Aldus Sprak Zarathoestra - Friedrich Nietzsche

You might also like

Download as pdf
Download as pdf
You are on page 1of 210

ALDUS SPRAK

ZARATHUSTRA

ALDUS SPRAK ZARATHUSTRA


D O O R

FRIEDRICH

NIETZSCHE

D E

T W E E

F O N T E I N E N

D R I E B E R G E N

Opgedragen

aan den

Rattenvanger van Berlijn


onder het motto van Joseph , , W i r sind doch das Gbbels

Elitenvolk".

I. P R E L U D I U M

IN

AS

EN

ZAK

iedereen erkennen die zich bezig houdt met de geschiedenis van mensen en mensengroepen, volkeren en rijken. D o c h even waar blijkt daarbij ook, dat G o d s molens, hoewel zij zeker heten te malen, dit menigmaal uitermate langzaam doen, en de v e r b l i n d h e i d van z o w e l i n d i v i d u als natie herhaaldelijk de kans krijgt tot genezing te komen, als zij maar luisteren naar profetische, waarschuwende stemmen, i n staat o m o o k de meest b e d o r v e n ogen te openen, ten einde de waarheid te aanschouwen en tot inkeer te komen. In het leven der volkeren zijn het v o o r a l de schrijvers en dichters geweest, die van oudsher niet enkel de zegezangen en de epen v a n nationale r o e m aanhieven, maar o o k w o o r d e n van critiek spraken, welke getuigenis afleggen van diep inzicht i n het karakter van het v o l k waartoe zij behoorden. Tegenover hen die b i z o n d e r i n de laatste tijd en onder i n v l o e d van staatkundige omwentelingen niet moede geworden zijn de vermeende superioriteit van 'het Germanendom en de u i t v e r k o r e n drager daarvan, het D u i t s e volk, uit te bazuinen, maar o o k tegenover hen die smalend betogen, dat het de Duitsers bij deze nationale arrogantie steeds aan de nodige zelfcntiek o n t b r o k e n z o u hebben, willen wij thans een les stellen, die de D u i t s e Literatuurge-

ien de goden w i l l e n verderven, slaan zij met blindheid. D e waarheid van deze oude uitspraak kan

schiedenis als een open en v o o r iedereen toegankelijk boek oplevert, en die b o v e n d i e n gemakkelijk verdiept wordt, wanneer wij onder literatuur niet slechts verstaan de schone dicht- en schrijfkunst, maar dit begrip veel ruimer nemen en uitbreiden tot de geschreven geestesproducten in het algemeen van hen, die representatief zijn v o o r een bepaald tijdperk. W i j v i n d e n dan, bij vl meer schrijvers, denkers en geleerden dan men o p p e r v l a k k i g vermoeden zou, uitingen van wrevelige beschaming of van pijnlijke verbolgenheid over zeer bepaalde nationale gebreken, naast of vaak inplaats van de meer algemene trots o p o o r s p r o n g en afkomst, milieu en gemeenschappelijk verleden. Profetisch inderdaad, i n oud-testamentische zin, hebben de besten onder hen het H e d e n waarin zij leefden als een v e r b i n d i n g van V e r l e d e n en T o e k o m s t doorzien, en hebben zij i n hun tijdscntiek het W e e den inwoneren van de landstreek" toegelicht met duidelijke voorbeelden van de nationale euvelen, en niet altijd even zachtaardig de vinger gelegd o p de meest w o n d e p l e k k e n van het zedelijk volksbewustzijn. Z a c h t z i n n i g h e i d ligt niet i n de aard van den profeet, en een zekere eenzijdigheid is onvermijdelijk verb o n d e n aan de aard van zijn zending. V o o r ons doel: het aantonen van de slagschaduwen van het D u i t s e volkskarakter, van de dageraad hunner geschiedenis af, tot de jongste godenschemering i n onze dagen, is eveneens een zekere eenzijdigheid geboden. W a a r positieve en aangenaam-gekleurde beelden legio zijn, trachten wij

io

hier, aan de hand van de L i t e r a t u u r een negatief te ontwikkelen, dat v r alles getuigenis aflegt van het tegendeel der gangbare D u i t s e zelfoverschatting. N a a r D u i t s voorbeeld w o r d t het M a g i s t e r auctoritate" te doen gevoelen. W a t een v o l k over zichzelf denkt en voelt, bepaalt ongetwijfeld v o o r een zeer groot deel zijn geschiedenis. H e t is echter de vraag o f datgene wat het als leuze en gemeenplaats hieromtrent uitschreeuwt, ook werkelijk b e a n t w o o r d t aan de innerlijke ervaring en de onbewust-beleefde werkelijkheid. D e literatuuur nu is juist een gedeeltelijke b e w u s t m a k i n g van het onbewuste; i n haar k l i n k e n niet alleen de individuele, maar ook de collectieve angsten en twijfels dr; zij geeft u i t i n g aan de momentele wanhoop, het o p d o e m e n d minderwaardigheidsbesef, de ervaring van een aangeboren ontoereikendheid. Waarlijk, zij bestaat niet enkel uit dithyramben en juichtonen, behalve in tijden van zo grote onderd r u k k i n g en werkelijkheidsvervalsing, dat zelfs de staatspoten en papagojim met stomheid geslagen zijn, en enkel n o g de stem van een Propagandaminister i n tal van echo's gehoord wordt. D o n k e r is de tijd, een hel het land, waarin de Literatuur haar schoonste dissonanten, die van een profetische zelfcritiek, moet missen! Z u l k een volslagen d r u k en stomheid is i n D u i t s l a n d bij alle o n d e r d r u k k i n g en stommiteit van bovenaf, zeldzaam geweest, zodat de literatuur van schier alle tijden i n dit l a n d o o k die geluiden heeft doen horen, waarop onze oren thans i p s e d i x i t " ons L e i t m o t i v en zullen wij trachten het volle gewicht van de Locus ab

ii

gespitst zijn. W e l moesten bij tijd en wijle al te oprechte geesten het land verlaten, opdat hun stem met al te v r o e g i n h u n hals z o u gesmoord worden, maar slechts uitermate zelden bleef het hun onmogelijk terug te keren, o f verloren zij het g e d u l d dat k e n m e r k e n d is v o o r een sterk geloof. A l l e n tezamen slepen en polijstten zij de spiegel, die in klare o p r e c h t h e i d fouten en gebreken even duidelijk als deugden en sieraden laat zien. H e t mag slechts v e r w o n d e r i n g baren dat n o g zo weinigen g e p o o g d hebben het w i e r o o k g o r d i j n geheel te verwijderen, o m een onvertroebelde b l i k te kunnen w e r p e n in deze Teutonenspiegel, eeuw-in eeuw-uit van hand tot hand gegaan, m i s b r u i k t v o o r veel v e r b l i n d i n g , maar m het vrije daglicht en bij nadere b e s c h o u w i n g t o c h verhelderend-oprecht en onbarmhartig waar! Z o l a n g als er T e u t o n e n waren D a t is dan al van omstreeks 950 af, toen de kanselarij v a n O t t o I de Duitsers als Teutonici" verenigde, en v a n 1080 af, toen er al gesproken w e r d van een Teutonica patria". W a t de oudste heldenzangen uiteraard n o g verzwegen, v i n d e n wij echter al, zo gauw de persoonlijkheid aan het w o o r d komt, krachtig genoeg uitgedrukt. Is er een D u i t s e r dichter denkbaar dan meester W a l t h e r v o n der V o g e l w e i d e die in de overgangstijd van de 12 de naar de 13 de eeuw leefde, en, zelf vaak genoeg het slachtoffer van vorstelijke willekeur, met o p e n o o g zijn o m g e v i n g zag, welke eerlozer met den dag w e r d , zodat hem de o n t b o e z e m i n g ontsnapte:
O wee, welke eer trekt naar den vreemde uit Duitse landen".

E n meer dan dat o n t v i e l hem. In de spreuk Ich saz u f 12

einem steine", die een beschrijving bevat v a n de toestanden in D u i t s l a n d na de d o o d van H e i n r i c h V I i n 1197, klaagt hij bitter over de untnuwe" en zegt:
Ontrouw loert uit alle hoeken, G e w e l d zoekt op de wegen naar buit, V r e d e en recht zijn dodelijk gewond".

A l staat het niet geheel vast dat hij niet een en dezelfde is als de anonyme Meister F n d a n k " , en is deze vrijdenker waarschijnlijk maar een dichtende v a g e b o n d geweest, uit zijn Bescheidenheit", het gedicht waarin hij bescheid geeft o v e r het v e r m o g e n t o t onderscheid dat weer t o t levenswijsh e i d voert, spreekt hij niet veel anders dan zijn tijdgenoot W a l t h e r v o n der V o g e l w e i d e , en k l i n k t alleen zijn t o o n feller en exacter over de wantoestanden i n Tiuschiu lant":
, , D e Duitse landen zijn van roof v o l ; Justitie, vorstenmacht, munt en tol, die werden eens ten goede bedacht; nu worden zij tot roof aangebracht. D e goede wetten die men eens heeft verbreid tot verbetering van de Christenheid, de hoogste en de machtigste lin kan men ze thans 't eerst breken z i e n ! "

M i d d e l e e u w s e toestanden zal men zeggen. A l o m was het i n die dagen zo. M a a r stellig was het i n de D u i t s e g o u w e n onder de keizers en h u n vazallen, allesbehalve een paradijslijke toestand, en over de geaardheid van die verschillende lots- en bloeds-verbonden volkjes (zoals dat heet) behoeft men zich waarlijk geen illusies te maken. O o k niet als men een o f twee eeuwen overspringt en i n de 16 de eeuw

*3

terechtkomt, waar de Berlichingens en de Schweinichens in h u n autobiografien v o l d o e n d e van zichzelf spreken o m duidelijk te doen blijken, dat deze dromende en schrijvende bandieten en roekeloze rovers echte t y p e n zijn en zuivere vertegenwoordigers van hun gehele v o l k . L u t h e r levert in zijn Tischreden" de commentaar hierop, waar hij o p de h e m eigen populair-plastische wijze verklaart: Duitsland is gelijk een schone, krachtige hengst, die voeder en al het overige genoeg heeft. H e t ontbreekt hem echter aan een berijder. Z o a l s nu een sterk paard zonder een ruiter die het regeert, heen en weer l o o p t te dwalen, z o is ook D u i t s l a n d machtig genoeg aan sterkte en aan mannen; het ontbreekt het land echter aan een goed h o o f d en een goeden regent". Z o o v e r t u i g d was hij echter niet van het tekort aan behoorlijke leiding, o f hij zag ook wel, wat er schortte aan de D u i t s e r s als massa; en het minderwaardigheidsbesef, die eeuwige schaamte der D u i t s e r s over de minachting w e l k e zij bij alle buitenlanders menen te bespeuren, en die zij z o gaarne met rassentheorien en veroveringstochten trachten te compenseren, v i n d e n wij i n dezelfde Tischreden" w e l heel o n o m w o n d e n u i t g e d r u k t : Er is geen natie die meer veracht w o r d t dan de D u i t s e . D e Italianen noemen ons beesten; Frankrijk en E n g e l a n d spotten met ons, en z o doen alle andere landen. W i e weet, wat G o d van zins is, van de D u i t s e r s te maken; hoewel wij een goede geseling w l van hem v e r d i e n d hebben". 14

N a de middeleeuwse gesta D e i per Francos" was het n u w e l wat ver in de geschiedenis v o o r een T e u t o o n s pendant hiervan; maar deze h o o p v o l l e waan zijn de Duitsers nooit geheel kwijtgeraakt. Steeds weer hebben ze z i c h verbeeld in zekere z i n een uitverkoren v o l k met een overeenkomst dat zij met de Joden vertonen. In de tweede helft van de 16 e eeuw beleven zij een der ergste laagtepunten van hun geschiedenis, waarin zelfs de stemmen van het protest gesmoord schijnen, die niet eerder hoorbaar w o r d e n , dan wanneer het t u m u l t van de D e r t i g jarige O o r l o g D u i t s l a n d tot i n zijn verste uithoeken heeft doen ontwaken. D a a r weet dan Grimmelshausen's Simplicissimus" heel wat bizonderheden van te vertellen, en weliswaar m i n d e r drastisch, maar zeker niet minder wijsgerig een H a n s M i c h a e l Moscherosch, die tegen het m i d d e n van de 17 de eeuw allerminst karig is met zijn critiek, en over de edellieden weet te dichten:
Pralen, pochen, vreten, zuipen, naar gierigheid en woeker gluipen, dat doen onze edellieden!"

bizondere

historische missie te zijn. H e t is niet het enige p u n t v a n

In zijn breedvoerige roman Philanders v o n S i t t e n w a l d wunderhche u n d wahrhaftige Gesichte" typeert hij den D u i t s e n vorst, dien de verteller o p zijn Danteske tocht d o o r de hel ontmoet, en bij w i e n het b e r o u w te laat gekomen is, zodat deze nu de volgende zelfbekentenis uitjammert, waari n hij al een v o o r g e v o e l van oorlogsreparaties" gehad moet hebben:

Ik b e d r o o g mijn onderdanen, b e l o o n d e

mijn getrouwe dienaren slecht, v e r v o l g d e hen, hun w e d u w e n en wezen o m valse redenen, onthield h u n het goed en het voedsel dat hun t o e k w a m ; mijn arme v o l k deed ik gebukt gaan onder steeds nieuwe cijnsen en belastingen, tolrechten en schattingen; hun bezit t r o k i k tot mij d o o r misdaad, zware boeten, kunstgrepen en geweld, ik stal en roofde, ik w u r g d e en i k d o o d d e h e n . . . V e r v l o e k t zij mijn ganse levenswandel! W e e mij, hoe heb i k het zweet en het b l o e d van mijn arme onderdanen erdoor gejaagd! Ik heb de geestelijke en de kloostergoederen niet gebruikt tot de ere G o d s , niet o m er arme scholieren mee te ondersteunen, niet ten troost van bedroefde w e d u w e n en wezen, niet ten behoeve van ziekenhuizen en hospitalen, maar i k heb alles met hofgelagen, pracht, kortswijl, jachtvermaak en zotternijen er d o o r g e b r a c h t . . . . W e e mij, en eeuwig wee dat i k mijn arme burgers en boeren met ondragelijke belastingen heb uitgezogen tot de laatste b l o e d d r o p p e l en dat b l o e d g e l d heb uitgegeven v o o r banketten, optochten en tournooien, v o o r lichtvaardig spel en weeldevertoon waartoe mijn vleiers mij hebben aangezet! W e e mij, en eeuwig wee dat ik mijn arme burgers en boeren zo zware lasten heb o p g e l e g d ten bate van mijn tyranniek en meer dan duivels jachtvermaak en van mijn onnodige b o u w w o e d e ! W e e mij, en eeuwig wee dat i k heb gedoogd, dat mijn duivelse beulsknechten van jagers mijn arme, hongerige, naakte,

zieke en gebrekkige boeren i n de hete zomer en de ijskoude w i n t e r de bergen, de dalen en de velden opjoegen, en als zij te traag kwamen, de oude mensen als schoolkinderen met d o o r n t a k k e n ranselden en hun h u i d met z w e p e n stuk sloegen, hen als k i k v o r s e n d o o d trapten, als beren met speren doorstaken, de maagden besliepen, de getrouwde v r o u w e n schoffeerden, de knapen verlamden, de behoeftigen met geldboeten ten verderve v o e r d e n . . . . W e e mij, en eeuwig wee, omdat ik heb toegelaten, dat mijn ambtenaren, rentmeesters en gouverneurs het kleine bezit van de armen onteigenden en het i n mijn schatkist stortten; dat zij de cijnsen, tolrechten, pachtsommen en belastingen verhoogden, dat zij de priesters smadelijk behandelden en hen d w o n g e n tot oorlogscontributies ( G o d zij ons genadig, dat d i t w o o r d is opgenomen i n de taal van ons, arme Duitsers!); dat i k w e d u w e n en wezen liet w u r g e n en h u n recht liet schenden! W e e mij, en eeuwig wee, dat i k mijn gemalin en haar dienaressen ten koste van de angst en het zweet, de n o o d en de d o o d van mijn arme burgers en onderdanen liet pralen en prijken! W e e mij, en eeuwig wee, dat i k mijn edelen, mijn vrijen, mijn onderdanen i n gevangenissen heb doen zuchten, die geen mens, en onder de mensen geen eerlijken D u i t s e r , en onder de Duitsers geen verlosten Christen, ja die zelfs geen aap o f w o l f passen! W e e mij, en eeuwig wee, dat i k mijn hofschransen en laffe vleiers aan mijn tafel noodde, en niet veeleer arme
7

w e d u w e n en wezen aan het recht hielp, dat hun toekwam!" M o s c h e r o s c h is over meer hebbelijkheden van zijn landslieden slecht te spreken; o o k wat het v o l k i n 't algemeen betreft. In zijn rijmen A la mode" en i n andere verzen gaat hij te keer tegen het lamlendige D u i t s , het Mischgemasch" van de taal een klacht die we ook bij anderen te horen krijgen en verklaart hij r o n d u i t :
Gij slechte Duitsers,

afrossen moet men u, dat gij uw moedertaal zo weinig acht."

D i t is echter van geringe betekenis, vergeleken bij de wreedheden en het onrecht dat het lagere v o l k en de boeren in het bizonder, tijdens en na de o o r l o g w o r d t aangedaan. E e n klassieken zedemeester als F r i e d r i c h v o n L o g a u zitten deze dingen dan o o k zeer hoog, en wanneer hij het over de politiek van zijn tijd, de Weltkunst" heeft, heet het daarom:
Heer is de politiek, het Christendom haar knecht; D e eigenbaat zit op de troon, gevangen zit het recht."

E n deze Silezische dichter resumeert n o g jaren na de Westfaalse vindingen :


BUIT UIT D E D U I T S E OORLOG

vrede

i n het

volgend

epigram

zijn

onder-

W a t kon deez' krijg aan buit ons bieden ? Veel graven, heren, edellieden. H e t Duitse bloed is veel eedier geworden, Daar zo verzwakt is der boeren orde.

18

H i j had inderdaad alle reden o m bitter te zijn over de Hundekavaliere" die sindsdien maatschappelijk de lakens b l e v e n uitdelen. H e t was alsof de wantoestanden z i c h consolideerden, zodat het geenszins overdreven schijnt, dat hij een van zijn Sinngedichte" (1654) wijdde aan:
ONZE TIJD

D e ouden konden vrolijk zingen V a n dappere Duitse heldendingen, D o o r hunne vaderen eens beleefd. A l s G o d ons ooit nog kinderen geeft, D i e zullen 't doen van onze dagen Bezingen niet, maar wel beklagen.

O p de kruiperigheid, die bij herhaling d o o r zijn nazaten gehekeld zal w o r d e n als een specifieke eigenschap van lieden w i e de Stolz" v o o r t d u r e n d i n de m o n d bestorven ligt, wijst hij i n die dagen al:
Eer een van u naar 't hof ooit ga, Hij lere eerst goed zeggen: Ja!"

M a a r een bepaald profetische

b l i k toonde L o g a u te

bezitten daar waar hij de zegeningen van die neue Verfassung" (in het zeventiende-eeuwse D u i t s letterlijk de nieuwe orde") begon te bezingen in zijn gedicht aldus samenvat:
OVERWINNINGSMAREN E i lustig, gij krijgers, gij zult immers winnen, Of zou de nieuw'orde met leugens beginnen ? gebonden, D e wapens die men om uw land heeft

Verkndigungen

des Sieges", dat verleden, heden en toekomst der Duitsers

Zijn De Zijn

onlangs, met 't stropen van boeren gevonden; middelen voor laarzen, tuig, zadels, pistolen, ridderlijk vlakbij de straatweg gestolen ; afgedwongen, ploegen. zwoegen,

H e t geld voor verpleging het land

Is rustig door keel, maag en darmen gedrongen; D e paarden gesleurd van hun nuttige D i e nog voor de bloedige broodresten D i e hoeren en kerels ten velde

Z e voeren en vullen veel duizenden wagens meedragen; O p d a t weer de ruiters een poos konden rijden, Gaan ze aderen en pezen het land nu doorsnijden ; E e n vorstendom wordt dus tot schans voor hun treffen, Om 't handjevol ruiters in 't zadel te heffen.

Reeds t o e n : de onbegrijpelijke dwaasheid van de massa, welke de neue Verfassung" aanvaardt t e r w i l l e van een handjevol avonturiers! E e u w i g e herhaling der geschiedenis, die maakt dat dichters inderdaad profeten v a n 't verleden" zijn! N i e t slechts de indringers of dolle K r o a t e n " w o r d e n meer afgeschilderd als rovers, bandieten en wrede onderdrukkers; men k o m t al meer en meer tot het inzicht, dat de eigen ingezetenen geen haar beter zijn, en d o o r de omstandigheden eer slechter werden. Grimmelshausen's held S i m plicius zingt n o g :
Gij zeer verachte boerenstand,

Zijt toch de beste in het land."

H e t g e e n gemakkelijk waar k o n wezen. H e t derde boek v a n Simplicissimus" drijft de spot met een aartsfantast" en een Duitsen held", die naar het heet, de halve wereld veroveren zal en een stad m i d d e n in D u i t s land b o u w e n , die veel groter zijn zal dan M a n a o i n A m e r i c a 20

en goudrijker dan Jerusalem i n Salomon's tijd geweest is." V o o r t s zullen alle W e s t - E u r o p e s e koningen de D u i t s e natie leenplichtig zijn. S t e l l i g ironisch d i t alles. M a a r men bespot slechts dat wat werkelijk in het bewustzijn van anderen en zichzelf leeft. E n deze grootheidswaanzin s p o o k t e heus niet alleen i n Germaanse keizersdromen, maar Grimmelshausen bewijst het niet m i n d e r i n de soldateske hallucinaties en de nationale aspiraties van de toenmalige Duitsers. Z e w o r d e n zelfs d o o r een L e i b n i t z ondersteund en aangewakkerd, al maakt ook deze in zijn Unvorgreiflichen Gedanken", een D u i t s tractaat van 1697, ernstig aanmerking o p het toenemende misbruik van de taal, waarbij hij constateert: Het z o u eeuwige jammer en schande zijn, als onze hoofd- en heidentaai o p die manier d o o r onze nalatigheid ten gronde z o u gaan. W a a r w e i n i g goeds v a n te verwachten valt; daar het aannemen van een vreemde taal gewoonlijk het verlies der vrijheid en een v r e e m d juk met z i c h meebrengt." H e t is blaam die tevens de angst v o o r het vreemde verraadt, en met onzekerheid over eigen zelfstandigheid gepaard gaat. In de 18de en meer n o g in de 19de en 20ste eeuw zullen wij deze houding, deze kwalijk verholen angst, zozeer zien toenemen, dat zij bij herhaling d o o r de grootste D u i t s e geesten ontmaskerd en aan de kaak gesteld zal w o r d e n . A a n het einde van de Dertigjarige O o r l o g b e d r o e g de b e v o l k i n g van D u i t s l a n d n o g maar twee vijfden van die i n 1618. O o k na de vrede k w a m het land niet bepaald o p adem. 21

D e toenmalige Heidelbergse hoogleraar in het Staats- en Volkerenrecht, Samuel Pufendorf, gaf d o o r m i d d e l van een gefingeerd personnage zijn mening over het R i j k te kennen, en stelde vast dat het noch een monarchie, noch een aristocratie, noch een m e n g v o r m , juridisch niet te rechtvaardigen, theoretisch en practisch een onding, een absurd en monsterachtig extra-product" was. E e n b i z o n d e r enghartige en kleinsteedse w e r e l d w e r d het, die de 18de eeuw, de eeuw der V e r l i c h t i n g , van F r e d e r i k den G r o t e en van de grote D u i t s e klassieken, inluidde.

22

DE

GRAUWE

STAAR

ang nadat de overige landen van W e s t - E u r o p a h u n gekend hebben,

Jli beste klassieken in de letterkunde

coryfeen als Shakespeare en M i l t o n , R a c i n e en Molire, Cervantes en L o p e de Vega, V o n d e l en H o o f t reeds een hele poos tot het verleden behoorden, begint i n D u i t s l a n d pas de grote o p b l o e i o p d i t gebied. H e t was al v o l o p in de achttiende eeuw, en begrijpelijkerwijze waren het juist de fijnste geesten van het G e r m a n e n d o m , die het sterkst de achterlijkheid voelden, waarmee d i t v e r s p l i n t e r d v o l k , d i t samenvoegsel van vaak belachelijk kleine en belachelijk eigengereide staatjes, tegenover de snel-opbloeiende c u l t u u r v a n de rest van W e s t - E u r o p a afstak. A a n een politieke v o r m i n g van het land v i e l toen n o g nauwelijks te denken ; daaraan diende, destijds z o goed als thans, de geestelijke v o r m i n g vooraf te gaan, die L e i b n i t z naar illustere buitenlandse voorbeelden inzette, en die d o o r K a n t v o o r g o e d in z u l k e idealistische banen geleid w e r d , dat de natuurlijke realiteitsangst van de Duitsers er slechts d o o r het onwerkelijke. In deze uithoek van E u r o p a scheen verlichting" een versterkt w e r d en z i c h k o n o n t w i k k e l e n tot een soort van religie van

synoniem van v l u c h t i n het ontastbare en daarom onaantastbare, en een cultus daarvan met z i c h mee te brengen, zodat elke o m w e n t e l i n g al van te v o r e n onmogelijk leek en een 5
4

geest van conformisme het kostbaarste p a n d der plaatselijke cultuur werd. A l l e e n het persoonlijke lot van sommige figuren, uiteraard hoofdzakelijk kunstenaars, stelde z u l k een schaarse enkeling in staat de toverban der metaphysische gezapigheid te doorbreken o m een wanhopige strijd aan te b i n d e n met de omringende werkelijkheid. E n bij die strijd moest dan uiteraard het buitenlandse tot v o o r b e e l d dienen, waar er n o g geen spoor van een nationale traditie te v i n d e n was. Z o liet de d o o f geworden c o m p o n i s t en muziektheoreticus M a t t h e s o n zijn uittreksels uit de Engelse Tatler" en Spectator" verschijnen, n o g in de onzekerheid: of deze n d e n d o dicta veritas i n een D u i t s e kiel o o k hier te lande met evenveel toegeeflijkheid en lijdzaamheid als in het zinrijke E n g e l a n d zal w o r d e n aangenomen." B o d m e r en Breitinger met hun v r i e n d e n k r i n g noemden de lezers van die eerste generatie der 18de eeuw erlauchten Zuschauer der Engellandischen N a t i o n " , en dat zouden ze n o g heel lang blijven, ofschoon jammer genoeg zonder de redelijkerwijze te verwachten resultaten! Bij deze stand van zaken ligt het v o o r de hand, dat wij v r het doordringen der uitingen van de nieuwe geest in Frankrijk, dat in elk o p z i c h t toonaangevend was, en vrdat de grote herauten der Franse revolutie z i c h hier lieten horen, onder de D u i t s e schrijvers maar uiterst zelden mannen zullen ontdekken, die z i c h geroepen voelden, hun landgenoten als massa lachend of ernstig de waarheid te zeggen. Stichtelijk w i l d e men maar al te graag zijn, doch, zoals Rabener, de navolger van Swift, schreef: 26

Duitsland is niet het land waarin een betere satyre het z o u mogen wagen het hoofd i n vrijheid te verheffen ; i n D u i t s l a n d mag ik het niet wagen een dorpsschoolmeester dezelfde waarheid te zeggen, die in L o n d e n een Lord-aartsbisschop moet aanhoren." Zo w o r d t het dan aanneemlijk, dat zelfs een half-beschaafde vorst als F r e d e r i k de G r o t e (men leze W e r n e r Hegemann's biografie, o m z i c h van deze halve beschaving ten volle te overtuigen) z i c h van het Germaanse afkeerde o m met hart en ziel het overrijnse", het Franse aan te hangen, en zelfs hij de D u i t s e taal, die hij niet wenste te schrijven, a d e m i barbare" noemde. E e r s t met de tweede helft van de 18de eeuw k o m t aarzelend, maar steeds toenemend enige verandering i n d i t opzicht. E n het is alweer geen toeval, dat juist een sterk en edel karakter als dat v a n Lessing, o o k o p dit gebied vrgaat en waarheden durft uit te spreken, die te lang verborgen bleven. O n d a n k s zijn theologiseren en zijn idealistisch filosoferen was deze v r i e n d van M o s e s M e n d e l s s o h n o o k de schrijver van Nathan der Weise", waarin ongetwijfeld met de metafysische gezapigheid gebroken werd. Z i j n liefde v o o r het toneel, de w e r e l d der v e r m o m d e waarheid, zijn liefde v o o r veel van de eenvoudige, goede dingen des levens, liet hem met w i j d o p e n ogen de omringende werkelijkheid m veel van haar onschone naaktheid zien, en gaf hem menigmaal de m o e d er onbevangen over te spreken. Z o b i j v o o r b e e l d in het achttiende stuk van zijn Hamburgische Dramaturgie" waarin hij naar aanleiding van 7

Zelmire" van den heer D u B e l l o y t o t de volgende schouwingen k w a m :

be-

D e naam D u B e l l o y kan niemand onbekend zijn, die in de nieuwere Franse literatuur niet geheel en al een vreemdeling is. D e schrijver van het Beleg van Calais"! O o k als het stuk o p zichzelf niet verdiende dat de Fransen er zoveel d r u k t e over maakten, dan strekt t o c h die drukte zelf de Fransen tot eer. W a n t zij laat ons hen zien als een v o l k dat jaloers is o p zijn r o e m ; waarop de grote daden van het voorgeslacht hun i n d r u k n o g niet verloren hebben; dat, o v e r t u i g d v a n de waarde van een dichter en v a n de i n v l o e d van het toneel o p d e u g d en zeden i n het algemeen, gene niet tot zijn onnutte leden rekent, en d i t niet als een v a n die dingen beschouwt, waar slechts leeglopers verstrooiing bij zoeken. H o e ver zijn wij Duitsers i n dit o p z i c h t bij de Fransen ten achter! O m het maar r o n d u i t te zeggen: bij hen vergeleken zijn wij n o g echte barbaren " D e z e laatste zinsnede v i n d t men bijna letterlijk herhaald i n het o n t w e r p van Lessing's O d e an Mazen", waar hij, als terloops, i n een tussenzin, het heeft o v e r : , hier, i n een land welks inwoners van b i n n e n "

n o g altijd de oude barbaren zijn

In zijn Romantische Schule" z o u H e i n e een kleine eeuw later n o g altijd hetzelfde beweren. H e t toneel gaf L e s s i n g overigens w e l vaker aanleiding tot het maken van verge28

lijkingen als de bovengenoemde. In de 8iste der Briefe, die neueste L i t e r a t u r betreffend", constateert hij: Het toneel van den Fransman is dan toch tenminste het vermaak van geheel een grote hoofdstad; terwijl in de hoofdsteden van den D u i t s e r de planken tot spot van het gepeupel zijn. D e Fransman kan er z i c h tenminste o p beroemen dat hij vaak zijn monarch, geheel een prachtig hof, de grootste en waardigste mannen van het rijk, de fijnste heden onderhoudt; terwijl de D u i t s e r zeer tevreden moet zijn, wanneer een paar dozijn eerlijke particulieren, die schuchter naar de schuur geslopen zijn, hem w i l l e n aanhoren." Dergelijke gedachten, die in zijn beschouwend w e r k meermalen tot u i t i n g komen, dringen vanzelf ook i n het scheppend werk van Lessing door, en w o r d e n dan onwillek e u r i g sommige van zijn personnages i n de m o n d gelegd. In een stuk als Der Junge Gelehrte", waarin Damis, de t r o u w e minnaar, het v e l d moet ruimen, w o r d t D u i t s l a n d d o o r dezen genoemd : de noordelijke zetel van grofheid en domheid, waar alle elementen je beletten verstandig te zijn, waar nauwelijks eens in de h o n d e r d jaar een geest als de mijne geboren wordt." E n als zijn vader hem tegenwerpt: Ben je vergeten dat D u i t s l a n d je vaderland is ?" dan geeft D a m i s een smalend: Wat Vaderland!" tot antwoord, dat meer zegt dan alle infectieven bij elkaar, 29

maar dat tevens de smartelijkheid van z u l k een afwijzing v o l k o m e n uitdrukt. O f d i t ook Lessing's persoonlijke mening was ? W i j hebben alle reden o m dit aan te nemen, alleen al als wij rekening houden met wat hij bijvoorbeeld i n een brief van A u g u s t u s 1769 aan zijn v r i e n d en collega Nicola (den lateren parodist van Werther") schreef: Z e g mij maar liever niets van u w Berlijnse vrijheid o m te denken en te schrijven. D i e b e p e r k t zich uitsluitend en alleen tot de vrijheid, tegen de religie zoveel sottises o p de markt te brengen als men w i l . E n o m van die vrijheid gebruik te maken, daar moet een rechtschapen man z i c h n u t o c h w e l langzamerhand v o o r schamen. M a a r laat iemand te Berlijn eens proberen over andere dingen even vrij te schrijven als Sonnenfels dat te W e e n e n heeft gedaan; laat hem eens p r o b e r e n het deftige hofplebs z o de waarheid te zeggen, als hij dat deed; laat eens iemand i n Berlijn optreden, die zijn stem w i l verheffen v o o r de rechten der onderdanen en tegen u i t b u i t i n g en despotisme, zoals het thans zelfs in D e n e m a r k e n en Frankrijk geschiedt, en ge zult zeer spoedig bemerken, w e l k land tot o p heden het meest slaafse van E u r o p a is." D u i d e l i j k e r kan het w e l niet. E n alweer: de bij schier alle denkers terugkerende beschuldiging van slaafsheid! H o e z e e r moest deze niet gevoeld w o r d e n d o o r een man die, n met zijn aanleg, n met zijn liefde v o o r de antieke cultuur z i c h allerminst thuis voelde i n de gouwen van het 3

grauwe Germani, namelijk W i n c k e l m a n n . D e z e fijnzinnige kunstkenner w e r d haast tot r u w h e i d g e p r i k k e l d bij de gedachte aan het Pruisendom, gelijk blijkt uit een brief van 15 Januari 1763, gericht aan l i s t e n , waarin W i n c k e l m a n n onder meer schreef: Ik r i l van t o p tot teen, wanneer i k aan het Pruisische despotisme denk en aan den volkerenbeul, die d i t d o o r de natuur zelve vermaledijde en met L i b y s c h zand bedekte land tot het v o o r w e r p van menselijke afschuw zal maken en met een eeuwige v l o e k zal beladen. L i e v e r een besneden T u r k dan een Pruis." W i e de v o l k e r e n b e u l is, die met de bovenstaande uitd r u k k i n g (Schinder der Vlker") b e d o e l d wordt, behoeft nauwelijks nadere verklaring. M a a r het is t o c h w e l merkelijk dat de later officieel zo verafgode F r e d e n k opde

G r o t e van een zo beschaafd en k u n d i g man als W i n c k e l mann geen betere kwalificatie k o n ontvangen. D e gebeurtenissen lagen dan o o k n o g te vers i n het geheugen, dan dat toen al de geschiedvervalsing waarin de gezaghebbende D u i t s e wetenschap z i c h altijd bizonder sterk getoond heeft, haar fatale i n v l o e d k o n doen gelden. Stelt men tegenover de strengheid van z u l k een geest de gemoedelijkheid van een Burger, dan heeft men twee uitersten van de D u i t s e kunstenaarsziel. M a a r ook een Burger wist z i c h tegenover de vorsten niet altijd even goed te beheersen, en nu eens laat hij zijn dichtkunst weerschallen tot een protest van der Bauer an seinen durchlauchten T y r a n nen", dan weer k o m t hij tot een spottende h o o n i n het

gedicht Z u m S p a t z der sich auf d e m Saai gefangen hatte", met de ondubbelzinnige regels:
Hu, God hu, despotenkwellerij, beware mi] voor slavernij."

