Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 83

Victimologie: Tekst 1 Geschiedenis van proces van bewustwording, reflectie en actie in laatste 50 jaar: eerder ontwikkelingen binnen criminologie

dan binnen victimologie Jaren 40 en 50: uitgangspunt victimologie: verbreding van observatieveld van etiologische positivistische criminologie o Mendelsohn en Von Hentig: bij zoeken naar oorzaak delinquent gedrag rekening houden met band slachtoffer en dader. o Introductie van bepaalde victimologische termen Victim precipitation (Wolfgang) actie en reactie van slachtoffer tegenover dader, relationeel aspect Jaren 60: o ontwikkeling van dark number onderzoek beter totaalbeeld krijgen o Aandacht van feministische beweging voor geweld tegen vrouwen en hun rechtspositie verbeteren Vanaf jaren 70 o d.m.v. slachtofferenqutes na kritiek op self-report studies: sterke impuls voor victimologie en verduidelijking verborgen karakter van veel criminaliteit instrument om schade en leed in kaart te brengen o Feministische beweging: emancipatieve acties zoals vrouwen tegen geweld en vluchthuizen: ook victimologische betekenis: maatschappelijk zichtbaar maken en erkennen van slachtofferproblematiek, volwaardige victimologisch vraagstelling bestrijding eenzijdige etiologische aandacht voor dader-slachtoffer verhouding Actie en beleid in verband met slachtoffers Femisten willen geen gentegreerde victimologie voor alle slachtoffers Groeiend aandacht voor kindermishandeling: ook door feministische beweging o Vanaf 1987 in Belgi: categorale hulpverleningsbenadering

1. Hoofdstuk 1: aanzetten tot een victimologische benadering 1.1. Slachtofferschap en etiologische criminologie 1.1.1. Het afwezige slachtoffer Gebrek aan interesse voor slachtoffers van delicten in 18e (rationeel) en 19e (sociale en gedragsdeterminerende factoren) eeuwse verklaring van delinquentie. Enkele ideen over schadeloosstelling. Tot 60: oorzaken delictueel gedrag zoeken

Tot WOII: Verklaringsmodellen gedomineerd door biologishce, psychologische, sociologische denkschemas poging tot interdisciplinaire benadering 1.1.2. De slachtoffertypologien Vanaf jaren 40: relatie dader en slachtoffer betrokken in verklaring delict. Delict is een interactioneel gegeven waarbij SO een specifieke en soms actieve rol speelt. De grondleggers van de victimologie zijn: Von Hentig o Slachtoffer als een dynamische in de actie betrokken partij. Bepaalt potentieel ontstaan/uitvoering van delict en gedrag van dader. Interactie dader en SO = centraal in analyse van crimi. o SO verdient meer rechten en garanties in strafrechtspleging o Victimologie deeldiscipline criminologie o Ontwikkeling van victimogenetische typologie van SO waarbij houding van het SO ten aanzien van de realisatie van het delict het criterium is om gradueel onderscheid te maken tussen weerstandbiedende en coperatieve SOs Ellenberger Mendelsohn o Victimologie = onafhankelijke wetenschap o Ontwikkeling typologie van gedrag van SO waarbij inbreng en graad van verantwoordelijkheid van SO aan tot stand komen van delict als criterium beschouwen. De typologie gaat tussen volkomen onschuldig SO en SO dat volledig schuld treft. 1.1.3. De overlappende dader-en slachtofferrol Ellenberger o Victimogenese: sociaal-pscychologisch proces wat leidt tot slachtofferschap: zijn kenmerken die iemand sneller tot SO-schap brengen o Dader- en Slachtofferol ontwikkelen zich vaak als alternerende rollen. Het scherp aflijnen tussen dader en SO is dus vaak moeilijk omdat SO ook vaak daders zijn geweest en omdat daders en SO vaak uit zelfde levenscontext komen. Fattah: overlap tussen daders en SOs: daders zijn vaker slachtoffer en andersom Dunkel: verbindingen tussen SOschap en het voorvallen van criminaliteit 1.1.4. Victim precipitation Onderzoek Wolfgang SOs vaak zelf actief een rol bij het tot stand komen van het delict: victim precipitation. Shafer: functional responsibility: morele beoordeling van de bijdrage van het slachtoffer aan het proces van crimino-victimogenese

Begin victimologie verbonden met etiologisch positivistisch denken. Eerder aanvulling hierop. Vanaf jaren 60, studie van criminaliteit als maatschappelijk massafenomeen met een dark number, vermindert de aandacht voor de rol van SO bij criminogenese. 1.2. Van crimino- naar victiomografie 1.2.1. Criminaliteit en criminalisering 1e helft 19e eeuw: criminaliteit meten via statistiek door o. a. Quetelet. Obv. cijfergegevens van rechtbanken. Vergelijking (tussen regios) en gerelateerd worden (socio-economische factoren). Europa: individualiserende, etiologische benadering, nadruk op bio-medische en psychosociale factoren bij ontstaan van delict. Weinig vraag naar statistiek over criminaliteit. Delinquentie bestudeerd door onderzoek te doen op individuele levensgeschiedenis van gestraften in instellingen. 60: bewust van feit dat criminaliteit sociaal fenomeen is dat niet samenvalt met de veelheid van concreet deviant gedrag van alle burgers. De interactionistische criminologie en de criminologie van de sociale reactie bestuderen de maatschappelijke mechanismen die deze criminalisering structureel selectief sturen 1.2.2. Het dark number van de criminaliteit 60: belangstelling meten werkelijk omvang criminaliteit, ook niet-ontdekte: het dark number onderzoek adhv: self-report methode: vragen aan potentile daders of ze delicten hebben gepleegd. Dit had grote invloed omdat aantoonde dat ontdekte criminaliteit slechts een fractie was. Criminaliteit normaal maatschappelijk verschijnsel. Studies hadden grote relativerende invloed op etiologische criminologie. In de plaats hiervan kwam de studie van de maatschappelijk institutionele concipiring en aanpak van criminaliteit. Slachtofferenqutes: potentile slachtoffers werden bevraagd. 1.2.3. Het succes van slachtofferenquetes Slachtofferenqutes veel toegepast en gebruikt als aanvulling of officile gegevens. SOenqutes hadden ook een belangrijke rol voor de victimologie, als verzamelaar van waardevolle informatie. USA: In 1967: als opdracht van US Presidents Crime Commission werd een nationale SO-enqute opgezet. Sinds 1973 is er jaarlijks een nationale SO-enqute Ook Canada, Nederlands en GB laten regelmatig SO-enquts uitvoeren 1.2.4. Methodologische opmerken:

So-enqutes zijn nuttig om de omvang en de effecten van vermogenscriminaliteit ten aanzien van personen en niet te gevoelig liggende vormen van geweld tegen personen te meten.

SOenqutes zorgen voor nuttige info voor victimologie: gevolgen delict, omvang schade, reactie derden, politie, justitie. Steeds meer als onderzoeksinstrument gebruikt. Correcties in criminaliteits en slachtofferbeeld Volgens Garci-Pablos doorbreken de bevindingen uit de SO-enqutes de traditionele opvattingen. Opvang van criminaliteit stijgt minder snel dan blijkt uit officile statistieken De vrouwelijk criminaliteit stijgt sneller dan blijkt uit officile statistieken Vooral volwassen plegen zware delicten Vrouwen melden eerder aan politie Snelst slachtoffer: man, jongere, kleurling Reden van niet-melding is vooral de geringe ernst van het delict De beoordeling van de wijze waarop de politie met SOs omgaat is medepalend voor aangiftebereidheid Deze bevindingen worden bevestigd door de USA national crime surveys en door Britisch Crime Survey 1.2.5. Het voorbeeld van Internationale Crime Survey Eerste grootschalige SO-enqute waar Belgi bij betrokken was. De enqute heeft heel wat methodologische problemen dus de resultaten zijn onder voorbehoud. Eerste keer om voor heel land het victimisatierisico en de wijze waarop er op gereageerd door SOs en door derden te bespreken. Het is ook een goede aanvulling op de verwaarloosde statistiek 1.2.5.1. Slachtofferenquete en onderzoekspopulatie

Meten van frequentie van beperkt aantal conventionele delicten (diefstal, vernieling bezit, gewelds- en seksuele delicten. Telefonisch met gestandaardiseerde vragenlijst.

1.2.5.2. Commentaren met betrekking tot de telefonische afgenomen slachtoffer enqute Gebruik van enge delinquentiedefinitie, te veel herleid maar toch neiging om als algemeen criminaliteitsbeeld weer te geven Gevaar van telefonisch interviewen: uitsluiten niet-telefoonbezitters, met mogelijk gemeenschappelijk sociaal-economisch eigenschappen Lage en problematische responsscore en geen poging tot identificatie van nietrespondenten Sommige vragen raakten privacy van respondent of verwerkten achterdocht Het tijdsklimaat was van die aard dat er weinig vertrouwen was in politie, jusitie

1.2.5.3.

Meting van het victimisatierisico

Onderscheid in resultaten m.b.t. tot voorbije jaar of m.b.t. de voorbije 5 jaar. Meeste: vandalisme en vormen van diefstal. Lage cijfers: contact tussen dader en SO of emotionele shock SO. Telefonische victim survey niet geschikt voor seksuele delicten. Resultaten laten niet toe om over ontwikkelingen te spreken, wel over trends.

1.2.5.4.

Melding van de victimisering aan de politie

Aangiftepercentage variren naargelang het soort delict en de inschatting van ernst en gevolgen van delict. Aangiftebereidheid neemt toe. 1.2.5.5. Ernstevaluatie van het gepleegde delict

Inbraak wordt als ernstig ervaren. Opvang van slachtoffers: familie, vrienden>politie> welzijnsorganisaties. 1.2.5.6. Beoordeling van het politieoptredens door de slachtoffers

Meer dan de helft tevreden over politie-optreden en 30 procent niet tevreden. Vrouwelijke, 55+ het meest tevreden. Redenen van ongenoegen: geen aandacht, geen interesse, oncorrect behandeld. Nood aan proactiever op ondersteuning gericht beleid. De helft vindt dat politie haar taak naar behoren invult. De ontevredenen: hoge inkomens, mannen, jongeren en hoog opgeleiden. 1.2.5.7. Angst voor criminaliteit

In Belgi is het angstniveau gemiddeld op Europees niveau. Gevoelens onveiligheid; vooral door vrouwen 1.2.5.8. Houding van de respondenten ten aanzien van de bestraffing van delinqeuenten Voorkeur voor gemeenschapsdienst> gevangenis> boete. SO van gewelddelicten en inbraak: voorstander van punitieve reactie. 1.2.5.9. Victimisatierisico internationaal vergeleken

Belgi: eerder laag gemiddeld niveau van criminaliteit. Bezwaren: Beperkt aantal, conventionele delicten, te weinig respondenten. 1.3. Victimologie en feminisme 1.3.1. De reactie tegen de etiologische victimologie Spanning tussen victimologie en feminisme. Feminisme streefde naar een andere probleemstelling en aanpak maar wil de onderdrukking van de vrouw niet laten gelijkschakelen met de victimologische bekommernis. Feminisme heeft wel een grote invloed gehad op de ontwikkeling van de victimologie. Dit staat in contrast met het feit dat

concrete initiatieven inzake opvang van vrouwen nog maar weinig is opgenomen in de gesubsidieerde slachtofferhulp. Over de invloed van het feminisme volgens Fattah: feminisme als drijvende kracht voor de evolutie in de jaren 70: van victimology of the act tot victimology of the action. Fattah krijgt veel kritiek van de feministen op zijn studie over victim precipitation bij verkrachting (excuus voor dader, gebrekkige definiring,). Fattah verwerpt die kritiek. Het begrip komt ook terug in andere literatuur. Hindelang werkt met life style/exposure model: slachtofferschap faciliterende factoren. Het onderzoek van het feminisme legt de nadruk op geweld tegen vrouw en kinderen. De vrouw wordt hier voorgesteld als een cultureel gelegitimeerd SO bij uitstek. 1.3.2. Victimagogie Invloed van het feminisme is ook de toewending tot actie ten voordele van de SOs. Vrouwen-actiegroepen namen initiatieven om SOs op te vangen en te helpen. Deze initiatieven volgden het conflictmodel, werkten onafhankelijk van de overheid en zonder mannen. Het ging hier vaak vooral om ideologie en minder over studie of hulpverlening. Ook Rock kwam in Engeland en Wales al een sterk uitgebouwd vrouwen-netwerk tegen die veel symbolische acties deden (women againt violence againt women). In 1971 werden vrouwenvluchthuizen opgericht. De national womens aid federation: onafhankelijk, radikaal deel. In 1980 werd the national association of victim support schemes opgericht om de centra voor SO-hulp te verenigen, was er een grote afstand met de vrouwenbeweging; In Belgi is dit ongeveer gelijklopend. De overkoepelend organisatie is centra ter bestrijding van geweld op vrouwen. Er is de laatste jaren wel meer aandacht voor de vrouw als SO zoals initiatieven ter bestrijding ter geweld tegen vrouwen en aanpassing van de strafrechtelijke aanpak van verkrachting en seksuele agressie. 1.4. De verdere victimologische profilering van de criminologie 1.4.1. Slachtofferproblemen worden een substantile dimensie van het criminaliteitsvraagstuk Het heeft lang geduurd voordat de victimologie en haar vraagstelling werden erkend en gebruikt op beleid te inspireren. Lange tijd enkel aandacht voor SO als verklaring voor gedrag dader of voor meting criminaliteit. De jaren 70 waren een overgangsfase. Vanaf jaren 80, onder invloed van het feminisme, werden verschillende voorzieningen opgericht. Ook kwam er interesse van andere disciplines (psychologie (PTSS), psychiatrie, recht. Vanaf tweede helft jaren 70, was er steeds meer empirisch victimologisch onderzoek. Dit heeft niet geleid tot een zelfstandige discipline, wel tot meer aandacht, vooral binnen de criminologie. Vanaf de jaren 80 zorgt dit voor een victimologische profilering binnen de criminologie. Dit is onder mee te zien bij de penologische discussie over bemiddeling, verzoening, herstel, waarbij de bekommernissen van SO worden onderzocht. Schneider wijst op het belang van de integratie van een SO-perspectief in de bejegening van gevangenen. De redenering kan bij andere straffen ook toegepast worden. Heel de criminologie wordt medebepaald door de victimologie

1.4.2. Slachtofferschap in het criminologische vizier 1.4.2.1. De klinisch criminologische slachtofferaandacht Jaren 40: typologische victimologie die voor antwoorden zorgt op etiologische criminologische vragen. Mendelsohn( zelfstandige discipline) en Von Hentig (gentegreerd binnen criminologie) zijn belangrijk Jaren 50: o Ellenberger gaat in op psychologische reactie tussen dader en SO o Fry: eist dat er meer rekening wordt gehouden met ervaring SO binnen strafrechtspleging op ofwel reparatieve benadering of door een door de overheid uitgekeerde compensatie o Nagel: uitbouw van relatie-criminologie betrokken op daders en Sos en herstel relatie dader en SO. o 58/59: in revue de droit penal et de criminologie: bijdragen over problematiek van Sos Cornil: overzicht internationale aandacht voor SO-schap als deel criminaliteitsprobleem Callewaert: victimologische analyse van oplichting Mendelsohn: schreef de geschiedenis van de victimologie met zijn founding fathers (Mendelsohn, Von Hentig en Ellenberger). Hij streeft naar de uitbouw van een aparte discipline met als doelstellinge: studie van persoonlijkheid van SO; pscyhoanalytische studie van SOvatbaarheid; studie van identificatie en ondersteuning potentile SOs; studie van curaieve behandeling van het SO gericht op het voorkomen van recidive. Dellaert: beschrijft de samenwerkingsmogelijkheden tussen psychiaters, psychologen, juristen om de dynamiek van het delict te vatten o 1958: Onderzoek door Wolfgang over relaties tussen SO en daders van moord en doodslag o Elias: Vanaf 58 is de victimologie het onderwerp van tijdschriften, symposia Jaren 60: onderzoek loopt vast door discussie over victim precipitation en door de toenemende invloed van de interactionisten 1.4.2.2. Van nothing Works naar a new myth?

De aandacht van de criminologie verschuift vana f de jaren 70 naar de instellingen waarmee de samenleving reageert op delinquentie, waarbij de SO-problematiek geleidelijk aan hier in mee betrokken raakt. Hiervoor is d invloed beperkt tot de vormgeving aan de uitvoering van de straffen en maatregelen en de uittekening van individualiserende behandelings- en begeleidingsmodellen. In het onderzoek naar institutionaliseringprocessen vanaf de jaren 70 doet de criminologie aan beoordeling van de behandelings-benadering, waaruit vooral tekortkomingen blijken. In de VS leidde dit tot de nothing works stroming, waarbij er werd afgestapt van het rehabilitatief model. Er volgde twee andere benaderingen:

Nieuw realisme waarbij er een stap terug richting het retributief karakter werd gezet. Just deserts: straf herleid tot leedtoevoeging. Auters waren: Wilson, Van Den Haag, Fogel, Ehrlich en Von Hirsch. Tweede beweging die pleit voor een maximaal terugdringen van de vrijheidsberoving (reductionisme) en het verangen door alternatieve, in de samenleving te vervullen straffen (community corrections). Hierbij is er een uitbouw van de rechtspositie van de verdachte en gestrafte waardoor rechtsongelijkheid en discriminatie wordt voorkomen

Door de overgang is er voor sommige criminologen een interesse voor de negatieve gevolgen van het delict en strafrechtpleging bij SOs van criminaliteit. Uit de slachtofferenqutes blijken heel wat negatieve aspecten bij de rechtsbedeling en de hulpverlening. In USA, Canada, Nederlands, UK en belgi zijn de eerste projecten van SO-zorg en hulpverlening opgestart vanuit justitile diensten van probatie en reclassering. 1.4.3. Opkomen voor de rechten van het slachtoffer Na WOII: meer aandacht voor rechten van de burger UVRM en het EVRM. Er werden ook meer sociale en economische rechten erkend en ook werden er rechten voor specifieke groepen gespecificeerd. Deze mensenrechtenbeweging heeft inspirerend gewerkt voor de feministische beweging als voor de algemene hulpverlening vanuit de overheid. Wat betreft rechten van het SO: Vanaf jaren 60 een ommekeer via onder andere State Compensation voor SO o.a. in Nieuw-Zeeland, GB, californi Nationale Victimization Survey in USA. Bijdrage tot kennis.

Er is een duidelijke relatie tussen de ontwikkeling van de victimologie, de aandacht voor SO en de ontwikkelingen op vlak van mensenrechten. In de USA werd de ontwikkeling van de victimologie en het opkomen voor de rechten van het SO door law en order en get tough campagnes bewerkstelligd maar ook door grassroots bewegingen. De verbetering van de rechten v/h SO binnen de strafrechtspleging werd verdedigd door de civil right movement. Ook speelde de vrouwenbeweging hier weer een rol. In de jaren 70 waren er in Canada en de USA initiatieven zoals victim offender reconciliation om de positie van SO binnen de strafrechtspleging te verbeteren. In GB werd de compensation order als sanctie ingevoerd. 1.4.4. Internationale victimologische conferenties, verenigingen en tijdschriften In 73 nam Drapkin een initiatief. Er werden vragen besproken in verband met de definitie van victimologie en haar relatie tot de criminologie, met victimisering en de oorzaken hiervan, met beleid. Gelijkaardige bijeenkomsten: Boston (1976), Mnster (1979)(oprichting world society of victimology), Tokyo, Kyoto ( 1982), Zagreb (1985), Jeruzalem (1988), Rio de Janeiro (1991) In 76: oprichting victimology: an international journal In 90: oprichting international review of victimology.

1.4.5. De rol van de UNO en de raad van Europa Vanaf jaren 80 op de agenda. In 85: verslag van comit van experten over SO-onderzoek en voorbereiding documenten als inspiratie voor ontwikkeling SO-aandacht bij hulpverlening en strafrechtspleging in opdracht van Raad van Europa. In 83: resolution of the comittee of ministers of the council of Europe on the compensation of victims of crime, A European convention on the compensation of victims of violent crimes. In Belgi was dit de aanleding voor invoering Fonds voor schadevergoeding. In 85: aanbeveling betreffende de positie van het So in het strafrecht en strafprocedure aanvaard door de raad van ministers van de raad van Europa. In 87: aanbeveling betreffende bijstand voor slachtoffers en de preventie van Soschap aanvaard door de raad van ministers van de raad van Europa. In 85 heeft de algemene vergadering van de UNO de aanbeveling aanvaard waarin staat dat de toegang, regionaal en internationaal, tot de strafrechtspleging moet worden verbeterd en dat er een rechtvaardigere behandeling moet zijn, en restitutie, compensatie en hulpverlening en preventie van criminaliteit en machtsmisbruik en opvang SO van machtsmisbruik. 1.4.6. Slachtofferzorg als nieuw criminologisch actieterrein

Door victimologie werden onbekende dimensies van het criminaliteitsprobleem onthuld. De victimologische aandacht was ook het gevolg van de interactionistische herorintering van de criminologie maar benvloedde dit ook. De victimologisch onderzoek en theorievorming ontwikkelde zich echter traag, als gevolg van een dalende tendens wat betreft fundamenteel criminologisch onderzoek en opgang van toegepast onderzoek met overheidsfinanciering. Het onderzoek naar de gevolgen van SO-schap levert weinig praktische informatie om, maar wel de noden en behoeften van SO en het aantonen van hun zwakke positie in de strafrechtspleging. De SO-beweging, de acties die de belangen van SO van delicten verdedigen, ontwikkelt zich wel meer en meer, met initiatieven en pogingen tot beleidsvorming in de jaren 70. Het gevolg hierop is de groeiende internationale aandacht, zoals state compensation. Vanaf de jaren 80 zijn de opvattingen over de verbetering van de strafrechtspleging van SO en de hulpverlening voor SO gemeengoed geworden. Dit werkt positief voor de uitbouw van initiatieven hierover. Er zijn nationale netwerken van SO-hulpverlening tot stand gekomen. In GB, Nederlands en Duitsland bestaat dit uit een samenwerking van SOs en professionals. In Frankrijk, Belgi, spanje is de hulpverlening eerder technisch-professioneel van aard, zonder de betrekking van vrijwilligers. Enkele initiatieven: Dader-Slachtoffer bemiddeling in Duitsland en Oostenrijk Nederlands: instructies voor politie en parket m.b.t. een hercontactname met SO om info te geven en mogelijk een vergoeding

Frankrijk: bemiddeling GB: compensation order. Experimenten met bemiddeling Belgi: bemiddeling

2. Hoofdstuk 2: slachtotfferschap en beleid De SO- had steeds meer invloed op het beleid. Er waren twee sporen: De hulpverlening aan SOs is in heel wat landen in de jaren 80 tot ontwikkeling gekomen. Er waren groeiende netwerken van vrijwilligers en professionelen. In de verzorgingsstaat detecteerde men de noden van groepen, zoals SO, om deze tegemoet tekomen in voorzieningen. Mogelijk is het nodig dat er hulpverlening moet zijn voor de specifieke categorie SO van hulpverlening, terwijl soms de hulp komt door de gevolgen van het SO zijn (handicap). Het groeiende aanbod van hulpverlening voor SO van delicten zorgt ook voor een maatschappelijke erkenning. Er waren heel wat initiatieven die de positie van het SO in de strafrechtspleging moesten verbeteren. Er was aandacht vanuit politie, parket en rechter voor de geleden schade. In vele landen heeft dit geleid tot beperkte compensatieregelingen. De victimologie heeft de ombouw van de repressieve justitie tot justitie van restitutie, bemiddeling en verzoening gesteund. Er is een onderscheid: o In de USA en canada is de SO-beweging de resultante van de strijd voor de erkenning van de rechten van het individuele SO en van gediscrimineerde SOs en ze een betere toegang tot de strafrechtspleging en efficintere rechten te bezorgen. Er was veel invloed van het feminisme. In common law, was er geen mogelijkheid voor SO om voor zijn belangen op te komen, tot de victim impact statement, waarbij het SO de rechter inlicht over de gevolgen van het delict, werd ingevoerd. o In Europa heeft de SO-beweging meer beroep gedaan op de ontwikkelde sociale voorzieningen. Hulpverlening was daar een uitbreiding van, waarbij men ondersteuning van de staat verwacht. 2.1. Slachtofferschap, hulpverlening en beleid 2.1.1. Victimologie, hulpverlening en beleidsvoering De hulpverlening kwam moeizaam tot stand. De victimologie heeft hulpverleners wel gestimuleerd om initiatieven te nemen. Deze initiatieven worden ondertussen gevalueerd door de wetenschap om ze te verbeteren. 2.1.2. Van categoriale naar algemene slachtofferhulp De eerste vormen van SO-hulp ging uit naar duidelijke categorien van SO, zoals de medisch-interdisciplinaire behandeling van mishandelde kinderen en de officieuze hulpverlening aan verkrachte en mishandelde vrouwen . Tien jaar later werden er inititatieven van algemene SO-hulp genomen in:

In 85 werd er in Belgie door de overheid gesubsidieerde algemene hulpverlening aan SOs van delicten opgericht, waardoor de categoriale aanpak werd verminderd. In GB: was er weinig vertrouwen in de categoriale hulpverlening. In 79 gaf de overheid financile steun en vertrouwen aan een nieuw initiatief. 2.1.3. Hulpverlening aan welke slachtoffers? Feministische initiatieven wilden zich niet identificeren met de hulpverleningscentra voor SOs.

