
In een algemeen ziekenhuis wordt per dag een IorIait van 0,62 euro aangerekend voor de
terugbetaalbare medicatie. In een psychiatrisch ziekenhuis is dat 0,80 euro.
Voor de niet-terugbetaalbare medicatie (en eventuele andere gebruikte materialen oI producten)
wordt het verbruik aangerekend. Dit staat in detail op de Iactuur vermeld. Personen met een
verhoogde tegemoetkoming betalen minder.
Ik herken je nieL neer SIC - 387 -
(3) Honoraria oI erelonen
ForIaitaire erelonen per opname
Per opname worden een drietal IorIaits aangerekend: een IorIait voor medische verstrekkingen/
technische prestaties, een IorIait voor klinische biologie en een IorIait voor medische
beeldvorming. Personen met recht op de verhoogde tegemoetkoming (VT) betalen minder. De
exacte bedragen zijn op de hoger vernoemde websites terug te vinden.
Erelonen
Wettelijk persoonlijk aandeel: Voorbeelden hiervan zijn toezichtshonoraria (aIhankelijk van
de dienst, bekwaming van de arts, duur van de hospitalisatie) kinesitherapie, enz. Dit wordt
volgens nomenclatuur aangerekend.
Ereloonsupplementen: Het verschil tussen het ereloon dat de arts aanrekent en het ereloon bepaald
in het akkoord tussen artsen en ziekenIondsen (conventie) noemen we het ereloonsupplement.
Het ereloonsupplement valt altijd ten laste van de patient. Iedereen heeIt het recht om vrij
een arts te kiezen. De keuze van de arts heeIt echter belangrijke fnanciele gevolgen, omdat
de erelonen sterk kunnen verschillen. Nochtans werd er tussen artsen en ziekenIondsen een
akkoord aIgesloten over de hoogte van de erelonen. Maar de artsen zijn niet verplicht dit
akkoord te volgen. Er zijn drie mogelijke situaties:
Geconventioneerde oI verbonden artsen aanvaarden het akkoord en volgen het aIgesproken
tarieI, m.a.w. het verbintenistarieI. Let op! Als je op een eenpersoonskamer verblijIt, dan
mag een geconventioneerde arts toch een ereloonsupplement aanrekenen.
Gedeeltelijk geconventioneerde artsen passen het verbintenistarieI toe, maar uitsluitend op
bepaalde dagen en uren (ongeacht de kamerkeuze).
Niet-geconventioneerde artsen verwerpen het akkoord en bepalen vrij hun erelonen
(ongeacht de kamerkeuze).
In elk ziekenhuis kan je een lijst raadplegen van de geconventioneerde en niet-geconventioneerde
artsen, met vermelding van het maximumsupplement per type kamer. Deze inIormatie is ook
terug te vinden op het opnamedocument en voor sommige ziekenhuizen op het internet. Ook bij
het ziekenIonds kan je te weten komen oI een arts geconventioneerd is oI niet.
Personen met een verhoogde tegemoetkoming betalen nooit ereloonsupplementen op voorwaarde
dat ze kiezen voor een tweepersoonskamer oI een gemeenschappelijke kamer.
(4) Diverse kosten
Het ziekenhuis mag persoonlijke kosten aanrekenen voor verbruik (bv. van televisie, teleIoon,
kapper, huur koelkast, enz.).
/aximumjactuut
De maximumIactuur (MAF aIgekort) vervolledigt de bescherming tegen de (dikwijls hoog
oplopende) ziektekosten. Elk gezin moet niet meer dan een bepaald bedrag uitgeven voor
verzekerde en noodzakelijke gezondheidskosten.
De volgende prestaties worden in aanmerking genomen:
Erelonen van artsen, kinesitherapeuten, verpleegkundigen, paramedici, enz.
Kosten van technische prestaties zoals medische beeldvorming, chirurgische ingrepen,
technische onderzoeken en laboratoriumonderzoek
- 388 - SIC Ik herken je nieL neer
Geneesmiddelen die behoren tot terugbetalingcategorieen A (bv. Insuline) en B (bv.
Antibiotica). Geneesmiddelen van de categorie C worden doorgaans gebruikt om tijdelijke
symptomen zoals jeuk, diarree, braakneigingen, enz. op te vangen. De categorie staat altijd
vermeld op de verpakking van het medicament. De Iarmaceutische IorIait per opnamedag
in een algemeen ziekenhuis komt eveneens in aanmerking.
Hospitalisatiekosten: Het persoonlijk aandeel in de ligdagprijs en de opnameIorIaits worden
in rekening gebracht (onbeperkt in een algemeen ziekenhuis en beperkt tot de 365ste dag in
een psychiatrisch ziekenhuis).
Revalidatie en logopedie
Bepaalde persoonlijke aandelen bij psychiatrische verzorgingstehuizen
Dieetvoeding voor bijzonder medisch gebruik en parenterale voeding
Palliatieve verzorging door een multidisciplinair begeleidingsteam
De hoogte van het plaIond van de maximumIactuur hangt aI van de sociale categorie oI van het
gezinsinkomen. Gezinnen met een bescheiden inkomen komen uiteraard sneller aan het plaIond
en krijgen dan ook sneller een terugbetaling. De remgeldplaIonds liggen vast. De bedragen zijn
terug te vinden op de website van het Riziv (www.riziv.be).
In de praktijk bestaan er drie MAF-systemen: (1) de sociale MAF voor gezinnen die behoren tot
een sociale categorie, (2) de inkomensMAF voor gezinnen met een laag oI bescheiden inkomen,
en (3) de fscale MAF voor gezinnen die niet tot de voorgaande categorieen behoren.
(1) Sociale MAF (sociale categorieen)
Tot de sociale categorieen behoren de rechthebbenden op de verhoogde tegemoetkoming (VT)
(zie hoger) en personen die een tegemoetkoming voor personen met een handicap ontvangen
(ongeacht het stelsel).
(2) InkomensMAF (laag oI bescheiden inkomen)
Tot 14475,81 euro spreken we van een laag inkomen. Een bescheiden inkomen gaat van 14475,82
euro tot 22253,85 euro. De huidige inkomensgrenzen zijn na te kijken op www.riziv.be. In de
meeste gevallen krijgt het ziekenIonds de inkomstengegevens via de fscus. In welbepaalde
situatiewijzigingen waardoor iemand van een hoog inkomen terugvalt naar een bescheiden oI
laag inkomen, kan het ziekenIonds rekening houden met de nieuwe situatie.
(3) Fiscale MAF (hogere inkomens)
Jaarlijks wordt de remgeldteller door de ziekenIondsen doorgegeven aan de fscus. Op basis
van het volgens het belastbaar inkomen
5
geldend plaIond wordt eventuele terugbetaling van
remgelden langs het aanslagbiljet personenbelasting verrekend.
Hoe en wanneer wordt er terugbetaald? De teller van de gezondheidskosten worden door het
ziekenIonds bijgehouden. Zodra het plaIond overschreden is, worden de personen die behoren tot
een sociale categorie oI met een laag oI bescheiden inkomen door het ziekenIonds automatisch
terugbetaald. Wie recht heeIt op de fscale MAF krijgt de te veel betaalde kosten terug via de
aIrekening van zijn belastingen, d.w.z. twee jaar nadat de uitgaven werden gemaakt.
5
Bruto-inkomen na aItrek van alle sociale inhoudingen
Ik herken je nieL neer SIC - 389 -
Wat wordt voor de berekening van de MAF als een gezin bestempeld? Het uitgangspunt is
het Ieitelijk gezin. Dit wordt gevormd door de personen die samen onder n dak wonen.
Alleenstaanden worden ook beschouwd als een gezin. Er wordt geen onderscheid gemaakt
tussen gehuwden en samenwonenden.
lotjait chtonisch zie|en en incontinentiejotjait
Binnen de ziekteverzekering werden twee fnanciele tussenkomsten gecreeerd: (1) een IorIait
voor chronisch zieken (met hoge medische kosten), en (2) een incontinentieIorIait. Beide
tussenkomsten kunnen worden gecumuleerd.
(1) ForIait chronisch zieken
Chronisch zieken met hoge medische kosten kunnen (in principe automatisch) n keer per jaar
een IorIaitaire tussenkomst van 248 euro krijgen als ze:
een uitkering hulp van derden` ontvangen van het ziekenIonds
minimum zes maanden toelating hebben voor een uitgebreide kinesitherapiebehandeling
minimum drie maanden toelating hebben voor een IorIaitaire terugbetaling van
verpleegkundige zorgen, categorie B oI C
een medische erkenning integratietegemoetkoming` hebben, categorie 3, 4 oI 5
een medische erkenning tegemoetkoming hulp aan bejaarden` hebben, categorie 3, 4 oI 5
bijkomende kinderbijslag genieten (zie verder)
minstens 120 dagen in het ziekenhuis verblijven
minstens zes ziekenhuisopnames gedurende het huidige en vorige kalenderjaar tellen
(2) IncontinentieIorIait
Chronisch zieken met zware incontinentieproblemen krijgen (in principe automatisch) n keer
per jaar een IorIaitaire tussenkomst van 407,51 euro als ze:
minstens vier maanden gedurende het laatste jaar een toelating hadden van de adviserend
geneesheer voor een IorIaitaire terugbetaling van verpleegkundige zorgen categorie B oI C,
waarbij het criterium incontinentie` minimum 3 oI 4 scoort. De bijkomende voorwaarde is
dat ze op de laatste dag van die vier maanden niet in een instelling mogen opgenomen zijn
die wordt gesubsidieerd door het Riziv, dus wel in een instelling van het Vlaams Fonds!
Arbe!dsongesch!kthe!d
Wie als werknemer oI zelIstandige door ziekte zijn beroepsactiviteit oI werkloosheid moet
onderbreken kan onder bepaalde voorwaarden aanspraak maken op een vervangingsinkomen
van het ziekenIonds. Ambtenaren genieten een bijzondere regeling die de arbeidsongeschiktheid
in termen van verloI regelt. Het document aangiIte van arbeidsongeschiktheid` moet zo snel
mogelijk per post aan het ziekenIonds worden bezorgd. De poststempel geldt als bewijs. Een
aangetekende zending is natuurlijk ook mogelijk en ook persoonlijk aan het ziekenIonds
aIgeven kan (tegen ontvangstbewijs). Enkele dagen na de aangiIte krijg je van het ziekenIonds
een erkenning van arbeidsongeschiktheid (kennisgeving van de beslissing van de adviserend
geneesheer) en nog enkele andere Iormulieren. De adviserend geneesheer is belast met
de vaststelling en controle van de arbeidsongeschiktheid. Je zal op bepaalde tijdstippen ter
controle worden opgeroepen. Als iemand in de onmogelijkheid is zich te verplaatsen oI in het
- 390 - SIC Ik herken je nieL neer
ziekenhuis is opgenomen, dan moet de oproepingsbrieI samen met een medisch attest naar het
ziekenIonds teruggestuurd worden. Het is belangrijk dit tijdig te versturen. Anders vervalt het
recht op ziekte-uitkering.
Het eerste jaar van de ziekte wordt primaire ongeschiktheid` genoemd. Daarna spreken we
van invaliditeit`. Let op! Invaliditeit is geen statisch begrip en zegt niets over een blijvend
karakter. De ongeschiktheid kan altijd een einde nemen.
Werknemers moeten minstens 66 procent arbeidsongeschikt zijn. ZelIstandigen moeten 100
procent arbeidsongeschikt zijn voor een ziektevergoeding. Het bedrag van de uitkering hangt aI
van het sociaal statuut en de gezinssituatie.
et|nemets
(1) Primaire ongeschiktheid
De eerste 14 dagen (voor arbeiders) en de eerste maand (28 dagen) (voor bedienden)
worden betaald door de werkgever. Na die periode en tot het einde van het eerste jaar van
de arbeidsongeschiktheid krijgt de arbeidsongeschikte werknemer een dagbedrag, dat wordt
berekend op basis van het laatste reIerteloon. Dit bedraagt:
60 van het brutoloon voor alleenstaanden oI gerechtigden met gezinslast
55 van het brutoloon voor samenwonende gerechtigden
De ziektevergoeding wordt zes dagen per week uitbetaald.
Er zijn maximumuitkeringen en vanaI de zevende maand minimumuitkeringen. Voor dagen
die gedekt zijn door vakantiegeld, opzeggingsvergoeding, enz. wordt geen ziektevergoeding
uitbetaald.
(2) Invaliditeit
Na n jaar arbeidsongeschiktheid spreken we van invaliditeit. De Geneeskundige Raad
voor Invaliditeit (GRI) van het Riziv beslist op voorstel van de adviserend geneesheer over
de verdere arbeidsongeschiktheidserkenning. Als voorbereiding op deze overgang ontvangt
de persoon met NAH rond de negende maand arbeidsongeschiktheid twee vragenlijsten van
het ziekenIonds, waarin o.a. wordt gepeild naar studie-, opleidings- en beroepsverleden. Deze
vragenlijsten kunnen eventueel met behulp van de maatschappelijk werker van het ziekenIonds
worden ingevuld.
Ook het bedrag van de invaliditeitsuitkering is aIhankelijk van de gezinssituatie en bedraagt:
65 van het brutoloon voor gerechtigden met gezinslast
50 van het brutoloon voor alleenstaanden
40 van het brutoloon voor samenwonenden
De invaliditeitsuitkering wordt ook zes dagen per week uitgekeerd en is begrensd tot een
maximumbedrag. De duur van invaliditeit is omkeerbaar en wordt bepaald door de adviserend
geneesheer.
Ik herken je nieL neer SIC - 391 -
e|jstandiqen
(1) Primaire ongeschiktheid
ZelIstandigen ontvangen IorIaitaire uitkeringen. De bedragen zijn verschillend voor personen
met oI zonder gezinslast. De eerste maand is een carenstijd. Dit wil zeggen dat er geen vergoeding
wordt betaald. De vergoeding wordt zes dagen per week uitbetaald.
Dit uikeringen bedragen:
31,14 euro voor zelIstandigen met gezinslast
23,36 euro voor zelIstandigen zonder gezinslast
(2) Invaliditeit
Tijdens de invaliditeit van zelIstandigen worden IorIaitaire dagbedragen uitgekeerd, aIhankelijk
van de gezinslast. Personen met gelijkstelling van bijdragen in het kader van het sociaal statuut
der zelIstandigen ontvangen een verhoogde uitkering.
Zonder stopzetting van het bedrijI:
31,35 euro voor zelIstandigen met gezinslast
23,51 euro voor zelIstandigen zonder gezinslast
Met stopzetting van het bedrijI:
34,38 euro voor zelIstandigen met gezinslast
25,78 euro voor zelIstandigen zonder gezinslast
De meest recente bedragen zijn terug te vinden op de website van het Riziv (www.riziv.be).
Let op! Hou er rekening mee dat er belasting moet worden betaald op invaliditeitsuitkeringen.
hu| tan detden
De uitkering voor arbeidsongeschiktheid kan verhoogd worden met een tegemoetkoming voor
hulp van derden, ook wel behoeIte van andermans hulp` genoemd. De voorwaarden hiervoor:
niet gehospitaliseerd zijn op het ogenblik van de aanvraag
zelIredzaamheidsbeperking van ten minste 11/18 punten volgens de medisch-sociale schaal
van de FOD-tegemoetkomingen aan personen met een handicap (zie verder). Dit is een
beslissing van de Geneeskundige Raad voor Invaliditeit (GRI) op voorstel van de adviserend
geneesheer.
De tegemoetkoming voor hulp van derden wordt geschorst vanaI de derde maand
ziekenhuisverpleging met ZIV-tussenkomst in de verpleegdagprijs. Let wel, dag- en
nachthospitalisatie, RVT, PVT en revalidatiecentra met Riziv-overeenkomst worden ook als
ziekenhuisopname beschouwd.
Het bedrag van de uitkering bedraagt 5,37 euro/dag tijdens de primaire ongeschiktheid. Dit is
een IorIaitair dagbedrag, zowel voor werknemers als voor zelIstandigen.
Tijdens de invaliditeit wordt de uitkering hulp van derden` als volgt berekend: Samenwonende
- 392 - SIC Ik herken je nieL neer
en alleenstaande werknemers krijgen dezelIde ziekte-uitkering als gezinshooIden, nl. 65 .
Een gezinshooId (werknemer) krijgt een IorIaitair supplement van 5,37 euro/dag. ZelIstandigen
krijgen een IorIaitaire toeslag van 5,37 euro/dag.
Het supplement tegemoetkoming voor hulp van derden is vrij van belastingen en kan met
terugwerkende kracht (max. twee jaar) worden aangevraagd.
lethooqde |indetbijs|aq toot |indeten tan etsonen met een handica
Arbeidsongeschikte werknemers en zelIstandigen hebben onder bepaalde voorwaarden recht op
hogere kinderbijslagen. De werknemer oI zelIstandige moet minstens 66 arbeidsongeschikt
zijn.

De personen met een handicap (met integratietegemoetkoming categorie 2 oI hoger, oIwel
erkend als invalide mijnwerker) hebben vanaI de eerste maand arbeidsongeschiktheid recht
op een hogere kinderbijslag. Voor andere arbeidsongeschikte werknemers oI zelIstandigen
is dit vanaI de zevende maand. Het recht op de verhoogde kinderbijslag is verbonden aan
inkomensvoorwaarden.
De kinderbijslag voor kinderen van arbeidsongeschikte werknemers bedraagt:
eerste kind: 158,28 euro leeItijdsbijslag
tweede kind: 163,62 euro leeItijdsbijslag
derde en volgende kind: 212,88 euro leeItijdsbijslag
Meer inIo is terug te vinden op de volgende websites:
http://socialsecurity.Igov.be
www.rkw.be
www.rzvz.be
Ioeqe|aten atbeid tijdens de onqeschi|theid
We maken hier een onderscheid tussen toegelaten bezoldigde en onbezoldigde arbeid tijdens de
ongeschiktheid.
(1) Toegelaten bezoldigde arbeid
Een werknemer die volledig arbeidsongeschikt erkend is door de adviserend geneesheer kan
toelating krijgen om het werk deeltijds te hervatten. De toelating moet schriItelijk worden
gegeven voor de werkhervatting. Je mag maximum de helIt van de uren hervatten die je vroeger
deed. De ziektevergoeding wordt verminderd met het loon. Een gedeelte van het loon wordt
evenwel vrijgesteld.
Een arbeidsongeschikte zelIstandige kan eveneens toelating krijgen om het werk te hervatten. Hij
kan de ziektevergoeding ten hoogste zes maanden cumuleren met zijn inkomen als zelIstandige.
Deze periode kan maximum twee keer worden verlengd. De eerste zes maanden is er volledige
cumulatie. Nadien wordt de vergoeding met tien procent verminderd.
Ik herken je nieL neer SIC - 393 -
(2) Toegelaten onbezoldigde arbeid
Een werknemer oI zelIstandige die volledig arbeidsongeschikt is, moet ook voor onbezoldigde
arbeid toelating vragen aan de adviserend geneesheer. Het gaat hier bijvoorbeeld over
vrijwilligerswerk, begeleid werken (zie verder), maar ook over onbezoldigde stages bij centra
voor beroepsopleiding, enz. (zie verder).
Ik herken je nieL neer SIC - 395 -
2
Iospitalisatieverzekering
De laatste jaren zijn meer en meer mensen zich bewust van het belang van een hospitalisatie-
verzekering. Ook voor jonge mensen is dit belangrijk. Indien niet aangesloten kunnen de kosten
hoog oplopen, want het ziekenIonds dekt niet alles.
Een hospitalisatieverzekering sluit je aI bij het ziekenIonds oI bij een privverzekerings-
maatschappij. Je kan een tussenkomst krijgen in het persoonlijk aandeel (remgeld) dat moet
worden betaald voor een ziekenhuisopname, paramedische diensten, enz.
Bij een ziekenhuisopname is het belangrijk dat de patient en/oI zijn Iamilie zo snel mogelijk de
polis naleest oI contact opneemt met de verzekeringsagent, zodat je vooraI goed op de hoogte
bent van de tussenkomsten.
Enkele voorbeelden: nakijken oI er ook tussenkomsten zijn voor supplementen op n- oI
tweepersoonskamers, tussenkomsten voor verdere revalidatie en nazorg (d.w.z. verdere zorgen
na een opname, bijvoorbeeld ambulante therapieen staan dikwijls apart vermeld).

De polis goed nakijken vermijdt dat je achteraI voor verrassingen komt te staan.
Algemeen gesproken zijn er twee soorten hospitalisatieverzekeringen. De ene geven een
IorIaitaire vergoeding per dag, de andere geven een volledige oI gedeeltelijke tussenkomst in
de ligdagprijs, kamersupplementen, honoraria, enz.
Het is belangrijk de aangiIteprocedure goed na te kijken. Het aangiIteIormulier, al dan niet
verplicht te laten invullen door de behandelend arts, moet binnen een bepaalde periode bij de
verzekering worden ingediend.
Ik herken je nieL neer SIC - 397 -
3
Arbeidsongevallen
wat v!nd je !n d!t hoofstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 399
rocedure .......................................................................................................................................................................................................... 399
welke kosLen worden Len lasLe genonen: .................................................................................................................... 400
Jijdelijke ongeschikLheid ................................................................................................................................................................. 400
lo||ediqe tijde|ij|e onqeschi|theid ...................................................................................................................................... 400
6edee|te|ij|e tijde|ij|e onqeschi|theid ............................................................................................................................ 401
werkhervaLLing en consolidaLie ................................................................................................................................................ 401
Vergoedingen bij consolidaLie .................................................................................................................................................... 402
ulp van derden ...................................................................................................................................................................................... 402
InLeressanL on weLen ......................................................................................................................................................................... 403
Ik herken je nieL neer SIC - 399 -
InIe!d!ng
Een niet-aangeboren hersenletsel kan het gevolg zijn van een arbeidsongeval.
Volgens de wet is een arbeidsongeval 'elk plots ongeval dat een werknemer kan overkomen
tijdens en door de uitoeIening van zijn arbeidsovereenkomst en dat een lichamelijk en/oI mentaal
letsel veroorzaakt. Er moet dus een duidelijk oorzakelijk verband zijn tussen het ongeval en
de opgelopen letsels. De plotselinge gebeurtenis is de oorzaak van het ongeval. Hierdoor wordt
een arbeidsongeval van een beroepsziekte onderscheiden.
Een ongeval dat zich op weg van en naar het werk voordoet, komt eveneens in aanmerking als
arbeidsongeval. Het ongeval moet zich voordoen op het normaal traject van en naar het werk.
Voor meer specifeke inIormatie verwijzen we naar de website:
www.socialsecurity.Igov.be/IaoIat
Je kan ook contact opnemen met:
Fonds voor Arbeidsongevallen
Troonstraat 100
1050 Brussel
tel. 02 506 84 93 (oI 94)
Procedure
Meld zo spoedig mogelijk het werkongeval aan de werkgever. Hij is verplicht het ongeval
binnen de tien dagen aan te geven aan zijn verzekeraar (een arbeidsongevallenverzekering is
verplicht!). Als de werkgever dit niet doet, kan je zelI aangiIte doen. In dat geval beschik je over
een termijn van drie jaar. Zodra de verzekeraar de ongevallenaangiIte ontvangt, laat hij weten
oI het ongeval al dan niet wordt erkend als arbeidsongeval. Bij twijIel wordt een bijkomend
onderzoek ingesteld.
Als de verzekeraar weigert de Ieiten te erkennen als arbeidsongeval moet het ziekenIonds en
het Fonds voor Arbeidsongevallen binnen de 30 dagen op de hoogte worden gebracht. Dit
geldt ook bij twijIel in verband met het dossier. Zo nodig kan het ziekenIonds een tijdelijke
ziektevergoeding uitkeren. Wordt het ongeval later toch erkend als arbeidsongeval, dan betaalt
de verzekeraar het ziekenIonds terug en keert het slachtoIIer het eventuele verschil uit tussen
de arbeidsongevallenvergoedingen en de ziektevergoedingen.
Als de betrokkene het niet eens is met een defnitieve beslissing van zijn verzekeraar, kan hij
altijd beroep aantekenen bij de arbeidsrechtbank van zijn woonplaats.
Bij opname in een ziekenhuis wordt er een schriItelijk bewijs gevraagd van het erkend
arbeidsongeval. Dit bewijs is verkrijgbaar bij de arbeidsongevallenverzekering van de
werkgever.
- 400 - SIC Ik herken je nieL neer
weIke kosten worden ten Iaste genomen?
In principe worden alle medische, Iarmaceutische, paramedische kosten en hospitalisatiekosten
die voortvloeien uit het arbeidsongeval levenslang ten laste genomen door de verzekering.
Dit gebeurt op basis van de nomenclatuur van de Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (ZIV).
HetzelIde geldt voor de verstrekking en de kosten voor vernieuwing en onderhoud van prothesen
en orthopedische toestellen. Eventuele supplementen ten gevolge van opname in een n- oI
tweepersoonskamer zijn meestal ten laste van het slachtoIIer. Dit geldt ook voor de persoonlijke
onkosten (teleIoon, dranken, enz.).
Bijzondere behandelingen moeten vooraI worden aangevraagd aan de raadsgeneesheer.
HetzelIde geldt voor aankoop van bepaalde hulpmiddelen en de uitvoering van eventuele
woningaanpassingen. De raadsgeneesheer neemt dan de beslissing.
Je hebt ook recht op de terugbetaling van verplaatsingskosten en van loonverlies als je je
verplaatst op verzoek van de verzekeraar, van de arbeidsrechtbank oI van het Fonds voor
Arbeidsongevallen. Verplaatsingsonkosten voor therapie en controles worden eveneens
vergoed:
Verplaatsingen met het openbaar vervoer worden volledig terugbetaald.
Verplaatsingen per wagen, voor aIstanden van minstens 5 km, worden tegen 0,2479 euro/
km terugbetaald.
Individueel ziekenvervoer (bv. ziekenwagen) wordt terugbetaald als dat medisch noodzakelijk
is.
De verplaatsing moet worden aangegeven en de eventuele bewijsstukken (biljetten van openbaar
vervoer, ontvangstbewijzen, Iacturen, enz.) worden opgestuurd naar de instelling die de kosten
terugbetaalt (de verzekeraar oI het Fonds voor Arbeidsongevallen).
Bij opname in een ziekenhuis (minstens twee dagen) krijgt de Iamilie een vergoeding voor de
verplaatsings(bezoek)onkosten op basis van volgende regels:
verblijI van twee tot zeven dagen: n verplaatsing voor n persoon
per bijkomende periode van drie dagen: n verplaatsing voor n persoon
bij levensbedreigende situatie: n verplaatsing per dag voor de echtgenoot en voor n
kind
De bezoekkosten worden op dezelIde manier terugbetaald als de verplaatsingskosten.
I!jdeI!jke ongesch!kthe!d
lo||ediqe tijde|ij|e onqeschi|theid
Iemand die een arbeidsongeval oploopt en niet in staat is om het werk te hervatten, komt in
een periode van volledige tijdelijke ongeschiktheid (VTO). Tijdens die periode ontvangt het
slachtoIIer 90 procent van zijn basisloon. Het basisloon is het loon dat het slachtoIIer verdiende
tijdens het jaar dat het ongeval vooraIging (reIerteperiode) in de Iunctie waarin hij oI zij op het
ogenblik van het ongeval was tewerkgesteld. Het is begrensd. Er bestaat dus een maximum- en
minimumbasisloon (tevens gekoppeld aan de index).
Voor de dag van het ongeval heeIt het slachtoIIer recht op de vergoeding van het loonverlies
Ik herken je nieL neer SIC - 401 -
(loon voor de verloren uren als gevolg van het ongeval). VanaI de dag na het ongeval ontvangt
het slachtoIIer een dagvergoeding voor elke dag ongeschiktheid, dus ook voor de weekends.

