Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 81

Bijlagen bij:

De drijvende fundering
Een stabiele basis voor waterwonen in de 21 ste eeuw

Maarten Kuijper

Bijlagen bij:

De drijvende fundering
Een stabiele basis voor waterwonen in de 21 s t e eeuw
Eindscriptie Maarten Kuijper oktober 2006

Commissie: Prof.dr.ir. J.C. Walraven, voorzitter Ir. J.A. den Uijl (Faculteit CiTG, Afdeling Bouw, Sectie GCC) Ir. T. Rijcken (Faculteit Bouwkunde, Afdeling Bouwtechnologie)

Ir. D. Tirimanna (FDN engineering)

ii

Bijlagen bij: De drijvende fundering

Colofon
Auteur: Maarten Kuijper Datum verschijnen: 24-10-2006 Contact: Maarten.Kuijper@gmail.com

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

iii

Voorwoord
In dit rapport zijn de bijlagen opgenomen behorend bij: De drijvende fundering, een stabiele basis voor waterwonen in de 21ste eeuw.

Als ze je geloven dan ben je niet met iets nieuws bezig dr.ir. Noor van Andel

iv

Bijlagen bij: De drijvende fundering

Colofon ....................................................................................... ii Voorwoord ................................................................................. iii 1 1.1 1.2 2.1 2.2 2.3 2.4 3 Waterproblematiek en bodemdaling................................... 7 Waterproblematiek ........................................ 7 Bodemdaling ............................................... 8 kenmerkende recente projecten ......................................... 9 Leidsche Rijn, Utrecht ................................... 9 IJburg, Amsterdam ....................................... 9 Gewild wonen, Almere .................................. 10 Gouden ham, Maasbommel ............................. 10

Literatuurstudie drijfsystemen ......................................... 11 3.1 Drijfsystemen in beton .................................. 11 3.1.1 Open caisson: bak systeem ...................... 11 3.1.2 Gesloten caisson ..................................... 11 3.1.3 Omgekeerde bak .................................... 12 3.1.4 Omgekeerde bak met EPS ........................ 12 3.1.5 EPS met betonnen balkrooster systeem ......... 13 3.1.6 EPS met beton frame ................................ 14 3.1.7 omgekeerde bak met EPS + Caisson ........... 14 3.1.8 Archimedes drijfblokken ............................ 14 3.2 Drijfsystemen in staal ................................... 15 3.2.1 Pneumatically Stabilised Platform (PSP) ........ 15 3.2.2 Drijvende buizen ..................................... 16 3.2.3 Container pontons ................................... 16 3.3 Drijfsystemen in aluminium ............................ 17 3.3.1 Drijvende weg modules ............................. 17 3.4 Drijfsystemen in vezelversterkte kunststof ........ 17 3.4.1 Seacell ................................................. 17 3.4.2 Connect-A-Dock/ Versa dock ...................... 17 materiaalanalyse .............................................................. 18 4.1 Materialen ................................................. 18 4.1.1 Beton ................................................... 18 4.1.2 Staal .................................................... 18 4.1.3 Aluminium ............................................. 18 4.1.4 VVK ..................................................... 18 4.2 Afweging ................................................... 19 4.3 EPS .......................................................... 19

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

5 6

Combinaties morfologische tabel ...................................... 20 Voorstudie liggersysteem ................................................. 22 6.1 Niet voorgespannen liggers ............................ 22 6.1.1 Raatligger .............................................. 22 6.1.2 Vakwerkligger ......................................... 24 6.1.3 Vollewandligger....................................... 28 6.1.4 Vollewandligger met sparingen ................... 28 6.1.5 Rechthoekige balk ................................... 29 6.2 Voorgespannen liggers .................................. 30 6.2.1 Voorgespannen Raatligger ......................... 30 6.2.2 Voorgespannen vakwerk ............................ 33 6.2.3 Voorgespannen Vollewandligger .................. 35 6.2.4 Vollewandligger met sparingen ................... 37 6.2.5 Voorgespannen rechthoekige balk ................ 39 7.1 7.2 7.3 8.1 8.2 8.3 8.4 gewichtsberekening houtskeletbouw woning ................... 40 Vloer & Dak ................................................ 40 Spouwmuur ................................................ 41 Buitenwand ................................................ 41 Voorstudie dek.................................................................. 42 Dek 200 mm ............................................... 42 Dekdikte 150 mm ........................................ 43 Dwarsligger in n richting ............................ 43 Sandwich constructie .................................... 46

10 Constructief ontwerp elementen ...................................... 64 10.1 Belastingsafdracht aslastenstelsel ................. 64 10.2 Bepaling maatgevend moment en dwarskracht .. 65 10.2.1 Ligger1 ............................................... 65 10.2.2 Ligger 2 .............................................. 70 10.2.3 Ligger 3 .............................................. 70 10.2.4 Ligger 4 .............................................. 72 10.2.5 Conclusie ............................................ 72 11 Equivalente ligger............................................................. 73 screenshots Excelsheet stabiliteit .................................... 74 Handberekening Pons....................................................... 77

12
13

Constructief ontwerp dek.................................................. 48 9.1 Dimensionering dek t.p.v. weg ........................ 48 9.1.1 Simulatie 1 ............................................ 48 9.1.2 Simulatie 2 ............................................ 54 9.1.3 Controleberekeningen ............................... 56 9.2 Dimensionering dek t.p.v de woningen .............. 58 9.2.1 Belastingsgevallen ................................... 58 9.2.2 Simulatie 1: ........................................... 58 9.2.3 Simulatie 2: ........................................... 60 9.2.4 Controleberekeningen ............................... 62

vi

Bijlagen bij: De drijvende fundering

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

1 Waterproblematiek en bodemdaling
1 .1 Wat erp rob lema ti ek
Door de verandering van het klimaat zal het warmer worden in Nederland; de druk van het water op Nederland zal toenemen. Dit komt omdat door hogere temperaturen de verdamping van water toeneemt, toenemende verdamping heeft meer en hevigere neerslag tot gevolg. Er zal dus meer water vallen op Nederlands grondgebied. Regenval buiten Nederland zal samen met smeltende gletsjers en sneeuw zorgen voor hogere rivierafvoeren. De zeespiegelstijging wordt veroorzaakt door het smelten van landijs en het uitzetten van het oceaanwater door de hogere temperaturen. De mate waarin het warmer wordt is echter onzeker. Hierboven is al duidelijk gemaakt dat de temperatuurontwikkeling bepaalt hoe het wateraanbod zich zal gaan ontwikkelen, daarom is onderzoek naar de gevolgen van de temperatuurstijging gedaan aan de hand van een drietal scenarios. Het minimumscenario: temperatuur stijgt tot 2100 met 1 graad Celsius Het middenscenario: temperatuur stijgt tot 2100 met 2 graden Celsius. Het maximumscenario: temperatuur stijgt tot 2100 met 4 graden Celsius [Commissie waterbeheer 21ste eeuw, 2000]. In onderstaande tabel zijn achtereenvolgens de gevolgen van de verschillende scenarios in 2050 en 2100 weergegeven.

Tabel 1. 1: toekomstvoorspelling klimaatverandering 2050

Tabel 1. 2: toekomstvoorspelling klimaatverandering 2100

Het minimumscenario treedt waarschijnlijk al op door de reeds waargenomen trend van temperatuurstijging, dus zonder dat het broeikaseffect wordt meegenomen. In het m i d d e n s c e n a r i o i s h e t b r o e i k a s e f f e c t w e l v e r d i s c o n t e e r d . In het maximumscenario is het broeikaseffect versterkt in rekening gebracht.

Bijlagen bij: De drijvende fundering

1 .2 Bodemdaling
In west en Noord Nederland daalt de bodem; hier zijn drie oorzaken voor aan te wijzen. Veengronden boven de grondwaterspiegel klinken in (oxideren). Deze bodemdaling is al vele eeuwen aan de gang maar neemt de laatste decennia onevenredig toe door verlaging van het grondwaterpeil. In de veengebieden kan de daling oplopen tot maximaal 1 meter per eeuw. Gronden in Noord Nederland dalen door delfstofwinning, aardgas. Plaatselijk kan deze daling oplopen tot enkele decimeters per eeuw. Noordwest-Nederland daalt enkele centimeters per eeuw, terwijl Zuidoost-Nederland stijgt. Deze geologische kanteling om de as Emmen-Bergen op zoom treedt op tengevolge van de weggevallen belasting op Zuidoost Nederland sinds het einde van de ijstijd.

Figuur 1. 1: bodemdaling in 2100

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

2 kenmerkende recente projecten


In Nederland zijn de afgelopen jaren een aantal drijvende woningbouwprojecten genitialiseerd. In deze bijlage een overzicht van recente projecten.

2 .1 L e id sc he R i jn , U tre ch t
In Leidsche Rijn, n van Nederlands grootste vinexlocaties nabij Utrecht, worden 19 drijvende woningen ontwikkeld. De woningen worden lijnvormig aan een oever geplaatst. Ten behoeve van de bereikbaarheid van de woningen is geen afzonderlijke infrastructuur nodig.

wordt een parkeergarage gebouwd voor autos. In de beginjaren van IJburg is sprake geweest van het aanleggen van een drijvende wijk voor ruim 500 woningen, nu daadwerkelijk gebouwd gaat worden is dit aantal geslonken tot ruim 200 woningen. Tevens zouden een aantal drijvende woningen bestemd worden voor minima. Hiervoor was de onroerende status van essentieel belang in verband met huursubsidie. Nu komen er alleen drijvende woningen bestemd voor het hogere koopsegment. De woningen worden geplaatst in water dat de eerste 5 jaar door middel van een sluis niet in verbinding komt te staan met het overige water. Gedurende deze eerste vijf jaar zal de waterkwaliteit gemonitord worden. Als blijkt dat de woningen geen nadelige invloed hebben op de waterkwaliteit dan mag het water in open verbinding met het overige water komen te staan.

Figuur 2. 1: impressie watervilla's Leidsche Rijn

Figuur 2. 2: waterbuurt IJburg

2 .2 IJburg , Am ste rdam


In IJburg wordt een drijvende wijk gebouwd in de vorm van het jachthavenmodel. Dit houdt in dat de drijvende woningen per steiger bereikbaar zijn. Op het vaste land

De bodem van de drijvende wijk is zo instabiel dat het niet mogelijk was om er een zandpakket op te plaatsen. Er kan dus met recht gesproken worden over het eerste drijvende project dat om andere dan louter stedenbouwkundige redenen wordt gerealiseerd.

10

Bijlagen bij: De drijvende fundering

2 .3 G ew il d w o n en , A lm e re
Als onderdeel van de bouwexpo gewild wonen zijn in Almere een aantal waterwoningen gerealiseerd. De woningen liggen in een rij aan n lange oever. Het bijzondere van dit project was dat de bewoners een casco drijflichaam met starttoren kochten. Hierin konden de bewoners gedurende de verdere bouw van de woning wonen. Aan de opbouw van de woningen werden geen welstandseisen gesteld.

2 .4 Gou den ham , Maa sbomm el


In recreatiegebied de gouden ham in Maasbommel zijn in de plaatselijke jachthaven drijvende en amfibische recreatiewoningen gebouwd. De amfibische woningen zijn voorzien van een dubbele fundering. Bij laag water rusten ze op een paalfundering, bij hoogwater drijven ze. Dit project is een goed voorbeeld van de manier waarop we in de toekomst om kunnen gaan met buitendijks bouwen. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat de amfibische oplossing erg kostbaar is: er word als het ware een dubbele fundering aangelegd.

Figuur 2. 3: afbouwarken Almere

Figuur 2. 4: drijvende en amfibische woningen Maasbommel

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

11

Literatuurstudie drijfsystemen

In deze bijlage wordt een inventarisatie gegeven van reeds ontwikkelde drijfsystemen. De inventarisatie poogt de stand der techniek zo compleet mogelijk weer te geven. Naast een beschrijving van het drijfsysteem worden de kenmerkende aspecten van het systeem behandeld. De systemen zijn ingedeeld naar constructiemateriaal.

componenten middel ingesmeerde, draadijzers. uitgeharde twee componenten middel vormt waterdichte verbinding. De kosten kunnen met name door de geringe kosten beton beperkt blijven. We kunnen grofweg uitgaan van bedrag van 200 Euro per vierkante meter.

Het een van een

3 .1 D ri jf sys tem en i n b eto n


3.1.1 Open caisson: bak systeem In Nederland wordt dit systeem veelvuldig gebruikt voor de bouw van woonarken. De zware betonnenbak in combinatie met de relatief lichte houten opbouw zorgt voor een laag gelegen zwaartepunt. Dit zorgt voor veel stabiliteit. De zware constructie heeft een diepgang tussen de 0,75 en 2 meter. De wanden en de onderplaat worden zwaar belast door de druk van het water. De massieve zwaar belaste onderplaat kan (zonder voorspanning) circa 7 meter overspannen. Wanneer de onderplaat ondersteund wordt door een balkrooster zijn bredere uitvoeringen mogelijk. Ook betonnen tussenwanden kunnen dienen ter ontlasting van de vloer en wanden. De toegankelijkheid van de bak is een groot voordeel. Het is mogelijk om de bak te gebruiken voor kabels, leidingen en installaties. In veel gevallen vormt de bak tevens (gedeeltelijk) de laagst gelegen verdieping van de woonark. Een nadeel van de toegankelijkheid is dat het systeem zinkbaar is. Vooral het bluswater, dat in geval van brand achter blijft in de bak, kan tot gevolg hebben dat de caisson zinkt. Verbindingen tussen caissons kunnen in drijvende toestand ook onder de waterspiegel - worden vervaardigd. Beide bakken worden doorboord. Vervolgens worden de caissons verbonden door, met twee

Figuur 3. 1: open caissons

3.1.2 Gesloten caisson Een gesloten caisson is zowel aan de onderzijde als de bovenzijde gesloten en bestaat vaak uit een aantal compartimenten. Tussenwanden vormen de compartimenten en zorgen voor reductie van de momenten in de vloeren. Het vrij massieve systeem is erg stabiel. De massiviteit zorgt echter wel voor een hoog eigengewicht en dus voor een grote diepgang. Hierdoor is de hoeveelheid bovengewicht die gedragen kan worden beperkt. De kosten van dit systeem zullen hoger liggen dan de

Figuur 3. 2: gesloten caisson

12

Bijlagen bij: De drijvende fundering

kosten van grootte.

een

open

caisson,

doch

in

dezelfde

orde

moeten worden tussen het open-caisson-systeem en het gesloten-caisson-systeem.

3.1.3 Omgekeerde bak Wanneer de onderste vloer van het gesloten caisson weg wordt gelaten ontstaat een nieuw drijfsysteem: de omgekeerde bak. Het systeem ontleent haar drijfvermogen aan de gecomprimeerde lucht aan de onderzijde van het systeem. Een omgekeerde bak heeft bij gelijk gewicht van de bak minder drijfvermogen dan zijn rechtopstaande variant. Het omgekeerde systeem heeft tenslotte minder capaciteit tot het verplaatsen van water dan het rechtopstaande systeem. Met behulp van de algemene gaswet: pV/T = constant (wet van Boyle) kan de diepgang worden berekend. Dit gaat als volgt in zijn werk. Gebruik eerst de vereenvoudigde gaswet bij atmosferische druk: pV=C (Temperatuur blijft nagenoeg constant). P1 = 105 Pa = 10 kN/m2, pV = 10 V1 kNm. D e n e e r w a a r t s e k r a c h t i s b e k e n d ( q k N / m 2 ) . H i e r u i t v o l gt een hoeveelheid water die verplaatst wordt. q/10 m3/m2. Hieruit kan eenvoudig de druk op de scheidslijn lucht/water berekend worden: p2 = q/10 *10 kN/m3 = q kN/m2 . Nu de gaswet in de nieuwe situatie gelijkstellen aan de beginsituatie: p1V1 = P2V2 V2 = p1/p2 *V1 = 10 kN/m2 / q kN/m2 *V1. Er is gerekend per vierkante meter dus V2 is gelijk aan de hoogte van de luchtkolom. Hetzelfde geldt voor de hoeveelheid verplaatst water: q/10. De diepgang vindt met door de constructiehoogte h te verminderen met V2 en deze waarde op te tellen bij de hoogte van het verplaatste water: q/10. De diepgang wordt dus: d = h-V2 + q/10. De diepgang is dus h-V2 groter dan de rechtopstaande variant. Het hooggelegen zwaartepunt heeft tot gevolg dat het s y s t e e m m i n d e r s t a b i e l i s d a n d e e e r d e r b e s p r o k e n b ak systemen. Wat betreft de kosten zal dit systeem geplaatst

Figuur 3. 3: omgekeerd caisson

3.1.4 Omgekeerde bak met EPS De gecomprimeerde lucht onder de omgekeerde bak wordt bij dit systeem vervangen door EPS. Er kan bespaard worden op de hoeveelheid beton in vergelijking met de eerder besproken systemen, omdat sprake is van een meer elastisch ondersteunde ligger. Dit komt door aanwezigheid van het EPS. De momenten en dwarskrachten blijven kleiner; dit rechtvaardigt de uiteindelijke besparing op de hoeveelheid beton. Gevolg hiervan is een laag eigen gewicht waardoor het systeem relatief weinig diepgang heeft (circa 0,5 meter). Net zoals bij het omgekeerde baksysteem ligt het zwaartepunt hoog. Dit systeem is dus minder stabiel dan het traditionele caisson. Het grote voordeel van dit type drijflichaam is dat het theoretisch onzinkbaar is, omdat het water verdrongen wordt door EPS. G r o o t n a d e e l i s d e o n t o e g a n k e l i j k h e i d , h i e r d o o r k u n n en geen functies worden ondergebracht in het lichaam, zoals installaties, leidingen en gebruiksruimtes. Dit werkt kostenverhogend wanneer men bedenkt dat de kosten van de opbouw, bij een gelijkblijvend vloeroppervlak, hoger zullen uitvallen dan wanneer gekozen wordt voor het toepassen van een traditioneel caisson. Oorspronkelijk is dit systeem afkomstig uit Canada waar vele drijvende woningen gebouwd zijn op dit type

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

13

drijflichaam. In Nederland is dit systeem onder meer toegepast bij het drijvende bezoekerscentrum van IJburg. Er bestaat onduidelijk over de duurzaamheid van EPS in water. De aard van het materiaal maakt daarnaast aantasting door ratten e.d. mogelijk. Dit kan opgelost worden door aan de onderzijde een kunststof beschermlaag aan te brengen.

drijflichaam, gebaseerd op het omgekeerde-bak-met-EPSsysteem, te construeren. Eerst wordt op het wateroppervlak een laag EPS geplaatst. Boven op deze onderste laag, die het gehele platform omvat, wordt een tweede laag aangebracht. Deze tweede laag bestaat uit, in een regelmatig patroon aangebrachte, vierkante eilanden. Vervolgens wordt op de eerste laag en tussen de eilanden van de tweede laag vezel versterkt beton gestort. Op deze wijze ontstaat een rooster van betonnen balken. Uiteindelijk wordt het platform voorzien van een betonvloer. Op deze wijze is het mogelijk om ter plaatse grote stijve drijvende platformen te ontwikkelen. Uiteraard zijn veel stroming en golfslag funest voor het welslagen van deze constructiemethode.