Een te sterke en simplistische aflijning is niet goed binnen de hulpverlening. De reductie van het aanbod van SO-hulp tot personen en na(ast)bestaanden die juridisch als benadeelden worden gezien is zeer arbitrair en onvolledig. Vaak zijn er ook nog anderen (vrienden, familie) die worden gevictimiseerd. Zelf familie van daders, die door het publiek worden afgewezen, hebben vaak een pijnlijke ervaring. Deze SOs worden vanuit de victimologie verwaarloosd. Ook heeft men enkel aandacht voor het echte SO, terwijl er uit onderzoek is gebleken dat er vaak overlapping is tussen dader en SO. Ook maken dader en SO vaak deel uit van eenzelfde gezinscontext, waarbij de hulpverlening naar dader en SO moet uitgaan. Een ander probleem voor de SO-hulpverlening doet zich voor wanneer de SO-problematiek het individueel geval overschrijdt zoals racisme. Dit mobiliseert minder hulpbereidheid in de samenleving. Volgend uit secundaire victimisering zijn er daders en SO van de strafrechtsbedeling. Twee categorien van SOs waardoor daders door aspecten van de strafrechtspleging zelf SO worden Degenen die als verdachten of veroordeelden bij de rechtspleging ten onrechte als rechteloos worden behandeld Degenen die ten onrechte worden verdacht, opgesloten en berecht en van wie de onschuld pas later is gebleken.

In de VS en in GB zijn er heel wat problemen met onschuldige veroordeelden. In de USA worden er eenzijdig rechten toegekend aan het SO, zoals inspraak bij beslissingen van vervolging en VI. De kwaliteit van de strafrechtspleging komt zo in het gedrang. Aangezien de rechtspositie van verdachten en veroordeelden meer wordt erkend, kunnen zij als potentieel SO worden banaderd, waar de SO-hulp mogelijk ook een rol kan spelen. 2.1.4. Waarop is de slachtofferhulp gericht? SO-hulp: Richting en waarvoor te dienen? SO-schap zorgt voor een verstoorde kijk om zichzelf, de ervaring en de omgeving. De hulpverlening moet dit proberen te herstellen en zich hierop richten. Hierbij moet de groep vrouwen, bejaarden, alleenstaanden en economisch zwakken, extra aandacht krijgen.

Men dient te kijken naar fysieke, morele, materile, financile en psychosoiale gevolgen. Er moet restitutie, schadeherstel of compensatie zijn vanuit de strafrechtspleging. Ook de medische wereld, de geestelijke gezondheidszorg en de psychosociale hulpverlening moeten een rol spelen. SO-hulpverlening moet gericht zijn op de heterogeniteit van SOs zelf en van de SO problematiek. Onderscheid maken tussen hevige kortstondige reactie onmiddellijk volgend op delict en risicos van langdurig verwerkingsproces. Goede afspraken vanuit hulpverlening met strafrechtspleging en politionele diensten. Zij moeten doorverwijzen. 2.1.5. Het Multi-lateraal karakter van de slachtofferhulp

SO-hulp bevindt zich in een complex veld van beleidsvoering. Voor er echte SOhulpverlening was, kwamen SOs terecht bij specifiek diensten, waarbij het risico was dat ze de victimologie en het onderzoek, niet onderkennen. De algemene SO-diensten maar ook andere diensten moeten worden gesensibiliseerd met betrekking tot specifieke problemen van SOs. SO-hulp is immers een multilaterale beleidsopdracht die dienst- en hulpverleners informeert, gevoelig maakt en deskundigheid bijbrengt. 2.2. Slachtoffers, strafrechtsbedeling en beleid 2.2.1. De marginale positie van het slachtoffer in de strafrechtspleging In het huidige strafrechtssysteem wordt de positie van het SO verwaarloosd. De rechten van de verdachten de effectiviteit en doelmatigheid overheersen. Ash noemt dit victimization by administrative runaround: de verplichtingen die het SO heeft zonder met de primaire Soervaring rekening te houden. De zwakke positie van het SO binnen de strafrechtspleging dateert al van lang geleden. Voor de 7e eeuw was er nog een belangrijke plaats voor overleg over een schadevergoeding. Vanaf de 7e eeuw nam de invloed van de centrale macht op de bemiddeling toe. Toen moest de dader aan het SO en aan de overheid een vergoeding voor de bemiddeling betalen. De staat, de overheid werd steeds meer en meer betrokken en stelde zich in de plaats van het SO. Vanaf de 13e eeuw onstond de functie van het OM om een straf te eisen. Het SO verdween zo als partij in het proces en werd het proces gevoerd in het belang van de gemeenschap. Het SO heeft de kans op via BP-stelling een schadevergoeding te krijgen. 2.2.2. Het slachtoffer als startmotor van de strafrechtspleging De marginalisering van de positie van het SO is een controversieel gegeven om criminologisch vlak bekeken. Het systeem van strafrechtsbedeling is immers afhankelijk van de medewerking en inbreng van het SO om rechtshandhaving en rechtsherstel te realiseren, in de vorm van een aangifte of klacht die de strafrechtspleging in werking zetten. De aangiftebereidheid wordt gestuurd door de ernst van het delict. Dit is natuurlijk niet altijd het geval, een niet-ernstig delict kan ook zware gevolgen hebben. Ook wordt de aangiftebereidheid benvloed door het systeem van strafrechtsbedeling zelf. De redenen

hiervoor zijn: het vertrouwen in de efficintie van opsporing, vervolging, berechting, wat niet zo gunstig is in Belgie; de inspanning van politiediensten om het onthaal goed te laten verlopen. 2.2.3. Knelpunten in de relatie tussen slachtoffers, politie en justitie Ui de ontwikkeling van het SO-beleid is gebleken dat de relatie tussen SOs en politie niet optimaal is, dat de politie weinig aandacht heeft voor de problemen van de SOs. Dit heeft te maken dat de dienstverlening geen prioriteit is van de politie, terwijl er wel een grote nood is. De politie heeft een strikt afgelijnde conceptie van haar opdracht waarbij ze allerlei technische en administratieve voorschriften moeten volgen. Dit levert mogelijk miskenning en fustratie op voor het SO omdat ze er vanuit gaan dat ze met aandacht en sympathie worden bejegend door personen die met de nodig empathie hun verhaal horen en dat er een gepaste opvang zal zijn voor hun problemen. Toch blijft de politie een goede samenwerking van het SO verwachten om het dossier rond te krijgen. Er zijn nog wat tegenstellingen vanuit de zienswijze van de politie en het SO zoals: het willen van info door SO terwijl de politie die neiging niet heeft is de voornaamste oorzaak van het ongenoegen, ook het belang voor het SO om met rust te worden gelaten terwijl de politie het dossier wil vervolledigen, het inbeslagnemen van voorwerpen van het SO die materile of emotionele waarde hebben. De waardering voor politie en justitie daalt dan ook naarmate het onderzoek vordert. Een laatste onderwerp van frustratie bij het SO is de voorrang aan de belangen van de gemeenschap bij de straftoemeting en uitvoering, het SO staat als laatste. 2.2.4. Slachtoffers en gerechtelijke verslaggeving Gerechtelijke verslageving (over delinquentie en strafrechtspleging), zelden bestudeerd vanuit het perspectief van het SO, is geen probleemloos gegeven voor SOs. Mogelijke problemen zijn: De verslaggeving heeft een bijzonder betekenis want zij is de bron, soms de enige, van informatie over feiten en reacties. Het risico is dat er feiten instaan waarvan het SO niet wil dat iedereen ze horen krijgt. Ook de wijze, vaak gedramatiseerd, kan een rol spelen. Het SO wordt vaak niet bevraagd indien er info aan de pers wordt gegeven. SOs hebben dan ook vaak een negatieve reactie op de berichten, over de kwaliteit, over het niet respecteren van de privacy, Dit levert mogelijkerwijze secundaire victimisering op. Wel stellen zij het op prijs dat er aandacht aan de zaak wordt gegeven.

De wet van 14/7/89 zorgt voor een bijzondere bescherming va n de identiteit van de SOs van verkrachting. 2.2.5. Secundaire victimisering Primaire victimisering is degene die samenvalt met het delict. Secundaire victimisering is vaak zo pijnlijk, en komt voor als SOs een adequate aanpak verwachten maar tot de pijnlijk ervaring komen dat politie en justitie voorrang geven aan de opsporing en vervolging en geen

aandacht geven aan het SO. Deze ervaringen kunnen de problemen van het SO alleen maar doen toenemen en moeilijker doen verwerken. Kunnen hiertoe bijdragen: Politie Justitie: bij strafrechtspleging het SO enkel als informant beschouwen of niet echt erkennen als juridische SO, gebrek aan info, confrontatie met dader, uitstellen van behandeling, media hulpverlening: medisch: negeren van het SO-schap van een delict Maatschappij: negatieve stereotiepen, afstandname, wantrouwen om een illusie van onkwetsbaarheid te creeren 2.2.6. Bemiddeling, verzoening en compensatie: op weg naar herstelrecht Er werd als sinds 1850 gezocht naar de oplossing van de So-verwaarlozing, maar dit bleef tot technische voorstellen met betrekking tot de financile compensatie. Ferri plettie voor het samenbrengen van opbrengsten van boetes in een fonds De laatste 20 jaar manifesteerde de SO-beweging zich op het terrein van de strafrechtspleging. In de VS en Canada stond dit voor de verbetering van de rechtspositie van het SO, in Europa betekende dit initiatieven voor steun en hulpverlening aan SO van intrafamiliaal geweld maar ook beleidsontwikkeling met betrekking tot rechten van So op herstel en vergoeding, en betrokkenheid. De initatieven missen samenhang maar er is wel een integrerend ideengoed: Reparative justice Herstel van aangerichte schade, verzoening, herstel en restitutie SO als derde partij, Christie: aandacht voor alinatie SO met strafrechtspleging, er moet voorrang zijn voor direct betrokken partijen. Er werd meer rekening gehouden met de belangen van het SO Ruimte voor bemiddeling: overleg tussen daders en SO Vanaf jaren 70 opgang in USA: crisis in strafrechtpleging ( afstappen van behandelingideologie, er moet meer zaken afgehandeld worden, financile crisis verhindert investeringen). Reparative justice was een goedkope oplossing door prejustitile geschillenregeling. Het was beter om het op dat niveau op te lossen.--> subsidiring van victim-offender reconciliation en mediation programmes. Goed alternatief voor gevangenisstraf In 72: Engeland voert compensation order in. Dit was nodig omdat er in Engeland geen BP-stelling is. Dit systeem werkte niet perfect: niet de hele schade werd betaald of het gebeurde te laat. In Frankrijk, Itali, Spanje, Portugal, Belgi bestaat de BP-stelling In Duitslands, Oostenrijk, Zweden, Finland, bestaat de figuur Nebenklage: het SO kan onder bepaalde voorwaarde zelf een strafprocedure inzetten en een civielrechtelijk claim aan de rechter voorleggen.

Bemiddeling en verzoening wordt steeds meer gebruikt in de afhandeling van delicten in Europese landen. In Frankrijk wordt de slachtofferhulpverlening hiervoor ingeschakeld. o Ook wordt er in binnen het onderzoek ruimte gecreerd voor plea bargaining: het bepleiten van strafvermindering in ruil voor schuldbekentenis, in overleg. o Voordelen als ze lukken: Verdere strafrechtelijke interventie is niet nodig of een lichtere straf wordt opgelegd. Het SO krijgt veel sneller dan via een formele vervolging en veroordeling, gegarandeerd een vergoeding in handen: In Belgi moet de schade in ene relatief snelle periode worden vergoed, wat wel voor het risico zorgt dat de SO een te grote druk op de daders zetten De toenemende belasting van het systeem van strafrechtsbedeling wordt afgeremd

In common law landen is de rol van het SO lange tijd beperkt gebleven tot getuige. In de USA zijn er maatregelen genomen om de slachtofferrol te activeren, met victim impact statements (schriftelijke verklaring) en victim statement of opinion (mondelinge verklaring) waarmee het SO de rechtbank informeert over de schade. De rol van het SO in het strafproces is nog altijd niet zonder problemen want door de vaak passieve rol van het SO wordt er geen gebruik gemaakt van zijn rechten. Een actievere deelname kan dan weer voor mogelijke secundaire victimisering zorgen. Ook kan het toekennen van rechten aan het SO de rechten van de verdediging in gevaar brengen. Een positieve ontwikkeling op de positie van het SO in Nederlands in 1986 is de herdefiniring van de rol van politie en parket tegenover SO. Het aspect dienstverlening wordt betrokken om secundaire victimisering te vermijden en medewerking van de burgers te garanderen. Zo blijft het vetrouwen in justitie en politie aanwezig. Men doet dit door de SO correct te behandelen, en te verwijzen; het SO de nodige info geven over procedures, schade; officieel nota te nemen van de relevant info van het SO en de aanpak van de politie. De uitvoering van deze richtlijnen verloopt natuurlijk niet perfect en duurt lang. Er moet ook vaardigheden worden aangeleerd bij de professionals, zoals het onderscheid van de noden kunnen maken. Ook moeten er standaardbrieven en vragenlijsten worden gemaakt. De hervorming is verbonden met het gedachtengoed van restorative justice om een gemeenschappelijke actie van dader, SO en samenleving via bemiddeling, verzoening, restitutie of compensatie de verhoudingen te herstellen. Het is dus meer dan enkel vergoeden. Er moet wel een gerechtelijk toezicht hierop blijven.

2.2.7. Het schadefonds als sluitstuk van het herstelrecht? Daders van delicten zijn nog vaak onbekend (ongeveer 75 procent) of de daders zijn niet solvabel genoeg om het SO te vergoeden of de delicten worden niet gemeld. Er zijn vaak echter heel wat noden van SO op moreel, fysiek, pscychosociaal en materieel vlak. Daarom is

er het idee om door de overheid gedragen en georganiseerde compensatie voor SOs te voorzien. In 1963 in Nieuw-Zeeland: oprichting state compensation fund, in 1964 in Engeland. Fry begon dit process van rechtshervorming met nadruk op de verzoenende en vredestichtende functie van de rechtspleging. Hieruit volgde de criminal injuries compensation, later in 1972 ook de compensation order in Engeland. Vanaf de jaren 70 werden er overal schadefondsen opgericht zoals in 85 in Belgi, in 77 in Nederland en Frankrijk. In de meeste landen kan dit pas worden geraadpleegd als alle andere mogelijkheden zijn uitgeput en de dader insolvabel of onbekend is. Ook is de toepassing van dit fonds erg restrictief. 2.2.8. De verwachtingen van slachtoffers ten aanzien van de strafrechtspleging SOs zijn vaak niet uit op wraak of bestraffing van daders omdat veel delicten niet ernstig zijn Vooral Sos van gewelddelicten verwachten dat zij via de strafrechtspleging en straftoemeting erkenning krijgen als SO. Vele SOs zijn tevreden met een schadevergoeding of een schadevergoeding en een verminderd straf of een vorm van herstel. Daarom moet er hier veel aandacht aan worden besteed en hulp, bemiddeling aangeboden om frustraties te vermijden. De mening over de straffen varieert naargelang het delict. SOs van eigendomscriminaliteit zijn vaak tevreden over herstel, terwijl SOs van geweld vaak punitiever zijn. Een opmerking is dat zij die het minst belang hechten aan herstel, het meest in aanmerking komen voor de schadefondsen. Dit zou moeten worden aangepast. Ook worden multi-offenders, die het meeste feiten plegen, uitgesloten uit bemiddelingprogrammas. Dit zou moeten worden aangepast omdat puur punitieve maatregelen niet werken. Er moeten dus verschillende mogelijkheden zijn. Ook de verzoening werkt niet altijd even goed om de SO soms te veel verwachtingen hebben. SOs van geweldsdelicten en inbraak worden meer persoonlijk geraakt en beroepen op dienstverlening vanuit justitie. SOs van materile schade, zijn gediend met herstel, maar zijn wel gevoelig voor hoe ze worden behandeld door politie en justitie

Tekst 2 Victims, victimization and victomology Het idee en de identiteit van SOs zijn problematisch, controversieel en best genuanceerd. Het is een recent fenomeen dat misdaad met SOs wordt verbonden, ervoor werd dit als ongeluk voorgedaan en er werd in het algemeen weinig aandacht aangeschonken. 1. Factors contributing tot increase in victim visibility De recente aandacht voor SOs is het resultaat van een lang proces benvloed door verschillende factoren:

De eerste aandacht kwam van strafhervormers zoals Fry. Fry was voorstander van de herstelvergoeding vanuit de staat en vanuit de dader. Ze droegen bij tot de hervorming van het strafrechtsysteem met aandacht voor het SO. Ze bekeken criminaliteit als een schending van de rechten van het individuele SO. De media gaf veel aandacht aan SOs en hun omgeving. Dit zorgde voor zichtbaarheid maar ook voor een stem in het publiek debat voor de familie van de SOs, om mogelijk invloed te hebben op hervormingen. Tussen de jaren 60 en 70 was er een groeiende gevoeligheid voor kwetsbare SOs zoals vrouwen en kinderen onder invloed van de vrouwenbeweging, die ondersteunende netwerken oprichten en wezen op de ontoereikenheid van het strafrechtsysteem. Hierdoor kregen SO in het algemeen ook meer aandacht en er ontstond een SO-beweging Toename aan bekende incidenten over politiek genspireerd geweld zoals terrorisme, moorden, Sinds 1950 was er ook een stijging van de hoeveelheid criminaliteit. Het gebruik van victim surveys. De eerste was in 1967 in opdracht van de Presidents crime commission als gevolg van het toegenomen peil aan criminaliteit en de nood aan het beter meten van criminaliteit dan met politiegegevens Beperkt invoed van het de spaarzame en late antwoorden over deze fenomenen door academici. Vanaf de jaren 70 en 80 was er aandacht voor SO binnen de criminologie, ook als gevolg van het feminisme. Ook werd geconcludeerd door de radicale criminologen dat de SOs vooral armen uit achtergestelde buurten zijn. Meer criminologen geven er aandacht aan en er sprake van mogelijk nieuwe discipline die onderzoekt wat de rol is van SO als informant, wat de tevredenheid is over politie en justitie, de invloed van criminaliteit op verschillende categorien 2. Victims: identities and attributes De meest voorkomende categorie zijn de SOs van conventionele misdrijven (verkrachting, diefstal of schade). Wat we hier over weten is verschillend en afhankelijk van de bron, methode en doel. Christie: the ideal victim: 6 eigenschappen om een echt, volledig, gewettigd en duidelijk slachtofferstatus te hebben. Deze criteria worden gebruikt door de media, door moral entrepreneurs en politici. Ze benvloeden ook mogelijk de hervormingen van justitie en mogelijk restorative justive, advocaten?--> dit is in de realiteit daarentegen een fout beeld Het SO is zwakker dan de dader: vrouw, ziek, oud of heel jong of een combinatie Het SO is bezig met normale legitieme bezigheid SO is niet verwijtbaar met het gebeurde SO is onbekend met dader Dader is groot en sterk So-status daagt geen tegengestelde belangen uit. 2.1. Idealized images and empirical realities De meeste data komt van victim surveys, waarmee opgelet moet worden omdat ze vaak administratieve doelen hebben en vaak methodologische problemen hebben. Ze kunnen wel

verduidelijken wat de vatbaarheid van bepaalde groepen voor bepaalde misdrijven is, die vaak contrasteert met het ideale SO. Mannen zijn twee keer sneller vatbaar Mannen tussen 16 en 24 jaar hebben het meeste risico Oude mensen hebben het minste kans om SO te worden van geweld Inwoners vanachtergestelde buurten hebben meer risico om SO te worden, maar toch is de last van het SO ongelijk verdeeld Sos komen vaak van dezelfde omgeving als daders, verschil met ideal victim SOs worden vaak verschillende keren SO van een misdrijf; dit is moeilijk te meten met een victim survey omdat de verschillende misdrijven soms moeilijk te onderscheiden zijn of dat het meer in een proces is. soms komen daders en SO zelfs uit dezelfde SO-categorie; zeker bij gewelddadige misdrijven omdat het afhankelijke is van een bepaalde levensstijl; ook bij eigendomsmisdrijven komt dit voor. Dit contrasteert ook met het ideal victim. 2.2. Expanding the category of victims Er zijn vaak meer SOs dan degenen die als SO worden behandeld. Er is dus in verschillende gevallen een probleem met de identiteit van het SO zoals: secundaire of indirect SOs (familie, getuigen, familie van daders) verkeersSOs Wanneer er geen persoon als dader kan worden aangeduid (wel bedrijf of groep mensen) wanneer de fout niet echt wordt erkend als crimineel als gevolg van misdaden door de politie SO zelf niet beseffen dat ze SO zijn SO niet willen toegeven dat ze SO zijn

Zij worden meestal niet erkend als SO Bedrijven, publieke organisaties kunnen ook worden gevicitimiseerd op verschillende manieren

Er zijn enkele vragen waar de voorstander van restorative justice rekening mee moeten houden Op welke manier is restorative justice (RJ) benvloed door de stereotype beelden van SOs en daders? Zijn er types van SOs waarbij de initiatieven van RJ niet gepast of schadelijk zijn? Hoe gepast zijn de RJ initiatieven voor SO e daders die niet als het Ideal victim zijn o Gekende of onbekende daders o SOs uit hetzelfde milieu als de daders o Sos die weinig sociale vaardigheid hebben en die het moeilijke hebben om een dialoog met de dader te hebben

o Sos die meerdere keren SO zijn geworden o Sos die mogelijk een dreiging zijn voor de veiligheid en stabiliteit van de dader o SOs die niet volledig schuldloos zijn o Sos die zelf ooit dader van hun dader zijn geweest o Sos die al met justitie te maken hebben gehad o Bedrijven als So Hoe gepast zijn de initiatieven van RJ om om te gaan met SO-loze of medeplichtige Sos midrijven? In welke mate kunnen initiatieven van RJ een juiste balans maken van de belangen van de Sos, daders en andere partijen? 3. Victimization and its effects Victimitie is een complex proces bestaand uit 3 elementen Primaire victimisatie is de interactie tussen SO en dader tijdens het duren van het misdrijf en de gevolgen vanuit het misdrijf of de interactie: Effecten De reactie van het SO op het misdrijf, mogelijke verandering van de perceptie van zichzelf en het formele antwoord dat het SO wil geven: impact Andere interacties tussen het SO en anderen, zoals de strafrechtsbedeling als gevolg van dat formele antwoord. Als dit negatieve gevolgen heeft, noemt het secundaire victimisatie. 3.1. Primary victimization and its consequences Er is een onderscheid tussen de effecten, gevolgen als resultaat van de verschillende misdrijven: in theorie is dit makkelijk af te bakenen, in tegenstelling tot de praktijk; zeker de niet-financile. o Fysieke gevolgen: pijn of lijden, verlies vaardigheden, handicap, misvorming o Financile effecten: direct (gevolg van misdrijf) of indirect (verzorging, verlies inkomen o Psychologische of emotionele gevolgen o Effect op sociale banden dit wordt niet vaak onderzocht de impact op de SOs: de ernst van de effecten en de duur vanuit het standpunt van het SO. Het is dus subjectief. Het gaat over de betekenis voor het SO, mogelijke veranderingen in de perceptie van zichzelf. Er is veel verwarring over het onderscheid tussen de impact en de effecten.

Het begrijpen van het proces van victimisatie gebeurd op basis van 3 onderzoeksvormen die elke focussen op andere misdrijven en elk een eigen methdologie hebben. De resultaten zijn inconsistent Data van surveys over vicitimisatie. Deze gaan meestal over de financile, praktische en soms emotionele effecten van minder serieuze, conventionele misdrijven. Het gaat hier meestal om kwantitatieve date verzamelen.