T e r w i j l hij tot een middeleeuws jammerthema terugkeert, wanneer hij naar aanleiding van de Coalitie-oorlog d i c h t :
Voor wie, o goed Duits volk, voor wie Behangt men u met wapens?

V o o r wie laat ge u van vrouw en kind E n haard in d'oorlog jagen? V o o r vorste' en edelengebroed E n uitwerpselen van papen".

E e n W i e l a n d zoekt dan al naar voorzichtiger omschrijvingen d o o r m i d d e l van een uitgewerkte parabel, al is zijn doorgaans komische roman Die A b d e r i t e n " n o g lang niet zo rechtstreeks i n de toespelingen als zestien jaar later Tieck's kroniek van de Schildburger, met w i e hij de Duitsers bedoelt, zal blijken te zijn. D e minder parlementaire Schubart, die dan o o k o m zijn tyrannenhaat heel wat bittere jaren vestingstraf had uit te zitten, gaf niet alleen o p de meer gesublimeerde manier van zijn b e r o e m d gedicht Die Frstengruft" aan zijn o v e r k r o p t gemoed lucht, maar k o n zijn meningen i n deze o o k netjes en t o c h nauwkeurig zeggen, zoals i n zijn Deutsche C h r o n i k " van 174778, waarin hij rustig vaststelt: Al onze geschriften dragen het stempel van onze slaafse eeuw, en de kranten het m e e s t . . . . D e ene krant ziet er uit als de andere". 3

W a a r m e e iets geconstateerd werd, dat v o l k o m e n overeenkomt met de derdenjkse toestanden op persgebied, toestanden waarin het overgrote deel der D u i t s e r s z i c h

w o n d e r w e l heeft weten te schikken, zodat de slaafse eeuw z i c h helaas tot een slaafse eeuwigheid u i t b r e i d d e . . . E e n H e r d e r , ver b o v e n de reeds genoemde tijdgenoten uitstekend, en veel meer wijsgeer dan een van hen, k o n z i c h i n z u l k een milieu o o k al heel slecht thuisvoelen, en bracht zijn opinie over de landgenoten bij al zijn o m z i c h t i g h e i d t o c h n o g w e l eens als een bijkomstigheid onder de aandacht v a n zijn lezers. D e lucratieve mensenhandel die de D u i t s e vorsten i n huurlingen en soldaten bedreven, o n t l o k t hem de volgende regels over de D u i t s e r s :
Ze zijn in dienst van hunne heren

A l s honden trouw, laten gewillig zich Naar Mississippi en Ohiostroom, Naar Canada en naar de Morenrots Verkopen. Sterft zo'n slaaf, dan strijkt de heer H e t loon op, maar de weduw lijdt gebrek.

D e wezen trekken hongerend aan de ploeg. N u ja, D a t hindert niets, de vorst behoefde geld."

Betrekkelijk armzalige dichtkunst, als meestentijds

bij

H e r d e r ; maar hoe welgemeend, hoe eerlijk, en hoe onpotisch juist d o o r de kwaliteiten die het meest zijn beschouwend p r o z a sieren. In zijn Ideen zur Philosophie der Geschichte der Menschheit" waarin men hem het zuiverst en volledigst v i n d t , is hij althans i n de Zusatze u n d Nachtrage" (boek 18) tot de historische slotsom gekomen: 33
5

Z o bleef D u i t s l a n d wat het meer dan d u i z e n d jaar geweest is en v o o r het grootste gedeelte n o g is: een rijk dat zijn eigen kracht niet kent, een v o l k dat alle andere dingen, alleen zichzelf niet acht, een natie die d o o r een t r o u w van d u i z e n d jaren, d o o r ijver en vindingrijkheid o p alle gebieden n o g niet zover gekomen is, dat zij zich de achting van haar regeerders heeft verw o r v e n en z i c h een haar waardige staatsinrichting heeft geschapen". H i e r n u eens geen temperamentvolle ontboezeming o f het luciede inzicht van een profetische natuur, maar feitelijk een nuchter-wetenschappelijke vaststelling als g e v o l g v a n een v o o r die tijd zeer veelomvattende en diepgaande studie der geschiedenis. Jammer dat H e g e l zijn ziel een paar generaties later te snel aan de Pruisische staatsmoloch verkocht, o m bij dit pionierswerk te kunnen aansluiten. M a a r dat is een k a p i t t e l o p zichzelf. V e r d e r is d i t w e l een passende gelegenheid o m o o k even te herinneren aan de verfrissende en aangename figuur van Lichtenberg, die o p de grens van het kunstenaarschap zijn integriteit als filosoof en wetenschapsman zo m i n verloochende als zijn heldere Engelse orintatie. H i j zag er niet tegen o p i n den vreemde de geestesvrijheid te zoeken die hij in het vaderland ten enen male moest missen, en schreef i n 1786 hierover aan den Z w i t s e r G i r t a n n e r : Waarachtig, mijn hart bloedt, wanneer i k bedenk dat E n g e l a n d n o g overeind staat en i k er niet bij kan zijn. D e mens w o r d t nergens zo naar waarde geschat als i n dat land, en met lichaam en geest w o r d t daar alles 34

genoten waarvan men onder de enkel droomt."

soldatenregeringen

A a n iemand die zo goed als L i c h t e n b e r g over de landsgrenzen, en verder dan zijn neus lang was, had leren kijken, k o n de nationale zelfoverschatting onmogelijk ontgaan. In de 2de B a n d van zijn Gesammelte Schriften" stelt hij de vraag: Z e g t eens, bestaat er buiten D u i t s l a n d n o g een land waar men eerder de neus leert o p t r e k k e n dan leert snuiten ? G e e n natie gevoelt zozeer als de D u i t s e de waarde v a n andere naties en w o r d t helaas t o c h d o o r de meesten maar w e i n i g geacht, juist o m deze buigzaamheid. M i j d u n k t dat andere naties gelijk hebben: een natie die bij allen i n de smaak w i l vallen, verdient d o o r allen veracht te worden. D i t is met de Duitsers dan o o k werkelijk ongeveer het geval. D e uitzonderingen zijn b e k e n d en komen, als alle uitzonderingen, niet i n aanmerking. W a a r o m geeft iemand die het niet is, z i c h niet licht v o o r een D u i t s e r uit, maar gewoonlijk, als hij zich v o o r iets w i l uitgeven, v o o r een Fransman o f Engelsman ?" H e t a n t w o o r d o p deze vragen hebben latere denkers vaak genoeg gegeven, en het begrip minderwaardigheidscomplex", waaruit weer die snobistische modeterm mico" w e r d samengetrokken, o n t s t o n d niet bij toeval in D u i t s e , o m precieser te zijn: Duits-Joodse intellectuele kringen. E e n maal ontdekt, w e r d het verschijnsel steeds opvallender, en is 35

het o p den duur een obsederende algemeenheid gaan vertonen, v o o r a l onder de lieden met opgezette borsten en fiere schreeuwtoon. E e n soortgelijk analytisch vermogen, maar diplomatieker, listiger en meer tot persoonlijk v o o r d e e l aangewend, kenmerkte Goethe, den onomstreden k o n i n g der Germaanse barden, maar tevens, o m met den g n m m i g e n Brne te spreken een ontzettend hinderende kracht". G o e t h e is v o l gens denzelfden schrijver een grauwe staar i n het D u i t s e oog," en niet zonder b i t t e r h e i d hebben velen het hem nagezegd, ondanks hun b e w o n d e r i n g v o o r al de geniale aspecten van een zo veelzijdige figuur. E e n thema o p zichzelf z o u dat zijn: G o e t h e en de D u i t s e ziel. M a a r hoe belangwekkend ook, het zal ons niet verleiden medeschuldig te w o r d e n aan het al te vaak verzuchte G o e t h e u n d kein E n d e " , dat opzichzelf al een zekere critiek uitspreekt over de nationale cultus i n elke denkbare v o r m , waarvan deze coryfee het voorw e r p is. H i j is even lastig te overzien, o o k i n zijn karakter en geaardheid, als het v o l k waartoe hij behoort, en w i l l e n wij o p zijn uitingen afgaan, dan moet er een degelijk onderscheid gemaakt w o r d e n tussen den enigszins officilen G o e t h e den schrijvenden Staatsminister en Excellenz" en den intiemen Goethe, die v o o r z o v e r wij te weten k o n d e n komen, zich een enkele keer t o c h w e l liet gaan. D e gegalonneerde G o e t h e was een man die de waarde en betekenis der publiciteit maar al te goed kende, en wetend dat zijn w e r k onder de ogen van duizenden kwam, heeft hij v o o r a l als arriv"

zoveel mogelijk vermeden aanstoot te geven en zijn landgenoten te kwetsen. T e g e n vorsten keek hij gaarne op, en zelfs v o o r de persoon van een F r e d e n k den G r o t e sprak hij een c n t i e k l o z e b e w o n d e r i n g uit. O o k aan het nationale" betaalde hij geredelijk het cijns van zijn b e w o n d e r i n g en i n een feestspel als Des E p i m e n i d e s E r w a c h e n " hief hij zelfs een grote lofzang daarop aan. D i t belette hem niet o p speciale p u n t e n minder geestdrift en meer redelijkheid te tonen, en z i c h b i j v o o r b e e l d scherp tegen Nationalposie" te kanten met het argument dat de dichter o p den adelaar lijkt: die met vrije b l i k b o v e n de landen zweeft en w i e n het onverschillig is of de haas waarop hij neerschiet, i n Pruisen of i n Saksen loopt." H e t is deze v o l l e d i g erkende autonomie van den dichter die hem, meer dan zijn eigen karakter, ertoe gebracht heeft, z i c h nu en dan toch duidehjk-critisch uit te spreken over het karakter van zijn volksgenoten. H i e r o v e r heeft hij het, naar aanleiding van Branger, o o k n o g i n zijn latere levensjaren, wanneer hij o p 14 M a a r t 18jo tegen E c k e r m a n n zegt: Branger had het overigens niet moeilijk! Parijs is Frankrijk, alle grote belangen van zijn grote vaderland v i n d e n hun m i d d e l p u n t i n de hoofdstad, hebben daar hun eigenlijke levensbodem en v i n d e n daar hun eigenlijke weerklank. B o v e n d i e n is hij i n zijn meeste politieke gedichten mr dan alleen maar het orgaan van een enkele partij; integendeel zijn de dingen waarop hij z i c h richt v o o r het grootste gedeelte van zo'n algemeen nationaal belang, dat de stem des dichters 37

bijna steeds als grote volksstem w o r d t vernomen. B i j ons i n D u i t s l a n d is iets dergelijks niet mogelijk. W i j hebben geen stad, ja wij hebben zelfs geen land, waarvan wij met beslistheid zouden kunnen zeggen: h i e r is D u i t s l a n d ..." D e t r o u w e E c k e r m a n n geeft n o g het v e r v o l g v a n d i t gesprek, dat van beide zijden openhartig genoeg verliep: Men heeft u verweten," merkte ik ietwat onvoorz i c h t i g op, dat u i n die grote tijd (nl. de vrijheidsoorlog. Vert.) niet k naar de wapenen hebt gegrepen, o f tenminste als dichter u w i n v l o e d hebt doen gelden." Laat dat, waarde v r i e n d ! " antwoordde Goethe. Het is een absurde wereld, die niet weet wat zij w i l , en die Jmen maar moet laten praten en laten betijen. H o e z o u i k zonder haat naar de wapenen hebben kunnen grijpen! E n hoe had ik zonder jong te zijn k u n n e n haten! A l s die gebeurtenis mij als twintigjarige had beroerd, dan was i k zeker niet achtergebleven, maar nu t r o f het mij toen ik al b o v e n de zestig was. B o v e n d i e n kunnen wij het vaderland niet allen o p dezelfde wijze dienen, maar iedereen handelt naar zijn beste kunnen, al naar de talenten die G o d hem heeft gegeven. Ik heb mij een halve eeuw lang v o l d o e n d e afgesloofd. Ik kan w e l zeggen dat ik mij i n de dingen die de natuur mij als mijn dagwerk heeft opgelegd, dag noch nacht rust gegund heb, maar dat ik steeds heb gestreefd, gestudeerd en gewerkt, z o goed en z o v e e l 38

ik k o n . W a n n e e r ieder van zichzelf hetzelfde kan zeggen, zal het met allen goed gesteld z i j n . . . . A c h t e r al dat gepraat verbergt z i c h overigens meer kwade gezindheid jegens mij, dan ge w e l weet. Ik gev o e l daarin een nieuwe v o r m van de oude haat waarmede men mij sinds jaren achtervolgt en mij z o stilweg tracht te hinderen. Ik weet heel goed dat ik velen een d o o r n in het oog ben; zij zouden mij allen graag k w i j t zijn en omdat men aan mijn talent niet kan tornen, tornt men aan mijn karakter. N u eens heet ik trots, dan egostisch, dan weer v o l afgunst jegens jonge talenten, dan weer i n zinnelijkheid weggezonken, dan weer zonder C h r i s t e n d o m , en nu tenslotte zelfs zonder liefde t o t mijn vaderland en mijn beste Duitsers. U kent mij n u al jaren voldoende en gevoelt w e l wat er van al dat gepraat waar i s . . . . " E e n jeremiade o m te onthouden! W a n t zij is na soortgelijke omstandigheden al menigmaal aangeheven d o o r oudere dichters en kunstenaars, die niet de m o e d v o n d e n volgens h u n geestelijke adel te leven, en z i c h bijvoorbeeld voetstoots de vijandelijke K u i t u u r k a m e r s binnen lieten trappen. D e zelfde drogredenen zullen zij n o g menigmaal aanvoeren, evenals die welke G o e t h e n o g hierop liet v o l g e n : Een D u i t s e schrijver een D u i t s e martelaar! E n wanneer het n o g de b e k r o m p e n massa was, die de hogere mensen v e r v o l g d e ! N e e n , de ene begaafde en het ene talent v e r v o l g t het andere. Platen ergert H e i n e en H e i n e Platen, en de een tracht den ander i n een 39

k w a a d en hatelijk daglicht te plaatsen, terwijl de w e r e l d t o c h groot genoeg is v o o r een vreedzaam samenleven en samenwerken, en terwijl ieder i n zijn eigen talent een vijand bezit, waarmee hij het d r u k genoeg heeft. O o r l o g s l i e d e r e n schrijven en daarbij i n mijn kamer zitten dat z o u iets v o o r mij zijn geweest! N e e n , i n het bivak, waar men 's nachts de paarden van de vijandelijke v o o r p o s t e n hoort hinniken, daar z o u ik er wat v o o r gevoeld hebben. M a a r dat was niet m ij n leven en niet m i j n zaak, d o c h die van T h e o d o r Krner. H e m staan zijn krijgsliederen ook goed. M a a r bij mij, die geen krijgshaftige natuur en geen oorlogszuchtig gemoed heb, z o u d e n krijgsliederen een masker zijn geweest, dat mij zeer slecht z o u gestaan hebben. Ik heb mij i n mijn pozie nooit aangesteld. W a t i k niet beleefde en wat mij niet o p de vingers brandde en v o l k o m e n bezighield, dat heb ik o o k niet gedicht en uitgesproken. Liefdesgedichten heb i k slechts gemaakt als ik liefhad. H o e z o u ik haatliederen hebben kunnen schrijven zonder haat!" W a t d i t haatloos zijn betreft, tekenend is het volgende. W i e het uitvoerige registerdeel van de grote, officile W e i . mar-Ausgabe van Goethe's complete werk naslaat, v i n d t aan het slot van de r u b r i e k Engeland" onder de reeks van verwijzingen rustig afgedrukt: G o t t strafe E n g l a n d " zonder verdere verwijzing, omdat G o e t h e d i t ook nooit geschrev e n heeft. Z o is ook hiermee bij zijn werk iets van het nationale karakter tot u i t d r u k k i n g gekomen. 40

In het hierboven aangevoerde dezer voege:

gesprek met E c k e r m a n n

heeft G o e t h e z i c h n o g nader over de haat uitgelaten, i n Het is met de nationale haat t o c h al iets eigenaardigs. O p de laagste trappen der beschaving zult u die haat altijd het sterkst en heftigst aantreffen. D o c h er is een trap waarop hij geheel verdwijnt en waar men bij wijze van spreken b o v e n de naties staat, en het geluk o f het leed van zijn n a b u u r v o l k als het eigene ondervindt. D i e trap van beschaving paste bij mijn natuur en ik had mij daarop reeds lang gevestigd, vr ik mijn zestigste levensjaar had bereikt." Inderdaad, hier ziet men den man ten voeten uit m d i t bepaald profiel, en relief krijgt het hele geval eerst recht, wanneer wij daarbij i n aanmerking nemen, dat G o e t h e ondanks zijn positie een groot bewonderaar was van N a p o l e o n , die aan de revolutie i n Frankrijk een einde had gemaakt. In de o v e r t u i g i n g dat de keizer t o c h nooit te o v e r w i n n e n z o u zijn, had hij w e i n i g v e r w a c h t i n g van het nationale verzet tegen Bonaparte. Terecht merkt een onzer Goethe-kenners op, dat hier n o g een zeer delicate persoonlijke kwestie bij kwam. G o e t h e wenste niet dat zijn z o o n A u g u s t z i c h als vrijwilliger o p zou geven; hij k o n hem o p dat moment o m z o te zeggen als h u l p i n de huishouding slecht missen, maar hij v o n d het b o v e n d i e n niet p r e t t i g dat zijn z o o n te velde z o u trekken tegen den vereerden N a p o l e o n . A u g u s t bleef dus thuis, tot grote ergernis en tot spot van zijn vrienden die z i c h w e l als vrijwilligers hadden opgegeven. M a a r ook 41

dat was n o g niet alles; G o e t h e z o u er tenslotte vrede mee gehad hebben, als die jonge heethoofden" zich bij het regelmatige leger hadden laten inlijven, maar dat deden de meesten niet; ze traden meer als zelfstandige benden (partisanen!) op, en hiervan verwachtte G o e t h e geen heil o p d i t gebied. D e z e man nu w e r d het nationale i d o o l en de grauwe staar die het D u i t s e o o g v o o r g o e d verblindde, de nationale zelfcritiek belangrijk hinderde. E n t o c h intiemer en achter zijn kunstenaarschap verschanst, s p u w d e zelfs hij vaak genoeg zijn gal uit over allerlei wat t y p i s c h D u i t s was. A l s er een nieuw maandschrift gaat verschijnen, de N e u e deutsche Monatschnft, d i c h t G o e t h e het volgende Xenion": Duits i n kunsten gewoonlijk heet m i d d e l m a t i g ! E n zijt ge D u i t s e maandkrant misschien o o k z u l k een D u i t s stuk p r o d u c t ?" E n i n dezelfde Xenien" gaat hij n o g veel verder, als hij over het nationale karakter zegt: U t o t een natie te vormen, h o o p t tevergeefs gij, o D u i t s e r s ; V o r m t , gij k u n t het, daarvoor des te vrijer tot mensen u eerst." In zijn b r i e v e n sprak G o e t h e zich een enkele maal i n dezelfde z i n uit. Z o in een epistel aan S c h i l l e r : Het patriottisme alsmede het streven naar persoonlijke dapperheid, hebben zichzelve zo goed als het p a p e n d o m en het aristocratisme overleefd." O f over de nationale Platitude" in een epistel aan M e y e r : 42 Z i j n offervaardigheid bleef aldus beneden het absolute nulpunt, ook

O o k als D u i t s l a n d naar R o m e loopt, w o r d t het d o o r de laagvloersheid begeleid, zoals de E n g e l s m a n d o o r de theeketel." M a a r v o o r het overige zijn wij ongeveer geheel aangewezen o p Goethe's mondelinge uitlatingen. H i j was veel te v o o r z i c h t i g met wat hij aan het papier toevertrouwde. V a n dergelijke gesprekken zijn er g e l u k k i g heel wat opgetekend, en niet alleen die welke hij tegen zijn camouflage der openbaarheid, tegen E c k e r m a n n voerde. Daarbij kunnen wij ons dan eindelijk tevreden stellen met zijn oprechtheid, zoals bij de volgende uitlating i n 1813 tegen L u d e n gedaan: Ik heb vaak een bittere smart ondergaan bij de gedachte aan het D u i t s e volk, dat z o achtenswaardig in het afzonderlijke en z o miserabel i n het geheel is." O p de d a t u m 14 D e c e m b e r 1808, dus ten tijde v a n de Franse overheersing na Jena, noteert K a n z i e r v o n M u l l e r een gesprek met Goethe, waarbij de dichter zegt: Ik studeer thans weer g r o n d i g de oudere Franse letterkunde, o m een ernstig w o o r d met de Fransen te kunnen spreken. W e l k een oneindige cultuur," riep hij uit, is reeds aan hen voorbijgegaan in een tijd toen wij D u i t s e r s n o g onbehouwen pummels waren. D u i t s l a n d is niets, maar elke afzonderlijke D u i t s e r is veel, en t o c h verbeelden zij z i c h juist het omgekeerde. D e D u i t s e r s moesten net als de j o d e n w o r d e n overgeplant en over de hele wereld verstrooid, o m de latente goede mogelijkheden die er in hen aanwezig zijn, v o l l e d i g en tot heil van alle naties te o n t w i k k e l e n . . . . Z o v e e l hoofden, 43

zoveel zinnen, dat is eigenlijk het devies van onze natie Z i j hebben een onaangename gewoonte o m d o o r overdreven eisen h u n prestaties weer teniet te doen, terwijl zij t o c h altijd uit de middelmatigheid leven." D e D u i t s e r s tot hun o p v o e d i n g behandelen zoals zij het de Joden gedaan hebben! Scherper k o n het w e l niet gezegd worden. B i j alle v l u c h t i g h e i d waarmee even als was het iets doodgewoons gewezen w o r d t o p het nationale minderwaardigheidscomplex, valt t o c h de v o l l e nadruk o p de verdeeldheid die o m drilmethodes en nivellering v a n bovenaf schreeuwt, en o p het van werkelijkheidszin ontblote idealisme". H i e r b i j sluit een andere uitlating van G o e t h e aan: Elke vergelijking v a n het D u i t s e v o l k met andere v o l k e r e n w e k t pijnlijke gevoelens i n ons, die ik o p alle mogelijke manieren tracht te b o v e n te k o m e n " . . . In de gesprekken met E c k e r m a n n heeft de oude heer tenslotte menigmaal zijn o l y m p i s c h e pose opgegeven en gezegd wat hem v o o r de m o n d k w a m . O p 4 D e c e m b e r 1823 bijvoorbeeld, sprekend over zijn goeden ouden vriend, den musicus Zeiter, wiens onbehouwenheid hij tracht te vergoelijken: Hij kan bij eerste kennismaking wat erg hoekig, ja soms zelfs wat r u w toeschijnen. M a a r dat is alleen het uiterlijk. Ik ken nauwelijks iemand die tegelijk zo teder is als Zeiter. E n daarbij moet men niet vergeten dat hij meer dan een halve eeuw i n Berlijn doorgebracht heeft. D a a r w o o n t toch, zoals ik aan alles merk, een zo driest slag van mensen bij elkaar, dat men met fijnheid daar 44

niet v e r komt, maar haar o p de tanden moet hebben en van tijd tot tijd wat g r o f moet zijn o m z i c h b o v e n water te houden." A l s G o e t h e o p i Juni 1826 k o m t te spreken over het Franse tijdschrift de Globe" kan hij niet nalaten een vergelijking te t r e k k e n : D e medewerkers zijn mensen van de wereld, opgewekt, helder, vermetel tot i n de uiterste graad. In hun afkeuring zijn ze fijn en galant, terwijl daarentegen de Duitsers altijd menen dat zij iemand moeten haten, die niet denkt zoals zij." N i e t alleen de onverdraagzaamheid, maar ook het gebrek aan beschaving dat er de oorzaak van is, schijnt G o e t h e meer en meer bij zijn landgenoten gehinderd te hebben. N u eens klaagt hij: . . . wij i n M i d d e n - D u i t s l a n d hebben ons beetje wijsheid zwaar genoeg moeten bekopen. W a n t wij leiden i n de g r o n d allen een afgezonderd armzalig l e v e n ! U i t het eigenlijke v o l k k o m t ons zeer w e i n i g cultuur tegemoet en onze gezamenlijke talenten en goede k o p p e n zijn over geheel D u i t s l a n d uitgezaaid." D a n weer, luider nog, o p 3 M e i 1827: W i j D u i t s e r s zijn van gisteren. W i j hebben ons weliswaar de laatste eeuw zeer braaf o p de cultuur toegelegd, maar er zullen n o g w e l een paar eeuwen voorbijgaan, vrdat er bij onze landgenoten zoveel geest en hogere beschaving binnendringt en gemeengoed w o r d t , dat zij gelijk de G r i e k e n de schoonheid dienen, 45

dat zij z i c h v o o r een fraai lied geestdriftig betonen en dat men v a n hen zal kunnen zeggen: het was langgeleden dat zij barbaren waren." D i t getuigde stellig niet van veel optimisme, en het eeuwige geciteer uit G o e t h e v o o r alle mogelijke stichtelijke en opmonterende doeleinden kan met deze ene aanhaling alleen al v o l d o e n d e bestraft en geneutraliseerd w o r d e n . Z e w o r d t echter meestal angstvallig verzwegen, z o angstvallig dat een b e l i c h t i n g van G o e t h e langs deze kant d o o r schier eiken D u i t s e r w e l zal w o r d e n aangezien als een daad v a n aperte kwaadwilligheid. G o e t h e die z o vaak het gemoedsleven der Duitsers, het dichterlijk-burgerlijk milieu waarin een goed deel van h u n leven z i c h afspeelt, in zijn romans beschreven heeft, liet o p p o r t u n i s t als hij was t o c h na, het brute ingrijpen van de staat i n dat leven uit te beelden. D i t k o n hem evenwel onmogelijk ontgaan zijn, en zie, een dichter kan lang trachten bepaalde waarheden te o n d e r d r u k k e n (vooral als hij daarbij staatsman is!) maar ergens weet deze krijsende waarheid, d i t enfant terrible der erkenning, hem t o c h te verschalken, en vertoont zij z i c h onverwachts of ter elfder ure A l s G o e t h e het eens (12 M a a r t 1828, dus maar weinige jaren v o o r zijn dood) tegen E c k e r m a n n over het verschil tusschen de Engelse en de D u i t s e jeugd heeft, en zijn secretaris met allerlei oorzaken k o m t aandragen v o o r de superioriteit van de eerste groep, a n t w o o r d t G o e t h e : Aan z u l k e dmgen ligt het niet, mijn beste vriend. H e t ligt o o k niet aan de geboorte en aan de r i j k d o m ; 46

maar het ligt eraan, dat zij nu eenmaal de courage hebb e n o m te zijn waartoe de natuur hen gemaakt heeft. E r is bij hen niets scheefgegroeid of verbogen, er zijn bij hen geen halfheden en geen scheefheden; maar wat zij ook zijn, het zijn altijd complete mensen. O o k complete dwazen zo n u en dan, dat geef ik van harte toe; maar ze zijn altijd iets en dit legt n o g steeds enig gew i c h t i n de weegschaal der natuur. H e t geluk v a n de persoonlijke vrijheid, het bewustzijn dat men een Engelse naam draagt en het besef welke betekenis dat bij andere naties heeft, k o m t de kinderen reeds ten goede, zodat zij z o w e l bij de familie thuis als i n de onderwijsinrichtingen met veel groter respect behandeld w o r d e n en een veel gelukkigvrijere o n t w i k k e l i n g genieten dan bij ons Duitsers. Ik behoef alleen maar i n ons goede W e i m a r uit het raam te kijken, o m gewaar te worden, hoe het er bij ons voorstaat. T o e n er onlangs sneeuw lag en mijn b u u r k i n d e r e n hun sleetjes o p straat w i l d e n proberen, was er dadelijk een politieagent bij de hand, en ik zag de arme schepseltjes wegvluchten zo snel zij maar konden. E n thans, n u de lentezon hen uit hun huizen l o k t en zij met hun vriendjes graag o p de stoep v o o r de deur wat spelen, zie i k hoe gegeneerd zij er telkens weer uitzien, alsof zij niet zeker zijn o f zij het w e l mogen, en elk ogenblik de nadering van een politiemachthebber duchten. E r mag geen jongen met zijn zweep knallen, o f zingen, o f schreeuwen, o f dadelijk is 47

de p o l i t i e er o m het hem te verbieden. B i j ons is alles er o p gericht o m de lieve jeugd vroegtijdig te temmen en er alle natuurlijkheid, alle originaliteit en alle w i l d heid uit te drijven, zodat er uiteindelijk niets overblijft dan de phihster. U weet, dat er bij mij bijna geen dag voorbijgaat, dat i k met d o o r vreemdelingen die o p de doorreis zijn bezocht w o r d . A l s ik echter z o u zeggen dat i k aan de persoonlijke verschijning, v o o r a l van jonge D u i t s e geleerden uit een bepaalde Noord-oostelijke hoek, groot genoegen beleef, dan z o u i k liegen. Bijziend, bleek, met ingevallen borst, j o n g zonder jeugd; dat is het b e e l d der meesten, dat z i c h v o o r d o e t " E i n d e l i j k heeft de grijze dichter het dan t o c h uitgesproken: o o k hij, de olympische, de v o l k o m e n vrije Uebermensch" heeft z i c h b e n a u w d en gehinderd gevoeld i n de D u i t s e politiestaat; o o k hij, de A p o l l o v a n W e i m a r , k o n i n die oerduitse o m g e v i n g waar hij als staatsminister resideerde, geen behagen vinden. E n de verering van zijn jongere landgenoten, die hij z i c h maar al te rustig liet aanleunen, k w a m hem t o c h m i n o f meer belachelijk voor. Ernstiger, pathetischer, en daardoor t o c h ook dichter bij het bombastische, k l o n k de stem van Schiller m het k o o r der lofzangers van de grote D u i t s e nationale ziel. R h e t o r i c u s als hij was, scheen hij enkel v o o r b e s t e m d v o o r v e r r u k k i n g e n in majeur, en zelfs stille, of ook maar fijn-ironische klaagliederen lagen niet in zijn aard. Integendeel, bepaalde daarginds aangemoedigde eigenschappen van zijn v o l k vertoonde hij 48

i n caricaturale o v e r d r i j v i n g ; wij behoeven slechts te denken aan een van de vragen die hij, als 15-jarige n o g wel, o p de M i l i t a i r e A c a d e m i e schriftelijk te beantwoorden kreeg, en waarbij hij over den hertog van W r t t e m b e r g , die hem daarna als n o g minder dan een lakei behandelde, z i c h beijverde te kennen te geven: D e z e vorst, d o o r w i e n G o d zijn bedoeling met mij bereiken w i l , w o r d t en moet veel meer d o o r mij gewaardeerd w o r d e n dan mijn ouders, die onmiddellijk v a n zijn genade afhangen." V a n het hoge recht van de staat en zijn leider o p het k i n d , een d o g m a dat i n onze dagen zelfs tot v a n overheidswege aangemoedigd verraad van kinderen jegens hun ouders z o u leiden, was zelfs een z o edele geest als Schiller z i c h h e v i g bewust. Is het m latere jaren niettemin tot hem doorgedrongen, dat uit een dergelijk bewustzijn de onvrijheid der D u i t s e r s als natie verklaard moet w o r d e n ? E r is w e i n i g dat er o p wijst. M a a r hoe dan ook, tien jaar later schrijft hij aan zijn v r i e n d R e i n w a l d : Republikeinse vrijheid is hier te lande een geluid zonder betekenis, een lege naam i n de aderen der Paltsers vloeit geen romeins b l o e d " D i t naar aanleiding van het fiasco dat de dichter met de eerste o p v o e r i n g e n van zijn vrijheidsdrama Fiesco" te M a n n heim boekte. G e h e e l opgaande i n zijn rusteloze p r o d u c t i v i teit, uit hij z i c h i n rijpere jaren met veel algemener termen, al hoort men duidelijk naar welke r i c h t i n g zijn critiek uitgaat, wanneer hij beweert: 49