Figuur 3.4: omgekeerd caisson met EPS

3.1.5 EPS met betonnen balkrooster systeem Dit systeem, ontwikkeld door Dura Vermeer, is een variant op de omgekeerde bak met EPS. Het drijfsysteem is ontwikkeld voor het demoproject drijvende kas. Met dit systeem is het mogelijk om in situ (op het water) een

Figuur 3. 5: drijvende kas Dura Vermeer

14

Bijlagen bij: De drijvende fundering

3.1.6 EPS met beton frame Een meer geavanceerd EPS-beton-systeem ontstaat wanneer men de functies van de beide materialen beter benut. EPS puur voor het drijfvermogen en het beton voor de sterkte. Dit is door Ties Rijcken gedaan. In zijn afstudeerrapport stelt hij een drijflichaam voor van EPS met daarin verstrengeld een betonnen space frame. Het malgevormde piepschuim wordt tevens gebruikt als bekisting voor het beton. Door de geometrie van het betonframe, in combinatie met zeer hoogwaardig beton, kan met relatief weinig materiaal een sterk en stijf drijflichaam gecreerd worden. Het zwaartepunt ligt lager dan de eerder behandelde beton-met-EPS-systemen.

3.1.7 omgekeerde bak met EPS + Caisson De ontoegankelijkheid van het EPS systeem kan gedeeltelijk worden opgeheven door het te combineren met een caisson. Op deze gedachte kwam projectgroep aqua struenda van de Hogeschool Zuyd in Heerlen. In hun afstudeeronderzoek is dit drijfsysteem verder ontwikkeld en kansrijk gebleken. In het caisson gedeelte kunnen de kabels en leidingen geplaatst worden. Verder is het mogelijk om in dit bovenste gedeelte de verbindingsmiddelen om elementen onderling te koppelen te plaatsen. Inspectie van de verbindingen blijft dan mogelijk. Een nadeel van dit systeem is dat het zwaartepunt, door het toevoegen van veel materiaal aan de bovenzijde, hoog ligt. Indien het drijflichaam voldoende breed is hoeft dit niet tot een instabiele constructie te leiden.

Figuur3.7: omgekeerd caisson met tussenvloer

Figuur 3.6: de drijvende bouwsteen; in EPS verstrengelt betonnen spaceframe

3.1.8 Archimedes drijfblokken Dit systeem wordt toegepast voor het creren van drijvende terrassen bij woonarken, en voor drijvende steigers in drijvende jachthavens. De elementen bestaan uit een kern van EPS geheel omsloten door een 50mm dikke laag staalvezel versterkt beton. De gesloten doosachtige constructie maakt het mogelijk zeer slank te construeren. De elementen zijn voorzien van afgeschuinde hoeken waarin verbindingsmiddelen, voor het onderling verbinden van de elementen, geplaatst kunnen worden. Een oppervlak

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

15

van gekoppelde elementen leidt tot een zeer stabiel platform. Het zwaartepunt van een element zal ongeveer halverwege de hoogte liggen. Bijkomend voordeel is dat e e n d r i j v e n d t e r r a s g e k o p pe l d a a n e e n w o o n a r k d e stabiliteit van de ark aanzienlijk kan verhogen. De elementen zijn in verschillende afmetingen verkrijgbaar. Afhankelijk hiervan ligt de verkoopprijs per vierkante meter tussen de 190 en 450 Euro.

3 .2 D ri jf sy s tem e n i n s ta a l
3.2.1 Pneumatically Stabilised Platform (PSP) Dit systeem geeft invulling aan het omgekeerde-baksysteem door, aan de bovenzijde gesloten, stalen cilinders in rijen te plaatsen. Een grit van cilinders wordt aan de b o v e n z i j d e e n z i j k a n t e n a f g es l o t e n d o o r b e t o n n e n p l a t e n . De waterbewegingen ten gevolge van golfslag zorgen er niet voor dat het platform in beweging komt maar dat de lucht in de buizen in beweging wordt gezet. De aan de bovenzijde gesloten buizen staan daartoe wel met elkaar in open verbinding. De lucht verplaatst zich door het gehele systeem. Hierdoor wordt de golfenergie over de buizen verdeeld en omgezet in warmte. De afmetingen van de toepassingen waar dit systeem voor gebruikt zou kunnen worden zijn aanzienlijk. Toepassingen waaraan gedacht moet worden zijn grote drijvende oppervlaktes in zee, zoals bijvoorbeeld een drijvend vliegveld. De kosten van dit systeem zijn aanzienlijk hoog. De voorgestelde constructies gaan uit van Stalen buisprofielen. Toepassing van andere materialen is echter denkbaar.

1 Staalvezel beton 2 polystyreen 3 dek geprofileerd 4 ankerbussen 5 koppelingen

Figuur 3. 8: Archimedes drijfblokken

Figuur 3. 9: PSP drijfsysteem

16

Bijlagen bij: De drijvende fundering

3.2.2 Drijvende buizen Afgesloten stalen buizen kunnen een enorm drijfvermogen genereren. Systemen gebaseerd op drijvende buizen worden voornamelijk toegepast in de offshore. De enorme stalen buizen zijn niet geschikt voor een drijflichaam voor drijvende huizen. Het principe echter wel. Zo zijn minder grote buisprofielen gebruikt als drijfsysteem voor een aantal drijvende villas in Middelburg. Stalen profielen zijn respectievelijk duur en onderhoudsgevoelig. Het grote voordeel: het geringe gewicht, dat de populariteit van staal voor schepen verklaart, kan niet goed worden benut. De buisprofielen, van de drijvende villas, moesten voor vergroting van de stabiliteit gevuld worden met betongranulaat.

3.2.3 Container pontons Dit modulaire drijfsysteem bestaat uit standaard stalen containers die door middel van een hoogwaardig systeem aan elkaar gekoppeld kunnen worden. De container pontons worden overwegend gebruikt als tijdelijk drijfsysteem: bijvoorbeeld als ponton voor heistellingen of ponton ten behoeve van baggerwerkzaamheden. Het systeem is echter ook meer permanent gebruikt als drijflichaam voor een havengebouw. De relatief eenvoudige manier van koppelen en de geringe massa van het systeem zorgen voor een zeer f l e x i b e l e n e e n v o u d i g v e r p l aa t s b a a r s y s t e e m . H e t s t a a l i s relatief onderhoudsgevoelig, periodiek onderhoud en inspectie is in dit kader onafwendbaar. Dit maakt het systeem meer geschikt voor tijdelijke toepassingen.

Figuur 3. 10: (links) stalen buisprofielen als drijfsysteem (rechts) betongranulaat in stalenbuis

Figuur 3. 11: driehoekige configuratie van stalenbuizen (links) Drijvende Villa Middelburg (rechts)

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

17

3 .3 D ri jf sys tem en i n a lum in ium


3.3.1 Drijvende weg modules In het kader van het innovatieprogramma: wegen naar de toekomst van het ministerie van verkeer en waterstaat werd de ontwerpwedstrijd de nieuwe waterweg uitgeschreven. In 2003 werd in Hedel het winnende ontwerp, de bouwsteen over water, als pilotproject gebouwd. De Bouwsteen over water bestaat uit aan elkaar gekoppelde aluminium pontons (l=3,50m x b=8,50m x h=1,5m). Aan de bovenzijde is een gesloten wegdek toegepast waarover het verkeer kan rijden. De pontons zijn voor de veiligheid onzinkbaar gemaakt door de holtes op te vullen met EPS (piepschuim). De pontons kunnen worden vervoerd met gewone vrachtwagens en zijn eenvoudig te installeren. De fixatie tegen wegdrijven van de pontons vindt plaats door middel van stalen palen die in de bodem steken, spudpalen. De op- en afrit naar de oevers is uitgevoerd als een U-vormig scharnierend aluminium brugdek.

3 .4 D ri jf sys tem en i n vez elv ers te rk te ku ns ts tof


3.4.1 Seacell Dit systeem wordt in NoordAmerika toegepast als systeem voor het fabriceren van kleinschalige drijvende steigers en boothuizen. De stabiliteit van dit systeem is niet bijzonder groot. Tevens is de waterdichtheid van essentieel belang. Bij lekkraken zal de omgekeerde emmer direct zijn drijfvermogen verliezen. Het vezelversterkte kunststof vraagt weinig tot geen onderhoud

Figuur 3. 13: impressie Seacell

3.4.2 Connect-A-Dock/ Versa dock Dit type systemen hebben een met de seacell vergelijkbaar toepassingsgebied. Het drijflichaam bestaat uit een gesloten caisson dat door middel van uitsparingen modulair te koppelen is. Ook dit systeem zal weinig onderhoud behoeven.

Figuur 3. 14: Connect-A-Dock element

Figuur 3. 12: impressie drijvende brug nabij Hedel

18

Bijlagen bij: De drijvende fundering

4 materiaalanalyse
De gangbare materialen met een constructieve werking waarin drijflichamen uitgevoerd worden zijn: beton, staal, aluminium en VVK (Vezel Versterkte Kunststoffen), zie bijlage 3. Hieronder zal kort per materiaal een toelichting worden gegeven met betrekking tot toepassingsgebied en kenmerkende eigenschappen. Vervolgens zal op grond van deze kwalitatieve analyse een keuze worden gemaakt voor een materiaal.

te weten het intensieve onderhoud dat gepleegd moet worden om corrosie te voorkomen en de hoge prijs. In het geval van constructies die niet bedoeld zijn om veelvuldig te verplaatsen gaat dit echter niet op. Ook dit wordt gesterkt door de praktijk. Vroeger werden cascos van woonarken nog in staal uitgevoerd. Nu worden, naast schepen, voornamelijk tijdelijke drijflichamen, die enige flexibiliteit behoeven, in staal uitgevoerd. De containerpontons zijn hier een goed voorbeeld van, zie bijlage 1. 4.1.3 Aluminium In vergelijking met staal heeft aluminium het voordeel dat het niet kan corroderen. Daarnaast is aluminium bijzonder licht. Aluminium is echter zo duur dat het slechts veelvuldig wordt toegepast in situaties waarbij het geringe gewicht van bijzonder groot belang is. Dit is bijvoorbeeld het geval in de vliegtuigbouw. Voor grootschalige drijvende toepassingen lijkt het minder geschikt. Toch bestond het winnende ontwerp voor de drijvende weg wedstrijd uit aluminium pontons. Bij dit pilotproject is echter geen sprake geweest van een puur economische afweging. 4.1.4 VVK De twee VVK drijfconstructies, die in de bijlage worden vermeld, zijn bedoeld voor kleinschalige toepassingen in rustig water. Dit sluit niet uit dat het materiaal ook geschikt is voor grootschaligere toepassingen. Vezelversterkte kunststoffen zijn licht en behoeven geen onderhoud. In het recente verleden heeft VVK zijn intrede gedaan als constructiemateriaal in civieltechnische toepassingen. Vooral in agressieve milieus (kustgebieden) b l e e k d i t m a t e r i a a l t e k u n n e n c o n c u r r e r e n m e t s t a a l 1. D e stijfheid van het materiaal is niet bijzonder groot, maar

4 .1 Materialen
4.1.1 Beton Drijvende cascos voor woonarken worden de laatste jaren standaard vervaardigd van beton. Het belangrijkste argument hiervoor is dat een betonnen drijflichaam zeer robuust en onderhoudsarm is. In dit kader levert het toepassen van beton een zeer duurzame constructie op. Beton wordt door het aanzienlijke gewicht (aanzienlijke volumieke massa) niet direct geassocieerd met drijvende toepassingen. Gezien de vereiste stabiliteit van een drijvende constructie is een aanzienlijk gewicht echter voordelig. Wanneer toch gekozen wordt voor een lichte constructie, omdat de diepgang beperkt moet blijven, is het mogelijk om met nieuwe betonsoorten erg slank te construeren. Bovenstaand pleidooi voor het toepassen van beton, als constructiemateriaal voor drijflichamen, wordt gesterkt door praktijkvoorbeelden. Uit deze voorbeelden blijkt dat beton in toenemende mate succesvol wordt toegepast in waterdichte vorm, zie bijlage 1. 4.1.2 Staal In de scheepsbouw is staal het meest gebruikte constructiemateriaal. Staalconstructies zijn relatief licht sterk, dus bijzonder geschikt voor schepen. De voordelen wegen in dit kader zwaarder dan de belangrijkste nadelen;

In een lifecycle benadering benadert een VVK constructie een stalen constructie; de aanschafprijs is hoger maar gedurende de levensduur kan dit worden terugverdiend doordat nauwelijks kosten verbonden zijn aan beheer en onderhoud.

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

19

door slim te construeren 2 is dit redelijk te ondervangen. De materiaalprijs is echter - nog - hoog.

4 .2 Afweging
Wanneer we spreken over het grootschalig toepassen van de drijvende fundering is een duurzame, met name een onderhoudsarme, constructie van essentieel belang. In dit kader is het zinloos om na te denken over het toepassen van staal of aluminium. Zoals uit de bijlage blijkt, bevestigt de praktijk dit standpunt. Daarnaast is het van belang dat een economisch concurrerende constructie ontworpen wordt. Ook op dit criterium vallen staal en aluminium af. VVK lijkt door zijn onderhoudsarmheid een redelijk alternatief. De hoge kosten en ook de matige mechanische eigenschappen zorgen ervoor dat VVK ten opzichte van beton minder voordelig is. Het hoge eigen gewicht van beton werkt vaak nadelig. Een drijvende constructie dient echter bijzonder stabiel te zijn. Daarbij is h e t v o o r d e l i g w a n n e e r g e k o z e n w o r d t v o o r e e n r e l a t i ef zware drijfconstructie in combinatie met een lichte opbouw. N a a r a a n l e i d i n g v a n d e z e m a t e r i a a l a n a l y s e w o r d t g e k o z en om de drijvende fundering uit te voeren in beton.

4 .3 E PS
EPS is niet geschikt als constructiemateriaal, daarom is het in bovenstaande analyse buiten beschouwing gebleven. EPS is wel bijzonder geschikt om constructies onzinkbaar te maken. Het enige nadeel is de aanzienlijke prijs. Wat in de praktijk onzinkbaarheid wordt genoemd is eigenlijk niets anders dan een vergaande vorm van compartimentering. Een andere manier waarop dit bereikt kan worden is door het toevoegen van bijvoorbeeld pingpongballen in holtes. Ondanks de prijs wordt EPS als drijfmiddel als zeer waardevol beschouwd.

Maak bijvoorbeeld gebruik van grote inwendige hefboomsarmen. In het geval van een loopbrug werden de leuningen constructief bij het ontwerp betrokken in de vorm van een trogligger.