Diepte kwalitatieve studies, die meestal over wat ernstige misdrijven gaan en dieper ingaan en meer tijd geven voor de SO Klinische studies die de psychologische effecten en de gedragsmatige impact onderzoeken van meestal zeer ernstige misdrijven zoals verkrachting 3.2. What we know about the consequences of victimization Gevolgen en impact zijn zeer misdrijfspecifiek. De persoonlijke en sociale eigenschappen van het SO hebben minder invloed, hoewel er wel sommige zeer kwetsbare categorien zijn (zeer armen, alleenstaande ouders, en huisgebonden personen, herhaalde SOs) Eerste effecten: gewelddadige misdrijven hebben vaak fysieke verwondingen en traumatische effecten(emotioneel, psychologisch) als gevolg (50 procent) Intensiteit is subjectief dus zeer moeilijk te meten. o Een kwart van gewelddadige delicten was zeer geraakt door het misdrijf. Dit duurde vaak maar enkel dagen, maar er volgde wel langere periodes van angst, slapeloosheid, depressie. De psychologische gevolgen voor gewone geweldsdelicten duurden niet langer dan enkele maanden, hoewel er hier twijfel over is. Mogelijk komen de gevoelens terug tijdens het strafproces. Bij misdrijven zoals verkrachting zijn er effecten zoals acute fysieke pijn en lijden, andere seksuele gevolgen en langer durende psychologische effecten. Ook zijn er vaak directe en indirecte financile gevolgen. o Inbraak heeft als gevolg eigendomsverlies en emotionele gevolgen, ongeveer gelijk als bij gewelddelicten

4. Victims responses to victimization Verschillende vormen zoals Veranderingen in de attitudes van SO: SO zijn sneller bezorgd over vooral de delicten waar ze SO van zijn, maar ook wel de anderen. Ook dat ze meer risico lopen om SO te worden in de toekomst, voelen zich onveiliger Veranderingen in de gedrag van SO: Bij ernstige vormen, komen de SO minder buiten. SOs van verkrachting verhuizen of veranderen van job. Andere effecten zijn verlies sociale contacten of drugsgebruik, wraak nemen. Bij fysiek of seksueel misbruik van kinderen zijn de gedragsveranderingen erger. De SOs worden vaak zelf dader Veranderingen in de perceptie van zichzelf: Men moet zichzelf erkennen als SO om ermee te kunnen omgaan. Niet elk SO ziet zichzelf als SO of ontkent dat er een delict is gebeurd of ziet het niet als een crimineel feit of wil het label van SO niet krijgen of vindt het niet serieus genoeg. Dit is een van de redenen dat er zo weinig aangiftes bij de politie zijn. Andere redenen zijn: denken dat politie er niets aan kan doen, er is geen echt verlies, men ziet het als een privzaak. Veranderingen in zijn eigen identiteit

Als het SO wil erkend worden als SO, zullen er verschillende procedure beginnen waar het SO niets aan te zeggen heeft. Mogelijke negatieve gevolgen kunnen zich uiten als secundaire victimisatie

5. Victimology and its variants Victimologie is een recente discipline die zich richt op misdaad en SOs. Er zijn echter wel verschillende focussen te leggen. De positie van victimologie is ingewikkeld omdat verschillende praktijken en denkwijzen zijn. 5.1. Positivist victimology Deze stroming ziet criminaliteit als een natuurlijk en sociaale fenomeen dat is veroorzaakt door factoren en processen die wetneschappelijk zijn de ontdekken. SOs kunnen mogelijk zelf bijdragen tot hun SO zijn, volgens Von Hentig en Mendelsohn. Zij zochten regelmatigheden, patronen in SOschap om ze te linken aan types van SOs en ze zo in typologien te stoppen, bijvoorbeeld op basis van hun eigen schuld of hoe geneigd ze waren. Hun invloed is te zien bij de SO surveys en campaignes om risicos te verminderen. Een zwakheid was dat ze ervan uitgaan dat de SO-identiteit duidelijk is, omdat het gelinkt is aan schade en een juridische status. Ze keken tussen enkel naar conventionele interpersoonlijk delicten, vooral met geweld of eigendom. Ze zagen het justitiesysteem als onproblematisch waarbij de SO enkel de daders gestraft wilden. De SO-beweging heeft deze ideen gebruikt om de belangen van bepaalde groepen SOs te verdedigen. Kritiek is dat ze niet beseffen dat de ideen over SOs eerder toevallig toevallig zijn, door de wet en onder druk van verschillende organisaties zijn gecreerd. Ook negeren ze het proces van sociale constructie bij het labellen van SOs en dat sommigen dat label niet willen dragen. 5.2. Radical victimology Dit staat tegenover de positivistische victimologie. Ze, onder andere Quinney, Elias, kijken naar de structurele factoren die verbonden zijn met hoe de samenleving is georganiseerd en ook naar de rol van de staat en het wettelijk systeem om Sos en daders te construeren. De definitie van SOs is dus niet duidelijk omdat het gaat over degenen die onderdrukt worden door de staat. Men zag de daders als SOs van de onderdrukking door de staat en men negeerde de SOs van hun delicten. Binnen deze stroming waren er nog verschillende accenten (radical left realists, human rights perspective). Sommige ideen zijn ook in de bredere SO-beweging terug te vinden. Men wou het lot voor de gewone SOs verbeteren. Ook wilde men betere manieren vinden om met de belangen van daders en SOs om te gaan. Ze waren voorstanders van compensatie door de overheid, herstel en compensatie door de daders, en verzoening. Op vlak van sommige aspecten komt het overeen met RJ. Er was kritiek op het onvolledige beeld van het proces van victimisatie door enkel te kijken naar sociale klasse relaties en niet naar geslacht, ras en leeftijd. Om dit te verbeteren zijn er

twee stromingen gekomen: symbolisch interactionisten en de feminsten, beiden kritische victimologische stromingen. 5.3. Critical victimology Hier gaat het vooral om de macht om het label SO op te leggen en de factoren zijn belangrijk om het label op te leggen. Deze visie heeft als voordeel tegenover de positivisten dat de toevallige en cultureel specifieke natuur wordt benadrukt. Deze theorie kan niet duidelijk uitleggen hoe de labels zijn opgesteld en waarom er verschillende ideen over SO zijn in verschillende sociale n politiek omstandigheden. Mawby en Walkwate zijn genspireerd door het feminisme. Ze wijzen erop dat sociale klasse, ras, geslacht een rol spelen in het maken van het proces van victimisatie en het erkennen van de SOs. Kritische victimologie heeft ook het belang van historische en culturele context verduidelijkt in het proces van victimisatie en maken van concepten zoals SO en victimisatie.

Tekst 3 4. Theorien over slachtofferschap 4.1. Inleiding 4.2. De eerste stappen van het victimologisch onderzoek Onderzoek naar de verklaringen van SO-schap begon van 1950, waarbij het onderdeel was van de verklaring van criminaliteit, waar men al lang onderzoek naar deed. Von Hentig, Mendelsohn en Wolfgang worden als grondleggers gezien. Binnen de studies waren er twee stromingen: Ontwikkeling van typologien voor SOs (Von Hentig), niet gebaseerd op empirische gegevens, naar mate van verwijtbaarheid (Mendelsohn), Fattah, Schafer en Silverman Op basis van empirische politiegegevens. Wolfgang gebruikte de term victim precipitation: slachtoffer speelt een rol bij het tot stand kom van het delict (ook AMir, Kempe, Fiselier, Leuw, Van der Kooi. Er werd kritiek gegeven dat de rol van het SO complexer moest zijn?

Vanaf jaren 70 kwam het victimologisch onderzoek echt op gang. De politie- en juridisch gegevens werden aangevuld met So-enqutes. 4.3. De klassieke theorien(vanaf eind jaren 70) Beide theorien gaan er van uit dat een bepaalde situatie de gelegenheid tot het plaatsen vinden van de criminele gebeurtenis vergroot. Dit was een nieuwe invalshoek die het onderzoek naar SOs domineert 4.3.1. Leefstijltheorie Door Hindelang. Verklaring voor samenhang tussen bepaalde demografische en sociale kenmekeren van individuen en de kans om SO van criminaliteit te worden, was dat mensen

verschilden in hun terugkerende leefstijlactiviteiten en zich zo verschillende blootstelde aan risicovolle situatie waar veel daders en criminaliteit zijn. 4.3.2. Routineactiviteitentheorie Door cohen en Felson. Verklaring voor de macro-ontwikkeling van criminaliteit ligt vooral bij de omstandigheden die er zijn om criminaliteit te plegen. Omdat er structurele veranderingen in routineactiveiten van burgers waren, was er een groter aanbod van criminal opportunities. Criminaliteit vindt plaats wanneer een gemotiveerde dader, een geschikt doelwit en de afwezigheid van goede bescherming samenkomen. De theorie geldt vooral bij delicten met direct contact tussen minimaal een dader en minmaal een persoon of object. Door sociale veranderingen was er meer gelegenheid om criminaliteit te plegen, en meer samengaan van de drie, waardoor de criminaliteit steeg. 4.4. Huidige theoretische inzichten en belangrijkste empirische bevindingen Integratie van micro- en macroperspectieven bij het verklaren van SO-schap. De invalshoek van de routineactiviteitentheorie wordt nu de algemene gelegenheidtheorie genoemd, die de basis van het onderzoek naar SO-schap vormt. Het empirisch onderzoek naar determinanten van het SO-schap wordt ook door deze theorie gedomineerd. Aanwezigheid van gemotiveerde daders, aantrekkelijkheid van het doelwit en de mate waarin het doelwit bescherming biedt zijn de drie risicofactoren, die op individueel of op het niveau van sociale context kunnen worden uitgewerkt. Dynamic multicontextual criminal opportunity theorie van WIlcox verduidelijkt dit door de integratie van micro (individueel SO-schap met individuele factoren)- en macro (SOs met contextuele kenmerken) benadering. 4.4.1. Aanwezigheid van gemotiveerde daders 4.4.1.1. Individueel niveau: de mate waarin Sos direct in contact staan met daders Indien meer kans om aan potentile daders blootgesteld te worden, meer kans om SO te worden. In het begin werd leefstijl en routineactiviteit gemeten aan de hand van sociale en demografische kenmerken omdat ze invloed zouden hebben om het SO-schap, omdat men zich anders gedraagt en zo meer risico loopt. Het was niet duidelijk welk gedrag leidde tot verhoogd risico, daarom werden er later meer direct indicatoren gebruikt en richtte men zich meer op specifieke vormen van criminaliteit. Momenteel gebruikt men indicatoren die algemeen iets over iemand leefstijl en routineactiveiten zeggen, en duiden op omstandigheden waarin SOs vekeren. Ook onderzoekt men de relatief sterke overeenkomst tussen daders en SOs, die vaak omwisselbaar zijn. 4.4.1.2. Sociale context: de mate waarin daders geografisch gespreid zijn

Als er meer daders in de sociale context van iemand zitten, neemt het risico op SO-schap toe. De omgeving, met ook bezoekers als potentile daders, heeft dus invloed. Het risico is

groter als men binnen de awareness space, gebieden waar daders goed bekend zijn en feiten plegen, verblijft. 4.4.2. Aantrekkelijkheid van het doelwit: bepaald door kwetsbaarheid, antagonisme en voldoening 4.4.2.1. Individueel Kwetsbaarheid( dus bij vrouwen, kinderen, ouderen, gehandicapten, die zich niet goed kunnen verdedigen, mensen onder invloed; ook makkelijk verplaatsbare, vernielbare objecten) maakt een doelwit aantrekkelijk en lopen meer risico om SO te worden. Antagonisme: bepaalde karakteristieken van mensen geven aanleiding to het plegen van delicten omdat ze boosheid of jaloezie bij dader veroorzaken. Vaak hate crimes Als de voldoening(economisch, lichamelijk) om het delict te plegen groter is, dan is het doelwit aantrekkelijker. 4.4.2.2. Sociale context

Gebieden met veel kwetsbare personen zijn aantrekkelijker, en dan niet alleen naar de kwetsbare personen maar naar het hele gebied. Ook de inrichting en bebouwing van een buurt benvloeden de kwetsbaarheid van de bewoners. Gebieden met veel objecten of individuen die jaloezie of boosheid opwekken zijn aantrekkelijk. Dit kan te maken hebben met: de etnische heterogeniteit, symbolen van outgroups. Gebieden met doelwitten die veel lichamelijke, economische, emotionele of psychologsche voldoening geven, zijn aantrekkelijker. 4.4.3. Bescherming van het doelwit 4.4.3.1. Individueel Technische maatregelen (inbraakalarm, omheining) zal de kans op inbraak verkleinen. Ook sociale maatregelen (mensen opstraat, sociale bindingen) en vermijdingsangst verkleinen het risico. 4.4.3.2. Sociale context

De concentratie van technische en sociale maatregelen werkt preventief voor beschermde en niet beschermde doelen(free-rider-gedrag: meeprofiteren van maatregelen) in de omgeving. De aanwezigheid van informele sociale controle (uit sociale desorganisatietheorie van Shaw en Mckay)speelt een rol,waarbij de sociale organisatie negatief wordt benvloed door de structurele facoren lage economische status, etnische heterogeniteit en residentile mobiliteit. De sociale desorganisatietheorie en de gelegenheidstheorie worden steeds vaker gecombineerd om een beter zicht te krijgen op de determinanten van het SO-schap waarbij het individuele en de sociale contact wordt gecombineerd. 4.4.4. Enkele kanttekeningen bij de gelegenheidstheorie

De theorie houdt te weinig rekening met het gedrag van daders, onder andere bij de selectie van doelwitten. Er is een gebrek aan falsifieerbaarheid omdat er vaak indirecte indicatoren worden gebruikt. Indien er directe factoren worden gebruikt is het nog niet duidelijke of de hyptheses worden aangenomen over verworpen. Er is weinig aandacht voor de wederzijds benvloeding van risicofactoren Er zijn beperkingen bij het empirisch onderzoek waarbij er maar een beperkt aantal delictsvormen worden toegelicht. Tekst 4 Understanding victimsation: exploring harms 1. Introduction Vanaf de jaren 70 is er meer onderzoek naar de directe en indirecte gevolgen van SO-schap vanuit verschillende disciplines. Hieruit blijkt dat het proces van SO-schap ernstig en verschillende aspecten benvloedt. Verschillende delicten hebben verschillende gevolgen, onmiddellijk of op langere termijn op psychologisch, emotioneel, gedragsmatig, financieel en fysiek. De ernst en de lange termijn impact is afhankelijke van de aard van de gebeurtenis, de demografische eigenschappen en de ondersteuning waar het SO toegang tot heeft. Er zijn dus verschillen tussen SOs maar deze verchillen in ervaring zijn onvoldoende onderzocht of toegeschreven omdat men vaak SOs indeelt in categorien en zo de rol van ras, geslacht, klasse niet onderzoekt. 2. Victimisation: the psychological impact 2.1. The shattering of cognitive meanings Mensen kennen constant cognitieve betekenissen toe aan zichzelf en aan de wereld, zoals ook in een geloof in zijn eigen onkwetsbaarheid, dat de wereld begrijpend en betekenisvol is en van een positief zelfbeeld. Hieruit komen verwachtingen, die veranderd kunnen worden door So-schap, en gevoelens van kwetsbaarheid, onbegrijpelijkheid, een negatief zelfbeeld en weinig vertrouwen in om omgeving geeft omdat het niet overeenkomt met de betekenissen die het SO eerder had. 2.2. The loss of a sense of control Vaak leidt So-schap tot een verlies van het gevoel van controle en een gevoel van kwetsbaarheid, en mogelijk zelf een verlies van zelfvertrouwen. 2.3. Self-Blame Soms wint met aan controlegevoel en zelfvertrouwen door zelfkritiek. Er zijn twee types van zelfkritiek: toekennen van schuld voor SO-schap aan iemands gedrag, wat bijdraagt tot het overleven van het SO omdat het over verantwoordelijkheid gaat en men dit kan herstellen en zijn gedrag kan veranderen (vaak bij seksueel geweld); toekennen van de schuld aan iemands

persoonlijke eigenschappen, wat schadelijk is omdat dit niet te veranderen valt (vaak bij huiselijk geweld, omdat ze ook vaak veel verweten worden. Hoe meer geweld, hoe meer ze de schuld aan hun partner wijten. Het zelfbeeld en zelfvertrouwen wordt hier niet aangetast) 2.4. Comparing ones experiences with that of others: hypothetical world Een manier van omgaan met de ervaring is het vergelijken met anderen. Sos creeren soms hypothetische werelden waarin de SO ervaring nog erger is. Dit kan een positief effect hebben als SO denken dat ze geluk hebben gehad. 2.5. A search for meaning Een andere manier van het matigen van de schadelijk gevolgen van SO-schap is de betekenis, het doel van de SO-ervaring te zoeken waarbij het gevoel is een goede, geordende wereld kan worden behouden. Men zoekt die betekenis thuis, bij anderen, bij zichzelf,. Uit een bleek dat degene die een reden hadden gevonden, met minder stress zaten dan de anderen. 2.6. Attitudes toward perpetrators Er is een grote verscheidenheid in de attitudes naar daders toe. Sommigen zeggen dat hoe ernstiger het SO-schap, hoe meer haat ze hebben naar de dader en moet retributiever ze zijn, omdat ze vinden dat de dader even ernstig gestraft moet worden als de daad die ze pleegden. Ze vonden het ook vaak erg als de dader geen spijt betoonde. Bij inbraak kiest men eerder voor een werkstraf dan voor ene gevangenisstraf. De meest ernstige Sos hebben wel wraakgevoelens 3. Victimisation: the emotional impact De meest voorkomende reacties zijn shock, verwarring, hulpeloosheid, angst, bezorgdheid en depressie. 3.1. Fear Sommigen zeggen dat de reactie van angst verband houdt met de angst op het moment van het So-schap. De angst is vaak voor het opnieuw voorkomen, voor de dood, voor bepaalde categorien van personen of angst voor bepaalde gevolgen. Angst komt voor bij ernstige en minder ernstige midrijven. 3.2. Anger Woede is een veelvoorkomende reactive, vooral bij mannen. Bij vrouwen wordt dit vaak onderdrukt, zeer bij een verkrachting en minder bij een lichamelijke mishandeling. Deze woede kan sterk verschillen in ernst. 3.3. Post traumatic stress Zeer ernstige reacties gevolgd op So-schap worden PTSS(uit DSM) genoemd. Dit houdt de volgende dingen in:

Herbeleven van het trauma door herinneringen, gedachten, dromen en een aantal prikkels Gevoelens van onthechting Verminderde interesse in belangrijke activiteiten Overdreven schrikreacties Verstoorde slaap Verhoogde waakzaamheid Moeite om te concentreren 3.4. Internalising or hiding emotions Sommige emoties worden onderdrukt en dit kan negatieve gevolgen(psychologisch, lichamelijk hebben. Sommigen doen dit om dat het uiten van emoties soms negatief wordt bekeken. 4. Victimisation: the behavioural impact SOs maken vaak gedragsveranderingen mee, soms specifieke, soms een volledige levenstijl. Verschillende vormen zoals: Het vermijden van situaties en plaatsen waar ze zich onveilig voelen. Dit zijn soms de plaatsen waar het delict plaats vond, soms plaatsen met dezelfde eigenschappen Veranderen van een volledige levensstijl: het stoppen van bepaalde bezigheden die met het delict te maken hebben, niet meer savonds weg gaan, het vermijden van publieke plaatsen. Algemene angstreacties waarbij de elke plaats een potentieel risico heeft. Verlies van seksuele verlangens, als gevolg van ene verkrachting relatieproblemen Vermijden van de SO-situatie door te vermijden of door zich gewilig op te stellen Verlaten van partners, vooral na verkrachting Wapenen tegen toekomstige feiten, de veiligheid verhogen Verhuizen Een andere job zoeken Zich isoleren

De gedragsveranderingen kunnen een positief effect hebben door leren om te gaan met het SO-schap, het gevoel van controle te hebben, het minimaliseren van de kwetsbaarheid. Maar het kan ook negatieve gevolgen hebben zoals beperkingen hebben, schadelijk zijn, vb door drugs. 5. Victimisation: the physical impact De fysieke impact kan variren van kleine verwondingen tot ernstige interne en externe verwondingen. Veel SO hebben hulp van een medische instantie nodig. Bij verkrachting is er sprake van niet-genitale, genitale verwondingen en mogelijk zwangerschap. Ook zelfdestructief gedrag( zichzelf willen doden) kan volgen. 6. Victimization: the financial impact

Sos kunnen echt financieel verlies hebben als resultaat van de kosten bij politie, het hof, Er kan een verlies aan inkomen zijn bij fysiek of psychologisch herstel. Soms is het een verlies aan inkomen als er een partner sterft of men een partner verlaat. Ook bij sterfte komen er heel wat kosten bij te kijken. Ook kunnen er kosten zijn om de veiligheid te verhogen. Er kunnen goederen gestolen zijn die niet worde terugbetaald. 7. Summary 8. Influences upon the severity of victimization 8.1. Pre-victimisation factors: demografische en psychologische eigenschappen van SOs, de kwaliteit van hun relaties en voortdurende stressors. Bij inbraak zijn leeftijd, geslacht en socio-economische status belangrijke variabele op vlak van her ervaren van een misdrijf omdat sommige al veel spanning in hun leven hebben gehad. Gescheiden of alleenstaanden, vrouwen, ouderen, mensen met lagere inkomens zijn er meest geraakt door het SO zijn. Bij verkrachting speelt de echtelijke status, religie, werkstatus of studie geen rol. Jongere vrouwen hadden in het begin meer symptomen, en op langere termijn hadden ouderen vrouwen er meer. Ook sexualiteit, en het uiten van homoseksualiteit, al voor het SO-schap, speelt een rol omdat men dan mogelijke al ondersteunende diensten of groepen kent en men mogelijk de positieve kanten van de seksualiteit ziet. Problemen zoals drugs en alcohol misbruik, leerproblemen voor het SOschap, of sociale deprivatie of werkloosheid kunnen leiden tot een grotere impact. 8.2. Factors relating to the victimization event De omgeving waar het delict plaats vond spelt ook een rol op de impact van de ervaring. Bij seksueel geweld: er is meer impact als het op een plaats gebeurt die eerder als veilig werd ervaren, als de dader bekend is en er zo nog contact is na het misdrijf. De ernst en de hoeveelheid geweld hebben een invloed op de impact 8.3. Post-victimisation factors: factors zoals de hoeveelheid tijd volgend op het gebeuren, formele en informele ondersteunende systemen De tijd die volgt op het delict heeft ook een invloed op de ernst van de verschillende effecten. Eerst: crisisperiode waarbij de ernst van de symptomen het hoogst is Dan mogelijk een reorganisatiefase waarin het So-schap zich aanpast en het SO probeert verder te gaan met zijn leven Permanente impact, geen terugkeer van de oorspronkelijke situatie, verandering van het leven: Soms bij verkrachting, 8.4. Support and coping Een goed sociaal ondersteuning netwerk, mogelijk bestaand uit vrienden, familie, actoren die voor justitie werken, SO-ondersteuning en welzijnsorganisaties kan SO met de negatieve effecten omgaan helpen, erover praten, helpen met praktische problemen, het mogelijk maken

om de gevoelens te uiten. De bezoeken van vrijwilligers maken vaak een verschil om om te gaan met het feit. Er is wel een risico dat de reactie van anderen negatief of niet adequaat is en dat het de situatie verergert. Soms is het ook moeilijk om er met vreemden over te praten. 9. Summary 10. Diversity amongst victims Het lijkt soms of de ervaring voor Sos hetzelfde is voor iedereen, ongeacht verschillende kenmerken waardoor er indien iemand niet de dominante norm volgt, men niet goed weet hoe te reageren. Mannelijke Sos krijgen in het algemeen aandacht omdat ze minder bij het stereotiepe beeld van Sos(oudere, kind of vrouw) horen. Mannen hebben vaak woede, boosheid, een kwetsbaar gevoel, een acuut verlies van zelfvertrouwen, omdat in gaat tegen het macho beeld. Er zou ook meer onderzoek moeten worden gedaan naar de SO-ervaring van etnische minderheden, maar bij het helpen van etnische minderheden moet er niet enkel naar racistische criminaliteit gekeken worden want zij hebben ook algemene SO-ervaringen. Men moet dan ook rekening houden dat ze van een andere cultuur komen en dat de hulp hieraan wordt aangepast. Ook heeft geweld soms een andere plaats in hun culturele context. De reacties zijn ook boosheid, geschokt zijn en angst, het verhuizen, het mijden van bepaalde plaatsen en investeren in veiligheidsmaatregelen. Soms zijn er ook collectieve antwoorden op SO-schap. Bowling introduceerde het concept continuum van geweld, waarbij So-schap als een proces waarbij alledaagse vormen van misbruik gecombineerd worden met ernstig geweld wordt gezien. Hieruit blijkt dat SOs van racistisch geweld vaak herhaaldelijk SO worden en er voor hen een constante dreiging van racistische daden, geweld en misbruik is. De impact van racistische misdaad is groot. Geweld van mannen tegen hun vrouwen binnen etnische minderheden wordt soms gebruikt om de vrouw te onderdrukken, soms om economisch misbruik te maken waarbij vrouwen vaak medelijden hebben met hun man omdat ze begrip hebben voor hun man, omdat de politie niet mag betrokken worden, omdat familie een moet blijven. Zwarte vrouwen hebben meer risico om verkracht te worden maar onthullen het minder snel als het gebeurt. Ras en cultuur spelen ook een rol bij het herstel na een verkrachting, er werden bij zwarte vrouwen meer culturele redenen toegekend aan waarom ze werden verkracht.

10.1.