Het patriottische belang is trouwens enkel v a n gewicht v o o r overleefde naties H e t is een armzalig, kleinzielig ideaal, slechts v o o r n natie te schrijven." E n tot zelfs i n A p r i l 1805, een maand v o o r zijn d o o d , schrijft S c h i l l e r aan W i l h e l m H u m b o l d t , ofschoon over zuiver literaire aangelegenheden sprekend, t o c h met een verder strekkende en meer omvattende b e d o e l i n g : Met de potische p r o d u c t i e i n D u i t s l a n d ziet het er hoogst beklagenswaardig uit, en men ziet werkelijk niet waar een literatuur v o o r de naaste d e r t i g jaar vandaan moet k o m e n . O o k niet een enkel nieuw p r o d u c t der pozie sinds lange tijd weet ik te noemen, dat een nieuwe naam aan het h o o f d draagt en dat iemand genoegen doet. Daarentegen spant de ezelachtige nabootsingszucht der D u i t s e r s z i c h meer dan ooit in, tot een nabootsing die enkel in een identiek herwrochten en verslechteren v a n het oorspronkelijke v o o r b e e l d bestaat. Z u l k e nabootsingen heeft ook mijn W a l l e n s t e i n en mijn B r u i d van Messina v e e l v u l d i g teweeggebracht, maar men is o o k geen stap verder gekomen." S c h i l l e r s verontwaardiging, indien zij dan al gewekt werd, had gewoonlijk een sterk persoonlijke oorzaak en is te gemakkelijk herleidbaar tot toevallige gebeurtenissen, o m van veel betekenis te kunnen zijn. H i j was een te w e i n i g filosofische geest, bij al zijn k w i s t i g h e i d i n het produceren van sententies en maximes, o m een enigszins diepgaande of verstrekkende critiek i n d i t o p z i c h t te kunnen leveren. H i e r i n verschilt hij wezenlijk met den conformistischen, maar even50

w e l veel gevoeliger en lichter prikkelbaren dichter en wijsgeer van W e i m a r , wiens licht eerlang het W o d a n s o o g van zijn v o l k verduisteren zou. Verduitseren k l i n k t hier bijna juister! M e t een figuur als van Jean Paul R i c h t e r stappen wij uit de 18e eeuw, welke G o e t h e heeft voortgebracht, feitelijk al helemaal over i n de 19e, waarin de w e r e l d D u i t s l a n d groot zag w o r d e n en een tot dan toe ongekende zelfstandigheid zag bereiken. D e grote stoot hiertoe begon bij de N a p o l e o n tische overheersing, die hier n o g o p betrekkelijk zwak verweer botste, en pas i n R u s l a n d o p catastrofale wijze gestuit werd. N a p o l e o n s ondergang maakte de o p k o m s t van D u i t s land mogelijk, en het negatieve van deze o o r s p r o n g is, dat kan niemand verbazen, meer dan een eeuw lang bemerkbaar gebleven. Bij de eeuwswisseling noemde de politiek goed geschoolde F r i e d r i c h G e n t z het toenmalig Berlijn: het c e n t r u m van alle verwoestende ziekten van deze tijd, en de plaats waar van oudsher de dodelijkste wapenen v o o r de ondergang van geheel het ware maatschappelijke organisme gesmeed werden." E n i n de eerste decennin van de nieuwe eeuw z o u deze stad steeds brutaler de groeiende suprematie van Pruisen gaan symboliseren. H e t is ook i n deze tijd nauwkeuriger gezegd: i n het laatste tiental jaren van de 18de en in het eerste tiental van de 19de eeuw dat de eigenlijke scheppingsperiode van Jean P a u l R i c h t e r lag. H a d deze grilligfantastische schrijver met zijn onduitse voornamen die hij 5

tot zijn signatuur maakte, de eigenaardige plaats in het wereldbestel, die zijn v o l k steeds duidelijker begon i n te nemen, ooit over het h o o f d kunnen zien ? E e n zo schrandere geest als de zijne k o n bij alle verbeeldingsvluchten moeilijk b l i n d blijven v o o r de wijde E u r o p e s e achtergrond waartegen het D u i t s l a n d uit de aanvang van de 19de eeuw o p zijn zachtst gezegd ietwat grotesk echt grotesk i n de Jean Paulse z i n afstak. D a a r v o o r lagen de aangelegenheden van D u i t s l a n d hem te na aan het hart. In zijn Friedenspredigt an Deutschland" van 1808 en zijn Dammerungen fr Deutschland" van het jaar daarop, k o m t de wereldburger die hij gew o r d e n was, l u i d en duidelijk genoeg o p v o o r een volksvrijheid die alleen o p de runes van het oude monarchistische despotisme gegrondvest z o u kunnen w o r d e n . A l s hij d e n d u i v e l i n die dagen te biecht w i l leiden, dan laat hij d i t bij een staatsman gebeuren, en i n Dr. Katzenbergers Badereise" trekt Jean Paul van leer tegen de altjungferlichen D e u t s c h e n " wier bigotte natuur hij vergelijkt met de vrijere geaardheid en aanleg der Engelsen, die zonder censuur en dnlmaatregelen van een corrupte politiestaat mogen opgroeien. In de Friedenspredigt" met haar ook n u n o g behartenswaardige o p m e r k i n g e n over de wantoestanden in de D u i t s e staat, welke sindsdien zeker niet in graad o f aantal, n o c h i n o m v a n g v e r m i n d e r d zijn, heet het met een paar kronkelendlange, v o o r zinnen: Wanneer het een bekende klacht is, dat de staten van de nieuwere tijd meer s t a a t s l i c h a m e n , die der 5 onze huidige stijlopvattingen ongenietbare

o u d h e i d daarentegen staatsz i e 1 e n waren, die meer met de dingen des geestes v e r b o n d e n waren d o o r welsprekendheid, zedelijk leven, muziek en niet d o o r het houten raderwerk van het formalisme: dan past deze klacht o p geen enkele staat met meer recht dan o p de Duitse. Reeds i n tegenstelling tot de oude on-omgewentelde Fransen, bij w i e juridische welsprekendheid, een p u b l i e k e opinie die zelfs de koningen beteugelt, het snel oplaaiende enthousiasme v o o r alles wat nieuw is, de bliksemmacht van het bon-mot en wier electrisch doorslaande, en vaak de p o o l omkerende activiteit tenminste v a n een geestelijke i n v l o e d spreekt reeds i n tegenstelling tot die vroegere Fransen waren wij achterlijk met onze politieke machinemeesterij. O n z e uiterlijke v o r m e l i j k h e i d onze trage naaperij ons politieke afstand d o e n van al het vrij-geestelijke en onze vluchtstraffen o p elke pas b u i t e n het marcheerreglement ons exerceer- en ransel- en oudemannenwezen : dat alles wat het D u i t s e r i j k s l i c h a a m , zo w e i n i g r i j k s z i e l , p u b l i c spirit, esprit de corps heeft ingeblazen en hetzelve zozeer alle eenheid van levensgevoel heeft ontnomen, dat het gelijk de kreeft zijn rechter schaar met de linker vastknijpt en in de mening dat het een vijandige schaar is afknijpt dat alles waarmede het D u i t s e rijkskabinet zichzelf tot een modelkabinet van machines maakt, en zelf de machinegoden weer tot machines en den staatsheer tot een houten K e m p e l s e n schaakspeler, die levende onderdanen o p 53

het scha a k b o r d van zijn territorium rustig heen en weer schuift alles waarmede wij o p de struisvogel gaan lijken, die weliswaar een sterke maag d o c h geen vleugels heeft: dat Duitsers-kwaad zal gebroken dienen te w o r d e n d o o r de v o o r b e e l d e n en gevolgen van de tijd en d o o r de i n v l o e d van een natie die i n het p o l i t i e k e leven evenzeer van geestdrift is v e r v u l d als wij o p het gebied der dichtkunst." E n i n de daaropvolgende Dammerungen" verklaart Jean P a u l o p een ditmaal meer lapidaire wijze: Het is opvallend, hoezeer de Franse beschaving de meerdere v a n de onze blijkt, als men alleen al den Fransen gemenen soldaat tegen den D u i t s e n officier o p laat wegen." H i j had het vergelijkingsmateriaal niet slechts o n m i d d e l l i j k bij de hand, maar b o v e n d i e n n o g i n zijn d o o r de Fransen bezette vaderland! H o e v e e l ongunstiger z o u dus deze vergelijking niet uitgevallen zijn onder vreedzamer omstandigheden! Z e l f s een betrekkelijk vriendelijk, maar ook buitenlands zeer georinteerd man als F r i e d r i c h Schlegel k o m t in z u l k een tijd tot de ietwat bittere vaststelling, dat de literaire successen welke o o k hem i n zo ruime mate ten deel vielen, feitelijk een weerspiegeling zijn van achterlijke beschavingstoestanden, zodat hij z i c h tot de uitspraak genoopt zag: Populair w o r d e n D u i t s e geschriften d o o r een grote naam o f d o o r persoonlijkheden o f d o o r bekendheid o f d o o r inspanning o f d o o r gematigde onzedelijkheid o f 54

d o o r v o l k o m e n onverstaanbaarheid o f d o o r harmonische platheid o f d o o r veelzijdige vervelendheid o f d o o r bestendig streven naar het onbepaalde." W a a r m e e stellig de h o o f d m i d d e l e n v o o r geestelijk succes en navolging zijn aangegeven d o o r den schandaal-verwekkenden auteur van de roman Lucinde". G o e d m o e d i g e r en beter aangepast aan de mentaliteit v a n den D u i t s e n Biedermann" is L u d w i g T i e c k te werk gegaan i n zijn kritiek, die hij ten beste gaf in zijn Denkwrdige G e schichtskronik der Schildburger", welke al van 1796 dateert, maar zeker n o g een generatie lang v o l o p genoten werd. H e t was niemand o n b e k e n d dat al sinds de tijd der oude volksboeken met het brave S c h i l d a D u i t s l a n d , en met de Schildburgers de D u i t s e r s b e d o e l d werden. H e t g e e n T i e c k echter niet belette, over deze lieden onder meer te vertellen: D e macht van den burgemeester breidde z i c h toentertijd zozeer uit, dat hij zich o o k met de dingen des geestes g i n g bemoeien. S i n d s onheugelijke tijden was het namelijk traditie, dat de predikant de vrije keus had, welke liederen hij bij zijn preek w i l d e laten zingen; d i t voorrecht echter matigde z i c h Barthel thans aan, de burgemeester die gekozen was, nadat G e r a r d was gestorven. Z o k w a m het, dat de burgemeester zijn lievelingsliederen liet zingen, die echter veelal heelemaal niet bij de tekst van de preek pasten; de predikant sprak over tolerantie, de staat echter liet van v e r v o l g i n g zingen " 55

E n wat verder v e r m e l d t de k r o n i e k n o g v a n de S c h i l d burgers: Bovendien kenden zij i n hun p o l i t i e k e g r o n d w e t een soort ostracisme, met b e h u l p waarvan zij, gelijk eertijds de Atheners, diegenen plachten te verbannen, die te zeer van plan waren h u n verstand te g e b r u i k e n . . . . behalve dat zij z i c h niet de moeite gaven o m hun schervengericht i n het openbaar uit te oefenen, d o c h deze langdradige en langdurige procedure meer bekortten. E r hadden z i c h namelijk eens twee vreemdelingen in hun land gevestigd, die niet van plan bleken aan h u n zotternijen mee te doen, d o c h die naar hun eigen trant leefden, hun vak uitoefenden en o p eerlijke wijze hun b r o o d verdienden. O m d a t deze zonderlingen zich niet bij de wetten des lands w i l d e n aanpassen, achtervolgde men hen gemakshalve z o lang met allerlei laster, totdat zij o p zoek gingen naar een andere w o o n plaats, en het land aldus v a n deze gevaarlijke mensen b e v r i j d was " D e onverdraagzaamheid der regering d w o n g dan ook steeds meer onafhankelijke geesten tot emigratie, i n w e l k o p z i c h t S c h i l d a er i n een eeuw tijds zeker niet o p vooruitgegaan is. T i e c k verhaalt dan n o g : Met de filosofie van de Schildburgers was het zo gesteld, dat het een iegelijk i n den lande makkelijk w e r d gemaakt een filosoof te zijn. W a n t men had een regeling getroffen, dat er steeds slechts n enkele burger z i c h met de filosofie z o u b e z i g houden, zodat de 56

anderen het i n d i t o p z i c h t zeer gemakkelijk hadden; immers, zij behoefden slechts na te zeggen, wat hun vr-filosofeerder hun voorzei. D a a r b e v o n d e n zij z i c h zeer w e l bij, niemand behoefde z i c h i n te spannen o m te denken, waarom zij dan ook deze gewoonte steeds hebben gehandhaafd." Helaas k o n T i e c k toen onmogelijk weten, dat lieden van het kaliber van een R o s e n b e r g eenmaal met de taak van staatsfilosoof belast zouden worden, en dat de nieuwe wijsbegeerte tot niets anders dan de parafrase van een stompzinnige bloed-mythe z o u ontaarden. O o k o p ander gebied bleek de toestand toen al geen haar beter, en T i e c k voorzag reeds de kuituurkamers en academies van het derde rijk: D e wetenschappen en schone kunsten stonden bij de Schildburgers in h o o g aanzien. M e n rekende er de pozie weliswaar tot de b r o o d l o z e kunsten, maar liet niet na er grote belangstelling v o o r te tonen. Ongetwijfeld is het dan ook slechts het voorrecht van barbaren o m de kunsten te verachten en hun bloei te beletten; d i t zagen de Schildburgers zeer goed i n en daarom deden zij dan ook het tegenovergestelde. E c h t e r vergt de studie van kunsten en wetenschappen veel tijd en is het enigermate bezwaarlijk zich er mede in te laten; daarom had men ook o p dit terrein lieden aangesteld, die de overige burgers vertelden, wat zij van deze o f gene boeken moesten denken. D i e regeling b e v i e l de bewoners buitengewoon en zij oefenden zich net zo lang tot zij het niet meer n o d i g hadden, die

57
8

w e r k e n zelf te lezen, d o c h zij w o n n e n slechts bij d e z u l k e n raad in, die de boeken i n hun naam beoordeelden. E e n andere mythe, die der autarkie, w e r d destijds al d o o r T i e c k gehekeld: W a t echter de grootste v e r w a r r i n g in hun staat verwekte, was dat de regent alle buitenlandse handel v e r b o o d en een verordening uitvaardigde, dat men alle levensbehoeften in het eigen land moest produceren. H e t land echter was zeer klein en produceerde noch katoen, noch wijn, noch citroen, noch lijnwaad, zodat aan de bewoners na d i t b e v e l niet veel meer overbleef. H i j verordineerde eveneens, dat alle boeken, die i n het land z o u d e n w o r d e n gelezen, ook i n het land zelf geschreven moesten w o r d e n ; hij v e r b o o d de invoer v a n alle vreemde verstand; want hij zeide dat de inh o u d van de boeken f reeds b e k e n d f o n b e k e n d was; i n het eerste geval k o n men ze gerust ongelezen laten, i n het tweede geval echter k o n d e n zij allicht gevaarlijke gevolgen hebben, daar zij immers niet i n het eigen land uitgedacht waren. A l l e schrijvers en kunstenaars moesten landskinderen zijn; en zo leden de bewoners gebrek aan geestelijk en stoffelijk voedsel." A a n censuur leerde het D u i t s e v o l k z i c h maar al te goed onderwerpen en de gevolgen van het volslagen gebrek aan democratie k o n d e n met uitblijven : Bij toeval v i e l tengevolge v a n een vergissing de 58 daarom groot

brief van iemand van b u i t e n aan een inwoner van Schilda, m handen van den burgemeester. U i t die brief bleek, dat vele burgers met het plan rondliepen o m i n S c h i l d a een opstand v o o r te bereiden, het oude b e w i n d o m v e r te w e r p e n en een nieuw i n te voeren. M e n liet onmiddellijk den opstandeling, aan w i e n deze brief gericht was, arresteren, evenals de anderen, die i n dat verdachte schrijven genoemd werden. M e n onderzocht hun papieren en onderschepte hun brieven, en n u bleek dat er hoe langer hoe meer mensen gearresteerd moesten worden, omdat er het een o f ander i n deze b r i e v e n v o o r k w a m , dat hen verdacht maakte. E n omdat men o p elke aanwijzing afging, was er geen eind aan de verdenkingen en het eigenlijke onderzoek van de zaak k o n n o g steeds niet beginnen. D e Schildburgers leefden i n de grootste angst, toen zij merkten dat er zovelen van hun vrienden en kennissen i n arrest waren en dat er elke dag nieuwe naar de gevangenis werden overgebracht. D e cipier had zijn handen v o l met hun v e r z o r g i n g en was van schrik v e r v u l d , toen er aan het arresteren maar steeds geen eind w i l d e komen. E n reeds zat heel S c h i l d a in de gevangenissen, toen er n o g een brief w e r d gevonden die ook o p den cipier v e r d e n k i n g deed rusten, ja, wat n o g erger was, een andere brief scheen zelfs den burgemeester i n eigen persoon als opstandeling aan te klagen. D e z e laatste liet z i c h dus, o m te tonen dat hij een goed burger was,

59

gevangen nemen, en de cipier moest zichzelf bewaken. O m d a t er n u niemand meer was o m een rechtbank te vormen, en de cipier dus geen toestemming kreeg o m vrij r o n d te lopen, liet niemand z i c h iets aan de gevangenen gelegen liggen en moesten dezen i n hun kerker honger lijden en grote n o o d verduren. Inplaats van i n gewone huizen te wonen, waren de inwoners in de kerker ingekwartierd en zi] wisten niet waar zij aan toe waren, totdat zij eindelijk, d o o r honger en ong e d u l d gedreven, allen tegelijk werkelijk was u i t g e b r o k e n " aangehaalde losbraken, d o o r de straten liepen en eenparig uitriepen, dat de opstand n u O f de wensfantasie aan het eind van de

boutade ooit werkelijkheid zal w o r d e n ? T i e c k heeft hier i n zijn parabolische beschrijving van het bestaande vaak genoeg de spijker zo juist o p de k o p geslagen, dat hij ten aanzien van de toekomst met zijn vermoedens ook w e l niet zal dwalen. A l l e e n wacht de wereld al bijna anderhalve eeuw o p de verwerkelijking van o o k deze verbeelde episode. D a t overigens zelfs i n de stoutste verdichtsels de waarh e i d een ernstig woordje blijft meespreken, bewijst i n dezelfde tijd niemand duidelijker dan Hlderlin, in een zo hooggestemd en i n menigerlei o p z i c h t onwerkelijk boek als zijn Hyperion, oder der E r e m i t i n Griechenland". H e t tweede boek uit de tweede b a n d van d i t werk, die van 1799 dateert, bevat een b r i e f d o o r den modernen G r i e k H y p e r i o n , die vaderlandloos geworden is, aan zijn v r i e n d B e l l a r m i n geschreven, naar aanleiding van een verblijf i n 60

D u i t s l a n d , waar de goddelijke lente hem heeft vastgehouden. H o e z e e r ook o v e r w e l d i g d d o o r de natuur, H y p e r i o n ziet de mensen en h u n onderlinge v e r h o u d i n g heel wat critischer dan men hier verwachten zou, en bericht i n zijn gespannen taal v o l r h y t h m i s c h pathos aan zijn v r i e n d : Z o k w a m i k onder de Duitsers. Ik eiste niet veel en was er o p bedacht, n o g minder daar te vinden. D e e m o e d i g k w a m ik, zoals de tehuisloze, blinde O e d i pus aan de stadspoort van Athene, waar de b o n d der goden hem o n t v i n g en schone zielen hem ontmoetten. H o e anders g i n g het m i j ! Barbaren van oudsher, d o o r vlijt en wetenschap, zelfs d o o r godsdienst barbaarser n o g geworden, diep onbekwaam tot ieder goddelijk gevoel, de heilige Gratin ten geluk, in elke graad van overdrijving en armzaligheid beledigend v o o r iedere rechtgeaarde ziel, b o t en zonder harmonien, lijk de scherven van een weggeworpen stuk vaatwerk, dat, mijn Bellarmin, waren mijn troosters. H e t is een hard w o o r d , en nochtans zeg ik het omdat het waarheid is: i k kan mij geen v o l k indenken dat verscheurder ware, dan de Duitsers. H a n d w e r k s l i e d e n zie je, maar geen mensen. Denkers, maar geen mensen; priesters, maar geen mensen; heren en knechts, jongelieden en gezeten luiden, maar geen mensen is dat niet gelijk een slagveld waarop handen en armen en alle ledematen i n b r o k k e n doorelkander liggen, terwijl het vergoten levensbloed i n 't zand wegvloeit? 61

E e n ieder doet het zijne, z u l je zeggen, en ik z e g het ook. A l l e e n moet hij het met zijn hele ziel d o e n ; moet hij elke kracht niet in zichzelf verstikken wanneer ze z o juist niet bij zijn titel past; moet hij niet met deze karige angst, letterlijk huichelachtig dat wat hij te zijn heet, o o k alleen maar wezen; met ernst, met liefde moet hij dat zijn wat hij is, dan leeft zijn geest i n al zijn doen, en zit hij i n een hokje weggedrukt, waarin de geest volstrekt niet leven mag, dan stote hij het met verachting w e g en lere ploegen! Jouw Duitsers echter blijven gaarne bij 't noodzakelijkste en daarom is er bij hen zoveel stumperwerk en zo w e i n i g wat vrij is en echt-verheugend. D o c h dat z o u men n o g te b o v e n k u n n e n komen, indien zulke mensen maar niet z o gevoelloos waren v o o r elk schoon leven; als niet overal de vloek der godvergeten onnatuur o p z u l k een v o l k rustte. D e deugden der ouden zijn slechts schitterende fouten, zei een keer i k weet niet welke k w a d e t o n g ; en hun eigen fouten zijn t o c h deugden, want er leeft daar n o g een kinderlijke, een schone geest, en zonder ziel was het met alles wat zij deden, niets gedaan. De deugden v a n de D u i t s e r s echter zijn een schitterend kwaad en verder niets; want ze zijn uit laffe angst slechts noodwerk, met de slavenmolen van hun woeste harten afgedwongen, en ze laten troostloos elke reine ziel die z i c h volgaarne met het schone voedt, ach, die d o o r heilige samenklank i n edelere naturen verwend,

de wanklank niet verdraagt, die schreeuwend is i n heel de dode o r d e n i n g van deze mensen. Ik zeg je: er is niets heiligs, dat niet is ontheiligd, niet tot armzalig v o o r w e n d s e l omlaaggehaald is bij d i t v o l k ; en wat zelfs onder w i l d e n meestal goddelijk-rein bewaard blijft, doen deze al-berekenende barbaren zoals men een handwerk uitoefent, en kunnen w e l niet anders, want waar eens een menselijk wezen afgericht is, daar dient het zijn doel, daar zoekt het zijn nut, het d w e e p t niet meer, G o d beware, het blijft gesteld, en als het viert, en als het liefheeft, en indien het b i d t en zelfs, wanneer 't het lieve feest der lente is en de verzoeningstijd der w e r e l d die alle zorgen slaakt en onschuld tovert in een schuldig hart, wanneer bevangen d o o r de warme zonnestralen de slaaf zijn ketenen blij vergeet en d o o r een goddelijk-bezielde lucht gesust, de mensenvijanden als kinderen zo vriendelijk zijn, als zelfs de rups n o g vleugels krijgt en bijen zwermen, blijft de D u i t s e r toch maar in zijn hokje en b e k o m m e r t z i c h niet veel o m 't weer. M a a r gij zult recht doen, heilige natuur! W a n t als ze n o g bescheiden waren, deze mensen, en zich niet tot wet opwierpen v o o r de beteren onder hen! W a n n e e r ze eerst maar niet belasterden wat zij niet zijn, en als ze t o c h belasterden, tenminste dan het goddelijke niet h o o n d e n ! O f is 't niet goddelijk, hetgeen gij hoont en zielloos noemt ? Is beter niet dan u w gezwets, de lucht die gij
6}

i n d r i n k t ? D e zonnestralen, zijn zij soms niet edeler dan al gij knapperds ? D e b r o n n e n dezer aarde en de morgendauw verfrissen u w bosschages; kunt gij o o k dat? A c h , doden k u n t gij haar, maar niet tot leven w e k k e n zo de liefde d i t niet doet, die niet van u is, die haar niet hebt uitgevonden. G i j peinst en tobt om 't n o o d l o t te o n t l o p e n en begrijpt het niet, wanneer u w kinderkunst niets helpt; inmiddels wentelt zich onschadelijk hierboven het sterrenheir. G i j ontluistert, gij verscheurt daar waar ze u duldt, de geduldige natuur; t o c h leeft zij verder i n oneindige jeugd, en haar herfst en haar lente k u n t ge niet verdrijven, haar aether bederft ge niet. O , goddelijk moet zij zijn, daar gij het schone t o c h w e l blijft! H e t is ook hartverscheurend als men uwe dichters, u w e kunstenaars ziet, en allen die de Geest n o g achten, die het schone minnen en het koesteren. D e goeierds! Z e leven i n de w e r e l d gelijk vreemdelingen i n h u n eigen huis; ze zijn net als de duldende Ulysses toen hij in gedaante van een bedelaar v o o r zijn deur zat, terwijl de onbeschaamde vrijers i n de zaal rumoerden en vroegen: w i e heeft ons dien landloper gebracht ? V o l liefde en geest en h o o p groeien v o o r 't D u i t s e v o l k zijn muzenjongelingen o p ; je ziet ze zeven jaren later, en ze wandelen als schaduwen, stil en k o u d ; ze zijn gelijk een b o d e m die de vijand heeft bezaaid met verwoesten m o o g t en zij desondanks niet veroudert, en u ten trots

zout, zodat hij nooit een grashalm v o o r t b r e n g t ; en als zij spreken, wee hem, die hen verstaat! die i n de stormende titanenkracht evenals in hun proteuskunsten slechts de wanhoopsstrijd ziet, die hun gestoorde, schone geest met de barbaren strijdt, met w i e hij te doen heeft. O p aarde is alles onvolmaakt, luidt het oude liedje v a n de Duitsers. A l s t o c h ooit iemand tegen deze van g o d veriatenen zeggen wilde, dat bij hen alles alleen z o onvolmaakt is, wijl ze niets reins onbedorven, niets heiligs onaangeraakt laten met hun l o m p e handen; dat bij hen niets gedijt, daar zij de w o r t e l van 't gedijen, de goddelijke natuur niet achten; dat bij hen het leven eigenlijk verschaald en zwaar van zorgen en o v e r v o l v a n stomme tweedracht is, omdat zij de geest versmaden, die kracht en adel i n menselijk handelen en vrolijkheid i n het lijden, liefde en broederschap i n steden en in huizen brengt. E n daarom vrezen zij o o k de d o o d zozeer, en lijden terwille van het oesterleven alle smaad, daar zij niets hogers kennen dan hun maakwerk dat zij z i c h hebben saamgeraapt. O Bellarmin, waar een v o l k het schone liefheeft, waar het de Geest in zijn kunstenaars eert, daar waait als levenslucht een algemene geest, daar opent zich het schuwe zintuig, de eigendunk smelt weg, en v r o o m en groot zijn alle harten, en helden baart de geestdrift. D e woonstee aller mensen is bij z u l k een volk, en gaarne

65

w i l de vreemdeling daar vertoeven. W a a r echter zo beledigd w o r d t de goddelijke natuur en hare kunstenaars, ach, daar is de beste lust des levens weg, en elke andere ster is beter dan de aarde. Steeds woester, leger w o r d e n daar de mensen, die toch allen schoon geboren zijn; de knechtenaard neemt toe, daarmee de grove m o e d ; de roes groeit met de zorgen, en met de overdaad de honger en de voedselangst; tot v l o e k w o r d t o o k de zegen van elk jaar, en alle goden vluchten. E n wee den v r e e m d e l i n g die uit liefde rondzwerft en tot z u l k een v o l k k o m t ; en driemaal wee hem, die als ik, d o o r grote smart gedreven, een bedelaar i n mijn soort, tot z u l k een v o l k k o m t ! G e n o e g ! Je kent me, z u l t het goed opnemen, Bellarm i n ! Ik sprak uit j o u w naam ook, i k sprak v o o r allen die i n d i t land zijn en die lijden zoals i k daar heb geleden!" L a n g genoeg, gelijk men ziet, is Hlderlin bij zijn landgenoten blijven stilstaan, en de i n d r u k die hij van hen weergeeft, is w e l verre van vleiend. E e n hele generatie voordat H e i n e hetzelfde z o u vaststellen, neemt hij waar, dat de D u i t sers d o o r h u n beoefening van kunsten, wetenschappen en godsdienst eer barbaarser dan beschaafder werden, geketend als zij n o g b l e v e n aan de oude Germaanse woestheid. A a n de verscheurdheid van d i t v o l k , die hij o o k in zijn eigen zieleleven zo smartelijk onderging, wijdt de gevoelige dichter

66

een speciale klacht; wat baat al h u n Tchtigkeit" waarop ze zo prat gaan, als ze geen m e n s e n zijn? V e r w r o n g e n en krampachtig is heel h u n wezen, heel h u n d o e n ; overal, z o zegt hij bitter, rust de vloek der godvergeten onnatuur" o p deze heden, en de evolutie, de natuur heeft w e i n i g vat o p hen, wat er ook gebeure, de D u i t s e r blijft toch maar i n het hokje van zijn b e k r o m p e n h e i d z i t t e n en b e k o m m e r t z i c h niet o m de wisselende werkelijkheid. O o k hekelt hij h u n metafysische uitvlucht, menigmaal tot staatsraison geproclameerd: dat hier o p aarde t o c h alles onvolmaakt is. H u n gebrek aan z i n v o o r de goede gaven v a n dit leven, hun tekort aan geloof i n de grote mogelijkheden van dit leven, hun falen in geduldige h o o p en m o e d o m stap v o o r stap het ideaal te benaderen, dat is het waaraan Hlderlin z i c h stoot, en elke gevoelige geest die met deze landaard i n aanraking komt, z i c h steeds o p n i e u w zal blijven stoten. U i t omstreeks dezelfde tijd ook, dateren de b r i e v e n aan zijn stiefbroer K a r l G o c k , waarin hij z i c h aan allerlei beschouwingen over de D u i t s e natie overgeeft. D e al te grote gevoeligheid van een Hlderlin k o n deze werkelijkheid met heel het onschone daarin, niet aan; een langdurige krankzinnigheid verduisterde de tweede helft van zijn leven. D e dramatisch begaafde K l e i s t beging zelfm o o r d , en de jonge T h e o d o r Krner verklaarde deze daad uit het overspannen, vlakke wezen der Pruisen." K o m e n wij i n het meer vitale en d o o r aanpassing beter weerstand biedende milieu der Brentano's en A r n i m s , dan horen wij m i n d e r smartelijk maar niet minder nijdig

67

soortgelijke klachten. Z o schrijft B e t t i n a (maar dan is het al 1840 geweest) aan haar broeder C l e m e n s B r e n t a n o : O hoe vies is toch deze w e r e l d van Pruisische koningsdienaren, die de t r o o n omringen." H a a r man, A c h i m v o n A r n i m , treurt over de d o o d v a n de dichteres K a r o l i n e v o n G n d e r o d e met de woorden: A r m e zangers, k u n n e n de D u i t s e r s van onze tijd niets dan het schone verzwijgen, het uitstekende vergeten en de ernst ontheiligen?" In de maatschappij waarin schrijvers van hun slag steeds beter h u n plaats weten te verdedigen, struikelen zij t o c h altijd over de nationale steen des aanstoots, en zelfs L u d w i g U h l a n d , die o p een gegeven ogenblik o o k naar ons zijn o o g wendde, en de strofe dichtte:
Voorwaarts, Holland, N e d e r l a n d !

volgende

H o o g het zwaard in vrije h a n d ! Voorwaarts!"

k o n n u niet langer de p o l i t i e k uit zijn gedichten h o u d e n en k w a m op v o o r de democratie, hekelde de Frstenrate u n d Hofmarschalle" en slingerde het meinedige absolutisme zijn verontwaardigde manifesten i n het gezicht. D a t was n o g r o n d 1816, en eerst de onlusten van M a a r t 1848 brachten hem als l i d van de N a t i o n a l v e r s a m m l u n g in de practische politiek. In een rede van driekwart jaar later verklaarde U h l a n d d a n : Er zal geen h o o f d over D u i t s l a n d stralen, dat niet met een v o l l e d r u p p e l democratische olie gezalfd is." E n toen hij teleurgesteld bleef, wist hij enige jaren later

68

m o e d i g de consequenties te t r e k k e n : hij weigerde de P r u i sische orde Pour le mrite" te aanvaarden, omdat hij zijn borst niet met eretekens k o n versieren: terwijl dezulken met w i e ik in vele en gewichtige dingen ben samengegaan, omdat zij i n de laatste ontreddering verder hepen, tot het verlies hunner woonstee, vrijheid en burgerlijke eer, zelfs tot het d o o d v o n n i s gedoemd zijn." E e n prachtig voorbeeld, dat helaas n o g te w e i n i g n a v o l g i n g onder de D u i t s e schrijvers (en ook elders) gevonden heeft. H e t woeden van de censuur, waardoor zelfs een Hauff getroffen werd, is w e l heel b i z o n d e r k e n m e r k e n d v o o r heel de eerste helft van de 19de eeuw, en i n dit verband zijn de w o o r d e n treffend, die de jonge G e o r g Bchner zo omstreeks 1835
t o t z

*)

medesamenzweerders richtte, en waarin hij tot

de slotsom k w a m : D e materile d r u k waaronder een groot deel van D u i t s l a n d ligt, is even treurig en onterend als de geestelijke; en het is i n mijn ogen bij lange na niet zo bed r o e v e n d dat deze o f gene liberaal zijn gedachten niet mag laten drukken, als dat vele duizenden families niet in staat zijn hun aardappels in vet te dopen." O o k geloofde hij niet aan de revolutie van b o v e n " die toen d o o r de meeste goedwillenden b e o o g d werd. W a a r m e e deze schrijver en neuroloog i n ieder geval bewees, hoeveel meer inzicht dan de meeste geavanceerde Jongduitsers" hij als twee- o f drientwintigjarige bezat! D a t men meestal ook niet veel waardering v o o r elkander toonde, is duidelijk. E r zijn dan o o k vele verklaringen v o o r de b e w e r i n g die graaf

v o n Platen i n zijn geschrift tegen de nieuwere D u i t s e pozie uit 1813 deed: Ik k o m zojuist van een wandeltocht uit het D u i t s e d i c h t e r w o u d terug, dat helaas echter is uitgebloeid en geen v r u c h t e n meer draagt. H e t enige nut dat deze b o m e n n o g stichten kunnen, z o u zijn o m er de kachel mee aan te maken." Platen zelf is intussen een van de duidelijkste slachtoffers, maar tevens ook een van de welsprekendste aanklagers v a n de nationale geest en geaardheid der Duitsers. H e t is daarom de moeite waard iets langer bij hem den ook met een t y p i s c h D u i t s e afwijking i n eroticis behepte te blijven stilstaan. Is dat een leven v o o r mensen ? E l k e h o n d , elke kat, ja elke gemene soldaat heeft het beter dan wij. E n gij, lieve moeder, w i l t van mij vergen dat ik hier gaarne zal vertoeven ? G i j , mijne moeder ?" Z o luidt de klacht van den twaalfjarigen A u g u s t graaf v o n Platen-Hallermnde i n 1808, als hij ver van huis i n een Beierse cadettenschool w o r d t opgevoed. D e k o l o n e l die aan het hoofd van die school staat, heeft zijn p u p i l l e n de lectuur van S c h i l l e r s Wallenstein" verboden, omdat daarin de w o o r d e n Das W o r t ist frei" v o o r k o m e n . E n straft hij zijn p u p i l l e n het zijn amper k i n d e r e n ! dan geschiedt dat bij v o o r k e u r met een paar weken Dunkelarrest", hechtenis i n volslagen duisternis, o p water en b r o o d en i n een cel waarin men z i c h nauwelijks kan omkeren, ja niet eens languit kan liggen." E e n o p v o e d i n g dus, die kenmerkend v o o r de D u i t s e 70

d n l m e t h o d e s is, en waarmee elke persoonlijkheid die niet tot de allersterkste behoort, v o o r g o e d gebroken w o r d t , n o g v o o r zij z i c h heeft kunnen ontwikkelen. H e t behoeft dan o o k geen v e r w o n d e r i n g te wekken, dat Platen later i n de E p i l o o g tot zijn Polen-Lieder" moest u i t r o e p e n :
'k W e e t het allang, men kan op aarde Niets ergers dan een Duitser zijn."