20

Bijlagen bij: De drijvende fundering

5 Combinaties morfologische tabel


A B C oordeel 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 4 4 4 4 4 4 4 5 5 5 5 5 5 5 6 6 6 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 logisch bestaat n.int n.int bestaat logisch bestaat logisch bestaat logisch n.int logisch logisch logisch bestaat logisch onm logisch logisch logisch logisch logisch int onm onm onm logisch onm onm onm onm onm onm onm onm int logisch onm A B C oordeel 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 6 6 6 6 7 7 7 7 7 7 7 8 8 8 8 8 8 8 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 n.int logisch logisch logisch Logisch Onm Onm Logisch Logisch Onm logisch Onm n.int Int Int Onm n.int onm logisch bestaat n.int n.int logisch logisch logisch logisch bestaat n.int n.int logisch logisch logisch Onm Onm Onm Onm Onm Onm A B C oordeel 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 4 4 4 4 4 4 4 5 5 5 5 5 5 5 6 6 6 6 6 6 6 7 7 7 7 7 7 7 8 8 8 8 8 8 8 1 1 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 Onm logisch int onm onm onm logisch onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm n.int Int Int Onm n.int onm Logisch logisch A B C oordeel 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 4 4 4 4 4 4 4 5 5 5 5 5 5 5 6 6 6 6 6 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 n.int n.int logisch logisch logisch logisch logisch logisch n.int logisch logisch logisch n.int. n.int. onm n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. onm. n.int. n.int. n.int. n.int. Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm A B C oordeel 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 6 6 7 7 7 7 7 7 7 8 8 8 8 8 8 8 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 4 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 Onm. Onm. Int. n.int n.int onm logisch logisch logisch n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. onm n.int. n.int. n.int. n.int. n.int A B 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 5 5 5 5 4 4 4 4 4 4 5 5 5 5 5 5 5 6 6 6 6 6 6 6 7 7 7 7 7 7 7 8 8 8 8 8 8 8 1 1 1 1 C 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 oordeel n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm n.int. onm n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. Int. n.int n.int onm logisch logisch logisch n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. A 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 B 1 1 1 2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 4 4 4 4 4 4 4 5 5 5 5 5 5 5 6 6 6 6 6 6 6 C 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 oordeel n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. Int. logisch Onm. n.int. Logisch Logisch logisch n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. Onm Onm Onm Onm Onm Onm Onm Int. logisch Onm. n.int. Logisch Logisch logisch

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

21

A 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6

B 7 7 7 7 7 7 7 8 8 8 8 8 8 8 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 4 4 4

C 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3

oordeel n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. logisch logisch n.int. n.int. logisch logisch logisch logisch logisch n.int. n.int. logisch logisch logisch n.int. n.int. Onm. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int n.int. n.int

A B 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 4 4 4 4 5 5 5 5 5 5 5 6 6 6 6 6 6 6 7 7 7 7 7 7 7 8 8 8 8 8 8 8

C 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7

oordeel n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. Onm. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. Onm. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int. n.int.

Toelichting
Alle mogelijke combinaties uit de morfologische tabel, zie figuur 15-1, zijn geanalyseerd. Bekeken is welke combinaties interessante nieuwe concepten opleveren. Elke combinatie is voorzien van een, afgekort, oordeel. De afkortingen hebben de volgende betekenissen:

int: bestaat: n.int: Logisch:

Interessant nieuw concept. Van belang om nader te bekijken. Dit zijn de concepten opgenomen in tabel 15-4. Dit is een reeds bestaand systeem, zie figuur 15-3. Niet interessant. Deze combinatie levert geen interessant nieuw concept op. Combinaties met deze aanduiding zijn een logisch voortvloeisel uit reeds bestaande of nieuwe concepten. Deze concepten vormen varianten op bestaande of nieuwe (hoofd)systemen.

22

Bijlagen bij: De drijvende fundering

6 Voorstudie liggersysteem
Deze bijlage, voorstudie liggersysteem behorend bij het gelijknamige hoofdstuk (H19) geeft een chronologisch verslag van de genomen stappen.

Figuur 6. 1: mechanica model beproefde ligger

Figuur 6. 2: geometrie eerste schatting

6 .1 Ni et voo rg espa nne n l igge rs


6.1.1 Raatligger In een aantal modulaties is toegewerkt naar een ligger die goed te beproeven is. Begonnen is met een model met de hieronder weergegeven grootheden.
Bijlage 6, tabel 1

Ligger Flensen: Lijf:

Hoogte: Breedte: Dikte: Stramien: Breedte opening hoogte

1,2 m. 0,15 m verlopend van 0,03 m naar 0,06 m 1,5 m. 1,3 m. 0,78 m.

In het gedefinieerde model blijkt de momentcapaciteit van de verbindingen te gering. De ligger bezwijkt ter plaatse van de verbinding (tussen de verticale en horizontale delen), terwijl de capaciteit van de flensen niet geheel benut wordt. De geometrie van de ligger is daartoe aangepast. Dit heeft geleid tot het hieronder weergegeven model. De flensen zijn hierbij gelijk gebleven. De dikte van het lijf is verhoogd tot 50 mm. Daarnaast zijn de afschuiningen sterk vergroot, zodat de verbindingen meer momentcapaciteit krijgen.

Figuur 6. 3: geometrie tweede schatting

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

23

Door middel van het stapsgewijs verhogen, met een stapgrootte van 1 kN/m, van de verdeelde belasting is het bezwijkdraagvermogen van de ligger bepaald. Bij een belasting van 7 kN/m is Atena stabiel. Hoewel Atena bij een last van 8 kN/m wel resultaten geeft, wordt niet geheel voldaan aan alle convergentiecriteria. Bij een belasting van 8,5 kN/m bezwijkt de ligger, de berekening moet afgebroken worden, zie onder.

Figuur 6. 5: spanning- verplaatsingsdiagram

Scheurpatroon bij een belasting van 8,5 kN/m


Figuur 6. 4: scheurpatroon bij een belasting van 8,5 kN/m

De kracht is teruggelopen terwijl de verplaatsing onverminderd doorloopt; de ligger is bezweken. Het verwijderen van belastingsstap 9, zie onder, laat zien dat belastingsstap 8 zich bevindt in het hardening-gedeelte.

Spanning-verplaatsingdiagrammen kunnen inzichtelijk maken waar, in welk traject van het spanningverplaatsingdiagram, een belastingssituatie zich bevindt. Op deze wijze kunnen we controleren of een ligger bij een bepaalde belasting daadwerkelijk op het punt van bezwijken staat. Onderstaand is het spanningv e r p l a a t s i n g d i a g r a m v a n d e r aa t l i g g e r w e e r g e g e v e n , v o o r een punt halverwege de overspanning in de onderste vezel, inclusief belastingsstap 9 (8,5 kN/m).

Figuur 6. 6: spanning- verplaatsingsdiagram

Stap 7 (7 kN/m) heeft maximale buigspanningen van 12,3 N/mm2 tot gevolg, zie fig. 6,7. Plaats men dit punt in het bovenstaande diagram, dan blijkt dat stap 7 zich op circa 1/3 van het hardeningstraject bevindt. In het geval van zuivere trek zouden we verwachten dat het

24

Bijlagen bij: De drijvende fundering

hardeningstraject pas bij circa 12 N/mm2 zou beginnen, dan zou immers de treksterkte overschreden worden en de eerste scheur ontstaan. Volgens het diagram ontstaat de eerste scheur ongeveer bij 11,2 N/mm2. Controleren we dit dan zien we inderdaad dat de eerste scheur ontstaat bij stap 6 (6 kN/m) de spanning die dan heerst in de onderste vezel is 11,3 N/mm2. Dit lijkt dus te kloppen. Dat de eerste scheur bij 11,3 N/mm2 en niet bij 12 N/mm2 ontstaat komt doordat er geen sprake is van zuivere trek in 1-richting: de overige spanningen verbruiken een gedeelte van de capaciteit. we kunnen concluderen dat de ligger bezwijkt belasting van 7-8 kN/m. De momentcapaciteit doorsnede ligt dan tussen: bij een van de

Onderstaand zijn de optredende schuifspanningen weergegeven. Schuifspanningen worden veroorzaakt door dwarskrachten. Nabij de opleggingen is de dwarskracht maatgevend. In de figuur is dit te zien door de hoge schuifspanningen in het lijf ter plaatse van de opleggingen. De dwarskracht wordt overgedragen door de momentvaste verbindingen in het lijf van de ligger. In de figuur is te zien dat aan de trekzijde van deze zwaarbelaste verbindingen scheuren ontstaan.

1 8 ql 2

< 71 < 81 kNm.

En de dwarskrachtcapaciteit tussen: 32 <

1 2 ql

< 36 kN

In onderstaande afbeelding zijn de buigspanningen en de scheuren weergegeven die ontstaan bij een last van 7 kN/m. Te zien is dat in de boven- en onderflens drukrespectievelijk trekspanningen ontstaan t.g.v. het buigend moment. Halverwege de overspanningen treden, ten gevolge van het maatgevende moment, de grootste treken drukspanningen op. Daar waar de buigtreksterkte van het materiaal wordt overschreden ontstaan scheuren. Bij de ontwikkeling van de ligger (lijfdikte, grootte van de openingen etc.) is ervoor gezorgd dat de ligger ongeveer gelijktijdig op buiging en dwarskracht bezwijkt. Het scheurpatroon laat zien dat dit inderdaad het geval is.

Figuur 6. 7: schuifspanningen in lengterichting

Figuur 6. 6: buigspanningen in lengterichting

6.1.2 Vakwerkligger In deze paragraaf wordt een vakwerk in HPC gemodelleerd. Het model heeft een dusdanige geometrie zodat de inhoud gelijk is aan de inhoud van de raatligger. De diagonalen krijgen daartoe een breedte van 140 mm. De verticalen worden versmald tot 200 mm. De vrij opgelegde ligger kent alleen positieve momenten, het is hierdoor mogelijk om de diagonalen alleen op druk te belasten. Het drijvende platform zal zowel positieve als negatieve momenten moeten kunnen weerstaan. Een diagonaal zal dus ook op trek belast kunnen worden. In dit kader wordt in deze paragraaf zowel een model met drukdiagonalen als een model met trekdiagonalen beproeft. De afmetingen van de staven is niet willekeurig gekozen. De keuze die gemaakt moet worden is: welke staven geven we de grootste doorsnede: de verticalen of de diagonalen. In het geval van drukdiagonalen worden de verticalen op trek belast, het ligt dan voor de hand om de verticalen

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

25

zwaarder uit te voeren. In het geval van trekdiagonalen ligt dit precies andersom. Wanneer het vakwerk toegepast wordt als ligger voor het drijflichaam is het van belang hier bij stil te staan, in het kader van deze voorstudie gaat het om de ordegrootte van het draagvermogen. Het bepalen van de ideale afmetingen voor de staven is in dit geval te detaillistisch.

dus juist concluderen dat er in de flenzen van deze ligger nauwelijks andere spanningen dan druk- of trekspanningen voorkomen; de treksterkte van het materiaal bedraagt immers 12 N/mm2. Deze conclusie is volledig overeenkomstig het verwachtingspatroon.

Drukdiagonalen Het vakwerkmodel met drukdiagonalen is in Atena doorgerekend, waarbij tot en met stap 8 (8 kN/m) aan alle convergentiecriteria wordt voldaan. Atena geeft bij de daarop volgende stap wel resultaten, maar kan niet voldoen aan alle convergentiecriteria. De constructie is in ieder geval bezweken bij stap 10. Atena genereert in dit geval geen resultaten, de berekeningen moeten worden afgebroken. Het scheurpatroon bij een belasting van 10 kN/m, zoals Atena weergeeft gedurende de berekening, is hieronder afgebeeld.
Figuur 6. 8: spanning- verplaatsingsdiagram

We kunnen stellen dat de ligger bezwijkt bij een belasting tussen 8-9 kN/m De momentcapaciteit van de doorsnede ligt dan tussen: 81< 1

8 ql 2 <

91

kNm;

en

de

dwarskrachtcapaciteit

ligt

tussen: 36 <
Figuur 6. 9: bezweken ligger

1 2 ql

< 41 kN.

Het spannings-verplaatsingdiagram, tot en met stap 9 (9 kN/m), is weergegeven in figuur 6,10. We herkennen duidelijk het bi-lineaire patroon. Stap 9 bevindt zich op het eind van het hardeningstraject: het rechtereind van de grafiek loopt horizontaal. Het hardeningstraject begint bij een spanning van circa 11,9 N/mm2. Bij de raatligger zagen we dat het hardeningstraject bij een lagere spanning begon. Hieruit concludeerden we dat dit het gevolg is van de overige aanwezige spanningen. In dit geval moeten we

Onderstaand is het scheur- en buigspanningspatroon weergegeven bij een belasting van 8 kN/m. We zien voornamelijk scheuren ontstaan in de, op trek belaste, onderflens. Het bezwijken lijkt dan ook voornamelijk door het overschrijden van de trekcapaciteit van de flens genitieerd te worden. Daarnaast zien we lokaal scheuren ontstaan daar waar diagonaal en verticaal bij elkaar komen. Deze scheuren ontstaan door de relatief momentvaste verbindingen Zolang deze scheuren de sterkte van de verticaal/ diagonaal niet nadelig

26

Bijlagen bij: De drijvende fundering

benvloeden zijn ze toelaatbaar: het momentvast zijn van de verbindingen is immers niet noodzakelijk. De scheuren zorgen juist voor voldoende rotatiecapaciteit, vergelijkbaar met vloeiend staal (plastische scharnieren), in het geval van een stalen vakwerk. Dwarskrachten worden opgenomen door de diagonalen. Dit is goed te zien aan de oplopende spanningen in de diagonalen naarmate de dwarskrachten, in de buurt van de opleggingen, hoger worden.

Trekdiagonalen Trekdiagonalen ontstaan door de drukdiagonalen te spiegelen. Beproeven we dit model dan geeft Atena tot een belasting van 7 kN/m stabiele uitkomsten. Bij 8 kN/m wordt niet meer aan de convergentiecriteria voldaan. Bij de daarop volgende stap ontstaat het volgende scheurpatroon, de ligger is nu geheel bezweken.

Figuur 6. 9: buigspanningen in lengterichting

Het schuifspanningsbeeld, hieronder weergegeven, laat eveneens goed zien dat de dwarskrachten voornamelijk worden opgenomen door de diagonalen: de schuifspanningen in het overige deel van de ligger zijn aanzienlijk lager. Goed tot uiting komt ook dat de krachten werken in de richting van de staaf: het schuifspanningsverloop geeft de verticale component weer en het buigspanningsverloop de horizontale.

Figuur 6. 11: bezweken ligger

Figuur 6. 10: schuifspanningen in lengterichting

Het spanning-verplaatsingdiagram toont het bekende bilineaire beeld. Bij een spanning van 12 N/mm2 begint het hardeningstraject. We zien een langgerekte hardeningstak (met vervormingen in de orde van grootte van centimeters) met een zeer licht oplopende spanning. Dit wekt de indruk dat het hardeningstraject op deze plaats nog niet voltooid is. Dit zou betekenen dat de verplaatsingen zich niet op de monitor locatie voordoen, maar ergens anders. We controleren deze stelling door het scheurpatroon nader te analyseren. De eerste scheuren ontstaan in de buitenste diagonalen, de scheurvorming zet zich vervolgens voort richting de tweede diagonalen. Hierna beginnen de flenzen in de buurt van de opleggingen lichtelijk te scheuren. Uiteindelijk ontstaan de eerste scheuren in de middendoorsnede en zet de scheurvorming in de flenzen nabij de opleggingen zich voort. Kortom: de verplaatsingen zijn afkomstig van de scheurvorming in de flenzen nabij de

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

27

opleggingen. De middendoorsnede is weliswaar gescheurd, maar nog niet bezweken. De ligger bezwijkt op dwarskracht, de capaciteit van de trekdiagonalen is onvoldoende.

Figuur: 6. 13: buigspanningen in lengterichting

Onderstaand is het schuifspanningsverloop weergegeven. Bezwijken treedt weer op door een combinatie van schuifspanningen en spanningen in x-richting: de spanningen afzonderlijk geven geen reden tot bezwijken.
Figuur 6. 12: spanning- verplaatsingsdiagram

De ligger bezwijkt bij een belasting tussen 7-8 kN/m De momentcapaciteit van de doorsnede ligt dan tussen: 71 < 1

8 ql 2

< 81 kNm.

en de dwarskrachtcapaciteit tussen: 32 < 1

2 ql

< 36 kN

In onderstaande afbeelding is het spanningsverloop bij 7 kN/m weergegeven. Duidelijk te zien is dat de ligger bezwijkt door onvoldoende capaciteit van de diagonalen.