Belief systems and victimization

Kritische zwarte feminsten gebruikten het woord spirit injury en spirit murder om de impact van racisme of seksisme naar vrouwen te begrijpen, namelijk schade die verder gaat dan psychologische, emotionele, gedragsmatige of fysiek impact. Het gaat over het onderling verbonden zijn van de natuur van het zelf, waarbij de zelf-identiteit en de waardigheid wordt geschonden. Die spirit murder is het resultaat van veel micro-processen die racisme en seksisme opbouwen vanuit belangrijke actoren binnen de maatschappij. De spirit murder heeft invloed op meer dan het individuele SO zelf, en maakt indirect nog SOs. Deze begrippen moet nog verder onderzocht worden om de juiste hulp te kunnen bieden

De godsdienst en het geloof zou ook meer onderzocht moeten worden. Etnische minderheden hechten meer belang aan geloof. De godsdienst kan ook een reden van racistische misdrijven of van religieuze haatmisdrijven zijn. Veel meer is hier niet over bekend dus weet men ook niet wat de noden zijn. Godsdienst wordt ook vaak gebruikt als steun voor SOs. 10.2. Challenging dominant knowledge constructions

Voor een SO-ervaring heeft men een geloof in een rechtvaardige wereld. Na een SO-ervaring voelt het SO een verlies van gevoel van controle over zijn leven omdat de wereld anders is dan zij eerst dachten. Dit model volgen veel hulporganisaties en proberen zo terug controle over hun leven aan SOs te geven. Mogelijk is dit model te Westers gericht op mensen met eigendom, macht en rijkdom. Ook zien mensen van de meerderheid hun eigen wereld als meer rechtvaardig en goed dan de gehele wereld en minderheidsgroepen zien hun eigen wereld en de gehele wereld als niet rechtvaardig. Dit is mogelijk te verklaren door onrechtvaardige ervaringen en So-schap. Men moet dus opletten dat de gebruikte termen en constructen niet voor iedereen gelden en hier kritisch naar blijven kijken 11. Conclusion Tekst 5 Criminal victimisation in International perspective 1. Preface In 1989 werd de eerst Internationale crime victims survey in 14 gendustrialiseerde landen en nekele steden uitgevoerd met de bedoeling om vorderingen in het internationaal vergelijkbaar criminologisch onderzoek over SO-ervaringen, naast de officile geregistreerde data, mogelijk te maken. De volgende afnames werden steeds grootschaliger en waren in 92,96,2000 en in 2005(globaal bij 300.000 mensen in 78 landen, waarvan een groot deel van de data van European Survey on Crime and Safety kwam. De ICVS is een instrument dat ontwikkeld is om de hoeveelheid criminaliteit, de perceptie van criminaliteit en de attitudes naar het strafrechtsysteem op een vergelijkbare, internationale manier te meten. De data komen van het gewone volk, en zijn dus niet benvloed. De data van ICSV zijn betrouwbaar door de standaardisatie van de vragenlijsten en een test die de vergelijkbaarheid bevestigde. Dit was nodig want de data was in vele landen sterk verwaarloosd. De data zijn nuttig voor beleid en voor onderzoekd 2. Ackowledgements 3. Summary 3.1. Introduction and methodology

Het gaat over de resultaten van de 5e afname in 2004/2005, waarvan een groot deel van de data van European Survey on Crime and Safety kwam. Er is een afname in 38 landen. In 1989 is de eerst ICVS afgenomen omdat er nood was aan betrouwbare criminaliteitsstatistieken voor internationale vergelijking, waarvoor politile cijfers niet goed waren omwille van de verschillende wettelijke omschrijvingen, omwille van de varirende aangiftebereidheid aan de politie en omwille van de varirende interne registratieregels van de politie, en waarvoor de veelgebruikte nationale SO-enqutes omwillen van de onvergelijkbaarheid ook niet geschikt waren. De ICVS bestaat uit gestandaardiseerde vragenlijsten over de ervaring van huishoudens met criminaliteit. De beperkingen zijn de volgende: Volledige standaardisatie is niet mogelijk vooral als vragenlijsten van sommige landen worden gebruikt De manier van het interviewen en de periode wanneer afgenomen kunnen de resultaten benvloed hebben De steekproef is vrij klein dus de steekproeffout groot

De ICVS meet 10 conventionele misdrijven: vehicle related crimes, burglary, attempted burglary, theft of personal property , contact crimes. In sommige landen meet men corruptie, consumentenfraude, haatmisdrijven, drugsgerelateerde problemen. De meeste landen bestudeerden verschillende categorien van misdrijven. Andere onderwerpen: aangifte bij politie, tevredenheid van de politie, verdeling en nood aan So-hulp, angst voor criminaliteit, gebrek van preventieve maatregelen en attitudes naar straffen. 3.2. Victimisation by any common crime 16 procent is in het laatste jaar So geweest van een van de misdaadcategorien, waarbij in de steden er meer SOs zijn (19.9). Er is een dalende trend in So-schap 3.3. Victimisation by vehicle related crimes De diefstal van voertuigen is het hoogst waar veel voertuigen zijn. Het stelen van een auto heeft 2 redenen: verkopen van onderdelen of auto volledige veranderen ofwel transport of joyriding. Er is een dalende trend, vooral bij het joyriden, door de betere beveiliging. 3.4. Victimisation by burglary and other theft 1.8 procent is So van inbraak geweest. Er zijn meer inbraken in de hoofdsteden in ontwikkelde landen (2.3%). Hetzelfde patroon bij pogingen tot inbraak. 4% in de landen en 6% in de hoofdsteden zijn So van diefstal. De helft van de diefstallen bestaat uit pickpocketing 3.5. Victimisation by contact crimes

1% in de landen en 2.4% in de hoofdsteden(1.4 in ontwikkelde landen en 6.1 in landen die nog aan het ontwikkelen zijn); Het meten van seksuele misdrijven is moeilijk door de culturele verschillen of de perceptie van een misdrijf. Men focuste daarom op de fysieke aanval. Dit ligt tussen 0.1 en 2 % waarbij de resultaten tussen de hoofsteden en landen niet verschillenden. Aanval en bedreiging zijn de helft van de contact misdrijven. Ook speelt het cultuurverschil hier een beperkte rol. Er zijn meer aanvallen in steden dan in het hele land. In Amerika is de kans dat een geweer wordt gebruikt veel groter dan in Europa, omdat men meer wapens bezit.

3.6. Victimisation by non conventional crimes 10% is So van consumentenfraude, meer in de steden, waarvan 9% op het internet, vooral in USA, waarvan 7(landen) en 10%(hoofdsteden) met creditkaartfraude, 1% met steekpenningen, waarbij de landen buiten de Westerse wereld hogere percentages had. 3% van oude EU landen rapporteerde ervaring met misdrijven vanuit haat, racisme of vooroordelen. Bij de immigranten was dit 10% Ervaring met drugsgerelateerde problemen: 10% 3.7. Crime trends In 15 landen zijn er a minstens 4 afnames geweest. Het hoogtepunt van SO-schap is in de jaren 95 en sindsdien is er een lichte daling tot het niveau van de jaren 80, ongeveer dezelfde voor alle landen gedurende de laatste 15 jaar. De daling is het sterkst in eigendom en autogerelateerde misdaden en inbraak. De daling verklaren is een uitdaging voor criminologen, mogelijk is de verhoogde veiligheid en het verhoogd aantal maatregelen de reden. 3.8. Victimisation and police recorded crime Er is een vergelijking gemaakt van het niveau van So-schap vanuit de ICVS en vanuit de politile gegevens vanuit European Sourcebook on Crime statistics. Er is samenhang als de twee niveaus zijn zijn aangepast op vlak van het aangeven aan de politie. Indien niet, is er een zwakke band. Dit toont aan dat geregistreerde criminaliteit niet zomaar kan worden vergeleken. Er is geen samenhang tussen de trends in SO-schap en geregistreerde criminaliteit, omdat politiecijfers niet geschikt zijn om op korte tijd een trend in te zien. 3.9. Reporting crimes to the police and victims satisfaction Het aangeven aan de polite en andere So-responsen verschillen niet tussen hoofdsteden en landen. Het aangeven van een midrijf hangt af van de ernst en of er een aangifte nodig is voor

de verzekering. De aangifte varieert sterk naargelang het misdrijf (100% autodiefstal, 10% seksuele misdrijven) De aangiftecijfers dalen als men kijkt naar het algemene beeld van alle misdrijven. Dit komt omdat het aandeel van misdrijven waarvoor weinig gerapporteerd wordt, stijgt. De helft van de SO die aangifte deed, was tevreden over het werk van de politie. 3.10. Victim support

30% van de SO van seksueel misbruik keer hulp, slechts 10% van de Sos van diefstal, dreiging, aanval en het minst voor So van inbraak. Er is een lichte stijging op vlak So-hulp. Er is wel een grotere nood dan het aanbod wat er nu is. 8% van de SO van ernstige midrijven die ze aangaven kreeg gespecialiseerde hulp terwijl 43% hulp wilde. Er is dus een te weinig aanbod van hulp voor een grote vraag. De vraag varieert wel in verschillende landen. 3.11. Fear of crime

Het effectieve cijfers van inbraken hangt samen met de gedachte dat men zal inbreken. De hoofdsteden van landen in ontwikkeling zijn volgens de respondenten het minst veilig. Het gevoel van veiligheid hing niet samen met het echte criminaliteitsniveau, wel met de drugsproblemen van een buurt. 3.12. Security precautions

De veiligheidsmaatregelen worden steeds meer en meer genomen, vooral in rijke landen. Sinds 88 is er een stijgende trend in zowat alle landen. 3.13. Attitudes to law enforcement

In de meeste landen was te houding ten aanzien van wetsbekrachting stabiel gebleven. De politie schijnt krediet van de burgers te krijgen. 3.14. Public attitudes to sentencing

In de meeste steden geloofde men het meest in gevangenisstraffen 3.15. The future of ICVS

Men is bezig met een nieuwe versie voor 2007,2008

Tekst 6 Analyse van de federale enqute: de veiligheidsmonitor 2008-2009 tabellen in ppt

1. Hoofdstuk 1: methodologie van de enqute 1.1. Korte historiek 1997: 1e VM in opdracht van minister van binnenlandse zaken op federaal niveau en in bepaalde steden en gemeenten. Deze is gebaseerd op de Nederlandse Politiemonitor 1998: Verbeteringen t.o.v. 1997: vergroten steekproef en zo meer nauwkeurige uitspraken kunnen doen; mogelijkheid voorzien voor andere steden om deel te nemen. Er werd een goedkopere, schriftelijke enqute ter beschikking gesteld(later niet meer omwille van betrouwbaarheid, hoge non-respons). Er werd besloten om het tweejaarlijks te doen omwille van budget, tijd, prioriteiten 2000: toevoegen van bevraging naar prioriteiten van het federale veiligheidsplan van de regering. Er werden nog wat aanwijzingen doorgevoerd( weglaten preventie, seksuele delicten bij SO-schap voegen) 2002: geen inhoudelijke wijzigingen en op dezelfde wijze afgenomen. Steekproef in 22 piloot-politiezones en in meergemeentenzones bijkomende enqutes afnemen 2004: Afnamen in 58 zones en dus 73 gemeenten en vergroten van steekproef tot 12000 2006: zelfde steekproef als in 2004 2008-2009: zelfde steekproef als 2004, geen lokale monitoren op niveau van politiezones. Verschillende gemeentes stapten op. Er werd ook een andere marktonderzoeksbureau gekozen wat qua uniformiteit een risico is 1.2. Een telefonische enqute Respondenten krijgen brief, worden verschillende keren gecontacteerd en kunnen extra informatie krijgen. De mixed-methode werd niet gekozen omdat het niet vanzelfsprekend is om databestanden te mixen 1.3. Steekproef 120000 mensen Belgische populatie van 15 jaar en ouder Nederlands of Frans sprekend Samengesteld uit lokale monitoren en enqutes op federaal niveaui Prestratificatie waarbij de totale steekproef van 36948 mensen herleid werd tot 12000 Random Poststratificatie op basis van geslacht en leeftijd Betrouwbaarheidsinterval van 90, soms 95 1.4. Vragenlijst Zelfde als in 2006 met enkele wijzigingen SO-ervaring aanpassen zodat er een vergelijking met criminaliteitsstatistieken kan worden gemaakt 1.5. Respondsgraad Op 86.957 telefoons, beantwoorden 36.948 personen en 8891 gaven geen aanleiding tot communicatie. De respondsgraad is 63%, wat hoog is. Elk jaar hing het wel tussen 60 en

70%. Dit is mogelijk te verklaren door de officile introductiebrief en het nummer waar men info kan verkrijgen 1.6. Profiel van respondenten Op vlak van leeftijd en geslacht werd gekeken naar de bevolking, met een lichte oververtegenwoordiging van vrouwen en met een meest representatieve groep tussen 35-49 en minder representatieve groep 15-34 en een oververtegenwoordigde groep 50-65+. Dit werd herwogen om de verdeling van de bevolking te weerspiegelen. 2. Hoofdstuk 4: Slachtofferschap 2.1. Delicten op huishoudensniveau meer resultaten zie ppt en tekst Dit gaat over delicten tegen personen en goederen uit het huishouden in afgelopen jaar. Vernieling aan autos: 42.6% van SO en 16.3% van respondenten, met een daling vanaf 200 Andere vernieling: 17.7 van SO, 4-6% van respondenten, met een daling t.o.v. 2006 Poging tot inbraak: 10% van SO ,4-6% van respondenten Diefstal uit auto: 10% van SO ,4-6% van respondenten, met een daling vanaf 2000 fietsdiefstallen: 10% van SO ,4-6% van respondenten, daling tussen 2000 en 2006,met een stijging t.o.v. 2006 Andere delicten: minder dan 10% van SO Motordiefstallen: duidelijke stijging t.o.v. 2006 Diefstal autos: daling vanaf 2000

Meeste misdrijven stijging tussen 97 en 2000 en dan een dalende trend. Geen duidelijke trend bij vernieling motor en diefstal brommer. Tussen 55 en 95% procent van de delicten vindt plaats in eigen gemeente. In BHG is een veel hoger SO-percentage, bij zowat alle soorten delicten, en in Walloni is een daling vanaf 2006 in vernieling aan wagen 2.2. Delicten op persoonsniveau Persoonlijk So-schap in afgelopen jaar . Bedreiging lichamelijk geweld: 40.5% van So; sterke stijging. 9% van burgers Lichamelijke geweld: 10% van So, toegenomen sinds 97. 71% slagen en verwondingen Vluchtmisdrijf: 10% van So Diefstal vanaf de persoon zonder geweld: 10% van So Diefstal(algemeen): lichte daling vanaf 2002, 4.5% van respondenten Andere misdrijven: 10% van So Seksuele delicten: rond 1% en toegenomen sinds 2006. In 72% onbekende dader. 10% (poging tot) verkrachting

Overige: minder dan 8% van So

Groot deel kent stijging tussen 97 en 200 en dan daling tot 2006. De delicten zijn minder geconcentreerd in eigen gemeenten (50%) Diefstal(totaal) en vlichtmisdrijf in verkeer meeste So in BHG> Walloni>Vlaanderen Seksuele delicten BHG>Vlaanderen> Walloni met in VL en BHG een stijgende trend Stijging van fysiek geweld in Vlaanderen 2.3. Melding en aangifte 2.3.1. De Veilgheidsmonitor, een indicator voor het dark number De politile en gerechtelijke statistieken geven enkel de geverbaliseerde en vervolgde feiten weer. Er is een dark number en een grey number( meldingen zonder aangifte of PV). De veiligheidsmonitor kan dit mogelijk weergeven 2.3.2. Delicten op huishoudensniveau 2.3.2.1. Melding De algemene meldingsbereidheid is hetzelfde gebleven tussen 97 en 2008 (38%). Autodiefstallen en woninginbraken steken boven de rest uit met 75% maar er is een lichte daling. Minder dan 1/3 van vernieling, vernieling van motor niet meegerekend, wordt gemeld, maar er is een lichte stijging. De meldingsbereidheid: Walloni> BHG>Vlaanderen 2.3.2.2. Aangifte: verklaring of PV

Melding leidt niet sowieso naar aangifte. Ongeveer 30% wordt gemiddeld gemeld, waarbij woninginbraak en autodiefstal veel hoger liggen. Aangifte Vlaanderen<Walloni=BHG. Er is een toename van het globale aangiftepercentage. 2.3.3. Delicten op persoonniveau 2.3.3.1. Melding De melding ligt een beetje lager voor delicten op persoonniveau dan die op huishoudensniveau. Diefstallen worden in meer dan 50% van gevallen gemeld. Seksuele delicten worden amper (8.2%)gemeld, wat wel is toegenomen. Er is een dalende trend bij bedreiging met lichamelijk geweld en lichamelijk geweld en een stijging bij diefstal met geweld en vluchtmisdrijf in verkeer. 2.3.3.2. Aangifte

Het aangiftepercentage is 23%. Bij alle delicten verschil aangifte en melding, behalve bij seksuele misdrijven.

Aangiftebereidheid: BHG>Vl=Wal. 3. Hoofdstuk 5: laatste delict 3.1. Melding 27% van Sos doet melding niet zelf. In de helft van de gevallen gebeurt de melding op het politiekantoor. De redenen van melding zijn: Gestolen goederen terugkrijgen: 30% Bewijs verzekering: 24% Dader moet worden gepakt en gestraft: 20% Ernst: 15% Herstel schade: 15% Vermijden recidive: 15% Uit onveiligheid: sterke stijging tot 10%

Redenen van niet melding: Niet ernstig genoeg: 40% Het helpt niets: 26% Niet belangrijk om te melden: 18% Te weinig gegevens rond delict: 10% Ze doen er niets aan: 10% Dader wordt toch niet gepakt: 10%

Slechts ongeveer 10% wordt doorverwezen naar SOhulp 3.2. Tevredenheid met betrekking to het politiecontact 55% is zeer tevreden of tevreden en 25% is niet tevreden. De tevredenheid is afhankelijk van het type delict. Bij seksueel misbruik inbraak, vluchtmisdrijf en diefstal zonder geweld: meer dan de helft tevreden. Bij Sos van bedreigingen, autodiefstal, motordiefstal, fietsdiefstal: minder tevreden. Tevreden over: Telefonische bereikbaarheid, bereikbaarheid, houding en gedrag: 80% tevreden Tijd aan het probleem besteed (73%) Snelheid tussenkomst (67%) Resultaat opreden :50%

Er is een lichte stijging van tevredenheid t.o.v. 2006 Tevredenheid: Vl>Wal>BHG Tekst 7 ik denk dat deze niet zo belangrijk is.

Neglected and emergent victim-centred research polciy and practice 1. Introducing themes for discussion De meeste aandacht gaat naar eigendoms- en persoonsdelicten, die binnen de strafwet gelden. De laatste tijd besteedt men ook aandacht aan So-loze delicten(fraude, drugs). Toch zijn een groot aantal delicten niet onderzocht geweest 2. Alternative themes in victim-centred research and policy Enkele voorbeelden van nieuwe of genegeerd in onderzoek en beleid, er zijn er nog meer. Hier zou men meer aandacht voor moeten hebben. In realiteit overlappen de categorien elkaar. Ze zijn vaak niet onderzocht door het moeilijk kunne identificeren en tellen van Sos omdat het vaak een complex, langdurend gebeuren is, verspreid over heel de wereld Fraude: Geld witwassen Internet/cybercrime Milieudelicten Oorlogs en na-oorlogse delicten Mensenhandel

3. Challenges for the mainstream victiomolgogy: cho and what is a victim? Verborgen Sos, wie en wat zijn aspecten te onderzoeken bij de vernoemde delicten. Het onderzoeken gaat enerzijds over de vooroordelen van de victimologie en over de prioriteiten kiezen voor onderzoek, wat ook wordt benvloedt door de politiek. Radicale en kritische victimologen hebben een enge focus op de persoon-en eigendomdelicten uit de strafwet terwijl conservatieve victimologen, die worden benvloed door So-groepen en de klaagcultuur, de victimologie willen uitbreiden tot alle vlakken van het leiden, waarbij wordt vergeten dat de victimologie de wetenschap is die strafrechtelijke criminaliteit bestudeert. Er is echter wel een nood om zich aan te passen aan de ervaring met SO-schap en criminaliteit a. Environmental crime Er wordt weinig aandacht besteedt aan de impact van milieudelicten op personen en hun eigendom, samenleving en de omgeving binnen de criminologie en daarom dus ook binnen de victimologie. Een mogelijke reden is dat milieudelicten eerder onder controle van andere instanties dan politie, aan wie de criminologie wel veel aandacht besteedt, valt. Ook zijn geografen en natuurwetenschappers bezig met het onderwerp van de schade aan het milieu. Zodoende blijft het SO van milieudelicten een abstract figuur. Men bestraft de milieudelicten wel en men gaat de schade door de delicten wel strafrechtelijk na, maar de victimologie blijft achter. Het onderzoek naar het milieu zou vragen oproepen over de rechten en

verantwoordelijkheden in verband met ideen over milieu en steden als een plaats waar mensen samenkomen. Volgens South is de reden dat het ons zou confronteren hoe men in de Westerse wereld tegenover natuur staat, namelijk als een leverancier van grondstoffen b. Conflict and post-conflict crime Er is ook weinig onderzoek gebeurt naar delicten in oorlogs- of sociaal onrustige zones, wat vreemd is om er hierbij ongelofelijk veel, wel te identificeren Sos vallen. De redenen van de vele criminaliteit is het verlies van sociale gedragsnormen, het uitvallen van instanties die sociale controle uitvoeren, economische ineenstorting, ontwikkeling van een zwarte markt, beschikbaarheid wapens, veel agressief gedrag. Burgers kunnen het So worden van hetzij conventionele misdrijven hetzij schending van de mensenrechten. Een moeilijk punt is dat de delicten hier vaak uitgaan van de staat of groepen, die zich niet aan verdrag van Genve houden. Tijdens oorlog is er vaak wetteloosheid waardoor de verhouding So en dader ander ligt omdat dit niet is vastgelegd door de wet. Het bepalen wie dader of SO is, is moeilijk en afhankelijk van de nationaliteit, etniciteit en godsdienst De genderspecifieke delicten(verkrachting) tijdens oorlogen is behandeld door feministen, mensenrechtenactivisten en anderen, ook hierbij kan de victimologie een rol spelen om dit te begrijpen. 4. The place and time of victimization: from the global to the local Criminaliteit en SO-schap kan vaak worden verbonden in plaats en tijd, op lokaal en globaal niveau. De genegeerde criminaliteit heeft vaak effect op individuen en gemeenschappen op bepaalde plekken en tijdstippen maar is een onderdeel van een globale context, op internationaal niveau. Onderzoek wordt vooral gedaan naar lokale fenomenen, dichtbij huis, wat logisch is. Maar er is ook onderzoek nodig naar het globale niveau. Er is wel steeks meer erkenning van het globaal zijn als gevolg van internationale gebeurtenissen (Instorting communisme, migratiestromen, burgerconflicten, georganiseerde misdaad, terrorisme) a. Exaggerating the place of the global: scapegoating the other? Criminaliteit wordt niet als een global fenomeen ervaren, maar enkel als iets lokaals. Dit wordt enkel door de media zo gebracht. Na de val van het communisme, werd het terrorisme en de internationale criminaliteit de vijand van het Westen en kreeg dit meer aandacht dan de lokale problemen. Ook worden deze vijandbeelden als reden voor interne problemen afgeschilderd. Een voorbeeld is het probleem met asielzoekers, illegalen. Zij worden als crimineel bestempeld terwijl ze meestel ofwel gewoon illegaal zijn over stelen om te overleven. Internationale criminaliteit en terrorisme zorgen wel voor binnenlandse veiligheidsproblemen als gevolg van de globalisering en de betere communicatiemogelijkheden, reismogelijkheden en de instabiele omgeving. De dreiging door de internationale criminaliteit heeft ook een

verband met de lokale criminaliteit, die zorgt voor de vraag en het aanbod. De aandacht verplaatst zich naar internationale terwijl de meeste criminaliteit lokaal is. b. External threat: forgotten victims Er wordt vooral gefocust op ongewenste migranten als daders en niet op slachtoffers omdat ze enkel als een dreiging worden gezien. Ze zijn daarentegen vaak SO van mensenhandel of smokkel. Er is wel deels wel een herziening gekomen waarbij immigranten wel als So worden gezien maar waarvan de oorzaak ook aan immigranten wordt toegeschreven, terwijl de oorzaak vaak bij de regering van het ontvluchte land ligt. Door de grenzen streng te bewaken, ontstaat er ook een markt voor illegale smokkel. De menselijke kost om die grenzen over te steken en om later uitgebuit te worden is dan ook hoog. Toch hebben ze vaak redenen om erkend te worden (politieke toestand in eigen land, noodzaak door sociale en economische stabiliteit in land van herkomst, So van uitbuiting, kinderen van inwijkelingen) 5. Focus: victims of trafficking a. What is trafficking in persons/sex trafficking Er is veel international aandacht geweest maar weinig vanuit de victimologie. Mensenhandel en -smokkel is in heel wat verdragen en akkoorden op internationaal vlak geregeld waarvan het belangrijkste Verklaring van de Verenigde Naties over de basisrechten van slachtoffers van misdrijven en machtsmisbruik. Mensensmokkel- en handel zijn bende het illegaal overbrengen van mensen voor winst binnen of over grenzen.Het verschil is dat bij smokkel enkel het overbrengen is en bij handel de personen ook worden uitgebuit als slaaf, prostituee. Het gebeurt bij mannen, vrouwen en kinderen. De grootte van het fenomeen mensenhandel, wat samenhangt met georganiseerde misdaad, is moeilijk in te schatten, ook al omdat er lang geen overeenkomst was van wat het juist in hield. De VN houdt sinds kort een database over de routes om zo trends te kunnen waarnemen. Een schatting van de sex trafficking is 500000. Er is lang geen aandacht aan besteed omdat het te wijdverspreid is. De Sos komen vaak van Oost-Europa, uit arme buurten en zijn meestal vrouwen. Er wordt vaak degelijk werk aangeboden om hen over te laten komen en de vrouwen beseffen niet wat er hen te wachten staat. Ook worden de vrouwen vaak verkracht of geslagen om hen te onderdrukken. Ze kunnen vaak niet ontsnappen uit de situaties omdat ze weinig mogelijkheden hebben om te ontsnappen, door de taal, weinig vertrouwen in politie, mogelijke fysieke represailles, mogelijke rapporteren van prostitutie aan familie of geweld tegen de familie. Sex trafficking is er op 2 niveaus: de geweldsdelicten tegen vrouwen door mannen en schending van de mensenrechten b. Policy responses to sex trafficking at the level of the EU De juistheid van de claims over sextrafficking is betwijfelbaar omdat data moeilijk te verkrijgen zijn, het is sterk gemediatiseerd als blanke slavenhandel en omdat mensenhandel en smokkel soms wordt verwisseld en zo sommige uitgebuite vrouwen als economische vluchtelingen worden gezien.