D e honende haat waarmee deze aristocraat i n alles het tegendeel van zijn vijand H e i n e evenals zijn antagonist zijn landgenoten heeft gegeseld, is niet uitsluitend uit zijn jeugdervaringen i n de p u p i l l e n s c h o o l te verklaren, al zal hij ongetwijfeld onbewust zijn verdere leven daaraan hebben geleden, gelijk R i l k e aan z ij n ervaringen i n z ij n pupillenschool. W a n t neen, het merkwaardige is, dat v o n Platen als goede Pruisenzoon begon met Fransenhaat en Pruisenverering; hij heeft Krner nagebrald en te wapen geroepen tegen N a p o l e o n . M a a r hij eindigde zijn korte leven i n tegenovergestelde geest: met Pruisen-haat en verering van N a p o l e o n . Lees zijn ode aan N a p o l e o n :
Gij wildet, ja gij wildet vrijheid A a n uw veroverd' aarde schenken."

D a t schreef hij i n 1825. E n dus i n de jaren, dat o p de snelvervlogen geestdrift van 1813 de groeiende teleurstelling i n de herstelde D u i t s e vorstenregering was gevolgd: groeiende teleurstelling en een steeds pijnlijker gevoel van te zijn bedrogen. W a n t de vrijheid, o p N a p o l e o n veroverd, bleek slechts neer te k o m e n o p vrijheid te o n d e r d r u k k e n . vrijheid v o o r de reactie o m de

W a t ware burgervrijheid kan zijn, leerde Platen o p een reis i n Z w i t s e r l a n d . Z i j w o o n t slechts daar waar mensen tot slaafsheid niet i n s t a a t zijn:
Daar waar geen slaven zijn, is geen tyran."

K e e r deze zinspreuk om, en ge hebt D u i t s l a n d tussen 1813 en 1848, het D u i t s l a n d waaraan deze dichter leed, en waarv o o r hij duurzaam o p de v l u c h t was :
Daar waar slaven zijn, moet een tyran regeren."

D e officile, uit H o h e n z o l l e r n - en Hitlerangst d o o r l o p e n d v e r v a l s e n d e D u i t s e literatuurwetenschap heeft het klaargespeeld o m i n negen van de tien literatuurgeschiedenissen zozeer het accent o p het aesthetische en psychologische i n de figuur van v o n Platen te leggen, dat men net niet aan de behandeling v a n zijn p o l i t i e k e levensstrijd en levenstragedie toe kwam. T o c h v o r m e n die tragedie en die strijd i n zijn leven een allesbeheersend element. E n zijn Anstofaanse comedies als Der verhangnisvolle G a b e l " en Der romantische d i p u s " zijn dan o o k geenszins slechts literaire, d o c h w e l degelijk o o k politieke strijdschriften. In de eerste dier twee comedies k u n n e n wij lezen hoe v o n Platen D u i t s l a n d vaarwel zegt: Gunne het lot den dichter de v e r v u l l i n g van de wens waarvan hij is bezeten: naar een land te kunnen vluchten, waar de D u i t s e taal hem als een vreemde i n de oren k l i n k t " W a n t , aldus v e r v o l g t hij: Vergeefs zoekt men, met een lantaarn gewapend, i n D u i t s l a n d naar m e n s e n."

E n hoezeer haat de dichter de D u i t s e nationale smaak", die hij vergelijkt met de sprookjesprinses-met-de-varkenssnuit. D e moeder van die prinses moet, toen zij zwanger was, te veel aan den Pruisischen censor A l b e r t v o n K a m p t z hebben gedacht, vandaar dat haar k i n d zo'n eeuwig-naar-vnjheidsstnjders-snuffelende snuit" bezit. In Pruisen heerst een bigotte koniiig, en zie, gehoorzaam v o l g t zijn v o l k hem i n zijn bigotterie. N i e t uit overtuiging, d o c h uit ingeboren discipline. H o n e n d heet het in dat verband i n de comedie Der romantische d i p u s " : D o c h hoevelen, die thans onhandig de hemel trachten in te klimmen, doen dat alleen maar omdat zij toev a l l i g de onderdanen van een v r o m e n k o n i n g zijn. A l s er, gelijk weleer (dus onder F r e d e n k den G r o t e . Vert.) n o g een athest o p de rechtervleugel stond, dan zouden ze even makkelijk o p c o m m a n d o een stijf rechtsomkeert maken!" V o n Platen heeft zijn inzichten i n deze n o g meer dan i n zijn comedie uitgesproken i n zijn politieke gedichten en zijn Brieven tussen een Berlijner en een Duitser." D e stad Berlijn beschouwde hij als het m i d d e l p u n t van het grote kwaad, en deze plaats w o r d t in de laatstgenoemde comedie v o o r a l gehekeld: daar ik mij er spoedig van o v e r t u i g d had, dat alles waardoor D u i t s l a n d gek geworden is en wat in de comedie bestreden wordt, van Berlijn is uitgegaan en daar zijn zetel heeft: het romanticisme, het pitisme, de hegelanj en zoveel andere dingen meer."

73

D e dichter, die zijn hele leven met de censuur (ja tot zelfs in Itali met de daar toen machtige Oostenrijkse) heeft gevochten, heeft tijdens zijn leven die gedichten en die B r i e v e n niet i n d r u k gezien. Z i j zijn vlak na 1830 geschreven, d o c h verschenen pas na zijn d o o d (1835)
m n e t

F "
1

3 1 1 5 6

Straatsburg

en het Amerikaanse N e w Y o r k , o m eerst i n 1877 (!) i n de officile D u i t s e Plateneditie te w o r d e n opgenomen, nadat i n 1849 i n F r a n k f o r t een afzonderlijke uitgave was verschenen. H u n hoofdthema is de knechting en o v e r w e l d i g i n g van P o l e n d o o r het autocratische R u s l a n d : gruwelijke wreedheid, waar D u i t s l a n d o p z'n gunstigst het zwijgen toe deed, d o c h die het ook veelal toejuichte. W a n t de Tsaar-onderdrukker was te Berlijn v o l k tevens:
Voor wie moest vluchten, werd verbannen, smeek ik om ietwat menselijkheid! "

populair. E n zo werden v o n Platen's

Polenlieder" vanzelf een aanklacht jegens het eigen D u i t s e

H i j smeekte vergeefs. E n v o o r de Berlijners dicht hij een wrang Nationallied:"


Als hij ons met honden opjoeg. O c h , wij droegen 't met g e d u l d ; Tegen 'n tsaar zich te verzetten, W a t een misdaad, wat een s c h u l d ! "

T e r w i j l de Hofdemagoog" zegt:
Want ik ben en blijf een h o n d . "

E n als de tsaar i n Berlijn w o r d t

gehuldigd:

dan klapt men voor hem in de schouwburg."

74

Schandelijk is dat, want d i t k l a p p e n heeft:


de eer van hunnen Duitsen naam geschandvlekt tot de jongste dag."

W a l g i n g , dat is het gevoel dat o p zulke ogenblikken bij v o n Platen overheerst. Z i j v e r v u l d e hem toen hij aan het slot v a n zijn Venetiaanse sonnetten zijn mede-Duitsers en met name de klassiek-doende literatoren onder hen toeriep:
Gij, wat bezit gij aan uw Rijn en Ister,

D a t gij bestaan kunt naast het volk der Grieken? W a t kranten en recensie-periodieken, T a b a k en bier en 'n politie-minister! E n gij, die nimmer kendet de twee zusters, Vrijheid en Kunst, die daar in beet're streken D e r schoonheid kroon in 't haar zich konden steken, G i j noemt u Grieken, droevige filisters ? "

W a l g i n g , zij inspireerde hem o o k tot de e p i l o o g van zijn Polen-Lieder," die e p i l o o g die een afscheid is aan D u i t s land, waar geen waar poet vrijuit kan s p r e k e n :
In 't duister moet de geest zich bergen, O p d a t de zotten 't niet verstaan, D a n pas kan midden tussen beulen D e dichter er nog veilig gaan. D e censor-moordenaar, hij lummelt M e t mijn geschriften op zijn knie, E n mijne lied'ren zijn geschonden, Verscheurd is al hun harmonie. Zo Wijl Dat moet ik dan gedwongen zwijgen,

'k afstand doe van elke waan, 'k voortaan voor een volk kan dichten, baan.

D a t wandelt op zodanige

75

<

O c h dichter, wil nu maar berusten, Om uw vertrek voelt niemand pijn,

'k W e e t het allang, men kan op aarde Niets ergers dan een Duitser zijn."

D e hardheid van deze w o o r d e n heeft onze dichter alleen n o g overtroffen i n de regels die hij na de bittere breuk met een van zijn tevergeefs geliefde vrienden, den theoloog K a r l G e r m a n , over z i j n D u i t s e o m g e v i n g dichtte:
Waar mij vaneengereten is de laatste band, W a a r haat en ondank edele liefde honen, W a t ben ik beu van dit, mijn vaderland! "

H i j trachtte het te ontvluchten, satt" als hij het was! W i j noemden reeds Platen's Briefwisseling tussen een Berlijner en een Duitser." In dien Berlijner heeft hij alles belichaamd wat hem i n zijn landgenoten afschuwwekkend, w i j l onverbeterlijk slaafs v o o r k w a m . Schaf de universiteiten af," roept die reactionaire Pruis. Verbied de lectuur van histoneboeken k r u i p v o o r alles wat z i c h legitiem noemt, gelijk die tsaar die P o l e n w u r g d e . . . V e r n i e t i g de republikeinen, waar de vrijheid woont." E n als de D u i t s e r (von Platen) dezen Berlijner een knecht noemt, aanvaardt laatstgenoemde dit als een eretitel: Gij hebt zeer slecht i n mijn hart gekeken, toen ge meende te geloven, dat ik mij d o o r de u i t d r u k k i n g k n e c h t beledigd z o u voelen. Ik ben, G o d e zij dank, de alleronderdanigste knecht des konings en dat is mijn grootste trots. Z o u er een absolute (wij z o u d e n thans zeggen: totale". V e r t . ) regering kunnen bestaan, als er

76

geen knechten waren? N i e t s heek hier zoveel afschuw gewekt als die vergadering van de Franse C h a m b r e des Deputes, waarin enige redenaars verklaarden, dat zij staatsburgers waren en geen onderdanen Zelfs de gematigden onder ons, Berlijners, waren daarvan ondersteboven, zij vreesden dat men ons van onze onderdanentitel z o u kunnen beroven. M e n rende d o o r de straten en riep elkaar toe: W i j zijn onderdanen! W i j zijn o n d e r d a n e n ! " S o m m i g e n w i l d e n zelfs het woord burgemeester afschaffen en o n d e r d a n e n meester daarvoor i n de plaats stellen. O o k i n dit opzicht is Berlijn de overige w e r e l d verre vooruit, dat men er reeds intutief voelt, dat de u i t d r u k k i n g b u r g e r neerkomt o p een b e l e d i g i n g van de staatsautonteit." D o c h genoeg van v o n Platen. H i j stierf ver van zijn vaderland, dat hij meed. O n d e r zijn geschriften w e r d ook een aantal leefregels g e v o n d e n : normatieve geboden waarnaar hij z i c h trachtte te richten. E e n daarvan l u i d t : W e e s tegenover u w minderen beleefder dan tegenover u w meerderen." W a s de man die z u l k een beginsel opstelde, eigenlijk w e l een D u i t s e r ? N a u w e l i j k s k o n hij n o g als afstammeling gelden van het v o l k van H e r m a n n en Thusnelda, waarvan G r a b b e in zijn Hermannsschlacht" gezegd heeft: D e Germaan is v o l hinderlagen, als zijn wouden." G r a b b e , de Westfaler doet ons aan het drama d e n k e n ; maar v o o r a l het theater der Oostenrijkers heeft ietwat goedmoedig, zoals het i n de Z u i d d u i t s e aard ligt, echter met meer direct succes dan de literatuur, de gebreken van de tijd en

77

de nationale onhebbelijkheden aan de kaak gesteld. G r i l l parzer was zich daar v o l l e d i g van zijn taak bewust, en zei omtrent de tragedie: D e D u i t s e r s moesten i n hun smakeloze grondigheid nooit het onderscheid tussen p r o z a en pozie, noch b o v e n d i e n de omstandigheid vergeten, dat een treurspel, hoe treurig het ook zijn moge, toch o o k altijd een spel blijft." In 1849 klaagt hij n o g over de schandelijke geestesdruk i n Oostenrijk" en tot i n de tweede helft van de 19de eeuw vellen zijn verzen het ondubbelzinnige v o n n i s :
u

De

weg der nieuwere beschaving gaat Tot bestialiteit."

V a n humaniteit door nationaliteit

N e s t r o y schrijft i n 1848, het jaar v o l gebeurtenissen, zijn k l u c h t Freiheit in K r a h w i n k e l " waarin hij de vrolijke caricatuur van kleinsteedse D u i t s e vrijheidsopvattingen tentoonstelt. E n daar waar met tragische ernst gesproken w o r d t , gelijk bij H e b b e l , den typischen N o o r d e r l i n g , v e r t o o n t het uiteindelijke resultaat vaak heel w e i n i g verschil. A l s H e b b e l i n D e c e m b e r 1845 * ] I
z n t a n a a n s e r e

is

moet

afbreken o m naar D u i t s l a n d terug te keren, schrijft hij aan Bamberg: Ik sidder v o o r de D u i t s e atmosfeer, eerlijk gezegd, niet omdat i k bijvoorbeeld o p de wijze van andere suffe kerels beweer, dat men slechts onder een azuurblauwe hemel kan ademen, maar enkel en alleen omdat mij de eerstvolgende v r u c h t der o p z i c h z e l f hoogst

78

belangrijke en wenselijke politieke stromingen schijnt te bestaan in een barbaarse onverschilligheid tegen de hoogste processen van de menselijke geest, die elke artistieke o p w e l l i n g verstikken. W a s het metalen fundament van mijn leven ( H e b b e l bedoelt zijn finantile toestand. V e r t . ) z o goed gegrondvest als het geestelijke, dan z o u ik D u i t s l a n d nooit meer betreden." T i e n jaren tevoren noteert hij al in zijn Erstes Tagebuch" onder no. 105 met schrijnend v o o r g e v o e l : Zelfs i n geval van een revolutie zouden de Duitsers slechts o m vrijheid van belasting, nooit o m vrijheid v a n gedachten trachten te vechten." E n i n het revolutiejaar 1848 is zijn oordeel niet veel anders, getuige de notitie no. 3738 i n zijn D n t t e s Tagebuch": Er k o m t somtijds evenals v o o r den afzonderlijken mens o o k v o o r een geheel v o l k een ogenblik waarop het een gericht h o u d t over zichzelf. H e t krijgt namelijk gelegenheid het verleden te herstellen en de oude z o n d e n van z i c h af te werpen. D a n staat echter de Nemesis aan zijn linkerzijde, en wee hem, als hij n u ng niet de rechte w e g o p gaat. Z o staat het thans met Duitsland." V e r d i e p t als hij was i n het schrijven van historische drama's die zeker opwegen tegen zijn burgerlijke spelen, heeft H e b b e l o o k nagedacht over de betekenis der geschiedenis van zijn v o l k (toch w e l het zijne, al was hij de onderdaan van een D e e n s vorst), waarbij hij volgens no. 2415 i n zijn dagboeken tot de erkenning k w a m :

79

Het is zeer juist, dat wij D u i t s e r s geen contact hebben met de geschiedenis van ons volk, zoals de recensent v a n mijn Genoveva" i n de Blatter fr literarische U n t e r h a l t u n g zegt. M a a r wat is daar de reden v a n ? O m d a t die geschiedenis zonder resultaat was, omdat wij onszelven niet kunnen beschouwen als p r o d u c t e n van haar organische o n t w i k k e l i n g , zoals bijv o o r b e e l d Engelsen en Fransen, maar omdat hetgeen wij n u eenmaal onze geschiedenis moeten noemen, niet onze l e v e n s - , maar onze z i e k t e geschiedenis is, die tot o p heden nog niet tot een crisis heeft geleid. Ik schrik steeds weer wanneer i k de dramatische dichters zie zwoegen met de Hohenstaufers die, hoe groot o o k F r e d e n k Barbarossa en F r e d e r i k de T w e e d e als persoonlijkheden waren, desniettemin tegenover D u i t s l a n d , dat zij verscheurden en versplinterden, i n geen andere b e t r e k k i n g stonden dan de l i n t w o r m tegenover de maag." D e tijd was langzamerhand rijp g e w o r d e n v o o r zulke uitspraken. N i e t v o o r niets schreef H e i n e al i n 1830: D e revolutie doet haar intrede in de literatuur!" Bij m o n d e v a n een hele reeks van dichters deed zij dat inderdaad, en begrijpelijkerwijze k l o n k e n er niet alleen zegezangen, merkingen. T h e o d o r M u n d t stelde de eis: D e w e r e l d en het vlees moeten weer i n hun rechten hersteld worden, opdat de geest niet meer zes trappen h o o g w o o n t i n Duitsland." 80 maar ook menige schimp- en vloekliederen, menige wrevelige op-

E n de voormalige pruisische officier F r i e d n c h v o n Sallet d r u k t e zijn gevoelens over deze o p de zolderkamer verbannen geest in een alternatief uit, dat tekenend is v o o r zijn potisch overigens onbelangrijke tijdsgedichten:
V o o r vorstenmacht, voor volksrecht ? V o o r geesteslicht, voor papenwaan ?

Republikein of anders knecht?"

D o c h v o o r republikeinen was de tijd weliswaar gunstig, het v o l k echter n o g lang niet rijp, en met recht karakteriseerde F r e i l i g r a t h i n zijn Neuer politische u n d soziale Gedichte" de zwart-rood-gouden vlag der r e p u b l i k e i n e n :
Zwart rood goud: Buskruit is zwart, R o o d is bloed, G o u d flakkert de vlam."

E r moest n o g een eeuwenlange strijd gestreden w o r d e n , helaas! D e D u i t s e reactie die z i c h na '48 deed gelden, kenschetste hij enkele jaren later voortreffelijk in een gedicht dat o o k vandaag n o g geldigheid heeft, althans wat de beschrijving der aangewende practijken betreft, die d o o r F r e i l i g r a t h i n d i t Duitsche revolutie" getiteld werk zo goed bij de aanhef w o r d e n samengevat:
En o f gij haar, een edel wild, al met uw beulenknechten vingt, En of gij bij de vestingmuur standrechten de gevangene E n o f haar ook de heuvel dekt, op 't gras waarvan bij 't morgenrood E e n jonge vrouw een krans neerlegt toch zeg ik u: zij is niet d o o d ! gingt,

8l

E n of

gj

van haar voorhoofd ook haar wilde lokkenpracht afschoort,

E n o f g>) links en rechts van haar een dief en moord'naar uitverkoort, E n o f zij tuchthuiskleren draagt, zich voedt E n o f zij touw met schrale bonenbrij, en wol ook spint,

toch zeg ik k o p p i g : zij is vrij! E n o f g )' haar tot balling maakt, E n verder jaagt van land tot l a n d ;
1

E n of ze aan vreemde haard zich zet, waar koude as glijdt door haar hand, E n o f in verre stromen zij, verwond, ook doopt de moede T o c h hangt haar harp zij nimmer op aan Babel's wilg bij Babel's vloed." voet,

W a t d o o r een sterke persoonlijkheid als Freiligrath omh o o g geheven w o r d t tot h o o p en overtuiging, blijft bij het v o l k zelf een schreeuwende klacht zonder uitzicht, alleen treffend d o o r de onmiddellijkheid en d o o r de onverbloemde wraakgedachte. E e n anoniem lied dat i n 1849 P P l "
u a u w a s

in Baden, laat dit alles duidelijk zien en t o o n t ook goed, hoezeer de Pruisen v o o r alle ellende aansprakelijk gesteld werden. H i e r is de rasechte Z u i d d u i t s e r aan het w o o r d , die het w o o r d leis" o p Preuss" laat rijmen, en die met proletarische oprechtheid z i n g t :
Slaap mijn kind, slaap heus! Daar buiten loopt de Pruis. Je vadertje heeft hij gekraakt, Je moeder heeft hij arm gemaakt,

E n wie niet slaapt van huilen moe, D i e n drukt de Pruis zijn oog wel toe.

82

Slaap mijn kind, slaap heus! Daar buiten loopt de Pruis. We moeten stil zijn en alleen, Zoals je pa onder zijn steen.

Slaap mijn kind, slaap heus! Daar buiten loopt de Pruis. God echter weet hoe lang hij 't maakt, ontwaakt. Totdat de vrijheid weer

E n waar je vader ligt, daarnaast V i n d t menig Pruis ook nog een plaats."

In stede de energie van h u n verbeterzucht o p het binnenland te richten, waar maar al te veel mistoestanden o p h e r v o r m i n g wachtten, liet men altijd en eeuwig weer de dadendrang van het D u i t s e staatsapparaat naar buiten uitslaan, en w e r d de nationale agressiviteit niet o p het eigen kwaad, maar o p andermans cultuur en bezit gericht. D e FransD u i t s e o o r l o g van 187071, die wij met enige willekeur als de afsluiting van deze literaire periode kunnen beschouwen, is slechts een v o o r t z e t t i n g van de Pruisische modus v i v e n d i , welke tot o p de dag van heden gehandhaafd werd. G e o r g H e r w e g h heeft i n F e b r u a r i 1871 een juiste bes c h o u w i n g van deze agressiviteit gegeven in zijn Epilog z u m Kriege", opgenomen in de b u n d e l Neue Gedichte". H e m laten wij hier het laatste w o o r d , ook al wijl deze e p i l o o g tevens past v o o r al de verdere oorlogen waarmee de T e u tonen E u r o p a teisterden, en i n het bizonder wijl de bezette gebieden bij de jongste veroveringstochten der G e r m a n e n de volledige suggestie van hun niets ontziende victorieactie

8j

hebben leren kennen. V o o r de zoveelste maal bezat een dichterstem profetische kracht, toen H e r w e g h u i t r i e p :
Germania ! V i c t o r i a ! D e vaandels wapp'ren, klokken zingen, Elzas is ons en Lotharingen, D e grenzen trekken wijder kringen D a n ooit te voor'. V i c t o r i a ! Gesteund op 't oude oorlogszwaard, Prijst ge in uw vrome En uit verwoesting, telegrammen D e n H e e r , van wien uw heren stammen, d o o d en vlammen, uw dank van d'aard. Stijgt hemelwaarts

N a vierentwintig slagen ligt D e vijand neergeveld, geschonden, T o t in de stad v o l bloed en wonden, D i e genen redder had gevonden, Marcheerdet gij, in rijen dicht. Z w a r t , wit en rood, om d'ene E n prijzen u met jubel woorden, Germania, gij rste in 't moorden, Ik g r u w Ik g r u w van u, zie ik u aan. van u, 'k geloof haast dat vaan

Verenigd staan nu Z u i d en N o o r d e n ,

Gij in uw dwazen Maar dat van

waan verzonken, genade" gij dronken,

M e t valse grootheid tracht te pronken, Gods De m e n s e n r e c h t e n vergat."

Ipse dixerunt. E n wij, wij kunnen het den dichter bijna driekwart eeuw later n o g steeds v o l m o n d i g nazeggen!

84

HET

GHETTO

ANTWOORDT

et was de alte F r i t z " , de gaarne als verlichte voltairiaan optredende despoot, die weigerde M o s e s Mendelssohn,

een van zijn grootste tijd- en landgenoten in de Pruisische A c a d e m i e toe te laten, nadat deze instelling hem tot z u l k een eer had uitverkoren. H e t v o o r b e e l d van dezen trouwelijk Markus nagevolgd, toen hij den beroemden groten" medicus Academie k o n i n g w e r d d o o r zijn o p v o l g e r F r i e d n c h W i l h e l m II geH e r z eveneens de toelating tot de

ontzegde. Beide vorsten hadden dezelfde reden v o o r h u n w e i g e r i n g : de candidaten waren Joden, en hoezeer zij z i c h o o k beijverden goede staatsburgers en echte Duitsers te zijn, zij k w a m e n uit het ghetto voort, tussen welks p o o r t e n en die der A c a d e m i e een onoverbrugbare k l o o f lag, die van het rassenvooroordeel. T o c h trachtten mannen als M e n d e l s s o h n en H e r z bruggen naar een volledige gelijkstelling te bouwen, en niet enkel wijsgerige, maar o o k practisch begaanbare; een periode van aanpassing en gedeeltelijke ontjoodsing brak aan. H o e w e l het b l o e d bleef k r u i p e n waar het niet gaan k o n

H e r z , die M e n d e l s s o h n aan zijn sterfbed bijstond, kreeg als zestienjarige leerling en huisgenoot bij zich een zekeren Juda L b Baruch, afkomstig uit het Frankfortse ghetto. T o t man en jurist opgegroeid, veranderde deze zijn naam i n L u d w i g Brne. M a a r ondanks het feit dat Brne zich, evenals Heine, uit zakelijke overwegingen liet d o p e n en met zijn

87

literaire p r o d u c t e n een duidelijk v o o r b e e l d leverde van de snelheid waarmee het ontwikkelingsproces dat M e n d e l s s o h n begonnen was, z i c h v o o r t z e t t e onder de D u i t s e Joden, bleek speciaal uit zijn cntische gezindheid ten o p z i c h t e van zijn medeburgers, dat hij bij alle nationaliteitsgevoel gedistancieerd genoeg bleef, o m met ongewone scherpte de fouten en gebreken van zijn landgenoten te kunnen zien, en ze v o l geest over de hekel te halen. V o o r naturen als de zijne, intelligent en tevens bezeten v a n sociale rechtvaardigheidsdrang en waarheidsliefde, was het onmogelijk vrede te hebben met het despotisme en de o n d e r d r u k k i n g die i n D u i t s l a n d het leven z o w e l v r als na de overheersing van N a p o l e o n ondragelijk maakten. D e weg uit het ghetto voerde consequent naar het verzet en de revolutie. E n toen deze eenmaal b e g o n te k o m e n de Julionlusten van 1830 v o r m d e n een aanvang zagen heel wat schrijvers z i c h gedwongen naar het buitenland te v l u c h t e n o m daar als emigrant bij h u n v e r w o r v e n geestelijke afstand o o k een materile distanciring te ondergaan, die v o o r de meesten althans n v o o r d e e l gehad heeft: dat zij geen b l a d meer v o o r de m o n d behoefden te nemen. E e n k w a r t eeuw d u u r d e Heine's bitter gevoelde ballingschap; die van d e n elf jaar ouderen Brne zeven jaren; beide eindigden hun leven met een jarenlang lijden aan ziekten die h u n geestkracht onaangetast lieten. Brne, veel meer politicus dan kunstenaar, veel meer criticus van het bestaande dan ziener o f b o u w e r van een toekomst, was al spoedig gevreesd o m de scherpte van zijn

88

w o o r d . H o e hij over zijn volksgenoten oordeelde, weten wij niet alleen uit zijn eigen geschriften, maar heeft o o k H e i n e met k l e m v e r t e l d i n zijn overigens niet bepaald vleierig o f zelfs maar w e l w i l l e n d gedenkschrift L u d w i g Brne", dat hij enige jaren na de d o o d van Brne aan de nagedachtenis wijdde van den man die eenmaal zijn v r i e n d geweest was, maar die in latere tijd v o l k o m e n van hem v e r v r e e m d raakte. Z o vertelt H e i n e in B o e k III van zijn gedenkschrift een gesprek dat Brne voerde met een D u i t s e n patriot en waarin eerstgenoemde o.m. o p p e r d e : , W i j zijn een d e n k e n d volk, en daar wij zoveel gedachten hadden, dat wij ze niet allemaal k o n d e n opschrijven, hebben wij de boekdrukkerij uitgevonden; en daar wij dikwijls van louter denken en boekenschrijven ook het lieve b r o o d niet hadden, v o n d e n wij de aardappel uit." H e t D u i t s e volk, b r o m d e de D u i t s e Patriot uit zijn hoek, heeft o o k het b u s k r u i t uitgevonden. Brne wendde z i c h snel tot den Patriot die hem met deze o p m e r k i n g o n d e r b r o k e n had, en zei sarcastisch glimlachend: U vergist zich, beste vriend, men kan eigenlijk niet zo beweren, dat het D u i t s e v o l k het buskruit heeft uitgevonden. H e t D u i t s e v o l k bestaat uit d e r t i g millioen mensen. Slechts n daarvan heeft het buskruit uitgevonden D u i t s e r s hebben het de overige 29.999.999 uitgevonden. buskruit n i e t

O v e r i g e n s is het buskruit een goede u i t v i n d i n g , net zoals de drukkerij, als men er maar een juist gebruik

89

v a n maakt. W i j Duitsers echter g e b r u i k e n de pers o m de domheid, en het buskruit o m de slavernij te verbreiden." D i t brokstukje geeft een heel juiste samenvatting van Brne's meningen in deze materie, en dat zij historisch gefundeerd waren, bewijst het v e r v o l g van dit gesprek, want even later gaat Brne volgens H e i n e v o o r t : Ach, wanneer i k de hele D u i t s e geschiedenis doorl o o p , dan merk i k dat de D u i t s e r s v o o r burgerlijke vrijheid w e i n i g talent bezitten, daarentegen de slaafsheid, z o w e l theoretisch als practisch altijd gemakkelijk aanleerden, en deze discipline met enkel thuis, maar ook i n het buitenland met succes doceerden. D e D u i t sers waren steeds de l u d i magistri der slavernij, en waar er b l i n d e gehoorzaamheid i n lichaam o f geesten moest w o r d e n geranseld, nam men een D u i t s e n drilmeester. O o k hebben wij de slavernij over heel E u r o p a verbreid, en als gedenktekens van deze z o n d v l o e d zitten de D u i t s e vorstengeslachten o p alle tronen v a n E u r o p a , zoals na oeroude overstromingen o p de hoogste bergen de resten v a n versteende zeemonsters gevonden worden E n thans n o g w o r d t ternauwernood een en zelfs i n de heilige geboortestreek v o l k vrij, o f er w o r d t hem een D u i t s e k n u p p e l o p de r u g gebonden van H a r m o d i o s en A r i s t o g e i t o n , in het weder bevrijde Griekenland, w o r d t thans D u i t s e dienstbaarheid ingesteld, en o p de A c r o p o l i s van A t h e n e stroomt Beiers bier en heerst de Beierse stok 90 "