Figuur 6. 14: schuifspanningen in lengterichting

28

Bijlagen bij: De drijvende fundering

6.1.3 Vollewandligger In het voorafgaande zijn liggers met een ingewikkelde geometrie beproefd. Deze vormen hebben tot doel materiaal weg te laten op plaatsen waar het niet nodig is. Hierdoor ontstaan nieuwe in staal welbekende constructieve systemen. De vraag is in hoeverre deze constructieve systemen goed werken. We onderzoeken dit door een meer standaardligger, hoge (vollewand) I-ligger, figuur 6,17, te beproeven. Voor een goede vergelijking construeren we de ligger zodanig dat het materiaalgebruik gelijk is aan dat van de voorgaande liggers; het lijf van de ligger krijgt hierdoor een dikte van 27 mm, in plaats van de 50 mm die tot op heden is gehanteerd. De overige dimensies blijven gelijk.

Figuur 6.16: buigspanningen in lengterichting

De schuifspanningen worden vrijwel volledig opgenomen door het lijf, zie figuur 6,19. De stijve wand kan de dwarskrachten eenvoudig weerstaan.

Figuur 6. 15: geometrie vollewandligger

Figuur 6. 17: schuifspanningen in lengterichting

De ligger blijft stabiel tot een belasting van 10 kN/m. Bij de hierop volgende belastingsstap bezwijkt de ligger. De bezwijkbelasting kan dus gesteld worden op 10-11 kN/m. Hieronder is het spanningspatroon bij een belasting van 10 kN/m weergegeven. Het ontbreken van openingen zorgt ervoor dat de buigcapaciteit relatief groot is. Vergaande scheurvorming kan ongestraft optreden: bezwijken kan immers niet optreden door het door scheuren bereiken van de openingen.

6.1.4 Vollewandligger met sparingen De vollewand ligger presteert goed, beter dan de raatligger en de vakwerkligger. Dit wil echter niet zeggen dat het per definitie onvoordelig is om sparingen aan te brengen. In deze paragraaf brengen we in de zojuist beproefde vollewandligger sparingen aan. In principe verschilt dit niets met de raatligger, zei het dat de openingen die aangebracht worden kleiner zijn. De bedoeling is dat hierdoor de ligger veel meer als een vollewandligger blijft werken; dus dat de scheurvorming ver kan doorlopen en

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

29

dat er weinig problemen ontstaan met het opnemen van de dwarskrachten. We brengen openingen aan in de middelste vier panelen. Benadrukt moet worden dat deze ligger door het toevoegen van de openingen - minder materiaal verbruikt dan de tot nu toe besproken liggers. Wanneer we de ligger belasten zien we dat het bezwijkdraagvermogen niet veel afneemt. Bij een belasting v a n 9 k N / m i s d e l i g g e r s t a b i e l . B e z w i j k e n t r e e d t o p b i j e en belasting van 10 kN/m. De bezwijkbelasting ligt hiermee tussen de 9-10 kN/m. In figuur 6,20 zijn de b u i g s p a n n i n g e n b i j e e n b e l a s ti n g v a n 9 k N / m w e e r g e g e v e n . De scheuren bereiken de openingen niet.

Vervolgens brengen we ook sparingen aan in de 2 buitenste velden. In het geval van deze ligger is het goed mogelijk om ter plaatse van de hoogste dwarskrachten sparingen weg te laten, zoals we eerder hebben gedaan. In het geval van een elastisch ondersteuning is dit niet goed mogelijk: de locatie van de hoogste dwarskrachten is afhankelijk van de configuratie van de belastingen en dus variabel. Voordeliger is het dus als ook hoge schuifspanningen kunnen worden opgenomen door velden met sparingen. De ligger is in staat om een gelijke hoeveelheid belasting te weerstaan als de vorige ligger. Bij 9 kN/m is Atena stabiel, bij een belasting van 10 kN/m bezwijkt de ligger.

Figuur 6. 18: Buigspanningen in lengterichting

Figuur 6. 20: Buigspanningen in lengterichting (geheel voorzien van raten)

De dwarskrachten kunnen ook in dit geval goed opgenomen worden. We zien slechts lokaal enkele scheurtjes ontstaan n gevolge van hoge lokale spanningen.

We zien dat er weliswaar scheurvorming optreedt rondom de sparingen, ter plaatse van de op dwarskracht zwaarbelaste velden. De scheurvorming is echter vrij beperkt: van bezwijken is geen sprake. 6.1.5 Rechthoekige balk Voor het positioneren van de tot nu toe behaalde resultaten is het nuttig om ook een ligger door te rekenen met verhoudingen van een conventionele betonbalk. Een conventionele betonligger heeft een breedte gelijk aan circa 1/3 van de hoogte. Als we aan de hand hiervan de afmetingen bepalen van de betonbalk - zodat de inhoud

Figuur 6. 19: schuifspanningen in lengterichting

30

Bijlagen bij: De drijvende fundering

gelijk is aan het volume van de eerder besproken liggers bepalen, dan vinden we:

6 .2 Voo rge span ne n li gg er s


Het draagvermogen van de in de vorige paragraaf behandelde liggers kan vergroot worden door de liggers voor te spannen. In deze paragraaf bestuderen we de invloed van het voorspannen. We willen onderzoeken h o e v e e l g r o t e r d e c a p a c i t ei t v a n e e n l i g g e r w o r d t i n vergelijking met de niet voorgespannen variant. Aan de hand hiervan willen we uitspraak kunnen doen over het nut van voorspannen. Voor een goede vergelijking voorzien we de liggers van een gelijke hoeveelheid voorspanning met een gelijke voorspankracht: in de boven- en onderflens van de ligger p l a a t s e n w e n v o o r s p a n k ab e l , s t a a l k w a l i t e i t F e p 1 8 6 0 , met een diameter van 20 mm. De initile voorspankracht die we aan mogen brengen bedraagt dan:

1 2 h l = inhoud 3

eerder besproken liggers;

h = 0,408 m b = 1 3h = 0 , 1 6 3

m.

Bij een belasting van 2,5 kN/m ontstaat het onderstaande spanningsbeeld. Bij een belasting van 3 kN/m bezwijkt de ligger.

Fp ,i = A i = 314, 2 1350 = 424


Figuur 6. 21: Buigspanningen in lengterichting rechthoekige balk

kN

Duidelijk wordt dat, wat betreft het draagvermogen van de liggers, veel winst kan worden behaald door h et optimaliseren van de vorm; wat met HPC goed mogelijk is. Er is een 3 tot 4 keer grotere capaciteit te behalen. Wanneer we dit constructief bekijken is dit te verwachten. We kunnen de capaciteit van een ligger grofweg gelijk stellen aan

Wanneer we deze voorspankracht aanbrengen blijkt de maximale initile spanning in de kabel van 1350 N/mm2 niet gehaald te worden. De voorspankracht kan oplopen tot circa 450 kN zonder dat de maximale initile spanning wordt overschreden. We kiezen ervoor om de kabels voor te spannen met 450 kN. Alles op een rijtje: Fep 1860 D = 20 mm

Fp ,i

= 450 kN

M = A f

. De A (oppervlakte van de doorsnede)

blijft gelijk, terwijl de f (hefboomsarm) circa 4,5 maal zo groot wordt (van 0,267 naar circa 1,2). De momentcapaciteit wordt dus ongeveer 4,5 maal zo groot. De hefboomsarm van de hoge slanke ligger bedraagt iets minder dan 1,2 meter. Een 4 keer grotere capaciteit is hiermee aannemelijk.

6.2.1 Voorgespannen Raatligger We brengen het hart van de besproken voorspankabels aan in de flensen van de liggers op een afstand van 30 mm uit de boven- en onderkant. De dekking op de kabels wordt d a n 2 0 m m , d i t i s v o l d o e n d e , d e d i c h t e s t r u c t u u r v a n h et materiaal zorgt ervoor dat de dekking klein kan blijven. Het spanningsbeeld dat ontstaat bij deze configuratie van voorspankabels is weergegeven in fig. 6,24. De grootste

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

31

drukspanningen ontstaan in de bovenste en onderste gedeelten van het lijf, waar de doorsnede het kleinst is. We zien lichte trekspanningen ontstaan in het midden van het lijf. Dit komt doordat de boven en onderzijde verkorten door het voorspannen. Halverwege de hoogte levert dit trekspanningen op.

We belasten de ligger op dezelfde wijze als de niet voorgespannen ligger, in belastingsstappen van 1 kN. Bij een belasting van 12 kN/m ontstaat het trek- en drukspanningspatroon zoals weergegeven in fig. 6,26. Bij een belasting van 13 kN/m bezwijkt de ligger. In de figuur is te zien dat de trekspanningen niet hoger oplopen dan 4,7 N/mm2, tevens is te zien dat de scheurvorming zich concentreert in het lijf van de ligger. We kunnen concluderen dat de capaciteit van de voorgespannen flensen niet volledig wordt benut: de doorsnede bezit nog momentrestcapaciteit.

Figuur 6. 22: spanningen t.g.v. voorspannen

De schuifspanningen nemen niet veel toe ten gevolge van het voorspannen. Dit is te verwachten aangezien de voorspankracht geen noemenswaardige afschuiving van een gedeelte van de constructie ten opzichte van een ander gedeelte teweegbrengt.

FIguur 6. 24: buigspanningen na belasten

De ligger bezwijkt dus op de niet toereikende dwarskrachtcapaciteit van het lijf, zie onderstaand figuur

Figuur 6. 23: schuifspanningen na voorspannen Figuur 6.- 25: schuifspanningen na belasten

32

Bijlagen bij: De drijvende fundering

We proberen nu het gedrag van de ligger te verbeteren door de positie van de voorspankabels aan te passen. We verplaatsen de kabels meer naar het midden van de ligger, zodat ze net onder, respectievelijk boven, de openingen komen te liggen. We willen hiermee bereiken dat een groter gedeelte van het lijf (tussen de openingen) onder (druk)spanning komt te staan. In onderstaand figuur zijn de buigspanningen weergegeven die ontstaan ten gevolge van deze manier van voorspannen. We zien dat de extremen groter worden: de maximale druken trekspanning nemen toe. De drukspanningen nemen toe omdat de - directe invloed van de - kabel zich heeft verplaatst naar het gebied waar de spanningen al hoog waren. De spanningen in de flens zijn hierdoor juist iets afgenomen. Hierop berustte ook de gedachte achter de maatregel om het gewenste effect te verkrijgen: verplaats de kabel naar het gebied waar hogere drukspanningen gewenst zijn. De trekspanningen halverwege de hoogte, in het lijf, nemen toe omdat de (opgelegde) vervorming door de voorspankabels meer richting het centrum is gekropen, de vervorming moet hierdoor over een kleinere afstand tot stand komen. Dit levert hogere spanningen op. Het simpelweg verplaatsen van de kabel naar het gebied waar we meer drukspanningen willen verkrijgen werkt hier dus niet. Dit is de reden waarom het gewenste effect niet optreedt. Aan de hand hiervan kunnen we voorspellen dat de ligger in plaats van bij een hogere, eerder, bij een lagere belasting zal bezwijken.

Het hieronder weergegeven scheurpatroon bevestigt dit inderdaad. Onderstaande situatie treedt op bij een belasting van 11 kN/m. De constructie bezweek bij de hierop volgende belastingsstap. We zien meer scheuren in het lijf bij een lagere belasting. Tevens ontstaan scheuren in de flens, dit komt omdat de (druk)spanningen, na voorspannen, zoals zojuist besproken, hier zijn afgenomen.

Figuur 6. 27: bezweken ligger

Het ontstaan van scheuren en trekspanningen in de bovenflens wekt de indruk dat het uiteinde van de ligger zich gedraagt als een afschuifligger in plaats van een buigligger. Dit zou te wijten kunnen zijn aan de, door de vele scheuren, verloren momentcapaciteit van de zwaarst belaste verbinding. Wanneer we de vervorming vergroot plotten, figuur 6,30, dan blijkt dit inderdaad het geval te zijn.

Figuur 6. 28: vervormingen vergroot geplot Figuur 6. 26: buigspanningen na voorspannen (aangepaste positie kabels)

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

33

6.2.2 Voorgespannen vakwerk In deze paragraaf bespreken we, op een vergelijkbare wijze als in de vorige paragraaf, het voorspannen van de vakwerkligger; zowel de ligger met drukdiagonalen als de ligger met trekdiagonalen komt aan bod. De voorspanning brengen we aan in de flensen van de liggers, op 30 mm uit de boven/ onderkant. Zoals reeds besproken krijgen de kabels een diameter van 20 mm. Iedere kabel wordt met 450 kN voorgespannen. Drukdiagonalen Onderstaand is het spanningspatroon na voorspannen weergegeven. De flensen staan goed onder druk, maar wederom zien we dat de drukspanningen niet worden ingeleid in het lijf de verticalen en diagonalen van de ligger. Hier zien we juist trekspanningen ontstaan. De trekspanningen zijn niet groot, ruim een factor 10 kleiner dan de drukspanningen, maar de capaciteit van de verticalen zal hierdoor toch enigszins afnemen. In principe wordt de capaciteit van de diagonalen vergroot door het ontstaan van de trekspanningen: ze worden namelijk op druk belast.

Het schuifspanningsverloop vertoont het inmiddels bekende patroon: vooral in de diagonalen ontstaan spanningen.

Figuur 6. 30: schuifspanningen in lengterichting na voorspannen

Wanneer we vervolgens de ligger belasten bezwijkt de ligger in ieder geval bij een belasting van 17 kN/m, zie figuur 6,33. Al eerder wordt niet meer geheel voldaan aan de convergentiecriteria die Atena stelt. Bij een belasting van 15 kN is Atena stabiel.

Figuur 6. 29: spanningen in lengterichting na voorspannen

Figuur 6. 31: bezweken ligger

34

Bijlagen bij: De drijvende fundering

In de figuur hieronder is het scheuren buigspanningspatroon bij een belasting van 15 kN/ m weergegeven. We zien dat er slechts een beperkt aantal scheuren ontstaan. De spanningen ten gevolge van buiging blijven laag: in de onderflens heerst een spanning van 3,3 N/mm2. Op buiging is de maximale capaciteit nog niet bereikt. De ligger bezwijkt dan ook op dwarskracht: door scheurvorming in de op trek belaste verticalen en door scheurvorming in de onderflens nabij de opleggingen.

Trekdiagonalen Het spanningspatroon na voorspannen, figuur 6,36 en 6,37, is vergelijkbaar met het patroon dat we zagen bij de drukdiagonalen. Er ontstaan minimale scheurtjes in de verticalen ten gevolge van hoge lokale spanningen.

Figuur 6. 34 spanningen in lengterichting na voorspannen

Figuur 6. 32: buigspanningen in lengterichting

Het schuifspanningsverloop vertoont wederom het bekende patroon.

Figuur 6. 35: schuifspanningen in lengterichting na voorspannen

Figuur 6. 33: schuifspanningen in lengterichting

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

35

De ligger kan belast worden tot en met 9 kN/m. Bij een belasting van 10 kN/m bezwijkt de constructie abrupt, zie figuur 6,38.

Figuur 6. 38: schuifspanningen in lengterichting

Figuur 6. 36: bezweken ligger

Het spanningspatroon bij een belasting van 9 kN/m, laat zien dat de capaciteit van de flensen niet wordt overschreden: de ligger kan een hoger moment weerstaan. Bezwijken treedt echter op door overschrijden van de trekcapaciteit van de diagonalen.

6.2.3 Voorgespannen Vollewandligger We zullen de vollewandligger onderwerpen aan het inmiddels bekende voorspansysteem: kabels d= 20 mm; voorspankracht = 450 kN. In onderstaand figuur zien we dat de spanning zich na een kort inleidingsgebied over de hele doorsnede verdeelt. De trekspanningen (spijtspanningen) in het inleidingsgebied, ten gevolge van het uit elkaar willen splijten van de betondoorsnede, zijn duidelijk zichtbaar.

Figuur 6. 39: spanningen in lengterichting na voorspannen Figuur 6. 37 buigspanningen in lengterichting

36

Bijlagen bij: De drijvende fundering

Ook in het schuifspanningsverloop zijn de geconcentreerde spanningen duidelijk zichtbaar, zie onderstaand figuur.

is bereikt. Bij de volgende stap zal dit punt wel bereikt worden. Op dat moment zal de neutrale lijn, relatief snel, omhoog verplaatsen. Nu we dit weten is meer inzichtelijk waarom de ligger vrij plotseling bezwijkt. Bij de niet-voorgespannen variant van deze ligger zagen we dat de schuifspanning in het lijf egaal verdeeld is, in een aantal over de lengte verdeelde velden, figuur 6,19. Sommeren we dit beeld met het patroon dat ontstaat ten gevolge van alleen de voorspanning, figuur 6,42, dan zal onderstaand verloop ontstaan.