Let op! Deze uitkeringen zijn volledig belastbaar.
6edee|te|ij|e tijde|ij|e onqeschi|theid
Iemand is gedeeltelijk tijdelijk ongeschikt (GTO) als de geneesheer van oordeel is dat de
persoon in staat is om:
met een kortere werktijd de beroepsbezigheden te hervatten die hij op het ogenblik van het
ongeval verrichtte, oI
opnieuw aan het werk te gaan in een voorlopig beroep dat de persoon schikt
Als je de hertewerkstelling aanvaardt, is de vergoeding gelijk aan het verschil tussen het
loon voor het ongeval en het loon bij de hertewerkstelling. Als je zonder geldige reden de
hertewerkstelling weigert oI stopzet, dan heb je recht op vergoedingen die op basis van de graad
van arbeidsongeschiktheid worden berekend. Een voorbeeld: als de arbeidsongeschiktheid
dertig procent bedraagt, wordt de dagvergoeding als volgt berekend: (basisloon x 30 ) / 365.
werkhervatt!ng en consoI!dat!e
Bij sommige mensen met NAH kan het werk na verloop van tijd worden hervat, eventueel met
verderzetting van de medische behandeling.
Als de beroepsbezigheden maar gedeeltelijk worden hervat oI er een lichter (en minder
bezoldigd) werk noodzakelijk is, dan past de verzekering het verschil bij tussen het gewone
loon en het loon ingevolge de wedertewerkstelling.
Wanneer blijkt dat de opgelopen letsels niet meer evolueren, wordt er overgegaan tot de
consolidatie van de letsels. Er wordt dus een blijvende graad van arbeidsongeschiktheid
vastgesteld door de raadsgeneesheer van de wetsverzekeraar.
Op dat ogenblik wordt de arbeidsongeschiktheid op de algemene arbeidsmarkt vastgesteld.
Hierbij wordt rekening gehouden met Iactoren zoals leeItijd, vooropleiding, enz. Er wordt met
andere woorden een raming gemaakt van het verlies aan concurrentievermogen op de algemene
arbeidsmarkt.
Na het onderzoek krijgt de persoon met NAH een voorstel tot regeling. Als hij het hiermee
niet eens is, kan er een onderling overleg tussen raadsgeneesheer en behandelend geneesheer
plaatsvinden. Bij blijvende discussie kan een procedure bij de Arbeidsrechtbank worden
ingeleid.
Het Fonds voor Arbeidsongevallen bekrachtigt in alle gevallen de akkoorden. Na de bekrach-
tiging treedt een herzieningstermijn van drie jaar in.
- 402 - SIC Ik herken je nieL neer
vergoed!ngen b!j consoI!dat!e
VanaI de consolidatiedatum krijgt het slachtoIIer een jaarlijkse vergoeding die aIhankelijk van
het basisloon en de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid wordt bepaald.