In hetzelfde boek vertelt H e i n e dat Brne naar aanleiding van het verhaal, hoe hem onder de Patriotten o p het historische feest te H a m b a c h zijn horloge ontstolen w o r d t , als commentaar gaf: , Ja, ook wij, Germani's zonen, wij ontwaken T y r a n n e n siddert, wij uit onze slaperige eerlijkheid stelen o o k ! " V e l e n hebben het hem nagezegd. V a n Brne zelf gaf H e i n e de volgende karakteristiek die w o r d t aangehaald, omdat zij duidelijk laat zien uit welke geestesgesteldheid de zelfcntiek van deze Jongduitse schrijvers i n het algemeen, en van de Joodse i n het bizonder, voortk w a m . Z i j is te v i n d e n i n boek I V van het gedenkschrift, en l u i d t aldus: Wanneer D u i t s l a n d allerlei verkeerdheden beging, die slechte gevolgen k o n d e n hebben; wanneer het de m o e d niet had o m een heilzame medicijn in te nemen, z i c h de staar te laten steken o f een andere kleine operatie te doorstaan, dan raasde en schold L u d w i g Brne, en stampte en tierde. A l s echter het voorziene ongeluk werkelijk gebeurde, als men D u i t s l a n d met de voeten trad o f z o lang striemde tot het b l o e d vloeide, dan m o k t e Brne niet langer, maar hij begon te grienen, arme nar die hij was, en s n i k k e n d beweerde hij dan, dat D u i t s l a n d het beste land van de wereld was en de D u i t s e r s het schoonste en edelste volk, een ware parel van een volk, en dat men nergens verstandiger was dan in D u i t s l a n d , en dat zelfs de gekken daar verstandig

waren, en de vlegelachtigheid eigenlijk gevoel is, en dat hij echt verlangde naar de vaderlandse stompen i n zijn r i b en menigmaal lust had i n een echt peer " sappige D u i t s e d o m h e i d , zoals een zwangere v r o u w i n een U i t z u l k een kenschetsing kan genoegzaam blijken, hoe deze D u i t s e Joden b o v e n a l echte Duitsers en Patriotten waren, die geenszins uit haat of verbolgenheid, zoals weieens beweerd is, maar uit een sterk bewuste liefde en inzicht h u n critiek ten beste gaven. D a t dit met zoveel geest en kleur geschiedde, dankten zij aan h u n heel b i z o n d e r atavisme, h u n herkomst uit het ghetto misschien; maar zeer zeker was h u n stem, lachend of bitter, die v a n een oprechte, Duits-nationale zelfcritiek. Reeds i n zijn Briefe aus Frankfurt" die van 1820 dateren, zegt Brne zelf: Met een v o l k , dat trots zijn geestkracht en trots zijn geestesvrijheid z i c h niet heeft weten te bevrijden van een censuur, die met die geestkracht spot en die die geestesvrijheid vernietigt; dat z i c h o n d e r w e r p t aan z w a k k e n van geest en gehoorzaamt eigen geest geknot en geketend is; met een volk, dat niettegenstaande zijn bloeiende welstand, waardoor het ontheven is van de alledaagse levenszorgen; dat niettegenstaande zijn capaciteiten en morele z u i v e r h e i d nimmer datgene wist te bereiken wat andere v o l k e n zonder geestkracht, zonder geestesvrijheid, zonder deugd en zonder welstand w e l wisten te bereiken; dat z i c h niet weet los te maken van de 92 aan lieden w i e r

smadelijkste onmondigheid, dat als een zwakzinnige beeft v o o r s p o k e n o f als een k i n d v o o r de gard met zo'n v o l k moet t o c h iets eigenaardigs aan de hand zijn." E n deze ganz besondere Bewandtnis" heeft hij van vele kanten trachten te analyseren. Telkens en telkens weer heeft hij gewezen o p de eigenaardige slaafsheid waardoor de D u i t sers z i c h onderscheiden. Aanvankelijk gekscherend, als i n zijn artikel Die grosse Verschwrung" van 1819, waarin hij d i t exempel geeft: Ik z o u i n D u i t s l a n d een N e r o w i l l e n zijn, en mijn k r o o n i n de eerste de beste rivier w e r p e n en den gevaarlijksten radicalen samenzweerder toeroepen: app o r t e ! E n de t r o u w e poedel z o u i n het water springen, onderduiken en mij kwispelstaartend mijn k r o o n terugbrengen." Later met meer gal. D a t deze slaafsheid o o k v o o r geest en gemoed geldt, geeft hij nadrukkelijk te kennen in zijn critiek D e r N a r r i m weissen Schwan, oder die deutschen Z e i t u n g e n " met de vaststelling over de D u i t s e r s : W i j zijn tot geen geestdrift i n staat D e politie

moet ons daartoe b e v e l geven; eerst moet er aan het raadhuis aangeplakt staan, dat wij o m vier uur 's middags geestdriftig moeten jubelen, en dan pas zijn wij o o k geestdriftig en dan pas jubelen wij ook." H e t l i k k e n naar b o v e n en trappen naar beneden, g e v o l g van z u l k een ingewortelde slaafsheid, is hem niet ontgaan. In

zijn opstel over de Franzsische Sprache" van 1822 b r e n g t hij deze eigenschappen i n b e e l d : D e D u i t s e r is alleen tegen hogergeplaatsten beleefd; een sfinx gelijk, glimlacht hij vriendelijk naar b o v e n , maar gebruikt naar onderen zijn nagels . . . elke regeringsklerk beschouwt zichzelf als een stadhouder G o d s en is bij de genade G o d s een l o m p e vlegel." N a a r aanleiding van de overal waarneembare kruiperigheid die z i c h in zovele v e r m o m m i n g e n doet gelden, stelt Brne i n het dagboek dat hij n o g tijdens zijn leven publiceerde, de vraag: Men noemt de D u i t s e r s v r o o m , bescheiden, vrijzinnig. D o c h is men v r o o m , wanneer men den mens, de schoonste arbeid G o d s , i n stukken slaat ? Is m e n bescheiden, wanneer men h o o g m o e d i g is? Is men vrijzinnig, wanneer men serviel is ?" T o t i n zijn nalatenschap, i n de Fragmente u n d A p h o r i s men" keert deze critiek wijsgerig uitgewerkt terug, een bewijs hoe h o o g het hem zat. D a a r zegt h i j : D e D u i t s e r s k u n n e n het bevelen en het gehoorzamen met laten, en het is moeilijk te zeggen, waaraan zij het meeste genoegen beleven. O o k is het een hoogst D u i t s e dichter, die z o n g :
G i j moet heersen dan wel dienen, Aambeeld dan wel hamer zijn.

E e n treffende spreuk, hoewel hij een grote onwaarheid en een afschuwelijke miskenning van de menselijke

94

natuur bevat. Heersen of dienen, dat betekent slaaf zijn o p de ene o f o p de andere manier: i n het ene geval omsluiten gouden, i n het andere geval ijzeren tralies de k o o i . D e keten die aaneensnoert is evenzeer gesnoerd als het saamgebondene. D e mens echter is v o o r de vrijheid geboren en net zo als er stikstof aan onze levenslucht moet w o r d e n toegevoegd opdat wij kunnen ademen, precies zo moet de vrijheid w o r d e n ingeperkt, maar niet mr, o m genietbaar te blijven. W i e echter dat al te vele regeren de regeringen als schuld i n de schoenen w i l schuiven, z o u i n elk geval i n D u i t s l a n d onrechtvaardig zijn. H e t is de schuld en de z w a k h e i d van de onderdanen. M e n probere het maar eens en heffe de h o n d e r d overbodige wetten op, die verbieden wat eigenlijk niet v e r b o d e n z o u moeten w o r d e n , of die v e r o o r l o v e n wat eigenlijk helemaal niet n o g eens opzettelijk v e r o o r l o o f d hoeft te worden, en men zal zien, hoe gegeneerd de burgers zich bij elke stap zullen voelen en hoezeer zij zullen klagen, dat het hun aan een voorschrift ontbreekt. D a t k o m t omdat het hun aan mannendeugd ontbreekt, die ieder ongedwongen zijn recht schenkt; en aan mannendeugd ontbreekt het hun, omdat zij de kracht missen waarmede men z i j n eigen recht weet te verdedigen; en aan de kracht ontbreekt het hun, omdat zij de geest missen, die de hefboom is van de w i l ; en aan geest ontbreekt het hun, omdat zij Duitsers zijn." Inderdaad, slaafsheid brengt beveelzucht en p o l i t i e d w a n g

95

met z i c h mede. Reeds i n Die grosse Verschwrung" heet het: W a t men onder p o l i t i o n e e l optreden heeft te verstaan, v o o r a l in D u i t s l a n d , waar met de smadelijkste willekeur die men daar overal aantreft, bovendien n o g de domste onhandigheid gepaard gaat, weet iedereen." N a d e r gepreciseerd w o r d t dit niettemin al een jaar later, in de Bnefe aus F r a n k f u r t " d o o r deze tirade: N o o i t was de D u i t s e p o l i t i e tijdens de Franse overheersing zo d i e p i n de m o d d e r weggezonken als thans, nooit werden er zulke onmenselijke dingen van haar geist, nooit w e r d aan de hardste eisen met z o verheugde b e r e i d w i l l i g h e i d v o l d a a n ; nimmer tijdens de tienjarige heerschappij van de Fransen g i n g men bij de politie met z u l k geniepig leedvermaak, met z u l k e onmenselijkheid en daar waar de geniepigheid ophoudt, met zo'n dikhuidige, tegen tranen gempregneerde, schoolvosserige ambtsplicht" te werk, als onmiddellijk in de eerste jaren v a n de D u i t s e heerschappij. E n sindsdien bestaat het gehele D u i t s e v o l k uit de twee klassen waarin zijn regering het heeft verdeeld: de klasse der spionnen en die der bespionneerden. D a a r b u i t e n bestaat er niemand meer. M e n kan n o g z o braaf zijn of slecht, men mag mens of d u i v e l zijn, daar trekken zij zich niets van aan: men is p o l i t i e h o n d o f p o l i t i e w i l d , hamer o f aambeeld." D i t twee-klassensysteem heeft z i c h klaarblijkelijk, gelijk zoveel wat Brne n o g aanvoert, tot o p de huidige dag i n 6

D u i t s l a n d gehandhaafd. H e t kan niet anders, of zoiets gaat met een toestand van uiterste rechteloosheid gepaard. V a n vrijheid geen sprake. In zijn Branger u n d U h l a n d " van 1836 constateert onze schrijver: Montesquieu zeide eens, dat de vrijheid uit Germani's w o u d e n te voorschijn was gekomen; dat is waar, d o c h sindsdien is zij er niet weergekeerd." In het Parijs van 1833 v i n d t de emigre Brne echter w e l degelijk de rechtszekerheid i n heel het burgerlijk leven, en des te pijnlijker voelt hij het gemis daarvan in zijn vaderland. In zijn 9de brief uit Parijs heet het dan o o k : Maar dit geval van rechtszekerheid mist een D u i t s e burger telkens als het een p o l i t i e k vergrijp betreft. D i e p e nacht o m h u l t de kerker, het verhoor geschiedt in het geheim, het vonnis w o r d t i n het geheim geveld, de v e r d e d i g i n g blijft verborgen, de eerste stralen van de dag vallen o p het bloedschavot, een bleek, van leed d o o r p l o e g d h o o f d valt schuldeloos of schuldig, daarover zal G o d eens richten. H o e w o r d t een arme D u i t s e politieke gevangene i n de kerker behandeld? M e t menselijkheid? O f w o r d t hij gefolterd ? W i e kan het weten ? K o m t hij eindelijk vrij, dan heeft een langdurig lijden vaak zijn zielskracht gebroken, o f hij heeft in zijn v u r i g gebed o m r e d d i n g aan de hemel beloofd dat hij al zijn vijanden zal vergeven en alle k r e n k i n g zal vergeten hij zwijgt en klaagt niet. M i s s c h i e n heeft men hem ook zijn bevrijd i n g laten betalen met een eed, dat hij zal zwijgen." 97
'3

A n g s t w e k k e n d e overeenkomst van deze waarneming met dat wat wij o o k heden n o g bij hetzelfde v o l k , i n dezelfde omstandigheden z i c h telkens en telkens weer zien herhalen. O n o v e r t r o f f e n is Brne i n het plastisch voorstellen v a n d i t gemeen sadisme. In de inleiding v o o r zijn eigen tijdschrift Balance", dat hij slechts k o r t gaande k o n houden, vat hij de kwellingen samen, die de Duitsers met voorliefde duizenden steeds o p n i e u w deden ondergaan: Oordelen en beoordeeld worden, ziedaar des mensen bestemming. M a a r wat w i l t ge dat de D u i t s e r s zullen beoordelen, behalve dan boeken en hun schrijvers, kunstenaars en hun werken, toneelstukken en het spel der toneelspelers? D e bespreking der p u b l i e k e aangelegenheden is hun immers v e r b o d e n ? Z i j betalen belastingen, zij offeren het b l o e d hunner zonen o p het altaar des vaderlands, zoals de dichters dat plegen te noemen, d o c h het gaat hun verder niets aan, dat is politiek. M e n sluit hen in de kerker op, henzelf, hun vaders, h u n zonen, h u n broeders, v o o r zogenaamde staatsmisdaden ; men k w e l t hun geest en hun lichaam met mishandelingen en ontberingen, totdat zij daardoor hun verstand of hun leven verliezen; wredehjk o n t h o u d t men aan de zieke gevangenen de troost, van h u n familieleden v o o r hun d o o d n o g eenmaal te z i e n ; zij vergaan in w a n h o o p en v o o r het ochtendgrauwen laat men hen d o o r beulsknechten en cipiers onder de g r o n d stoppen. M e n verhoort en veroordeelt hen in het geheim, men voert tegen hen niet eens een ordentelijk proces, m e n 8

veroordeelt

hen zonder

meer tot

levenslange

ge-

vangenisstraf, d o c h dat gaat hun verder niets aan, dat is politiek. M e n steelt hun gedachten, men v e r m o o r d t hun gevoelens, met wat zij i n het zweet huns aanschijns w r o c h t t e n mest men gierige spionnen vet, die men h u n i n Frankrijk en Z w i t s e r l a n d nastuurt in de ballingschap, d o c h dat gaat h u n verder niets aan, dat is politiek." W i l men het v r z i c h zien, hoe dat toegaat? Brne heeft er een relaas van gegeven, i n zijn 21ste B r i e f uit Parijs (1833) waar hij uit een Frans-Zwitsers b l a d de volgende geschiedenis aanhaalt, die v o l l e d i g ten laste van de Duitsers komt, omdat toentertijd het v o r s t e n d o m N e u c h a t e l aan den k o n i n g van Pruisen toebehoorde, en d o o r zijn ambtenaren, Pruisen dus, bestuurd w e r d . W i j k u n n e n zien hoe toen al dezelfde methoden gebruikt werden, die ook thans d o o r de Duitsers toegepast w o r d e n bij het vrijlaten van gevangenen uit de concentratiekampen, bij het afpersen van verklaringen, bij het straffen" van opstandigen d o o r folteringen, o p s l u i t i n g in bunkers, uithongering A l l e e n de medelijdende cipiers schijnen thans schaarser geworden, evenals de gevangenen die het er n o g l e v e n d van afbrengen. Brne geeft de gebeurtenissen aldus weer: D e 8e D e c e m b e r van het vorige jaar begaf de heer v o n Perrot, maire van N e u c h a t e l en president van de rechtbank z i c h i n de gevangenissen, o m de politieke gevangenen mededeling te doen van de zogenaamde amnestie, waarmede het den k o n i n g van Pruisen i n zijn

99

onuitputtelijke goedheid behaagde hen te begenadigen. D e z e magistraat v o r d e r d e van de ongelukkigen een eed, waarbij zij o p de koninklijke scepter moesten zweren, dat zij z i c h niet z o u d e n trachten te wreken o p de persoon van de rechters die hen hadden veroordeeld; dat zij geen w r o k tegen w i e n o o k z o u d e n koesteren; dat zij z i c h goed over h u n gevangenis zouden uitlaten en nimmer o n t v l u c h t i n g s p o g i n g e n z o u d e n wagen. A l l e gevangenen legden deze eed af; slechts D u b o i s , die ter d o o d was veroordeeld, d o c h wiens straf in levenslange gevangenisstraf was gewijzigd, weigerde; toen men hem de scepter v o o r h i e l d , verklaarde deze ongelukkige patriot, dat hij z u l k een gelofte niet af k o n leggen. T e n tweede male daartoe aangemaand, herhaalde hij zijn weigering, waarop de maire gelastte, D u b o i s naar de gevangenis terug te voeren. V i j f minuten later grepen o p bevel v a n den maire twee gendarmes D u b o i s vast, knevelden hem, deden hem boeien aan, sleepten hem een trap omlaag, sleurden hem over de binnenplaats van de gevangenis en wierp e n h e m i n een hol, dat men de k o o i noemt, o m daarin veertien dagen bij water en b r o o d te smachten. D i t folterwerktuig, nauwkeurig volgens het m o d e l vervaardigd, dat kardinaal de Belue o p b e v e l van L o d e wijk X I had uitgedacht, is een k o o i van ongeveer vijf en een halve v o e t i n het vierkant, waarin men noch zitten noch staan kan, en is i n een oude toren van de gevangenis aangebracht. D e ongelukkige, dien men

daarin opsluit, moet o p het stro dat men er neerlegt, hurken. D e k o o i is uit sterke eiken balken getimmerd, krijgt slechts een w e i n i g licht d o o r de vensteropening i n een binnendeur, d o c h alleen wanneer een buitendeur v a n ijzer, die de ingang tot de toren afsluit, geopend w o r d t . In de zomer kan de ongelukkige, dien men i n d i t h o l opsluit, het n o g u i t h o u d e n ; maar i n de strenge winter w o r d t het ondragelijk, omdat de lucht er van alle kanten i n binnendringt. N a d a t hij de folteringen van de winterkoude achtenveertig uren had verdragen, w e r d de ongelukkige D u b o i s d o o r den cipier i n de afschuwelijke toestand v a n een bevrorene aangetroffen. H i j had geen pols meer en was z o stijf als een lijk. D e cipier was ontzet over deze gevolgen van kannibaalse wreedheid, snelde huiswaarts o m warme dekens en voedsel te halen en gaf z i c h met b e h u l p van zijn z o o n alle moeite o m het ongelukkige slachtoffer tot het leven terug te roepen. Daarna deed hij den maire mededeling van de gevolgen van diens barbaarse bevel. D e z e liet D u b o i s naar zijn oude gevangenis terugbrengen en spoorde hem opnieuw aan, de verlangde eed af te leggen. D e gevangene moest i n zijn smadelijk lot berusten, d o c h begreep bij z i c h z e l v e maar al te wel, dat zo'n afgeperste eed slechts w o o r d e n en slechts w i n d is." H e t is niet te verwonderen, dat de goedwillenden onder deze lieden zeer schichtig moesten leven. W i e een p o l i t i e k geweten bezat, diende ook toen al menigmaal onder te
IOI

duiken. In de aantekeningen filosofeert Brne hierover:

Aus

meinem

Tagebuche"

V r de grote revolutie zei een wijze F r a n s m a n : Als men mij ervan beschuldigde, dat i k de grote k l o k van de N o t r e D a m e had gestolen en haar aan mijn horlogeketting had opgehangen, dan z o u i k veiligheidshalve t o c h maar liever v o o r l o p i g onderduiken." Z o ' n slechte naam had toentertijd de criminele justitie i n Frankrijk. N u , met het stelen, r o v e n en m o o r d e n is het in D u i t s l a n d niet z o erg gesteld, en als m e n mij van zoiets beschuldigde, z o u i k rustig het onderzoek afwachten. M a a r niet als het een p o l i t i e k vergrijp betrof! A l s mij morgen een v r i e n d bij het ontbijt k w a m opzoeken o m mij te waarschuwen, dat men mij er v a n verdacht, dat i k o p de beurs te F r a n k f o r t d r i e h o n d e r d v a n de dapperste Joden had geronseld o m aan het h o o f d daarvan aan het eind van de maand naar M a n n h e i m o p te trekken, de Rijnpalts te veroveren en daar een republiek te stichten, dan z o u ik mij niet eens de tijd gunnen o m mijn laarzen aan te trekken, maar er o p mijn pantoffels vandoor gaan " D e Jodenangst, de Jodenhaat, ziedaar een ander s y m p t o o m van het met lafheid v e r b o n d e n sadisme, dat weer w o r t e l t i n de nationale slaafsheid, en waaraan uiteraard de schrijvers en denkers van Semitische afkomst z i c h niet minder gestoten hebben, dan h u n niet-Joodse medemensen. W a a r bleef echter een openlijk protest ? V a a k genoeg zelf het slachtoffer v a n een gewelddadig antisemitisme, verbazen 102 eerstgenoemden

ons veeleer d o o r hun gematigdheid o p d i t gebied en een zekere resignatie, die wij zelfs bi] een zo felle natuur als Brne kunnen waarnemen, zodra hij het over dit fraaie kapittel van de D u i t s e nationale schande heeft. T o c h is de ironie bijna smartelijk van klank i n dat wat hij in de Fragmente u n d A p h o n s m e n " van de Joden uit zijn geboortestad F r a n k f o r t zegt: Zij verheugen zich in de tederste zorgen der regering. D e s Z o n d a g s mochten zij hun Jodensteeg niet verlaten, o m er aldus v o o r gevrijwaard te zijn, dat zij d o o r dronkaards zouden w o r d e n geslagen. V r hun vijfentwintigste jaar mochten zij niet trouwen, opdat zij t o c h maar gezonde en sterke kinderen zouden krijgen. O p vrije dagen mochten zij pas o m zes uur 's avonds de p o o r t uit, opdat de al te grote zonnehitte hun geen kwaad z o u doen. D e openlijke wandelwegen buiten de stad waren v o o r hen verboden, m e n d w o n g hen aldus o m over de velden te lopen, teneinde hun liefde v o o r de l a n d b o u w bij te brengen. A l s een Jood over straat liep, en een C h r i s t e n riep hem toe: Mach M o r e s Jud" (leer eens manieren, Jood!) dan moest hij zijn hoed afnemen; d o o r deze beleefde attentie moest de liefde tussen beide gezindten verstevigd worden." Brne de Jood zag het verschil slechts als een onderscheid in gezindte, van nationaliteit voelde hij z i c h geheel en al Duitser. V a n w a a r echter de Jodenhaat, de o p de spits gedreven vreemdelingenhaat bij zijn landslieden? Reeds i n 1818 geeft hij hierop a n t w o o r d i n zijn aankondiging v a n het 103

d o o r hem opgezette tijdschrift voor burgerleven, wetenschap en kunst", dat hij met zijn z i n v o o r objectiviteit Die W a g e " noemde. H i j betoogt daarin: . . . . de vaderlandsliefde der D u i t s e r s liet z i c h slechts ontsteken aan een onbetamelijke haat jegens een v r e e m d v o l k " Vrees v o o r het buitenstaande als projectie van de vrees v o o r het eigene, het aangeboren onverdraaglijke; vrees als m o t o r van het gehele staatsbestel; hoe goed heeft hij deze niet ontmaskerd i n de Fragmente u n d A p h o r i s m e n " waar hij vaststelt: Wanneer, zoals dat i n D u i t s l a n d v e e l v u l d i g geschiedt, wetten i n de taal van bevelen w o r d e n geredigeerd, went men de burgers eraan, wetten o o k als louter bevelen te beschouwen, die m e n niet o p v o l g t omdat men ze eert, d o c h omdat m e n ze vreest." H e t D u i t s e militainsme is de b e l i c h a m i n g van deze in- en uitwendige vrees, dit nationale minderwaardigheidsbesef, dat i n slaafsheid de discipline eert o m zichzelfs w i l . In het jaar v o o r zijn d o o d , i n Branger u n d U h l a n d " spreekt Brne het overduidelijk u i t : D e enige band, die in een land van veroveraars den een aan den ander, de lageren aan de hogeren en deze weer aan hun oppersten krijgsheer bindt, is de discipline. D e discipline echter is stom. In z u l k een land kan het despotisme alles wagen, want de onderdrukten, aan passieve gehoorzaamheid gewend, hebben geleerd, dat o o k de klacht als verzet w o r d t beschouwd. D e 104

discipline noemt men daar t r o u w . Z e l f s als de ontevredenheid er algemeen ware, z o u zij toch niet t o t uitbarsting kunnen komen, want daar de burgers nooit in het openbaar spreken en klagen, gelooft iedereen, dat hij de nige misnoegde is, en hij k o m t nooit te weten, dat zijn persoonlijke mening tevens die van ieder ander i s . . . D a t is n u precies bij de D u i t s e r s van thans het geval. W e l i s w a a r zijn het oude, afgedankte soldaten, maar zij zijn het aanwensel van de discipline n o g niet kwijt geraakt. A l s een oud-soldaat, hoewel hij weer i n het burgerlijke leven is teruggekeerd, een officier v o o r b i j ziet komen, springt hij i n de h o u d i n g en brengt hem, zonder er verder over na te denken, het militair saluut. E l k e D u i t s e r ziet i n zijn superieur een officier " M a a r genoeg over Brne, die niet alleen van zijn landgenoten, maar o o k van h u n kunst meer dan zijn bekomst had
(

toen hij het moede h o o f d v o o r g o e d ging neerleggen. N i e t gemelijk, maar t o t het eind v o l scherpe ironie, geeft hij o p zijn laatste z i e k b e d dr. Sichel, die hem de klinische vraag stelt, o f hij ook een slechte smaak in zijn m o n d heeft, ten a n t w o o r d : Helemaal geen, net als de D u i t s e literatuur." D a a r i n g i n g hij te ver, want de D u i t s e literatuur van die dagen culmineert i n een uitermate gepeperde Joodse naam met een Germaanse klank, die van H e i n r i c h H e i n e ! Een echte D u i t s e dichter" noemde H e b b e l hem eenmaal, en zo heeft H e i n e zich ook steeds gevoeld. Scherp en geestig, nukkig-openhartig als hij echter was, heeft H e i n e vaker dan 105

wie o o k zijn nationale zelfcntiek o p de meest o n o m w o n d e n wijze ten beste gegeven. Daarbij altijd Jood genoeg o m de eigenliefde van w i e hij s p i t s v o n d i g kwetste, tegelijk even geraffineerd te strelen. Is het w o n d e r dat de dichter van de meest D u i t s e pozie, de zanger van de Loreley", i n perioden van ongebreidelde nationale zelfvergoding tevens de meest gehate en verguisde geest uit het verleden is gebleven? T e g e n b o t h e i d is zelfs geen geniaal vernuft opgewassen. Gespleten was deze europamoede" natuur ook i n d i t opzicht. Mijn borst is een archief van D u i t s e v r i e n d Sethe, heet het o o k : Alles wat D u i t s is, staat me tegen . . . . A l wat D u i t s is, w e r k t o p me als een braakpoeder." D o c h zelfs na een twintigjarige ballingschap onder de Fransen die hij zo liefhad en wier cultuur hij zo vereerde, lijdt H e i n e onder het feit dat hij, D u i t s voelend en D u i t s denkend, steeds een vreemde taal moet spreken, ver verwijderd blijven moet van al de bronnen waaruit hij zijn eigen wezen en cultuur geweld weet. Z i j n romantische ironie" laat hem evenwel noch i n zijn lyriek noch i n zijn grotendeels journalistiek, schrander-geformuleerd p r o z a ooit met rust, en de cntische passages over de eeuwige D u i t s e karakterkenmerken zijn legio i n zijn werken. Talloos zijn de beschuldigingen van Teutomanie" die hij zijn landgenoten, de nakomelingen van H e r m a n n en Thusnelda, zoals hij hen spottend noemt, naar het h o o f d slingert. Zeker, menigmaal prijst hij hen en weet hij veel kwaad te vertellen 106 gevoelens" beweert hij eenmaal; maar in een brief van A p r i l 1822 aan zijn

van Engelsen, Fransen en zelfs Joden, maar als hem de eikelduitse landslieden", de echte kernduitsers i n de gedachte schieten, dan blijft er w e i n i g meer heel van juist die hoedanigheden waar zij het ergst prat o p gaan. D a n rafelt hij die uit, totdat de helden v o l k o m e n i n hun h e m d staan. E n zelfs dit h e m d heeft dan meer w e g van dat welk Andersen's k o n i n g aan, o f liever niet aan had, dan van een kleed dat nog enigszins de aangeboren o n s c h u l d bedekt A l s H e i n e eenmaal te velde trekt, zijn het houwen en steken naar links en rechts, die hij o p de meest onverwachte ogenblikken uitdeelt, terwijl ze n u eens het hoofd, dan weer het hart van zijn landslieden treffen, en die achteraf bezien maar heel zelden zo'n onschuldig schrammetje blijken, als de glimlach waarmee ze w o r d e n toegebracht, moet doen geloven. Z i j n ze uit het Buch der L i e d e r " waarschijnlijk met opzet geweerd, i n de Verstreute G e d i c h t e " die een nalezing van Heine's eerste b u n d e l vormen, v i n d e n wij een gedicht van 1822, toen de schrijver dus n o g een jongeman was, getiteld: Deutschland ( E i n Fragment)" waarin o.m. de volgende twee strofen v o o r k o m e n :
Kijk ik op de Duitse landen dwergen thans van gindse bergen af, zie ik slechts een volkje kruipen op der reuzen graf. Z o e k ik thans de gouden vrede die het Duitse bloed zich wint, zie ik slechts de ketting smeden die de Duitse nekken bindt."

D i t is dan het geenszins romantische beeld dat hij zich 107

van de actualiteit waarin hij leefde, moest vormen. U i t hetzelfde jaar dateren zijn Bnefe aus B e r l i n " waarin hij al o p de manier van Atta T r o l l " ironiseert en het zijne zegt van de taal die hij v o l trots als een meester g i n g beheersen: D e beren zijn tegenover ons overige Duitsers i n cultuur n o g erg achtergebleven. E n ofschoon ze i n de danskunst met ons wedijveren, is hun gebrom, wanneer wij het met andere D u i t s e dialecten vergelijken, volstrekt n o g geen taal te noemen." E e n tijd van reizen volgt, en van duizenderlei i n d r u k k e n die hem de nodige objectiviteit verschaffen, waardoor hij het eigene tegen een wijde achtergrond gaat zien. E n telkens weer moet hij n u het Duits-nationale met het buitenlandse gaan vergelijken, tracht hij uit het incidentele het typische en algemeen-geldende te abstraheren. In zijn Harzreise" is het een dwaas liedje: Een kever o p de tuinheg zat, zoem, zoem!" dat hem o p de gedachte brengt: Dat is m o o i bij ons D u i t s e r s ; niemand is zo gek, o f hij v i n d t een n o g groteren gek die hem verstaat. A l l e e n een D u i t s e r kan dit l i e d navoelen en z i c h daarbij doodlachen en doodhuilen. H o e diep Goethe's w o o r d i n het leven van het v o l k gedrongen is, merkte i k hier ook. M i j n magere tochtgenoot neuriede eveneens nu en dan: Leidvoll u n d freudvoll, gedachten zijn v r i j ! " E e n dergelijke corruptie van de tekst is bij het v o l k iets gewoons." M a a r m i n d e r g o e d m o e d i g en agressiever k l i n k t het al i n 108

het derde stuk uit Die Nordsee", waar het evenals bij Brne heet: Duitsland was van oudsher de grote vorstenstoeterij, die alle regerende huizen uit de nabuurschap van de nodige moederpaarden en dekhengsten moest voorzien." E n in het derde van zijn Reisebilder", het boosaardig relaas over Die Bader v o n L u c c a " lucht H e i n e zijn hart over de Duitsers, d o o r de weergave van een gesprek met signora Latizia, de niet bepaald appetijtelijke oude courtisane, die d o o r markies G u m p e l i n o , een gepersifleerden H a m b u r g s e n bankier, van a n t w o o r d gediend w o r d t : Ach, eerlijk genoeg zijn de D u i t s e r s ! " zuchtte zij, maar wat helpt het dat de l u i eerlijk zijn, die ons bestelen ! Z i j richten Itali ten gronde. M i j n beste vrienden zitten gevangen i n M i l a a n ; enkel slavernij." Neen, neen," riep de Markies, beklaagt u z i c h niet over de D u i t s e r s ; wij zijn overwonnen overwinnaars, verslagen verslaanders, zodra wij naar Itali komen. E n u zien, signora, u zien en u te voet vallen, is hetzelfde " K o n dit Sterniaanse fragment niet even goed geschreven zijn bij de jongste bezetting van Itali d o o r de D u i t s e r s ? D o c h z u l k een o n w i l l e k e u r i g profetisme kenmerkend v o o r het ware dichterschap k o m e n wij herhaaldelijk bij H e i n e tegen. In het vierde der Reisebilder" van enkele jaren later, het stuk over Die Stadt Lucca", gaat hij o p hetzelfde thema i n dezelfde trant d o o r : 109