Het erkennen van sex trafficking door verschillende internationale organisaties is het gevolg van lobbywerk en de wisselende erkenning in de geschiedenis. De EU reageert met vevolging, preventie en bescherming en bijstand voor Sos. De raad van europa benadrukte de rechten van Sos, ook die van sex trafficking. De Europese commissie en parlement heeft ook meer aandacht voor de Sos van georganiseerde criminaliteit. De raad van de EU bouwde enkele programmas om de sex trafficking tegen te gaan. Naast al deze initiatieven is er nog geen garantie voor echte actie in de lidstaten, hoewel de Europese commissie, parlement en Raad dit wel probeert. Dit is te wijten aan de gebrekkige definiring en sanctionering. Men probeert de Sos ook bij de initiatieven te betrekken en hen op te vangen en niet direct terug te sturen indien ze samenwerken met de autoriteiten. Een tijdelijk verblijfsvergunning kan mogelijk ook misbruik opleveren. De maatregelen zijn dus nog altijd tegen daders, maar Sos worden betrokken. c. Contextualising response to sex trafficking De nadruk van system ligt nog op identificatie en bestraffing van daders dus Sos krijgen minder aandacht. Voor lange tijd is er zelfs geen onderscheid gemaakt tussen daders en Sos van georganiseerde misdaad. Toch probeert de politie ze ook als Sos van sex trafficking te zien. De Sos worden als Sos en als buitenstanders gezien. Deze beperkte aandacht komt overeen met de beperkte aandacht voor Sos in het algemeen. Er is wel steeds meer aandacht voor Sos en voor georganiseerde misdaad dus ook voor Sos van georganiseerde misdaad 6. Focus: victims of white-collar crime a. Constructing a victimless crime Whiteboordcriminaliteit houdt in: fraude, witwassen en cybercriminaliteit. Deze criminaliteit is vaak moeilijk te onderscheid van legaal gedrag. De daders kunnen individuen en bedrijven zijn. Er is een significante sociale en economische impact maar de Sos zijn niet zichtbaar. Er is weinig aandacht hiervor vanuit de victimologie omdat Sos dit niet vaak aangeven. De redenen hiervan zijn dat ze het niet beseffen, ze erkennen zichzelf niet als Sos, ze vinden het niet ernstig genoeg, ze denken dat er niets aan gedaan kan worden. Creditkaartfraude of foute rekeningen worden wel vaak aangegeven. Sommige mensen zijn erg kwetsbaar voor de frauduleuze praktijken door hun gebrek aan kennis over de materie. Bedrijven besteden er niet veel aandacht aan omdat dit middelen kost. Ook handelen ze dit vaak intern af omdat de daders vaak werknemers zijn en omdat dit niet goed voor het aanzien van het bedrijf is. Toch hebben steeds meer bedrijven programmas om fraude te bestrijden en dit aan te geven. Er zijn wel degelijk bedrijven die SO zijn maar dit is moeilijk te erkennen. Toch is de financile, sociale, menselijk en economische schade zeer groot. Victimologie heeft hier niet voldoende aandacht voor. Indien er wel onderzoek naar wordt gedaan, dan kijkt men naar het bestaan, en de preventie en regelgeving ervan, maar niet naar SOs, zeker niet op individueel niveau. Er wordt wel veel aandacht vanuit overheidsinstanties en justitie gegeven omwille van

de economische stabiliteit. De Sos moeten zelf instaan voor de vergoeding, de staat komt niet tussen b. Ill-gotten money i. Fraud Er zijn internationale surveys geweest naar fraud en whiteboordcriminaliteit bij bedrijven. Maar dan 60% is ooit SO geweest, de financile wereld het vaakst. De fraude werd het vaakst door collegas gepleegd, sommigen bedrijven organiseerde dan ook training om fraude te herkennen. Er is vooral schrik voor een grote fraude terwijl het meestal een lange tijd duurt. Kredietkaartfraude zorgt voor veel online SOs. ii. Money Laundering Zwart geld terug witwassen waarbij het geld snel wordt verplaatst zodat het niet kan geassocieerd worden met de delicten, waarbij de sporen moeten worden uitgewist om detectie en vervolging te voorkomen en waarbij het geld beschikbaar voor de crimineel moet zijn. Het internationaal financieel systeem probeert om de inkomsten te vinden, vast te zetten en te vernietigen maar dit is niet eenvoudig.Het gebeurt vaak om drugsgeld wit te wassen, waarop de VN, de EU, de europese commissie op reageerde met regelgeving en conventies. Individuen kunnen vaak niet reageren op het witwassen omdat ze niet voldoende middelen hebben en Sos zijn moeilijk op te sporen. Het is moeilijk om de Sos te vergoeden om dat veel geld verloren gaat door de complexe banksystemen. Sommige landen proberen de gelden te recupereren maar dit kost veel middelen. iii. Capital flight and corruption 7. Concluding comments Tekst 8 2. Slachtofferbeleid ten aanzien van politie Het gaat vooral gaan over slachtoffers van misdrijven met bijzonder aandacht naar verkeersslachtoffers en nabestaanden. 2.1. Internationale richtlijnen met betrekking tot slachtofferbeleid Vanaf 85 ontstond de aandacht naar slachtoffers en het beleid hiernaar op internationaal vlak. In 85: Declaration of basic principles of justice for victims of crime and abuse of power van de algemene vergadering van de VN: eerste belangrijke principeverklaring, dus zonder kracht van wet, over rechten van SOs. Er staan algemene bepalingen en aanbevelingen over concrete SObejegening in zoals recht op begrip en respect, toegang tot rechtsbedeling en herstel van geleden schade, voldoende informatie en bijstand, mogelijkheid tot schadevergoeding indien niet mogelijk via gewone weg. Aanbeveling nr. R(85)11 inzake de positie van het slachtoffer binnen het strafrecht en de strafprocedure van de Raad van Europa: concrete voorstellen om de positie te

verbeteren: opleiding van politiemedewerkers op met So te kunnen omgaan, informatie door politie aan SO, goede rapportering van schade door politie; parket moet rekening houden met schadevergoeding en moet voldoende informatie geven aan SO In 87: Aanbeveling nr. R (87) 21 inzake de hulpverlening aan de slachtoffers en de preventie van victimisering van Raad van Europa: richtlijnen voor preventie van SOschap en het doorverwijzen van SO 2006: Aanbeveling nr. R(2006)8 inzake bijstand aan de slachtoffers van criminaliteit: nadruk op samenwerking tussen staten 1996: verklaring van de rechten van slachtoffers in de strafrechtelijk procedure van European forum for victim services(nu: victim support Europe): basisrechten van SO binnen de procedure, opleiding in Sobejegening, respect voor waardigheid individu bij verhoren, recht op juridisch advies, recht op info bij dossier te voegen 1998: Verklaring over de sociale rechte van Sos van misdrijven door EFVS: recht op erkenning van de impact van een misdrijf, informatie over rechten en dienstverlening, toegang tot gezondheidsdiensten, recht op financile compensatie, op veiligheid. 1999: verklaring van de rechten van slachtoffers op dienstverlening: recht op gelijke toegang tot diensten voor SOhulp met goed personeel, gratis, 2001: Kaderbesluit van de raad van de EU van 15/3/2001 inzake de status van het SO in de strafprocedure wel wettelijk verplicht karakter. Doel: beter juridische bescherming, betere verdediging belangen, bijstand, recht om gehoord te worden en bewijsmiddelen aan te voeren, recht op adequate informatie, mogelijkheid om deel te nemen aan gerechtelijk procedure, recht op juridisch advies, rechtsbijstand(gratis) en vergoeding gerechtskosten, bescherming van veiligheid en privacy, bevordering van bemiddeling, mogelijkheid voor buitenlanders om deel te nemen aan procedure, betere ontwikkeling SOhulp, goede hulpverlening, 2004: Richtlijn 2004/80/EC van EU met betrekking tot schadeloosstelling van SOs: verplichte regeling van schadeloosstelingregeling voor SOs van opzettelijke geweldsmisdrijven, goede samenwerking tussen staten bij grensoverschrijdende gevallen

2.2. Slachtofferbeleid op federaal en regionaal niveau ten aanzien van politie, justitie en hulpverleningsdiensten Vanaf 90: snelle ontwikkeling SOhulp op niveau politie,justitie en hulpverlening maar er zijn nog steeds knelpunten. 2.2.1. Het slachtofferbeleid bij de politie: politionele slachtofferbejegening Vanaf 90 ontstond centrale regelgeving over SObeleid bij politiediensten. Eerste: 1991 in korpsnota van Rijkswacht 2.2.1.1. Het wettelijk kader 1992: In WPA wordt hulpverlenings-en bijstandstaak opgenomen: doorverwijzen en informatie geven

1998= WGP hervorming van politie. o Bij lokale politie: SObejegening is deel van basispolitiezorg: adequate opvang, informatie en bijstand aan SOs met een gespecialiseerde medewerker per zone o Federale politie: minder duidelijke taak 2.2.1.2. De omzendbrieven over politionele slachtofferbejegening

Vanaf 90: omzendbrieven over taken van politie inzake SObejegening door Minister van Binn. Zaken. Die nieuwste vervangt telkens de vorig 26/8/91: OOP15: 6 werkgebieden om een antwoord op de behoeftes van SOs te bieden: verbetering materile omstandigheden om SO op te vangen, tijdens aangiftegesprek aannemen van een geduldige en begrijpende houding aangepast aan de omstandigheden, het aanbieden van informatie over gerechtelijke afhandeling, het verschaffen van technopreventieve informatie en informaite over administratieve afhandeling, aanbieden van praktische hulp, mogelijke doorverwijzing naar de psychosociale hulpverlening. Dit werd goed onthaald maar werd door budgettaire redenen(opleiding, hoeveelheid personeel, middelen) en onvoldoende kennis niet volledig uitgevoerd. 29/3/94:OOP15bis: rekening houdend met knelpunten: richtlijnen over individuele opvang, informatieverschaffing, instructies m.b.t. samenwerking en netwerkvorming in functie van een Sogericht beleid, nadruk op motiverende rol door leidinggevende en het beschikbaar stellen van middelen, opstellen van lijsten van diensten SOhulp 9/7/99: OOP15ter: wettelijke en administratieve inititatieven om positie SO tegenover overheden te versterken, samenwerkingsakkoorden, wet Franchimont. Aantal begrippen werd uitgelegd, omschrijving opdrachten van o.a. dienst SObejegening, wanneer te verwijzen, 4/5/2007: GPI 58: groot deel overgenomen van OOP15ter; Nadruk op So-bejegening als taak. Eisen van beroepsbekwaamheden van personeel dat in contact met SOs komt. Benadrukken samenwerking met hulpverlening en justitie. o Definiring van SO( natuurlijke persoon alsook zijn na(ast)bestaanden die als direct gevolg van handelen of nalaten in strijd met de wetgeving schade heeft geleden, met inbegrip van een lachemijl of geestelijk letsel, een psychisch lijden of een economisch verlies, na(ast)bestaanden ( rechthebbende van het SO of elke persoon die ene bijzonder affectieve band heeft met het SO). o Ook aandacht voor o.a. SO van ongevallen, rampen. o Ze gaat ook in op de taken van verschillende actoren: korpsleiding(beleid: samenwerkingsverbanden, opleiding, systeem organiseren, opvang en nazorg eigen personeel, middelen), individuele politieambtenaar (opvang, informatieverstrekking(politionele en gerechtelijke afhandeling, rechtshulp, administratieve regelingen), opstellen van een PV en verwijzing, zorgen voor medische bijstand, crisisopvang, praktische hulp)

Diensten politionele slachtofferbejegening( ondersteunen van het korps en gespecialiseerde SPbejegening in welbepaalde gevallen o Verwijzing: op pro-actieve wijze in contact met hulpverlening brengen: info geven over het bestaan en gebruik van een verwijsformulier o Deze omzendbrief is van toepassing op lokale en federale politie. 9/10/2001: PLP 10: meer algemene omzendbrief over organisatie-en werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale diensverlening aan de bevolking. Hier wordt het belang van de eerstelijnsfunctie opgemerkt, en de aanwezigheid van een gespecialiseerd mederwerker om Sohulp te bieden. 2003: dienstnota om te regelen hoe de opdrachten van maatschappelijk assistenten bij de fed.pol: zij moeten onder andere ook gespecialiseerde slachtofferbejegening doen en vorming en sensibilisering doen 2.2.1.3. Een eerste evaluatie van het politionele slachtofferbeleid in de praktijk

69% van clinten bij diensten voor SOhulp komen er via de politie, hoewel de doorverwijzing niet optimaal verloopt, vooral door onvoldoende kennis over diensten. De korpsen stuurden soms niet of beperkt SO door. Ook gebeurde het doorverwijzen vaak niet snel genoeg na het misdrijf. Ook wordt de doorverwijzing of het geven van informatie zeer beperkt gemeld in het PV. Het nationaal Forum voor het Slachtofferbeleid (NF) publiceerde een evaluatie over het slachtofferbeleid bij politie, justitie en hulpverlening. Resultaten: Positieve evolutie van het bewust zijn bij de medewerkers bij politie van te taak en plaats in de slachtofferbejegening Positieve evolutie bij samenwerking tussen politie en hulpverlening Meer en meer politiemedewerkers volgen een cursus, er is zelfs vraag naar meer opleidingen bij diensten SO-bejegening en bij politiemedewerkers In BHG zijn er diensten SO-bejegening die geen rekening houden met de richtlijnen en zelden op de juiste manier doorverwijzen

Er is een verslag over de interne controle bij 20 lokale politiediensten van het Vast comit van toezich op de politiediensten (comit P). Het vervullen van specifieke personeel voor slachtofferbejegening was afhankelijke van de grootte van het korps De meeste zones vaardigden richtlijnen uit om met SOs in contact te komen en hen te verwijzen naar de dienst SO-bejegening Verschillende zones hadden een pool-systeem met andere zones om constant iemand ter beschikking te hebben in crisissituaties De zones hadden goede contacten met welzijns- en hulpverleningsdiensten maar er werd weinig gebruik gemaakt v het actieve doorverwijsmodel 2.2.1.4. Besluit met betrekking tot de politionele slachtofferbejegeningherhaling voorgaande 2.2.2. Het slachtofferbeleid bij justitie: slachtofferonthaal

2.2.2.1. De positie van het slachtoffer binnen het vooronderzoek 2.2.2.1.1. De wet-Franchimont Wet 12/4/98 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporings- en gerechtelijk onderzoek. Deze wet heeft de rechtspositie van het SO versterkt: zorgvuldige en correcte bejegening, geven van informatie, zorgen voor contacten met gespecialiseerde diensten en justitieassistenten. Deze wet introduceert het statuut van benadeelde persoon: bijkomende rechten zoals bijstand van een advocaat, documenten toevoegen aan het dossier, op de hoogte worden gebracht van seponering, instellen gerechtelijk onderzoek en de rechtstdag indien met een verklaring van schade ten gevolge van een misdrijf bij het OM aflegt. Deze wet gaf ook bijkomende rechten aan BP binnen een gerechtelijk onderzoek: inzage in dossier en recht om bijkomende onderzoekshandelingen te vragen, kopie van het verhoor. Voor nabestaanden is er het recht om het lichaam van de overledene te zien. 2.2.2.1.2. De ministerile richtlijn inzake het waardig afscheid nemen

16/9/98: ministerile richtlijn inzake het waardig afscheid nemen in geval van interventie door de gerechtelijke overheden onder andere bij autopsie. Deze richtlijn werd voorbereid door ene werkgroep, samengesteld uit slachtoffergroepen, magistraten, jusristen, ambtenaren binnen het nationaal forum voor slachtofferbeleid. De richtlijn: Omschrijving begrippen Doelstellingen: harmonisatie bevorderen in behandeling (taalgebruik, eerbiedigen rouwproces en religie) van Sos en nabestaanden door gerechtelijke overheden en zo secundaire victimisering vermijden Procedure voor OM, gerechtelijke politie, slachtofferonthaal,: o Onmiddellijk na feiten: lichaam overgebracht naar geschikte plaats voor een groet door nabestaanden en inlichten indien dit niet mogelijk is en afschermen SO o Gepaste overbrenging van het lichaam o Melden van overlijden aan nabestaanden door politie op gepast manier. Eerst identiteit SO en nabestaande verifiren, dan zo snel mogelijk meedelen in persoonlijk en volledig gesprek o Recht om laatste groet te brengen voor nabestaanden. Ze mogen ook vragen stellen aan parketmagistraat. Er wordt opvang voorzien bij identificatie. Er moet voldoende info over lichaam en plaats worden gegeven o De nabestaanden kunne inzage krijgen in het dossier en de persoonlijke goederen van het So en de overtuigingstukken worden teruggeven waarbij ze begeleid worden door een justitie-assistent o Het is mogelijk na een tijd opnieuw contact op te nemen met het parket 2.2.2.2. De ministerile richtlijn inzake het onthaal van slachtoffers op parketten en rechtbanken

15/9/97. Diensten So-onthaal worden op alle rechtbanken ingericht. Justitieassistenten kunnen tussenkomen voor SOs van misdaden en wanbedrijven, niet bij overtredingen, met

uitzondering van verkeersongevallen met doden en zwaargewonden. Rechtbanken werken samen aan een SO-beleid: College van PGs: neemt maatregelen die nodig zijn voor coherente uitveoring en cordinatie van het SO-beleid op rechtbanken en parketten PG die gespecialiseerd is in SO-beleid laat zich bijstaan door verbindingsmagistraat SO-beleid bij parekt van hof van beroep van zijn ressort. Hij bezorgt rapport over de initatieven en problemen aan Min. V. Justitie en Nationaal forum voor So-beleid PK neemt alle maatregelen nodig voor coherente uitwerking en cordinatie van SObeleid op arrondissementeel niveau Arrondissementele raad voor het SO-beleid worden vragen, problemen, maatregelen over So-beleid besproken. Verslagen gaan naar PG Nationaal forum geeft advies aan min. V. justitie over SO-beleid Verbindingsmagistraat staat PK bij en bevoegd in de dagelijkse werking van het SObeleid enis tussenpersoon tussen justitieassisent en leden parket en tussen SO en parket Hoofdsecretaris van het parket en de hoofdgriffier staan in voor goede samenwerking tussen justitieassisten (JA) en personeel van griffies Adjunct-adviseur voor SO-onthaal cordineert, adviseert, ondersteunt en doet toezicht op de taken van JA en brengt een verslag uit aan de PG over werking SO-onthaal en de problemen en voorstellen JA voor SO-onthaal heeft structurele (sensibiliseren parket en rechtbank over SOs en signaleren problemen) en individuele (onthaal, ondersteuning en informatie naar Sos en verwijzen, op de hoogte houden over procedures) taken 2.2.2.3. Een eerste evaluatie van het justitile slachtofferbeleid in de praktijk 2.2.2.3.1. Concrete acties

September 96: oprichting Steundienst Slachtofferzorg die zich binnen de dienst justitiehuizen van het Directoraat-generaal uitvoering van straffen en maatregelen bevindt. Taken: Informatie en sensibilisering van het brede publiek, magistratuur en advocatuur Cordinatie en ondersteuning van het So-beleid van min v. justitie Vertegenwoordiging van minister van just op comissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden door het schrijven van memories en bijwonen van zittingen Waarneming van secretariaat van Nationaal forum voor So-beleid Organisatie van vergaderingen met alle overheidspartners en verenigingen die bij het So-beleid betrokken zijn Voorbereiding van adviezen van NF en uitvoeringen aanbevelingen op justitieel gebied Voorbereiding en redacite van So-gerichte onderdelen van wetsontwerpen, KBs en ministerile richtlijnen

Min v just geeft brochues voor SO uit: uw rechten als So van een misdrijf, kinderen slachtoffer van verkeer (overlopen diensten, procedures voor rechtbank, informatie voor

grote publiek), andere brochures over een specifiek aspect van strafrechtsbedeling of over dienst voor SOs en een brochure over SO-bejegening: de rechten van het slachtoffer van een misdrijf. Gids voor politiediensten, magistraten, advocaten en hulpverleners . Er is een inventaris gemaakt van de initiatieven bij de parketten zoals een draaiboek voor een waardig afscheid, aanpassing brieven, meedelen SO-onthaal, 2.2.2.3.2. Knelpunten

NF stelt knelpunten vast m.b.t. regelgeving. Er worden geen bijkomende personeelsmiddelen toegekend aan de dienste SO-onthaal terwijl het aantal dossier toeneemt overbelasting en dus verwaarlozing van bepaalde taken Magistraten en personeel van een rechtbank en parketten lichten So te weinig zelf in over gerechtelijk procedure en verwijzen te snel naar JA In 99 werd functie van adjunct-adviseur gentegreerd in dienst justitiehuizen waardoor ze werden overbelast en minder ter beschikking staan voor JA SO-onthaal Gebrek aan vorming verbindingsmagistraten en zo weinig bewust van verantwoordelijkheden M.b.t. het statuut van benadeelde persoon: politie zou hierover te weinig informatie geven, mogelijk door te weinig vorming, ook zouden ze het formulier niet systematisch geven en er ontbreken sancties bij het niet-verlenen van rechten Er is een aanpassing nodig van de richtlijn omtrent waardig afscheid nemen 2.2.2.3.3. Verkeersslachtoffers

De SO-bejegening bij gerechtelijke afhandeling bij verkeersongevallen verloopt niet optimaal: Diensten So-onthaal moeten tussenkomen bij verkeersongevallen met doden en zwaargewonden, waarover geen eenduidigheid over bestaat en zo niet systematisch worden doorverwezen. Mogelijk moeten er criteria worden opgelegd. Ook moet de dienst tussenkomen bij dodelijk ongevallen bij de lichtgewonde Sos en er moet meer aandacht naar minderjarigen gaan. De diensten SO-onthaal hebben meer identificatiegegevens nodig dan degenen die nu op het PV worden vermeld Het attest van overlijden blijft in het dossier zitten tot het onderzoek is afgerond wat voor problemen zorgt voor de nabestaanden Het PV wordt in dossier gehouden tot het onderzoek is afgerond terwijl veel nabestaanden vragen hebben naar de omstandighden De politie laat nabestaanden niet toe op afscheid te nemen op de plaats van het ongeval. De PK zou hier toestemming voor moeten kunnen geven Er is geen duidelijkheid over het traject van het document met toestemming tot vrijgave van het lichaam

Er is onduidelijkheid over het document met toestemming tot vrijgave van autos. Dit moet snel door de PK gebeuren Er is een te lange wachtlijst voor het verkrijgen van de verslagen van deskundigen waardoor het dossier niet kan worden afgesloten en de verzekering niet betaald De teruggave van persoonlijk overtuigingsstukken kan beter op een politiebureau gebeuren Er zijn problemen tijdens de zitting op de politierechtbank waar er geen voorrang wordt gegeven aan ernstige verkeersongevallen De dienst So-onthaal wordt ook niet genformeerd over uitspraken en de datum van de zitting. Seponering, als de dader sterft, wordt vaak slecht onthaald, door de benaming en door de beperkte motivering. Het statuut van benadeelde persoon is soms moeilijk te verkrijgen Verzekeringsmaatschappijen zetten Sos vaak onder druk door informatie ui het dossier te vragen, een minnelijke schikking voor te stellen. De uitbetaling is ook vaak laat Een aantal gegevens( nummer PV, gegevens verzekering, naam dokter en gegevens van wagen) zouden automatisch aan SO moeten worden overgemaakt om een vlottere behandeling mogelijk te maken 2.2.2.4. Besluit zelfde als voorgaande 2.2.3. Het slachtofferbeleid bij de hulpverleningsdiensten: slachtofferhulp

Vanaf jaren 90 heeft de hulpverlening zich ook uitgebouwd. 2.2.3.1. Ontstaan en uitbouw van de diensten voor slachtofferhulp

Begin jaren 80 ontstond het idee voor hulpverlening voor Sos. In Walloni was het eerste initiatef door Aide et reclassement in Huy in 79. In 84 werd het eerste centrum voor SOhulp in Vlaanderen in Leuven geopend 2.2.3.1.1. De diensten van slachtofferhulp in Vlaanderen

In 85 werden diensten voor SO-hulp, als materile, morele en psychosociale hulpverlening aan SOs van misdrijven en hun nabestaanden, in Vl erkend en gesubsideerd als forensische welzijnszorg. In 95 gingen de diensten voor So-hulp deel uit maken van CAW. In 98(28 april) werd diensten hulpverlening als een van de bijkomende taken van CAW in een besluit van de vlaamse regering omschreven. In het besluit van 12/10/2001 werd omschreven dat de hulverlening moest georganiseerd worden volgens een samenwerkinsakkoord tussen de staat en de Vl. Gemeenschap. In 97 was er in elk gerechtelijk arrondissement een dienst voor So-hulp en in 2008 waren er 12 CAWs. De doelgroep bestaat uit Sos van misdrijven en hun nabestaanden en nabestaande van dodelijke verkeersongevallen en zelfdoding en Sos van rampen. De diensten doen aan individuele hulpverlening en aan samenwerking, overleg en maatschappelijke-structurele taken. Ze bestaan uit beroepskrachten en opgeleide vrijwilligers

2.2.3.1.2.