Na het verstrijken van de herzieningstermijn van drie jaar wordt de ongeschiktheidsgraad
defnitieI. De jaarlijkse vergoeding wordt dan vervangen door een rente. Het gaat om een lijIrente,
wat betekent dat ze levenslang wordt uitgekeerd. De rente wordt, net als de jaarlijkse vergoeding,
berekend op grond van het basisloon en de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid.
Voor de betaling van de jaarlijkse vergoeding en de rente wordt een onderscheid gemaakt tussen
de volgende categorieen van blijvende ongeschiktheid:
minder dan 10 procent
van 10 tot minder dan 16 procent
van 16 procent en meer
meer dan 19 procent
Om na te gaan wanneer en door wie (verzekeraar oI Fonds voor Arbeidsongevallen) de
vergoedingen worden uitbetaald en oI ze al dan niet gendexeerd zijn, raadpleeg je best de
volgende website: http://socialsecurity.Igov.beIaoIat. De bedragen hangen namelijk aI van de
vastgestelde graad van arbeidsongeschiktheid en de datum waarop het arbeidsongeval zich
voordeed.
Arbeidsongeschiktheid minder dan 10 procent: De jaarlijkse vergoeding en rente wordt
verminderd met 50 procent als de ongeschiktheid minder bedraagt dan 5 procent en met 25
procent als de ongeschiktheidgraad tussen de 5 en 10 procent ligt.
Arbeidsongeschiktheid van 10 tot minder dan 16 procent: De volledige toelage oI rente
wordt gestort.
Arbeidsongeschiktheid van meer is dan 16 procent tot en met 19 procent: De volledige
toelage oI rente wordt gestort. Zodra de herzieningstermijn verstreken is, kan een derde van
het kapitaal worden opgevraagd via de Arbeidsrechtbank. De rente wordt dan uiteraard met
dit bedrag verminderd.
Arbeidsongeschiktheid van meer dan 19 procent: De volledige toelage oI rente wordt
gestort. Zodra de herzieningstermijn verstreken is, kan een derde van het kapitaal worden
opgevraagd via de Arbeidsrechtbank.
huIp van derden
VanaI de consolidatie kan er eveneens een aanvullende vergoeding worden toegekend als het
slachtoIIer hulp van een andere persoon nodig heeIt bij het verrichten van de gewone handelingen
uit het dagelijks leven. Dit is de vergoeding voor hulp van derden (zie hoger).
Het jaarlijks maximumbedrag is gelijk aan twaalI keer het gewaarborgd gemiddeld minimum
maandinkomen. Dit bedraagt ongeveer 1220 euro. Deze vergoeding is belastingsvrij.
Ik herken je nieL neer SIC - 403 -
Interessant om weten
De vergoeding voor een arbeidsongeval mag niet meer volledig worden gecumuleerd met
een rust- oI overlevingspensioen. Zodra iemand pensioengerechtigd is, ontvangt hij een
gewaarborgde minimumvergoeding.
Bij verergering van de toestand kan het dossier opnieuw worden heropend.
De vergoedingen voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid zijn volledig belastbaar.
Vergoedingen voor blijvende arbeidsongeschiktheid zijn vrijgesteld van belastingen als het
percentage niet hoger is dan twintig procent. Als het hoger is, is enkel het ontvangen bedrag
boven de twintig procent belastbaar.
Ik herken je nieL neer SIC - 405 -
4
Verkeersongevallen
wat v!nd je !n d!t hoofstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 407
Verzekeringen ............................................................................................................................................................................................... 407
4utotetze|etinq teqenotet detden ...................................................................................................................................... 407
4utotetze|etinq teqenotet het toettuiq ........................................................................................................................ 407
4utotetze|etinq teqenotet de bestuutdet .................................................................................................................... 407
8ijzondere bepalingen Len gunsLe van de zwakke weggebruiker .......................................................... 408
aatotet qaat het? .............................................................................................................................................................................. 408
Ioeassinqstootuaatden ............................................................................................................................................................... 408
Ceneenschappelijk HoLorwaarborgonds ........................................................................................................................ 408
rocedure bij een ongeval .............................................................................................................................................................. 409
lastste||inq tan het onqeta| ..................................................................................................................................................... 409
Iussen|omst tan de tetze|etaat ........................................................................................................................................... 410
liqen|ij|e tocedute ........................................................................................................................................................................... 410
latia .................................................................................................................................................................................................................... 411
Ik herken je nieL neer SIC - 407 -
InIe!d!ng
Als een hersenletsel het gevolg is van een verkeersongeval, is het niet altijd duidelijk waarop
je als slachtoIIer recht hebt oI wat de gevolgen zijn in geval van aansprakelijkheid van het
ongeval. De belangrijkste regels en procedures op dat vlak worden in dit hooIdstuk toegelicht.
Gedetailleerde inIormatie hierover is ook te vinden op de volgende website:
www.vzw-verkeersslachtoIIers.be
verzeker!ngen
4utotetze|etinq teqenotet detden
Elke eigenaar van een voertuig is verplicht zijn voertuig te verzekeren voor de burgerlijke
aansprakelijkheid. Concreet betekent dit dat de verzekeraar tussenkomt telkens als de bestuurder
van het voertuig voor een ongeval aansprakelijk wordt verklaard en dit om de schade te vergoeden
die aan een ander werd veroorzaakt, zowel lichamelijke schade als schade aan voorwerpen oI
morele schade.
De verzekeringsnemer is diegenen die de verzekeringsovereenkomst onderschreven heeIt en de
premies bijgevolg betaalt.
De aansprakelijkheidsregels van het gemeen recht zijn van toepassing door bewijs te leveren
van Iout`, schade` en oorzakelijk verband`:
Schade: Eender welke schade, hoe klein ook, kan aanleiding geven tot schadevergoeding.
Om te kunnen vergoeden moet de schade vaststaan.
Oorzakelijk Ieit: Schade kan alleen in aanmerking worden genomen als ze in verband kan
worden gebracht met een Ieit waarvoor iemand aansprakelijk kan worden gesteld. Dat kan
een menselijke daad oI Iout zijn.
Oorzakelijk verband: Er moet een oorzakelijk verband bestaan tussen de schade en het Ieit.
Er is een oorzakelijk verband wanneer de schade niet zou bestaan als de Iout niet werd
begaan.
4utotetze|etinq teqenotet het toettuiq
De voorwaarden en tussenkomstmodaliteiten zijn aIhankelijk van de overeenkomst die werd
aIgesloten door de verzekeringsnemer:
Volledige omnium: Alle schade aan het voertuig wordt vergoed.
Gedeeltelijke omnium: De vergoeding is beperkt en dus aIhankelijk van de gekozen
overeenkomst (bv. glasbreuk, brand, poging tot dieIstal, enz.).
Overeenkomst hulpverlening: Dit verzekert alleen de pechbestrijding, het slepen, eventuele
repatriering, enz.
4utotetze|etinq teqenotet de bestuutdet
De mogelijkheid bestaat een verzekering bestuurder-lichamelijke schade` te nemen die volgens
de ondertekende voorwaarden een IorIaitaire oI integrale vergoeding bepaalt na een ongeval ten
aanzien van de bestuurder van de wagen, ook al is hij aansprakelijk voor het ongeval. Dit is
geen verplichte verzekering. Ze vormt een optie bij de meeste autoverzekeringen.
- 408 - SIC Ik herken je nieL neer
8!jzondere bepaI!ngen ten gunste van de zwakke weggebru!ker
aatotet qaat het?
Sinds 1 januari 1995 en het in voege treden van artikel 29 bis van de wet van 29/11/1989 over de
verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorvoertuigen, wordt de lichamelijke schade
van de zwakke weggebruiker die slachtoIIer werd van een verkeersongeval, automatisch en
volledig vergoed door de verzekeraar (de bestuurder) van het motorvoertuig dat bij het ongeval
betrokken was.
Met zwakke weggebruiker` wordt bedoeld: iedere weggebruiker die geen bestuurder is van
een motorvoertuig. Het gaat dus om fetsers, voetgangers, inzittenden, ruiters en duozitters van
bromfetsers klasse A en B en moto`s.
De slachtoIIers moeten dus niet meer aantonen dat de bestuurder een Iout beging oI dat er een
gebrek bestond. ZelIs al heeIt de zwakke weggebruiker een Iout gemaakt, dan nog wordt hij
automatisch vergoed.
Ioeassinqstootuaatden
Het begrip verkeer` is zeer ruim en niet gebonden aan een verplaatsing van een voertuig. Ook
het begrip betrokkenheid is zeer ruim te interpreteren en veronderstelt enkel een zekere relatie
tussen het voertuig en het ongeval. Het is voldoende dat er bewezen wordt dat het voertuig
deelnam oI ingreep in het ongeval.
Het vergoedingsstelsel ziet er als volgt uit:
Lichamelijke schade: Alle lichamelijke letsels (oI overlijden) worden vergoed.
Materiele schade: Zuiver stoIIelijke schade wordt niet geregeld door art. 29 bis, maar door
de klassieke regels van de burgerlijke aansprakelijkheid. Met andere woorden, een door
het slachtoIIer begane Iout kan de vergoeding van de geleden materiele schade beperken oI
uitsluiten.
Let op! Functionele prothesen (dit zijn middelen om lichamelijke schade te compenseren, bv.
een bril, een rolwagen, enz.) worden beschouwd als lichamelijke schade. Schade aan kledij
wordt wel in rekening gebracht.
6emeenschappeI!jk Hotorwaarborgfonds
Ondanks de verzekeringsplicht inzake motorrijtuigen blijven er nog altijd een aantal situaties
bestaan waarin de benadeelde geen beroep kan doen op een verzekeraar, hetzij omdat het
risico niet gedekt is, hetzij omdat de aansprakelijke voor het ongeval onbekend is gebleven,
hetzij uitzonderlijk omdat de verzekeraar Iailliet gegaan is. Het Gemeenschappelijk
MotorwaarborgIonds werd opgericht in 1957 om de nadelige gevolgen voor slachtoIIers te
beperken die zich niet tot een verzekeraar kunnen wenden. Het Ionds heeIt twee basisopdrachten:
ten eerste inIormatieoverdracht en ten tweede schadevergoeding uitkeren zoals bepaald in de
wet.
Ik herken je nieL neer SIC - 409 -
Het Ionds is verplicht inIormatie te verschaIIen van allerlei aard aan de benadeelden. Dit zijn
de bij een verkeersongeval betrokken persoon en/oI zijn rechthebbenden.
Verder moet het Ionds schadevergoeding uitkeren zoals bepaald in de wet in de volgende
gevallen:
Insolvabiliteit van de verzekeraar
Toevallig Ieit
DieIstal van het aansprakelijke voertuig
Uitblijven van een antwoord van de verzekeraar na indiening van een verzoek tot
schadevergoeding
Geen schaderegelaar aangewezen door de verzekeringsonderneming
Niet-identifcatie van de aansprakelijke (bv. vluchtmisdrijI)
Niet-verzekering van de aansprakelijke
De vergoeding is als volgt vastgelegd:
van lichamelijke schade (letsels oI overlijden): onbeperkt
van stoIIelijke schade: eigen risico van 247,89 euro per schadegeval en per benadeelde
persoon
Let op! De aanvraag moet door het slachtoIIer worden ingediend binnen de vijI jaar na het
ongeval.
Voor meer specifeke inIormatie verwijzen we naar de website:
www.Icga-gmwI.be
Je kan ook contact opnemen met:
Gemeenschappelijk MotorwaarborgIonds
LieIdadigheidstraat 33 bus 1
1210 Brussel
tel. 02 287 18 11
Iax 02 287 18 00
Procedure b!j een ongevaI
lastste||inq tan het onqeta|
Wanneer een ongeval alleen stoIIelijke schade veroorzaakt, ben je niet verplicht de politie erbij
te roepen. Het is gebruikelijk dat de betrokken partijen de minnelijke ongevallenvaststelling
invullen (Europees aanrijdingsIormulier). Als dit niet mogelijk is (bv. bij vluchtmisdrijI) oI
als n van de partijen weigert het in te vullen, dan moet de politie worden opgeroepen om ter
plaatse een proces-verbaal op te maken.
Bij een aanrijding met dode oI gewonde is de tussenkomst van de politie verplicht en moet het
ongeval worden vastgesteld binnen de 24 uur.
- 410 - SIC Ik herken je nieL neer
Iussen|omst tan de tetze|etaat
Er zijn twee mogelijkheden: oIwel is er geen betwisting over het ongeval, oIwel is er
betwisting.
Als de burgerlijke aansprakelijkheid (oI de toepassing van art. 29 bis) niet wordt betwist, is de
verzekeraar verplicht een schadevergoeding uit te betalen aan het slachtoIIer. Is een defnitieve
schadevergoedingregeling niet mogelijk op korte termijn (bv. wegens langdurige behandeling
en herstel), dan moet de verzekeraar voorschotaanbieding doen die betrekking heeIt op de reeds
gemaakte kosten. De verzekeraar moet ook rekening houden met de aard van de letsels, de
geleden pijn en de eventueel verlopen periodes van werkonbekwaamheid. De verzekeraar moet
ook rekening houden met de toekomstige schade. Het voorschot moet worden betaald binnen
de 30 werkdagen volgend op het aanvaarden van de aanbieding door de benadeelde persoon.
De verzekeraar kan hiervoor bewijsstukken vragen (bv. ziekenhuisIacturen, oIIertes, enz.). In
de praktijk moeten slachtoIIers dikwijls zelI naar de voorschotten vragen. Ze kunnen hierin
worden bijgestaan door de eigen rechtsbijstandsverzekering en/oI door een advocaat.
Als de burgerlijke aansprakelijkheid (oI de toepassing van art.29 bis) wordt betwist oI niet
duidelijk vaststaat, moet de verzekeraar oI zijn vertegenwoordiger aan de benadeelde persoon
een gemotiveerd schriItelijk antwoord bezorgen binnen de drie maanden na de dag waarop de
benadeelde zijn aanvraag voor schadevergoeding oI voorschotten heeIt ingediend.
liqen|ij|e tocedute
(1) Minnelijke medische expertise
Als het slachtoIIer blijvend lichamelijk letsel heeIt opgelopen en de verzekeraar van de
verantwoordelijke hem moet vergoeden, kan deze laatste voorstellen een minnelijke medische
expertise te organiseren, dat wil zeggen: 'Een overeenkomst waardoor beide partijen
(slachtoIIer en verzekeraar van de aansprakelijke) elk een arts aanstellen om samen te bepalen
welke de gevolgen zijn van het door het slachtoIIer opgelopen lichamelijk letsel (zo moeten ze
de verschillende periodes van werkonbekwaamheid vaststellen, de datum van de consolidatie,
het percentage van blijvende werkonbekwaamheid en de eventuele aanwezigheid van andere
lichamelijke schade). Het voordeel van deze methode is dat dit soort expertise vlugger gaat
en minder duur uitvalt dan een gerechtelijke procedure. Bij akkoord is de overeenkomst bij
minnelijke medische expertise bindend voor de partijen.
(2) De rol van het openbaar ministerie
Als de aansprakelijkheden worden betwist en de politie de vaststellingen van het ongeval heeIt
gedaan, zal de verzekeraar wachten tot hij het straIdossier kan inkijken, wat in principe pas
mogelijk is na het einde van het straIonderzoek. Na het onderzoek heeIt het openbaar ministerie
drie mogelijkheden:
het dossier zonder gevolg klasseren bij gebrek aan elementen om een van de betrokkenen te
vervolgen
de aansprakelijke een minnelijke schikking voorstellen op voorwaarde dat het delict niet te
zwaar is en dat de benadeelden worden vergoed
voor de straIkamer van de politierechtbank een vervolging instellen tegen n oI meer
betrokken partijen
Ik herken je nieL neer SIC - 411 -
(3) De straIkamer van de politierechtbank
Sinds een wet van 11 juli 1994 zijn de politierechtbanken bevoegd voor alle inbreuken op de
verkeerswetgeving en voor alle gevallen van slagen en verwondingen en onvrijwillige doodslag
ingevolge een verkeersongeval.
De benadeelde partij kan zich voor de politierechtbank burgerlijke partij stellen om een
vergoeding te vragen voor de geleden schade. Ze kan de vermoedelijke verantwoordelijke ook
rechtstreeks voor de rechtbank dagvaarden.
De politierechter moet zich eerst uitspreken over de straIrechtelijke kant van de zaak. Het is
slechts voor zover de verdachte een straIsanctie oploopt, dat de rechter zich vervolgens kan
uitspreken over de burgerlijke kant van de vordering en bepalen op welke vergoeding de
benadeelde recht heeIt. Het is ook in dat stadium dat het slachtoIIer de aanstelling van een arts-
deskundige kan vragen oI de toekenning van een provisie.
(4) De burgerlijke kamer van de politierechtbank
Als de vermoedelijke verantwoordelijke voor de schade niet straIrechtelijk wordt vervolgd,
kan het slachtoIIer hem dagvaarden voor de burgerlijke kamer van de politierechtbank. Het
slachtoIIer kan ook de verzekeraar van de vermoedelijke aansprakelijke rechtstreeks dagvaarden,
oIwel voor de rechtbank van de plaats waar het ongeval gebeurde, oIwel voor de rechtbank van
zijn woonplaats, oIwel voor de rechtbank van de plaats waar de verzekeraar is gevestigd.
(5) Beroepsinstanties
Hoger beroep aantekenen tegen een vonnis dat door de straIaIdeling van de politierechtbank werd
geveld, is mogelijk binnen de vijItien dagen na de uitspraak. Hoger beroep tegen een burgerlijk
vonnis moet worden aangetekend tijdens de maand na de betekening van het vonnis.
Tegen een in laatste instantie uitgesproken straI- oI burgerlijk vonnis kan cassatieberoep
worden aangetekend. Het HoI van Cassatie is het opperste gerechtshoI. Het oordeelt in rechte
en niet in Ieite. Een beslissing wordt verbroken als de wet niet juist werd genterpreteerd oI als
de procedureregels niet werden gerespecteerd. De termijn om cassatieberoep aan te tekenen
bedraagt drie maanden na de betekening van het burgerlijk vonnis en vijItien dagen na de
uitspraak van het straIvonnis.
latia
In de meeste gevallen mag een advocaat naar keuze worden aangesteld op kosten van de recht
sbijstandverzekeraar van de benadeelde. Deze advocaat is nodig:
voor de straIrechtelijke verdediging
om na te gaan oI de benadeelde gerechtigd is op bepaalde vergoedingen
om een gerechtsdeskundige aan te stellen
om na te gaan op welke schadebedragen de benadeelde gerechtigd is
Ik herken je nieL neer SIC - 413 -
5
Federale Overheidsdienst
voor Sociale 7ekerheid
wat v!nd je !n d!t hoofstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 415
JegenoeLkoningen ................................................................................................................................................................................ 415
bij|omende |indetbijs|aq toot qehandicate |indeten (tot 21 jaat) ................................................ 415
Ieqemoet|ominqen toot to|uassenen (21-65 jaat) .......................................................................................... 417
Ieqemoet|ominq toot hu| aan bejaatden (65 jaat) ................................................................................... 419
ALLesLen ............................................................................................................................................................................................................. 420
Ik herken je nieL neer SIC - 415 -
InIe!d!ng
De Federale Overheidsdienst voor Sociale Zekerheid (FOD Sociale Zekerheid) verleent een
aantal tegemoetkomingen aan personen met een handicap. AIhankelijk van de gevolgen van het
hersenletsel en de invloed hiervan op het dagelijks Iunctioneren, hebt je als persoon met NAH
recht op een tegemoetkoming. Verder kunnen bij deze dienst oIfciele documenten worden
aangevraagd met het oog op het verkrijgen van bepaalde sociale en fscale voordelen.
Voor meer inIormatie en specifeke bedragen verwijzen we naar de website
http://socialsecurity.Igov.be.
Iegemoetkom!ngen
bij|omende |indetbijs|aq toot qehandicate |indeten (tot 21 jaat)
Kinderen (tot 21 jaar) die meer dan 66 procent arbeidsongeschikt worden bevonden en gerechtigd
zijn op gewone kinderbijslag, hebben recht op een bijkomende kinderbijslag evenredig met hun
graad van zelIredzaamheid. De bevoegde instelling is het kinderbijslagIonds oI de instelling die
gewoonlijk de kinderbijslag toekent. Er wordt een onderscheid gemaakt voor kinderen geboren
voor 1996 en erna.
(1) Voor kinderen uiterlijk geboren op 1 januari 1996
Hier wordt rekening gehouden met zes parameters:
gedrag
communicatie
lichaamsverzorging
verplaatsing
lichaamsbeweging/ handigheid
aanpassing aan de omgeving
Elk van parameters krijgt een score van 0 (geen problemen) tot 3 (volledig aIhankelijk). De
drie hoogste scores worden samengeteld. Naargelang de graad van aIhankelijkheid worden drie
categorieen onderscheiden met hun respectievelijke maandbedragen (d.d. 1/10/2004):
Categorie 1: (0-3 punten): gewone kinderbijslag 339,85 euro
Categorie 2: (4-6 punten): gewone kinderbijslag 372,02 euro
Categorie 3: (7-9 punten): gewone kinderbijslag 397,69 euro
De aanvraag voor bijkomende kinderbijslag moet schriItelijk gebeuren, rechtstreeks aan het
bevoegde kinderbijslagIonds. Alle noodzakelijke Iormulieren worden vervolgens overgemaakt
aan de moeder van het gehandicapte kind. Deze laat de ontvangen medische documenten invullen
door de behandelende arts. Daarna worden ze teruggestuurd naar de FOD Sociale Zekerheid in
de bijgevoegde, geadresseerde omslag. Nadien wordt het kind opgeroepen door de geneesheer-
inspecteur van de Federale Overheidsdienst voor een medisch onderzoek. De ouders krijgen
hiervoor schriItelijk een uitnodiging. Het is aangewezen zo veel mogelijk relevante, medische
verslagen mee te brengen naar de geneeskundige controle.
- 416 - SIC Ik herken je nieL neer
Na het medisch onderzoek volgt een dubbele beslissing:
een medische beslissing door de FOD (vastgestelde percentage handicap)
een administratieve beslissing vanuit de kinderbijslagkas met de vermelding van de
toekenningsperiode en de categorie van zelIredzaamheid
(2) Voor kinderen geboren na 1 januari 1996
Het stelsel van de bijkomende kinderbijslag voor kinderen geboren na 1 januari 1996 is sinds
1 april 2003 volledig hervormd. De medische criteria berusten op het aantal behaalde punten
op een medisch-sociale schaal. Deze schaal, samengesteld uit drie pijlers, stelt een totaal aantal
punten vast van 0 tot 36 evenals een percentage ongeschiktheid van 0 tot 4 punten in pijler 1.
Het gaat hier niet alleen om een medische evaluatie, de klemtoon ligt op de activiteiten en
participatie van het kind en op de gezinsbelasting. De aandoening wordt beoordeeld op basis
van drie pijlers:
De eerste pijler (P1) blijIt de ongeschiktheid van het kind, de gevolgen op het lichamelijk
en psychisch vlak. AIhankelijk van het percentage kan hier maximaal 6 punten worden
gescoord.
Een tweede pijler meet de activiteiten en de participatie van het kind. Op vier items kunnen
telkens tussen 0 en 3 punten worden gescoord: de weerslag op het leren en de opleidingskansen
van het kind, de communicatie, de mobiliteit en de zelIverzorging. Hiervoor kan maximaal
12 punten worden gescoord.
Een derde pijler (P3) heeIt aandacht voor de belasting van het gezin en de gevolgen voor
de Iamiliale omgeving: de behandelingen thuis, de verplaatsingen voor medische controles
en behandelingen en de aanpassingen van de leeIomgeving en de leeIgewoontes binnen het
gezin. Ook hier worden telkens tussen 0 en 3 punten toegekend (maximaal 9 punten).
Kinderen met een minimum van 4 punten op de eerste pijler oI een totaalscore van minimum
6 punten op de drie pijlers (samen ongeschiktheid van 66 ), komen in aanmerking voor
bijkomende kinderbijslag.
Aan de verschillende categorieen worden de volgende maandbedragen (d.d. 1/10/04) toegekend
naast de gewone kinderbijslag:
tussen 6 en 8 punten oIwel 4 punten in P 1 (d.w.z. 66 ongeschiktheid) met minder dan 6
punten: 66,25 euro
tussen 9 en 11 punten: 165,62 euro
tussen 12 en 14 punten: 276,03 euro
tussen 15 en 17 punten: 386,44 euro
tussen 18 en 20 punten: 414,04 euro
meer dan 20 punten: 441,54 euro
De aanvraag en verdere procedure gebeuren op dezelIde manier als kinderen geboren voor
1996.
Wie recht heeIt op bijkomende kinderbijslag, krijgt de verhoogde tegemoetkoming bij het
ziekenIonds. Dit moet wel schriItelijk worden aangevraagd. Het attest voor de mutualiteit wordt
aIgegeven door de instelling die de kinderbijslag uitbetaalt.
Ik herken je nieL neer SIC - 417 -
Voor meer inIormatie verwijzen we naar:
www.rkw.be
www.rsvz.be
Ieqemoet|ominqen toot to|uassenen (21-65 jaat)
Bij de tegemoetkomingen voor volwassenen maken we een onderscheid tussen (1) de
inkomensvervangende tegemoetkoming, en (2) de integratietegemoetkoming.
(1) Inkomensvervangende tegemoetkoming
De inkomensvervangende tegemoetkoming (IVT) heeIt als doel mensen een inkomen te geven
die door hun handicap geen eigen inkomen kunnen verwerven.
Voorwaarden
De IVT-tegemoetkoming wordt toegekend aan personen wiens verdienvermogen (minder dan)
een derde is van wat een gezond persoon, door uitoeIening van een beroep, op de algemene
arbeidsmarkt kan verdienen (met uitzondering van een beschutte tewerkstelling). Het recht op
de tegemoetkoming loopt vanaI 21 jaar. Een aanvraag kan worden ingediend vanaI de twintigste
verjaardag en tot de dag voor de 65ste verjaardag. Het recht op IVT blijIt behouden na de
leeItijd van 65 jaar.
Je moet over de Belgische nationaliteit beschikken oI hieraan gelijkgesteld zijn (d.w.z. personen
uit de lidstaten van de Europese Unie, staatslozen, vluchtelingen en de Marokkaanse, Algerijnse
en Tunesische werknemers die vallen onder de Belgische sociale zekerheid). Bovendien moeten
de aanvragers daadwerkelijk in Belgie verblijven.
Berekening
Het maximumbasisbedrag is aIhankelijk van de gezinssituatie en bedraagt (d.d. 1/10/04):
9818,19 euro/jaar voor categorie C
7363,64 euro/jaar voor categorie B
4909,09 euro/jaar voor categorie A
Onder categorie C behoren personen met een handicap die n oI meerdere kinderen ten
laste hebben oI een huishouden vormen.
Onder categorie B behoren personen met een handicap die alleenstaand zijn oI in een
verzorgingsinstelling verblijven (ten minste drie maanden) en niet tot categorie C behoren.
Onder categorie A behoren personen met een handicap die niet behoren tot B oI C.
Het bedrag van de tegemoetkoming wordt verminderd met alle bestaande inkomens, ongeacht
hun aard oI oorsprong, van de aanvrager, de echtgenoot oI de persoon met wie hij een huishouden
vormt, en dat een bepaalde grens overschrijdt. Er wordt ook rekening gehouden met het kadastraal
inkomen (KI), andere kapitalen, enz. Er wordt geen rekening gehouden met het inkomen van
huisgenoten van de persoon met een handicap die zijn bloed- oI aanverwant zijn in de eerste,
tweede oI derde graad. Er wordt ook rekening gehouden met het belastbaar inkomen van het
tweede jaar vooraIgaand aan de ingangsdatum van de aanvraag. Als de inkomsten ten minste
met 10 verlaagd oI verhoogd zijn ten opzichte van de inkomsten van het tweede kalenderjaar
- 418 - SIC Ik herken je nieL neer
dat de ingangsdatum van de aanvraag vooraIgaat, wordt er rekening gehouden met het inkomen
van het kalenderjaar dat vooraIgaat aan het jaar in de loop waarvan de aanvraag uitwerking
heeIt.
Er bestaan verschillende vrijstellingen op het in aanmerking genomen inkomen. Meer inIo
hierover is terug te vinden op de website http://socialsecurity.Igov.be.
Procedure
De aanvraag gebeurt via het gemeentehuis van de hooIdverblijIplaats van de aanvrager. De
aanvrager kan volmacht geven aan een persoon om de aanvraag in zijn plaats te doen. De
aanvrager (oI diegene die de volmacht kreeg) krijgt een ontvangstbewijs. De gemeentelijke
administratie vult de aanvraag in (Iormulier 1) en stuurt het binnen de vijI werkdagen door
naar de dienst voor Tegemoetkomingen aan personen met een handicap van de FOD Sociale
Zekerheid.
De vereiste documenten (medische Iormulieren, inkomstenonderzoek en eventueel
verblijIsIormulier) worden per post aan de aanvrager overgemaakt via de FOD Sociale
Zekerheid. De ingevulde documenten moeten binnen de maand worden teruggestuurd. Er
gebeurt een medisch en een administratieI onderzoek.
Het medisch onderzoek wordt verricht door een arts van de Medische Dienst van de FOD. De
persoon met een handicap die zich niet kan verplaatsen wordt in zijn woonplaats onderzocht.
De administratieve beslissing en berekening van de tegemoetkoming gebeurt door de Dienst
Tegemoetkomingen van het FOD. Kennisgeving ervan aan de persoon met een handicap gebeurt
schriItelijk en dit binnen de acht maanden na de ontvangst van de aanvraag.
Men kan in beroep gaan bij de arbeidsrechtbank. Het recht op tegemoetkoming gaat in op de
eerste van de maand, volgend op datum van aanvraag. De tegemoetkoming wordt maandelijks
uitgekeerd met terugwerkende kracht.
(2) Integratietegemoetkoming
Voorwaarden
De integratietegemoetkoming (IT) is bestemd voor personen met een handicap die door hun
verminderde zelIredzaamheid extra kosten hebben om zich in het maatschappelijk leven aan te
passen.
De graad van aIhankelijkheid wordt geevalueerd aan de hand van zes parameters:
verplaatsing
eten en bereiden van voeding
persoonlijke hygiene en kleding
onderhoud van de woning
toezicht
communicatie en sociaal contact
Voor elke parameter wordt er telkens een score van 0 tot 3 punten gegeven, naargelang de
moeilijkheid en aIhankelijkheidsgraad. Vroeger werd deze score gegeven door de behandelend
Ik herken je nieL neer SIC - 419 -
geneesheer. Nu moet hij een schriItelijke motivatie geven per parameter van wat de persoon al
dan niet zelI kan bij deze dagelijks activiteiten en oI er al dan niet hulpmiddelen oI hulp van
derden noodzakelijk is. Het aantal punten wordt dan bepaald door de geneesheer-inspecteur van
het FOD. Personen met een handicap aan wie minder dan 7 punten worden toegekend kunnen
geen aanspraak maken op de integratietegemoetkoming.
De voorwaarden van nationaliteit en leeItijd zijn dezelIde als bij de inkomensvervangende
tegemoetkoming.
Berekening
Naargelang de ernst van de handicap worden vier categorieen onderscheiden, telkens met hun
respectievelijke maximumbedragen (d.d. 1/10/04):
Categorie 1 (7-8 punten): 961,23 euro/jaar
Categorie 2 (9-11 punten): 3275,50 euro/jaar
Categorie 3 (12-14 punten): 5233,84 euro/jaar
Categorie 4 (15-16 punten): 7625,05 euro/jaar
Categorie 5 (17-18 punten): 8650,14 euro/jaar
Er wordt rekening gehouden met de categorie waartoe je behoort en met alle bestaande
inkomens. Een deel van het bestaande inkomen wordt vrijgesteld voor de berekening van de
tegemoetkoming. Dit geldt zowel voor het inkomen van de aanvrager als voor dat van zijn
eventuele partner en/oI huisgenoot. Meer inIormatie over de vrijstellingen is te vinden op
http://socialsecurity.Igov.be.
Personen met een handicap die minimum drie maanden opgenomen zijn in een instelling geheel
oI gedeeltelijk ten laste van de overheid, ontvangen een integratietegemoetkoming die met een
derde verminderd wordt.
Procedure
De aanvraag kan gelijktijdig gebeuren en op dezelIde manier als de IVT.
Ieqemoet|ominq toot hu| aan bejaatden (65 jaat)
De tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (THB) is een tegemoetkoming voor mensen
boven de 65 jaar met een verminderde graad van zelIredzaamheid. Naargelang de ernst van de
handicap worden vijI categorieen onderscheiden met hun respectievelijke maximumbedragen
(d.d. 1/10/04):
Categorie 1 (7-8 punten): 821,43 euro/jaar
Categorie 2 (9-11 punten): 3135,58 euro/jaar
Categorie 3 (12-14 punten): 3812,36 euro/jaar
Categorie 4 (15-16 punten): 4488,94 euro/jaar
Categorie 5 (17-18 punten): 5514,03 euro/jaar
Personen die minder dan 7 punten scoren hebben geen recht op de tegemoetkoming voor hulp
aan bejaarden.
- 420 - SIC Ik herken je nieL neer
De voorwaarden wat betreIt nationaliteit, de bepaling van zelIredzaamheid en de
aanvraagprocedure zijn dezelIde als voor de integratietegemoetkoming.
Voor de berekening van de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden en de vrijgestelde
bedragen (bv. 10 procent van het pensioen wordt vrijgesteld) raadpleeg je beter de website
http://socialsecurity.Igov.be.
De tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden wordt niet verminderd bij opname in een instelling.
De persoon ontvangt in dat geval een volledige tegemoetkoming.
Intetessant om ueten, zoue| toot IlI, II a|s Ihb
De tegemoetkomingen worden maandelijks uitgekeerd en met terugwerkende kracht.
De tegemoetkomingen kunnen tijdelijk oI defnitieI worden toegekend. Het Ministerie voor
Sociale Zekerheid verlengt zelI de procedure.
De tegemoetkomingen zijn belastingsvrij.
Elke wijziging van inkomen (vanaI 10 ) moet worden gemeld.
Een herziening (bv. omwille van gewijzigde lichamelijke/psychische toestand) kan altijd
worden aangevraagd.
Elke vijI jaar gebeurt er een herziening van ambtswege.
Wie recht heeIt op een IT, IVT oI THB krijgt de verhoogde tegemoetkoming oI
voorkeurregeling bij het ziekenIonds (zie hoger).
De persoon met een handicap die voor zijn 65 jaar een aanvraag tot het bekomen van
een inkomensvervangende tegemoetkoming en/oI een integratietegemoetkoming heeIt
ingediend, geniet ook na zijn 65ste verjaardag van de tegemoetkomingen, behalve wanneer
de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden gunstiger is.
Attesten
Personen met een handicap van wie het inkomen te hoog is om een tegemoetkoming aan te
vragen, kunnen bij de FOD een aanvraag doen tot het bekomen van oIfciele invaliditeitspercen
tages, de zogenaamde invaliditeitsattesten. De FOD kent de volgende percentages toe:
1. 66 procent ongeschiktheid (komt overeen met 9 punten op de zelIredzaamheidsschaal)
2. 80 procent invaliditeit (komt overeen met 12 punten op de zelIredzaamheidschaal)
3. 50 procent rechtstreeks toe te schrijven aan de onderste ledematen
Dergelijke attesten zijn nodig om een aantal vrijstellingen en verminderingen te kunnen
bekomen. Naast de invaliditeitsattesten kunnen ook andere voorwaarden in aanmerking komen
voor deze vrijstellingen en verminderingen. Ze worden tussen haakjes vermeld. We denken hier
vooral aan:
Vermindering van personenbelasting (66 )
Vermindering van onroerende voorheIfng (66 )
Vrijstelling BTW bij aankoop van een wagen (50 onderste lidmaat (OL), volledige
blindheid, gebruik bovenste lidmaat (BL) verloren)
Vrijstelling inschrijvingstaks en verkeersbelasting (50 OL, volledige blindheid, gebruik
BL verloren, oorlogsinvalide 50 )
Ik herken je nieL neer SIC - 421 -
Sociaal tarieI gas en elektriciteit (IVT, IT min. Cat. 2, THB min. Cat 2, leefoon)
Parkeerkaart (80 oI 50 OL, gebruik BL verloren, oorlogsinvalide 50 oI min. score
2 in de rubriek verplaatsen)
Sociaal teleIoontarieI (66 en inkomensvoorwaarde) (enkel bij Belgacom)
50 vermindering kabeldistributie (aan te vragen bij MIXT-ICS) (80 )
Vrijstelling heIfng aIvalwater (Gewaarborgd Inkomen Bejaarden, leefoon, THB, IT oI
IVT)
TarieIvoordelen openbaar vervoer: zowel NMBS als De Lijn (voorwaarden aIhankelijk van
het voordeel)
ForIait chronisch zieken (zie hoger)
Wat betreIt de tarieven van het openbaar vervoer zijn er verschillende verminderingen en
vrijstellingen (bv. personen met een visuele handicap van min. 90 procent reizen gratis bij
NMBS, kosteloze begeleider, gratis vervoer voor personen met een handicap bij De Lijn indien
ingeschreven bij het Vlaams Fonds, enz.). Meer inIo op http://socialsecurity.Igov.be.
Voor deze vrijstellingen en verminderingen moet je jonger zijn dan 65 jaar. Alleen de parkeerkaart
en enkele tarieIvoordelen voor openbaar vervoer wijken aI
van deze leeItijdsvoorwaarden.
Naast deze nationaal geregelde vrijstellingen/verminderingen worden er per provincie, per
stad en per mutualiteit nog verminderingen voorzien. Hiervoor neem je best contact op met
de sociale dienst van de gemeente waar je woont. Voorbeelden hiervan zijn o.a. de provinciale
aanpassingspremie (zie verder), mantelzorgtoelage, enz.
Let op! Wanneer een invaliditeitsattest voor een bepaalde duur werd toegekend, moet je zelI
een verlenging aanvragen. De verlenging wordt best een aantal maanden voor het verlopen van
de datum aangevraagd.
Ik herken je nieL neer SIC - 423 -
6
Vlaams Fonds
voor Sociale Integratie van
Iersonen met een Iandicap
wat v!nd je !n d!t hoofstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 425
waarvoor kan je LerechL bij heL Vlaans Ionds: ......................................................................................................... 425
5ectot otq .................................................................................................................................................................................................. 426
5ectot et| ................................................................................................................................................................................................. 427
5ectot Inditidue|e matetie|e bijstand .............................................................................................................................. 430
letsoon|ij| 4ssistentiebudqet .................................................................................................................................................. 430
Ik herken je nieL neer SIC - 425 -
InIe!d!ng
Personen met een hersenletsel kunnen in bepaalde gevallen een beroep doen op het Vlaams
Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap (VFSIPH). Specifeke inIormatie
oI bepaalde bedragen zijn te vinden op de website van het Vlaams Fonds (www.vlaIo.be).
waarvoor kan je terecht b!j het vIaams fonds?
Het Vlaams Fonds ressorteert onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap en heeIt
als hooIddoel de sociale integratie van de persoon met een handicap. Onder handicap wordt
verstaan: elke langdurige en belangrijke beperking van de kansen tot sociale integratie van een
persoon ten gevolge van een aantasting van de mentale, psychische, lichamelijke oI zintuiglijke
mogelijkheden.
Specifek gaat het om een persoon met een handicap die:
de volle leeItijd van 65 jaar niet heeIt bereikt op het ogenblik van de aanvraag tot inschrijving
(personen die voor hun 65ste zijn ingeschreven, kunnen achteraI een beroep blijven doen op
het VFSIPH, echter enkel voor dezelIde aandoening)
in Belgie verblijIt op het ogenblik van de aanvraag
oIwel een ononderbroken verblijI van vijI jaar, oIwel een verblijI van tien jaar in de loop
van zijn leven in Belgie kan bewijzen
De aanvraag tot inschrijving (gewone inschrijvingsprocedure) moet schriItelijk gebeuren op
een A001-Iormulier aan de hand van een concrete hulpvraag.
Een multidisciplinair team (MDT) maakt vervolgens het Multidisciplinair Verslag (MDV) op,
ook wel A002 genoemd (tegenwoordig wordt dit elektronisch opgemaakt). In dit verslag worden
alle gegevens verzameld die van belang zijn om te oordelen over de handicap van de aanvrager
en zijn zorgvraag. Het gaat voornamelijk over medische, psychologische en sociale gegevens,
maar ook over meer specifeke gegevens zoals opleiding, vorig beroep, enz., aIhankelijk van de
zorgvraag. Een lijst van erkende multidisciplinaire teams is op te vragen bij het Vlaams Fonds.
Voorbeelden van multidisciplinaire teams zijn ziekenIondsen, ziekenhuizen, revalidatiecentra,
orienteringscentra, enz.
Het dossier wordt overgemaakt aan de provinciale aIdeling van het Vlaams Fonds en, bij
volledigheid, voorgelegd aan de Provinciale Evaluatiecommissie (PEC). Zodra de provinciale
aIdeling de aanvraag ontvangt, krijgt de aanvrager bericht van de stand van zijn dossier en zijn
dossiernummer. De PEC beoordeelt de aanvraag. Het Vlaams Fonds Iormuleert schriItelijk zijn
beslissing aan het multidisciplinair team en de aanvrager.
In praktijk duren deze procedures vaak enkele maanden tot een jaar (varieert ook wel per
provincie).
Als de aanvrager niet akkoord gaat met de beslissing, kan hij binnen de 30 dagen een schriItelijk
verzoek indienen bij de provinciale aIdeling om de vraag te laten herevalueren door een
adviescommissie, de zogenaamde heroverwegingscommissie.
- 426 - SIC Ik herken je nieL neer
Tegen elke beslissing die een defnitieI karakter heeIt, kan een beroepsprocedure worden
ingeleid bij de arbeidsrechtbank van het gerechtelijk arrondissement waartoe de persoon met
een handicap hoort.
VanaI de tweede aanvraag moet men in principe enkel een A001-Iormulier bezorgen aan de
provinciale aIdeling. Indien nodig zal een (update van een) A002verslag aan het desbetreIIende
multidisciplinair team gevraagd worden. De PEC zal dan vooral oordelen over een al dan niet
gepaste zorgvraag, eerder dan over de handicap (die reeds beoordeeld werd).
Wie over specifeke attesten betreIIende handicap, inschrijving in bepaalde types buitengewoon
onderwijs oI een attest voor verlengde minderjarigheid oI onbekwaamverklaring beschikt, kan
de versnelde procedure volgens art. 6 bis inroepen, zodat het dossier binnen de maand wordt
voorgelegd. Hij hoeIt zijn handicap dus niet meer te bewijzen en is automatisch inschrijIbaar.
Het Vlaams Fonds treedt op in vier grote sectoren: de sector zorg, de sector werk, de sector
individuele materiele bijstand en het persoonlijk assistentiebudget.
Sector 2org
Het aanbod van de sector Zorg werd de laatste jaren uitgebreid. Het Vlaams Fonds probeert
zoveel mogelijk zorg op maat` aan te bieden. Enerzijds zijn er de voorzieningen die instaan
voor de huisvesting, het onderhoud, de behandeling en de opvoeding van personen met een
handicap (de zogenaamde residentiele voorzieningen). Anderzijds heb je de voorzieningen voor
begeleiding en ondersteuning van personen met een handicap in de thuissituatie (de zogenaamde
ambulante oI semiresidentiele voorzieningen). Je kan dus zowel voltijds (zeven op zeven) als
deeltijds (n tot vier dagen per week) worden opgevangen. Er bestaan ook mogelijkheden tot
tijdelijke opvang.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het aanbod voor minderjarigen en meerderjarigen. De
leeItijdsgrenzen van de sector Zorg vallen meestal samen met de vroegere meerderjarigheids-
leeItijd van 21 jaar.
Het aanbod van de sector Zorg is opgedeeld in een aantal categorieen, telkens met hun
respectievelijke mogelijkheden:
Semiresidentiele opvang: In voorzieningen die semi-residentiele opvang aanbieden worden
mensen met een handicap overdag opgevangen in een instelling en s avonds, s nachts en
in de weekends thuis. Dit zijn de semi-internaten en de dagcentra (en begeleid werken).
Residentiele opvang: Soms is het niet meer mogelijk dat een persoon met een handicap in
zijn thuisomgeving verblijIt. Deze personen kunnen terecht in een residentiele voorziening,
waar ze 24 uur op 24 kunnen verblijven. Dit zijn internaten, tehuizen voor werkenden en
tehuizen voor niet-werkenden.
Deeltijdse opvang in de voorzieningen: Zowel jongeren als volwassenen met een handicap
kunnen deeltijds (d.i. n tot vier dagen per kalenderweek) worden opgevangen in
residentiele oI semi-residentiele voorzieningen. Enerzijds zijn er dus de internaten en de
tehuizen, anderzijds de dagcentra en semi-internaten .
Tijdelijke opvangvormen willen de mantelzorgers ontlasten. In deze voorzieningen wordt
de noodzakelijke behandeling en begeleiding gegeven. We spreken hier over opvang in een
pleeggezin, tehuis voor kortverblijI, observatiecentrum en logeren in een voorziening.
Ik herken je nieL neer SIC - 427 -
Wonen met begeleiding: Personen met een handicap die zelIstandig wonen, kunnen een
beroep doen op een aantal begeleidingsvormen, nl. thuisbegeleiding, zelIstandig wonen,
begeleid wonen, begeleiding door een particulier (WOP), beschermd wonen en begeleide
uitgroei uit voorzieningen.
Meer inIormatie over het aanbod is te vinden in het hooIdstuk over wonen (zie verder) oI op
www.vlaIo.be.
De Centrale Wachtlijst is een provinciaal registratiesysteem dat je helpt zoeken naar een geschikte
opvangplaats oI begeleidingsvorm. Elke aanvraag voor opvang, behandeling oI begeleiding
wordt geregistreerd. Op die manier ontstaat een lijst van wachtenden op zorg in de provincie,
de zogenaamde Centrale Wachtlijst. Bedoeling is dat de zorgvraag n keer wordt geIormuleerd
en dat elke voorziening van de provincie die daarna kent. Dit is mogelijk door de samenwerking
tussen de voorzieningen. Elke voorziening is een toegangspoort tot de wachtlijst.
Door het schrijnend tekort aan aangepaste voorzieningen voor personen met NAH (o.a.
aangetoond in een studie in 2000 van proIessor WilIried Brusselmans en Engelien Lannoo)
heeIt het Vlaams Fonds de laatste jaren extra inspanningen gedaan voor deze doelgroep. Toch
ervaren we in de praktijk nog een tekort aan voorzieningen om snel en gericht te kunnen
doorverwijzen.