Ik geloof, dat er bij alle Italianen net als bij nog enkele andere E u r o p e s e volkeren, o p z'n D u i t s gecommandeerd w o r d t . M o e t e n wij Duitsers ons daar iets o p laten voorstaan? H e b b e n wij i n de w e r e l d zoveel te bevelen, dat het D u i t s zelfs de taal van het bevelen geworden is ? O f w o r d t ons zoveel bevolen, dat de gehoorzaamheid het beste de D u i t s e taal verstaat ?" E n o o k de gesprekken w o r d e n o p soortgelijke wijze voortgezet, al zijn ditmaal meer speciaal de Pruisen met h u n pseudo-cultuur aan de beurt bij den causeur: .... Overigens leven de Berlijners zeer matig en vlijtig, en de meesten zitten tot aan h u n navel i n de sneeuw en schrijven dogmatieken, stichtelijke werken, godsdienstgeschiedenissen v o o r dochters uit de beschaafde standen, Elohagedichten, en ze zijn daarbij zeer zedelijk, want ze zitten tot aan hun navel i n de sneeuw." Zijn de Berlijners dan Christenen?" n e p Signora v o l v e r w o n d e r i n g uit. Er is iets speciaals aan de hand met hun Christend o m . In de g r o n d ontbreekt hun dit geheel en al, en ze zijn ook veel te verstandig o m het ernstig te beoefenen. M a a r daar ze weten dat het C h r i s t e n d o m i n de staat n o d i g is opdat de onderdanen netjes deemoedig gehoorzamen en er ook b o v e n d i e n niet teveel gestolen en g e m o o r d zal w o r d e n , zoeken ze met veel welbespraaktheid tenminste h u n medemensen tot het Christ e n d o m te bekeren, zoeken ze als het ware remplacants no

i n een religie waarvan zij de handhaving wensen en waarvan de strenge uitoefening hunzelf te vermoeiend w o r d t . In deze verlegenheid maken ze gebruik van de dienstijver der arme Joden; deze moeten thans C h r i s t e n v o o r hen worden, en daar d i t v o l k v o o r geld en goede w o o r d e n alles uit z i c h laat maken, hebben de Joden z i c h al zo goed i n het C h r i s t e n d o m binnengexerceerd, dat ze reeds ordentelijk over ongeloof schreeuwen(....) de schijnheiligste gezichten trekken en met zoveel verheven bijval kwezelen, dat zich reeds hier en daar de beroepsnijd doet bespeuren, en de oude meesters van het handwerk reeds heimelijk klagen, dat het C h r i s t e n d o m thans geheel i n handen van de Joden is." H e t is mogelijk dat n o g even de gedachte bij hem o p k o m t , dat het beter z o u zijn te zwijgen over de collectieve schande, waaraan z o w e l het Joodse als het Christelijke volksdeel debet is want een D u i t s e r is n u eenmaal een D u i t s e r d o c h dan w i n t t o c h het dichterlijke gevoel v a n verontwaardiging het van elk denkbaar opportunisme, en verklaart H e i n e enige bladzijden verder i n hetzelfde w e r k : Ach, ik w i l niet als C h a m het dekkleed o p t i l l e n van de schaamte des vaderlands, maar het is ontzettend, hoe men bij ons verstaan heeft, de slavernij zelfs praatziek te maken, en hoe D u i t s e filosofen en historici hun hersens k w e l l e n o m ieder despotisme, al is het n o g zo flauw en suf, als verstandig o f als rechtsgeldig te verdedigen." D e slaafsheid van het denkende deel der natie, en speciaal

in

van de filosofen zal hem n o g jarenlang dwars zitten, t o t hij er een speciaal w e r k aan wijdt. M a a r v o o r d i e n v i n d t hij eerst n o g v o l o p gelegenheid allerlei eigenschappen van de D u i t sers te hekelen, zoals i n zijn bespreking van de RheinischWestfahscher Musenalmanack auf das Jahr 1821", die meteen al zo begint: W a t lang w o r d t , w o r d t goed E i l e m i t W e i l e R o m e is niet o p n dag g e b o u w d k o m je er vandaag niet, dan k o m je er morgen" en n o g vele honderden soortgelijke spreekwoorden neemt de D u i t s e r voortdurend i n zijn m o n d , ze dienen hem als k r u k bij elke handeling en z o u d e n met recht b o v e n de hele D u i t s e geschiedenis als m o t t o gezet kunnen worden." O f meer vergelijkenderwijze in zijn Gesprach auf der Themse" uit de Englische Fragmente", waar de niet nader aangeduide gele man" o p de volgende wijze zijn hart l u c h t : W a t de D u i t s e r s betreft ze hebben noch vrijheid, noch gelijkheid nodig. Z e zijn een speculatief v o l k , ideologen, voor- en nadenkers, dromers die slechts i n het verleden en i n de toekomst leven en geen heden hebben. E n g e l s e n en Fransen hebben een heden, bij hen heeft elke dag zijn strijd en tegenstrijd en zijn geschiedenis. D e D u i t s e r heeft niets waarvoor hij z o u moeten strijden, en daar hij begon te vermoeden dat er t o c h dingen zouden k u n n e n zijn, wier bezit wenselijk is, hebben zijn filosofen hem wijselijk geleerd, aan het bestaan van zulke dingen te twijfelen. H e t valt niet te loochenen dat o o k de Duitsers van de vrijheid houden. 112

M a a r anders dan andere volkeren. D e E n g e l s m a n houdt v a n de vrijheid als van zijn rechtmatige v r o u w , hij bezit haar, en al behandelt hij haar ook niet met bizondere tederheid, hij weet haar i n geval van n o o d als een man te verdedigen, en wee den knaap met rode jas, die in h u n heilig slaapvertrek binnendringt hetzij als galant o f als smeris. D e Fransman h o u d t van de vrijheid als van zijn u i t v e r k o r e n b r u i d . H i j gloeit v o o r haar, hij vlamt, hij w e r p t z i c h met de meest overspannen verzekeringen aan haar voeten, hij vecht v o o r haar op leven en d o o d , hij begaat duizenderlei dwaasheden. D e D u i t s e r houdt van de vrijheid als van zijn oude grootmoeder." D e z e vergelijking die oorspronkelijk van Brne afkomstig is, (Schilderungen aus Paris" X V ) geeft duidelijk blijk van H e i n e s twijfel aan het welslagen van een D u i t s e omwenteling, en de Juli-revolte van 1830, die twee jaar hierna plaatsv o n d , stelde hem inderdaad bitter teleur. D e betekenis van de gebeurtenissen i n D u i t s l a n d , welke hij slechts uit de verte, i n Frankrijk, meemaakte, zijn i n onze tijd d o o r V a l e n t i n met n zinnetje samengevat: Men danste o m vrijheidsbomen en ranselde gekroonde honden af." M e e r was er niet aan de hand, en van de tamheid van dit alles was H e i n e zo diep doordrongen, dat hij i n de V o o r r e d e van zijn Franzsische Z u stande" (1832) schreef: Ik z o u liever bij den armsten Fransman o m een korst b r o o d bedelen, dan dat ik dienst z o u w i l l e n nemen bij die voorname begunstigers i n het D u i t s e vaderland,
n

3
5

die elke matiging onzer kracht v o o r lafheid houden, o f zelfs v o o r een preluderende overgang naar slaafsheid, en die onze beste deugd, het geloof aan de eerlijke gezindheid van den tegenstander, v o o r overgerfde plebejische d o m h e i d aanzien." B i z o n d e r gehaat was de Pruisische geest, die z i c h tot aan de R i j n deed gelden; waarlijk met een profetisch inzicht heeft H e i n e bij de samenvatting van zijn artikelen over Frankrijk, waarmee hij de D u i t s e journalistiek hielp grondvesten, het P r u i s e n d o m als de quintessens van D u i t s e afstotendheid ontmaskerd. In de voorrede van de uitgaaf in b o e k v o r m bekende h i j : Ik beschouwde veeleer met bezorgdheid die Pruisische adelaar, en terwijl anderen prezen hoe koen hij in de z o n keek, was ik des te opmerkzamer o p zijn klauwen. Ik v e r t r o u w d e die Pruisen niet, dezen langen, femelenden d i e n s t k l o p p e r met zijn wijde maag en met zijn grote m u i l en met de korporaalsstok die hij eerst in wijwater doopt, voordat hij ermee o p los slaat. M i j mishaagde d i t filosofisch christelijke soldatendom, d i t mengsel van witbier, leugen en zand. Naar, erg naar leek me d i t Pruisen, dit stijve huichelachtige schijnheilige Pruisen, deze Tartuffe onder de staten." E v e n later gaat hij, naar aanleiding van de teutoniseringspogingen der Pruisen in het O o s t e n , v o o r t : D e P o l e n ! H e t b l o e d beeft me i n de aderen wanneer ik d i t w o o r d neerschrijf, als i k er aan denk hoe Pruisen tegen deze edelste kinderen van het ongeluk
114

gehandeld heeft, hoe laf, hoe gemeen, hoe verraderlijk. D e geschiedschrijver zal van inwendige afschuw geen w o o r d e n kunnen vinden, als hij bijvoorbeeld moet vertellen wat er te Fischau gebeurd is; die oneerlijke heldendaden zal veeleer de scherprechter moeten beschrijven .... i k h o o r het rode ijzer al sissen o p Pruisen's magere r u g " W a t z o u H e i n e w e l gezegd hebben, als het toenmalig optreden van de D u i t s e r s i n P o l e n ook maar enige gelijkenis v e r t o o n d had met dat der bezetters van hetzelfde land i n onze humane eeuw? A l s de Pruisische geest inderdaad gelijkgesteld mag w o r d e n met het meest hatelijke i n het D u i t s e volkskarakter, dan had H e i n e v o o r de zoveelste maal gelijk met zijn o n t b o e z e m i n g ter zelfder plaatse: Dit Pruisen! hoe het de kunst verstaat, zijn mensen te gebruiken! H e t weet zelfs van zijn revolutionnairen v o o r d e e l te trekken. B i j zijn staatscomedies heeft het figuranten van elke kleur nodig. H e t weet zelfs driedemagogen ervoor k l e u r i g gestreepte zebra's te gebruiken. Z o heeft het i n de laatste jaren zijn woedendste gebruikt o m overal r o n d te p r e k e n : dat heel D u i t s l a n d Pruisisch moet worden. H e g e l moest de dienstbaarheid, het bestaande als verstandig goedpraten. Schleiermacher moest tegen de vrijheid protesteren en Christelijke overgave aan de w i l der overheid aanbevelen. S t u i t e n d en laag is dit gebruiken van filosofen en theologen, d o o r wier i n v l o e d men o p het gewone v o l k w i l inwerken, en die men d w i n g t zich, door verraad aan 115

verstand en G o d , openlijk te onteren. H o e menige m o o i e naam, hoe menig flink talent w o r d t daar ten gronde gericht v o o r de nietswaardigste D e beklagenswaardige doeleinden." r o l die de geestelijke elite van

D u i t s l a n d gespeeld heeft en steeds is blijven spelen, de dienstbaarmaking van cultuurrijkdommen, en i n het b i z o n d e r v a n de wijsbegeerte aan het staatsopportunisme, deze slaafsheid van de geest, zo kenmerkend v o o r de broedplaats van talloze filosofen en geleerden, v o o r het geboorteland van het idealisme" in zijn vele schakeringen, deze schijn-superioriteit die zovele buitenstaanders en buitenlanders misleid heeft en ons een vervalste werkelijkheid liet waarderen, heeft H e i n e met verwonderlijke scherpte doorzien en aan de schandpaal gezet. D i t was geen eenvoudige taak, en hij heeft er een geheel boek aan gewijd, dat de zeer onromantische, ja zakelijke titel draagt: Zur Geschichte der R e l i g i o n u n d P h i l o s o p h i e i n Deutschland". D e slotbladzijden van deze heldere en onontkoombare uiteenzetting zijn b e r o e m d geworden, z o w e l o m hun oprechtheid als o m de dichterlijke kracht en de profetische visie waarmee zij geschreven zijn. Reeds meer dan eens bewezen zij hun geldigheid, en n o g steeds verdienen zij b o v e n de t r i o m f p o o r t die elke toekomstige vredesconferentie z i c h zal w i l l e n oprichten, i n de duidelijkste letters g e b e e l d h o u w d te w o r d e n : D e D u i t s e filosofie is een gewichtige aangelegenheid, die het gehele mensengeslacht betreft, en pas de verste kleinkinderen zullen erover kunnen beslissen of wij ervoor te prijzen dan w e l te laken zijn, dat wij eerst 116

onze filosofie en daarna pas onze revolutie uitwerkten. M i j dunkt, een methodischer v o l k dan wij, moest w e l met de H e r v o r m i n g beginnen, k o n z i c h pas daarna met de wijsbegeerte bezighouden, en mocht eerst na de v o l t o o i i n g hiervan tot de politieke revolutie overgaan. D e z e rangschikking v i n d ik heel verstandig. D e k o p p e n die de filosofie tot nadenken gebruikt heeft, kan de revolutie naderhand v o o r alle gewenste doeleinden afhakken. D e filosofie had echter nooit meer de k o p p e n kunnen gebruiken, die de revolutie, als zij aan haar voorafgegaan was, z o u hebben afgeslagen. Laat het u echter niet bang te moede worden, gij D u i t s e r e p u b l i k e i n e n ; de D u i t s e revolutie zal er niet milder en zachter o m uitvallen, wijl ze d o o r de Kantiaanse critiek, het Fichteaanse transcendentaal-idealisme o f zelfs de Natuur-filosofie w e r d voorafgegaan. D o o r deze leerstellingen hebben z i c h revolutionnaire krachten o n t w i k k e l d , die slechts de dag verbeiden waarop zij te voorschijn storten en de wereld met ontsteltenis en bewondering v e r v u l l e n kunnen. E r zullen Kantianen v o o r de dag komen, die o o k i n de w e r e l d der V e r schijnselen van geen piteit meer z u l l e n w i l l e n weten, en onbarmhartig, met zwaard en bijl de b o d e m van ons E u r o p e s e leven zullen d o o r w o e l e n o m o o k de laatste w o r t e l e n van het verleden uit te roeien. E r zullen gewapende Fichteanen ten tonele verschijnen, die i n h u n wils-fanatisme noch door vrees, noch door eigenbaat te temmen zijn; want ze leven i n de geest, ze trotseren de 117

materie zoals de eerste C h r i s t e n e n die men evenmin, noch door lichamelijke folteringen, noch d o o r lichamelijke genietingen k o n b e d w i n g e n ; ja, zulke transcendentaal-idealisten zouden bij een maatschappelijke omwenteling zelfs n o g onbuigzamer zijn dan de eerste C h r i s tenen, daar deze de aardse martelingen verdroegen o m daardoor de hemelse zaligheid te verwerven, de transcendentaal-idealist echter de martelingen zelf v o o r ijdele schijn houdt, en i n de verschansing van zijn eigen denken onbereikbaar is. M a a r n o g verschrikkelijker dan alles zouden de natuurfilosofen zijn, die handelend gingen ingrijpen i n een D u i t s e revolutie, en z i c h met het verwoestingswerk zelf zouden identificeren. W a n t zoal de hand v a n den Kantiaan sterk en zeker toeslaat, omdat zijn hart d o o r geen traditionele eerbied b e w o g e n w o r d t ; zoal de Fichteaan m o e d i g elk gevaar braveert, omdat het v o o r hem i n de realiteit helemaal niet bestaat, de natuurfilosoof zal daardoor vreselijk zijn, dat hij z i c h met de oorspronkelijke machten der natuur in v e r b i n d i n g stelt, dat hij de demonische krachten van het oudgermaanse pantheisme o p r o e p e n k a n ; en dat de strijdlust i n hem wakker w o r d t , die wij bij de oude Duitsers vinden, en die niet vecht o m te verwoesten, noch o m te zegevieren, maar louter o m te vechten. H e t C h r i s t e n d o m en dat is zijn schoonste verdienste heeft die brutale Germaanse vechtlust enigermate gekalmeerd, d o c h k o n deze niet vernietigen; en wanneer eenmaal de temmende talisman, het kruis,

kapotbreekt, dan raast de w i l d h e i d der oude vechtersbazen, de onzinnige Berserker woede waarvan de N o o r s e dichters zoveel te zingen en te zeggen weten, o p n i e u w omhoog. D i e talisman is v e r m o l m d , en k o m e n zal de dag waarop hij jammerlijk ineenstort. D e oude stenen goden zullen zich alsdan uit het vergeten p u i n verheffen en z i c h het duizendjarige stof uit de o p en slaat de gothische d o m k e r k e n stuk. W a n n e e r gij dan het spektakel en geraas hoort, past dan op, gij buurkinderen, gij Fransen, en mengt u niet in de zaken die wij thuis i n D u i t s l a n d voltooien. H e t z o u jullie slecht kunnen bekomen. W a c h t u, het v u u r o p te rakelen; wacht u, het u i t te doven. G i j zoudt u licht de vingers kunnen verbranden aan die vlammen. G l i m l a c h t niet over mijn raad, de raad van een dromer, die jullie waarschuwt v o o r Kantianen, Fichteanen en Natuurfilosofen. G l i m l a c h t niet over den fantast, die i n het rijk der verschijnselen dezelfde revolutie verwacht, welke o p het gebied des geestes heeft plaatsgevonden. D e gedachte gaat vooraf aan de daad, zoals de b l i k s e m aan de donder. D e D u i t s e donder is heus o o k een D u i t s e r en niet zeer soepel, en hij k o m t ietwat langzaam aangerold; maar k o m e n zal hij, en wanneer gij het eenmaal hoort kraken gelijk het n o g nooit i n de wereldgeschiedenis gekraakt heeft, weet d a n : de D u i t s e donder heeft eindelijk zijn doel bereikt. B i j dit gedruis zullen de adelaars d o o d uit de lucht 119 ogen wrijven, en T h o r met zijn reuzenhamer springt eindelijk

neervallen, en de leeuwen in de verste woestijn van A f r i k a zullen hun staarten intrekken en i n hun koninklijke holen wegkruipen. E r zal in D u i t s l a n d een stuk w o r d e n opgevoerd, waartegen de Franse R e v o l u t i e slechts als een onschuldige i d y l l e z o u aandoen. Thans is het echter tamelijk stil; en gedraagt de een of ander z i c h daar ook ietwat luidruchtig, gelooft t o c h niet dat deze eenmaal als echte acteurs z u l l e n optreden. H e t zijn slechts de kleine honden die i n de lege arena r o n d l o p e n en elkaar aanblaffen en bijten, voordat het uur slaat, waarop de schare der gladiatoren aankomt, die o p leven en d o o d vechten moeten. E n dat uur zal slaan. A l s o p de treden van een amphitheater zullen de v o l k e r e n z i c h o m D u i t s l a n d heen scharen, o m de grote wedstrijden gade te slaan. Ik raad jullie, gij Fransen, gedraagt u dan zeer stil, en waarachtig! wacht u te applaudiseren. W i j zouden u gemakkelijk kunnen misverstaan en u o p onze onhoffelijke manier nogal bars tot rust aanmanen. W a n t wanneer wij jullie vroeger, i n onze gemelijk-serviele toestand reeds menigmaal k o n d e n overweldigen, zullen wij er n o g veel eerder toe i n staat zijn i n de o v e r m o e d van onze vrijheidsroes. G i j weet immers zelf wat men in z u l k een toestand vermag, en gij zijt niet meer i n z u l k een toestand. N e e m t u i n acht! Ik meen het goed met u, en zeg jullie derhalve de bittere waarheid. G i j hebt van het bevrijde D u i t s l a n d meer te vrezen dan van de hele heilige A l l i a n c e met alle K r o a t e n en K o z a k k e n incluis.

W a n t i n de eerste plaats houdt men niet van jullie in D u i t s l a n d , wat onbegrijpelijk is, daar gij t o c h z o beminnelijk zijt en gij u zoveel moeite gegeven hebt o m bij u w aanwezigheid in D u i t s l a n d tenminste de beste en schoonste helft van het D u i t s e v o l k te bevallen. E n al mocht deze helft dan o o k van jullie houden, dan is het t o c h juist die helft; die geen wapens draagt en wier vriendschap u dus w e i n i g baat. W a t men eigenlijk tegen jullie heeft in te brengen, heb i k nooit kunnen begrijpen. Eens, in de bierkelder te Gttingen, gaf een jonge O u d d u i t s e r te kennen, dat men z i c h o p de Fransen moest wreken v o o r Konradijn van Hohenstaufen, dien zij te N a p e l s o n t h o o f d hadden. G i j hebt d i t ongetwijfeld reeds lang vergeten. W i j echter vergeten niets. G i j ziet, wanneer ons ooit de lust b e k r u i p t het tegen u o p te nemen, dan zal het ons niet aan afdoende redenen ontbreken. In ieder geval raad ik jullie daarom o p je hoede te zijn. E r mag i n D u i t s l a n d gebeuren wat w i l , de k r o o n p r i n s van Pruisen o f doctor W i r t h mag er tot heerschappij raken, houdt jullie steeds gewapend, blijft rustig o p je post staan, het geweer in aanslag. Ik meen het goed met jullie, en het heeft mij bijna aan het schrikken gemaakt, toen ik onlangs vernam, dat jullie ministers van plan zijn Frankrijk te ontwapenen. D a a r gij, ondanks u w huidige romantiek, geboren klassieken zijt, kent gij de O l y m p u s . O n d e r de naakte goden en godinnen die z i c h daar bij nectar en ambrozijn 121

verlustigen, ziet gij een g o d i n die, hoewel d o o r z u l k een vreugde en scherts omgeven, t o c h n o g altijd een pantser draagt en de helm o p het hoofd en de speer i n de hand blijft houden. H e t is de g o d i n der wijsheid." Verbijsterend inderdaad is de waarheid van deze samenvattende visie, waarin H e i n e een sluier van de toekomst oplichtte v o o r w i e wist te verstaan. T o e n al, meer dan een eeuw geleden, zag hij als een onafwendbaar n o o d l o t het o n t w a k e n v a n het moeilijk b e d w o n g e n atavisme der onbeschaafde nazaten van H e r m a n n en Thusnelda. Z a g hij het teugelloze van h u n verwoestingsdrang, de geboorte van h u n nieuwe leer die z o u zweren bij het gevaarlijke" leven en die de strijd o m de strijd z o u verheerlijken. K o m e n d e gebeurtenissen aanschouwde hij; het kapotgebroken kruis, omgebogen tot de haken van een folterrad v o o r alwie vrij w i l d e zijn en vrij w i l d e denken; doodvallende metalen adelaars i n de lucht en bittere gevechten in Afrikaanse woestijnen; een heerschappij d o o r de meest kleinburgerlijke caricatuur van een d o c t o r W i r t h , en daarbij een stuk i n D u i t s l a n d opgevoerd, dat i n barbaarsheid ieder denkbeeld overtreft. H e t kan niet anders of, na d i t gevecht o p leven en d o o d , zal het gevaar van een bevrijd D u i t s l a n d v o o r E u r o p a t o c h altijd groter blijken dan dat d o o r K r o a t e n en K o z a k k e n of d o o r de jongste A l l i a n c e der wereldgeschiedenis. G e e n o n t w a p e n i n g zolang z u l k een gevaar niet v o l k o m e n b e z w o r e n is, leert de moraal van deze helaas maar al te levensware fabel. D e haatdragendheid der D u i t s e r s heeft H e i n e i n hetzelfde 122

geschrift bij herhaling blootgelegd. Z o zegt hij i n B o e k II: Van de haat die bij z u l k e gelegenheden te voorschijn komt, hebt gij Fransen geen begrip. D e Duitsers zijn echter t o c h al wraakgieriger dan de Romaanse v o l k e n . D a t k o m t daarvandaan, dat ze idealisten zijn, ook in de haat. W i j haten elkander niet o m uiterlijkheden, zoals jullie, b i j v o o r b e e l d vanwege beledigde ijdelheid, vanwege een epigram, vanwege een niet beantwoorde visitekaart, neen, wij haten bij onze vijanden het diepste, het wezenlijkste dat i n hen is, hun gedacht e n ! G i j Fransen zijt lichtvaardig en o p p e r v l a k k i g , evenals in de liefde, zo ook in de haat. W i j Duitsers haten grondig, duurzaam; daar wij te eerlijk, ook te o n b e h o l p e n zijn o m ons met snelle gemeenheid te wreken, haten wij tot aan onze laatste ademteug." E n k o r t daarop een waarschuwing tegen schone beloften i n de toekomst n o g ter verduidelijking: Ik ken, mijnheer, deze D u i t s e rust, zei onlangs een dame, terwijl ze mij met groot-open ogen ongelovig en beangst aankeek; ik weet, jullie Duitsers gebruiken hetzelfde w o o r d v o o r vergiffenis schenken en vergiftigen. E n inderdaad, ze heeft gelijk, het w o o r d v e r g e v e n betekent bij ons beide." A a n nationale tegenstellingen w o r d t het best de minderwaardigheid der T e u t o n e n in velerlei o p z i c h t gedemonstreerd. Besef van vrijheid bezitten zij niet. D a a r o v e r stelt het achtste artikel uit de Franzsische Zustande" het v o l gende vast:
I2

D e E n g e l s e n hebben, waar het o m handelen gaat, t o c h al het v o o r d e e l dat zij, steeds bevoegd o m als vrije mensen zich vrij uit te spreken, over elk vraagstuk een oordeel gereed hebben. Z i j oordelen als het ware meer dan zij denken. W i j D u i t s e r s echter, wij denken altijd; van louter denken k o m e n wij tot geen oordeel; o o k is het niet altijd raadzaam z i c h uit te spreken; want de een w o r d t d o o r vrees v o o r 't mishagen van mijnheer den Politiedirecteur, de ander d o o r bescheidenheid o f zelfs sufheid ervan teruggehouden een oordeel te vellen. V e l e D u i t s e denkers zijn ten grave gedaald, zonder over w e l k groot vraagstuk dan o o k een eigen oordeel uitgesproken te hebben " H e t gemis aan innerlijke vrijheid o m te oordelen w o r d t begrijpelijkerwijze d o o r de staat m i s b r u i k t o m ook de uiterlijke vrijheid te beknotten. T e r zelfder plaatse w o r d t ons dan ook v e r t e l d : Een D u i t s e r met zijn gedachten, zijn ideen die zacht zijn als de hersens waaruit ze zijn voortgekomen, is als het ware zelf slechts een idee, en als deze aan de regering mishaagt, dan zendt men haar naar een vesting. Z o zaten zestig ideen te Kpenick gevangen, en niemand miste ze; de bierbrouwers b r o u w d e n hun bier zoals altijd; de almanakpersen d r u k t e n h u n kunstnovellen als steeds." V o o r a l de adel is schuldig aan deze knechting. In een tussennoot bij artikel negen uit laatstgenoemd werk w o r d t het uitgesproken:
124

't Is echter met de D u i t s e adel een heel beroerde aangelegenheid. A l l e grondwetten, zelfs de beste, kunnen ons niets helpen, zolang niet de hele adel tot i n zijn laatste wortels v e r s t o o r d is." H o e langer H e i n e de Fransen kende, van hun sedert de grote R e v o l u t i e v e r w o r v e n rechten en vrijheden profijt trok, hoe ongunstiger de vergelijking v o o r D u i t s l a n d en zijn b e v o l k i n g uitviel. D e staat van den b u r g e r k o n i n g L o u i s P h i l i p p e was een paradijs vergeleken bij een vaderland dat d o o r zesendertig grote en kleine despoten geregeerd werd. D e Fransen, z o betoogt H e i n e in de 9de van zijn Parijse brieven, waren v o o r een republikeinse staatsvorm i n de w i e g gelegd: D e Duitsers echter verkeren n o g niet in dit geval het geloof aan autoriteiten is bij hen n o g niet uitgedoofd, en niets wezenlijks dringt hen tot de republikeinse regeringsvorm. Z e zijn het royalisme n o g niet ontgroeid, de eerbied v o o r den vorst is bij hen niet g e w e l d d a d i g verstoord, ze hebben niet het ongeluk van een 21ste Januari beleefd, ze geloven n o g aan personen, ze geloven aan autoriteiten, aan een hoge overheid, aan de politie, aan de heilige drievuldigheid, aan de Hallesche Literaturzeitung", aan vloeipapier en pakpapier, maar het meest evenwel aan perkament." D e reactie is er altijd o p uit, verbeteringen v o o r vreemde import, logische ontwikkelingen v o o r cultuurbolsjewisme" uit te maken. In een variant van het begin van artikel I X uit
125

Parijs betoogt H e i n e d i t zelfs ten aanzien van de F r a n s e n . H i j gaat daarbij echter v o o r t : In D u i t s l a n d w o r d t hetzelfde valse spel gespeeld, de verklaring der mensenrechten en der burgerlijke gelijkheid w o r d t als iets buitenlands, iets Amerikaans en Frans, iets onduits uitgekreten; een D u i t s e school verklaart de zaak Germaans gemoedelijker, eikenstammig volkser, geheel in de z i n van die oereikelvraatv n j h e i d die onze dierbare voorvaderen genoten." D e z e l f d e spot, uit vergelijkingen met Frankrijk voortgekomen, w o r d t voortgezet i n het boek over D i e R o m a n t i s c h e Schule", dat een jaar later verscheen, en waarin bij herhaling het venijnige zinnetje v o o r k o m t : want we doen alles wat ons d o o r onze vorsten bevolen wordt." D a a r i n w o r d t een anti-parallel getrokken tussen de vaderlandsliefde aan beide zijden van de R i j n , en v i n d e n wij de waarneming geboekstaafd: Het patriottisme van den Fransman bestaat daarin, dat zijn hart v e r w a r m d w o r d t , d o o r deze warmte zich uitzet, wijder w o r d t , dat het niet meer enkel de naaste verwanten, maar geheel Frankrijk, het hele land der beschaving, met zijn liefde omvat. H e t patriottisme van den D u i t s e r daarentegen bestaat hierin, dat zijn hart enger w o r d t , dat het samenk r i m p t als leder in de k o u , dat hij het buitenlandse haat, dat hij niet meer wereldburger, niet meer E u r o peaan, maar slechts een b e k r o m p e n D u i t s e r w i l zijn." 126

T o t i n het absurde is de D u i t s e r de mindere v a n zijn W e s t e r s e nabuur. In hetzelfde boek t o c h betoogt H e i n e : Een Franse waanzin is n o g lang niet z o waanzinnig als een D u i t s e ; want i n deze laatste, zoals P o l o n i u s zeggen zou, zit methode. M e t een ongevenaarde pedanterie, met een ontzettende nauwgezetheid, met een g r o n d i g h e i d waarvan een oppervlakkige Franse nar z i c h niet eens een denkbeeld kan vormen, bedreef men die D u i t s e dolheid." E n waarin zij bestond, vertelt hij ons i n de tweede van zijn brieven Ueber die Franzsische Bhne", die hij i n M e i 1837
v a n u

d P bij Parijs aan zijn v r i e n d A u g u s t L e w a l d


r

schrijft, en die handelt over de comedie en haar typen. H e t heet daar: Met trots mag een D u i t s e r beweren, dat slechts o p D u i t s e b o d e m de narren tot z u l k een titanische hoogte kunnen opbloeien, waarvan een vervlakte, vroeg-onderd r u k t e Franse nar geen idee heeft. Slechts D u i t s l a n d brengt zulke kolossale dwazen voort, wier n n k e l k a p tot in de hemel reikt en met zijn geklingel de sterren vermaakt! Laat ons niet de verdienste van onze landslieden miskennen en buitenlandse narren h u l d i g e n ; laat ons niet onrechtvaardig zijn tegen het eigen vaderland." Overigens geeft het theaterbezoek H e i n e v o l o p gelegenheid o m zich zelfs daar rekenschap te geven van de vaderlandse gebreken, die hij i n zijn derde toneelbrief blijft vergelijken met zijn nieuwe o m g e v i n g : 127

In de D u i t s e parterre zitten vredelievende staatsburgers en regeringsambtenaren, die daar rustig h u n z u u r k o o l wensen te verteren, en b o v e n in de loges zitten blauwogige dochters uit de beschaafde standen, schone b l o n d e zielen die h u n breikous o f een ander handwerkje i n het theater hebben meegebracht en lekkertjes w i l l e n dwepen, zonder dat ze een steek laten vallen. E n alle toeschouwers bezitten die D u i t s e d e u g d die ons aangeboren o f minstens aangeleerd is, namelijk geduld. O o k gaat men bij ons naar een toneelstuk o m het spel der comedianten, o f zoals wij ons u i t d r u k k e n : de prestaties der kunstenaars, te beoordelen; en deze laatsten leveren alle conversatiestof i n onze salons en journalen. E e n Fransman daarentegen gaat naar het theater o m het stuk te zien en emoties te ontvangen...." V e e l later pas heeft ook een D u i t s auteur van Joodse afkomst W a s s e r m a n n geschreven over de Tragheit des Herzens" bij een romanheld van bijna mythisch-zuivere D u i t s h e i d . E e n kleine eeuw tevoren constateert H e i n e echter al i n bovengenoemde brief: Mensen die slechts aan de dag denken, slechts aan de dag de hoogste geldigheid toekennen en hem daarom ook met de verbazingwekkendste zekerheid handhaven, die begrijpen niet de wijze van voelen van een v o l k dat alleen een gisteren en een morgen, maar geen heden heeft, dat zich bestendig het verleden herinnert en bestendig de toekomst vermoedt, maar het
128

tegenwoordige nooit weet te bevatten, i n de liefde z o m i n als i n d e politiek. M e t v e r w o n d e r i n g bekijken ze ons Duitsers, die vaak zeven jaren lang tegen de blauwe ogen van onze geliefde aan smachten, v o o r d a t wij het wagen haar heupen met vastberaden arm te omvatten. Z i j zien ons met v e r w o n d e r i n g aan, wanneer wij eerst de hele geschiedenis der Franse R e v o l u t i e met inbegrip van alle commentaren g r o n d i g doorstuderen en de laatste supplementbanden afwachten, voordat wij dit werk in het D u i t s overbrengen, voordat wij een prachtuitgave van de Mensenrechten met een opdracht aan den k o n i n g v a n Beieren v e r w e r k e n "