De diensten voor slachtofferhulp in Walonni

In 89 is Service daide aux victimes (SAV) erkend in een besluiten van de franse gemeenschapsregering, als onderdeel van diensten voor hulpverlening aan justitieclientle. Ze richten zich tot alle slachtoffers van misdrijven. Vanaf de jaren 80 groeien de diensten er in 2008 zijn er 15 lokale diensten. Hun taak is het aanbieden van psychosociale hulp en het opnemen van structurele taken. Ze doen geen beroep op vrijwilligers 2.2.3.2. Verdere uittekening van de hulpverlening

Het Vlaams sectorprotocol tussen de Vl. Overheid en CAWs uit 2004 beschrijft de taak van hulp-en dienstverlening: CAWs moeten Sos van misdrijven en hun nabestaanden en nabestaande van dodelijke verkeersongevallen en zelfdoding en Sos van rampen bijstaan bij uitoefening van recht op hulp-en maatschappelijke dienstverlening om schade te beperken. Ze doen aan individuele hulpverlening en aan sensibilisering, beleidssignalering- en benvloeding om de positie van het So te verbeteren. De werking is erop gericht om mee gestalte te geven aan een gentegreerde welzijnsbenadering van criminaliteit en onveiligheid, het totale zorgaanbod voor Sos af te stemmen in functie van continuteit, effectiviteit en efficintie en samen te werken met andere diensten, knelpunten en problemen m.b.t. de situatie en positie van Sos op te sporen, te inventariseren en signaleren, activiteiten op te zetten of te stimuleren ter preventie van primair en secundair SO-schap, vrijwilligernetwerken uit te bouwen, op proactieve wijze hulp- en dienstverlening aan te bieden aan Sos en nabestaanden en om kennis over te dragen De hulp moet gericht zijn op politionele, administratieve, justitile, materile en psychosociale, lichamelijke en zingevingsaspecten van het So-schap en omvat informatieve, praktische, emotionele en psychologische steun. Ze moet bemiddelen met instanties en ondersteunen bij de bemiddeling met daders Werkingsprincipes: gratis, voor elk So en nabestaanden, onafhankelijk, proactief, goede medewerkers, rekening houden met dader dimensie, samenwerken met andere CAWs 2.2.3.3. Een eerste evaluatie van het slachtofferbeleid bij hulpverleningsdiensten in de praktijk De laatste 10 jaar zijn er heel wat initiatieven inzake uitbouw SO-hulp. Meer financile middelen en dus een uitbreiding van het personeel. De Vl overheid formuleerde doelstellingen om kwaliteitsvolle zorg te realiseren. Vanaf 2001: op een meer gerichte wijze met kinderen van Sos werken met o.a. de een brochure. In 2002: nadruk op kinderen die So waren van verkeersongeval met o.a. een vormingspakket voor leerkrachten, oudergroepen, praatgroepen, draaiboek.

2006: Organisatie Staten-generaal door Vl. Regering over opvang verkeersSOs. Het ging over de noden van SOs en de knelpunten in opvang en bejegening en er werden beleidsvoorstellen gedaan. In 2007 werden er meer middelen vrijgemaakt en nieuwe projecten opgestart. Er is een caseload, een tekort aan personeel en ontoereikende subsidiring van vrijwilligerswerking De samenwerking tussen politie en hulpverlening: te weinig feedback van hulpverlening naar politie, die volgens de hulpverlening wel vaak gebeurd, op individueel en op collectief niveau, en onvoldoende beschikbaar na kantooruren, wat volgens de hulpverlening niet nodig is. De realisering van aansluitende hulpverlening(geestelijke gezondheidszorg) is problematisch. De tweedelijnshulpverlening is niet voldoende toegankelijk door de lange wachtlijsten en de eigen methodiek van andere diensten, en de overstap naar een andere dienst is soms moeilijk en er is geen financile bijdrage voor de verder hulp. In walloni zeker is de toegankelijkheid een probleem. De opgestelde procedures worden er amper gevolgd en gebeurt niet proactief Een verschil tussen Walloni in Vl is dat in Wal. de so-hulp tweedelijnshulp is en therapeutische hulp derdelijns 2.2.3.4. Besluit 2.2.4. Samenwerking en cordinatie tussen de sectoren met betrekking tot het slachtofferbeleid

Er zijn enkele initiatieven vanuit beleidsinstanties om de samenwerking en optimalisatie van de hulp te verhogen. 2.2.4.1. Nationaal Forum voor slachtofferbeleid

In 94 werd het NF voor SO-beleid opgericht om alle centrale instanties samen te brengen die een rol kunnen spelen bij de uitbouw van ene gentegreerde SO-zorg. In 96 stelde het NF het strategisch plan voor een nationaal So-beleid voor: nodige afstemming inzake SO-beleid tussen regeringen via samenwerkingsakkoorden, financile middelen ter beschikking stellen, zorgen voor materiaal en immaterieel herstel en gepast bejegening met o.a. een schadefonds, verzekering, herstelregeling, vorming bij politie en justitie, netwerk van diensten voor SOhulp en strafuitvoering die rekening houd met So. Het beleid moet worden bijgestuurd door wetnschapelijk evalutie, statistische gegevens en lokale en nationale cordinatie. In 98: opstellen Handvest voor het SO van een misdrijf, op basis van strategisch plan: recht op goede behandeling, recht op informatie, recht op juridische bijstand, recht op financieel herstel, recht op bescherming van de privacy. Op 30/6/03 deden ze een evaluatief overzicht over het So-beleid bij politie, justitie en hulpverlening? De bevindingen zijn al besproken

2.2.4.2. Samenwerkingsakkoord van 7 april 1998 tussen de federale staat en de Vlaamse gemeenschap inzake slachtofferzorg Het gaat over een structurele samenwerking inzake SO-zorg tussen min v just, min v binn zaken en vlaamse hulpverleningsdiensten om betere hulpverlening te bieden en de gevolgen zo beperken en herstellen 2.2.4.2.1. Allereerst bevoegheden: Staat: niet-justitile beleid inzake politie en veiligheid dus ook politionele Sobejegening; strafrechtelijk beleid, gerechtelijk SObeleid Vl gemeenschap: bijstand aan personen, hulp en dienstverlening aan Sos Bevoegdheden en verbintenissen

Verbintenissen: Staat: o Politionele So-bejegening: maatregelen nemen om So van een misdrijf te erkennen in zijn belangen. Voldoende materile infrastructuur voor opvang, onthaal, en verhoor. Informatie verschaffen over rechten, over verloop procedure, over schadevergeoding en mogelijkheden van doorverwijzing, de mogelijkheid om info een PV toe te voegen, mogelijkheid tot verzoek op op de hoogte te worden gehouden. Verzekeren van een goede opleiding en vorming inzake So-bejegeing. Er wordt ook een centraal aanspreekpunt voorzien bij Binn. Zaken o Justitile afhandeling: maatregelen nemen opdat de belangen van SOs worden erkend, dat het SO een partij binnen de gerechtelijke procedure kan zijn, dat SOs correct worden bejegend(informatie over positie, verloop, strafrechtspleging, schadeherstel, optimaliseren van mogelijkheden tot schadeherstel, opleidingen voor personeel rechtbanken en parketten. Zorgen voor doorverwijzing van SOs naar diensten voor SOhulp door rechtbanken en parketten, op proactieve wijze via verwijsformulier en re-actieve wijze in geval van hoogdringendheid Vlaamse gemeenschap o Slachtofferhulp: dienst So-hulp per gerechtelijk arrondissement en nodige tweedelijnshulpverlening en vorming voor hulpverleners. Er wordt ook een centraal aanspreekpunt voorzien bij Vl overheid Zorgen dat doorverwezen Sos worden gecontacteerd door diensten en op juist manier ondersteung en geholpen Vlaamse gemeenschap & staat: o Wetenschappelijk onderzoek o Statistische gegevens verzamelen 2.2.4.2.2. Overlegstructuren Arrondissementeel niveau

o Arrondissementele raad voor slachtofferbeleid: opdracht: afspraken van samenwerkingsakkoord concretiseren en implementeren in functie van een integrale SO-zorg Samenwerking tussen staat en Vl gemeenschap ondersteunen en opvolgen Moeilijkheden omtrent Sobeleid rapporteren aan overheden en verbeteringen voorstellen o Minstens een welzijnsteam SO-zorg: samenwerking en taakverdeling inzake So-zorg regelen binnen werkingsgebied en arrondissementele raad informeren en adviseren Centraal niveau o Nationaal forum voor SO-beleid(1994): samenwerking en overleg tussen diensten staat en gemeenschappen bevorderen en adviezen geven 2.2.4.2.3. Evaluatie Het samenwerkingsakkoord zou de 2 jr gevalueerd moeten worden maar in dit gebeurd niet Wetenschappelijk onderzoek en verzamelen statistische gegevens worden amper uitgevoerd Centrale aanspreekpunt binn. Zaken is niet meer operationeel Evaluatieve bevindingen stromen niet vlot door naar arrondissementele raden en welzijnsteams Arrondissementele raden functioneren niet optimaal: te weinig samenkomen, geen volledige raad, slechts beperkte concrete realisaties Welzijnsteams zijn bijna overal actief maar hebben soms last van het gebrek aan formele beslissingskracht 2.2.4.3. Samenwerkingsakkoord van 14 mei 1998 tussen de federale staat, de Franse gemeenschap en het Waalse gewest inzake slachtofferzorg

Dit samenwerkingsakkoord is nog altijd niet bekrachtigd bij wet of decreet door bevoegdheidsconflicten. Men is nu bezig aan een nieuw ontwerp. De verdeling van bevoegheden is hetzelfde als in Vlaanderen: in elk arrondissement een dienst voor So-hulp, politie moet meer informeren over die diensten en doorverwijzen, parketten en rechtbanken kunnen ook dooverwijzen, de diensten So-hulp doen aan feedback. Het akkoord bevat ook Nationaal forum, arrondissementele raden en welzijnsteams 2.2.4.4. Tekst 9 Beoordeling dienstverlening Slachtofferhulp Nederlands 1. Introductie/leeswijzer 1.1. Introductie Het is nodig te kijken naar de producten en diensten die SOhulp biedt waarbij de nadruk op de resultaten en effecten moet worden gelegd. Dit doen we door een Besluit

klanttevredenheidsinstrument, ontwikkeld aan de hand van SATER-methodiek, om het oordeel en de problemen en verwachtingen te achterhalen. Er wordt gevraagd waarom de clint een beroep deed op dienstverlening, wat de verwachtingen zijn, welke dienst het was en wat het opleverde. 1.2. Leeswijzer Het onderzoek bestond uit een vooronderzoek, de ontwikkeling en testen van het prototype en de uitvoering van pilotonderzoek 2. Uitvoering van pilotonderzoek Bestond uit steekproeftrekking, internetonderozke en telefonisch onderozke 2.1. Criteria voor de steekproeftrekking Contact met face-to-face So-hulp gehad, zoveel mogelijk SO-categorien behalve So van huiselijk geweld, volwassenen 2.2. Uitvoering van de internetenqute 2.2.1. Uitnodigingsbrieven en technische instructies 2.2.2. Afmelden en anonimiteit 2.2.3. Respons uitsluitend op internetenqute: 26%: 207 van 412 2.2.4. Non-respons internetenqute 2.3. Uivoering van het telefonische onderzoek 2.3.1. Opschonen belbestand 2.3.2. Afname telefonische interviews: 96 personen 3. Responsanalyse 3.1. Responscijfers internetonderzoek en telefonische onderzoek: totale respons: 49% 203 van 413: voldoende om uitspraken te doen over validiteit 3.2. Representativiteit naar persoonskenmerken. Representatief op vlak van geslacht en leeftijd 3.3. Representativiteit naar type clint en delict: 79% Sos, 10% getuigen en kleine groepen daders en nabestaanden en een gelijke verdeling van categorien delicten 3.4. Respons naar subgroepen in het internetonderzoek en in het telefonische onderzoek Leeftijd: vooral jonge mensen bij internetenqute, goedgemaakt door telefonische enqute Opleidingsnivau: bij internetenqute vooral personen met lage opleiding Etniciteit: klein aantal allochtonen bij internetenqute, verhoogd door telefonische 3.5. Beoordeling dienstverlening door respondenten en niet-respondenten Onderzoek of personen die tevreden/zeer tevreden zijn eerder hun mening kenbaar maken. 3.5.1. Afmelders die toch de ontvangen dienstverlening hebben beoordeeld

Degenen die niet wilden deelnemen aan het onderzoek gaven een ruime voldoende aan de ontvangen dienstverlening, wat niet veel verschilt van de respondenten 4. Resultaten van het onderzoek 4.1. Eindbeoordeling diensverlening Slachtofferhulp Nederland Gemiddeld gaven ze een ruime voldoende (7,68 op 10). 91% zou dan ook SO-hulp adviseren. 4.2. De intake 4.2.1. In contact komen met Slachtofferhulp 2/3 door een actieve benadering vanuit SOhulp. De rest via zichzelf, familie of vrienden contact opgenomen, wat in 87% makkelijk was. Binnen de bedoelde 48 uur na toestemming contact opnemen werd niet gehaadl 4.2.2. Beoordeling dienstverlening tijdens telefonische gesprek Over het algemeen een positieve beoordeling van de hulpverlener. Onvoldoende was wel de uitleg wat de clint kon verwachten van Sohulp. 80% is tevreden over eerste telefonische gesprek. Indien men niet tevreden was, wat de oorzaak meestal meer hulp verwachten of andere hulp verwachten 4.2.3. Beoordeling van de wachttijd: 72% vond dat hij/zij snel geholpen werd 4.3. Emotionele gevolgen 87% zegt dat ze psychische of emotionele gevolgen hebben gehad (40% zeer veel last). 4.4. Beoordeling dienstverlening 4.4.1. Verkregen ondersteuning 15% van respondenten met emotionele gevolgen en 13% met financile gevolgen werden niet door hulpverlener op dat vlak ondersteund. De overigen kregen de hulp die ze nodig vonden. 4.4.2. Verwachtingen over de opbrengsten van de dienstverlening De verwachtingen zijn het hoogst bij begeleiding bij het strafproces. Bij de emotionele gevolgen en bij schade verwachten relatief veel mensen iets aan de ondersteuning te hebben 4.4.3. Verwachtingenmanagement door de dienstverlener In 3 / 4 van de gevallen maakte hulpverlener voldoende duidelijk wat kon verwacht worden. Rond 75% kreeg ook de hulp die ze verwachtte, 13% met emotionele gevolgen (meer gesprekken of langere periode verwacht)en 17% bij begeleiding in strafproces( niet voldoende betrokken, slechte ondersteuning of foute informatie) kreeg de verwachtte hulp niet. Vrijwel alle respondenten bevestigen dat alle vragen en problemen aan de orde zijn geweest. 4.5. Eindbeoordeling van de dienstverlening

Bij de ondersteuning bij emotionele gevolgen en bij schade is het resultaat ongeveer 85% tevreden over ondersteuning, 12% deels tevreden en 3% ontevreden; De tevredenheid bij begeleiding in het strafproces ligt op 7% 4.6. Voornaamste redenen voor ontevredenheid met de dienstverlening 4.6.1. Eindbeoordeling emotionele dienstverlening Meer hulp verwacht, andere hulp verwacht, niet voldoende genformeerd door hulpverlener, niet goed verwezen 4.6.2. Eindbeoordeling dienstverlening bij verhalen van schade Meer hulp verwacht, andere hulp verwacht, schade niet vergoed gekrgen 4.6.3. Eindbeoordeling begeleiding bij het strafproces Andere hulp verwacht, de hulpverlener deed het niet goed 4.7. Eindbeoordeling opbrengsten Bij de begeleiding van het strafproces heeft 67% er veel aan gehad. Bij de andere twee zijn er ongever 55% die er veel aan hebben gehad. Bij deze twee ligt het percentage van er iets ana hebben gehad wel hoger dan bij de begeleiding van het strafproces. Wat: Emotionele gevolgen: luisterend oor> verwerking door hulp en advies> klachten verminderen door hulp en advies> beter omgaan met problemen door hulp en advies> doorverwijzing naar psychosociale hulpverlening> andere opbrengsten Schade: meer inzicht in mogelijkheden tot schadevergoeding> schade (deels)vergoed door hulp en advies> beter in staat om schade zelf vergoed te krijgen door hulp en advies> doorverwezen naar rechtshulpverlening>andere Begeleiding in strafproces: Meer inzicht in strafproces> emotioneel voorbereid op rechtszitting door hulp en advies> betere bijdrage aan strafproces door hulp en advies>geen opbrengsten> andere

Bij de begeleiding in het strafproces en schade was 65% tevreden en 10% deels tevreden, bij emotionele gevolgen 82% tevreden en 10% deels tevreden. 4.8. Voornaamste redenen voor ontevredenheid met de opbrengsten: vooral omstandigheden buiten hulpverlening werkten niet mee: 4.9. Overige beoordelingen 4.9.1. Opstellen schriftelijke slachtofferverklaring en uitoefenen van spreekrecht: 62% van hen die betrokken zijn in een strafproces heeft hier informatie over gekregen, 4% zou dit wel graag gewild hebben. Van degene die er gebruikt van hebben gemaakt was 91% tevreden over So-hulp 4.9.2. Beoordeling van de dienstverlener: overwegend positief, 1/5 vindt hem te sturend dus men moet de clint meer sturen om zelf dingen te doenb

4.9.3. Beindiging van het contact De redenen zijn: geen dienstverlening meer nodig, resultaten naar tevredenheid, maximaal aantal bijeenkomsten bereikt en verwijzing naar anderen dienstverlening, omdat men niet verder kwam (14%), geen idee (16%). De meerderheid (73%) vondt de beindiging goed, 13 % jammer en 3% was boos 4.9.4. Specialisatie Een aantal medewerks specialiseren zich. 29% had contact met meer dan 1 dienstverlener maar slechts 13% ervaarde dit als deskundiger 4.9.5. Vrijwilliger versus beroepskracht De ruime meerderheid geeft aan dat het niets uitmaakt of de hulverleners een beroepskracht of vrijwilliger is. De helft weet niet eens welke van de twee het was. 4.10. Uitkomsten analyses van factoren die samenhangen met tevredenheid 4.10.1. Wijze waarop de clint met Slachtoffehulp in contact is gekomen De beoordeling is positiever als SOhulp contact met het So heeft genomen. Degene die al eens contact hadden met Sohulp hadden hogere verwachtingen. 4.10.2. Emotionele klachten Degene met emotionele gevolgen geven vaker onvoldoende aan, de reden was dat ze geen emotionele ondersteuning hebben gekregen. Personen die veel van emotionele ondersteuning verwachten, zijn minder tevreden. 4.10.3. Geen samenhang met eindoordeel over dienstverlening Er is geen samenhang met persoonlijkheidskenmerken zoals opleiding, geslacht, leeftijd en etniciteit. Ook geen samenhang met het type clint (So, getuige, nabestaande) , het type delict 4.10.4. Eindbeoordeling emotionele dienstverlening Sterke relatie tussen eindbeoordeling van emotionele dienstverlening en eindbeoordeling totale dienstverlening. 4.10.5. Eindbeoordeling dienstverlening bij verhalen van schade Enkel de verwachting hangt samen met de eindbeoordeling bij schade 4.10.6. Eindbeoordling begeleiding strafproces 4.11. Profielschet ontevreden clint Vooraf geen kennis van Sohulp en door Sohulp benaderd, hoge verwachtingen, geen of weinig emotionele ondersteuning en veel last van emotionele klachten, en onvoldoende genformeerd.

Tekst 10 : 4

Evaluatieonderzoek vrijwilligerswerking bij de hulp-en dienstverlening aan slachtoffers door de centra voor algemeen welzijnswerk (discussie en besluit)

1. Wat is de meerwaarde van de vrijwilligerswerking binnen de diensten voor slachtofferhulp?

Bij het bepalen van de meerwaarde van vrijwilligerswerking is het perspectief van de clint een belangrijk element. Wat voor de ene clint ondersteunend is, is het niet noodzakelijk voor een andere en vice versa. Dit perspectief van clinten moet in dialoog worden gebracht met het perspectief van de beroepskrachten n vrijwilligers over wat kwaliteitsvol is. Kwaliteit houdt echter een maatschappelijke component in zich : dit houdt bijvoorbeeld de vraag in naar de slachtofferconstructies die worden gehanteerd in slachtofferhulp en het effect dat dit bijvoorbeeld kan hebben op de instroom in diensten. De discussie over de grotere instroom in diensten voor slachtofferhulp en de verhoogde caseload bijvoorbeeld is niet enkel een discussie over meer of minder personeel, maar ook over wie zichzelf als slachtoffer definieert en met welke motieven en wie we al dan niet als slachtoffer erkennen en of deze erkenning per definitie altijd een goede zaak is.

Het vrijwilligerswerk kan ook een meerwaarde hebben voor de vrijwilligers zelf. Ze worden, zij het niet in financile zin, wel beloond voor hun werk. Een meerwaarde voor hen kan dan persoonlijke ontplooiing zijn (de idee iets voor iemand anders te kunnen betekenen, maar ook de leerrijke ervaring door contacten met beroepskrachten, de ontwikkeling van persoonlijke competenties. Een gezonde dosis eigenbelang bij vrijwilligerswerk is zeker niet problematisch. Dit wijst een verschuiving van altrusme ten aanzien van een zogenaamde zwakke bevolkingsgroep naar een combinatie van solidariteit en zelfontplooiing, waarbij eigenbelang naar voren wordt geschoven als ht kenmerk van vrijwilligerswerk nieuwe stijl.

1.1 Wat is de meerwaarde voor slachtoffers?

De meningen van slachtoffers over hulpverlening van vrijwilligers zijn divers, en niet duidelijk te onderscheiden van hun meningen over beroepskrachten, niet in het minst omdat ze vaak niet weten of ze door een vrijwilliger of door een beroepskracht geholpen zijn. Voor velen maak het ook niet noodzakelijk iets uit door wie ze geholpen worden, als ze maar goed

ondersteund worden. Slachtoffers wijzen ook op het belang van opleiding en training van vrijwilligers, wat maakt dat vrijwilligers in hun ogen ook deskundig zijn.

Belangrijke elementen van de meerwaarde van vrijwilligers is de tijd en ruimte die ze kunnen vrijmaken voor een gesprek, het flexibeler kunnen werken dan beroepskrachten, het intensiever begeleiden, ...

Vrijwilligers worden vaak geen zware dossiers gegeven, waarbij echter het risico bestaat dat ze daardoor niet meer betrokken worden bij de discussie over de grenzen en over de kwaliteit van hulp- en dienstverlening.

Een belangrijke meerwaarde van vrijwilligers wordt gezien in de normaliseringsidee : er wordt aan mensen aangegeven dat ze niet bijzonder zijn, maar mensen die in de eerste plaats een andere mens nodig hebben om hen te ondersteunen. Zaken worden niet onmiddellijk gepsychologiseerd of geproblematiseerd, maar de aanwezigheid van de vrijwilliger staat centraal in de gedachte dat slachtoffers een normale reactie vertonen op een abnormale situatie en niet noodzakelijk door professionelen hoeven geholpen te worden.

1.2 Wat is de meerwaarde voor de organisatie?

Het gaat hier om de vraag naar de meerwaarde voor de organisatie en of de werking van de vrijwilligers toekomt aan de achterliggende principes van normalisering, drempelverlaging en herstel van vertrouwen.

In het werken met vrijwilligers ligt de nadruk op ontmoeting als belangrijk element in de ondersteuning/begeleiding van mensen. De erkenning van aanwezigheid (flexibiliteit, tijd en ruimte) als belangrijk element in de hulpverlening is echter geen evidentie, maar het werk van vrijwilligers en het erkennen van dat werk als belangrijk houdt expliciet de erkenning in van het belang van die aanwezigheid. Dit besef kan de hulpverlening alert houden om niet door te schieten in een te verregaande oplossingsechtheid of technische deskundigheid. (Natuurlijk is alles niet zo zwart-wit, ook beroepskrachten kunnen oog hebben voor ontmoeting en evenzeer hebben sommige vrijwilligers het moeilijk met het feit dat ze enkel luisteren).

Vrijwilligers : burgers voor burgers. De belangeloze inzet van vrijwilligers als vertegenwoordigers van de samenleving kan het vertrouwen van de SO-ers herstellen. Gezien de clint niet noodzakelijk weet of hij ondersteund wordt door een gewone burger dan wel een beroepskracht, kan hier moeilijk worden ingeschat wat dit in concreto betekent. Sommige stellen dat clinten dit niet belangrijk achten, of dat men geholpen worden door een vrijwilliger als minder respectvol ervaart dan geholpen worden door een beroepskracht.

Vrijwilligers kunnen op deze manier wel een brug vormen tussen samenleving en justitile context : hun inzet en ervaring mbt hulpverlening aan slachtoffers brengen ook de vraag naar een humane strafrechtsbedeling en een welzijnsgerichte benadering van problemen van criminaliteit en onveiligheid aan de orde.

Werken met vrijwilligers kan ook op andere vlakken mogelijk een meerwaarde hebben voor de organisatie zelf. Naast de mogelijke hogere kwaliteit die men kan leveren, bijvoorbeeld door meer flexibiliteit in te bouwen of door meer dossiers op te nemen geven diensten echter aan dat een goede vrijwilligerswerking veel energie en aandacht vraagt. Men twijfelt dan ook hevig aan de economische meerwaarde die vrijwilligers voor de organisatie zouden hebben: de input die men geeft aan de vrijwilligerswerking zou men ook kunnen investeren in beroepskrachten (die dan ook meer dossiers zouden kunnen opnemen)

De meerwaarde ligt dus niet op economisch vlak, noch op het opnemen van meer dossiers. De vrijwilliger kan wel dienen als spiegel voor de werking van de dienst en voor de werking van slachtofferzorg algemeen door feedback te geven over de werking aan de organisatie. Vrijwilligers kunnen zo een belangrijke signaalfunctie vervullen : ze zouden op de eerste rij staan om secundaire victimisatie op te merken. Dit is een belangrijk element in de drempelverlaging : niet noodzakelijk wat betreft de instroom in de hulpverlening, maar wel met betrekking tot het leren kennen van ervaringen van clinten en de kans tot mogelijke bijsturing van de eigen werking.