Sector werk
Het Vlaams Fonds wil de tewerkstellingskansen van personen met een handicap maximaliseren
en biedt daarom verschillende vormen van bijstand. Het steunt en erkent diensten die zich
specifek richten op de tewerkstelling van personen met een handicap. Daarnaast verleent het
Vlaams Fonds bijstand en fnanciele tussenkomsten aan werknemers met een handicap en
voorziet het tegemoetkomingen aan werkgevers die een persoon met een handicap in dienst
nemen. We lichten deze diensten (1), ondersteuningsmaatregelen (2) en tegemoetkomingen (3)
hieronder verder toe.
(1) Tewerkstellingsdiensten gesubsidieerd door het Vlaams Fonds
Arbeidstrajectbegeleidingsdienst: Om te bepalen welke maatregelen het meest passend zijn voor
de persoon met een handicap en om een optimale begeleiding te verzekeren, kan een arbeids-
trajectbegeleidingsdienst (ATB) een belangrijke steun betekenen. De ATB-methodiek bestaat
erin de werkzoekende via een intensieI, planmatig en Iasegewijs traject naar een plaats op
de arbeidsmarkt te begeleiden. Het traject wordt op maat van de werkzoekende uitgestippeld,
rekening houdend met de individuele beperkingen en mogelijkheden. Naast de individuele
begeleidingen heeIt de ATB-dienst ook de opdracht om werkgevers te sensibiliseren, te begeleiden
en te inIormeren over de tewerkstelling van personen met een handicap. Tegenwoordig besteden
verschillende ATB-diensten bijzondere aandacht aan personen met NAH.
Voor personen met een handicap zijn er in Vlaanderen vijI ATB-diensten erkend door het
Vlaams Fonds (n dienst per provincie met elk zijn regionale aIdelingen in de provincie).
De begeleiding door de ATB-dienst is voor de persoon met een handicap volledig gratis (mits
goedkeuring Vlaams Fonds). In de plaatselijke Werkwinkel, die onderdak biedt aan verschillende
arbeidsbevorderende diensten (VDAB, PWA, ATB, enz.), kan je terecht voor adresgegevens
- 428 - SIC Ik herken je nieL neer
(www.werkwinkel.be). Ook op de website van het Vlaams Fonds (www.vlaIo.be) zijn ze
te vinden. De ATB-dienst is een samenwerkingsverband tussen partners die de orientering,
opleiding, vorming oI begeleiding bij de tewerkstelling van risicogroepen (o.a personen met
NAH) tot doel hebben. Om de verschillende stappen in het arbeidstraject tot uitvoering te
brengen, doet ATB beroep op zijn partners.
Centrum voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze: En van de verplichte partners
in het ATB-samenwerkingsverband is een Centrum voor Gespecialiseerde Voorlichting bij
Beroepskeuze (CGVB), ook wel orienteringscentrum genoemd. De CGVB`s zijn erkende
voorzieningen die hooIdzakelijk tot opdracht hebben gespecialiseerde voorlichting over
beroepskeuze te verstrekken aan personen met een handicap. Ze stellen een diagnose van de
arbeidscompetentie en orienteren werkzoekende mensen met diverse handicaps (o.a. mentaal,
motorisch en sensorieel) naar de arbeidsmarkt. De centra kunnen orienteren naar de reguliere
arbeidsmarkt, naar het beschutte circuit oI naar andere vormen van aangepaste dagbesteding
als tewerkstelling niet mogelijk blijkt. Ze zijn door het Vlaams Fonds vaak erkend als
multidisciplinair team en kunnen een dossier opstellen om bijstand van het Vlaams Fonds
te bekomen. Verschillende CGVB`s beschikken over specifeke screeningprogramma`s voor
personen met NAH waarin onder andere wordt nagegaan wat de mogelijkheden en beperkingen
zijn wat betreIt arbeid. De centra spelen dan ook een belangrijke rol in de beginIase van het
traject naar werk.
Centra voor Beroepsopleiding: Om de kansen op het vinden van werk te vergroten biedt het
Vlaams Fonds aan personen met een handicap (ouder dan 18 jaar) verschillende mogelijkheden
tot het volgen van een opleiding (meer inIo op www.vlaIo.be). Tijdens de opleiding kan de
cursist hiervoor fnanciele tussenkomsten bekomen zoals een aanvullend loon, tussenkomsten
in aangepast materiaal, verplaatsings- en verblijIkosten aIhankelijk van de gevolgde opleiding.
En daarvan zijn de opleidingen in de door het Vlaams Fonds erkende en gesubsidieerde Centra
voor Beroepsopleiding (CBO). De centra bieden een waaier aan proIessionele opleidingen
op maat van de cursist. De opleidingen worden aangeboden in de vorm van pakketten die
maximum 3600 opleidingsuren bevatten, gespreid over een periode van maximum 24 maanden.
De opleiding bestaat voor (minimum) de helIt uit stages in ondernemingen en is dus sterk
praktijkgericht. De CBO`s behoren vaak tot het provinciaal ATB-samenwerkingsverband. Ze
hebben als doel personen met een handicap de nodige proIessionele vaardigheden bij te brengen
om in het normaal economisch circuit (reguliere arbeidsmarkt) tewerkgesteld te worden. In
verschillende CBO`s lopen projecten die zich specifek richten op de doelgroep NAH. Andere
mogelijke opleidingen zijn een bedrijIsopleiding bij een werkgever, een middenstandopleiding
(leerovereenkomst), een gelijkstelling van een schoolopleiding met een beroepsopleiding, enz.
Meer inIormatie op www.vlaIo.be. Elke opleiding moet worden aangevraagd via een ATB-
dienst die advies zal geven over de meest aangewezen opleiding.
Beschutte werkplaatsen: Het Vlaams Fonds subsidieert ook een aantal beschutte werkplaatsen.
Beschutte Werkplaatsen (BW) bieden aan meerderjarige personen met een handicap die niet
in staat zijn om in het gewone arbeidsmilieu te werken een speciaal op hun noden aIgestemd
kader, waarin ze een bezoldigde beroepsactiviteit kunnen uitoeIenen in overeenstemming met
hun capaciteiten en waar ze zich eventueel kunnen vervolmaken op proIessioneel vlak. Dankzij
diverse aanpassingen van de werkomgeving, van het werk zelI en van het productieproces
kunnen personen met een handicap er een aangepaste beroepsactiviteit uitoeIenen. Om aan
het werk te kunnen in een beschutte werkplaats moet je over een goedkeuring van het Vlaams
Fonds beschikken.
Ik herken je nieL neer SIC - 429 -
Begeleid werken: Begeleid werk wordt uitvoerig besproken in het hooIdstuk Werk en
dagbesteding (zie verder).
(2) Tegemoetkomingen aan werknemers met een handicap
Hieronder verstaan we:
tegemoetkoming in bepaalde kosten van aangepaste arbeidskledij en aangepast
arbeidsgereedschap (vb. aanpassing computerscherm)
tegemoetkoming in verplaatsingskosten woon-werkverkeer (mits bepaalde voorwaarden)
tegemoetkoming in de kosten voor persoonlijke assistenten oI doventolken op de
werkvloer
(3) Tegemoetkomingen aan werkgevers
Het Vlaams Fonds voorziet een aantal tegemoetkomingen aan werkgevers die personen met een
handicap in dienst nemen:
terugbetaling van de meerkosten voor de aanpassing van de arbeidspost aan de noden van
de werknemer (bv. hellend vlak, aanpassing sanitair, enz.) (Dit geldt voor elke werkgever in
de priv- oI openbare sector oI zelIstandige.)
tegemoetkoming in het loon en de sociale lasten (CAO 26)
tegemoetkoming in de kosten voor het inschakelen van een persoon met een handicap in het
arbeidsproces (Vlaamse Inschakelingspremie, VIP)
Let op! CAO 26 en VIP zijn alleen van toepassing in de privsector (bij tewerkstelling bij de
overheid is er een andere regeling) en zijn niet cumuleerbaar. De werkgever kiest zelI welke
subsidie hij aanvraagt.
CAO 26: Deze CAO houdt in dat een persoon met een handicap tewerkgesteld in het normaal
arbeidsregime, hetzelIde minimum- oI reIerteloon moet ontvangen als een valide werknemer.
Dit gebeurt door aan de werkgever een vergoeding toe te kennen voor het eventuele
rendementsverlies. De loonsubsidie bedraagt minimum vijI en maximum vijItig procent van de
totale loonlast en wordt bepaald door de Sociale Inspectie. De machtiging wordt verleend voor
een periode van max. n jaar, maar kan jaarlijks verlengd worden.
Vlaamse inschakelingpremie: De VIP is een Vlaams alternatieI voor de CAO 26, een administratieI
eenvoudiger procedure. Het is een vergoeding van de meerkost die een inschakeling van een
gehandicapte werknemer meebrengt. De premie loopt tot het einde van de tewerkstelling en is
dus niet beperkt in tijd. De premie bedraagt dertig procent van het reIerteloon (ongeacht het
rendementsverlies). Het gaat om een maandelijkse IorIaitaire vergoeding.
In het kader van een reorganisatie van de Vlaamse overheid zal de sector hertewerkstelling
in de toekomst worden overgeheveld van het Vlaams Fonds naar de VDAB. Meer inIormatie
hierover op www.vlaanderen.be/BBB.
- 430 - SIC Ik herken je nieL neer
Sector Ind!v!dueIe Hater!Ie 8!jstand (IH8}
Het Vlaams Fonds geeIt eveneens tussenkomsten voor bepaalde woningaanpassingen,
hulpmiddelen, aanpassingen aan de wagen, enz. Personen met NAH hebben dit dikwijls nodig.
De aanvragen gebeuren altijd via een gespecialiseerd multidisciplinair team (MDT). Voor elk
aangevraagd hulpmiddel wordt een adviesrapport opgemaakt door het MDT. Terugbetaling van
de middelen kan alleen gebeuren als ze aangekocht zijn na de datum van de aanvraag, behalve
bij een eerste inschrijving (men gaat terug tot n jaar voor de aanvraag). De aanvragen worden
behandeld door de Provinciale Evaluatiecommissie (PEC). Vervolgens staat de PEC in voor de
toekenning van het interventieniveau (vervanging oI aanvulling) en de Iunctiebeperking (bv.
onderste ledematen, gehoor, enz.).
De hulpmiddelen waarvoor het Vlaams Fonds kan tussenkomen worden beschreven in een
reIertelijst (zie www.vlaIo.be). De lijst wordt regelmatig aangepast. Het is dus belangrijk
deze te consulteren. Je vindt er ook de maximumbedragen terug die per hulpmiddel worden
terugbetaald.
Op basis van de zorgvraag, het advies van het gespecialiseerd MDT en de beslissing van de PEC
wordt een bijstandskorI toegekend. De bedoeling is dat je een bijstandskorI opmaakt waarin alle
hulpmiddelen zitten die je nodig hebt. AchteraI kunnen nog altijd bijkomende hulpmiddelen
worden toegevoegd.
De terugbetaling van een hulpmiddel oI aanpassing wordt beperkt tot het Iactuurbedrag, met als
maximum het reIertebedrag dat vooropgesteld werd door het Vlaams Fonds (zie reIertelijst).
Als je een duurder hulpmiddel aankoopt, moet je zelI het verschil betalen.
Hulpmiddelen die niet in de reIertelijst opgenomen zijn oI veel meer kosten dan het reIertebedrag,
kunnen mits grondige motivatie en na overhandiging van een prijsoIIerte voorgelegd worden
aan de Bijzondere Bijstandscommissie (BBC). Het gevraagde hulpmiddel moet minimum 250
euro kosten.
Vermelden we nog dit: Het kennis- en ondersteuningscentrum (KOC) staat in voor de
inIormatieverspreiding en de ondersteuning van de adviesverlening over hulpmiddelen. Een
gemachtigde expert beschikt over specifeke ervaring en deskundigheid inzake het doelmatig
gebruik van een segment van de materiele bijstand. Hij is door het KOC gemachtigd om een
gespecialiseerd persoonlijk advies te verlenen op verzoek van de persoon met een handicap.
Voor meer inIormatie verwijzen we naar de website www.koc.be.
PersoonI!jk Ass!stent!ebudget
Het Persoonlijk Assistentiebudget (PAB) is een budget dat het Vlaams Fonds toekent aan
personen met een handicap die assistentie nodig hebben en ervoor kiezen om zelI de assistentie
te organiseren thuis oI op school oI op het werk. De grootte van het budget varieert voor n
jaar tussen minimaal 8171,40 euro en maximaal 38133,20 euro en hangt aI van de persoonlijke
situatie en de zorgbehoeIte. Alle kosten moeten bewezen worden.
Ik herken je nieL neer SIC - 431 -
Het PAB kan worden gebruikt voor:
huishoudelijke oI lichamelijke activiteiten
verplaatsingen
dagbesteding
administratiewerk
pedagogische begeleiding, enz.
Het kan niet worden gebruikt voor:
individuele materiele bijstand
budgetbegeleiding
medische en paramedische behandelingen
prestaties ten laste van het Riziv
pedagogische en didactische studiebegeleiding (overlapping met (buiten)gewoon
onderwijs)
ondersteuning bij tewerkstelling (overlapping met CAO 26, VIP en ATB)
hulp geboden door gesubsidieerde instanties
De PAB-aanvrager moet eerst een aanvraag indienen bij het Vlaams Fonds. De PEC treIt dan
een gunstige beslissing over de inschrijIbaarheid. AIhankelijk van de budgetten en prioriteiten
die de minister elk jaar bepaalt, krijgen personen die in aanmerking komen een brieI om contact
te nemen met een gespecialiseerd MDT om een inschalingsverslag te laten opstellen. Op basis
van dit verslag gaat een deskundigencommissie na oI de betrokkene voldoet aan de voorwaarden
en bepaalt ze de grootte van het budget.
Enkele veel gebruikte begrippen in verband met het Persoonlijk Assistentiebudget:
Een budgethouder` is een persoon met een handicap oI zijn wettelijke vertegenwoordiger
aan wie het Vlaams Fonds een PAB toekent. Hij moet met zijn budget zelI zijn assistentie
organiseren en fnancieren.
Een budgethoudersvereniging` is een door het Vlaams Fonds gemachtigde rechtspersoon
die de budgethouder voorbereidt en begeleidt bij de Iormaliteiten die moeten worden
vervuld.
De persoonlijk assistent` is een meerderjarige die persoonlijke assistentie verleent in het
kader van een arbeidsovereenkomst met de budgethouder.
De zorgconsulent` is een door het Vlaams Fonds gemachtigde rechtspersoon die samen met
de budgethouder een assistentieplan opstelt en de uitvoering van dit assistentieplan opvolgt
en waar nodig ondersteunt en bijstuurt. In de praktijk wordt deze Iunctie waargenomen door
erkende diensten voor thuisbegeleiding.
Ik herken je nieL neer SIC - 433 -
1
Beschermingsmaatregelen
voor personen met NAI
wat v!nd je !n d!t hoofstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 435
Voorlopige bewindvoering .............................................................................................................................................................. 435
loot uie qe|dt deze maatteqe|? ............................................................................................................................................. 435
ltocedute ...................................................................................................................................................................................................... 435
6eto|qen ........................................................................................................................................................................................................ 436
Verlengde ninderjarigheid .............................................................................................................................................................. 437
loot uie qe|dt deze maatteqe|? ............................................................................................................................................. 437
ltocedute ...................................................................................................................................................................................................... 438
6eto|qen ........................................................................................................................................................................................................ 438
Ik herken je nieL neer SIC - 435 -
InIe!d!ng
Door de gevolgen op het motorisch en neuropsychologisch vlak kan het zijn dat een persoon met
NAH niet meer in staat is belangrijke beslissingen te nemen en zijn vermogen goed te beheren
(bv. bij het uitvoeren van fnanciele handelingen). Door begripsproblemen kunnen sommigen
belangrijke brieven niet lezen oI schatten ze de waarde van geld verkeerd in.
De omgeving wacht best eerst de evolutie van de persoon met NAH aI, vooraleer juridische
maatregelen te nemen. Als er een partner, echtgenoot oI naaste persoon met een volmacht
is, kunnen bepaalde zaken gewoon doorlopen. Is die persoon er niet, dan is het zetten van
bepaalde stappen op fnancieel vlak in opdracht van de persoon met NAH moeilijk (uiteraard
ter bescherming van de persoon met NAH). In de beginperiode kan een medisch attest van de
behandelende arts volstaan. Daarin staat bijvoorbeeld dat de vroegere handtekening niet meer
kan geplaatst worden oI dat de persoon is opgenomen. Maar dit is geen oplossing op lange
termijn.
Als de blijvende gevolgen van die aard zijn dat de persoon met NAH niet meer in staat is om
zijn eigen fnanciele zaken te regelen en belangrijke beslissingen te nemen, kunnen er best
aIspraken worden gemaakt met een notaris oI gerechtelijke stappen worden gezet.
Dit laatste houdt in dat er een beschermingsstatuut aan de persoon met NAH wordt gegeven. De
meest voorkomende beschermingsstatuten zijn de voorlopige bewindvoering en de verlengde
minderjarigheid. Andere beschermingsstatuten zoals onbekwaamverklaring (onbekwaam inzake
beslissingen persoon en goederen) en (opgelegde) bijstand van een gerechtelijk raadsman (bij
zogenaamde verkwisters`) zijn verouderd en worden praktisch niet meer toegepast.

We gaan daarom in dit hooIdstuk alleen in op voorlopige bewindvoering en verlengde
minderjarigheid. Meer inIormatie is te vinden op http://socialsecurity.Igov.be oI op www.
similis.be. Daar kan je ook de verzoekschriIten en medische attesten downloaden.
voorIop!ge bew!ndvoer!ng
loot uie qe|dt deze maatteqe|?
De voorlopige bewindvoering is bedoeld voor wie, geheel oI gedeeltelijk, tijdelijk oI defnitieI,
wegens zijn gezondheidstoestand, niet (meer) bekwaam is om zijn goederen te beheren. Deze
beschermingsmaatregel kan bijgevolg getroIIen worden bij bv. comapatienten, personen met
NAH (met zware cognitieve stoornissen oI begripsstoornissen, dus niet louter motorische
problemen), enz. De aanvraag tot voorlopige bewindvoering kan gebeuren vanaI de leeItijd van
achttien jaar.
ltocedute
Het verzoek tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder moet schriItelijk gebeuren en kan
uitgaan van de Procureur des Konings, een belanghebbende oI de persoon zelI. Dit laatste doet
zich echter weinig voor. Integendeel, heel dikwijls wordt de maatregel de persoon in kwestie
opgelegd, soms tegen zijn inzicht en wil in. Dit verzoekschriIt moet ondertekend worden door
- 436 - SIC Ik herken je nieL neer
diegene die het indient. Het moet vergezeld zijn van een medische attest (max. 15 dagen oud)
dat niet mag opgesteld zijn door een geneesheer die verbonden is aan de instelling waar de
betrokkene verblijIt oI door een geneesheer die een bloed- oI aanverwant is van de betrokkene
oI van de verzoeker. De vrederechter zal dan een bezoek brengen aan de te beschermen persoon
en echtgeno(o)t(e)en indien nodig en bijkomende inlichtingen inwinnen (bv. bij een geneesheer,
maatschappelijk werker oI andere Iamilieleden).

De procedure is kosteloos. Alleen expertisekosten en verplaatsingskosten van de vrederechter
kunnen eventueel ten laste gelegd worden van de te beschermen persoon, als de maatregel
bekomen wordt.
De voorlopige bewindvoerder wordt benoemd door de vrederechter van de verblijIplaats oI
van de woonplaats (indien geen verblijI in een instelling) van de te beschermen persoon. Bij
voorkeur gaat het hier om de echtgenoot, een lid van de naaste Iamilie oI de vertrouwenspersoon
van de te beschermen persoon. Als dat niet mogelijk is, wordt door de vrederechter een advocaat
aangesteld (wordt soms dat ook gedaan bij Iamiliale conficten). In de praktijk is in het merendeel
van de gevallen een proIessionele` bewindvoerder aangesteld (meestal een advocaat). In dit
geval kan de vrederechter een vertrouwenspersoon aanstellen.
De vertrouwenspersoon staat dicht bij de te beschermen persoon en moet een brug` maken
tussen beiden. Hij heeIt geen beheersbevoegdheid van geld en/oI goederen. Hij heeIt wel
interventierecht en kan bemiddelen. Een voorlopige bewindvoerder wordt aangesteld voor een
periode van maximum tien jaar.
De bewindvoerder wordt binnen de drie dagen na de beslissing van de vrederechter op de
hoogte gebracht van zijn aanstelling. Hij heeIt dan acht dagen de tijd om de opdracht al dan
niet te aanvaarden. Binnen de maand na de aanvaarding moet de voorlopige bewindvoerder een
verslag opmaken van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen. Hij bezorgt dit
verslag aan de vrederechter en aan de beschermde persoon.
De uitspraak wordt in principe gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en wordt ter kennis
gebracht van de burgemeester van de verblijIplaats van de te beschermen persoon. De
vrederechter kan echter ook beslissen het vonnis zeer beperkt openbaar te maken, dus enkel aan
bepaalde personen.
De te beschermen persoon kan tijdens deze procedure worden bijgestaan door een advocaat. Dit
is dus niet verplicht. Beroep kan binnen de maand aangetekend worden bij de rechtbank van
eerste aanleg.
6eto|qen
De vrederechter vertrouwt het beheer van de goederen van een onbekwame` persoon toe aan
een ander persoon, de voorlopige bewindvoerder. De voorlopige bewindvoering maakt een
einde aan de volmachten die door de beschermde persoon werden gegeven.
De voorlopige bewindvoerder heeIt tot taak de gelden en de goederen van de beschermde persoon
als een goed huisvader te beheren. Wie een bewindvoerder toegewezen krijgt, blijIt bekwaam
om beslissingen te nemen met betrekking tot zijn persoon (bv. een woonplaats kiezen).
Ik herken je nieL neer SIC - 437 -
Voorlopige bewindvoering kan een soepel statuut zijn. Dit wil zeggen dat aIhankelijk van de
gezondheidstoestand en mogelijkheden van de persoon de vrederechter kan toelaten dat de persoon
zelI een deel van zijn budget beheert. Het kan belangrijk zijn iemand die verantwoordelijkheid
te geven. Hij kan de voorlopige bewindvoering ook beperken in tijd. Een regeling op maat van
de persoon met NAH is dus juridisch mogelijk, maar in de praktijk zien we dat de vrederechters
vaak beslissen tot totale` bewindvoeringen, onbeperkt in de tijd.