O n z e dichter breekt hier zelf af, en o n w i l l e k e u r i g denken wij aan de even unieke als onvertaalbare D u i t s e term Weltfremd" en aan den groten zielenarts F r e u d Jood en Germaan o o k hij! die steeds o p n i e u w heeft moeten aantonen dat opvoeding tot de realiteit" de enige discipline is die z i n heeft. D o c h neen, i n zijn vierde brief mocht Heine, ook v o o r vandaag nog, met recht zeggen: Het leven van een D u i t s e r lijkt o p een haar dat d o o r de melk getrokken w o r d t . Ja, men z o u deze vergelijking een n o g grotere volmaaktheid kunnen verlenen d o o r te zeggen: H e t D u i t s e v o l k lijkt o p een vlecht van dertig millioen samengevlochten haren, die zielsrustig in een grote m e l k p o t rondzwemt." W a t H e i n e precies daarmee bedoelt, vertelt hij erbij. D e vergelijking is niet v a n hem, maar v a n een rabbijn. Aanvanke129
7

lijk kotste ik een beetje v a n d i t beeld, want niets w e r k t walgelijker o p mijn maag dan wanneer i k 's morgens bij het koffiedrinken een haar i n de melk v i n d bruiken," zegt hij. D e w e r e l d i n het klein, die het toneel is, weerspiegelt de wereld i n het groot en het ganse leven; de onderscheiden theaters weerspiegelen de nationaliteiten. Z o leert ons de zevende brief: W a t ons Duitsers betreft, w e zijn eerlijke lieden en goede burgers. W a t de natuur ons ontzegt, bereiken wij d o o r studie. Slechts als wij te hard brullen, zijn wij somtijds bang dat men i n de loges zal schrikken en ons bestraffen, en wij insinueren dan met een zekere slimheid, dat w e geen werkelijke leeuwen zijn, maar alleen i n tragische leeuwenhuiden genaaide programma's, en deze insinuatie noemen wij ironie. W i j zijn eerlijke lieden en spelen het beste eerlijke lieden. Jubilerende staatsdienaars, oude Dallner's (een held uit Iffland's Dienstpflicht". Vert.) rechtschapen opperhoutvesters en t r o u w e bedienden zijn onze lust. H e l d e n vallen ons zeer zwaar, maar t o c h k u n n e n w e met ze klaarkomen, v o o r a l i n garnizoenssteden, waar wij goede voorbeelden v o o r ogen hebben. M e t koningen zijn wij niet gelukkig " dezelfde In deze trant gaat H e i n e verder, o m z i c h o p Ik w i l mij echter aan d i t beeld wennen en zal het bij iedere gelegenheid ge-

plaats ook n o g over artistieke tekorten te beklagen, die hij, de grootmeester van de D u i t s e taal, juist o p rekening van
130

die feilloos d o o r hem tot muziek omgetoverde taal schuift: Maar o m niet onrechtvaardig te zijn, moeten wij bekennen, dat het voornamelijk aan de D u i t s e taal ligt, wanneer de voordracht o p ons toneel slechter is dan bij de E n g e l s e n en Fransen. D e taal van eerstgenoemden is een dialect, de taal van laatstgenoemden een, noch het ander, en ontbeert daardoor een voortbrengsel der maatschappij; de onze is noch het zowel naieve innigheid als vloeiende gratie; zij is slechts

een boekentaal, een bodemloos fabricaat van schrijvers, dat wij d o o r het boekhandelsbedrijf van de L e i p z i g e r Messe betrekken. D e declamatie der Engelsen is o v e r d r i j v i n g van de natuur, overnatuur; de onze is onnatuur. D e declamatie der Fransen is geaffecteerde tiradentoon; de onze is leugen. D a a r is een gebruikelijk gegrien i n onze theaters, waardoor vaak de beste stukken van Schiller voor' mij b e d o r v e n zijn; v o o r a l bij sentimentele gedachten waar onze toneelspelers i n een waterig gezingzang wegsmelten " G e e n w o n d e r dat wie z u l k een openhartigheid aan de dag legde en het v o l k waartoe hij behoorde z w e i n i g k o n vleien bij tijd en wijle, ook de v o l l e wraak moest o n d e r v i n d e n van de i n hun mateloze ijdelheid gekwetste lijders aan nationale grootheidswaan. D e zogenaamde Jongduitsers", met H e i n e aan het hoofd, werden d o o r den criticus M e n z e l , met w i e n hij eerst b e v r i e n d geweest was, openlijk als volksbedervers 131

aangeklaagd, hetgeen H e i n e i n 1835 een algemeen publicatiev e r b o d d o o r de Bundesversammlung bezorgde, dat pas naderhand verzacht werd. H i j heeft hierop gereageerd in zijn pamflet Ueber den Denunzianten", waarin zijn t o o r n over deze behandeling hem menige harde noot doet kraken, zoals: D e D u i t s e r springt zelfs v o o r de slechtste zaak i n de bres, wanneer hij eenmaal handgeld ontvangen heeft, o f ook maar i n een roes zijn bijstand b e l o o f d heeft; hij vecht dan met een zuchtend hart, maar hij vecht; hoezeer ook een betere overtuiging in zijn borst mag mopperen, hij kan er t o c h niet toe besluiten het vaandel te verlaten "

E n deze, die erbij aansluit, en maar al te bitter is: D e Duitsers zijn dapper zonder bijgedachten, ze vechten o m te vechten, zoals ze drinken o m te drinken. D e D u i t s e soldaat w o r d t noch d o o r IJdelheid, noch d o o r roemzucht, noch d o o r onbekendheid met het gevaar in de slag gedreven; hi] stelt zich rustig in 't gelid op, en doet zijn plicht, k o u d , onverschrokken, betrouwbaar. Ik spreek hier van de ruwe massa, niet van de lite der natie, die o p de Universiteiten, deze hogescholen van de eer, zoal zelden i n de wetenschap, dan t o c h des te vaker i n de gevoelens van mannelijke waardigheid de fijnste o p v o e d i n g ontvangen heeft." W a a r m e e H e i n e natuurlijk de o p v o e d i n g d o o r Mensur" en Schmisse" bedoelt, die o p den buitenlander van vandaag een even ouderwetse als barbaarse i n d r u k maken. O p n i e u w
132

k o m t hij i n dit geschrift o o k o p de redeloze haat tegen de Fransen terug: D e meesten onder die Franzosenhaters zijn schelmen, die zich deze haat met opzet hebben aangeveinsd, ontrouwe, schaamteloze, oneerlijke, laffe schelmen, die o n t b l o o t van alle deugden van het D u i t s e volk, z i c h met deszelfs fouten bekleden, o m z i c h een schijn van patriottisme te geven, en i n dit gewaad de ware vrienden des vaderlands zonder gevaar te mogen beledigen. H e t is een d u b b e l vals spel." Hieraan voegt hij n o g toe: Bij de grote menigte is de Franzosenhaat n o g altijd synoniem met vaderlandsliefde; d o o r een geschikt uitbuiten van deze haat heeft men zo minstens het gep e u p e l o p zijn hand " H o e waar is d i t niet tot i n onze tijd gebleken! D e psychologie van den D u i t s e r gaat H e i n e i n de jaren hierop steeds meer bezighouden, en k o m t soms o p de onverwachtste plaatsen van zijn werk tot uiting, bijvoorbeeld i n zijn uitgebreide commentaar over Shakespears M a d c h e n u n d Frauen" (van 1838) waarin hij naar aanleiding van H e l e n a over Faust, en naar aanleiding van Faust over actueler dingen begint te spreken: Ik heb het reeds eens gezegd, Johannes Faustus is de ware vertegenwoordiger van de Duitsers, van het v o l k dat zijn lust bevredigt i n het weten, niet i n het leven. H o e w e l deze beroemde doctor, de N o r m a a l Duitser, eindelijk naar zingenot snakt en smacht, zoekt

hij het v o o r w e r p van zijn bevrediging geenszins o p de bloeiende weiden der werkelijkheid, maar i n de geleerde m o d d e r van de b o e k e n w e r e l d ; en terwijl een Franse of Italiaanse necromant van M e p h i s t o p h e l e s de mooiste v r o u w van de tegenwoordige tijd geist z o u hebben, begeert de D u i t s e Faust een v r o u w die al duizenden jaren geleden gestorven is, en die hem alleen n o g maar als schone schaduw uit Oudgriekse perkamenten tegenlacht, H e l e n a v a n Sparta! H o e het D u i t s e volk!" Inderdaad, hoe goed tekent het o o k het van de realiteit vervreemde, de neiging tot romantische regressie bij lieden die z i c h er zo gaarne o p beroemen dat zij de cultuur bevorderen, ja, zelfs cultuur-pioniers zijn, en E u r o p a redden van een terugval i n de nacht der tijden. In het gedenkschrift aan Brne gewijd, w o r d t o p een der eerste bladzijden van B o e k I V de rassenkwestie aangesneden en de categorische vraag gesteld: W a a r begint de Germaan? W a a r h o u d t hij o p ? M a g een D u i t s e r tabak roken? N e e n , beweerde de meerderheid. M a g een D u i t s e r handschoenen dragen ? Ja, maar v a n buffelhuid. ( D e smerige Massmann nam het zekere v o o r het onzekere en droeg er helemaal geen.) M a a r b i e r d r i n k e n mag een Duitser, en hij moet het zelfs als echte z o o n van Germania, want Tacitus spreekt heel bepaald van D u i t s e Cerevisia. In de bierkelder te G t t i n g e n moest ik eens bewonderen, 134 veelbetekenend karakteriseert dit verlangen het innerlijkste wezen van

met w e l k een g r o n d i g h e i d mijn oud-duitse vrienden de verbanningslijsten klaarmaakten v o o r de dag waaro p zij tot heerschappij zouden komen. W i e slechts i n de zevende graad van een Fransman, Jood o f Slavir afstamde, w e r d tot ballingschap veroordeeld. Wie slechts het geringste tegen Jahn o f o o k maar tegen oudduitse belachelijkheden geschreven had, k o n z i c h met de d o o d v e r t r o u w d maken, en w e l met de d o o d d o o r de bijl, niet d o o r de guillotine, al was deze oorspronkelijk een D u i t s e u i t v i n d i n g en reeds i n de middeleeuwen bekend " In hetzelfde w e r k (Boek III) verheft onze dichter weer eens zijn profetische stem, ditmaal niet i n de r i c h t i n g van het W e s t e n , v a n de Fransen, maar naar het O o s t e n , naar aanleid i n g van hetgeen de P o l e n z o w e l van h u n Germaanse als van h u n Russische naburen te verduren hadden: V o o r de D u i t s e vrijheidsbelangen van een latere tijd behoeft men de populariteit der P o l e n w e i n i g te vrezen. A c h neen, wanneer D u i t s l a n d ze eenmaal weer d o o r elkaar schudt en deze tijd zal t o c h zeker k o m e n dan zullen de P o l e n nauwelijks n o g in naam bestaan, ze z u l l e n geheel met de Russen versmolten zijn, en als zodanig zullen wij elkander weer o p daverende slagvelden ontmoeten en ze zullen v o o r ons minder gevaarlijk zijn als vijanden dan als vrienden. H e t enige v o o r d e e l dat wij hun te danken hebben, is de russenhaat die ze bij ons hebben gezaaid en die stil voortw o e k e r e n d i n het D u i t s e gemoed, ons machtig zal
35

verenigen wanneer het grote uur slaat, waarin wij ons te verdedigen hebben tegen d i e n vreselijken reus, die thans n o g slaapt en i n zijn slaap groeit, zijn voeten veruitstrekkend i n de geurige bloemengaarden van het O o s t e n , met het h o o f d aanstotend tegen de N o o r d p o o l , d r o m e n d van een nieuw w e r e l d r i j k . . . D u i t s l a n d zal eens met dezen reus de strijd moeten aanbinden, en v o o r dit geval is het g o e d dat wij de Russen reeds v r o e g leerden haten, dat deze haat in ons w e r d aangewakkerd, dat ook alle andere v o l k e n daaraan deelnemen .... d i t is een dienst welke ons de P o l e n bewijzen, die thans als propaganda van de Russenhaat over heel de w e r e l d ronddwalen. A c h , deze ongelukkige P o l e n ! Z i j z e l f zullen eens de naaste offers van onze b l i n d e t o o r n zijn, ze zullen eens, wanneer de strijd begint, de Russische voorhoede vormen, en dan de bittere vruchten genieten van die haat, die zij zelf gezaaid hebben. Is het de w i l van het noodlot, o f is het glorierijke beperktheid, w e l k e de P o l e n er steeds toe doemde zichzelf de ergste val en tenslotte het graf te graven sedert de dagen van Sobieski, die de T u r k e n versloeg, Polen's natuurlijke bondgenoten, en de Oostennjkers redde eeuw later deze ridderlijke d o m k o p ! " W i j staan verbijsterd over z o v e e l politieke parapsychologische Genoeg. D i t schreef de profeet H e i n e i n 1840. Precies een helderziendheid en zouden aan een

begaafdheid moeten geloven, als wij niet uit zoveel andere gegevens wisten, over welke volkspsychologische inzichten

.36

de dichters, en deze scherpzinnige banneling i n het bizonder, veelal beschikten. In deze tijd o o k liet H e m e de cntiek die hem vervulde, toch doordringen i n zijn verzen, en zag hij er niet tegen op, ze o o k te publiceren. Slechts een enkele maal tot een geheel spotdicht uitgebreid, als dit Z e i t g e d i c h t X X uit zijn Neue Gedichte", dat hij sarcastisch getiteld heeft:
TER GERUSTSTELLING en boorde diep staal!

W i j slapen zoals Brutus sliep, D o c h deze ontwaakte In Cesar's borst het koude

Romeinen, tyranbeulen allemaal. Wij zijn geen Romeinen, wij roken tabak, gemak, offers;

E e n volk als het onze houdt meer zijn E e n volk is groot door de eigen In Z w a b e n bakt men de beste Wij Wij zijn Germanen, gemoedelijk slape'een gezonde poffers.

en koest,

plantenroes,

E n als wij ontwaken, dan plaagt ons vaak dorst, D o c h niet naar het bloed van onzen vorst. Wij Ook zijn zo trouw als eikenhout, zijn we als lindenhout zo vertrouwd;

In 't land der eiken en der linden Z a l men niet licht een Brutus vinden. E n mocht al een Brutus onder ons leven, E e n Cesar kwam hij nimmer tegen, Vergeefs zou hij den Cesar zoeken, W i j hebben goeie peperkoeken. Wij hebben zevenendertig
u

Herren"

('t Is niet teveel) en grote sterren Draagt elk daar waar zijn hart moet slaan, Dat 't niet als Cesar hem zal gaan.

18

W i j noemen hen Vaders, en Vaderland Z o noemen wij het oude land D a t erfbezit is van den vorst. W i j houden ook van zuurkool met worst. Wanneer onze Vaders wandelen gaan, D a n blijven wij braaf in de houding staan; Duitsland die vrome kinderkooi, Is geen Romeinse moordenaarszooi.

Meestal k o m t een dergelijke ironie meer fragmentarisch tot uiting, zoals i n de volgende passage van R o m a n z e V I I , o o k opgenomen i n dezelfde bundel, getiteld A n n o 1829", die de toestand i n het D u i t s e vaderland bezingt:
Ze eten goed, ze drinken goed,

Zijn blij met al hun mollenvreugd, E n hun grootmoedigheid is groot A l s 't spleetje van de armenbus. Sigaren hangen in hun muil, E n in de broekzak steekt hun h a n d ; H u n spijsverteringskracht is goed, Kreeg men ze zelf maar verteerd! Z e handelen in de specerij

V a n heel de aard, maar in de lucht Ruikt men, hun kruiderij ten spijt, D e rotte schelviszielenstank. O, zag ik maar het grootste kwaad,

Misdaden, bloedig, kolossaal, E n een solvabele moraal!

Alleen hun zatte deugd nooit meer,

H e t berijmd verslag van H e i n e s bezoek aan zijn geboorteland, het opzienbarend-bijtende


138

Deutschland

Em

W i n t e r m a r c h e n " zegt naar aanleiding van de doorreis d o o r de stad A k e n i n de D e r d e Z a n g :


Ik heb in dit vervelend nestje E e n uur lang rondgewandeld, Z a g weder Pruisische militairen, D i e zijn niet erg veranderd. 't Zijn van die grijze mantels nog, M e t hoge, rode kragen Z o n g Krner in vroeger dagen.) (Dat rood betekent Fransenbloed,

N o g steeds dat houten, pedante volk D a t kijkt alsof 't een boon is, In elke beweging, de ingevreten Op o p elk gezicht kapsones. stappen ze stijf geslikt

steltenpoten

E n kaarsrecht ingeregen, A l s hadden zij de stok Waarmee ze eens ransel kregen. Geheel verdween de plak toch nooit, Z e dragen hem thans vanbinnen; 't Vertrouwlijke Aan 't oude Jij" zal altijd nog UE" herinneren. maar

D e lange snor is feitelijk E e n nieuwe soort van

haarvlecht;

D e lecht die eens van achteren hing, Staat o p hun bovenlip kaarsrecht."

Reeds eerder, bij het binnenkomen i n D u i t s l a n d is het P r u i s e n d o m het eerste waaraan de dichter zich stoot, en waarvan de T w e e d e Z a n g aan het slot vertelt:
Een passagier die naast mij stond, Liet stilletjes D e grote mij weten, Preussische Zollverein" was, D a t vr mij de

douaneketen.

39

De

Zollverein",

zo merkte hij op, opvoeren, vaderland

Z a l onze volksheid

Zij zal het verbrokkelde

T o t n geheel weer snoeren. De De uiterlijke eenheid geeft zi) ons, zogenaamd materile;

D e geestelijke eenheid schenkt ons de censuur, D e waarlijk idele.

Zij geeft de innerlijke eenheid aan ons, D e eenheid van hersens en zinnen; D e eenheid van Duitsland is al wat ons schort, D e eenheid van buite' en van binnen."

E n weer later, als de dichter m K e u l e n aankomt, w o r d t hij hinderlijk aan het verleden herinnerd:
De vlammen van brandstapels hebben hier

Boeken en mensen verslonden; D e klokken werden daarbij geluid, E n Kyrie Eleison gezongen.

D o m h e i d en boosheid boeleerden hier, A l s honden die straten 't Nakoomlingsgebroed A a n zijn geloofshaat schennen; kan men nog vandaag

herkennen."

Z o n d e r l i n g genoeg is in de berengeschiedenis

AttaTroll",

die feitelijk als n grote hekeling is o p te vatten, de s c h i m p en ironie zozeer o m k l e e d en i n de parabel schuilgegaan, dat er maar w e i n i g uit aan te halen valt wat o p den man af de waarheid zegt, o p de manier van het volgende couplet uit caput VIII, dat vanuit de berenmentaliteit vaststelt:
Zelfs de Duitsers, eens de Tuskion, oertijd. ontaarden." beteren, Zelfs de zoons van Onze neven uit de D i e zijn eveneens

I40

W e l blijkt uit de nalezingen die als Parerga" aan het gedicht zijn toegevoegd, dat H e i n e toch menigmaal duidelijker heeft w i l l e n zijn, maar z i c h later stellig uit aesthetische overwegingen bedacht heeft. Immers in het eerste der Parerga" v i n d e n wij als parenthese deze bekentenis:
Atta T r o l l vertegenwoordigt G e e n dikhuidig-duitse volkskracht, E n hij grijpt niet allegorisch M e t zijn klauwen in de tijd in. Zelfs niet eens een Duitse beer toch Is mijn held. D e Duitse beren Z u l l e n steeds als beren dansen, Echter nooit de ketting breken.

E n in het vierde der Parerga", waar de dichter over zijn vaderland spreekt, n o g het volgende fragment:
Daar, in mijn geliefde landstreek Is het ploertendom in opkomst, E n er maken veel te velen Aanspraak op de ploerten-lauweren."

Bij de latere verzen, die welke, het laatst i n zijn leven, als Gedichte" i n 185354 verschenen, treft ons dezelfde ironie:
Gij Duitsers zijt een heel groot volk, D a t simpel en toch zo begaafd is! is!" M e n ziet het jullie waarachtig niet aan, D a t het buskruit door jullie gemaakt

E n i n het daaropvolgende Erinnerung an K r a h w i n k e l s Schreckenstagen":


Vreemden, buitenlanders meest, godlof, Zaaiden onder ons de geest V a n opstand. Zulke zondaars, Zijn zelden zoons van hier geweest."

141

H e t meest echter ironiseert hij n o g i n Kobes I", het lange gedicht over een parodistische figuur uit Keulen, die de dichter tot heil van zijn vaderland i n 's hemelsnaam maar tot keizer w i l laten k r o n e n :
Maar wilt gij toch het keizerschap, W i l t ge u een keizer wijden, G i j lieve Duitsers, laat u niet D o o r geest en roem misleiden. Verkiest u geen Maar kiest u een patricirskind, plebejer; leeuw, keesje."

Kiest niet de vos en niet de Verkiest het domste

Slechts twee generaties later heeft men H e i n e s smalende raad maar al te letterlijk en zonder het te weten o p g e v o l g d . M e t grotere macht dan ooit een keizer bezat, k o n Kobes I" de leider des lands w o r d e n , en inderdaad:
Men pochte dat hij nooit studeerde O p universiteiten, Maar boeken schreef uit eigen brein E n zonder faculteiten. Ja, zijn gehele onwetendheid wetenschap

Heeft hij zichzelf verworven ; G e e n vreemde kunde en Heeft zijn gemoed bedorven. Zijn geest zowel zijn denken bleef Bevrijd van een abstracter Filosofie H i j bleef zichzelf! Ja, Kobes is een karakter. En Men En uit zijn mooie ogen 't steevast traantje ziet glippen;

wat een dikke domheid ligt

Bestendig op zijn lippen.

142

Ja, alleen een H e i n e k o n toen al weten, dat de D u i t s e despoot bij uitstek een plebejer z o u moeten zijn, prat gaande o p zijn bodemstammige" onwetendheid, schrijver van n boek der boeken en larmoyante redenaar met k r o k o d i l l e n tranen, autodidactische strateeg, econoom, orde-schepper en wat al niet meer precies:
W o r d t Kobes Keizer, dan blaast hij vast De oudstrijders weer tot leven. omgeven. H u n dappere schare zal zijn troon A l s keizersgarde Moge

O o k wat er volgen zou, wist H e i n e

't hem lusten aan hun spits Duitsland terug te geven,

Eerst Frankrijk binnen te dringen, Bourgogne a a


n

Elzas en Lotharingen . . . ."

W i j kunnen het beamen. S.A. marschiert

" en met de

veroveringen is het n o g heel wat verder gegaan. M a a r i n de fragmenten waaruit de Nachlese" van H e i n e s dichtkunst bestaat, v i n d e n wij een A n t w o r t " waarvan de slotstrofe l u i d t :
Wij mogen geen victorie trompetten,

Z o l a n g nog sabels dragen onze agenten ; H e t wordt me bang als onze adders liefde kwelen E n wolf en ezel vrijheidsliederen spelen."

In deze vrees is H e i n e zichzelf gelijk gebleven. Bijna een kwart eeuw tevoren al schreef hij i n artikel I X van de Franzsische Zustande" over de vrijheidszin van zijn landslieden: N o g altijd, als ik mijn D u i t s e republikeinen bekijk, wrijf ik mijn ogen uit en zeg ik tegen mezelf: D r o o m je misschien ?"
'43

D a t sloeg o p de republikeinen van 1830. N a de opstanden van '48 dacht hij er n o g niet anders over. A l l e e n w e r d hij toen weer gedrongen tot het maken van berichtte: Gelegenheid had i k hier v o l o p , het talent te bew o n d e r e n dat de Fransen bij de b o u w van h u n barricaden aan de dag leggen. D e z e hoge b o l w e r k e n en verschansingen, v o o r w i e r aanleg de D u i t s e Grndlichkeit" hele dagen n o d i g z o u hebben, w o r d e n hier i n enkele minuten gemproviseerd." A a n deze revoltes was de weveropstand te Peterswaldau en Langenbielau i n Juni 1844 voorafgegaan, en k o r t daarop, in de V o r w a r t s van 10 Juli 1844 te Parijs, publiceerde H e i n e zijn b e r o e m d Zeitgedicht" getiteld: Die Schlesischen W e b e r " . H e t slot daarvan bezit een variant, later onderdrukt, en l u i d d e toen, bij de eerste spontane publicatie, aldus:
Een vloek aan 't valse vaderland, W a a r leugen slechts gedijt en schand, hjkgewaad, Waaruit slechts bederf en doodslucht slaat. Oud-Duitsland, wij weven je W i j weven! W i j weven!"

vergelijkingen,

zoals i n zijn opstel Die F e b r u a r r e v o l u t i o n 1848" waarin hij

E n uit dezelfde p e r i o d e stammen o o k verzen als het X X V s t e Zeitgedicht", met de aanhef:


In 't lieve Duitsland daarginds, Daar groeien veel levensbomen; Maar lokken de kersen ook nog zozeer, D e vogelverschrikker verschrikt ons nog meer."

144

Z e l f s toen n o g gaf de dichter de v o o r k e u r aan zijn ballingschap. In zijn brieven en berichten over Politiek, kunst en volksleven" die hij gedurende een viertal jaren, van 184043 schreef, en bijeenbracht onder de naam Lutezia", berichtte hij speciaal over zijn medekunstenaars ( L V I ) : Dichters w o r d e n bij ons als nachtegalen beschouwd, aan w i e slechts de lucht toebehoort; ze zijn rechteloos, waarlijk vogelvrij!" N a a r aanleiding van L e s s i n g constateerde hij al i n B o e k I van Die romantische Schule": Hij bracht het grootste deel van zijn leven in armoede en d r u k d o o r ; dat is een vloek die o p bijna alle grote geesten van de D u i t s e r s rust, en misschien eerst d o o r de politieke b e v r i j d i n g opgeheven wordt." E n n o g eerder, i n een b r i e f uit Helgoland, gedateerd 1830, maar pas opgenomen i n het w e r k over Brne, heette het reeds: Als i k maar wist waar i k thans mijn h o o f d kan neerleggen. In D u i t s l a n d is het onmogelijk. Ieder ogenblik z o u een politiediender k o m e n aanlopen en mij d o o r elkaar schudden o m te proberen of ik werkelijk sliep; alleen d i t denkbeeld bederft mij alle plezier " In dit alles bleef de grillige, impulsieve H e i n e zichzelf t o c h tot aan zijn d o o d toe gelijk. D e autobiografische Gestandnisse" van winter 1854, uit een van zijn laatste levensjaren dus, vermeldt in het v o o r w o o r d : Ik heb menigerlei bittere ervaringen opgedaan, en het oude geloof o f bijgeloof aan D u i t s e eerlijkheid is 145

bij mij zeer i n de v e r d r u k k i n g gekomen. Ik kan het niet verhelen dat ik, v o o r a l tijdens mijn o p o n t h o u d i n Frankrijk, heel vaak het slachtoffer van d i t bijgeloof werd. Eigenaardig genoeg, onder de schurken die i k helaas tot mijn schade leerde kennen, b e v o n d z i c h slechts n enkele Fransman en deze schurk was geb o o r t i g uit een van die D u i t s e gouwen, die eens aan het D u i t s e rijk ontrukt, thans d o o r onze Patriotten terugverlangd worden. M o e s t ik o p de ethnografische wijze van L e p o r e l l o , een gellustreerde lijst v a n de respectieve spitsboeven opmaken, die mij mijn zakken leeggerold hebben, dan zouden weliswaar alle beschaafde landen talrijk genoeg daarin vertegenwoord i g d worden, maar de zegepalm z o u t o c h blijven v o o r het Vaderland, dat het ongelooflijkste gepresteerd heeft; en ik z o u daarvan een lied kunnen zingen met het refrein:
D o c h in Duitsland duizend en d r i e ! "

H e t is kenmerkend dat onze D u i t s e schelmen steeds een zekere sentimentaliteit aankleeft. Z e zijn geen koude verstandsboeven maar schoften met gevoel. Z e hebben Gemt", ze nemen o p de warmste wijze deel in het lot van hen die zij bestolen hebben, en men kan ze niet kwijt raken. Z e l f s onze voorname handelsavonturiers zijn geen naakte egosten, die slechts v o o r zichzelf stelen, maar ze w i l l e n den snoden m a m m o n verwerven o m goed te d o e n ; i n hun vrije tijd, als ze niet i n beslag genomen w o r d e n d o o r hun beroepszaken,

b.v. d o o r de directie van een gasverlichting der Boheemse wouden, beschermen ze pianisten en journalisten, en onder het bontbestikte, i n alle kleuren van de regenboog Weltschmerz". H e t refrein uit M o z a r t ' s D o n G i o v a n n i " , toegepast o p de schoften met gevoel het rechtsgevoel van hun verdragen en verklaringen, het saamhorigheidsgevoel van hun arbeiders* deportaties en gedwongen tewerkstelling, verantwoordelijkheidsgevoel van h u n kuituurkamers e.d,m. herinnert ons aan een andere uitspraak van H e i n e i n zijn L u d w i g Brne", waar hij het heeft o v e r : W i j arme Duitsers, die helaas geen grappen verstaan " E e n eigenaardigheid die weer ten nauwste samenhangt met die welke de aanhef van het derde aanhangsel van Lutezia" v e r m e l d t : Ieder v o l k heeft zijn nationale fouten, en wij D u i t sers hebben de onze, namelijk die beroemde langzaamheid, wij weten het zeer goed, wij hebben l o o d i n de laarzen, zelfs i n de pantoffels." Z w a a r hebben deze laarzen inderdaad altijd gedrukt o p de g r o n d die zij betraden, eigen evenzeer als vreemde grond. E n de oorzaak ? In het nagelaten gedicht Diesseits u n d jenseits des Rheins" stelt H e i n e tegenover de liefde, die karakteristiek is v o o r de Fransen, het volgende: 147 flonkerend vest draagt menigeen ook een hart, en i n het hart de knagende l i n t w o r m van de

Maar wij weten hoe het Wij

staat,

Germanen, met de haat.

U i t de diepten van 't gemoed ontspringt hij, Duitse haat! Maar machtig groeit hij. Z o v e e l gif als nauwelijks wordt bevat D o o r het Heidelbergse vat."

N a zijn d o o d heeft men zijn Gedanken u n d Einfalle" uitgegeven, waarvan er een tiental gewijd zijn aan de fraaiste hebbelijkheden der natie waartoe de dichter behoorde. S o m m i g e van die ondeugden w o r d e n daar tot in hun wortels aangetast. W e e r is het de slaafsheid die i n het geding k o m t : D e D u i t s e r lijkt o p den slaaf die zijn meester gehoorzaamt, zonder kluister, zonder zweep, enkel d o o r het w o o r d , ja d o o r een blik. D e dienstbaarheid is i n hem zelf, i n zijn ziel; erger dan de materile slavernij is de vergeestelijkte. M e n moet de D u i t s e r s van b i n n e n bevrijden; van buiten helpt niets." V o o r a l de laatste z i n kan ons niet levendig genoeg i n d e gedachte blijven, en geen vredesverdrag zal van waarde blijken, tenzij het hiermee rekening houdt. V a n de nationale gespletenheid was H e i n e z i c h duidelijk bewust: Er bestaat geen D u i t s v o l k ; adel, burgerij, boeren zijn heterogener dan bij de Fransen v r de revolutie." H e t C h r i s t e n d o m is daar slechts schijn, een o p p e r v l a k k i g vernis. H e i n e zegt hieromtrent: In D u i t s l a n d w o r d t het C h r i s t e n d o m tegelijkertijd i n de theorie en i n de feiten ten v a l gebracht: ontwikk e l i n g van de industrie en van de welstand." E n onder de C h r i s t e n e n zelve is het z o :
148

Het zijn in D u i t s l a n d de theologen die een eind maken aan O n z e L i e v e H e e r on nest jamais trahi que par les siens." In hun terugval tot het p r i m i t i e v e w o r t e l t hun actief antisemietisme, ook d i t is een gevoelvol" terugglijden, immers: D e Jodenhaat begint eerst met de romantische school, met het plezier in de middeleeuwen, het katholicisme, de adel, o p g e v o e r d d o o r de Teutomanen." D e z e laatsten trachten een nationaliteitsbeset te forceren, dat waarlijk tot niets leidt en historisch ongefundeerd i s : D e Duitsers werken thans aan de o n t w i k k e l i n g van hun nationaliteit, ze k o m e n daarmee echter te laat. W a n n e e r ze haar gereed hebben, zal het nationaliteitsw e z e n i n de w e r e l d opgehouden hebben, en ze zullen o o k hun nationaliteit aanstonds weer moeten prijsgeven, zonder daar, evenals de Fransen o f de Britten, v o o r d e e l uit geput te hebben." Gecamoufleerd hebben ze h u n cultuurloosheid, en h u n boeken zijn misleidend, w a n t : Slechts i n de literatuur tonen de Duitsers hun gehele taalschat, en de Fransen, daardoor verblind, d u n k t het een w o n d e r hoe schitterend wij thuis spreken zij hebben er ook geen begrip van, hoe w e i n i g gedachten thuis bij ons i n o m l o o p zijn." Bij nadere kennismaking echter ontmaskeren zij zichzelf onwillekeurig. D e n k aan de emigranten, i n zekere z i n n o g het beste deel der natie, die H e i n e ook lang genoeg i n Frankrijk meemaakte, o m te kunnen getuigen: 149

D e Duitsers w o r d e n , net als het bier, niet beter i n het buitenland."

gexporteerde

T h u i s o f i n den vreemde, overal behouden zij hun hebbelijkheden : Gevaarlijke wijsbegeerte." W a a r zij z i c h onbevangen en ongekunsteld gedragen, i n hun huiselijk leven, i n hun intimiteit, is overigens hun ware aard het best bemerkbaar. E n als hij hierover spreekt, verdwijnt bij H e i n e elke lach, elke ironie, die anders aan zijn w o o r d e n zoveel luchtigheid geeft. M e t bittere ernst stelt hij vast: Het D u i t s e huwelijk is geen echt huwelijk. D e echtgenoot heeft geen h u i s v r o u w maar een meid, en leeft zijn gesoleerd vrijgezellenleven i n de geest verder, zelfs i n zijn familiekring. Ik w i l daarom niet zeggen dat hij de heer is; integendeel, hij is somtijds slechts de bediende van zijn meid, en zijn slaafsheid verloochent hij o o k i n huis niet." Is het niet of wij hier de stem van N i e t z s c h e horen, die alleen onder slaven en ondermensen tot de conceptie van zijn Uebermensch" k o n komen? S t e l l i g w e r d hier ook een der b r o n n e n van alle kwaad aangewezen, een diep-wortelend gebrek aan beschaving, dat geenszins overeenstemt met wat maar al te v l o t beweerd w o r d t naar aanleiding van het Germaanse gezinsleven en de d i t o mannelijkheid, die wij zo goed verpersoonlijkt zagen i n de Rhm's en consorten. G e e n
150