2. Het potentieel en de grenzen van vrijwilligers bij de hulpverlening aan slachtoffers

Het onderscheid tussen vrijwilligers en beroepskrachten is niet zomaar te trekken : er zijn hoog en laag opgeleide vrijwilligers, mensen met veel en weinig ervaring, ... Dit betekent niet dat er in praktijk geen criteria van toewijzing worden gehanteerd (aard van het dossier, enkel eenmalige feiten voor vrijwilligers, enkel dossiers waar er ondersteuning w verwacht en geen begeleiding w toegewezen aan vrijwilligers).

Het onderscheid wordt vooral gemotiveerd door praktische overwegingen. In heel wat gevallen worden de criteria afgestemd op de concrete situatie, waarbij er een matching wordt gezocht tussen de kenmerken van de slachtoffersituatie en de kenmerken van de vrijwilligerssituatie.

Deze matchingsidee speelt ook een rol met betrekking tot de verruimde constructie van het concept slachtoffer, met name meer mensen worden op hun slachtofferschap erkend en het onderscheid tussen soorten slachtoffer wordt scherper gesteld. Dit leidt tot een toenemende heterogeniteit in de groep slachtoffers en roept de vraag op naar heterogeniteit in de groep vrijwilligers. De vrijwilligersgroep binnen slachtofferhulp is dan best een afspiegeling van de bevolkingssamenstelling in de regio. De veronderstelling is dat meer diversiteit binnen de vrijwilligersploeg leidt tot een betere hulpverlening aan slachtoffers, en eventueel ook een beter bereik van zogenaamde moeilijk bereikbare groepen stimuleert. Dit onderzoek geeft echter aan dat men kritisch kijkt naar de idee om vrijwilligers en clinten met een gelijkaardig profiel te matchen, maar meer mogelijkheden ziet in het versterken van interculturele competenties van beroepskrachten en vrijwilligers.

Dit is belangrijk om te kijken naar het profiel van de vrijwilliger. We zien echter dat de visie van de dienst en de gehanteerde uitgangspunten, de bereidheid te investeren in vrijwilligerswerk, ... bepaalt wie ze aantrekken. We kunnen dan ook geen uitspraken doen over het beste model en er is geen enkel argument om in abstracto aan te geven dat een vrijwilliger per definitie minder zou kunnen dan een beroepskracht.

Tekst 11 : Kinderen als slachtoffer van het verkeer. Onderzoek naar de noden, behoeften en ervaringen van verkeersslachtoffers en hun nabestaanden.

1. De impact van het verkeersongeval

Verkeersongevallen kunnen een belangrijke impact hebben op het dagelijks functioneren van zowel de rechtstreekse slachtoffers als hun na- en naastbestaanden. Ze kunnen aanleiding geven tot het ontwikkelen van PTSS, acute stressstoornissen en algemene of specifieke angsten of vormen van depressie. Ze kunnen ook een belangrijke invloed hebben op het beroepsmatig functioneren, de vrijetijdsbesteding en de sociale relaties.

Tijdens de uren onmiddellijk na het ongeval of na de kennisname van het ongeval zijn 3 elementen belangrijk. Ten eerste leidt het totaal onverwachte van het ongeval bij de ouders tot een schoktoestand. Ten tweede is er de allesoverheersende behoefte om in de nabijheid van het kind te zijn om in alle intimiteit afscheid te kunnen nemen. Ouders verwachten daarbij respect voor hun privacy. Ten derde is er het grote belang van de mantelzorg door familie, vrienden en bekenden, die als zeer positief wordt ervaren. De daaropvolgende dagen tot de begrafenis vormen voor de ouders een erg drukke periode waarin veel dient te worden geregeld. Ook hier is de aanwezigheid van vertrouwde mensen van groot belang (emotionele ondersteuning en praktische hulp). Tijdens die dagen dringt het volle besef dat hun kind gestorven is bij vele ouders slechts geleidelijk door. Ze hebben zich psychologisch minder goed of helemaal niet kunnen voorbereiden (minder in vergijking tot bijvoorbeeld ouders van kinderen die overlijden aan levensbedreigende ziekte). Op lange termijn kan het verlies van een kind verregaande gevolgen hebben op het vlak van partnerrelatie, het gezinsleven, het beroepsmatig functioneren, de vrije tijdsbesteding en de sociale relaties. Een ongeval doet zich in vele gevallen voor in de onmiddellijke leefomgeving van de nabestaanden, waardoor ook een confrontatie met de dader veelvuldig mogelijk is. Een ander element dat het rouwproces bemoeilijkt is de maatschappelijke banalisering, onder meer in de publieke opinie. Daardoor ontstaat een druk om het overlijden van het kind te aanvaarden.

Aanbevelingen

complexiteit en reikwijdte van de diverse gevolgen op het psychische welzijn en het dagelijks functioneren van de ouders wordt maatschappelijk onvoldoende erkend. De bevoegde overheden zouden in samenwerking met relevante organisaties werk moeten maken van een doorgedreven maatschappelijke voorlichting en bewustmaking.

De noodzaak dringt zich op van een meer systematische, grootschalig en diepgaand onderzoek naar diverse gevolgen van verkeersslachtoffers en hun na- en naastbestaanden. Dat onderzoek moet zich enerzijds richten op de psychische gevolgen en naar de langdurige gevolgen voor het psychische welzijn, het beroepsmatig functioneren, het gezinsleven en de sociale relaties. (risicosituaties beter detecteren).

De confrontatie met de diverse vormen van dienst- en hulpverlening en de rechtsbedeling verder onderzoeken. Om te komen tot inzichten en handvatten om vanuit de verschillende sectoren beter (secundair-) preventief te kunnen optreden en een meer adequate bejegening van slachtoffers en hun directe omgeving mogelijk te kunnen maken.

Uitwerken en uittesten van concrete methoden en technieken van psychologische opvang en begeleiding De directe omgeving (maar ook professionele instanties) dienen rekening te houden met het feit dat de ervaringen, de noden en behoeften van de betrokkenen zeer individueel bepaald worden. De diverse diensten moeten, in functie van een adequate bejegening, hun interventies afstemmen op die individuele situaties.

2. optreden van de politiediensten

Het optreden van de politiediensten en de wijze waarop dat gebeurt, is cruciaal, zowel bij de eerste contacten als bij eventuele latere contacten in het kader van het verdere onderzoek en/of de politionele slachtofferbejegening.

Wanneer de confrontatie met het ongeval gebeurt op de plaats van het ongeval zelf, blijkt dat politiediensten niet altijd respect opbrengen voor de wens van de ouders om bij hun kind te zijn. Ouders ervaren het als zeer storend wanneer nieuwsgierige omstanders getuige kunnen zijn van hun leed en dat van het kind. Ook contact met de veroorzaker van het ongeval dient vermeden te worden. Aandacht voor verwijderen van sporen van het ongeval.

Het is belangrijk voor ouders dat de melding door politie zelf gedaan wordt en dat die snel gebeurt en dat er correcte informatie wordt gegeven. Dit wijst op het belang van adequate informatiebrochures n contactgegevens voor eventuele latere informatiebehoeften.

Belangrijk dat Richtlijnen van de MO betreffende politionele slachtofferbejegening niet op een formalistische maar wel op een genuanceerde en gendividualiseerde manier worden toegepast. Daarbij rekening houden met de persoonlijke toestand en de concrete behoeften van de ouders. Het tonen en overbrengen van interesse en betrokkenheid is van groot belang. Ouders waarderen ten zeerste vormen van directe praktische hulp. Ten slotte moet bij melding niet alleen aandacht gaan naar de directe gesprekspartners maar ook naar de broers en zussen van het slachtoffer.

Een bijzondere aandacht moet uitgaan naar de behoefte van de ouders om hun overleden kind te zien. De keuze moet bij hen liggen, overeenkomstig de richtlijnen omtrent het waardig afscheid nemen.

Ouders hechten veel belang aan een hercontactname door de politiediensten, onder meer omdat de politie op dat ogenblik bijkomende info kan geven zowel wat de verdere afwikkeling van het ongeval betreft als wat de gerechtelijke procedures in het algemeen betreft (uitspraken vermijden over schuldvraag). Het is een goede gelegenheid om op de hulpbehoeften in te gaan en de betrokkenen zo nodig te verwijzen naar de gepaste hulpverlening. In de praktijk is dit allemaal nog niet optimaal.

Aanbevelingen :

nagegaan moet of artikel 35 WPA niet moet worden aangepast, zodat niet alleen privacy van aangehouden, gevangen of opgehouden beschermd wordt maar ook die van slachtoffers. (of op zijn minst instructies aan politiediensten hierover) er dienen instructies gegeven te worden opdat de MO inzake waardig afscheid nemen door politiediensten strikter zou worden toegepast (houding op plaats ongeval + slechtenieuwsmelding : misschien door speciaal opgeleide politiemensen) De toepassing van de MO inzake poltionele slachtofferbejegening moet op geregeld tijdstippen op het terrein gevalueerd worden. Nagaan of hij geen aanvulling verdient met een aantal instructies die specifiek betrekking hebben op de slachtofferbejegening bij ongevallen. Bovendien aan de verantwoordelijke politieambtenaren hulp, tijd en ruimte geven om hun vaardigheden op dat vlak te ontwikkelen (korpsleiding ondersteuning) In de opleidingsprogrammas van de politiescholen niet alleen aandacht besteden aan slachtofferbejegening in het algemeen maar ook aan de specifieke kenmerken van slachtofferschap in het verkeer

De verhouding tussen de eerste bijstand door poltie en de eventueel daaropvolgende bijstand door diensten slachtofferonthaal op het parket en de diensten voor slachtofferhulp (+ verwijzingsproblematiek) moet verder uitgeklaard en afgebakend worden.

3. De medische hulpverlening Ook de medische hulpverlening heeft een belangrijke en specifieke functie te vervullen in de opvang van slachtoffers van verkeersongevallen en hun nabestaanden. Ook op het medische terrein doen zich vormen voor van secundaire victimisering, meer bepaald door de wijze waarop de hulpverlening wordt georganiseerd.

Ouders hechten zeer veel belang aan de wijze waarop medische interventies op de plaats van het ongeval gebeuren, met name of die vergezeld gaan van het nodige respect voor zowel het slachtoffer als voor de nabestaanden. Ouders willen tijdens de medische interventie op de plaats van het ongeval zo veel mogelijk bij hun kind zijn (waardig afscheid nemen).

In de ziekenhuizen ontbreken in vele gevallen de noodzakelijke materile en ruimtelijke voorwaarden om de nabestaanden op een behoorlijke manier te ontvangen en ook begeleiding en psychosociale bijstand voor de nabestaanden is vaak afwezig. Ouders willen in de nabijheid van hun kind verblijven en systematische en duidelijke info krijgen. Het is noodzakelijk dat ouders kunnen beschikken over contactgegevens van de behandelde artsen en dat ook in een later stadium bij die personen de bereidheid bestaat tot communicatie over de medische hulpverlening (in verstaanbare taal).

Nabestaanden kunnen geconfronteerd worden met psychosomatische problemen. Klachten hierover dienen door de dokters tijdig onderkend en besproken te worden.

Ook in het mortuarium moeten ouders goed opgevangen worden

De huisarts heeft een belangrijke rol als steunfiguur en vertrouwensfiguur tijdens de eerste confrontatie en medische hulpverlener in een later stadium, maar ook als mogelijke verwijzer naar specifieke vormen van psychosociale hulpverlening en als vertaler van de medische info die vanuit het ziekenhuis wordt gegeven.

Aanbevelingen :

De richtlijnen van de MO inzake waardig afscheid nemen dienen via bijkomende instructies verder geoperationaliseerd te worden ten aanzien van de medische interventieploegen op de plaats van het ongeval. Formule van crisisinterventie uitwerken waardoor een deskundige, mobiele psychologische opvang kan worden verzekerd. In de ziekenhuizen zorgen voor noodzakelijke materile en personele infrastructuur voor de opvang van nabestaanden. (+ adequate psychosociale opvang) Ziekenhuizen dienen een beleid uit te werken van proactieve informatieverstrekking aan de nabestaanden, met aandacht voor zowel de vorm als de inhoud van de communicatie. Nader onderzoek verrichten naar de medische en psychosomatische gevolgen voor de nabestaanden van ernstige verkeersongevallen. In de opleiding van artsen aandacht besteden aan de psychosociale aspecten van de beroepsuitoefening

4. Psychosociale hulpverlening

We stellen de laatste jaren een positieve tendens vast waarbij een medewerker van de dienst politionele slachtofferbejegening meer dan vroeger aanwezig is op het ogenblik dat de nabestaanden kennis krijgen van het ongeval.

De medewerkers van de dienst politionele slachtofferbejegening spelen daarbij een drievoudige rol : directe ondersteuning en bijstand, adequate doorverwijzing naar andere diensten en voornamelijk naar de diensten voor slachtofferhulp en eventueel bijstand op langere termijn. We stellen nochtans vast dat er onduidelijkheid blijft bestaan over de rol en de taakafbakening van de diensten politionele slachtofferbejegening ten aanzien van de diensten voor slachtofferhulp.

In de praktijk komen veel ouders niet bij een dienst slachtofferhulp terecht door onvoldoende bekendheid en falende verwijzingspraktijk bij de politiediensten. Wanneer er wel contact komt zijn er zowel positieve als negatieve ervaringen. Belangrijk zijn in dat verband het

proactieve en gendividualiseerde karakter van het hulpaanbod, rekening houden met de concrete behoeften van de hulpvragers en de fasering van het hulpaanbod (automatische hercontactnames!)

Bij de diensten slachtofferonthaal op het parket is er behoefte aan een meer proactieve en persoonlijke contactarme en een aanbod op initiatief van de diensten zelf. Niet alle ouders zijn namelijk op de hoogte van het bestaan en/of kregen geen hulp aangeboden.

De belangrijkste taken van de justitieassistenten slachtofferonthaal zijn gelegen in info geven (over justitile afwikkeling, inzage dossier en bijstand)

Ook zelfhulpgroepen spelen een betekenisvolle rol in het verwerkingsproces door emotionele steun door lotgenoten en praktische hulp. Opmerkelijk is dat de zelfhulpgroepen tevens fungeren als verwijzers naar de professionele hulpverlening.

Aanbevelingen :

klaarheid scheppen over de bevoegdheden rond slachtofferbejegening op langere termijn en rolafbakening tussen de diensten politionele slachtofferbejegening, slachtofferonthaal op parket en slachtofferhulp (werkafspraken). Transparant en eenduidig verwijzingsbeleid slachtofferonthaal op het parket ontwikkelen ten aanzien van de diensten

In de gerechtsgebouwen voorzieningen treffen opdat de inzage in het dossier zou kunnen verlopen in omstandigheden die de privacy van de betrokkenen garanderen. + bijstand en ondersteuning op terechtzitting Professionele diensten moeten netwerken en samenwerkingsverbanden uitbouwen met zelfhulpgroepen en omgekeerd waardoor naast de eerste opvang door lotgenoten op een gepersonaliseerde wijze kan worden verwezen Verschillende diensten die instaan voor de psychosociale hulpverlening moeten op een meer actieve wijze aandacht besteden aan de situatie van, en hulpverlening aan, broers en zussen van overleden verkeersslachtoffers

De tussenkomst en bijstand van de gespecialiseerde medewerkers van de diensten politionele slachtofferbejegening bij zware ongevallen moeten verder op een systematisch wijze gemplementeerd worden. De overheid maar ook de diensten zelf moeten zorgen voor de bekendmaking en de profilering van het hulpaanbod in het algemeen (+ verwijzing moet duidelijker gemaakt worden)

5. De verzekeringwereld

Een overheersende vaststelling is dat de nabestaanden zich ten aanzien van de verzekeringsmaatschappijen veelal in een vrij kwetsbare positie bevinden. Het is belangrijk dat de verzekeringsmakelaar instaat voor een correcte en volledige informatieverschaffing aan de nabestaanden met betrekking tot de gevolgen van het ongeval en meer specifiek de verzekeringsrechtelijke afwikkeling. Ze moeten zelf het initiatief nemen.

Een knelpunt hier is de informatie met betrekking tot e mogelijkheden van de rechtsbijstandsverzekering: rekening houdend met het feit dat vele mensen niet op de hoogte zijn van de precieze bepalingen van hun verzekeringscontract op dat vlak is het dan ook daar aan de verzekeringsmakelaar om de betrokkenen actief in te lichten over hun rechten.

De materile en morele schadevergoeding heeft voor de nabestaanden ook een belangrijke symbolische betekenis

Een pijnpunt is onmiskenbaar de wijze waarop voorstellen tot minnelijke regeling door de verzekeringsmaatschappijen worden behandeld. Het is zonder meer schrijnend te noemen hoe soms misbruik wordt gemaakt van de zwakte of instabiliteit van de ouders.

De materile schadevergoeding is in nogal wat gevallen ontoereikend om bepaalde kosten te dekken. (begrafeniskosten, private hulpverlening). Met betrekking tot de bewijsvoering blijken de eisen van de maatschappijen in bepaalde gevallen zeer hoog te liggen.

Wat bij de ouders voornamelijk ergernis opwekt is de manier waarop de morele schadevergoeding bepaald wordt en meer specifiek de toepassing van de zogenaamde

indicatieve tabellen wegens gebrek aan individuele beoordeling en omdat de voorziene bedragen manifest te laag zijn. Dat is voor de ouders een teken van de geringe waarde die wordt gehecht aan het leven van een kind.

De uitbetaling van de schadevergoeding laat ook in veel gevallen zeer lang op zich wachten. Een spoedige uitbetaling heeft ook een psychologische betekenis namelijk dat het een van de elementen is die tegemoet kan komen aan de behoefte van de ouders om een uiterst moeilijke periode in hun leven enigszins af te sluiten.

Aanbevelingen :

verzekeringsmaatschappijen dienen meer aandacht te besteden aan de communicatie met hun clinten, zowel naar inhoud als naar vorm. Er is nood aan een snelle, correcte, persoonlijke en duidelijke informatievertrekking over alle aspecten die te makken hebben met de verzekeringsrechtelijke afwikkeling van het dossier verzekeringsmaatschappijen dienen een adequate, praktijkgerichte psychologische vorming te organiseren voor personeelsleden die in contact komen met slachtoffers of nabestaanden er moet door de verzekeringsmaatschappijen een meer transparant beleid gevoerd worden met betrekking tot de vraag of en in welke mate een voorschot op toekomstige schedevergoedingen wordt uitbetaald met betrekking tot de samenstelling van de hoegrootheid van dat voorschot onderzoeken hoe de schadevergoeding sneller kan worden afgehandeld + meer gendividualiseerde wijze berekenen van morele schade

6. Justitie

De magistratuur, die de leiding heeft tijdens de verloop van het strafrechtelijk vooronderzoek, is mede verantwoordelijk voor de positieve of negatieve ervaringen van de nabestaanden inzake de justitile afwikkeling van het verkeersongeval. Ook wettelijk hebben zij de verplichting om slachtoffers van misdrijven en hun verwanten zorgvuldig en correct te bejegenen, onder meer door terbeschikkingstelling van de nodige informatie en, in voorkomend geval, doorverwijzing naar de justieassistenten slachtofferonthaal.

Bij de ouders is er een grote behoefte aan uitleg over en motivering van de onderzoeksmaatregelen die door de magistratuur worden bevolen, zowel op de plaats van het ongeval als in de loop van het verdere strafrechtelijk onderzoek.

Ouders waarderen het ten zeerste wanneer zij door de magistratuur betrokken worden bij het verloop van het onderzoek en met name wanneer er een persoonlijk contact kan tot stand komen met de magistraat die de leiding heeft of met de aangesteld deskundige. Ze krijgen daardoor het gevoel dat zij als volwaardige partij bij de afwikkeling worden betrokken.

Ouders verwachten dat binnen een redelijke termijn recht kan worden gedaan. In praktijk echter vaak lang proces waardoor emotionele belasting voor ouders. Gerechtelijke instanties zijn zich daar onvoldoende van bewust. Op organisatorisch vlak verlopen de zittingen ook vaak weinig ordentelijk en respectvol ten aanzien van rechtzoekende.

Zowel de strafrechtelijke als de burgerrechtelijke veroordeling en de hoogte van de schadevergoeding zijn voor de ouders een weerspiegeling van de waarde die de samenleving aan het leven van hun kind en aan hun persoonlijk lijden hecht. De belangrijkste functie van de straf zien de ouders dan ook in de mogelijkheid om de veroorzaker te doen beseffen welk leed hij bij de nabestaanden heeft teweeggebracht. Ten slotte hechten veel ouders er belang aan dat zij op de hoogte worden gehouden van de uitvoering van de stagrechtelijke veroordeling en de modaliteiten ervan.

De advocaat is een belangrijke vertrouwensfiguur : informatieve en ondersteunde rol zowel tijdens vooronderzoek als tijdens zitting. Belangrijk is dat de advocaat zijn clinten op eigen initiatief en op een systematische wijze informeert over de ontwikkelingen in het dossier.

Aanbevelingen :

er moeten door de magistratuur inspanningen geleverd worden om de ministerile richtlijn waardig afscheid nemen correct en volledig te implementeren de magistratuur moet op systematische en transparante wijze communiceren over de maatregelen die door haar bevolen worden en over de ontwikkelingen gedurende het

strafrechtelijk vooronderzoek. ! de nabestaanden in het vooronderzoek zo veel mogelijk inzage in het dossier verschaffen. Dossierinzage moet kunnen gebeuren in gepaste materile omstandigheden en onder begeleiding van de justitieassistenten slachtofferonthaal Er dient op een meer actieve wijze gewaakt te worden over de duur van het vooronderzoek en het onnodig uitstellen van de zitting Inspanningen doen om de zittingen in hoofde van de rechtzoekende en andere betrokkenen meer ordelijk en begrijpelijk laten verlopen Streven naar consistentie in uitspraken + omzichtig omgaan met gebruik indicatieve tabellen Nabestaanden moeten op gepaste wijze genformeerd worden de aard en inhoud van de strafrechtelijke veroordeling en uitvoering (als ze dat wensen) In de opleiding van magistratuur aandacht besteden aan emotionele impact terechtzitting + vaardigheden ontwikkelen om die zitting op respectvolle manier te laten verlopen Opleiding van advocatuur meer aandacht aan niet-juridische communicatieve vaardigheden

7. Broers en zussen

Het verlies van broer of zus dmv verkeersongeval kan een grote impact hebben op de andere kinderen van het gezin. Gevolgen worden vaak onderschat. Die gevolgen kunnen gaan van onbegrip voor wat er gebeurd is tot zeer intense emotionele, psychologische en zelfs fysieke reacties.

Er kunnen ook grote gevolgen zijn voor de relaties in het gezin. Ouders zijn soms niet echt beschikbaar om de andere kinderen op te vangen ten te ondersteunen. Anderzijds hebben veel ouders de neiging om zich meer beschermend en bezorgder op te stellen.

Mantelzorg speelt een belangrijke rol in de opvang van de broers en zussen, en ook vrienden zijn voor die jongeren betekenisvol. De school moet ook haar verantwoordelijkheid opnemen. Essentieel is dat de omgeving begrip opbrengt voor de reacties en de specifieke behoeften van de jongeren en daar op een gepaste manier op reageert

Aanbevelingen :

wet. Onderzoek nodig naar de behoeften, noden en ervaringen van broers en zussen van slachtoffers teneinde zicht te krijgen op de maner waarop die op de meeste adequate manier kunnen worden opgevangen Het is de verantwoordelijkheid van de beleidsinstanties om de inmiddels door de diensten slachtofferhulp georganiseerde kinderwerking te ondersteunen en verder uit te bouwen.

Tekst 12 Onderzoek met betrekking tot de evaluatie van de voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van inbreuken

1. het politiek belang van een wetgevend kader rond slachtofferbeleid

Een groot aantal wetten werden de laatste 15 jaar gestemd met als doel enerzijds het aantal personen betrokken in (sociale en strafrechtelijke) conflicten in het algemeen als slachtoffer te kwalificeren en anderzijds zich meer specifiek te richten tot slachtoffers van inbreuken en hun nabestaanden.

Deze wetgeving had tot doel de mogelijkheden van financile vergoeding voor deze personen te verbeteren; het aantal gespecialiseerde diensten dat instaat voor aangepaste bijstand en begeleiding, of aangepast onthaal uit te breiden; de rechtspositie van deze personen te verbeteren door hen een aantal fundamentele rechten toe te kennen wat hen de mogelijkheid geeft op een meer actieve manier deel te nemen aan de strafrechtspleging; en tenslotte meer in het algemeen deze personen een belangrijke plaats toe te bedelen binnen de strafrechtelijke doelstellingen in het geheel.

In het kader van deze laatste wetten hebben we benadrukt dat de houding van de dader ten aanzien van het slachtoffer centraal is komen te staan, in die mate dat deze volgens sommige strafrechtelijke logica gewijzigd heeft. Het is inderdaad zo dat, daar waar sommige optimistisch ingestelde actoren deze hervorming zien als de aanleiding tot de invoering van een herstelrecht dat geleidelijk aan het strafrecht zou vervangen, anderen een meer pessimistische visie hierop hebben en van mening zijn dat deze hervorming plaatsvindt in het verlengde van een repressief beleid.