De bewindvoerder is verplicht jaarlijks rekenschap te geven van zijn beheer aan de vrederechter
en aan de beschermde persoon, tenzij de vrederechter anders beslist. Het is mogelijk dat de
vrederechter het niet wenselijk vindt, gezien de gezondheidstoestand van de beschermde persoon,
dat de bewindvoerder hem verslag uitbrengt. Dat stelt hem hiervan vrij. Hij kan een andere persoon
aanwijzen aan wie de bewindvoerder verslag moet uitbrengen. Voor een aantal handelingen moet
de bewindvoerder de bijzondere machtiging vragen van de vrederechter (bv. in geval van aan- oI
verkopen van roerende en onroerende goederen, het aangaan van leningen, enz.).
De vrederechter kan, maar is niet verplicht, de bewindvoerder een vergoeding toekennen van
maximum drie procent van de inkomsten van de beschermde persoon.
De voorlopige bewindvoering kan alleen worden beeindigd door de vrederechter, ambtshalve
oI op verzoek. Het gaat hier om een tijdelijk statuut.
Let op! In bepaalde kantons zien we dat de voorlopige bewindvoering (o.a. bij gebrek aan
kandidaten) in handen blijIt van enkele beheerders, met als gevolg dat het aantal dossiers per
voorlopig bewindvoerder oploopt. Bijgevolg is er in bepaalde gevallen zeker geen sprake meer
van een persoonsgerichte bewindvoering`. Nochtans is de sociale betrokkenheid vanwege de
bewindvoerder van groot belang, zeker voor personen met NAH. De Stichting Similes biedt
daarom Iamilieleden, vrederechters, hulpverleners en al wie zoekt naar oplossingen voor
goederenbeheersproblemen graag een alternatieI. Deze dienst wordt voorlopig echter alleen in
Oost- en West-Vlaanderen aangeboden.
Meer inIormatie op www.similis.be
Stichting Similes
Groeneweg 151
3001 Heverlee
tel. 016 23 23 82
verIengde m!nderjar!ghe!d
loot uie qe|dt deze maatteqe|?
De maatregel van verlenging van de minderjarigheid kan alleen worden toegepast bij personen
met een zeer zware intellectuele beperktheid, zware uitdrukkingsproblemen, enz. De handicap
moet aanwezig zijn van bij de geboorte oI ontstaan zijn tijdens de vroege kinderjaren.
ltocedute
De toekenning van het statuut van verlengde minderjarigheid gebeurt bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg van de woon- oI verblijIplaats van de persoon met een handicap.
- 438 - SIC Ik herken je nieL neer
Er moet een verzoekschriIt worden ingediend bij de rechter. Het initiatieI gaat uit van ouder(s),
bloedverwant, voogd oI de Procureur des Konings. Het verzoekschriIt moet worden ondertekend
door de aanvrager en vergezeld zijn van een recent medisch verslag (max. 15 dagen oud).
Het statuut kan worden aangevraagd vanaI de leeItijd van15 jaar. Het is aangewezen niet te
lang te wachten met een aanvraag. De te beschermen persoon moet bijgestaan worden door een
advocaat. De beslissing wordt opgestuurd naar het Ministerie van Justitie en naar de gemeente.
Het statuut wordt op de identiteitskaart van de persoon vermeld. Beroep kan binnen de maand
worden aangetekend bij het HoI van Beroep.
6eto|qen
Bij verlengde minderjarigheid gaat het om een volledige bescherming en een onomkeerbaar
statuut. In principe kan dit statuut niet opgeheven worden. Het gaat om een totaal statuut, d.w.z.
zowel bescherming van de persoon van de mens als zijn goederen. Het is een zware maatregel.
Ouders blijven het ouderlijk gezag uitoeIenen (ook ingeval van echtscheiding worden beide
ouders betrokken). De persoon kan dus nooit volwassen zijn (kan niet trouwen, niet gaan
stemmen, enz.) Hij wordt gelijkgesteld met een minderjarige jonger dan 15 jaar.
Als ouders het moeilijk vinden om nog verantwoordelijkheid op te nemen voor hun verlengd
minderjarig verklaarde zoon oI dochter (bv. door ouderdom oI medische toestand), kunnen ze
voogdij aanvragen. Ze mogen hierbij hun voorkeur geven aan personen die vertrouwd zijn met
hun zoon oI dochter.
Ouders moeten nooit een jaarlijks verslag opmaken voor de vrederechter. Voogden moeten dit
wel. Het gaat hier om een voogdijverslag wat betreIt persoon en goederen.
Deze maatregel kan bij mensen met NAH alleen worden toegepast als het hersenletsel
is opgelopen in de vroege kinderjaren. In de meeste andere situaties wordt een voorlopige
bewindvoerder aangesteld.
Ik herken je nieL neer SIC - 439 -
0eeI v
hoofdstuk 2
Vonen
weIke aspecten komen h!er aan bod?
1 roedagen o -weekends ............................................................................................................................................................. 441
2 Jerugkeer naar huis ............................................................................................................................................................................ 443
3 waL als de Lerugkeer naar huis nieL neer nogelijk is: ................................................................................ 457
4 ulpniddelen voor nobiliLeiL ................................................................................................................................................. 464
Tijdens de revalidatie van een persoon met NAH wordt bekeken oI hij terug naar zijn vroegere
woonsituatie kan. Dit is aIhankelijk van een aantal Iactoren:
de leeItijd
de medische toestand en verdere evolutie tijdens de revalidatie (zowel motorisch als
neuropsychologisch)
de zelIstandigheid inzake activiteiten in het dagelijks leven (ADL) en huishoudelijke taken
en organisatie
de sociale situatie (bv. de aanwezigheid van een levenspartner en de draagkracht van de
mantelzorg).
Deze vier Iactoren spelen een belangrijke rol. De beslissing is echter niet vanzelIsprekend. De
meeste mensen met NAH willen terugkeren naar hun vroegere woonsituatie, maar het moet
haalbaar zijn (zowel voor de persoon met NAH als voor zijn partner en omgeving). ProeIdagen
en -weekends brengen in vele gevallen meer duidelijkheid.
Ik herken je nieL neer SIC - 441 -
1
Iroefdagen of -weekends
Tijdens het verblijI in het ziekenhuis oI revalidatiecentrum worden regelmatig proeIweekends
georganiseerd in het kader van sociale rentegratie en eventuele ontslagvoorbereiding. Het
organiseren van een proeIdag oI -weekend gebeurt altijd in overleg met het multidisciplinair
behandelend team. De persoon met NAH gaat voor een dag oI een weekend naar huis.
Dit is zowel voor de persoon in kwestie als voor de omgeving (partner, buren, vrienden, enz.)
een goede leerschool in de voorbereiding op het ontslag uit het ziekenhuis oI revalidatiecentrum.
Een proeIverblijI thuis geeIt een eerste idee geven over de haalbaarheid van een defnitieve
terugkeer naar huis.
Er wordt ook duidelijk oI er nog hulpmiddelen oI aanpassingen nodig zijn om de zorg en het
Iunctioneren te vergemakkelijken. Ook de nood aan thuiszorg kan scherper worden gesteld.
Tijdens lange opnames zijn wekelijkse proeIweekends een dankbare onderbreking voor de
persoon met NAH. Hij heeIt telkens iets om naar uit te kijken.

Het is ook mogelijk dat de persoon met NAH niet naar huis kan terugkeren. In dat geval wordt
er doorverwezen naar een instelling. Ook dan kunnen er proeIdagen- en weekends worden
georganiseerd (en zelIs verdergezet als de persoon al in een instelling verblijIt).
De partner (oI omgeving) moet goed voorbereid zijn op een proeIweekend: het aanleren van
transIers, een goed inzicht in de cognitieve problemen van de persoon met NAH, het huren van
materiaal (bv. een elektrisch hoog-laagbed), aanpassingen in huis (bv. handgrepen, een hellend
vlak, enz.).
Als de partner en/oI omgeving twijIelen aan de haalbaarheid van de opvang thuis kunnen
dergelijke proeIdagen en -weekends uitsluitsel geven. Ze krijgen een goed beeld van de te
verwachten thuissituatie. De partner en/oI omgeving voelen zich ook minder schuldig als ze
deze mogelijkheden hebben uitgeprobeerd en aIhankelijk daarvan een defnitieve beslissing
nemen.
Ik herken je nieL neer SIC - 443 -
2
Terugkeer naar huis
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 445
HanLelzorg ....................................................................................................................................................................................................... 445
roessionele LhuiszorgdiensLen en voorzieningen ................................................................................................ 445
huisatts .......................................................................................................................................................................................................... 445
Ihuistet|eqinq ....................................................................................................................................................................................... 446
0iensten toot qezinszotq .............................................................................................................................................................. 446
loetshu| ...................................................................................................................................................................................................... 446
0ienst maatschae|ij| uet| oj socia|e dienst zie|enjonds ...................................................................... 447
/aa|tijdtetstte||inq aan huis .................................................................................................................................................. 447
ie|enoasdienst ............................................................................................................................................................................... 447
letsonena|atms,steem .................................................................................................................................................................... 447
l|aatse|ij| uet|qe|eqenheidsaqentscha ...................................................................................................................... 447
Verdere Lherapienogelijkheden in de LhuissiLuaLie ............................................................................................. 448
0aqteta|idatie .......................................................................................................................................................................................... 448
linesithetaie .......................................................................................................................................................................................... 448
ltqothetaie .............................................................................................................................................................................................. 448
loqoedie ..................................................................................................................................................................................................... 448
8elangrijke ondersLeunende LhuiszorgdiensLen ....................................................................................................... 449
e|jhu|qtoeen ..................................................................................................................................................................................... 449
ie|entettoet ............................................................................................................................................................................................ 449
6eotqaniseetd ttijui||iqetsuet| ............................................................................................................................................... 450
wonen neL begeleiding ..................................................................................................................................................................... 450
Ihuisbeqe|eidinqsdiensten ........................................................................................................................................................... 450
0iensten toot beqe|eid onen ................................................................................................................................................ 450
onen ondet beqe|eidinq tan een atticu|iet ......................................................................................................... 450
beqe|eide uitqtoei ................................................................................................................................................................................ 451
0eelLijdse opvangnogelijkheden in de Lhuiszorg ............................................................................................. 451
5emi-intetnaten ..................................................................................................................................................................................... 451
0aqcentta tan het l|aams londs ......................................................................................................................................... 451
0aqcentta tetbonden aan s,chiattische inste||inqen .................................................................................... 451
0aqtetzotqinqscentta ........................................................................................................................................................................ 451
Jijdelijke opvangnogelijkheden in de Lhuiszorg .................................................................................................... 452
loqeetjunctie in een l|aams londstootzieninq ..................................................................................................... 452
l|eeqqezin .................................................................................................................................................................................................... 452
lotttetb|ijj in een l|aams londstootzieninq ............................................................................................................ 452
lotttetb|ijj bejaatden ....................................................................................................................................................................... 452
8elang van een prevenLieve aanvraag ............................................................................................................................... 452
Hogelijke Fnanciele LussenkonsLen voor Lhuiszorg ........................................................................................... 453
0ienstencheue ...................................................................................................................................................................................... 453
otqtetze|etinq ....................................................................................................................................................................................... 454
woningaanpassingen ............................................................................................................................................................................ 455
Ik herken je nieL neer SIC - 445 -
InIe!d!ng
Mensen met NAH die vanuit een ziekenhuis oI revalidatiecentrum terugkeren naar de
thuissituatie kunnen een beroep doen op een hele ploeg hulpverleners (al dan niet proIessioneel),
thuiszorgdiensten, begeleidingsvormen en opvangmogelijkheden. In dit hooIdstuk worden ze
uitvoerig besproken. Soms zijn er ook aanpassingen in de woning noodzakelijk. Tot slot wijzen
we op het belang van een preventieve aanvraag.
HanteIzorg
Bij een terugkeer naar huis is het sociale netwerk van de persoon met NAH van uitermate
groot belang: enerzijds zijn partner, zijn gezin en de naaste Iamilieleden, anderzijds de andere
Iamilieleden, vrienden, buren, enz.
Profess!oneIe thu!szorgd!ensten en voorz!en!ngen
Het is goed om weten dat mensen met NAH een beroep kunnen doen op verschillende
proIessionele thuiszorgdiensten. Deze diensten zijn er om de zorg voor de persoon met NAH en
zijn nabije omgeving te verzekeren en waar nodig te ontlasten.
Let wel! Ook de zorg van Iamilie en vrienden blijIt belangrijk. Een open communicatie tussen
de persoon in kwestie en zijn Iamilie maken het mogelijk duidelijkheid te brengen over de
betrokkenheid, de mogelijkheden van de thuiszorg, de verwachtingen naar de toekomst en de
grenzen van de mantelzorg.
Zo nodig wordt er een zorgoverleg vanuit het ziekenhuis oI revalidatiecentrum gepland. Dit is
een voorbereidend overleg met alle betrokken partijen: de persoon met NAH en zijn Iamilie, de
behandelend arts en therapeuten, de huisarts, de thuiszorgdiensten en de sociale dienst. Op dit
overleg worden de nodige aIspraken gemaakt over de organisatie van de thuiszorg. Het is ook
een eerste kennismaking tussen de thuisverzorgers en de persoon met NAH en zijn omgeving.
Wijzigingen in de toestand van de persoon met NAH en in de situatie van de Iamilieleden
hebben tot gevolg dat de thuishulp regelmatig moet worden herzien.
Hieronder een overzicht van de proIessionele hulpverleners en thuiszorgdiensten. We beschrijven
telkens hun specifeke taken.
huisatts
De huisarts is een spilfguur in de thuiszorg. Hij kan de thuissituatie van de persoon met NAH
verder opvolgen en heeIt oog voor de lichamelijke, psychische en sociale gezondheidstoestand
van de patient. Hij kent de mogelijkheden en de beperkingen van de thuiszorg en heeIt contact
met de verschillende thuiszorgdiensten. De huisarts is vanuit zijn medische discipline ook de
verbindingsfguur tussen het ziekenhuis en thuis.
Let op! Sinds 1 mei 2002 kan iedereen zijn globaal medisch dossier (GMD) toevertrouwen
- 446 - SIC Ik herken je nieL neer
aan n huisdokter. De huisarts opent het medisch dossier op vraag van de patient en hij rekent
hiervoor 18 euro aan. Dit bedrag wordt volledig terugbetaald door het ziekenIonds. De patient
moet wel elk jaar opnieuw een aanvraag doen. De patient krijgt dan per raadpleging een
vermindering van het remgeld (persoonlijke bijdrage) met 30 procent.

Ihuistet|eqinq
Een thuisverpleegkundige komt aan huis voor verpleegkundige zorgen. Je kan oIwel kiezen
voor een zelIstandige thuisverpleegkundige, oIwel voor verpleegkundigen die verbonden
zijn aan een dienst (bv. Wit-Gele Kruis, ziekenIonds, OCMW oI een onaIhankelijke dienst).
Verpleegkundige handelingen die voor terugbetaling in aanmerking komen (nomenclatuur)
worden uitgevoerd op voorschriIt van een arts. Voor hygienische zorgen is geen voorschriIt
vereist. De verzorgde betaalt remgeld (opleg). De verpleegkundige wordt betaald door het
ziekenIonds. AIhankelijk van de zorgbehoeIte kan de verpleegkundige een aantal keer per week
oI per dag langskomen, ook in het weekend.
0iensten toot qezinszotq
Een dienst voor gezinszorg biedt gedeeltelijke oI volledige hulp in het huishouden, aIhankelijk
van wat de persoon met NAH en zijn omgeving zelI nog aankunnen. Zo nodig is er ook
persoonsverzorging voorzien. Het doel van de hulp is de zelIzorg van de zorgbehoevende persoon
te stimuleren en de aanwezige mantelzorg te ondersteunen. Belangrijk is dat de gezinshulp niet
alle huishoudelijke taken overneemt, maar de persoon met NAH zo mogelijk zelI taken laat
uitvoeren. Dit uiteraard onder toezicht oI samen. Diensten voor gezinszorg bieden ook sociale
en/oI emotionele ondersteuning.
De dienst is oIwel georganiseerd als private organisatie, oIwel vanuit het OCMW. Diensten voor
gezinszorg worden erkend en gesubsidieerd door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Dit betekent dat er vaste reglementeringen zijn en dat ook de fnanciele bijdrage van de client op
eenvormige wijze is vastgesteld. Ze wordt berekend op basis van het inkomen en de gezinslasten
van de zorgbehoevende persoon (bepaalde zwaar zorgbehoevende clienten hebben recht op een
aantal IorIaitaire kortingen).
De leiding over een groep verzorgenden berust bij een sectorverantwoordelijke. Vooraleer de
gezinszorg van start gaat, legt een maatschappelijk werker (meestal de sectorverantwoordelijke)
een huisbezoek aI bij wijze van kennismaking. Ook de aard en hoeveelheid hulp en de fnanciele
bijdragen worden dan vastgelegd.
loetshu|
De poetsdienst staat in voor hulp bij het gewone wekelijkse onderhoud van de woning (dus niet
de jaarlijkse grote kuis). Poetshulp doet geen huishoudelijk taken. De dienst kan zowel privaat
als via het OCMW worden georganiseerd. De kostprijs hangt aI van het inkomen. Dergelijke
diensten kennen doorgaans enorme wachtlijsten! Vraag dus tijdig poetshulp aan. Poetshulp
kan met dienstencheques worden betaald bij daartoe erkende private diensten oI OCMW`s (zie
verder).
Ik herken je nieL neer SIC - 447 -
0ienst maatschae|ij| uet| oj socia|e dienst zie|enjonds
Na ontslag uit het ziekenhuis oI revalidatiecentrum neem je best contact op met de dienst
maatschappelijk werk oI de sociale dienst van het ziekenIonds. Zij volgen de sociale administratie
verder op. Ze zorgen ook voor psychosociale begeleiding en ondersteunen de persoon met NAH
en zijn Iamilie. Je kan de diensten teleIonisch contacteren oI bezoeken op de wekelijkse zitdag.
Een aIspraak maken voor een huisbezoek is ook mogelijk. Verder geeIt de dienst maatschappelijk
werk inIormatie over aanvullende diensten (in de aanvullende verzekering) en over voordelen
van de mutualiteit (o.a. ziekenvervoer, uitleendienst, herstelverblijI, ziekenoppas, enz.). De
voordelen en hun toepassingsgebied verschillen van ziekenIonds tot ziekenIonds.
/aa|tijdtetstte||inq aan huis
Warme maaltijden worden aan huis geleverd door het OCMW, de gemeente en sommige private
traiteurs. De levering is mogelijk tijdens weekdagen. Sommige diensten leveren ook in het
weekend (oI bezorgen vrijdag een extra schotel). De meeste diensten kunnen ook dieetmaaltijden
aanbieden. Elke dienst hanteert eigen prijzen. Mensen met een laag inkomen kunnen vaak via
het OCMW een tussenkomst verkrijgen.
ie|enoasdiensten
Soms is het onverantwoord een persoon met NAH alleen thuis te laten, bijvoorbeeld omdat
hulp bij een toiletbezoek noodzakelijk is oI omdat dit door zijn cognitieve problematiek niet
veilig is. In dergelijke situaties kan een oppasdienst noodzakelijk zijn. De dienst staat in voor
het nodige gezelschap, de veiligheid, hulp bij het toiletbezoek. Het is niet de bedoeling dat
ze huishoudelijke activiteiten verrichten oI helpen bij het poetsen van de woning. Een aantal
organisaties bieden ziekenoppas aan: het OCMW, het ziekenIonds, het Wit-Gele Kruis, enz.
Voor inIormatie over de kostprijs neem je best contact op met deze diensten. Vaak werken ze
met vrijwilligers.
letsonena|atms,steem
Een personenalarmsysteem (PAS) kan een belangrijk hulpmiddel zijn voor iemand met NAH
die alleen terugkeert naar de thuissituatie oI wiens partner nog dagelijks gaat werken. Dankzij
een kleine zender en een halssnoer is de persoon met NAH via n druk op de knop rechtstreeks
in verbinding met de alarmcentrale, die 24 uur op 24 bereikbaar is. De centrale alarmeert op
haar beurt de Iamilieleden, die een kijkje kunnen gaan nemen. Eventueel wordt de huisarts oI
ziekenwagen verwittigd.
Om een PAS te verkrijgen, moet je een aanvraag indienen met een daarvoor bestemd Iormulier.
Er moeten minstens drie contactpersonen worden vermeld die binnen het kwartier bij de
hulpbehoevende kunnen zijn. Voor veel mensen met NAH en hun Iamilie geeIt dit een zekere
geruststelling. Het PAS kan worden gehuurd oI gekocht via het ziekenIonds (aanvullende
verzekering), het OCMW oI via sommige gemeentebesturen oI lokale dienstencentra.
- 448 - SIC Ik herken je nieL neer
l|aatse|ij| uet|qe|eqenheidsaqentscha
Bij een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap (PWA) kan je terecht voor poetshulp, het
onderhoud van de tuin, oppas voor zieke kinderen, enz. Hiervoor kan je terecht in het plaatselijk
PWA-kantoor van je gemeente. De agentschappen hebben tot doel oudere werklozen en
leefoongerechtigden te helpen opnieuw actieI te worden in het arbeidsleven. Deze personen
worden betaald met PWA-cheques.
verdere therap!emogeI!jkheden !n de thu!ss!tuat!e
0aqteta|idatie
Een aantal ziekenhuizen en revalidatiecentra bieden na een opname verdere ambulante therapieen
aan. Dagrevalidatie betekent dat je overdag de verschillende therapieen volgt in de instelling
en dat je s avonds en in het weekend thuis bent. Een persoon met NAH heeIt meestal nog
een aantal therapieen nodig (kinesitherapie, ergotherapie, logopedie en cognitieve training). Zo
gebeurt de overgang naar de thuisomgeving geleidelijk en kan de thuissituatie verder worden
opgevolgd door het multidisciplinair team. Later kan eventueel worden overgeschakeld naar
therapie aan huis.
linesithetaie
Kinesitherapeuten kunnen zowel in eigen praktijk behandelen als aan huis komen. Een
behandeling door een kinesitherapeut gebeurt altijd op voorschriIt van een verwijzend arts.
AIhankelijk van het statuut van de client en de aard van de aandoening is er terugbetaling van
het ziekenIonds. Voor een kinesist in de buurt ga je best te rade bij je huisarts. Hij is meestal op
de hoogte van de specialisaties van kinesisten in de onmiddellijke omgeving.
ltqothetaie
Aangezien ergotherapie niet in de nomenclatuur is opgenomen, blijIt de therapie aan huis
beperkt. De mogelijkheid bestaat wel, maar de persoon met NAH moet de kosten volledig
zelI betalen. Er is dus geen tussenkomst van het Riziv voorzien. Een aantal ziekenhuizen en
revalidatiecentra bieden wel ambulante ergotherapie aan. Bij een beperkt aantal behandelingen
(aIhankelijk van de diagnose en goedgekeurd door de medisch adviseur) zit ergotherapie mee
in het revalidatiepakket.
loqoedie
Logopedisten hebben een eigen praktijk oI komen aan huis. Een behandeling door een
logopedist gebeurt altijd op voorschriIt van een revalidatiearts. En sessie duurt 30 minuten.
Er is maximaal recht op twee jaar behandeling. Het is belangrijk dat de logopedist van het
revalidatiecentrum mee zoekt naar een logopedist in de thuissituatie die gespecialiseerd is in
een bepaalde problematiek (bv. aIasie). Dit verzekert de verdere behandeling.
Ik herken je nieL neer SIC - 449 -
8eIangr!jke ondersteunende thu!szorgd!ensten
e|jhu|qtoeen
Een zelIhulpgroep is een groep van mensen die hetzelIde heeIt meegemaakt. Ze organiseren
groepsgesprekken waarin inIormatie aan bod komt over een bepaalde aandoening, bijvoorbeeld
een hersenletsel. Sommige zelIhulpgroepen organiseren op heel regelmatige basis activiteiten.
Personen met NAH en hun omgeving kunnen hier veel steun aan hebben. ZelIhulpgroepen
worden meestal niet door proIessionelen geleid. Velen doen echter een beroep op hen voor
aIgebakende probleemstellingen.
Er zijn in elke provincie zelIhulpgroepen voor NAH. Een overzicht is te vinden bij de
organisatie TreIpunt ZelIhulp (www.zelIhulp.be). Je kan hiervoor ook terecht bij de provinciale
cordinatoren van het Steunpunt Expertisenetwerken (SEN) (www.senvzw.be).
ie|entettoet
Ziekenvervoer is mogelijk via twee diensten: (1) via de aanvullende verzekering van
ziekenIondsen, en (2) via de mindermobielencentrales.
(1) Via aanvullende verzekering van ziekenIondsen
Personen die aan bepaalde criteria voldoen en die zich voor medische verzorging oI consultatie
moeten verplaatsen naar het ziekenhuis, revalidatiecentrum oI polikliniek, kunnen een beroep
doen op de dienst ziekenvervoer van hun ziekenIonds oI hiervoor terugbetaling krijgen.
Ook het vervoer van en naar een hersteloord, vervoer bij een ontslag uit een ziekenhuis oI
revalidatiecentrum en het dringend ziekenvervoer (dienst 100) kunnen in aanmerking komen.
Sommige ziekenIondsen hebben een eigen dienst ziekenvervoer en vragen remgeld. Anderen
werken samen en verwijzen door naar gespecialiseerde taxibedrijven. De kosten voor dit
ziekenvervoer worden, mits bepaalde voorwaarden en na het voorleggen van de Iacturen,
gedeeltelijk terugbetaald door het ziekenIonds. De regeling verschilt naargelang het ziekenIonds.
Het is belangrijk op voorhand goed te inIormeren, zodat je geen onnodig hoge kosten moet
betalen. Ziekenvervoer kost veel geld als je geen tussenkomst krijgt! Kijk in alle geval na oI je
aanvullend verzekerd bent.
(2) Via mindermobielencentrales
Er zijn mindermobielencentrales over heel Vlaanderen. Ze hebben als doel bejaarden, personen
met een handicap oI zieke personen te vervoeren. De chauIIeurs zijn meestal vrijwilligers die
op vraag en tegen kilometervergoeding het transport verzorgen naar een ziekenhuis, een winkel,
enz. Jaarlijks wordt er lidgeld betaald (ongeveer 7 euro). Je komt hiervoor alleen in aanmerking
als je inkomen lager is dan tweemaal het leefoon en als je je onmogelijk met het openbaar
vervoer kunt verplaatsen. Meestal wordt deze dienst georganiseerd vanuit het OCMW oI de
gemeente.
Let op! Voor personen met NAH die verder intensieve ambulante revalidatie nodig hebben, is
het niet altijd zo evident om geschikt en betaalbaar vervoer te vinden.
- 450 - SIC Ik herken je nieL neer
6eotqaniseetd ttijui||iqetsuet|
Vrijwilligers zijn op verschillende terreinen in de thuiszorg werkzaam. Vaak worden ze
ingeschakeld als oppas bij zieke personen en ziekenvervoer (mindermobielencentrales). De
vrijwilligers worden meestal ondersteund vanuit een organisatie en de verantwoordelijkheid
rust bij een persoon uit de proIessionele zorg.
wonen met begeIe!d!ng
Een viertal diensten in Vlaanderen staan in voor de begeleiding van personen met NAH die in
staat zijn om zelIstandig te wonen.
Ihuisbeqe|eidinqsdiensten
Thuisbegeleidingsdiensten richten zich onder andere tot mensen met NAH (en hun omgeving)
die in hun eigen thuismilieu wonen en leven. De diensten zijn zowel bedoeld voor jongeren als
volwassenen (tot 65 jaar) en worden gesubsidieerd door het Vlaams Fonds (zie hoger). Er moet
dus een goedkeuring zijn van het Vlaams Fonds. Het is belangrijk de aanvraag tijdig te doen,
want thuisbegeleidingsdiensten hebben te kampen met lange wachttijden. Per interventie is er,
naast de tussenkomst van het Vlaams Fonds, een persoonlijke opleg.