Figuur 6.40: schuifspanningen in lengterichting na voorspannen

De egale verdeling van de voorspankracht (geen trekspanningen in het lijf) heeft een positieve invloed op het bezwijkdraagvermogen van de ligger. De ligger kan een belasting tot 22 kN/m weerstaan, figuur 6,43. Bij de daarop volgende stap bezwijkt de ligger vrij plotseling.
Figuur 6. 42: schuifspanningen in lengterichting

Figuur 6. 41: buigspanningen in lengterichting

We zien dat de neutrale lijn zich nog redelijk halverwege de hoogte van de ligger bevindt: het spanningsdiagram zal nog redelijk lineair verlopen. Dit klopt ook aangezien de trekspanningen tot circa 1,2 maal de treksterkte = 14,4 N/mm2 kunnen oplopen. We zien dat dit punt nog net niet

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

37

6.2.4 Vollewandligger met sparingen Ook deze ligger spannen we voor met het bekende systeem. De bedoeling is dat, door de relatief beperkte afmetingen van de sparingen, de voorspanning zich beter dan voorheen verdeelt over de doorsnede. De gedachte is dat indien drukspanningen ontstaan tussen de sparingen de ligger minder snel zal bezwijken.

Figuur 6. 44: schuifspanningen in lengterichting na voorspannen

Figuur 6. 43: spanningen in lengterichting na voorspannen

De sparingen blijken geen invloed te hebben op de bezwijkbelasting van de ligger: de ligger is eveneens stabiel tot 22 kN/m en bezwijkt bij een belasting van 23 kN/m. Er ontstaan een beperkt aantal scheuren. De reden, voor het uitblijven van een verschil in draagkracht, is dat de scheurvorming (ten gevolge van buiging) zich concentreert in het gebied onder de sparingen.

Bovenstaand is het buigspanningspatroon na voorspannen weergegeven. Te zien is dat de spanningen zich redelijk goed verdelen: ook tussen de sparingen ontstaan voor het overgrote deel drukspanningen. In het geval van de raatligger ontstonden hier nog trekspanningen. Het schuifspanningsverloop vertoont geen bijzonderheden, figuur 6,46. Rondom de sparingen ontstaan lokaal wel hogere spanningen, de spanningen blijven echter relatief laag.
Figuur 6. 45: buigspanningen in lengterichting

Ten gevolge van de dwarskracht ontstaan slecht minimale scheuren ten gevolge van lokale piekspanningen. Dit is geheel vergelijkbaar met het gedrag van de niet voorgespannen variant van deze ligger.

38

Bijlagen bij: De drijvende fundering

Figuur 6. 46: schuifspanningen in lengterichting

Figuur 6. 48: schuifspanningen in lengterichting na voorspannen

De ligger waarbij alle velden zijn voorzien van raten onderwerpen we aan dezelfde analyse. Het beeld dat ontstaat na het voorspannen, figuur 6,49, is ons inmiddels bekend. Het vertoont geen onverwachte aspecten.

Bij het belasten ontstaan echter verschillen. De ligger is stabiel tot en met een belasting van 21 kN/m. Bij de volgende stap bezwijkt de constructie. Hieronder is het buigspanningsverloop weergegeven bij de belasting van 21 kN/m. We zien, ten gevolge van buiging, relatief weinig scheuren ontstaan. Wat betreft buiging zal de ligger een gelijke capaciteit hebben als de hiervoor bestudeerde ligger.

Figuur 6. 47: spanningen in lengterichting na voorspannen Figuur 6. 49: buigspanningen in lengterichting

Hetzelfde geldt voor het, hieronder weergegeven, schuifspanningsverloop: geen specifieke bijzonderheden.

De scheurvorming ten gevolge van de dwarskracht is echter aanzienlijk. We zien scheuren ontstaan waar de verbindingen op trek worden belast. We zagen dit verschijnsel ook ontstaan bij de raatligger. In dit geval kan

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

39

de doorsnede echter substantieel meer belasting opnemen.

Figuur 6. 51: spanningen in lengterichting na voorspannen Figuur 6. 50: schuifspanningen in lengterichting

De consequentie van deze ligger, waarbij ieder veld is voorzien van sparingen, is dat we enigszins moeten toegeven op het draagvermogen. Tevens moeten we accepteren dat er aanzienlijk meer scheuren ontstaan, dit laatste is echter weinig problematisch. 6.2.5 Voorgespannen rechthoekige balk Ter positionering van de resultaten zullen we ook de rechthoekige balk, zoals eerder besproken, voorspannen en belasten. De voorspankabels met een diameter van 20 mm plaatsen we 30 mm uit de bovenrespectievelijk onderzijde. De kabels worden wederom voorgespannen met een kracht van 450 kN. De voorspanning verdeelt zich redelijk egaal over de doorsnede, zie figuur 6,53. Theoretisch zou de spanning zich na een kort inleidingsgebied geheel egaal over de doorsnede moeten verdelen.

We kunnen de balk belasten tot een belasting van 7 kN/m. Het buigspanningspatroon bij deze belasting is hieronder weergegeven.

Figuur 6. 52: buigspanningen in lengterichting

40

Bijlagen bij: De drijvende fundering

7 gewichtsberekening houtskeletbouw woning


Aan de hand van kenmerkende details van de opbouw van houtskeletbouw woningen zal per onderdeel het gewicht bepaald worden. We onderscheiden de volgende onderdelen: vloerconstructie, dakconstructie, woningscheidende spouw, en buitenwand. In onderstaande tabel zijn de kenmerkende volumiekemassas van de verschillende constructiematerialen opgenomen. Materiaal Draagconstructie (vurenhout) Gevelbekleding (western red Ceder) Vloerplaten Gipsplaten Ballast Volumieke massa (kN/m3) 4,6 4,0 6,0 11,0 24,0

Gewicht dak onderdeel Ballast verdiepingsvloer totaal

Massa (kN/m2) 0,72 0,58 1,30

Wat betreft de gevelbekleding is gekozen om te rekenen met het veelgebuikte western red Ceder. Verder is uitgegaan van een verdiepingshoogte van 3 meter. Voor de breedte van de woning is uitgegaan van 6 meter (vrije overspanning).

7 .1 V loer & Dak


Gewicht verdiepingsvloer onderdeel Balken Kopbalk Kopregel Vloerplaten Gipsplaten totaal

Massa (kN/m2) 0,12 0,014 0,008 0,11 0,33 0,58

Figuur 7. 1: HSB vloerconstructie

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

41

7 .2 Spo uwmuur
Gewicht woningscheidende spouw (per woning) onderdeel Massa (kN/m2) stijlen 0,039 regels 0,021 Gipsplaten 0,33 totaal 0,39

7 .3 Buit enwand
Gewicht Buitenwand onderdeel stijlen regels gevelbekleding Gipsplaten totaal

Massa (kN/m2) 0,061 0,040 0,13 0,33 0,56

Figuur 7. 3: HSB Buitenwand (Bovenaanzicht) Figuur 7. 2: HSB Spouwconstructie

42

Bijlagen bij: De drijvende fundering

8 Voorstudie dek
8 .1 Dek 200 mm
De resultaten van de analyse van het 200 mm dikke dek zijn weergegeven in onderstaande tabel. De linker kolom geeft het te berekenen belastingsgeval weer. Rechts daarvan zijn de numerieke waarden van de maximaal voorkomende spanningen weergegeven. D e p u n t l a s t e n t e n g e v o l g e v a n h e t m a a t g e v e n d e v o e r t u i g, k u n n e n n i e t r e c h t s t r e e k s w or d e n i n g e v o e r d . D i t w o r d t opgelost door een zwaar gewapend blokje met afmetingen gelijk aan de footprint van de puntlasten toe te voegen en deze te belasten door de puntlast. Belastingsgeval 1A1: Max. Spanningen (MPa) A f b e e l d i n g ( xx )

2B1:

xx : yy :

-2,55/+2,51 -2,31/+2,44

zz : v e r w a a r l o o s b a a r xy : - 1 , 1 4 / + 1 , 1 4 yz : xz :
2B2:
verwaarloosbaar verwaarloosbaar

xx : yy :

-2,18/+2,28 -2,60/+2,71

zz : v e r w a a r l o o s b a a r xy : - 1 , 5 7 / + 1 , 5 3 yz : xz :
2B3:
verwaarloosbaar verwaarloosbaar

xx :

-0,78/+0,78

yy

: -0,78/+0,78

zz : v e r w a a r l o o s b a a r xy : - 0 , 7 1 / + 0 , 7 1 yz : xz :
1A2: -0,22/+0,22 -0,22/+0,22 -1,20/+1,20 -1,20/+1,20

xx : yy :

-3,54/+3,52 -4,58/+4,47

zz : v e r w a a r l o o s b a a r xy : - 0 , 9 9 / + 0 , 9 9 yz : xz :
verwaarloosbaar verwaarloosbaar

xx : yy :

zz : v e r w a a r l o o s b a a r xy : - 0 , 3 7 / + 0 , 3 7 yz : xz :
-0,11/+0,11 -0,11/+0,11

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

43

2B4:

xx : yy :

8 .3 D w a r s ligg e r i n n ri ch t ing
-2,14/+2,14 -5,02/+4,93 Met de massieve plaat van 150 mm als, stabiel, uitgangspunt wordt onderzocht of het voordelig is om een dwarsligger toe te voegen. In eerste instantie wordt een dwarsligger met de volgende afmetingen toegevoegd:

zz : v e r w a a r l o o s b a a r xy : - 1 , 1 6 / + 1 , 1 6 yz : xz :
verwaarloosbaar verwaarloosbaar

Belastingsgeval 2B4 levert de grootste buigspanningen op en kan voor de verdere analyse als maatgevend worden aangemerkt. We kunnen nu de dikte van de plaat laten afnemen tot bezwijken optreedt. Tot een dekdikte van 0,15 m bezwijkt het dek niet. De resultaten, bij een dekdikte van 150 mm, zijn hieronder weergegeven.

De resultaten van de analyse, de stappen die gezet zijn, zullen hieronder besproken worden. Dekdikte: 0,15 m Spanningen:

8 .2 De kd ik te 150 mm
2B4:

xx :

-4,13/+4,16

yy :

-5,86/+5,56

xx :
3,49/+3,54

yy

yy

yy :
8,53/+8,37

zz :
verwaarloosbaar

xy : yz :

-1,96/+1,96

xx

xx

verwaarloosbaar

xz :
verwaarloosbaar

44

Bijlagen bij: De drijvende fundering

De spanningen in x-richting nemen toe en de spanningen in y-richting nemen af. Dit is te verwachten: de stijve ligger trekt spanningen naar zich toe en draagt deze af in xrichting. We zullen dit systeem optimaliseren door het aanpassen van de dikte van het dek en de verdeling van het materiaal. We hebben de dekdikte verminderd tot 0,1 m. Dit levert geen stabiele constructie op. Aangezien de spanningen zich concentreren rond de opleggingen is er in x-richting een 0,5 meter brede strook toegevoegd met een dikte van 0,1 m. Deze constructie bezwijkt niet. Hieronder de resultaten: Dekdikte: 0,10 m Spanningen: (Versterking:strook: 0,5 m bij 0,1m). -6,17/+5,15

In een aantal stappen is de constructie verder geoptimaliseerd. De versterkingsdikte is aangepast naar 0,05 m, zie onder. Dekdikte: 0,10 m Spanningen: (Versterking:strook: 0,5 m bij 0,05m.) -6,79/+5,57

xx :

yy : yy

-7,21/+6,68

yy

xx :

yy : yy

-5,93/+5,30

yy

xx

xx

xx

xx
Vervolgens is de dekdikte verkleind tot 75 mm. In de buurt v a n d e o p l e g g i n g e n i s h e t n o o dz a k e l i j k d a t d e t o t a l e d i k t e 150 mm blijft, de dikte van de versterkingsstrook is daarom vergroot van 50 naar 75 mm.

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

45

Dekdikte: 0,075 m Versterking: strook: 0,5 m bij 0,075m. Spanningen:

xx :

-8,24/+6,25

yy : yy

-8,77/+8,44

yy

het betreft immers een doorlopende constructie. Voor de volledigheid is ook de aan beide zijden versterkte constructie doorgerekend. Tevens zijn de 3 puntlasten in het midden van een veld geplaatst ten behoeve van het berekenen van de spanningen die optreden ten gevolge van het nu optredende maximale veldmoment. Tot slot is getracht de afmetingen van de ligger verder te optimaliseren slankere liggers leveren geen stabiele constructies op tenzij de constructiehoogte aanzienlijk wordt vergroot, dit leverde echter nauwelijks materiaalbesparing op. Dekdikte: 0,075 m (Versterking (2x): strook: 0,5 m bij 0,075m.)

xx

xx

Spanningen:

xx :

-8,26/+6,09

yy : yy

-8,80/+8,45

yy

De spanningen zijn nu dusdanig dat verdere optimalisatie niet tot stabiele constructies leidt. Zo is geprobeerd de dekdikte verder te verlagen. Tevens is geprobeerd of winst te behalen is door te werken met meer lagen (3 & 5), zie onder; ook dit leidde niet tot verbetering van de reeds behaalde resultaten.

xx

xx

Tot op heden is de versterking aan n zijde aangebracht, daar waar de belasting is gesitueerd. In werkelijkheid dient aan beide zijden een versterking te worden aangebracht;

46

Bijlagen bij: De drijvende fundering

8 .4 S a n d w i ch con st ru c ti e
Een sandwich constructie bestaat uit een boven en een onderplaat die constructief met elkaar samenwerken. Ten behoeve van het onderzoek naar deksystemen is een sandwichconstructie gemodelleerd en beproefd. De constructie bestaat uit een bovendek met een dikte van 50 mm, een onderdek dik 30 mm. Boven- en onderdek worden met elkaar verbonden door middel van, in beide richtingen geplaatste, verbindingselementen met een onderlinge afstand van 1 meter; de dikte van de verbindingselementen bedraagt 30 mm. Voor een beheersbare rekentijd bestaat de gemodelleerde constructie niet, zoals in de eerder besproken gevallen, uit 4 velden van 3 bij 3 meter, maar uit 1 veld van 3 bij 3 meter: de sandwichconstructie moet worden doorgerekend met een groot aantal eindige elementen om betrouwbare resultaten te leveren. Er worden twee situaties doorgerekend. Het eerste belastingsgeval bestaat uit 3 puntlasten in het midden van het veld ten behoeve van het maatgevende veldmoment: dit is een veilige benadering. Het tweede geval berekent het maatgevende inklemmingsmoment; dit doen we door twee randen in te klemmen. Veldmoment: 3 puntlasten Spanningen:

xx

xx

Inklemmingsmoment: 3 puntlasten Spanningen:

xx :

-3,21/+4,07

yy : yy

-2,14/+2,48

yy

xx yy : yy
-0,97/+0,79

xx

xx :

-1,03/+1,22

yy

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

47

De spanningen blijven dusdanig beperkt dat g e x p e r i m e n t e e r d k a n w o r d e n m e t h e t v e r w i j d e r e n v an materiaal. Het is mogelijk om op regelmatige wijze vierhoekige sparingen in de onderplaat aan te brengen. In wezen ontstaat dan een constructie waarbij de bovenplaat ondersteund wordt door in twee richting geplaatste liggers. Het verder verlagen van de diktes van de verschillende onderdelen is ook mogelijk. In het kader van deze verkenning zal hier niet verder op ingegaan worden. Wanneer we voor de drie beproefde systemen: massieve plaat, dwarsligger, sandwichplaat de hoeveelheid benodigd materiaal berekenen, dan blijkt de sandwichplaat het best te scoren. Benodigd materiaal (m3/m2 x 100) massieve plaat 15,0 plaat met dwarsligger 12,0 sandwichplaat 9,3

48

Bijlagen bij: De drijvende fundering

9 Constructief ontwerp dek


In deze bijlage worden de genomen stappen gedurende het ontwerpproces van het dek weergegeven.

9 .1 D im en s ion er ing d e k t .p .v . w eg
9.1.1 Simulatie 1 Op basis van de ervaring die is opgedaan in de voorstudie naar het dek, bijlage 8, is het mogelijk om een gedegen schatting van de cassettevloer te maken. De benodigde dekdikte wordt geschat op 50 mm. De hieronder gelegen balken van de cassettevloer krijgen een h.o.h. afstand van 0,75 m. De balken zelf geven we afmetingen van 250 bij 50 mm2 (h x b). De totale hoogte van de vloer wordt hiermee 300 mm; 1/10 van de overspanning.