Tenslotte kan men aangaande de evolutie van de wetgeving ook afvragen of het om echte rechten of vooral om gunsten gaat die aan de slachtoffers toegekend worden. Hoewel de wetgevende evolutie in Belgi zich inschrijft in een meer algemene internatonale evolutie kan ze niet los gezien worden van een aantal gebeurtenissen die eigen zijn aan ons land (cfr zaak Dutroux). Slachtoffers van inbreuken vormden wel degelijk een bevoordeelde thematiek bij de belangrijke politiehervormingen maar vooral bij de hervormingen van het gerechtelijk apparaat, die ons land sinds het einde van de jaren 90 kende ten gevolge van deze gebeurtenissen. 2. De concrete implementatie van het slachtofferbeleid

Het slachtofferbeleid, momenteel ingevuld door verschillende autoriteiten (op federaal, gemeenschap- en gewestniveau, maar ook op lokaal niveau), wordt geacht zich op gentegreerde wijze te ontvouwen op de verschillende momenten van de problematiek waarmee slachtoffers te maken krijgen : de eerste bejegening in het politiecommissariaat, onthaal op de parketten en rechtbanken, en algemene of categoriale hulpverlening op het niveau van de gemeenschap. De integratie van de verschillende voorzieningen dient te gebeuren door middel van de ondertekening van samenwerkingsakkoorden tussen de gemeenschappen, gewesten en federale staat en de inrichting van overlegorganen op lokaal niveau.

2.1 Overleg het eerste aspect dat aangehaald werd, betreft de ondertekening van samenwerkingsakkoorden en de inrichting van overlegorganen.

2.2. individuele en structurele taken De diensten politionele slachtofferbejegening en onthaal bij de parketten en rechtbanken werken hoofdzakelijk individuele opdrachten uit ten nadele van structurele taken die hen formeel prioritair toekomen. Dit kenmerk schijnt te wijten te zijn aan de weerstand die

politionele en gerechtelijke actoren bieden om de zorg voor slachtoffers op zich te nemen; aan de weerstand die deze actoren bieden om een vorming te volgen daaromtrent; aan het feit dat bepaalde diensten voor slachtofferbejegening of- onthaal omwille van hun opleiding maar ook omwille van de geschiedenis van hun dienst verkiezen individuele taken op zich te nemen, en aan het gebrek aan doorstromingsmogelijkheden naar bepaalde diensten zoals, bijvoorbeeld, de diensten voor slachtofferhulp die geacht worden prioritair individuele ondersteuning te beiden aan slachtoffers op psychologisch, sociaal en juridisch vlak.

2.3 het doelpubliek Hoewel de slachtofferdiensten in het algemeen bedoeld zijn voor slachtoffers van strafrechtelijke inbreuken, zijn ze vaak ook toegankelijk voor een ruimer publiek, om afgestemd te zijn op de noden van de bevolking (dus ook voor slachtoffers van rampen of ongelukken die bijna dezelfde traumatische ervaringen meemaken als slachtoffers van inbreuken). Deze voorzieningen krijgen daarenboven ook te maken met personen die ze vaak zelf bestempelden als slachtoffers van het leven of denkbeeldige slachtoffers.

Ze maken echter allen omwille van institutionele en organisatorische redenen een selectie van bepaalde slachtoffers of slachtoffercategorien. Bovendien ontwikkelen deze diensten in het algemeen een vrij dichotomie visie op het slachtofferbeleid : ze houden zich alleen bezig met slachtoffers, zonder de daders te betrekken, zelfs als erkennen ze dat de grens tussen slachtoffers en daders niet steeds gemakkelijk te trekken valt. De diensten verwijzen slechts zelden de personen die zich tot hen richten door naar bemiddelingsprogrammas.

2.4 Cordinatie en afbakening van de bevoegdheden Momenteel lijkt deze cordinatie hoofdzakelijk vorm aan te nemen naar de maatstaf van institutionele en organisatorische verplichtingen en/of in functie van de concrete noden van slachtoffers. De richtlijnen die het samenwerkingsakkoord of bestaande omzendbrieven uitteken, vormen dus vaak alleen maar een referentiepunt, gezien de actoren in de praktijk regelmatig ertoe gebracht worden hiervan af te wijken.

2.5 veranderende context

een laatste belangrijk punt betreft de moeilijkheden die verbonden zijn aan de implementatie van slachtoffervoorzieningen in het kader van het ruimere beleid dat vaak zelf veranderingen ondergaat (vb hervorming politie en gerecht). Een dergelijke situatie zorgt er voor dat de aandacht die besteed wordt aan de oprichting van slachtoffervoorzieningen bijkomstig blijft: het personeel bij de politiediensten en op parketten en rechtbanken kan wisselen of al onderworpen worden aan andere institutionele en/of organisatorische veranderingen dan deze aangaande het slachtofferbeleid.

In die context werd het risico op motivatieverlies van de gespecialiseerde diensten die als doel hebben politie, parketten en rechtbanken te sensibiliseren voor het belang van een eerste bijstand aan en onthaal van slachtoffers opgeworpen.

3. Themas die slachtoffers belangrijk vinden

Een groot aantal slachtoffers gaven blijk van verwachtingen ten aanzien van politionele en gerechtelijke diensten, zelfs wanneer hun victimisering niet te wijten was aan een strafrechtelijke inbreuk.

Het werk van politionele en gerechtelijke actoren, wiens taak er voornamelijk zou moeten in bestaan personen op te sporen, te vervolgen, daders te berechten en slachtoffers te ondersteunen lijkt in de ogen van slachtoffers, dan ook een effectief middel om op termijn tegemoet te komen aan hun meer fundamentele behoefte aan veiligheid en afzondering van het victimiserende voorval, ondermeer vanuit het idee dat deze institutionele actoren in staat zijn hun problemen op te lossen of tenminste publiekelijk te erkennen dat er een probleem is.

De respondenten wensen inderdaad vaak dat de dader verandert of de maatschappij beschermd wordt door de tussenkomst van justitie. Sommigen zien de bestraffing van de dader ook als middel om hun lijden te verzachten. Weinig slachtoffers zijn van mening dat ze zich moeten uitspreken over de aard, maar vooral niet over de omvang van de straf.

De motivatie voor slachtoffers om deel te nemen aan de strafuitvoering is complexer dan het uiteenzetten van de specifieke voorwaarden die uitgesproken worden ten aanzien van de veroordeelde: het gaat er ook om de dader te ontmoeten in het kader van de procedure, genformeerd te worden over wat er van hem geworden is, ...

Slachtoffers verwachten dus te kunnen deelnemen aan het proces: ze wensen vaak in zekere mate bij te dragen tot de oplossing van het probleem dat hen bezig houdt of publiekelijk erkent te worden.

Slachtoffers zijn ook bekommerd dat hun emotionele en praktische noden en hun nood aan info die resulteren uit hun victimisering in rekening genomen worden.

De verwachtingen van de slachtoffers worden echter vaak niet ingelost, noch op het vlak van herkenning, noch op het vlak van probleemoplossing, noch op het vlak van participatie en noch op het vlak van praktische, emotionele en informatieve steun.

Wanneer de hoop ontbreekt dat politionele en gerechtelijke instanties tegemoet komen aan hun verwachtingen en noden, doen slachtoffers vaak beroep op andere instanties : vb diensten voor slachtofferzorg en de omgeving. Dit informele of formele hulpverleningsnetwerk lijkt het mogelijk te maken op verschillende niveaus tegemoet te komen aan emotionele, informatieve en praktische behoeften.

Niet alle bevraagde slachtoffers konden of wilden gebruik maken van de steun van slachtofferdiensten. De slachtoffers die er toegang toe hadden, waren in het algemeen tevreden over de zorg die hen werd voorgesteld. Meestal vonden de slachtoffers bij deze diensten de emotionele, praktische en informatieve steun die ze aanvankelijk van politie en justitie verwachten, zelfs al is het voor hen niet van eenzelfde betekenis.

We kunnen op basis van deze vaststellingen opperen dat de verwachtingen van slachtoffers ten aanzien van het politionele en gerechtelijke systeem niet zo complex zijn en dat de hervormingen die hieraan tegemoet kunnen komen simpelweg de volgende elementen inhouden : de manier waarop men tijd neemt voor de slachtoffers, de manier waarop men rekening houdt met emotionele en praktische moeilijkheden en de mate waarin ze info kunnen verkrijgen.

4. enkele aanbevelingen

Het Belgisch slachtofferbeleid is wat men een gentegreerd en multidimensioneel beleid zou kunnen noemen. Het ontwikkelt zich zowel op het vlak van de mogelijkheid tot toekenning van financile hulp, als van psychosociale hulp.

In het licht van de laatste wetgevende veranderingen lijkt het noodzakelijk om de vraag te stellen in welke mate de verbetering van de rechtspositie van slachtoffers tegemoet komt aan alle noden van slachtoffers. Het slachtoffer ervaart het doorlopen van het strafrechtsysteem nog vaak als een bron van traumas. We moeten ons dan ook behoeden voor een antwoord dat alleen maar gebaseerd is op het strafrechtelijke en dat de positie van het slachtoffer in de strafrechtprocedure in belangrijke mate verandert. Een dergelijke hervorming botst enerzijds niet alleen op weerstand van bepaalde gerechtelijke actoren die vaak vrezen dat slachtoffers de bovenhand nemen binnen justitie, maar komt anderzijds ook niet tegemoet aan wat talrijke slachtoffers van justitie verwachten, aan een rele invulling van hun behoeften.

Het rekening houden met de noden van slachtoffers bestaat er ook in dat het strafrechtsysteem menselijk om kan gaan met slachtoffers en dat het sociale systeem alle nodige middelen kan inzetten om het gevoel van victimisering te voorkomen. De impact van de hervormingen van het strafrechtelijk systeem zijn derhalve beperkt. We kunnen ons afvragen, ondermeer op basis van de context waarin ze ontstonden, of deze hervormingen geen andere belangen dienden (zoals dat van de legitimering van de staat) in naam van de behoeften van slachtoffers van inbreuken?

Het nadenken over een slachtofferbeleid vandaag impliceert dat bij voorkeur buiten het strafrechtelijke begonnen wordt met het zoeken naar een oplossing

1. Door een versterking van het personeel of het aantal diensten voor slachtofferhulp. Dit impliceert in eerste instantie een versterking van middelen die vrijgemaakt worden door de gewesten, maar ook dat op systematische wijze een coherent beleid uitgewerkt wordt dat de werking van deze diensten stuurt. 2. Door een verruiming van de mogelijkheid voor personen om deel te nemen aan alternatieve wijzen van conflictafhandeling zoals bemiddeling. Een dergelijke procedure lijkt het slachtoffers mogelijk te maken om op een meer realistische wijze om te gaan met info die ze zelf nuttig achten; om te gaan met bepaalde emotionele behoeften; en hun honger naar participatie aan de oplossing van hun probleem op een meer bevredigende manier te stillen. Deze programmas kunnen wel niet tegemoet komen aan de noden van alle SOers 3. Door een versterking van de rol van de sociale omgeving in het algemeen en de sensibilisering ervan rond de slachtofferproblematiek. Deze piste van sesibilisering zou er ook voor kunnen zorgen dat slachtoffers in mindere mate verwachten dat politie en gerecht aan al hun behoeften tegemoet komen, inclusief aan emotionele en ruimere praktische behoeften die voortkomen uit de victimisering en waarvan de oplossing niet enkel gezocht mag worden bij de justitile instanties.

4. Door het versterken van het recht op eerste bijstand of adequaat onthaal van slachtoffers en hun nabestaanden door politieagenten en magistraten evenals het recht op het ontvangen van info over de stand van zaken van het dossier 5. Door een verbetering van de manier waarop politiebeambten en magistraten van parket en rechtbank zorgen voor slachtofferbejegening of-onthaal door te voorzien in een betere opleiding van het politionele en gerechtelijke personeel. Daar waar deze personen tot nog toe vooral een vorming krijgen om individuele slachtoffers hulp te bieden, moet overwogen worden hen meer specifieke vorming aan te bieden naar structurele taken toe. 6. Door een officile uitbreiding van het doelpubliek van slachtoffervoorzieningen naar slachtoffers van rampen of ongevallen (die traumatische gevolgen ervaren die gelijkaardig zijn met deze van slachtoffers van inbreuken, rekening houdend met de mogelijke gevolgen van een dergelijke uitbreiding. 7. Realistische samenwerkingsakkoorden af te sluiten die de verschillende autoriteiten ertoe aanzetten hun verplichtingen aangaande de implementatie van een coherent slachtofferbeleid te definiren en te respecteren. Dergelijke initiatieven zouden kunnen vermijden dat meer en meer antwoorden op de behoeften van slachtoffers vertaald worden in termen van een toename van rechten binnen de strafrechtelijke procedure. Een dergelijk beleid zou kunnen bijdragen tot een toename van het onveiligheidsgevoel, van het angstgevoel, van het wantrouwen, van weerstand, van vijandigheid tussen de verschillende categorien van rechtzoekende en bijgevolg een toenemende criminalisering en penalisering in de hand werken.

Tekst 12 : Het verticalisme in de slachtofferzorg De laatste decennia heeft Belgi een opmerkelijke evolutie doorgemaakt in de aandacht voor slachtoffers van misdrijven. De academische victimologie, die op een bepaald ogenblik vooral de vorm ging aannemen van een victimagogie (victimologie of the action) heeft hiertoe ongetwijfeld een belangrijke bijdrage geleverd. Dit kwam voor een groot deel tot stand onder invloed van het feminisme van de jaren zeventig en zette zich in de jaren tachtig door via supranationale regelgeving binnen de raad van Europa en de Verenigde Naties. Zoals in het buitenland gingen ook in ons land bepaalde vormen van categoriale slachtofferhulp, zoals de vluchthuizen voor mishandelde vrouwen, de algemene slachtofferzorg vooraf. De nietcategoriale slachtofferzorg, zoals die verstrekt wordt door de centra voor slachtofferhulp, kwam bij ons pas tot stand midden de jaren 80. Waar de slachtofferbeweging aanvankelijk op naam kon gescheven worden diverse kleinschalige initiatieven in de priv-sector, trad in de jaren 9 een sterke uitbreiding en officialisering op van een groot aantal slachtoffergerelateerde voorzieningen. Een tijd na de psychosociale sector volgenden in de eerste helft van de jaren 9 de politionele en tenslotte justitile initiatieven.

1. Pijnpunten

Op het vlak van wetgeving en beleid werd inderdaad een groot aantal initiatieven genomen ter verbetering van de positie en de bejegening van het slachtoffer (Francimont).

In meerdere slachtoffergerichte ontwikkelingen doet zich echter ook een aantal opmerkelijke lancunes voor. Bijvoorbeeld de stroeve en trage werking van de Commissie en het Fonds voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. Een ander belangrijk probleemgebied betreft de politile slachtofferbejegening. Vastgesteld wordt dat de spreiding van een goede slachtofferbejegening over alle leden van het korps nog lang geen verworvenheid is en dat de diensten voor slachtofferbejegening binnen de politie hun prioritaire taak van sensibilisering, training en ondersteuning aan het gehele korps eerder gebrekkig vervullen. Hetzelde probleem is er bij de rechtbanken, namelijk zeer beperkt opnemen van structurele taak door justitieassistenten slachtofferonthaal. Door het voorrang verlenen aan de individuele slachtofferopvang door n of enkele gespecialiseerde medewerkers blijft, zowel op het niveau van de politie als op dat van de rechtbanken, het bereik van de slachtofferzorg uiteraard beperkt. Deze beperking wordt nog versterkt door de vaststelling dat ook de systematische doorverwijzing van slachtoffers naar de hulpverlening gebrekkig verloopt.

Opvallend problematisch is het achterwege blijven van wetenschappelijke evaluatie op het vlak van het slachtofferbeleid en de slachtofferzorg.

Een andere vaststelling die mogelijk met de voorgaande samenhangt, is de grote mate van symboolpolitiek waartoe de slachtofferthematiek aanleiding geeft. Bepaalde gebeurtenissen, onveiligheidsgevoelens en onvrede met het functioneren van justitie zetten politici en beleidsverantwoordelijkheden onder druk. Het strafrechtelijke beleid wordt hierdoor in een offensieve en instrumentele richting gestuwd. De meer defensieve of rechtsbeschermende functie van het strafrecht dreigt hierdoor in het gedrang te komen. Symboolwetgeving verschijnt dat, die erin bestaat dat gepretendeerde doelen zoals criminaliteitsreductie of tegemoetkoming aan slachtoffer niet noodzakelijk overeenkomt met andere en meer rele, vaak onderliggende doelen. Dergelijke symboolpolitiek gaat vaak gepaard met een van meetaf aan inbouwen van een perforatiedeficit. Hiermee wordt bedoeld dat bepaalde voorgenomen of aangekondigde beleidsmaatregelen op voorhand tot mislukken gedoemd zijn, omdat ze nooit zullen beantwoorden aan de onrealistisch hoge, gecreerde verwachtingen.

2. Rechten voor slachtoffers

De ontwikkelingen van het slachtofferbeleid en de voorzieningen in Belgi zijn in grote mate gelijklopend geweest met die in onze buurlanden. Belgi scoort ook internationaal behoorlijk op vlak van slachtoffergerichte initiatieven. (Vooral op wetgevend gebied in de jaren 90 : positie van het slachtoffer verbeteren + ook verbetering in de praktijk).

Er zijn Vier voorwaarden voor het daadwerkelijk ingang doen vinden van slachtoffergerichte voorzieningen binnen de strafrechtsbedeling : een attitude bij beleidsmakers en magistraten gericht op verandering, kennis van de problematiek, het vrijmaken van middelen en het tot stand brengen van lokale netwerkvorming tussen alle relevante actoren in en rond het strafrechtssysteem. Vergeleken met Noord-Amerika kan de slachtofferbeweging in WestEuropa eerder als gematigd bestempeld worden. De nadruk ligt in Europa vooral op dienstverlening aan het slachtoffer en vanuit de sector van de slachtofferhulp worden geen campagnes gevoerd voor strengere straffen. Slachtoffergerichte initiatieven in de VS kennen over het algemeen een hardere opstelling en streven naar een (grond)wettelijke varnkering van een aantal fundamentele slachtofferrechten.

Belgi heeft in navolging van het VK en onder impuls van het European Forum for Victim Survices een aantal fundamentele rechten geproclameerd in een (juridisch niet afdwingbaar) handvest : het recht op een eerbiedige, correcte behandeling, het recht om info te krijgen, het recht om info te geven, het recht op juridische bijstand, het recht op financieel herstel, het recht op hulp en het recht op bescherming en respect voor het priv-leven. Een bindende stap werd in 2001 gezet door de adoptie van het Kaderbesluit van de Raad van de EU inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure.

Hierdoor wordt elke lidstaat verplicht een aantal formele rechten en waarborgen voor slachtoffers te creren en hiertoe binnen welbepaalde termijnen de nodigde wettelijke en bestuurlijke aanpassingen te verrichten.

Ten aanzien van deze victimagogoische rechtenbenadering wordt ook kritiek geformuleerd. Fattah waarschuwt voor een eenzijdige rechtendiscours. Hoewel de slachtofferbeweging de voorbije decennia in talrijke landen op veel steun en tevens op beleids- en wetgevend initiatief heeft kunnen rekenen, vat het volgens hem zeer te betwijfelen of de positie van het slachtoffer er de facto is op vooruit gegaan. Dit heeft te maken met een beperkte politieke wil om een consequent beleid door te voeren, met weerstanden in belangrijke beroepsgroepen, met het ontbreken van een globale strategische en evaluatieve aanpak en met het feit dat voor vele

slachtoffers de hun toegekende rechten in de praktijk niet worden uigeoefend. Slachtofferrechten bewijzen vaak niet meer dan een lippendienst: ze worden in zeer algemene termen geformuleerd, er wordt niet voorzien in rechtsmiddelen of sancties en er worden geen bijkomende middelen ter beschikking gesteld.

Het slachtoffer wordt juridisch gedefinieerd, wat maakt dat slachtoffers van bepaalde vormen van schadeveroorzakend gedrag dreigen uit de boot te vallen. Nieuw toegekende rechten gelden ook in Belgi meestal maar voor bepaalde groepen slachtoffers (op pragmatische gronden). Een mooi voorbeeld van de spanning tussen het politieke rechtendiscours en de realiteit is het inzagenrecht in de wet Franchimont: enerzijds luidt het dat slachtoffers nu het recht hebben om hun dossier in te zien, anderzijds blijkt dit recht onderworpen te zijn aan een aantal belangrijke beperkingen waardoor het helemaal niet van toepassing is op de meeste slachtoffers

Fattah wijst verder op meer algemene maatschappelijke risicos die gepaard gaan met een rechtenbenadering : het oproepen van gevoelens van angst en bedreiging, verdachtmaking, weerstand en vijandigheid

Het fundamentele probleem achter de beperkte impact van nieuwe rechten op de situatie van slachtoffers voert volgens Fattah naar de grondslagen van het strafrechtsysteem zelf, met name de definiring van een misdrijf in termen van een conflict tussen de dader en de staat (daardoor geen essentile plaats voor slachtoffer). Fattah vraagt zich dan ook af waarmee slachtoffer het best gediend zijn : met het eindeloos blijven opeisen van rechten die in grote mate symbolisch blijven, of met een strategie die vertrekt van de rele behoeften van slachtoffers, bijvoorbeeld het herwinnen van vertrouwen.

3. Dienstverlening aan slachtoffers

Het beleid in Belgi heeft zich zeker niet eenzijdig gericht op de loutere versterking van de juridische positie van het slachtoffer. Voorlopig is nog veel meer energie gegaan naar de uitbouw van de dienstverlening (de algemene slachtofferzorg). Dit gebeurde in de psychosociale sector (slachtofferhulp), politile sector (slachtofferbejegening) en de justitile sector (slachtofferonthaal). Naast deze voorzieningen op de eerste lijn werd in het begin van de jaren 90 initiatief genomen op het niveau van de tweede lijn, met name de geestelijke gezondheidszorg. Toch blijkt de aansluiting tussen de eerste en tweedelijnshulpverlening nog steeds voor problemen zorgen.

Een gebrekkige integratie van de slachtofferzorg blijkt zich echter vooral voor te doen tussen de respectievelijke sectoren op de eerste lijn. De verschillende samenwerkingsakkoorden tussen de federale staat en de gemeenschappen of gewesten dienen nochtans de brug te slaan tussen de verschillende instanties, wat tot uiting zou moeten komen in de lokale samenwerking. Toch kan men kanttekeningen plaatsen bij de mate waarin de samenwerkingsakkoorden wel echt samenwerking genereren. Het definiren van de verschillende vormen van slachtofferzorg en het nauwkeurig omschrijven van de bevoegdheden, verbintenissen en taken van de sectoren hebben enerzijds wel de verdienste duidelijkheid te scheppen, maar accentueren anderzijds de scheiding tussen de sectoren en de terreinafbakening. Het doorverwijsmodel dat bepaalde groepen (!) slachtoffers op het niveau van politie en justitie systematisch in contact moet brengen met het aanbod van centra voor slachtofferhulp, functioneert ondermaats.

De integratie van de slachtofferbejegening binnen de eigen sector verloopt ook problematisch. Dit probleem doet zich voor bij politile en justitile diensten, waar de wettelijk opgelegde slachtofferbejegening slechts moeizaam of niet verspreid geraakt vover alle medewerkers en geledingen van de dienst. Het fundamentele probleem is de scheiding tussen het strafrechtssysteem en het slachtoffer. Het slachtoffer wordt niet gezien als een integraal deel van justitie, maar eerder als een bijkomend probleem dat nu zo goed mogelijk moet gemanaged worden en waaraan dus bepaalde toegevingen kunnen gedaan worden (slachtoffer : passieve rol).

Ten derde is er ook nog de problematische verbinding tussen slachtoffer- en dadergerichte hulpverlening. Beide groepen houden zich sterk vast aan hun exclusieve en vaak afschermende of beschermende clintorintatie.

4. klassieke logica

Interventies vertrekken niet van het concrete maatschappelijke probleem dat een misdrijf per definitie is, maar veleer van bepaalde voor-interpretaties en secundaire gevolgen (in dit geval voor het slachtoffer). Het misdrijfgebeuren zelf, de maatschappelijke betekenis ervan, het zoeken naar een fundamenteel antwoord en de functie van het recht worden in de slachtofferzorg niet in het vizier genomen.

Diverse auteurs hebben er op gewezen hoe, in de lijn van de individualisering van het slachtoffer, vooral het ideaaltypische beeld van het onschuldige en kwetsbare slachtoffer leeft en hoe dit samenhangt met een ideaaltypisch beeld van de dader. Door het hanteren en in

stand houden van dit uniforme en selectieve beeld komen bepaalde, niet-individualiseerbare categorien slachtoffers in de hulpverlening niet aan bod. In de heersende perceptie van slachtofferschap verschijnt er bovendien een dichotomie van het rechthebbende (op hulp) en het niet-rechthebbende slachtoffer. Hierdoor wordt dan weer het continum van criminaliteitservaring miskend, waar zich de afwisselende mogelijkheid voordoet van daderschap en slachtofferschap. Slachtofferschap dient inderdaad in een bredere levens- en sociale context geplaatst te orden De toegenomen slachtofferaandacht, vertaald in rechten of diensten kan een averechts effect hebben op de preventie-aanpak die vooral gemeenschapsgericht is. Vandaar de noodzaak om een concept van slachtofferzorg te ontwikkelen dat tegelijk intergraal deel uitmaakt van een rechtsopvatting en van een preventie- en veiligheidsmodel.

You might also like