Thuisbegeleiding kan alle aspecten omvatten waarmee de persoon met NAH en zijn omgeving
worden geconIronteerd. De diensten zorgen voor begeleiding wat betreIt motorische begeleiding,
sociaal-emotionele begeleiding, ondersteuning voor het zoeken naar vrijetijdsbesteding, hulp
bij het zoeken naar een hogeschool oI werk, inIormatieverstrekking, enz. Ze werken samen
met verschillende diensten. De begeleidingsintensiteit is aIhankelijk van de nood. Gemiddeld
worden per gezin tien begeleidingen per jaar gerealiseerd.
0iensten toot beqe|eid onen
Deze dienst van het Vlaams Fonds begeleidt meerderjarige personen met een handicap die
zelIstandig kunnen wonen, maar die gedurende een beperkt aantal uren per week nood hebben
aan begeleiding (zowel psychosociaal als bij dagelijkse activiteiten). De begeleidingsintensiteit
ligt hoger dan bij de thuisbegeleidingsdiensten. Diensten voor Begeleid Wonen zorgen voor
ondersteuning van de persoon in zijn verschillende levensdomeinen: Iamiliaal, huishoudelijk,
relationeel, administratieI, enz. De diensten werken dikwijls samen met thuiszorgdiensten. Ze
zorgen voor een aanvullende ondersteuning. Begeleiding door de dienst Begeleid Wonen is
gratis.
onen ondet beqe|eidinq tan een atticu|iet (0l)
Via deze dienst van het Vlaams Fonds kunnen personen met een handicap die zelIstandig wonen
begeleid worden door een vertrouwenspersoon uit hun omgeving. Deze persoon wordt in zijn
taak ondersteund door de dienst voor plaatsing in gezinnen.
Ik herken je nieL neer SIC - 451 -
beqe|eide uitqtoei
Deze dienst van het Vlaams Fonds begeleidt jongeren uit een internaat oI observatie- en
orienteringscentrum naar de thuissituatie, als permanent verblijI niet meer noodzakelijk is.
0eeIt!jdse opvangmogeI!jkheden !n de thu!szorg
Deeltijdse opvangmogelijkheden kunnen een grote ondersteuning zijn voor de mantelzorg. Ze
zorgen ervoor dat iemand met NAH dikwijls langer in de thuissituatie kan verblijven. Er wordt
een kostprijs per dag aangerekend. Sommige mutualiteiten geven voor bepaalde deeltijdse
opvangmogelijkheden een tegemoetkoming per dag. InIormeer je bij het ziekenIonds.
5emi-intetnaten
Semi-internaten zijn instellingen van het Vlaams Fonds die dagopvang bieden voor kinderen
en jongeren met een handicap. Ze zijn meestal verbonden met onderwijsinstellingen voor
buitengewoon onderwijs. `s Avonds, `s nachts en in het weekend verblijven de kinderen/jongeren
thuis.
0aqcentta tan het l|aams londs
Volwassen personen met een handicap die niet voor tewerkstelling in aanmerking komen,
kunnen overdag worden opgevangen in dagcentra van het Vlaams Fonds. Er wordt een zinvolle
dagbesteding aangeboden door een breed gamma van activiteiten. De dagcentra bieden training
oI (onderhouds)therapie op diverse domeinen: kinesitherapie, logopedie, ergotherapie, zelIredza
amheidstraining, sociale vaardigheidstraining, ontwikkeling van arbeidsgerichte vaardigheden,
emotionele ondersteuning, enz. Ook ontspanningsactiviteiten komen aan bod. Uiteraard is een
goedkeuring van het Vlaams Fonds noodzakelijk.
Sommige dagcentra organiseren vervoer.
0aqcentta tetbonden aan s,chiattische inste||inqen
Een aantal personen met NAH, met voldoende zelIstandigheid en zelIredzaamheid om buiten
een instelling te Iunctioneren, kunnen wegens hun specifeke cognitieve oI psychiatrische
problematiek worden doorverwezen naar een dagcentrum van een psychiatrische instelling.
Er wordt daar een behandelingsprogramma opgesteld waarbij dagbesteding, medische en
psychiatrische opvolging en psychosociale begeleiding op ambulante basis gebeuren. Zo
mogelijk wordt de thuisomgeving mee betrokken.
0aqtetzotqinqscentta
Een dagverzorgingscentrum maakt dikwijls deel uit van een erkend rusthuis, maar kan ook
autonoom bestaan. De centra moeten de volgende diensten aanbieden:
hygienische en verpleegkundige zorgen
activering, ondersteuning en revalidatie (kinesitherapie, enz.)
animatie en creatieve ontspanning
psychosociale ondersteuning
- 452 - SIC Ik herken je nieL neer
AIhankelijk van de mogelijkheden van het dagverzorgingscentrum en de individuele situatie
wordt overeengekomen hoeveel dagen per week je er terecht kan. Voor mensen uit de regio
wordt er aangepast vervoer aangeboden.
I!jdeI!jke opvangmogeI!jkheden !n de thu!szorg
Tijdelijke opvang in de thuiszorg is eveneens bedoeld ter ontlasting en ondersteuning van
het thuismilieu waar de persoon met NAH gewoonlijk verblijIt, bijvoorbeeld in moeilijke
periodes, bij ziekte van een mantelzorger oI als de mantelzorger(s) eens op vakantie gaan.
Het is namelijk van groot belang dat de draaglast van de mantelzorg niet te zwaar wordt. Voor
tijdelijke opvang wordt een kostprijs per dag aangerekend. Sommige ziekenIondsen geven voor
bepaalde tijdelijke opvangmogelijkheden een fnanciele tussenkomst.
loqeetjunctie in een l|aams londstootzieninq (etsonen <65)
Zowel minder- als meerderjarigen met een handicap kunnen logeren in een voorziening van het
Vlaams Fonds. De bedoeling van het logement is om in het kader van bijzondere situaties van
de persoon oI zijn gezin korte tijd (minstens 12 uur) in een instelling te verblijven. Gedurende
de logeerperiode staat de voorziening in voor de noodzakelijke begeleiding en behandeling. Je
kan maximaal 30 dagen per jaar gaan logeren.
l|eeqqezin
Personen met NAH (zowel minderjarigen als meerderjarigen) kunnen ook tijdelijk worden
opgevangen in een pleeggezin.
lotttetb|ijj in een l|aams londstootzieninq (etsonen <65)
De tehuizen voor kortverblijI organiseren dag- en nachtopvang voor zowel minderjarige
als meerderjarige personen met een handicap. Een aantal tehuizen voor werkenden oI niet-
werkenden organiseert eveneens voor een beperkt aantal personen opvang voor een kortverblijI.
In principe kan je maximaal 92 kortverblijIdagen benutten in vijI jaar. Een tijdige aanvraag is
ook hier belangrijk.
lotttetb|ijj bejaatden
Sommige rusthuizen voor ouderen (ROB) en rust- en verzorgingstehuizen (RVT) nemen
ouderen op voor een beperkte periode. Gezien de hoge nood aan kortverblijI is het belangrijk
de aanvraag tijdig te doen.
8eIang van een prevent!eve aanvraag
Als je twijIelt aan de haalbaarheid van opvang thuis op lange termijn, doe je best al een aanvraag
zorg bij het Vlaams Fonds en/oI een preventieve aanvraag tot opname bij een aantal rusthuizen
(zie hoger). Hierdoor omzeil je lange wachtlijsten. Een preventieve aanvraag veronderstelt geen
enkele verplichting tot opname maar biedt een zekerheid tot snelle opname op het moment dat
het noodzakelijk is.
Ik herken je nieL neer SIC - 453 -
HogeI!jke nanc!Ie tussenkomsten voor thu!szorg
0ienstencheue
De dienstencheque is een initiatieI van de Federale Overheid ter bevordering van de
werkgelegenheid en ter bestrijding van zwartwerk. Dienstencheques worden uitgegeven door
Accor TRB. Iedere particulier met een woonplaats in Belgie kan dienstencheques bestellen na
inschrijving bij deze dienst. De inschrijving gebeurt oIwel online (www.dienstencheques.be) oI
schriItelijk
Accor TRB - AIdeling dienstencheque
Herman Debrouxlaan 54
1160 Brussel
De dienstencheque is acht maanden geldig en kost 6,70 euro. De overige loonkost wordt
bijgepast door de overheid. Na inschrijving ontvangt de gebruiker een inschrijvingsbevestiging
en een inschrijvingsnummer. Dit nummer is nodig om cheques te bestellen. Het is voor vele
mensen een alternatieI oI aanvulling op het aanbod van de bestaande thuiszorgdiensten.
Voor welke diensten?
Dienstencheques kunnen alleen worden gebruikt voor taken van huishoudelijke aard:
schoonmaken van de woning met inbegrip van de ramen
wassen en strijken
kleine naaiwerken
bereiden van maaltijden
boodschappendienst
mindermobielencentrale
Door welke ondernemingen?
De diensten worden uitgevoerd door werknemers aangeworven in bedrijven die specifek
erkend worden in het kader van het dienstenchequesysteem. Een lijst van deze bedrijven
(schoonmaakbedrijven, interimkantoren, erkende diensten voor gezinshulp, enz) is terug te
vinden op www.dienstencheques.be. De lijst wordt bijna dagelijks uitgebreid.
Hoe bestellen?
Per dienstencheque wordt 6,70 euro gestort op het bankrekeningnummer dat op de
inschrijvingsbevestiging vermeld staat met vermelding van uw gebruikersnummer. Je moet
altijd minstens tien cheques tegelijk bestellen. De dienstencheques worden binnen de vijItien
dagen per post verstuurd naar het adres van de aanvrager.
Hoe gebruiken?
De gebruiker contacteert een erkende onderneming. Deze stuurt een werknemer naar de plaats
waar de opdracht moet worden uitgevoerd. Per gewerkt uur geeIt de gebruiker een gedateerde
en getekende dienstencheque aan de werknemer. De werknemer vult deze verder aan en geeIt
hem door aan zijn werkgever, die hem op zijn beurt terugstuurt naar Accor TRB.
Dienstencheques zijn fscaal aItrekbaar. Accor TRB stuurt elk jaar fscale attesten naar de
gebruiker. Op de dienstencheques aangekocht vanaI 01/01/2004 is een IorIaitaire
belastingsvermindering van dertig procent van toepassing. De reele kostprijs van de
dienstencheque is dan ook 4,69 euro.
- 454 - SIC Ik herken je nieL neer
otqtetze|etinq
Doel?
De zorgverzekering komt tegemoet in de niet-medische kosten van zeer zwaar zorgbehoevende
personen thuis oI in het rusthuis. Ook voor de hulp die Iamilie, vrienden en bekenden in de
thuiszorgsituaties bieden - de zogenaamde mantelzorg - is deze vergoeding bedoeld.
Wie?
Iedere Vlaming, ouder dan 25 jaar, moet zich verplicht aansluiten bij een Zorgkas en jaarlijks een
bijdrage betalen (10 euro voor de personen met verhoogde terugbetaling voor geneeskundige
verstrekkingen en 25 euro voor de andere personen).
Waar?
Elke landsbond van ziekenIondsen richtte een zorgkas op. Daarnaast kan je ook terecht bij de
erkende zorgkas van een paar private verzekeringsmaatschappijen oI bij de Vlaamse Zorgkas.
Als je zelI geen zorgkas kiest, dan wordt je door het Vlaams ZorgIonds ambtshalve aangesloten
bij de Vlaamse Zorgkas, die door de OCMW`s wordt vertegenwoordigd.
Wat te doen?
De aanvraag om vergoeding wordt ingediend bij de zorgkas waarbij je bent aangesloten. De
zorgaIhankelijkheid wordt oIwel bewezen met een attest van een erkende instantie oI op basis
van een indicatiestelling. De volgende attesten komen hiervoor in aanmerking:
Voor personen die thuis wonen:
minstens score B op de Katz-schaal in de thuisverpleging
minstens score C in een centrum voor dagverzorging oI kortverblijI
minstens 15 punten op de schaal voor toekenning hulp van derden
minstens score 35 op de BEL-profelschaal van de gezinszorg
minstens score 15 bij IT, THB vanuit de FOD Sociale Zekerheid
een attest van bijkomende kinderbijslag op basis van minstens 66 handicap uit hooIde
van het kind en minstens 7 punten op de schaal van zelIredzaamheid (oI 18 punten op de
medisch-sociale schaal)
Als je geen van de bovenstaande attesten kan voorleggen, moet er een onderzoek gebeuren
naar de graad van zorgbehoevendheid (indicatiestelling). Een lijst van gemachtigde diensten
uit de regio is verkrijgbaar bij de zorgkas. De zogenaamde indicatiesteller zal het onderzoek
uitvoeren op basis van de BELprofelschaal. Je moet minstens 35 punten scoren op de
schaal.
Voor personen opgenomen in een rusthuis voor bejaarden (ROB), een rust- en verzorgingstehuis
(RVT) en een psychiatrisch verzorgingstehuis (PVT) ongeacht de categorie (van de
Katzschaal):
een attest van verblijI
De wachttijd is drie maanden. Bij een negatieve beslissing van de zorgkas kan binnen de 30
dagen bezwaar worden aangetekend bij het Vlaams ZorgIonds, Koning Albert II-laan 7 (5de
verdieping), 1210 Brussel.
Ik herken je nieL neer SIC - 455 -
Uitkering zelI?
Mantel- en thuiszorgpremie (95 euro/maand vanaI 1/03/06) (niet cumuleerbaar met PAB)
Residentiele premie (125 euro/maand).
Je hebt geen recht op de mantel- en thuiszorgpremie bij verblijI in een Vlaams Fondsinstelling
met residentieel karakter oI bij gebruik van het PAB.
won!ngaanpass!ngen
Bij een terugkeer naar huis is het mogelijk dat er heel wat woningaanpassingen nodig zijn,
bijvoorbeeld het plaatsen van een trapliIt, handgrepen, aanpassingen van de badkamer, enz.
Hiervoor vraag je best advies aan de ergotherapeut en de sociale dienst. Je kan hiervoor terecht
in de instelling waar de persoon met NAH opgenomen is oI via het ziekenIonds. Sommige
OCMW`s geven nu ook ergotherapeutisch woonadvies. Meestal wordt een huisbezoek aIgelegd.
Gedetailleerde inIormatie over woningaanpassingen is opgenomen in een vorig hooIdstuk.
Voor tussenkomsten kan je terecht bij het Vlaams Fonds (zie hoger) als de persoon met NAH
jonger is dan 65 jaar. Ben je ouder dan 60, dan heb je recht op een aanpassingspremie van
de Vlaamse Gemeenschap (niet cumuleerbaar met het Vlaams Fonds). De aanpassingspremie
bedraagt de helIt van het bedrag van de voorgelegde Iacturen en bedraagt minstens 600 euro
en maximaal 1250 euro. Ook de provinciale overheid voorziet premies voor het aanpassen
van een woning voor mensen met een handicap. Hiervoor neem je best contact op met het
provinciebestuur.
Voor aanpassingspremies via de provincie oI de Vlaamse Gemeenschap zijn er strikte
voorwaarden (leeItijd, lage inkomensgrens, kadastraal inkomen, enz.). Meer inIormatie is
terug te vinden op www.wonen.vlaanderen.be. Er zijn ook links voorzien naar de verschillende
provinciale overheden. Tenslotte ga je best ook eens langs in het gemeentehuis. Ook daar zijn
mogelijk bepaalde premies te verkrijgen.
Ik herken je nieL neer SIC - 457 -
3
Vat als terugkeer naar huis
niet meer mogelijk is.
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 459
Hogelijkheden voor ninderjarigen en volwassenen (LoL 65 jaar) ....................................................... 459
Hogelijkheden voor ouderen ........................................................................................................................................................ 460
Ik herken je nieL neer SIC - 459 -
InIe!d!ng
Om verschillende redenen kan het zijn dat terugkeer naar de vorige woning oI zelIstandig
wonen niet meer haalbaar is. We denken hier bijvoorbeeld aan het ontbreken van mantelzorg,
de ontoegankelijkheid van de woning, een te zware zorglast, enz. Verhuizen naar een meer
aangepaste woning kan dan een alternatieI zijn. Eventueel kan de persoon met NAH ergens
inwonen bij Iamilieleden. Dat laatste mag echter niet worden onderschat en moet vooraI goed
worden aIgewogen.
Als verhuizen oI opvang door Iamilieleden geen alternatieI is, moet er een oplossing in het
proIessionele zorgcircuit worden gezocht. De mogelijkheden zijn aIhankelijk van de leeItijd
van de persoon met NAH.
HogeI!jkheden voor m!nderjar!gen en voIwassenen (tot 65 jaar}
Het Vlaams Fonds biedt woonmogelijkheden aan voor minderjarigen en meerderjarigen die
niet meer in hun gewone thuismilieu kunnen Iunctioneren (zie hoger). Sommige van deze
mogelijkheden vormen nog een zekere vorm van zelIstandig wonen, maar dan wel dicht bij een
instelling en met intensieve begeleiding (daarom worden ze hier vermeld). Anderen hebben een
residentieel karakter.
Voor minderjarigen zijn er internaten en observatie-, orienterings- en behandelingscentra.
Internaten bieden het hele jaar door dag- en nachtopvang. Meestal zijn deze diensten verbonden
met scholen voor buitengewoon onderwijs. Als er nog geen duidelijkheid bestaat over de aard van
de handicap, kan een kind oI jongere in de een observatie-, orienterings- en behandelingscentrum
verblijven. Het biedt tijdelijke en gespecialiseerde dag- en nachtopvang. De behandelingstermijn
is beperkt (3 tot 18 maanden) in verhouding tot de gestelde problematiek. De ouders worden
gedurende het verblijI van hun kind nauw betrokken bij de diagnosestelling en behandeling.
Voor minder- en meerderjarigen zijn er diensten voor plaatsing in gezinnen. De persoon met een
handicap wordt permanent opgevangen in een pleeggezin. De ouders uit het pleeggezin kunnen
hierbij proIessionele ondersteuning krijgen.
Voor meerderjarigen zijn er diensten voor zelIstandig wonen, diensten voor beschermd wonen
en tehuizen (homes) voor werkenden en niet-werkenden.
Diensten voor zelIstandig wonen zijn bestemd voor zelIstandig wonende personen met een
Iysieke handicap die in de buurt van een ADL-centrum in een aangepaste omgeving wonen
(zogenaamde FOCUS-projecten). Ze garanderen 24 uur op 24 assistentie bij de activiteiten van
het dagelijks leven (via een oproepsysteem) in de woning van wie een lichamelijke handicap
heeIt. Er moet een assistentiebehoeIte van minimum 7 en maximum 30 uur zijn.
Diensten voor beschermd wonen bevinden zich tussen Begeleid Wonen (zie hoger) en de
tehuizen. Ze bieden een intensiever begeleiding aan dan de dienst Begeleid Wonen. De persoon
met een handicap leeIt in een gentegreerde groepswoning dichtbij een instelling (dagcentrum,
bezigheidstehuis oI tehuis voor werkenden). Naast een passende begeleiding (huishoudelijk,
psychosociaal, administratieI) wordt er voor elke gebruiker een aangepaste dagbesteding
gezocht.
- 460 - SIC Ik herken je nieL neer
Tehuizen voor werkenden richten zich uitsluitend tot werkbekwame gehandicapten die niet in
staat zijn zich op eigen kracht in het leven te integreren. Ze bieden permanente opvang.
Tehuizen voor niet-werkenden (nursing- oI bezigheidstehuizen) bieden permanente dag- en
nachtopvang aan personen met een handicap die niet meer in staat zijn om te werken, ook niet
in een beschutte werkplaats. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen homes van het type
nursing en het type bezigheid. In een tehuis niet-werkenden type nursing ligt de nadruk meer
op verzorging en paramedische behandeling, terwijl bij type bezigheid meer aandacht gaat naar
zinvolle dagactiviteiten en het aanleren van bepaalde vaardigheden.
Let op! Lang niet alle instellingen richten zich specifek naar personen met NAH. De laatste
jaren zijn er echter meer en meer instellingen die zich toeleggen op deze doelgroep. Het aantal
plaatsen is echter nog beperkt en meestal zijn er lange wachtlijsten. Het is dus niet zo evident
om op korte termijn een geschikte oplossing te vinden. Soms moet de persoon met NAH door
gebrek aan plaats voorlopig worden doorverwezen naar een rust- en verzorgingstehuis. Jonge
mensen komen dan terecht bij hoogbejaarde patienten. Het hoeIt niet gezegd dat ze daar niet
op hun plaats zitten. Deze problematiek sleept al jarenlang aan. In het kader hiervan werd met
een Centrale Wachtlijst gestart (zie hoger). Dit is een lijst waarop onbeantwoorde zorgvragen
van personen met een handicap per provincie worden geregistreerd. Het gaat om zorgvragen
naar opvang, begeleiding en ondersteuning op het gebied van dagbesteding en wonen. Door
dit systeem wordt er intensiever gezocht naar geschikte oplossingen. Er wordt ook rekening
gehouden met de dringendheid van de problemen.
HogeI!jkheden voor ouderen
Voor ouderen (65) zijn er servicefats, rusthuizen oI RVT`s en PVT`s.
Servicefats zijn meestal verbonden aan een dienstencentrum. De bewoners hebben hun eigen
woning en bewaren hun zelIstandigheid, maar kunnen makkelijk een beroep doen op bepaalde
voorzieningen zoals een caIetaria oI wasserij, een kapper oI pedicure, enz. Als thuiszorg
noodzakelijk is, kan dit ook in servicefats worden georganiseerd. Meestal hebben de fats ook
een oproepsysteem. Servicefats hebben dikwijls een lange wachtlijst. De kostprijs varieert. Er
zijn priv- en OCMW-instellingen.
Als de oudere persoon met NAH voortdurend zorgen en/oI toezicht nodig heeIt en dit in
de thuissituatie niet meer haalbaar is, wordt soms doorverwezen naar een rusthuis, rust- en
verzorgingstehuis (RVT) oI psychiatrisch verzorgingstehuis (PVT). Uiteraard speelt de medische
toestand een belangrijke rol. AIhankelijk van zijn lichamelijke en psychische toestand komt de
persoon in kwestie in een rusthuis, RVT oI PVT terecht (oI een specifeke aIdeling in n van
deze instellingen). Belangrijk bij de keuze van een rusthuis zijn uiteraard de woonomgeving
van de persoon in kwestie, zijn eigen voorkeur en de fnanciele situatie. Dit laatste bepaalt
namelijk oI de plaatsing priv oI via het OCMW gebeurt. Bij een OCMW-plaatsing wordt een
fnancieel onderzoek gedaan, zowel bij de persoon zelI als bij de kinderen. AIhankelijk van
hun inkomen zijn de kinderen onderhoudsplichtig. Het tekort wordt door het OCMW bijgepast.
Een opname in een RVT oI rusthuis kan in vele gevallen spanningen teweegbrengen, zowel
emotioneel als fnancieel. Het vraagt zowel voor de persoon met NAH als voor de Iamilie tijd
om het te aanvaarden.
Ik herken je nieL neer SIC - 461 -
4
Iulpmiddelen voor meer mobiliteit
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 463
0e nieuwe nonenclaLuur ................................................................................................................................................................. 463
Algenene bepalingen .......................................................................................................................................................................... 464
Aanvraagprocedure ................................................................................................................................................................................. 464
basistocedute ........................................................................................................................................................................................ 464
uitqebteide tocedute ...................................................................................................................................................................... 465
bijzondete tocedute ........................................................................................................................................................................ 465
hetnieuuinq tan een hu|midde| ......................................................................................................................................... 465
ltocedute toot jotjaitaite teqemoet|ominqen en maatuet| .................................................................... 465
ernieuwingsLernijnen ...................................................................................................................................................................... 466
IuncLionele Lyperingen op heL nedisch voorschriL (ICI) ........................................................................... 466
Andere nobiliLeiLshulpniddelen .............................................................................................................................................. 466
Ik herken je nieL neer SIC - 463 -
InIe!d!ng
Sommige mensen met NAH hebben problemen op het motorisch vlak. Hiervoor zijn heel wat
hulpmiddelen verkrijgbaar. Belangrijk is uiteraard de kostprijs en de terugbetaling van het
Riziv.
De nieuwe nomenclatuur over mobiliteitshulpmiddelen verscheen in het Belgisch Staatsblad
van 21/01/2005 en is in voege sinds 1/10/2005. De terugbetaling van het mobiliteitshulpmiddel
is sindsdien aIgestemd op de integrale Iunctionele noden van de gebruiker en niet langer
op het al dan niet volledig Iunctieverlies van de onderste ledematen, zoals in de vroegere
nomenclatuur. De Iunctionele indicaties van de gebruiker worden gekoppeld aan het aangewezen
mobiliteitshulpmiddel. Voor het opstellen van de indicaties gebruikt men de ICF als basis. ICF
staat voor International Classifcation oI Functioning, disability and health en werd uitgewerkt
door de Wereldgezondheidsorganisatie.
0e n!euwe nomencIatuur
In de nieuwe nomenclatuur worden de verschillende hulpmiddelen ingedeeld in een aantal
hooIdgroepen, die op hun beurt een aantal subgroepen bevatten:
Manuele rolwagens
Manuele standaardrolwagen
Manuele modulaire rolwagen
Manuele verzorgingsrolwagen
Manuele actieve rolwagen
Elektronische rolwagens
Elektronische rolwagen binnen
Elektronische rolwagen buiten
Elektronische rolwagen binnen en buiten
Elektronische scooters
Elektronische scooter binnen en buiten
Elektronische scooter buiten
Manuele kinderrolwagens
Standaard duwwandelwagen
Modulaire duwwandelwagen
Manuele standaard kinderrolwagen
Manuele actieve kinderrolwagen
Elektronische kinderrolwagens
Elektronische kinderrolwagen binnen
Elektronische kinderrolwagen binnen en buiten
- 464 - SIC Ik herken je nieL neer
Sta-systemen
Sta-rolwagens
Orthopedische driewielers
Anti-decubituskussens
Modulair aanpasbaar rugsysteem
Onderstel voor zitschaal
Loophulpmiddelen
Per subgroep oI hooIdgroep (indien geen subgroep) worden de Iunctionele indicaties, de
tussenkomsten, de standaardaanpassingen en eventueel bijkomende aanpassingen bepaald. Ook
de combinatiemogelijkheden worden telkens vermeld. Specifeke inIormatie vraag je best aan
de verstrekker van de hulpmiddelen.
AIgemene bepaI!ngen
De volgende aandoeningen komen in aanmerking voor terugbetaling van een
mobiliteitshulpmiddel: beperking van de mobiliteit om welke reden dan ook (stoornissen van
het bewegingssysteem, stoornissen van anatomische eigenschappen en stoornissen in de Iunctie
van andere lichaamsstelsels (bv. hart- en bloedvaten, ademhalingsstelsel). De beperking van de
mobiliteit moet van defnitieve aard zijn oI tenminste gelijk zijn aan de hernieuwingstermijn
van het hulpmiddel.
Aanvraagprocedure
Alle aanvragen worden via een eenheidsdossier doorgestuurd naar de medisch adviseur van het
ziekenIonds. Deze stuurt de aanvraag en de genomen beslissing door naar het Vlaams Fonds,
enkel en alleen als de aanvrager hiermee akkoord gaat. Het geijkte Iormulier hiervoor wordt bij
de aanvraag gevoegd. Dit doorsturen blijIt noodzakelijk, bijvoorbeeld voor het terugkrijgen van
de onderhouds- en herstelkosten. Naargelang het type van het gevraagde hulpmiddel worden er
in de toekomst verschillende aanvraagprocedures weerhouden:
basisprocedure
uitgebreide procedure
bijzondere procedure
Voor loophulpmiddelen (looprekken, enz.) is er geen akkoord van de adviserend geneesheer
meer nodig.
basistocedute
De basisprocedure geldt voor een standaardrolwagen oI een orthopedische driewielfets.
De tegemoetkoming wordt toegekend door de medisch adviseur op basis van een medisch
voorschriIt en de aanvraag voor tussenkomst.
Ik herken je nieL neer SIC - 465 -
uitqebteide tocedute
De uitgebreide procedure geldt voor de aanvraag van een modulaire rolwagen, een
verzorgingsrolwagen, een zitsysteem en een orthopedische driewielfets, in combinatie met een
rolwagen. De tegemoetkoming wordt toegekend door de medisch adviseur op basis van een
medisch voorschriIt, de aanvraag voor tegemoetkoming en een motiveringsrapport, dat wordt
opgemaakt door de verstrekker.
bijzondete tocedute
De bijzondere procedure geldt voor de aanvraag van een kinderrolwagen, een actieve rolwagen,
een elektronische rolwagen, een elektronische scooter oI een sta-systeem. De tegemoetkoming
wordt toegekend door de medisch adviseur op basis van een medisch voorschriIt, de aanvraag
voor tegemoetkoming, een motiveringsrapport en een Iunctioneringsrapport, opgesteld
door een erkend multidisciplinair team. Dit team moet minstens bestaan uit een geneesheer-
specialist in de Iysische geneeskunde en revalidatie oI een revalidatiearts en een kinesitherapeut
oI ergotherapeut. Voor elektronische rolwagens moet er eveneens een rolstoeltest (door de
verstrekker) worden uitgevoerd. Uit het verslag moet blijken oI de aanvrager bekwaam is om
de rolstoel te besturen in de thuissituatie. Zowel de lichamelijke als cognitieve Iuncties worden
getest.
hetnieuuinq tan een hu|midde|
De aanvraagprocedure bij hernieuwing is aIhankelijk van de aard van het nieuwe hulpmiddel:
Bij hernieuwing van een verstrekking van dezelIde hooIdgroep oI subgroep (zie verder)
geldt altijd de basisprocedure.
Bij hernieuwing van een hulpmiddel van een andere hooId- oI subgroep geldt altijd de
procedure van het aangevraagde hulpmiddel.
Bij hernieuwing van een elektronische rolwagen oI scooter door een elektronische rolwagen
oI scooter van een andere subgroep geldt altijd de uitgebreide procedure.
Als een voortijdige hernieuwing nodig is omwille van belangrijke Iunctionele wijzigingen van
het bewegingssysteem oI verandering van anatomische eigenschappen geldt altijd de bijzondere
aanvraagprocedure (dus met multidisciplinair Iunctioneringsrapport). Voor bijkomende
aanpassingen aan een al geleverde rolwagen omwille van Iunctionele veranderingen geldt de
bijzondere procedure als het hulpmiddel geen twee jaar oud is en de uitgebreide procedure
als het hulpmiddel ouder dan twee jaar is. Bestaande aanpassingen kunnen nooit vroegtijdig
worden vernieuwd. Onderhouds- en herstelkosten worden door het ziekenIonds nooit ten laste
genomen. Hiertoe blijIt het Vlaams Fonds bevoegd.
ltocedute toot jotjaitaite teqemoet|ominqen en maatuet|
De adviserend geneesheer kent een IorIaitaire tegemoetkoming toe voor een bepaald
mobiliteitshulpmiddel als er een ander hulpmiddel wordt aangevraagd dan datgene waarvoor
de persoon in kwestie volgens de Iunctionele criteria in aanmerking komt. De instemming van
de aanvrager moet expliciet in de aanvraag worden vermeld. De IorIaitaire tegemoetkoming
bedraagt de prijs van een rolwagen waarop je normaal recht hebt (zonder aanpassingen).
- 466 - SIC Ik herken je nieL neer
Als iemand niet uit te rusten is met een mobiliteitshulpmiddel van zijn doelgroep oI als een
hulpmiddel speciaal moet worden vervaardigd omdat er geen serieproduct bestaat, kan er
via de medisch adviseur een aanvraag tot tussenkomst worden gericht aan het College van
Geneesheren-Directeurs, die op zijn beurt het advies inwint bij de Technische Raad voor
Rolstoelen (TTR). Hiervoor geldt een bijzondere aanvraagprocedure (met bestek in detail) en
uitvoerige motivatie.
hern!euw!ngsterm!jnen
In het algemeen gelden de volgende hernieuwingstermijnen:
Kinderen tot 18 jaar: drie jaar
Volwassenen van 18 tot 65 jaar: vier jaar
65 jaar: zes jaar
Er zijn uiteraard een aantal uitzonderingen (bv. elektrisch instelbare stataIel).
funct!oneIe typer!ngen op het med!sch voorschr!ft (voIgens het Iff}
De Iuntionele typeringen op het medisch voorschriIt volgens de ICF-classifcering zijn:
Score 0 geen beperking
Score 1 lichte beperking
Score 2 matige stoornis
Score 3 ernstige stoornis
Score 4 volledige stoornis
Let op! De tweede rolwagen (bv. bij een trapliIt), onderhoud en herstelling van rolwagens en
onderdelen die niet strikt tot de rolwagen behoren (zoals een omgevingsbediening) blijven tot
de bevoegdheid van het Vlaams Fonds behoren.
Andere mob!I!te!tshuIpm!ddeIen
Andere mobiliteitshulpmiddelen zoals een vierpootstok, een t-stok en krukken kan je zowel
aankopen als huren bij de mediotheek oI uitleendienst van het ziekenIonds. Hiervoor zijn geen
tussenkomsten van het Riziv voorzien.
Ik herken je nieL neer SIC - 467 -
0eeI v
hoofdstuk 3
Onderwijs en opleiding
voor kinderen en jongeren met NAI
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 469
0iagnosLiek van leerniveau en leerproces na een hersenleLsel .............................................................. 469
Cewoon onderwijs ................................................................................................................................................................................... 469
tenttum toot leet|inqenbeqe|eidinq ................................................................................................................................. 470
otqtetbtedinq en taa||eet|tacht ......................................................................................................................................... 470
60h-beqe|eidinq (6enteqteetd 0ndetuijs) ................................................................................................................ 470
8uiLengewoon onderwijs .................................................................................................................................................................. 470
Ioe|atinq toot het buitenqeuoon ondetuijs .............................................................................................................. 470
I,es tan buitenqeuoon ondetuijs .................................................................................................................................... 471
0pleiding voor jongeren (18 jaar) ...................................................................................................................................... 472
Ik herken je nieL neer SIC - 469 -
InIe!d!ng
Het is belangrijk om na te gaan hoe kinderen die getroIIen zijn door een hersenletsel hun opleiding
kunnen verderzetten. Sommigen kunnen in het gewoon onderwijs blijven, met oI zonder extra
begeleiding. Anderen schakelen wegens de verworven leermoeilijkheden oI handicap over naar
het buitengewoon onderwijs. Ook voor jongeren (18 jaar) met NAH zijn er mogelijkheden tot
verdere opleiding.
0!agnost!ek van Ieern!veau en Ieerproces na een hersenIetseI
Om kinderen en jongeren goed te kunnen adviseren is een nauwkeurig onderzoek nodig. Hierbij
is het van belang dat er niet alleen rekening wordt gehouden met het intelligentieniveau na
het hersenletsel, maar ook met andere cognitieve Iuncties zoals aandacht, geheugenprocessen,
executieve Iuncties, enz. Ook het gedragsmatig Iunctioneren bepaalt mee de opleidingscapaciteiten
en het bijbehorend studieadvies. Een dergelijk onderzoek gebeurt best in een Centrum voor
Ontwikkelingsstoornissen (COS) oI in gespecialiseerde revalidatiecentra voor kinderen en
jongeren.
In eerste instantie wordt nagegaan oI het kind/de jongere in het gewoon onderwijs kan blijven
en oI de bestaande hulpkanalen voldoende zijn voor het betrokken kind. Alleen als dat niet het
geval is, wordt de piste van het buitengewoon onderwijs uitgezocht.
Hieronder beschrijven we kort de beide vormen van onderwijs. Voor uitgebreide inIormatie en
reIerenties verwijzen we naar de volgende websites:
www.ond.vlaanderen.be
Wat kan ik waar studeren? InIo over de verschillende onderwijsrichtingen, buitengewoon
onderwijs en adressen van alle Vlaamse scholen. Er is op deze website eveneens inIormatie
te vinden over bepaalde thema`s (inclusieI onderwijs en andere).
www.ond.vlaanderen.be/edulex
Deze site bevat een omzendbrieI over regelgeving rond GON-begeleiding (gentegreerd
onderwijs) en is vooral gericht op mensen uit de onderwijswereld.
www.ond.vlaanderen.be/weTwijs
Ook deze site bevat een link met inIo over GON (gentegreerd onderwijs).
www.ond.vlaanderen.be/clb
Dit is een website met inIormatie over de organisatie en dienstverlening van de centra voor
leerlingbegeleiding.
6ewoon onderw!js
Integratie in het gewoon onderwijs staat oI valt vaak bij goede doorstroming van inIormatie tussen
hulpverleners, leerkrachten en ouders. VooraIgaandelijke communicatie en overlegmomenten
tijdens het schooljaar zijn bevorderlijk voor het juiste onderwijsaanbod voor het kind oI de
jongere.
- 470 - SIC Ik herken je nieL neer
Verder kan de leerling zo nodig een beroep doen op extra voorzieningen in het onderwijs.
Zowel in het gewoon kleuteronderwijs als in het lager en secundair onderwijs zijn enkele extra
maatregelen getroIIen om leerlingen bijkomend te begeleiden. Kinderen en jongeren met NAH
kunnen hiervan gebruikmaken.
Centrum voor leerlingbegeleiaing
Elke school, ongeacht het onderwijsnet, heeIt een Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB)
dat aan de school verbonden is. Een psychopedagogisch consulent van het CLB kan bepaalde
leerlingen specifek opvolgen, zowel via individuele gesprekjes als voor niveautesting,
interessentests, enz. Ouders kunnen er terecht met hun vragen over hun kind. Tevens kan
een CLB-medewerker overleg organiseren met de leerkrachten, inIo geven op klassenraden,
leerlingen helpen bij een nieuwe studiekeuze, enz.
otqtetbtedinq en taa||eet|tacht
De meeste scholen hebben een taakleerkracht die leerlingen enkele uren per week in kleine
groepjes oI gendividualiseerd kan lesgeven voor de hooIdvakken taal en rekenen. In het
onderwijs kan een school kiezen om per schooljaar projecten voor zorgverbreding te selecteren.
Meestal is dit een groot schools project, voor meerdere leerlingen nuttig. Een leerkracht wordt
een aantal uren vrijgesteld van gewone klastaken. Als dat tijdig wordt gevraagd, is het misschien
mogelijk een project over NAH te voorzien.
60h-beqe|eidinq (6enteqteetd 0ndetuijs)
Bij GON-begeleiding krijgt een leerling een aantal uur per week begeleiding vanuit het
buitengewoon onderwijs. Een leerkracht oI paramedicus (kinesitherapeut, logopedist oI
pedagoog) houdt zich oIwel rechtstreeks met de leerling bezig, oIwel is hij beschikbaar voor
ondersteunend overleg met de school en leerkrachten. Voor kinderen en jongeren met NAH
wordt dit vaak georganiseerd vanuit het type 4-onderwijs. Men spreekt in dat kader wel eens
van inclusieI onderwijs. Om een GON-begeleiding aan te vragen, moet een contract worden
opgemaakt tussen meerdere partijen (de ouders, de school voor gewoon onderwijs waar het kind
les volgt, de school voor buitengewoon onderwijs van waaruit de begeleiding wordt gegeven
en de twee respectievelijke CLB`s). De aanvraag moet voor een bepaalde datum gebeuren. De
begeleiding is ook beperkt qua duur.
8u!tengewoon onderw!js
Als de voorzieningen uit het gewoon onderwijs onvoldoende zijn voor een kind om slagingskansen
te vrijwaren, moet een overschakeling naar het buitengewoon onderwijs worden overwogen.
Ioe|atinq toot het buitenqeuoon ondetuijs
Om in het buitengewoon onderwijs te kunnen instappen heb je een oIfciele toestemming nodig.
Ouders, leerkrachten oI hulpverleners kunnen hiervoor een beroep doen op een CLB. Een CLB-
medewerker bespreekt en/oI onderzoekt de problemen. Voor de toelating in het buitengewoon
onderwijs schrijIt het CLB een attest voor, waarin het type onderwijs (en voor het secundair
onderwijs ook de opleidingsvorm) vermeld staat.
Ik herken je nieL neer SIC - 471 -
I,es tan buitenqeuoon ondetuijs
AIhankelijk van de aard van de verstandelijke en/oI lichamelijke problemen heeIt een kind/
jongere met NAH een ander onderwijsaanbod nodig. Het buitengewoon basis en secundair
onderwijs is ingedeeld in verschillende types, volgens de verschillende problemen oI handicaps
die kinderen/jongeren kunnen hebben. De onderwijstypes zijn voorzien in elk onderwijsnet
(gemeenschapsonderwijs, stads- en provinciaal onderwijs, vrij onderwijs). Kinderen en jongeren
met NAH kunnen dan ook aansluiten in het type dat tegemoet komt aan hun voornaamste
(verworven) handicap. Deze kinderen kunnen later met een attest overschakelen naar het
gewoon onderwijs oI verder studeren in het buitengewoon secundair onderwijs.
In het buitengewoon basisonderwijs (BuBaO) zijn er acht types:
Type 1: kinderen met een licht verstandelijke handicap
Type 2: kinderen met een matig oI ernstig verstandelijke handicap
Type 3: kinderen met ernstige emotionele en/oI gedragsproblemen
Type 4: kinderen met een Iysieke handicap
Type 5: kinderen die opgenomen zijn in een ziekenhuis oI op medische gronden verblijven
in een preventorium
Type 6: kinderen met een visuele handicap
Type 7: kinderen met een auditieve handicap
(en kinderen met pervasieve ontwikkelingsstoornis)
Type 8: kinderen met ernstige leerstoornissen
In het buitengwoon kleuteronderwijs zijn niet alle vermelde types voorzien, namelijk type 2, 4,
5, 6 en 7.
In het buitengewoon secundair onderwijs (BuSO) worden dezelIde onderwijstypes georganiseerd
als in het basisonderwijs, uitgezonderd type 8. De moeilijkheidsgraad van de opleiding wordt in
het BuSO aangeduid met de opleidingsvormen (vergelijkbaar met de types ASO, TSO, KSO en
BSO in het gewoon secundair onderwijs). Er zijn vier opleidingsvormen (OV):
OV 1: Opleidingsvorm tot sociale aanpassing, ontwikkeling van zelIredzaamheid, com-
municatie en sociale vaardigheden. Het is een voorbereiding tot verblijI in een dagcentrum
oI centrum voor zinvolle dagbesteding.
OV 2: Opleidingsvorm tot sociale vorming en arbeidstraining. Dit is een opleiding tot tewerk-
stelling in een beschutte werkplaats oI beschermd arbeidsmilieu.
OV 3: Opleidingsvorm beroepsonderwijs voor mensen met een licht verstandelijke handicap
oI leerproblemen, gericht op algemene kennis en beroepsvorming. Leerlingen kunnen een
specifeke studierichting kiezen zoals in het gewoon onderwijs. Dit is een opleiding tot
tewerkstelling in het gewoon arbeidscircuit. Je kan na deze opleiding tevens ondersteunende
maatregelen aanvragen voor een tewerkstelling (speciale contracten, zie verder).
OV 4: Opleidingsvorm niveau algemeen secundair, technisch oI beroepsonderwijs. Leer-
lingen in deze opleidingsvorm hebben in principe geen verstandelijke handicap en kunnen
verder de moeilijkheidsgraad kiezen die ze aankunnne. Er worden echter maar een aantal
studierichtingen ingericht. Dit is een opleiding tot tewerkstelling in het normale economische
circuit oI tot verder studeren in het hoger onderwijs oI aan de universiteit.
Jongeren met NAH die vanuit OV 3 en OV 4 doorstromen naar de arbeidsmarkt kunnen tew
erkstellingsondersteunende maatregelen aanvragen, evenals tussenkomsten in aanpassing van
- 472 - SIC Ik herken je nieL neer
de arbeidspost en arbeidsgereedschaps-, kleding- en verplaatsingskosten van en naar het werk.
Deze maatregelen kwamen eerder uitgebreid aan bod.
0pIe!d!ng voor jongeren +18jaar
Jongeren die in het gewoon onderwijscircuit les volgen, kunnen verder studeren na hun 18
de