E.G. E.G. E.G. E.G. Var. Var.

dek t.p.v. weg dek t.p.v. woningen woningen elementen Bel.Woningen/terras Bel.weg

BGT* 345,6 475,2 517,3 351,0 913,5 216,0

UGT max* 414,7 570,2 620,8 526,5 1370 324,0

UGT min* 311,0 427,7 465,6 315,9 0 0 1520 5,63 kN/m2 0,56 m

Totaal 2819 3826 Verticale Hydrostatische 10,44 14,17 belasting KN/m2 kN/m2 diepgang 1,04 m 1,42 m *waardes in kN, tenzij anders aangegeven Maximale positieve belasting: E.G. dek t.p.v. weg (UGT: = x 0,9) Golfbelasting top (UGT: = x 1,2) Hydrostatische belasting (UGT max) Resulterende belasting Maximale negatieve belasting (LM1) Verkeersbelasting E.G. dek t.p.v. weg (UGT: = x 1,2) Golfbelasting dal (UGT: = x 1,2) Hydrostatische belasting (UGT min) Resulterende belasting + Maatgevende configuratie van behorend bij LM1. Maximale negatieve belasting (LM2) E.G. dek t.p.v. weg (UGT: = x 1,2) Golfbelasting dal (UGT: = x 1,2) Hydrostatische belasting (UGT min) Resulterende belasting + Maatgevende configuratie behorend bij LM2. van

UGT (kN/m2) -4,32 +4,13 +14,17 13,98

UGT (kN/m2) -6,75 -5,76 -4,13 +5,63 -11,01 het puntlastenstelsel

Figuur 9. 1: geoemterie cassettevloer; 4 velden van 3 bij 3 meter

We onderwerpen deze vloer aan de, in hoofdstuk 22 besproken belastingsgevallen ter plaatse van de weg. De h o o g t e v a n d e b e l a s t i n g w or d t a a n d e h a n d v a n d e schattingen in hoofdstuk 21 bepaald.

UGT (kN/m2) -5,76 -4,13 +5,63 -4,26 het puntlastenstelsel

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

49

Belastingsgeval 1: Hieronder zijn de buigspanningen in x-richting weergegeven. We zien dat er in het dek relatief weinig spanningen ontstaan. In de balken ontstaan ter plaatse van de opleggingen onder in de balk drukspanningen ten gevolge van het inklemmingsmoment. Het veldmoment veroorzaakt grote trekspanningen in de onderzijde van de balken ter plaatse van het veld. We zien dat dit leidt tot scheurvorming. Er dient vermeld te worden dat omwille van de rekenbaarheid de balken zijn gemoduleerd als shellelementen met een relatief grof eindige elementen grid. Het minder fijne grid leidt echter wel tot een minder gedetailleerd scheurpatroon. Wanneer we het spanningspatroon nader bestuderen dan zien we dat de scheuren verder doorlopen dan in werkelijkheid het geval zou zijn.

In y-richting zien we een vergelijkbaar beeld, zie onder. Het spanningsniveau ligt echter wel iets hoger. Dit heeft te m a k e n m e t d e p o s i t i e v a n d e pu n t l a s t e n . I n d e x - r i c h t i n g wordt meer belasting direct afgedragen aan de opleggingen dan in y-richting. Daarnaast is ter plaatse van de puntlasten de stijfheid in y-richting groter dan de stijfheid in x-richting ook hierdoor zal meer belasting worden afgedragen in y-richting.

Figuur 9. 3 buigspanningen in y-richting

Figuur 9. 2: buigspanningen in x-richting

50

Bijlagen bij: De drijvende fundering

Belastingsgeval 2: Te zien is dat de paren van twee puntlasten zich gedragen als een belasting op een over twee velden doorlopende ligger. Soortgelijk gedrag zagen we al bij het vorige belastingsgeval. Dit gedrag in deze richting is naar verwachting.

In y-richting zien we duidelijk de spanningen ten gevolge v a n h e t a a n z i e n l i j k e s t e u n p u n t s m o m e n t . T e r p l a a t s e v an het steunpunt ontstaan in het dek trekspanningen en in de onderzijde van de balken drukspanningen. De vervormingscapaciteit maakt het mogelijk dat de drukspanningen aardig kunnen oplopen. Indien dit niet het geval was geweest zou de constructie zijn bezweken.

Figuur 9. 4: buigspanningen in x-richting

Figuur 9. 5

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

51

Belastingsgeval 3: Het spanningspatroon in x-richting, zie onder, komt overeen met wat we kunnen verwachten: spanningen ten gevolge van het veldmoment en spanningen ten gevolge van het steunpuntsmoment. We zien dat ook dit enkelassige belastingssysteem tot behoorlijke spanningen leidt.

In y-richting wordt minder belasting afgedragen, dan in xrichting. Dit komt omdat het systeem op de locaties van de lasten in deze richting minder stijf is. De trekspanningen ontlopen elkaar echter niet heel veel. Dit komt doordat de last in y-richting halverwege het veld staat. Hierdoor ontstaat een groot moment, met grote spanningen tot gevolg.

Figuur 9. 6: buigspanningen in x-richting

Figuur 9. 7

52

Bijlagen bij: De drijvende fundering

Belastingsgeval 4: D e p u n t l a s t b e v i n d t z i c h b o v e n d e m i d d e l s t e b a l k . W e z i en duidelijk dat deze balk het zwaarst belast wordt, de twee naastgelegen balken werken echter ook behoorlijk mee aan het opnemen van de belasting

Vanuit symmetrisch oogpunt verwachten we in y-richting dezelfde spanningen aan te treffen. Dit is nagenoeg het geval, zie onder. Dat er toch een klein verschil ontstaat kan liggen aan de modulatie: in x richting bestaan de balken uit n geheel, in y-richting zijn het korte aan elkaar geplakte liggers.

Figuur 9. 8: buigspanningen in x-richting

Figuur 9. 9

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

53

Belastingsgeval 5 Het spanningspatroon dat ontstaat is goed vergelijkbaar met het spanningspatroon dat we zagen bij geval 2. We zien echter ook dat de trekspanningen ongeveer gelijk zijn aan geval 2, maar dat de drukspanningen aanzienlijk lager zijn. Inmiddels weten we hoe dit komt: de belasting is weliswaar lager, maar de positie van de belasting zorgt voor een groot veldmoment. Het steunpuntsmoment wordt door de positie van de belasting juist lager.

In y-richting, zie onder, zien we de drukspanningen in het onderste gedeelte van de balken weer hoog oplopen. We zien eveneens dat de belasting zich redelijk goed spreidt over de drie balken. Dit verschijnsel zien we overigens ook bij de andere gevallen.

Figuur 9. 11

Figuur 9. 10: buigspanningen in x-richting

De gemodelleerde cassettevloer kan de besproken belastingsgevallen weerstaan. We kunnen concluderen dat de eerste schatting van de afmetingen een behoorlijk goede is geweest. Het systeem bezwijkt niet, maar het spanningsniveau is van dien aard dat we niet kunnen stellen dat de vloer is overgedimensioneerd. Het is altijd mogelijk om te proberen de vloer verder te optimaliseren, grote winsten zal dit echter niet meer opleveren. Het kan

54

Bijlagen bij: De drijvende fundering

nuttig zijn om te kijken of de dikte van het dek nog iets verkleind kan worden. Dit kan enige winst opleveren. De spanningen in het dek werden namelijk niet heel erg groot. Een andere mogelijkheid is om de verhouding tussen breedte en hoogte van de balk aan te passen. Een smallere en hogere balk heeft in principe meer draagvermogen. Dit kan echter wel weer voor problemen ter plaatse van de opleggingen zorgen. In het kader van deze scriptie zullen we hier niet verder op ingaan. Wel zullen we nog n modulatie uitvoeren waarbij we de dekdikte verkleinen. De massieve vloer van 150 mm dikte gebruikt, vanzelfsprekend, 0,15 m3 materiaal per vierkante meter vloer. De ontwikkelde cassettevloer gebruikt 0,074 m3 materiaal per vierkante meter vloer: een besparing van 50,67 %. Dit is een goed resultaat, maar het geeft wel aanleiding tot - alvorens verder gewerkt wordt aan modulatie 2 en de dimensionering van het dek ter plaatse van de woningen - het herberekenen van de belastingen. Herberekening belasting Bij het herberekenen van de belastingen hanteren we de zojuist berekende inhoud/per vierkante meter voor de cassettevloer ter plaatse van de weg. De benodigde hoeveelheid voor de vloer ter plaatse van de woningen wordt geschat op 80 % hiervan. BGT* 127,9 281,3 517,3 351,0 913,5 216,0 UGT max* 153,48 337,6 620,8 526,5 1370 324,0 UGT min* 114,3 253,2 465,6 315,9 0 0 1149 4,26 kN/m2 0,426 m

Maximale positieve belasting: E.G. dek t.p.v. weg (UGT: = x 0,9) Golfbelasting top (UGT: = x 1,2) Hydrostatische belasting (UGT max) Resulterende belasting Maximale negatieve belasting (LM1) Verkeersbelasting E.G. dek t.p.v. weg (UGT: = x 1,2) Golfbelasting dal (UGT: = x 1,2) Hydrostatische belasting (UGT min) Resulterende belasting + Maatgevende configuratie behorend bij LM1. van het UGT (kN/m2) -6,75 -2,13 -4,13 +4,26 -8,75 puntlastenstelsel UGT (kN/m2) -1,60 +4,13 +12,34 +14,87

Maximale negatieve belasting (LM2) E.G. dek t.p.v. weg (UGT: = x 1,2) Golfbelasting dal (UGT: = x 1,2) Hydrostatische belasting (UGT min) Resulterende belasting + Maatgevende configuratie behorend bij LM2. van UGT (kN/m2) -2,13 -4,13 +4,26 -2,00 het puntlastenstelsel

E.G. E.G. E.G. E.G. Var. Var.

dek t.p.v. weg dek t.p.v. woningen woningen elementen Bel.Woningen/terras Bel. weg

Totaal 2407 3332 Verticale Hydrostatische 8,91 12,34 belasting KN/m2 kN/m2 diepgang 0,891 m 1,42 m *waardes in kN, tenzij anders aangegeven

9.1.2 Simulatie 2 De dekdikte wordt verkleind tot 30 mm. De totale constructiehoogte houden we constant op 300 mm. Dit betekent dat de balken met 20 mm worden verhoogd tot 270 mm. De balkbreedte van 50 mm blijft gehandhaafd. We onderwerpen de constructie aan belastingsgeval 1. Dit belastingsgeval is wat betreft de trekspanningen maatgevend. De verdeelde belasting is hierbij aangepast aan de zojuist (her)berekende waarde.

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

55

Belastingsgeval 1: De belasting is in n stap op de constructie gezet en doorgerekend, dit leverde geen resultaat op; de constructie bezwijkt. Vervolgens is de belasting in tien gelijke stappen aangebracht en doorgerekend. Tot en met stap 9 bezwijkt de constructie niet. De resultaten bij dit belastingsniveau zijn hieronder weergegeven.

Figuur 9. 13 Figuur 9. 12: buigspanningen in x-richting

De afbeeldingen van het spanningsniveau laten zien dat de spanningen bij 90% van de belasting hoger zijn dat de maximale spanningen onder modulatie 1. Tevens zien we enkele scheuren in het dek ontstaan. Het is goed voor te stellen dat de constructie nog eens 10% van deze belasting niet kan weerstaan. Boven zijn de spanningen in x-richting weergegeven, onder de spanningen in y-richting.

Het resultaat van deze simulatie versterkt het idee dat het in modulatie 1 beproefde systeem, voor deze fase van het ontwerpproces, voldoende geoptimaliseerd is. Verdere modulaties zullen dan ook niet worden uitgevoerd. Wel zullen nog enige controles, zoals besproken is, worden uitgevoerd.

56

Bijlagen bij: De drijvende fundering

9.1.3 Controleberekeningen Controle 1: We onderwerpen de gekozen cassettevloer aan de maximale opwaartse belasting, zojuist berekend op 14,87 kN/m2. We willen in dit geval de opname van het maximale veldmoment testen, in dit kader zal n van de velden belast worden. De resultaten van deze controle zijn hieronder weergegeven.

belastingsgevallen, blijken dus inderdaad voornamelijk veroorzaakt te worden door de zware puntlasten. Controle 2: Evenals controle 1 onderwerpen we de constructie aan de maximale opwaartse belasting van 14,87 kN/m2. We zijn echter in dit geval genteresseerd in de opname van het maximale steunpuntsmoment, daartoe wordt de belasting aangebracht op twee naast elkaar gelegen velden.

Figuur 9. 15: buigspanningen in x-richting Figuur 9. 14: buigspanningen in x-richting

Vanwege de symmetrie zijn de spanningen in x-richting ongeveer gelijk aan de spanningen in y-richting. We volstaan daarom met het weergeven van de spanningen in x-richting. We zien dat de spanningen, zoals verwacht, relatief laag blijven. De hoge spanningen, in de behandelde

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

57

De spanningen blijven ook in dit geval relatief laag. We zien in y-richting ter plaatse van het steunpunt trekspanningen in de balken ontstaan ten gevolge van het steunpuntsmoment, de spanningen blijven beperkt tot circa 7,75 N/mm2.

Figuur 9. 16: buigspanningen in y-richting

Figuur 9. 17: buigspanningen in x-richting

Controle 3: D e z e l a a t s t e c o n t r o l e r i c h t z i c h o p d e p o n s c a p a c i t e i t v an het dek. Tot nu toe is nog niet getest of het belasten van het dek door een puntlast, geplaatst in het midden tussen 4 balken, leidt tot het plaatselijk bezwijken van het dek. Deze controle voeren we hier uit. Het resultaat is hieronder weergegeven. Voor een indicatie van de ponscapaciteit is tevens een handberekening gemaakt zie hiervoor bijlage 13.

Hierboven zijn de spanningen in x-richting weergegeven. In y-richting zien we vergelijkbaar gedrag. Voor het beoordelen van de ponscapaciteit van het dek zijn bovenstaande afbeeldingen voldoende. We zien dat het dek de belasting goed kan weerstaan. Er ontstaan geen scheuren en de spanningen blijven beperkt.

58

Bijlagen bij: De drijvende fundering

De controles geven geen aanleiding om de eerdere conclusie, dat het in modellering 1 ontworpen systeem goed functioneert, te verwerpen. Gekozen wordt in dit kader om het dek te dimensioneren volgens modulatie 1.

situatie waarbij een laag eigengewicht de belasting bevordert), tot 0,9 maal het eigengewicht (voor de situatie waarbij een hoog eigengewicht de belasting bevordert).

9 .2 D imen s ion er ing de k t .p .v d e wo ni ng en


9.2.1 Belastingsgevallen Op dezelfde wijze, als bij het dek t.p.v. de weg, zullen we h i e r o n d e r d e b e l a s t i n g e n b e p a l en . D e b e l a s t i n g s s i t u a t i e i s echter door het ontbreken van aslastenstelsel aanzienlijk minder gecompliceerd. We bepalen eerst de maximale positieve en negatieve belasting. Waarbij we de belastingen baseren op de herberekening. Vervolgens dimensioneren we het dek op de maatgevende situatie. Deze maatgevende belastingssituatie levert in principe 2 belastingsgevallen op: n waarbij het maatgevende veldmoment optreedt en n waarbij het maatgevende steunpuntsmoment optreedt. Het eindresultaat onderwerpen we tenslotte, ter controle, aan de niet maatgevende situatie. Maximale positieve belasting: E.G. dek t.p.v. weg (UGT: = x 0,9) Golfbelasting top (UGT: = x 1,2) Hydrostatische belasting (UGT max) Resulterende belasting Maximale negatieve belasting Variabele belasting vloer (UGT: = x 1,5) E.G. dek t.p.v. weg (UGT: = x 1,2) Golfbelasting dal (UGT: = x 1,2) Hydrostatische belasting (UGT min) Resulterende belasting UGT (kN/m2) -2,63 -1,91 -4,13 +4,26 -4,41 UGT (kN/m2) -0,8 +4,13 +12,34 +15,67

Belastingsgeval 1: Verdeelde, opwaartsgerichte, belasting van 15,67 kN/m2, aangebracht op n van de vier velden. Belastingsgeval 2: Verdeelde, opwaartsgerichte, belasting van 15,67 kN/m2, aangebracht op twee aaneengesloten velden. 9.2.2 Simulatie 1: Het dek ter plaatse van de woningen hoeft niet in staat te zijn om zeer grote puntlasten te weerstaan. We zagen al e e r d e r d a t h e t v o o r a l d e p u n t l a s t e n z i j n d i e v o or aanzienlijke spanningen zorgen. In dit kader ligt het in de lijn der verwachting dat we het dek ter plaatse van de woningen zeer slank kunnen uitvoeren. We kunnen er in principe voor kiezen om bij elke modulatie een stapje slanker te construeren, totdat bezwijken optreedt. Het is echter ook mogelijk om gelijk zeer slank te construeren. Om vervolgens, indien nodig, bij de daarop volgende modulaties een stapje terug te doen. We kiezen voor dit laatste. Het dek geven we een dikte van 20 mm. De balken, ribben, krijgen eveneens een breedte van 20 mm, de hoogte van de ribben stellen we op 200 mm. Belastingsgeval 1: Hiernaast zijn de spanningen in x-richting weergegeven. In verband met symmetrie volstaan we weer met het weergeven van alleen deze spanningen. De constructie is stabiel. Het spanningspatroon vertoont geen onverwachte aspecten. We zien dat het aantal scheuren en het spanningsniveau relatief laag blijven, gezien de zeer slanke constructie. Wat wel opvalt is dat een gelijke belasting in tegengestelde richting tot problemen zou kunnen leiden, aangezien de drukspanningen in het veld hoog oplopen. Bij een belasting

Voor het eigengewicht van de vloer is een bandbreedte aangehouden. Deze bandbreedte varieert tussen 0,5 maal het eigengewicht van de vloer, t.p.v de weg (voor de

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

59

in tegengestelde richting zullen in de balken trekspanningen ontstaan. Wanneer we dit in verband brengen met belastingsgeval 2, waarbij hoge trekspanningen in de balken ter plaatse van het steunpunt zullen ontstaan, dan wordt duidelijk dat het goed mogelijk is dat er problemen ontstaan.