verjaardag, zolang dat haalbaar is. In het buitengewoon secundair onderwijs krijg je opleiding
tot en met het schooljaar waarin je 21 jaar wordt. Daarna kan een leerling in overleg met de
school om geIundeerde redenen verlenging van onderwijs aanvragen (maximum twee keer n
schooljaar). Dit wordt niet altijd toegestaan.
Verder kunnen jongeren vanaI 18 jaar ook overschakelen naar het circuit van volwassenonderwijs.
Voor jonge mensen met NAH is dit soms een betere oplossing dan terug te keren naar het regulier
onderwijssysteem. Volwassenonderwijs kan op verschillende manieren en bij verschillende
instanties.
Voor jongeren met NAH wordt vaak een beroep gedaan op de opleidingscentra van het Vlaams
Fonds. Ze zijn gespecialiseerd zijn in aangepaste opleidingen. Hiervoor doe je een aanvraag
bij een centrum voor arbeidstrajectbegeleiding (ATB). Dat centrum bespreekt de aanvraag
met de betrokkene en adviseert en cordineert het verdere opleidings- en arbeidstraject. Meer
inIormatie hierover kwam eerder aan bod.
Ik herken je nieL neer SIC - 473 -
0eeI v
hoofdstuk 4
Verk en dagbesteding
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 475
8ezoldigde LewerksLelling ............................................................................................................................................................... 475
0nbezoldigde arbeid ........................................................................................................................................................................... 475
0agcenLra ......................................................................................................................................................................................................... 476
Ceen zorgvragen waL beLreL dagbesLeding ................................................................................................................. 477
Ik herken je nieL neer SIC - 475 -
InIe!d!ng
Na de revalidatie is het voor de persoon met NAH belangrijk dat hij zijn tijd overdag zinvol
en zo actieI mogelijk kan besteden. Als er een kans bestaat op proIessionele rentegratie, kan
dit traject naar bezoldigde (her)tewerkstelling na NAH proIessioneel worden begeleid en
ondersteund. Is dat niet meer haalbaar, dan is onbezoldigde arbeid oI opvang in een dagcentrum
aangewezen.
8ezoId!gde tewerksteII!ng
Het traject naar (her)tewerkstelling kan de inschakeling van talrijke diensten en
ondersteuningsvormen vragen, vooral als een werkhervatting bij de vroegere werkgever oI in
de vroegere Iunctie niet onmiddellijk realiseerbaar is. Een herorientering naar een andere job
met een andere jobinhoud kan in dat geval nodig zijn, al dan niet via een specifeke training en
opleiding. De meeste van deze diensten vallen momenteel nog onder de bevoegdheid van het
Vlaams Fonds (zie hoger), maar in de toekomst zullen alle diensten die zich bezighouden met
tewerkstelling onder de werking van de VDAB worden ondergebracht.
Vanuit de revalidatie worden personen met NAH in eerste instantie doorverwezen naar een ATB-
dienst waar een medewerker de betrokkene op weg helpt en het traject van arbeidsreintegratie
begeleidt, cordineert en opvolgt. Dit geldt zowel voor tewerkstelling in het normale economische
circuit, oI - indien niet haalbaar - in het beschutte circuit.
Wie niet wordt doorverwezen vanuit een specifeke dienst, kan zich altijd aanbieden via de
plaatselijke werkwinkel, die dan doorverwijst naar een ATB-dienst. Om toegang te krijgen tot
deze diensten moet je over een goedkeuring beschikken van het Vlaams Fonds voor n oI
meerdere bijstandsvelden in de sector Werk.
0nbezoId!gde arbe!d
Veel mensen kunnen na hun hersenletsel niet meer werken in het reguliere oI beschutte
tewerkstellingscircuit. Toch blijIt het voor hen belangrijk n oI andere vorm van arbeidsmatige,
zinvolle activiteiten te verrichten, omdat ze een bepaalde meerwaarde bieden, hetzij voor
henzelI, hun omgeving oI de maatschappij.
Arbeidszorg kan hierop een antwoord bieden. Arbeidszorg richt zich naar personen die
omwille van persoons- en/oI maatschappijgebonden redenen niet (meer) kunnen werken onder
arbeidscontract in het reguliere oI beschermende tewerkstellingscircuit.
Arbeidszorginitiatieven bieden arbeidsmatige activiteiten aan in een productieve en/oI
dienstverlenende omgeving om op die manier het recht op arbeid en de latente voordelen van
arbeid (sociaal contact, zingeving, structuur, enz.) te garanderen. Er wordt gezocht naar een vorm
van zinvolle arbeid op maat van de betrokkene, aangepast aan zijn mogelijkheden en beperkingen
en rekening houdend met zijn persoonlijke interesses. De arbeid wordt op onbezoldigde basis
uitgevoerd, met behoud van het vervangingsinkomen. Deelname aan arbeidsmatige activiteiten
bevordert namelijk de maatschappelijke integratie en participatie.
- 476 - SIC Ik herken je nieL neer
De meeste van deze initiatieven zijn gegroeid uit de dagcentra van het Vlaams Fonds en uit de
geestelijke gezondheidszorg. We onderscheiden atelierwerking en begeleid werken.
In een atelierwerking worden de arbeidszorgmedewerkers op de werkvloer van een centrum
voor arbeidszorg begeleid. Voorbeelden van producten en diensten die dergelijke initiatieven
afeveren: fetsen, speelgoed, biologische groenten, gerestaureerde meubels, eenvoudige
industriele producten, goedkope maaltijden, wenskaarten, exploitatie van een kinderboerderij,
ophalen van tweedehandse kledij, enz. Er zijn echter nog geen initiatieven die zich voor
atelierwerking specifek op de NAH-doelgroep richten, hoewel personen met NAH er wel
terecht kunnen als er een aanbod is dat beantwoordt aan de specifeke noden en vragen van een
individuele betrokkene.
In begeleid werken wordt het arbeidsaanbod niet gerealiseerd in de eigen setting, maar gebeurt
de begeleiding van de arbeidszorgmedewerker op externe werkposten vanuit een dienst voor
begeleid werken. De begeleiding steunt op de methodiek van supported employment`. Het
aanbod aan zinvolle arbeidsactiviteiten wordt opgebouwd door een netwerk van contacten in
het regionaal socio-economisch circuit (bedrijven, verenigingen, openbare besturen, enz.) en
kan zo beantwoorden aan individuele noden en vragen.
Arbeidszorg kan ook een voorbereiding zijn op een opleiding, beschutte tewerkstelling,
vrijwilligerswerk oI tewerkstelling in het gewone arbeidscircuit.
Aangezien arbeidszorgbegeleiding een dienst is die wordt gesubsidieerd door het Vlaams Fonds,
heeIt de betrokkene een goedkeuring nodig voor bijstandsveld Z75 (dagcentrum) in de sector
Zorg. Deze diensten zijn namelijk gegroeid uit de werking van de dagcentra.

De aanmelding voor arbeidszorg gebeurt best via een ATB-dienst. Deze diensten kregen recent
ook de mogelijkheid om niet alleen trajecten naar bezoldigde, maar ook naar onbezoldigde
tewerkstelling te begeleiden. Dit bevordert zorg op maat en naadloze zorg met de mogelijkheid
van een soepele overstap van onbezoldigde naar bezoldigde tewerkstelling en omgekeerd.
Meer inIormatie is te vinden op www.begeleidwerken.be/arbeidszorg.htm
0agcentra
Voor zinvolle dagbesteding en onderhoudstherapie kunnen personen met NAH naar een
dagcentrum worden doorverwezen (zie hoger). Opvang in een dagcentrum is ook een belangrijke
ondersteuning om de mantelzorg even te ontlasten als de thuiszorg erg zwaar is. Voor een
dagcentrum gesubsidieerd door het Vlaams Fonds is een goedkeuring vereist voor bijstandsveld
Z75 in de sector Zorg. Een aantal dagcentra richten zich specifek naar de NAH-doelgroep.
Het aantal plaatsen is echter beperkt, met wachtlijsten tot gevolg. Een alternatieI is dagopvang
in de setting van een rust- en verzorgingstehuis. Deze dienst wordt door veel, maar niet alle
RVT`s aangeboden. Ook psychiatrische instellingen kunnen beschikken over een dagcentrum
(zie hoger). De mogelijkheid van georganiseerd vervoer vanuit een dagcentrum verschilt van
centrum tot centrum.
Ik herken je nieL neer SIC - 477 -
6een zorgvragen wat betreft dagbested!ng
Het is natuurlijk ook mogelijk dat personen met NAH die om welke reden dan ook geen
bezoldigde arbeid verrichten, zelI instaan voor het actieI en bevredigend invullen van hun tijd
(vb. via hobby s, vrijwilligerswerk, huishoudelijke activiteiten), al dan niet onder begeleiding
van de mantelzorg. In dat geval is er geen noodzaak oI vraag voor een dagcentrum oI een
proIessioneel begeleide vorm van onbezoldigde tewerkstelling.
Ik herken je nieL neer SIC - 479 -
0eeI v
hoofdstuk 5
Autorijden
wat v!nd je !n d!t hoofdstuk?
Inleiding ............................................................................................................................................................................................................ 481
RijgeschikLheidsaLLesL ........................................................................................................................................................................ 481
Ik herken je nieL neer SIC - 481 -
InIe!d!ng
Een auto is tegenwoordig onmisbaar geworden. Hij staat in voor de basismobiliteit en maakt
onze sociale en proIessionele integratie aanzienlijk makkelijker. Een auto staat in onze huidige
maatschappij symbool voor onaIhankelijkheid en vrijheid. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat veel mensen met NAH weer met de auto rijden` als n van hun prioriteiten stellen.
Toch mogen we niet vergeten dat autorijden een complexe, dynamische en sterk visuele taak
is. De bediening van een wagen is een sterk geautomatiseerd proces geworden. Het alsmaar
drukker wordende verkeer vraagt ook een fexibel gedrag en intacte uitvoerende Iuncties. Dit
alles zorgt ervoor dat weer met de auto rijden` na NAH niet vanzelIsprekend is.
Na een hersenletsel mag je volgens de wet minstens zes maanden niet met de auto rijden. Het
rijbewijs moet binnen de 4 werkdagen worden ingeleverd op het gemeentehuis. Op basis van
een medisch attest kan het rijbewijs geldig verklaard voor n oI meerdere categorieen worden
teruggeven.
k!jgesch!kthe!dsattest v!a fAkA
Het Centrum Rijgeschiktheid en voertuigaanpassingen (CARA) is een aIdeling van het Belgisch
Instituut voor Verkeersveiligheid die bevoegd is om attesten van rijgeschiktheid aI te leveren.
VooraIgaandelijk aan het rijgeschiktheidsonderzoek moeten medische inlichtingenbladen
worden ingevuld en naar het CARA gestuurd.
Het CARA heeIt als taak de rijgeschiktheid te bepalen van kandidaat-bestuurders (zowel
aanvragers als houders van een rijbewijs) met verminderde Iunctionele vaardigheden die een
invloed hebben op het veilig besturen van een motorvoertuig. De verminderde Iunctionele
vaardigheden kunnen het gevolg zijn van o.a. een hersenletsel, waardoor een beperking ontstaat
van de motorische controle, de waarnemingen, het gedrag en het beoordelingsvermogen, het
gezichtsveld, enz.

Wie een cognitieI probleem heeIt (bv. aandachts- en concentratiestoornissen, gedragsstoornissen,
moeilijkheden met het inschatten van aIstanden, snelheden en verkeerssituaties, enz.) moet ook
een neuropsychologisch onderzoek ondergaan. Dit onderzoek gebeurt door de behandelende
neuropsycholoog oI door het CARA, aIhankelijk van de problematiek.
Het CARA beschikt over een uitgebreid neuropsychologisch testcentrum, gespecialiseerd in
de neuropsychologische evaluatie van kandidaten met hersenletsels en ouderen. In dit centrum
gebeurt een uitgebreide evaluatie van de neurocognitieve Iuncties zoals aandacht (alertheid,
selectieve aandacht), visuele perceptie (visuospatiele, hemineglect) en de uitvoerende Iuncties
(Irontale letsels).
Sommige personen hebben na het oplopen van een hersenletsel epilepsie ontwikkeld. Een
kandidaat met epilepsie is niet rijgeschikt. AIhankelijk van het type, de aard en de Irequentie
van de aanvallen beslist de neuroloog over de rijgeschiktheid en de geldigheidsduur.
Het CARA geeIt naast advies over rijgeschiktheid, ook advies over voertuigaanpassingen. De
- 482 - SIC Ik herken je nieL neer
aanpassingsdeskundigen van het CARA adviseren over de technische aanpassingen die je nodig
hebt om veilig een motorvoertuig te besturen (bv. een stuurbol). Maar ook specifeke problemen
zoals het plaatsnemen in de auto en de rolwagenberging worden bekeken. Ze beoordelen
de rijgeschiktheid in de praktijk aan de hand van een praktische autorit, zo nodig met een
aangepaste auto.

De artsen van het CARA beoordelen de medische rijgeschiktheid en leveren het
rijgeschiktheidsattest aI, zo vereist met de nodige aanpassingen, voorwaarden en beperkingen.
Het CARA verleent gratis zijn diensten aan personen met een handicap, zowel wat betreIt
rijgeschiktheidsonderzoeken als adviezen over aanpassingen en verbouwingen aan een voertuig.
Rijgeschiktheidsonderzoeken worden niet alleen op het CARA in Brussel uitgevoerd, maar
ook in de verschillende provinciale aIspraakplaatsen zoals examencentra voor het rijbewijs, de
automobielinspectie oI een revalidatiecentrum.
Voor het behalen van een rijbewijs categorie B oI voor het volgen van aanpassingslessen stelt het
CARA aangepaste lesvoertuigen ter beschikking van de rijscholen voor kandidaat-bestuurders
met een handicap. Als je voor het hersenletsel nog geen rijbewijs had, kan je voor deze rijlessen
een tussenkomst krijgen via het Vlaams Fonds.
Het CARA helpt je niet alleen wanneer je een auto wil besturen, ook vrachtwagen- en
buschauIIeurs worden geholpen.
Zijn alle bevindingen gunstig, dan krijg je het rijgeschiktheidsattest dat nodig is om het
voorlopige rijbewijs oI de leervergunning aan te vragen, oI om het ingeleverde rijbewijs terug
te bekomen. Na een positieI advies van CARA ben je wettelijk gezien weer in orde met de
verzekeringsmaatschappij, die je uiteraard moet inIormeren over de gewijzigde lichamelijke
toestand en de boordeling door het CARA. Dit gebeurt best door hen een kopie van het nieuwe
rijbewijs oI rijgeschiktheidsattest te bezorgen.
Een motorvoertuig dat aangepast oI verbouwd is, moet bij de in gebruikstelling voorgereden
worden bij de automobielinspectie.
Wie als kandidaat (zowel aanvrager als houder) voor een rijbewijs met een verminderde
Iunctionele vaardigheid niet naar het CARA komt voor een rijgeschiktheidsonderzoek en een valse
verklaring afegt over zijn medische toestand, riskeert een gevangenisstraI en een geldboete. De
rechter kan bovendien een verval van het recht tot sturen uitspreken. Ben je rijgeschikt bevonden
onder bepaalde voorwaarden oI beperkingen en laat je na het rijbewijs te laten aanpassen zoals
de wet dat voorschrijIt, dan kan je eveneens een gevangenisstraI en geldboete oplopen. Wie
blijIt rijden met een niet-aangepast rijbewijs, rijdt eigenlijk zonder (geldig) rijbewijs. Bij een
ongeval waarvoor je aansprakelijk bent, kan je verzekeringsmaatschappij in dat geval de aan
het slachtoIIer vergoede schade geheel oI gedeeltelijk terugvorderen. Dit kan je bijzonder duur
te staan komen.
Het Vlaams Fonds kan tussenkomsten verlenen bij het aanpassen en verbouwen van het
motorvoertuig. Meer inIormatie is te vinden op www.vlaIo.be. Andere tussenkomsten zoals
de vrijstelling van BTW en verkeersbelasting, parkeerkaart en dergelijke kunnen ook worden
aangevraagd. Voor meer inIormatie kan je ook terecht op www.bivv.be.
Ik herken je nieL neer SIC - 483 -
Literatuurlijst en bronnen
Aaoutils (2003). Design for all. AAoutils project.
Ansink, B.J.J., & Aldenkamp, A.P. (1993). Klinische neuropeaagogiek. Leuven/Apeldoorn: Garant.
Bergsma, A. (2002). Zorgwif:er geheugen:wakte. Nationaal Comit Hersenwerk.
Berg, I., Koning, M., & Deelman, B. (1990). Geheugenaavie:en om nooit te vergeten.
Rijksuniversiteit Groningen.
Bugge, C., Alexander, H., & Hagen, S. (1999). Stroke patients` inIormal caregivers. Patient,
caregiver and service Iactors that aIIect caregiver strain. Stroke, 30, 1517-1523.
Claeys, M., Cordenier, G., De Vrieze, C., LaIosse, C., & Van Hove, H. (2002). Niet-aangeboren
hersenletsel (NAH) in Jlaanaeren vanaaag. Zorgvernieuwing. Destelbergen: SIG.
Clark, M., Rubenach, S., & Winsor, A. (2003). A randomised controlled trial oI an education and
counselling intervention Ior Iamilies aIter stroke. Clinical Rehabilitation, 17(7), 703-712, 2003.
De Moor, J., van Balen, H., Beers, K., & de Vos, L. (1990). Revaliaatiepsychologie. Maastricht:
Van Gorcum.
De Vos, L., & Eilander, H. (Red.) (1994). Hersenletsel: de gevolgen voor de getroIIene en de
omgeving. Lisse: Swets & Zeitlinger.
De Vries, L., Stumpel, H., & Stoutjesdijk, O. (1997). Het taal:akboek. Lisse: Swets & Zeitlinger.
Engelsman, M. (1997). Epilepsie. Een tifaelifke storing in het functioneren van ae hersenen.
Wormer: Immerc.
Gronwall, D., Wrightson, P., & Wadell, P. (1993). Head injury: The facts. OxIord University Press.
Heeringa, N., Mulder, A., & Bosch, L. (2005). Arbeiasparticipatie van mensen met een niet-
aangeboren hersenletsel. Een inventarisatie van ae stana van :aken. Utrecht: NIZW.
Hijdra, A., Koudstaal, P., & Roos, R. (1994). Neurologie. Bunge: Elsevier.
Hochstenbach , J. (1998). Na een beroerte. Maarsen: Elsevier/De Tijdstroom.
Hochstenbach, J. (1999). The cognitive, emotional ana behavioural consequences of stroke.
Doctoraal ProeIschriIt, Katholieke Universiteit Nijmegen.
Hochstenbach, J., Mulder, T., Van limbeek, J., Donders, R., & Schoonderwaldt, H. (1998).
A comprehensive study oI the cognitive decline Iollowing stroke. Journal of Clinical ana
Experimental Neuropsychology, 29, 593-517.
Jacobs, H.E. (1989). Long-term Iamily intervention. In D.W. Ellis & A.L. Christensen (Red.),
Neuropsychological treatment after brain infury. Boston/London: Kluwer Academic Publishers.
- 484 - SIC Ik herken je nieL neer
Keeken, P., & Kaemingk, M. (1999). Handboek Neurodevelopmental treatment. Maarsen: Elsevier/
De Tijdstroom.
Koepel NAH (2005). Wat na een niet-aangeboren hersenletsel? Gent: Coma vzw.
Kolb, B., & Wishaw, I.Q. (1980). Funaamentals of human neuropsychology. San Francisco: W.H.
Freeman.
Koster, A. (2001). De kunst van het onaerpresteren. Strategien voor mensen met NAH. Den
Bosch: PWS.
LaIosse, C. (1998). Zakboek neuropsychologische symptomatologie. Leuven: Acco.
LaIosse, C. (2005). Het effect van een gestructureerae multiaisciplinaire :orgcorainatie op ae
behanaelingsoutcome bif patinten met een CJA. een pseuao-geranaomiseerae stuaie. NKP
Congres (Belgisch-Nederlands Netwerk Klinische Paden), 1 juni 2005, Bussum, Nederland.
LaIosse C. (2000). Het opstellen van een revaliaatieplan bif ae geheugenpatint. Poster
gepresenteerd op het Internationaal Congres Geheugen, 28-30 september 2000, Antwerpen.
LaIosse, C. (2000). Werkboek neuropsychologische vaaraigheiastraining. Leuven: Acco.
LaIosse, C. (2005). Afasie komt :elaen alleen. De symptomen aie afasie begeleiaen. Lezing op het
Symposium n.a.v. 25 Jaar Vereniging AIasie Over aIasie gesproken`, 7 oktober 2005, Antwerpen.
LaIosse, C. (2005). Het kwetsbare brein en ae omgeving. Een ontmoeting. Lezing op het XXVIIste
VVL-Congres (Vereniging voor Logopedie), 26 november 2005, Antwerpen.
LaIosse, C. (2006). Psycho-educatieve en begeleidingsgerichte ondersteuning voor patienten en hun
Iamilies met een niet-aangeboren hersenletsel. Tifaschrift voor Klinische Psychologie, 1, 15-29.
LaIosse, C., Moeremans, M., Verhaegen, J., & Stevens, P. (2001). Kwaliteitsvolle :org bif ae
bewoner met een cerebrovasculair acciaent. Diegem: Kluwer.
Lannoo, E., & Brusselmans, W. (1999). Geheugenstoornissen. revaliaatie en psychosociale :org.
Larson, D.E., Van Ree, J., & De Smet, R. (1999). Ge:in en ge:onaheia, aeel 1 en 2. Zeewolde:
Cambium.
Livingstone, M.G., & Livingstone, H.M. (1990). Family management in the rehabilitation oI
patients with severe head injury. In E. Vakil, D. Hoofen & Z. Grosswasser (Red.), Rehabilitation
of the brain infurea person. A neuropsychological perspective. London: Freund Publishing House
Ltd.
Lunter, J., & Heida, C. (1996). De behanaeling van ae volwassen hemiplegiepatint volgens het
NDT-concept. Maarsen: Elsevier.
Maitz, E.A. (1991). Family systems theory applied to head injury. In J.M. Williams & T. Kay
(Red.), Heaa infury. A family matter. Baltimore: Paul H. Brookes Publishing.
Ik herken je nieL neer SIC - 485 -
Nederlandse Hartstichting (2001). Revaliaatie na een beroerte. Richtlifnen en aanbevelingen voor
:orgverleners. Den Haag: Nederlandse hartstichting.

Nederlandse Hartstichting (2002). Een beroerte, en aan? Den Haag: Nederlandse Hartstichting.
Palm, J. (1997). Jeranaera leven. Begeleiaing na een hersenletsel. Assen: Van Gorcum.
Proulx, G.B. (1999). Family education and Iamily partnership in cognitive rehabilitation. In D.
Stuss, G. Winocur & I.H. Robertson (Red.), Cognitive neurorehabilitation. Cambridge: University
Press.
Rosenthal, M. & Muir, C.A. (1983). Methods oI Iamily intervention. In M. Rosenthal, E.R. GriIfth,
M.R. Bond & J.D. Miller (Red.), Rehabilitation of the heaa infurea aault. Philadelphia: F.A. Davis
Company.
Schutgens-Willems, C., & Hagedoren-Meuwissen, E. (1998). Hulpmiaaelen voor CJA-patinten.
Baarn: Uitgeverij Intro.
Sohlberg, M.M., & Mateer, C.A. (2001). Working collaboratively with families. New York: The
GuilIord Press.
Van Buynder, C. (2002). Werkhervatting na NAH: Arbeidstrajectbegeleiding als onmisbare
schakel in het rentegratieproces. In M. Claeys, G. Cordenier, C. De Vrieze, C. LaIosse & H. Van
Hove (Red.), Niet-aangeboren hersenletsel (NAH) in Jlaanaeren vanaaag. Zorgvernieuwing.
Destelbergen: SIG.
Van Riet, V. (1996). Een beroerte. Hanareiking aan patinten met een hersenletsel, hun omgeving,
hun ver:orgers. Leuven: Garant.
Van Hoytema Stichting (2001). Je bent :o anaers, wat nu? Zevende congres Cognitie. Universiteit
Twente, Enschede.
Vereniging Cerebraal (1996). Traumatisch Hersenletsel. Europese Commissie.
Vicca, C. (2004). Sociale landkaart. Brugge: Vandenbroele.
Walsh, K.W. (1985). Unaerstanaing brain aamage. Edinburgh: Churchill-Livingstone.
Watzlawick, P., Weakland, J.H., & Fish, R. (1974). Het kan anaers. Deventer: Van Loghum
Slaterus.
Werkgroep thuisverzorgers (2005). Gias in ae thuis:org. Heverlee: Werkgroep thuisverzorgers vzw.
WHO (1999). Review of the International Classihcation of Impairments, Disabilities ana
Hanaicaps. Geneva: World Health Organisation.

Yasuda, S., Wehman, P., Targett, P., CiIu, D., & West, M. (2001). Return to work Ior persons with
traumatic brain injury. American Journal of Physical Meaicine Rehabilitation, 80, 852-864.
Ylvisaker, M. (1987). Heaa infury rehabilitation. Chilaren ana aaolescents. London: College-Hill
Press.
- 486 - SIC Ik herken je nieL neer
Websites over NAH
www.vzwcoma.be
www.hersenletsel.net
www.hersenletsel.nl
www.kankerbestrijding.nl
www.aIasie.be
www.sig-net/nah-ambulant

Andere zinvolle websites
www.riziv.be
www.rkw.be
www.rsvz.be
http://socialsecurity.Igov.be
http://socialsecurity.Igov.be/IaoIat
www.vzw-verkeersslachtoIIers.be
www.Icga-gmwI.be
www.vlaIo.be
www.similes.be
www.zelIhulp.be
www.mantelzorg.be
www.vrijwilligers.be
www.wonen.vlaanderen.be
www.dienstencheques.be
www.wvc.vlaanderen.be/zorgverzekering/
www.bivv.be
Zelfhulp
TreIpunt ZelIhulp
inIormatie over zelIhulpgroepen
www.zelfhulp.be
tel. 016 23 65 07
Thuiszorg via de ziekenfondsen
Christelijke mutualiteit
www.cm.be
Socialistische mutualiteit
www.socmut.be
Liberale mutualiteit
www.mut400.be
OnaIhankelijke ziekenIondsen
www.mloz.be
Ik herken je nieL neer SIC - 487 -
Neutrale ziekenIondsen
www.neutrale-ziekenIondsen.be
Tegemoetkomingen
http://socialsecurity.Igov.be/handicap/index.htm
Tussenkomsten in hulpmiddelen en aanpassingen
www.vlaIo.be
Evaluatie rijgeschiktheid en advies over autoaanpassingen
vzw Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid
Haachtsesteenweg 1405, 1130 Brussel
Tel. 02 244 15 52
Fax 02 244 15 92
carabivv.be
Sociale voorzieningen
Wat betreIt alle mogelijke sociale voorzieningen hebben het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap
en het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap een gids uitgegeven met
als titel Handige inIormatie voor personen met een handicap`. Deze tracht een zo volledig mogelijk
overzicht te bieden van de huidige regelgeving en procedures, de bestaande structuren en organisaties
in Vlaanderen als hulp bij de speurtocht naar een geschikte zorgvorm, een aangepast hulpmiddel,
recreatiemogelijkheden in ieders regio, het aanbod van sociale en fscale tegemoetkomingen, enz.
En tot slot
Onder andere voor verdere verwijzingen naar diensten en websites, vormingsinitiatieven en
inIormatie:
SEN vzw
www.senvzw.be
SIG vzw
www.sig-net.be

You might also like