(De spanningen in x-richting laten geen bijzonderheden zien). Het gedrag dat de in y-richting lopende balken vertonen is interessant. Het steunpuntsmoment lijkt voor een groot gedeelte te zijn verdwenen. We zien nog wel trekspanningen in de plaat ontstaan, maar in de balken zijn de trekspanningen ter plaatse van het steunpunt voor een groot deel verdwenen. De drukspanningen in het veld hebben zich daarentegen juist uitgebreid. Mechanisch gezien is in y-richting geen sprake meer van een over het steunpunt doorlopende ligger, maar van twee vrij opgelegde liggers. In staal zouden we dit verschijnsel h e r k e n n e n , u i t d e p l a s t i c i t e i t s l e e r , a l s e e n p l a s t i s ch scharnier.

Figuur 9.18: buigspanningen in x-richting

Belastingsgeval 2 Wat al enigszins werd voorspeld blijkt te kloppen. Er ontstaan inderdaad problemen. Atena geeft wel uitkomsten maar kan niet aan de convergentiecriteria voldoen. Dit betekent dat er geen intern evenwicht tot stand kan komen. De constructie is hiermee dus in principe onstabiel. Hieronder zijn de spanningen in y-richting weergegeven

Figuur 9.19: buigspanningen in y-richting

60

Bijlagen bij: De drijvende fundering

Aangezien de constructie niet geheel stabiel is, dient deze enigszins te worden aangepast. 9.2.3 Simulatie 2: Het draagvermogen van de balken lijkt iets tekort te komen. In dit kader lijkt een kleine aanpassing van de hoogte van de balken voldoende. We verhogen de balken met 30 mm. De hoogte van de balk komt hiermee op 230 mm. De totale constructiehoogte van het dek wordt hiermee 250 mm. Tevens geeft het voortschrijdend inzicht naar de slanke uitvoerbaarheid van het dek aanleiding tot h e t h e r b e r e k e n e n v a n d e b e l as t i n g , d e e e r d e r b e s p r o k e n aangenomen bandbreedte blijkt niet te voldoen. Herberekening belasting We gaan uit van de dimensies volgens modulatie 2. Het materiaalverbruik per vierkante meter dek bedraagt 0,0291 m3. Dit levert een eigen gewicht van 0,70 kN/m2 op. Hydrostatische reactiekracht E.G. E.G. E.G. E.G. Var. Var. dek t.p.v. weg dek t.p.v. woningen woningen elementen Bel. Woningen/terras Bel. weg BGT* 127,9 138,6 517,3 351,0 913,5 216,0 UGT max* 153,48 166,3 620,8 526,5 1370 324,0 UGT min* 114,3 124,7 465,6 315,9 0 0 1020,5 3,78 kN/m2 0,378 m

Maximale positieve belasting: E.G. dek t.p.v. weg (UGT: = x 0,9) Golfbelasting top (UGT: = x 1,2) Hydrostatische belasting (UGT max) Resulterende belasting UGT (kN/m2) -0,63 +4,13 +11,71 +15,21

Maximale negatieve belasting Variabele belasting vloer (UGT: = x 1,5) E.G. dek t.p.v. weg (UGT x 1,2) Golfbelasting dal (UGT x 1,2) Hydrostatische belasting (UGT min) Resulterende belasting UGT (kN/m2) -2,63 -0,84 (-4,13) NVT (+3,78) NVT -3,47

De minimale hydrostatische belasting wordt kleiner dan de golfbelasting in het dal, zie bovenstaande tabel. Theoretisch zou hierdoor een negatieve ondersteuning ontstaan, in werkelijkheid is dit uiteraard niet het geval. We gaan er van uit dat de constructie, in dit geval, simpelweg niet ondersteund wordt door het water. Aangezien de bij modulatie 1 beproefde constructie niet bezwijkt, bij onderwerping aan belastingsgeval 1, is het voldoende alleen belastingsgeval 2 te beschouwen.

Totaal Verticale belasting diepgang

2264 3161 Hydrostatische 8,39 11,71 KN/m2 kN/m2 0,839 1,171 m m *waardes in kN, tenzij anders aangegeven

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

61

Belastingsgeval 2: Na het enigszins verhogen van de ribben is de cassettevloer wel stabiel. In x-richting treden geen bijzonderheden op, zie onder.

In y-richting, zie onder, treedt hetzelfde constructieve gedrag op als we zagen bij modulatie 1, dit heeft echter geen bezwijken meer tot gevolg. Als gevolg van de toegenomen hoogte van de ribben zijn de spanningen afgenomen met circa 25%.

Figuur 9. 19: buigspanningen in x-richting

Figuur 9. 20: buigspanningen in y-richting

Het is niet nodig om een derde modulatie uit te voeren. Door middel van de 2 uitgevoerde modulaties is bewezen dat we ons op de rand van wat mogelijk is bevinden. Wel voeren we, zoals besproken, nog enkele controles uit.

62

Bijlagen bij: De drijvende fundering

9.2.4 Controleberekeningen Controle 1: De constructie wordt belast door de maximale negatieve belasting van 3,47 kN/m2. Tevens onderwerpen we de cassettevloer aan een puntlast van 4,5 kN in het midden van n van de velden van 0,75 bij 0,75 meter. De voorschiften bepalen dat een vloer in woongebouwen een dergelijke puntlast moet kunnen weerstaan. Het is niet aannemelijk dat dit tot problemen leidt.

Wat opvalt zijn de lokale spanningen ten gevolge van de puntlast. Het is begrijpelijk dat er spanningen van enige betekenis ontstaan, aangezien we werken met een zeer dun dek. Ook het feit dat er geen footprint is toegepast maakt dat de spanningen lokaal redelijk hoog op kunnen lopen. De overige spanningen zijn door de spanningen ten gevolge van de puntlast niet goed waarneembaar. Dit is geen probleem we weten inmiddels, immers, hoe de spanningen verlopen. Het is in verband met symmetrie voldoende om te volstaan met het weergeven van de spanningen in n van de hoofdrichtingen. Controle 2: Deze controle bestaat uit aaneengesloten velden met belasting van 3,47 kN/m2.

het belasten van 2 de maximale negatieve

Figuur 9. 21:Spanningen t.g.v. puntlast

Figuur 9. 22: buigspanningen in x-richting

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

63

De spanningen blijven laag. Er treedt geen scheurvorming op. Verder doen zich in het geheel geen onverwachte aspecten voor.

Figuur 9. 11: buigspanningen in y-richting

Aangezien de constructie niet bezwijkt op n van controles wordt besloten het dek ter plaatse van woningen te dimensioneren volgens modulatie 2.

de de

64

Bijlagen bij: De drijvende fundering

10 Constructief ontwerp elementen


Deze bijlage gaat in op enige achtergronden van hoofdstuk 23. Aan de orde komt de belastingsafdracht van het aslastenstelsel en de bepaling van het maatgevende moment + dwarskracht

Het spanningspatroon bevestigt dit, zie onderstaande figuren. De spanningen zijn in beide richtingen ongeveer gelijk. Dit betekent dat de krommingen ook ongeveer gelijk zullen zijn.

10 .1 B e las ti ng s a f d ra cht a sla st e n s te l se l


In de hieronder weergegeven afbeelding zijn de optredende verplaatsingen geplot die ontstaan onder invloed van het aslastenstelsel. We zien dat de doorbuiging zich voornamelijk concentreert in lengte richting. Dit lijkt voornamelijk te ontstaan door de grotere afmeting; de (maximale) krommingen lijken namelijk wel ongeveer gelijk te zijn.

Figuur 10. 2: buigspanningen

Figuur 10. 3: buigspanningen

Figuur 10. 1: verplaatsingen t.g.v. aslastenstelsel

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

65

Wanneer we de strook belasten met belastingsstap 2 dan ontstaat het hieronder weergegeven spanningspatroon. We zien dat de spanningen ongeveer overeenkomen met de spanningen ter plaatse van de middenstrook van het gehele platform, figuur 10,2. De spanningen lopen op tot 15,5 N/mm2. Dit is iets hoger dan de spanning van 11,5 N/mm2 die we zagen ontstaan in het model van het gehele p l a t f o r m . H e t i s e c h t e r e e n v ei l i g e b e n a d e r i n g o m e r v a n u i t te gaan dat 20 % van de belasting opgenomen moet kunnen worden door een ligger.

10 .2 Bepa ling maa tgevend moment en d w a rs krac h t


I n d e z e p a r a g r a a f z a l a a n d e h a n d v a n 2 D s i m u l a t i e s h et maatgevende moment en de maatgevende dwarskracht worden bepaald. In de volgende paragraaf zullen we aan de hand hiervan de ligger daadwerkelijk dimensioneren. We zullen hieronder per gedefinieerde ligger de voorkomende belastingen bespreken. Vervolgens zullen we de belastingen zodanig positioneren en combineren dat de maatgevende snedekrachten optreden. 10.2.1 Belastingen Eigengewicht woningen Het gehele eigengewicht kunnen we schematiseren tot een lijnlast, ten gevolge van de belasting door de woningscheidende wanden, en twee puntlasten ten gevolge van de voor- en achterwanden.
Tabel 10. 1

Ligger1

Figuur 10. 4: buigspanningen in middenstrook bij 20% van aslastbelasting

We moeten de hierboven uiteengezette resultaten met enige terughoudendheid interpreteren. De drijvende constructie is geschematiseerd als een vlakke plaat. Dit is n i e t o v e r e e n k o m s t i g d e w e r k e l i jk h e i d . H e t i s d e v r a a g o f d e opeenvolgende liggers dusdanig goed met elkaar samenwerken dat schematisatie tot een vlakke plaat gerechtvaardigd is. In verband met deze onzekerheid zullen we een extra veiligheidsfactor in rekening brengen. Wanneer we een factor van (ruim) 1,5 in rekening brengen dan wordt circa 1/3 van de belasting op n ligger aangebracht. De gehele belasting kan dan door 3 opeenvolgende, in n richting dragende, liggers worden afgedragen. Dit lijkt goed haalbaar. In het geval van belastingen aan de randen van het platform zal de belasting meer in n richting worden afgedragen. Wanneer men bedenkt dat de voertuigen de randen niet bereiken, aangezien de overgangsconstructie tussen het vaste land en de drijvende constructie altijd op een zekere afstand van de rand zal aangrijpen, dan lijkt samenwerking tussen 3 l i g g e r s o o k i n d e z e g ev a l l e n g o e d h a a l b a a r .

Belasting q Q
woningen, e.g. woningen, e.g

BGT 22,0 kN/m 30,2 kN

UGT (negatief) 26,4 kN/m 36,2 kN

UGT (positief) 19,8 kN/m 27,2 kN

Variabele belasting woningen De variabele belasting bestaat uit n lijnlast opgebouwd uit de variabele last op de begane grondvloer en de variabele last op de overige verdiepingen die via de woningscheidende wanden op de ligger werken.
Tabel 10. 2

Belasting q woningen, q woningen,

var verd. var bg

BGT 31,5 kN/m 5,25 kN

UGT (negatief) 47,25 kN/m 7,88 kN

UGT (positief) 0 kN/m 0 kN

66

Bijlagen bij: De drijvende fundering

Eigengewicht dek Op ieder ligger wordt het eigen gewicht van 3 meter dek afgedragen. Dit resulteert in twee lijnlasten: n ten gevolge van het eigengewicht van het dek ter plaatse van de weg en n ten gevolge van het eigengewicht van het dek ter plaatse van de woningen. Het eigengewicht van de ligger hoeft overigens niet in rekening gebracht te worden, omdat deze geheel gelijk verdeeld is over de lengte van de ligger en dus geen snedekrachten tot gevolg heeft.
Tabel 10. 3

Belasting q dek weg, e.g. q dek woningen,

e.g.

BGT 5,34 kN/m 2,10 kN

UGT (negatief) 6,41 kN/m 2,52 kN

UGT (positief) 0 kN/m 0 kN

Verkeersbelasting: De verkeersbelasting bestaat uit 1/3 van het aslastenstelsel, zie vorige paragraaf, en een lijnbelasting bestaande uit de verdeelde belasting vermenigvuldigt met de h.o.h. afstand van de liggers. Het concreet toepassen van het aslastenstelsel op de ligger resulteert in 2 puntlasten, i.p.v. 4 (i.v.m. 2-dimensionale situatie), met een waarde van (75/3)x2 = 50 kN per puntlast.
Tabel 10. 4

Grote spanningen, en de hiermee gepaard gaande hoge snedekrachten, ontstaan door belastingsvariaties. Het is dus zaak te zoeken naar die belastingssituaties waarbij sprake is van grote variaties in belasting. De variaties kunnen enerzijds ontstaan doordat de uiteinden van de ligger zwaar belast worden, terwijl de ligger in het midden niet belast wordt en anderzijds doordat juist het midden van de ligger wordt belast, terwijl op de uiteinden geen belasting staat. Hiermee verband houdend hanteren we een werkwijze waarbij we eerst de belasting vanuit het midden zullen laten aangroeien om vervolgens juist de belasting vanuit de uiteinden naar het midden toe te laten aangroeien. De op deze wijze gevonden maatgevende snedekrachten zullen we verder verhogen door de maatgevende situatie te belasten door de golfbelasting. We beginnen echter met het bespreken van de situatie waarbij de ligger enkel belast wordt door het eigen gewicht van het dek en de woningen. Het momentenverloop (rood) en het dwarskrachtenverloop (blauw) voor deze situatie is hieronder weergegeven. De locatie van de woningen zien we terug in het verloop van de momentenlijn. Het moment heeft een maximale waarde van 353 kNm. De maximaal optredende dwarskracht bedraagt 81,2 kN.

Belasting q verkeer Q verkeer

BGT 13,5 kN/m 50 kN

UGT (negatief) 20,3 kN/m 75 kN

UGT (positief) 0 kN/m 0 kN


Figuur 10. 5 M = 353 kNm V = 81,2 kN*

Golfbelasting De golfbelasting op de ligger bestaat uit een patroon van afwisselend positieve en negatieve lijnlasten.
Tabel 10. 5

*M =Mmax en V = Vmax We laten de belasting vanuit het midden aangroeien. We brengen de belasting ten gevolge van het verkeer aan, bestaande uit de eerder besproken lijnlast en 2 puntlasten ter representatie van het aslastenstelsel. We zien dat vooral de momenten aanzienlijk toenemen. De verkeersbelasting domineert het eigengewicht: het verloop

Belasting q golven Simulaties

BGT 10,3 kN/m

UGT (:=x 1,2) 1,24 kN/m

UGT (:=x0,9) 9,29 kN/m

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

67

van het eigengewicht is nauwelijks meer waarneembaar. De maximale waarde van het moment wordt 1171 kNm. De dwarskracht neemt toe tot 105 kN

Figuur 10. 1, M= 1171 kNm V= 105 kN

het belasten van de constructie door het eigengewicht en de variabele tuinbelasting. In het onderstaande figuur is het resultaat van deze analyse weergegeven We zien dat door het belasten van de uiteinden inderdaad een omgekeerd moment halverwege de ligger ontstaat. We zien echter ook dat dit moment een gelijke ordegrootte heeft als zijn tegenhanger, iets kleiner zelfs.

De volgende stap bestaat eruit de belasting verder te verhogen door de variabele woningbelasting aan te brengen. Het is echter de vraag of de momenten en dwarskrachten hierdoor groter worden, zoals besproken is er een punt waarop de snedekrachten juist afnemen. Wanneer we onderstaand figuur bekijken zien we dat het maximale moment afneemt tot 1123 kNm. De dwarskracht neemt daarentegen toe tot 184 kN.

Figuur 10. 9, M:-172,1 < 195,3 kNm V= 81,9 kN

Figuur 10. 2, M= 1123 kNm V= 184 kN

Onderstaand is het resultaat weergegeven wanneer een belastingsfactor van 0,9 op het eigen gewicht wordt toegepast. We zien dat hierdoor het negatieve moment halverwege de ligger toeneemt tot 185,4 kNm. Duidelijk wordt ook dat dit de maatgevende situatie is voor het van buitenaf belasten van de ligger. Wanneer we de variabele woningbelasting aanbrengen zal het negatieve moment verder afnemen.

In het onderstaande figuur is de situatie weergegeven waarbij ook de tuin wordt belast. Deze belasting bevindt zich geheel op het uiteinde van de balk de snedekrachten kunnen hierdoor niet anders dan afnemen. We zien dat dit inderdaad het geval is. Het maximale moment neemt verder af tot 888,6 kNm en de dwarskracht tot 155 kN.

Figuur 10. 4, M: -185,4 < 114,4 kNm, V= 63,1 kN

Figuur 10. 3, M= 888,6 kNm V= 155 kN

De maximale snedekrachten, door het vanuit het midden opbouwen van de belasting, zijn bepaald. We zullen nu de belasting van af de uiteinden opbouwen. We beginnen met

We kunnen nu concluderen dat het maximale moment in ligger 1 ontstaat wanneer de ligger naast het eigen gewicht b e l a s t w o r d t d o o r d e v e r k e er s b e l a s t i n g . H e t m a x i m a l e moment bedraagt in dit geval 1171 kNm. De maximale dwarskracht treedt op wanneer de ligger naast de zojuist besproken belastingen ook belast wordt door de variabele woningbelasting. De dwarskracht krijgt dan een waarde van 184 kN.

68

Bijlagen bij: De drijvende fundering

We zullen nu onderzoeken hoe de maatgevende snedekrachten door de golfbelasting kunnen worden verhoogd. We zullen dit doen door het model waarbij het maatgevende moment is opgetreden te onderwerpen aan de golfbelasting. In figuur 10,6 en 10,7 zien we dat de maximale dwarskracht op ongeveer dezelfde locatie optreedt. Hierdoor is het mogelijk om de maximale dwarskracht ook met behulp van dit model te bepalen door een verhoging van de dwarskracht van 184 155 = 29 kN in rekening te brengen. We beschouwen vier golfbelastingssituaties: dal halverwege ligger, de gespiegelde variant hiervan: top halverwege ligger, en de situaties waarbij bovenstaande belastingspatronen een kwart golflengte worden verschoven. Dal halverwege ligger In het figuur hieronder zijn de momentenen dwarskrachtenlijn getekend bij belasten door enkel de golfbelasting (golflengte = 12 m). Halverwege de ligger zien we duidelijk de invloed van de op deze locatie omlaag gerichte belasting. Het momentenverloop toont overeenkomsten met het verloop van een over meerdere steunpunten doorlopende ligger belast door een gelijkmatig verdeelde belasting. Dit is niet verwonderlijk als we bedenken dat de omhoogwerkende belasting als het ware een steunpunt vormt.

eenvoudig controleren door middel van superpositie: 1171 + 135,8 = 1306,8 kNm. De eerder bepaalde dwarskracht van 184 kN blijft maatgevend

Figuur 10. 12, M=1307 kNm V= 131 kN

Top halverwege ligger We zien een in de x-as gespiegeld patroon ontstaan. Dit is te verklaren uit het feit dat de belasting eveneens gespiegeld is in de x-as.

Figuur 10. 6, M= -136,4 kNm V= 33,2 kN

De consequentie van bovenstaand momentenverloop is dat het optredende moment, wanneer de golfbelasting wordt toegevoegd aan de overige belastingen, afneemt met 136 kNm.

Figuur 10. 7, M =1037 kNm V= 93,8 kN

Figuur 10 5, M= 135,8 kNm V= 33,2 kN

Knoop halverwege ligger De situaties waarbij bovenstaande gevallen een kwart golflengte worden verschoven kunnen gezamenlijk worden behandeld onder de noemer knoop (nulpunt) halverwege de ligger.

Superpositie van de golfbelasting op de belasting die het maatgevende moment veroorzaakte resulteert in onderstaand momenten- en dwarskrachtenverloop. We zien dat de variatie ten gevolge van de golfbelasting nauwelijks meer waarneembaar is. Het optredende moment kunnen we

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

69

In onderstaand figuur zijn de momentenen d w a r s k r a c h t e n l i j n w e e r g e g e v en d i e o n t s t a a n t e n g e v o l g e van dit golfbelastingpatroon. Ten opzichte van de middenlijn zijn de belastingen gelijk maar tegengesteld: puntsymmetrisch ten opzichte van het middelpunt van de ligger. Dit heeft tot gevolg dat de momenten halverwege de ligger uitdoven.

Figuur 10. 8, M: -126,1 < 125,4 kNm V: -32,3 < 34,6 kN

Superpositie van de golfbelasting met de overige belastingen heeft tot gevolg dat het maximaal optredende moment verschuift uit het midden.

Er zijn vier golfpatronen bekeken In werkelijkheid kunnen e r e c h t e r e e n o n e i n d i g e h o e v e el h e i d p a t r o n e n o n t s t a a n . D i t roept de vraag op of er een situatie kan optreden die (nog) ongunstiger is. We kunnen beredeneren dat dit niet mogelijk is. We hebben eerder al geconstateerd dat het m a x i m a l e m o m e n t i n h e t m i d d e n v a n d e l i g g e r z al ontstaan. Dit moment kan zowel positief of negatief zijn. De golfbelasting zal dit moment het meest versterken wanneer de resulterende belasting van een top of een dal zich precies in het midden van de ligger bevindt. Dit is het geval bij de situaties: dal halverwege ligger en top halverwege ligger. Afhankelijk van het teken van het maatgevende moment zonder golfbelasting zal n van deze 2 situaties het moment het meest versterken. We kunnen tenslotte concluderen dat het maatgevende moment in Ligger 1 1307 kNm bedraagt. De maximale dwarskracht bedraagt 184 kN.

Figuur 10. 9, M=1194 kNm V= 133,7 kN

In onderstaande verschoven situatie zien vergelijkbaar, zei het gespiegeld, beeld ontstaan.

we

een

Figuur 10. 10, M: -126,1 < 125,4 kNm V: -34,6 < 32,3 kN

Figuur 10. 11, M= 1194 kNm V= 133,7 kN

70

Bijlagen bij: De drijvende fundering

10.2.2 Ligger 2 Deze ligger bevindt zich tussen twee type-1 liggers in, met a n d e r e w o o r d e n h a l v e r w e g e e en w o n i n g . H e t v e r s c h i l m e t ligger 1 is dat de belasting door de woningen niet op deze l i g g e r w o r d t a f g e d r a g e n . G e d u r e n d e d e a n a l y s e v a n l i g g er 1 werd duidelijk dat de woningen de momenten ten gevolge van het de belasting door het verkeer verminderden. Aangezien deze (ontlastende) belasting in dit geval niet aanwezig is kunnen we direct concluderen dat ligger 2 maatgevend zal zijn boven liggertype 1. De maatgevende situatie treedt op wanneer we de ligger, naast het eigen gewicht van het dek, belasten met de verkeersbelasting. De waarden van deze belastingen zijn reeds eerder behandeld. We zullen ze in dit verband hier niet expliciet vermelden. Simulaties In onderstaand figuur is te zien dat het maximale moment een waarde van 1228 kNm aanneemt. De dwarskracht loopt niet hoger op dan 133 kN. De eerder bepaalde maatgevende dwarskracht wordt niet overschreden. Het is het bekijken waard of een belastingsfactor voor het eigengewicht van het dek 0,9 i.p.v. 1,2 leidt tot grotere snedekrachten. De simulatie waarbij een belastingsfactor van 1,2 wordt toegepast blijkt te leiden tot grotere momenten. Dit is te verklaren uit het feit dat het dek ter plaatse van de weg zwaarder is dan het dek ter plaatse van de woningen. Het zwaardere dek ter plaatse van de weg werkt meer mee met het vergroten van het moment, dan dat het lichtere dek ter plaatse van de woningen tegenwerkt.

Wanneer we de golfbelasting in rekening brengen (Dal halverwege ligger) dan loopt het moment op tot 1364 kNm.

Figuur 10. 13, M=1364 kNm V= 139 kN

Het moment van 1364 kNm is maatgevend voor ligger 2. 10.2.3 Belastingen Dit type ligger wordt alleen belast door de woningen. We k u n n e n d e b e l a s t i n g o p d e l e n i n t w e e d e l e n ; e e n a a n d e el van het eigengewicht dat continu aanwezig mag worden geacht: eigengewicht vermenigvuldigd met een belastingsfactor van 0,9 en een aandeel dat is opgebouwd uit de variabele belasting van een woning vergroot met dat deel van het eigengewicht, waardoor het totale eigengewicht gelijk wordt aan het eigengewicht vermenigvuldigd met belastingsfactor 1,2. Het eigengewicht ten gevolge van het dek is geheel gelijkmatig verdeeld en zal in dit kader dus geen momenten en dwarskrachten veroorzaken. Ligger 3

Figuur 10. 12, M= 1228 kNm V= 133 kN

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

71

Minimaal eigengewicht Het eigengewicht wordt afgedragen als een lijnlast op de haaks, op de type-3-liggers, gelegen liggers. Op de ligger onder beschouwing werkt deze belasting dus als een puntlast (3m x lijnlast). De puntlasten hebben ter plaatse van de woningscheidende wanden een waarde van: 86,6 kN. Ter plaatse van de hoekwoningen bedraagt de belasting: 61,0 kN.

Simulaties Naast het minimale eigengewicht brengen we de variabele belasting van de middelste woning aan. Vervolgens breiden we de variabele belasting uit door ook de belasting van de naastgelegen woningen aan te brengen. We bouwen de b e l a s t i n g d u s v a n b i n n e n n a a r b u i t e n u i t , z o a l s w e al eerder hebben besproken. We zullen ook de situatie beschouwen waarbij de belasting van buiten naar binnen wordt uitgebouwd. Belasten door het minimale eigen gewicht en de variabele lasten ten gevolge van de middelste woning levert onderstaand beeld op.

Figuur 10. 14

Variabele belasting De variabele belasting bestaat uit een puntlast ten gevolge van de variabele belasting op de hoger gelegen verdiepingen, uit een lijnbelasting ten gevolge van de variabele belasting op de begane grond en uit een puntlast die het resterende deel van het eigen gewicht representeert. In onderstaand figuur is de variabele belasting ten gevolge van de, halverwege de ligger gelegen, woning weergegeven.

Figuur 10. 16, M= 539 kNm 124 kN

Door het aanbrengen van de belasting ten gevolge van de naastgelegen woningen loopt het moment op tot 875 kNm.

Figuur 10. 17, M=875 kNm V= 165 kN

Het ligt in de lijn der verwachting dat het belasten door a l l e w o n i n g e n g e e n h o g e r e s n e d e k r a c h t e n t o t g e v o l g h e e f t. Dit blijkt te kloppen, zie onder.
Figuur 10. 15

Tabel 10. 1 Figuur 10. 18 M=226 kNm V= 122 kN

(1,2 0,9) x e.g: variabele puntlast: variabele lijnlast:

28,9 kN 70,9 kN (incl. belastingsfactor: 1,5) 7,88 kN/m (incl. belastingsfactor: 1,5)

72

Bijlagen bij: De drijvende fundering

Het aanbrengen van de belasting van de buitenste 2 woningen levert onderstaand beeld op. Er ontstaat een negatief moment met een waarde van 694 kNm.

Simulaties In onderstaand figuur is de situatie weergegeven waarbij de lijnbelasting een lengte van 12 meter heeft. De belasting bevindt zich dus op een afstand van (33-12)/2 = 10,5 meter van het uiteinde. In deze situatie ontstaat een moment van 941 kNm.

Figuur 10. 19, M=-694 kNm V= 139 kN

Wanneer we ook de belasting van de 2 hiernaast gelegen woningen aanbrengen loopt het moment terug tot 391 kNm.
Figuur 10. 21, M= 941 kNm V= 107 kN Figuur 10. 20, M=-391 kNm V= 140 kN

Het maximaal optredende moment in ligger 3 bedraagt 875 k N m . D e m a x i m a l e w a a r d e v an d e d w a r s k r a c h t b e d r a a g t 165 kN. We concluderen dat ligger 3 geen maatgevende waardes voor moment en dwarskracht oplevert.

Laten we de belasting aan beide zijden met nog een meter g r o e i e n d a n o n t s t a a t o n d e r st a a n d b e e l d . H e t m o m e n t neemt af. Dit betekent dat bovenstaande afbeelding de maatgevende situatie voor ligger 4 weergeeft.

10.2.4 Belasting

Ligger 4

Figuur 10. 22, M= 935 kNm V= 101 kN

10.2.5

Conclusie

Dit type ligger wordt alleen belast door de v e r k e e r s b e l a s t i n g . B e s t a a n d e u i t e e n t w e e t a l p u n t l a s t en van 75 kN (UGT) - met een onderlinge afstand van 1,2 m en een lijnbelasting met een waarde van 20,25 kN/m (UGT). We plaatsen de puntlasten halverwege de ligger. Vervolgens belasten we de ligger eveneens met de lijnbelasting die we met een stapgrootte van 1 m naar buiten - laten aangroeien. Op deze wijze bepalen we de situatie waarbij de snedekrachten maatgevend zijn.

Nu alle vier de liggers beschouwd zijn kunnen we concluderen dat het maatgevende moment 1364 kNm bedraagt en ontstaat in ligger-type 2. De maatgevende dwarskracht bedraagt 184 kN en ontstaat in ligger type-1.

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

73

11 Equivalente ligger
In het onderstaande figuur is de doorsnede van de slanke raatligger geplot daarnaast is een net zo stijve rechthoekige ligger weergegeven. Het bepalen van de afmetingen van de rechthoekige equivalente ligger bespreken we hieronder.

Eerst berekenen we het kwadratisch-oppervlakte-moment v a n d e r a a t l i g g e r . W e b e r e k en e n d e z e g r o o t h e i d d o o r h e t onderste deel opgebouwd te denken uit 2 rechthoekige delen met respectievelijk afmetingen van 300 bij 45 mm en 40 bij 165 mm. Van deze delen berekenen we het kwadratische moment ten opzicht van het zwaartepunt van de ligger. Het volledige kwadratische moment vinden we dan door de gevonden waarde te vermenigvuldigen met twee.

1 2 2 1 I zz = 2 300 453 + 300 45 ( 600 22,5 ) + 30 3553 + 355 30 ( 600 222,5 ) 12 12

I zz = 1, 23 1010 mm 4
We stellen, vervolgens, de breedte van de rechthoekige ligger gelijk aan 1/3 van de hoogte van de ligger, op deze wijze kunnen we de hoogte van de ligger berekenen. We vinden een benodigde hoogte van 816 mm en een breedte, 1/3 hiervan, van 272 mm. Ter controle berekenen we het kwadratisch-oppervlakte-moment van deze rechthoekige ligger. Het kwadratisch-oppervlakte-moment van de rechthoekige ligger bedraagt.

I zz =

1 272 8163 = 1, 23 1010 mm 4 12

Aangezien de elasticiteitsmodulus voor beide liggers gelijk is, hebben de liggers dezelfde stijfheid.
Figuur 11.1

74

Bijlagen bij: De drijvende fundering

12 screenshots Excelsheet stabiliteit

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

75

76

Bijlagen bij: De drijvende fundering

mean draft center of gravity from bottom Location metacentre from Bottom draft in vertices normal free board meets requirement

metacentre height

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

77

13 Handberekening Pons
Het dek moet een dusdanige dikte hebben dat bezwijken door pons van de puntlasten niet op zal treden. De minimale dikte, om pons te voorkomen, is berekend. Een dikte van 50 mm blijkt voldoende, zie onderstaande berekening. De rechthoekige footprint van de puntlasten heeft zijden 0,4 m. Allereerst rekenen we de vierkante footprint om naar een cirkelvorm met dezelfde omtrek.

1 = 0,8 fb
Fd
zal

(geen wapening aanwezig) dus moeten voldoen aan de volgende relatie:

Fd ud 0,8 fb
We zullen voor aannemen (B45) Fd wordt hiermee:

fb

een veilige waarde van 1,65 N/mm2

Fd 1760 50 0,8 1, 65 = 115967 N

a=

4 0, 4

= 0,51 m

De puntbelasting zal dus kleiner moeten blijven dan ca 115 kN. Dat is het geval.

In het geval dat een kolom (of in dit geval een zware (punt)belasting) door een plaat heen ponst, dan zal de bezweken doorsnede bestaan uit een uit de vloer geponste kegel onder een hoek van circa 45 graden. H i e r u i t v o l g t d a t w e v o o r d e o m t r e k v a n d e r e f e r e n t i e c i r k el kunnen schrijven:

u = ( a + 2 0,5d ) = 1, 76 m

Waarin d de effectieve hoogte van de plaat is, zie figuur. In ons geval is geen wapening in de plaat opgenomen waardoor geldt: d = plaathoogte h. We hebben nu genoeg gegevens om de schuifspanning te bepalen:

d =

Fd ud

De waarde mag niet groter zijn dan een grenswaarde hiervoor geldt:

78

Bijlagen bij: De drijvende fundering

Msc thesis: Maarten Kuijper |oktober 2006|

79

You might also like