Duitsers! Z e

halen p l o t s e l i n g een

gedicht uit hun zak o f beginnen een gesprek over

w o n d e r dan ook, dat H e m e reeds i n een van zijn Berlijnse brieven schreef: A l wat D u i t s is, w e r k t o p mij als een braakmiddel. D e D u i t s e taal verscheurt mijn oren. Z e l f s mijn eigen gedichten doen mij somtijds walgen, als i k zie dat zij i n 't D u i t s geschreven zijn Je n'aurais jamais cru que ces btes qu'on nomme A l l e m a n d s soient une race si ennuyante et malicieuse en mme temps." Daarmee is het w e l helemaal gezegd. E n als H e i n e aan het slot van zijn eerste, uitvoerige testament u i t r o e p t : Vaarwel o o k gij, D u i t s e H e i m a t , land der raadsels en der smarten", dan doelt hij zeker o p de raadselachtigheid van zoveel eigenwaan bij zoveel minderwaardigheid, en o p de smartelijkheid van alle daar heersende duisternis en verblinding, die hem zijn afscheidswens doen besluiten met: word l i c h t e n gelukkig!" L a n g hebben wij bij H e i n e stilgestaan. H i j is de critische geest bij uitstek geweest onder al de vele dichters der D u i t s e romantiek, welke gedacht hebben over het lot van hun v o l k en geleden hebben onder de nationale euvelmoed. D a t juist hij, evenals Brne, n o g verse herinneringen aan zijn herkomst i n zijn wezen en i n zijn uitingen droeg, kan geen toeval zijn. D e muur die het ghetto omringde, bracht de spottende echo voort, welke o p de brallende lofreden en inhoudsloze vrijheidsliederen van hun tijd volgde. W i j w i l l e n uit hetzelfde milieu een derde figuur aan het w o o r d laten, niet alleen o m H e i n e behalve met een ouderen v r i e n d Brne ook met

151

een jongeren te flankeren (hoewel o o k deze eenmaal met hem moest breken), d o c h tevens o m zo geleidelijk i n een nieuwer tijdperk en een iets minder literaire o m g e v i n g terecht te komen. B e d o e l d w o r d t F e r d i n a n d Lassalle, een k w a r t eeuw jonger dan Heine, en evenals hij, de z o o n van een Joodsen manufactuner, en eveneens tot jurist opgeleid; evenals Brne, iemand die een nieuwe naam aanneemt en zichzelf als het ware buiten het j o d e n d o m tracht te plaatsen, o m vrijer i n zijn maatschappelijke en geestelijke bewegingen te zijn, meer D u i t s e r en D u i t s staatsburger te kunnen wezen. D i t laatste v o o r a l in niet geringe mate. O n d a n k s zijn uitgesproken socialistische bedoelingen heeft hij i n latere jaren immers nauw genoeg contact met Bismarck gezocht, zonder dat dit, begrijpelijkerwijze, tot enig p o l i t i e k resultaat leidde. Tenslotte bleef hij altijd de revolutionair van 1848, zij het o p ietwat dogmatische, liberale wijze. H o e dan ook, een scherpe Hegeliaanse geest, m i n d e r dichterlijk en creatief dan de beide voorgangers weliswaar, maar zeker zo intelligent, en bovendien ontstuimig-actief. Bij hem treft i n zijn nationale zelfcntiek niet zozeer de Joodse geestigheid noch zelfs de ironie, en al evenmin het beeldende o f het profetische, maar des te meer het behoedzaam-geformuleerde en t o c h recht-op-het-doel-afschietende, dat van evenveel politieke visie als civiele scherpzinnigheid getuigt. D o c h het best kunnen de voorbeelden spreken. In Der Italienische K n e g u n d die A u f g a b e Preussens" van 1 8 5 9 ,
e e n

geschrift dat met zevenjaarspassen v o o r u i t l i e p o p het Offen152

sief en Defensief V e r b o n d dat Bismarck met Itali z o u sluiten, stelde Lassalle de rhetonsche vraag: Hebben wij n u n o g niet genoeg van de rol, die D u i t s l a n d de hele M i d d e l e e u w e n d o o r speelde, d o o r de andere v o l k e n te o n d e r d r u k k e n en als straf daarv o o r o o k binnenlands de vrijheid niet te kunnen verwerven?" In zijn opstel over Herr Bastiat-Schulze v o n D e l i t z s c h " dat hij een vijftal jaren later schreef, k l i n k t opnieuw dezelfde vraag, slechts i n een schrillere toonaard: En dan die absolute geestelijke versimpeling van het b u r g e r d o m i n het land van Lessing en Kant, Schiller en Goethe, Fichte, S c h e l l i n g en H e g e l ! Z i j n die geesteshelden werkelijk alleen maar als een z w e r m kraanvogels over onze hoofden heengewiekt? Is van de reusachtige geestelijke arbeid, is van de innerlijke wereldrevolutie die zij tot stand brachten, niets, letterlijk niets tot onze natie doorgedrongen, en bestaat de D u i t s e geest werkelijk alleen maar uit een rij eenzame i n d i v i d u e n die, terwijl elk hunner het erfdeel van zijn voorgangers t r o u w aanvaardt, h u n eenzame en v o o r de natie vruchteloze w e r k v o l verachting v o o r hun tijdgenoten voortzetten ?" Elders, als hij, zoals in zijn Arbeiterlesebuch" tot verstand en hart van de eenvoudige massa tracht te spreken, weet Lassalle o o k inzake de karakteristieke gebreken van zijn v o l k de juiste t o o n te treffen, en slaat hij de spijker o p de k o p , met zijn v e r w i j t :

'53
20

Jullie D u i t s e arbeiders zijt merkwaardige lieden! V o o r Franse en Engelse arbeiders moet men bepleiten hoe men hen uit h u n ellendige toestand kan bevrijden; jullie echter moet men eerst n o g bewijzen, dat je je in een treurige toestand bevindt. Z o l a n g jullie n o g een stuk slechte worst hebt en een glas bier, merken jullie d i t helemaal niet en weet jullie niet, dat je iets ontbreekt ! D a t k o m t echter van jullie v e r d o m d e gebrek aan behoeften." W a n n e e r de hele w e r e l d z i c h verbaast hoe een v o l k liever kanonnen dan boter heeft en liever de knoet van zijn beulen dan de eigen vingers aflikt, dan heeft Lassalle zeker het recht o m de massa in zijn land haar verdammte Bedrfnisslosigkeit" te verwijten. In zijn brieven is hij soms niet minder oprecht, ofschoon hij, al naar den geadresseerde, omzichtiger of diplomatieker van t o o n weet te zijn. D i t is reeds het geval i n een brief aan baron H u b e r t v o n Stcker, w i e n Lassalle als twintigjarige schreef, en waarin hij twee vliegen i n n klap treft met de zinsnede: D e tyrannie van onze wetten w o r d t n o g vermeerd e r d d o o r de willekeur van onze ambtenaren, die i n alle gevallen waarin de wet hen ertoe vrijlaat en waarin zij zelf een subjectieve beslissing kunnen nemen, de tyrannie van onze wetten n o g verscherpen en vergroten." D e burgerij met m i n d e r vriendelijkheid bejegend dan de arbeidersmassa moet het menigmaal i n zijn correspondentie ontgelden. In een schrijven aan Bchner, die gelijk
154

wij elders zagen, o p dit gebied o o k zijn woordje wist te doen, ontsnapt aan den jeugdig-ongeduldigen Lassalle de volgende o n t b o e z e m i n g : Wanneer ge w i l t wachten, tot de Pruisische bourgeoisie haar strijd met de militaire staat heeft uitgestreden, dan z u l t ge ad calendas graecas moeten wachten." A a n S o p h i e Sontzeff, die de zaak met buitenlandse ogen moet gezien hebben, is hij gedwongen toe te geven: Het is waar, het ontbreekt mijn v o l k i k spreek nu niet van het lagere volk, dat bezit veel grootmoed i g h e i d maar het ontbreekt de D u i t s e aristocraat en bourgeoisie aan elke z w e e m van ridderlijkheid." T e r w i j l de meest politieke o p m e r k i n g over deze klasse i n een brief aan G u s t a v L e w y v o o r k o m t , en l u i d t : D e D u i t s e bourgeoisie is van alle het minst tot politieke revolutie i n staat haar voornaamste principe is: alstjeblieft geen revolutie van onder op, dan n o g liever despotisme van bovenaf." A l w e e r de steevaste critiek o p de slaafsheid, die onderd r u k k i n g verkieselijker v i n d t dan elke geestelijke of materile verantwoordelijkheid. O o k de rechteloosheid moest den jarenlangen advocaat van gravin H a t z f e l d t bizonder gestoken hebben; en het is w e l tekenend dat hij hierover juist zo uitv o e r i g geschreven heeft aan K a r l Marx, aan wien wij o p l i Sept. i 8 6 0 een brief gericht v i n d e n met deze tirade: Je schrijft dat je n u weet dat het van de rechters afhangt o f een i n d i v i d u het n o g w e l eens tot een p r o c e s kan brengen! M a a r beste, wat heb i k je onlangs 155

een onrecht aangedaan, toen i k in een van mijn brieven zei, dat je kijk te somber is. Ik leg b e r o u w v o l de hand o p de borst en neem dat geheel terug. D e Pruisische justitie schijn je tot o p heden i n een n o g veel te roze licht b e s c h o u w d te hebben. Ik heb w e l geheel andere ervaringen met deze knapen gehad! de herinnering daaraan met geweld want als i k aan die tienjarige d a g e l i j k s e Oef, ik moet onderdrukken, gerechtelijke

m o o r d , die ik beleefd heb, denk, dan trilt het mij als b l o e d g o l v e n v o o r de ogen en heb ik het gevoel alsof ik i n een woedeaanval zal stikken. N u , ik heb dat alles lang o n d e r d r u k t en in b e d w a n g gehouden en er is sindsdien tijd genoeg v e r l o p e n o m er k o e l over te worden, maar nooit k r u l t z i c h mijn l i p tot een grijnslach van dieper verachting, dan wanneer ik van rechters en recht bij ons hoor spreken. G a l e i b o e v e n schijnen mij eerbiedwaardige lieden toe, vergeleken bij onze rechters. M a a r nu zal jij ze te p a k k e n nemen, schrijf je! In elk geval, zeg je, d r u k t e n de Pruisen o p die manier mij materiaal i n handen, waarvan wij de aangename gev o l g e n s p o e d i g zullen merken in de L o n d e n s e pers!" N e e n , beste vriend, wij zullen helemaal niets merken. Ik twijfel er w e l niet aan, dat jij ze i n de L o n d e n s e pers aan de kaak zult stellen en vernietigen. M a a r m e r k e n zullen wij n i e t s daarvan, h e l e m a a l n i e t s ; het zal zijn, alsof jij i n 't geheel niet geschreven had. W a n t Engelse bladen leest men bij ons niet, en zie je, van onze D u i t s e bladen zal er o o k geen enkel nota van

nemen, geen enkel ook maar een armzalig woordje er aan besteden! Z i j zullen w e l oppassen! In onze liberale kranten n o g het allermeest. W a a r zullen deze kalfsk o p p e n een woordje inbrengen tegen hun allerheiligste palladium, de Pruisische rechtersstand", bij welks verm e l d i n g alleen zij al v a n v e r r u k k i n g smakken zij spreken het w o o r d nooit anders dan met bolle wangen uit en van eerbied hun h o o f d tegen de aarde slaan! O , volstrekt niets zullen zij daarvan vermelden, het van de D o n a u tot de R i j n en zover voorts waar de Duitse t o n g reikt", rustig d o o d z w i j g e n ! W a t is tegen deze samenzwering te doen? O , onze p o l i t i e is, men zegge ervan wat men w i l , n o g altijd een liberalere instelling dan onze pers! H o e kan men tegen d i t baatzuchtig stilzwijgen, tegen deze stille samenzwering o p k o m e n ? Pas possible! A a n geweten en schaamte hebben zij niets meer over. W a t niet i n de kraam van hun belangen te pas komt, daarover memento mori. E e n trappist kan niet stommer zijn; toen er n o g een censuur en bij ons alles n o g naef was, toen was het een gouden tijd daarentegen! N u is de politiegeest en de laagste slaafsheid i n de pers zelf overgegaan, en er is zeker geen politie meer tegen haar nodig, wat zij de nieuwe persvrijheid" noemen. W a n neer iemand het i n zijn hoofd krijgt, t o c h n o g notitie te nemen van je uiteenzettingen, dan zal het erger zijn dan wanneer dit niet was gebeurd. W a n t men zal je iets laten zeggen wat je i n 't g e h e e l niet gezegd

97

h e b t , zoals bijv. onlangs de V o l k s z e i t u n g met betrekk i n g tot mijn opstel i n de Demokratische Studin" klaar heeft gespeeld, iets dat het t e g e n d e e l heel nabij kwam." D e z e M a r x aan w i e n Lassalle het bovenstaande schreef, zou vader en evangelist v a n een nieuw verzet dat een der ergste nachtmerries van alle toekomstige D u i t s e despoten blijken, was eveneens een Jood. O n d e r de later aan te halen schrijvers zullen wij er n o g menigeen aantreffen. N e e n , zij zijn allerminst b l i n d geweest v o o r de ondeugden van het v o l k waarmee zij z o ernstig getracht hebben z i c h te assimileren. H u n tweeslachtigheid schijnt hen b i z o n d e r vaardig gemaakt te hebben i n dergelijke zelfcritiek, alsof wie o p de l o o p p l a n k staat, het best beseft hoe broos en kwetsbaar het schip is, waaraan hij zijn leven w i l toevertrouwen. Z i j werden en b l e v e n niet m i n d e r D u i t s dan de vrijer" geboren inwoners van die onderdrukte gouwen. E n t o c h . . . ondanks zichzelf herhaalden zij, i n alle octaven en ieder o p zijn wijze, Jesaja's w o o r d e n : W e e het zondige v o l k , het v o l k van zware ongerechtigheid, het zaad der boosdoeners, de verdervende kinderen!" Z e l d e n echter heeft men aan deze minder lieflijke klanken ook de aandacht geschonken die zij verdienden. ervan

158

EEN

VROLIJKE

WETENSCHAP

at d o o r de dichters d o o r de epische nauwelijks minder dan d o o r de lyrische meestal met affect, i n

bewogen visioenen o f i n gevoelige uitbarsting, over de hen omringende w e r e l d gezegd wordt, mogen wij gevoegelijk evenzeer als de uiting van goed-gefundeerde weloverwogen overtuigingen filosofen beschouwen, als die uitspraken welke rustig en klaar, i n b e w o o r d i n g e n d o o r geleerden en geformuleerd zijn. O o k deze laatsten w o r d e n trouwens weieens d o o r h u n temperament v e r l e i d tot een oprechtheid die alle o p p o r t u n i s m e vergeet, opzettelijk eenzijdig durft zijn, en v o o r een wijle liever gevoelsargumenten te berde brengt, dan enkel verstandelijke. H e t is dan ook niet van belang ontbloot, in de literatuurgeschiedenis over het algemeen na te gaan, hoe en waar de beroemdste ondichterlijke" geesten in hun geschriften instemmen met het k o o r der muzenzonen van hun tijd. Z i j v u l l e n elkander immers menigmaal aan, en juist zoals de dichters vaak de onbewuste dragers van de wijsbegeerte en geleerdheid hunner o m g e v i n g zijn, juist zo spreken de filosofen dikwijls met de kunstmiddelen der dichters Nietzsche's Zarathustra" herinnert aan Spitteler en gebruiken de geleerden beelden o f lyrische ontboezemingen welke strikt genomen tot het domein van de kunst behoren. A l s overal waar wij met levensuitingen te maken hebben, zijn ook hier geen grenzen te t r e k k e n : de i n d i v i d u e n blijken veelzijdig en h u n gebieden vloeien i n elkaar over. 161
21

O p het speciale gebied waarop wij hier onze aandacht richten dat van de nationale zelfcritiek is het eveneens opmerkelijk, hoe evenwijdig de opvattingen van dichterlijke en van geleerde schrijvers soms lopen. Spaarzamer uiteraard dan die der dichters, zijn i n deze de uitlatingen der wijsgeren of staatslieden, maar niet minder duidelijk en overtuigend, zodra zij er eenmaal toe k o m e n d i t o n d e r w e r p aan te roeren. M e t enkele vluchtige grepen uit hun werk korter en willekeuriger n o g dan d i t ten aanzien van de literaire kunstenaars reeds geschiedde kan d i t w o r d e n toegelicht. W a a r ware geest gevonden wordt, v i n d t men immers o o k critiek en zelfcritiek. Z e k e r , een L e i b n i z , met w i e n de D u i t s e wijsbegeerte feitelijk begint, zweeg i n dit o p z i c h t in alle talen, vredelievend van nature als hij was, en zozeer gesteld o p het overbruggen van tegenstellingen, dat hij zelfs de K a t h o l i e k e en Protestantse kerken met elkander trachtte te verzoenen, evenzeer als het belang van den Fransen Z o n n e k o n i n g met dat der D u i t s e vorsten. D e vriendschap die hem met sommige van deze laatsten v e r b o n d , heeft hem stellig belet bittere w o o r d e n uit te spreken, toen zelfs een zo t r o u w dienaar als hij, i n latere jaren de z w a k h e i d der befaamde Nibelungentreue" van zijn hooggeplaatste landslieden leerde kennen. E r was toen wellicht n o g een zekere mate van aristocratische onafhankelijkheid n o d i g o m openlijk zijn antipopulaire bitterheid de vrije l o o p te k u n n e n laten. V a n een ondergeschikte" k o n zulks niet verwacht worden, o o k H e g e l speelde dat niet klaar; het Pruisen dat hij diende was hierin niets verdraagzamer 162

geworden dan het B r a n d e n b u r g waaraan L e i b n i z leven en hart v e r p a n d had. E e n jonge tijdgenoot van L e i b n i z echter, graaf E r n s t v o n Manteuffel vroege verwant van de Manteuffels die later in het m i d d e n van de 19de eeuw hun politieke r o l in Pruisen o f hun militair-diplomatieke i n de Frans-Duitse o o r l o g van '70 zouden spelen z u l k een man van aanzien en oude adel had geen reden een b l a d v o o r de m o n d te nemen. Z o n d e r een vakgeleerde te zijn, s t o n d Manteuffel in geregelde correspondentie met C h r i s t i a n W o l f f , den professor universi generis humani", die aan de leer van L e i b n i z haar eerste bekendheid verschafte. E n i n deze brieven w e r d er heel wat afgefilosofeerd. D e U n i v e r s i t e i t s b i b l i o t h e e k van L e i p z i g nu, bezit een handschrift van Manteuffel kennelijk niet oorspronkelijk v o o r publicatie b e d o e l d w a a r i n wij de volgende ontboezeming van den graaf tegenkomen: Duitsland wemelt van vorsten, van wie drie-kwart nauwelijks over wat gezond mensenverstand beschikk e n en de schandvlek en gesel der mensheid zijn. H o e klein hun landen ook zijn, t o c h verbeelden zij z i c h dat de mensheid o m hunnentwille is geschapen, als d o e l w i t ter verwezenlijking van hun zotternijen. T e r w i j l zij d i k w e r f twijfelachtige geboorte als het m i d d e l p u n t van al hun verdiensten beschouwen, achten zij het o v e r b o d i g en beneden hun waardigheid, hun geest o f hun hart te o n t w i k k e l e n en te v o r m e n . A l s men hen i n actie ziet, z o u men haast menen dat zij er alleen maar waren o m hun medemensen als dieren te behandelen;
.63

d o o r h u n verkeerde manier v a n doen stoten zij alle principes omver, zonder welke de mens het niet waard is een redelijk wezen te heten " D e z e v o o r l o p e r van de D u i t s e Aufklarung" spreekt n u eens niet vanuit een burgerlijk bewustzijn", maar velt als aristocraat een vonnis over aristocraten. Z o w o r d t een kleine eeuw later d o o r Johann G o t t f r i e d Seume, meer dichter dan filosoof, meer landloper n o g dan burger, geoordeeld over zijn volksgenoten i n het algemeen. N i e t zozeer i n zijn zwerversboeken, waarin hij zijn tochten d o o r D u i t s l a n d , Rusland, Z w e d e n en F i n l a n d beschrijft, maar in zijn bespiegelende aphorismen, die hij in 1806 en '07, dus maar weinige jaren v o o r zijn d o o d schreef. O o r l o g e n w o e d d e n o m hem heen, de Napoleontische bezetting deed z i c h zwaar genoeg voelen. Desniettegenstaande schreef Seume in een van zijn later als A p o k r y p h e n " uitgegeven aantekeningen: Helaas schijnt thans v o o r D u i t s l a n d de enige h o o p in de verwoesting te zijn. O n s lijden k o m t niet van buitenaf, maar van binnen." E n ernstiger n o g k l i n k t de beschuldiging i n een latere notitie v e r v a t : Thans zijn de Duitsers politiek eindelijk uit hun tweeslachtig bestaan in de besliste nulliteit gekomen." H i j ziet deze entschiedene N u l l i t a t " vooral als een u i t i n g van domheid, en haalt een E n g e l s m a n aan, die de mensen verdeelde i n wijndrinkers die schurken, en bierdrinkers die d o m k o p p e n zijn. D e laatstgenoemden nemen volgens Seume 164

in D u i t s l a n d toe; en d o o r deze d o m h e i d lijden zij heel wat ongemak: D e D u i t s e r s hebben bij elke gelegenheid een zeer gewone u i t d r u k k i n g : D a s kann i c h gar nicht l e i d e n ! E n t o c h is er niets zo slecht, z o in strijd met het verstand, z o d o m o f laaghartig, wat de D u i t s e r s sedert vijfhonderd jaren en v o o r a l i n de laatste tijd niet van binnen en van buiten geleden hebben." M a a r o p echt filosofische wijze weet Seume v o o r l o p i g in de nationale ellende te berusten: Bij de algemene schande en v e r w a r r i n g van het D u i t s e vaderland troost het mij, dat het niet licht slechter en onverstandiger kan w o r d e n dan het totnogtoe was." Slechts k o r t hierop z o u een wijsgeer van naam oordelen, dat het dieptepunt van schande en vernedering bereikt, en de tijd v o o r D u i t s l a n d gekomen was, z i c h uit de m o d d e r der wereldgeschiedenis o p te heffen, en niet alleen zichzelf te hervinden, maar zelfs een leidende positie i n te nemen onder de volkeren. W i e F i c h t e noemt, herinnert meteen aan de Reden an die deutsche N a t i o n " van 1808, waarin meer n o g dan de wijsgeer, de ethisch-gezinde patriot, ja zelfs de van geestelijk-imperialistische machtsdromen duizelige Pruis al was F i c h t e een Saksische w e v e r s z o o n ! aan het w o o r d is. In het d o o r de Fransen bezette Berlijn hield hij niet zonder veel gevaar v o o r zichzelf, deze redevoeringen, die vermoedelijk hieraan hun o v e r d r i j v i n g o p menig p u n t te danken hebben. G e w o o n l i j k w o r d t er te w e i n i g o p gewezen, dat 165

F i c h t e i n latere jaren, met name in zijn Verhaltnis des U r staats z u m Vernunftsreiche" van 1813, toen de tingen gekomen is. H a d hij eerst beweerd, dat al het goede D u i t s , al het slechte buitenlands was, en dat de D u i t s e natie de hoogststaande genoemd k o n worden, i n 1813 schreef hij, ten vervolge o p zijn Reden an die deutsche N a t i o n " een reeks aantekeningen, bijeengebracht onder de titel Fragmente z u seinem politischen Vermachtnis," waarin wij, niet zonder enige blijde verbazing, kunnen lezen: En dat is juist het merkwaardige: het karakter van andere v o l k e r e n is ontstaan d o o r hun geschiedenis. D e D u i t s e r s hebben als zodanig i n de laatste eeuwen geen geschiedenis E e n rijkere en schitterender geschiedenis schenkt een steviger volkskarakter; desgelijks, wanneer men het v o l k mr aan de regering deel laat nemen, het vrijelijk mee laat oordelen, het niet als een stomme machine, d o c h als een bewusten en gewaardeerden medewerker gebruikt Ik vrees dat gij nieuwe haat zaait! U w vorst, zijn schitterende hofstaat, zijn aanzien en zijn uiterlijke waardigheid, k o r t o m , wat het ook zij alles dient hun o m de ijdelheid o p te wekken. Z e l f s de glanzende slavenketenen Duitse nationale trots waar z o u die zich o p hebben moeten baseren? W e l k e b a n d bestond er dan tussen ons en w e l k e gemeenschappelijke historie? In de o o r l o g tegen de T u r k e n waren de Brandenburgers, Saksers 166 en gemoederen al enigszins b e k o e l d waren, tot heel wat gematigder opvat-

anderen hulptroepen. In de Franse oorlogen, i n de successieoorlogen v o c h t e n wij gescheiden. D e revolutieo o r l o g tenslotte w e r d v o l l e d i g als o o r l o g v o o r de vorsten, niet als v o l k s o o r l o g beschouwd, o o k hier g i n g het D u i t s e rijk al spoedig gescheiden wegen. D e verdere vernietigende gevolgen daarvan v o o r D u i t s l a n d liggen duidelijk v o o r ogen. Z o werden de banden losgemaakt D e literatuur als nationaal verband? W i e D a a r e n b o v e n n o g de speciale kent dan de literatuur, behalve de geleerde zelf? W i j verachten elkaar trekken i n de beeltenis v a n een D u i t s e n vorst die o p een anderen monarch nooit z o slaan vechten v o o r een v r e e m d belang, uitsluitend o m de zelfhandhaving van zijn huis soldaten v e r k o p e n het aanhangsel zijn v a n een vreemde staat. Z i j n politiek is o p geen ander belang gericht dan o p het gedijen en handhaven van het eigen geliefde huis; de rest laat m e n aan zichzelf over " een even merkwaardig schouwF i c h t e als democraat

spel als F i c h t e i n zijn hoedanigheid van hekelaar van de D u i t s e nationale trots. M a a r met N a p o l e o n was het toen dan o o k reeds gedaan, en de opstand van Pruisen een v o l d o n g e n feit! D o c h het blijft een van Fichte's grootste verdiensten, dat hij ook zijn cntische stem liet horen, n o g voordat de nieuwe patriottische tonen van Krner en Rckert d o o r het land zouden schallen. E n w i l men aan deze zijde van het protest o o k n o g de mening v a n een staatsman vernemen? Laat het er dan een
167

zijn van den d o o r N a p o l e o n verbannen minister K a r l v o n Stein, die gedurende de o o r l o g van 1812 de raadsman van tsaar Alexander I was, en o o k o p het W e e n s C o n g r e s als zijn vertrouwensman optrad, al k o n hij daar niet tegen Metternich en zijn D u i t s e B o n d op. O u d l u t h e r s en traditioneel als v o n S t e i n was, is de uitspraak die hij i n zijn Wilnaer D e n k schrift" van 1812 deed, van te meer betekenis nog, dan indien zij uit een andere pen gevloeid ware. Categorisch stelt hij over zijn vaderland vast: Een onrustige, tyrannieke, wantrouwende p o l i t i e bewaakt de publieke o p i n i e ; literatuur, correspondentie, openbare leerstoelen, alles is aan haar o n d e r w o r p e n ; intieme vertrouwelijkheid, alle banden van vriendschap w o r d e n uiteengerukt, verdrukt, en i n d i t wijde land ziet men niets dan ongelukkigen, die met hun boeien rammelen, en enkele ellendelingen die daar trots o p zijn." G e e n w o n d e r dan ook, dat hij z i c h weldra terugtrok, i n de onmogelijkheid verkerend o m verandering te brengen i n deze toestand, die tot o p heden kenmerkend z o u blijven v o o r de Pruisische vrijheidspractijk. W a t valt er dan niet te verwachten van Bismarck, den tweeden groten staatsman die D u i t s l a n d i n de 19de eeuw voortbracht! H i j die aanvankelijk meer dan wie o o k geloofde aan Pruisische suprematie, daarna een der geniaalste voorvechters der groot-Duitse gedachte z o u zijn, de man die ten volle m u n t wist te slaan uit de o v e r w i n n i n g e n i n de FransD u i t s e oorlog, en die met zijn Socialistenwetten blijk gaf de conventionele onverdraagzaamheid v a n de Germaanse staat 168

maar al te zeer te huldigen, hoe stond hij i n de meer onbewaakte" ogenblikken van zijn leven tegenover de geaardheid van zijn v o l k ? E r is i n Bismarck's correspondentie een epistel van 15 Juli 1862 te vinden, gericht aan R o o n , den toenmahgen minister van o o r l o g van k o n i n g F r i e d r i c h W i l h e l m , die hem, toen Bismarck n o g gezant te Parijs was, in de regering haalde. D e z e brief behelst de volgende passage: Ik ben verbaasd over de politieke onbekwaamheid van onze kamers, en toch zijn wij een zeer o n t w i k k e l d l a n d ; zonder twijfel te zeer; de anderen zijn stellig o o k niet verstandiger dan de b l o e m van onze klasseverkiezingen, maar zij hebben niet dat kinderlijke zelfvertrouwen, waarmee de onzen hun onbekwame schaamdelen i n v o l l e naaktheid als v o o r b e e l d i g aan het daglicht brengen. H o e zijn wij D u i t s e r s t o c h aan de roep van schuchtere bescheidenheid gekomen? E r is niemand onder ons die niet vanaf het oorlogvoeren tot aan het h o n d e n v l o o i e n alles beter verstaat dan de gezamenlijke onderlegde vaklieden, terwijl er i n andere landen toch velen zijn, die toegeven van menige zaak minder te verstaan dan anderen, en daarom z i c h bescheiden gedragen en zwijgen." Bismarck die zelf eenmaal d o o r Hohenzollern's waanwijsheid opzij geschoven z o u worden, had toen al n o g tamelijk aan het begin van zijn staatkundige carrire alle reden o m de eigendunk en zelfoverschatting van zijn landgenoten aan te vallen. Z o a l s hij later, na successen en overwinningen, ten 169
22

v o l l e d o o r d r o n g e n raakte van de n o o d l o t t i g h e i d van het heersende nationale minderwaardigheidsbesef, waaraan hij i n het eerste deel van zijn Gedanken u n d E r i n n e r u n g e n " deze w o o r d e n w i j d t : Prinses A u g u s t a heeft uit haar jeugdtijd i n W e i m a r tot aan haar levenseind de i n d r u k bewaard, dat Franse en n o g meer Engelse autoriteiten en personen de inheemse overtroffen. Z i j was hierin van echt D u i t s bloed, dat z i c h aan haar onze nationale eigenaardigheid bewaarheid heeft, die haar scherpste u i t d r u k k i n g v i n d t in het gezegde: D a t k o m t niet van ver en deugt dus niet. O n d a n k s Goethe, S c h i l l e r en alle andere grootheden in de E l y z e s e v e l d e n van W e i m a r , was t o c h deze geestelijk uitstekende residentie niet vrij van de d r u k die tot op heden o p ons nationaal gevoel heeft gelegen: dat een Fransman en een E n g e l s m a n alleen al d o o r nationaliteit en geboorte een voornamer wezen is dan een Duitser, en dat de bijval van de p u b l i e k e opinie i n Parijs en L o n d e n een waarachtiger getuigenis van de eigen waarde v o r m t dan ons eigen bewustzijn." D a t Bismarck zelf d o o r oorlogen en RckversicheIn rungen" aan dit nationale minderwaardigheidscomplex v o l o p heeft trachten tegemoet te komen, is een andere zaak dege van bewust. D e meest eigengereide filosofen van zijn tijd hebben zich soortgelijke uitspraken veroorloofd. E e n Schopenhauer, die behoorlijk schelden k o n , en heus niet o p universiteitspro170 ieder geval was hij er zich i n zijn laatste levensjaren w e l ter-

fessoren o f v r o u w e n alleen, zag best de hebbelijkheden v a n het v o l k waarin hij leefde, ondanks het geestelijk isolement waartoe hij gedoemd was. In de twaalf jaar dat hij als privaatdocent aan de universiteit van Berlijn verbonden was, schrev e n z i c h in totaal negen toehoorders bij hem in, zodat wij hem bepaald n o g de deugd van zachtmoedigheid moeten toekennen, wanneer wij i n zijn kleinere geschriften lezen: Een eigenaardige fout van de Duitsers is, dat zij, wat v o o r hun voeten ligt, i n de w o l k e n zoeken. Daard o o r w o r d e n de duidelijkste, eenvoudigste en ons onmiddellijk aangaande levensverhoudingen onbegrijpelijk gemaakt, tot groot nadeel van de jonge mensen, die i n z u l k een school g e v o r m d worden. B i j bepaalde w o o r d e n w o r d t de D u i t s e r helemaal duizelig, hij raakt in een soort delirium en begint z i c h te buiten te gaan aan nietszeggende, hoogdravende frasen." E e n gewichtige vaststelling, uit de m o n d van een der grootste wijsgeren der G e r m a n e n ! E n wat wij i n dit o p z i c h t bij Nietzsche te horen krijgen, overtreft niet alleen alles wat zijn vakgenoten hebben d u r v e n neerschrijven, maar staat tevens o p n lijn met het meest temperamentvolle wat d o o r dichters, met z u l k een scherpe pen als bijvoorbeeld H e i n e begaafd, aan de D u i t s e r s v o o r de voeten geworpen is. H e t was ook onmogelijk dat de man, die heilig aan de geboorte en toekomst van den U e b e r m e n s c h geloofde, z i c h niet voortd u r e n d v o l ergernis stiet aan het v e e l v u l d i g v o o r k o m e n van Untermenschen" i n zijn naaste omgeving. M a a r het was geenszins bij toeval dat hij de aard van deze laatsten v o l l e d i g
171

voedsel ziedaar het aas waarin zij steeds weer zullen bijten! W a t betekenen v o o r hen mannen, die zij u i t hun eigen m i d d e n hebben gekozen, al zijn het de deskundigste mannen v a n de practijk tegenover schitterende veroveraars " W e l k een zuivere b l i k sloeg Nietzsche hiermee i n de toekomst, en hoe scherp zag hij het verleden, daar waar hij i n
h*>t"7<>lfr1<> w < > r l r vaQrcr^lrlp
-

zijn en Diijven ongeiuKKig en u u g c u u n g . w a m .

m o n wacht maar en haakt naar bevrediging. M e n ontneme hun alles, d o c h bevredige den d e m o n : dan zijn zij bijna g e l u k k i g zo gelukkig, als mensen en demonen maar kunnen wezen. M a a r waarom zeg i k d i t alles nog?
73

D o o r het ingrijpen van de Sicherheitsdienst" v i e l pagina 172 i n pastei. D o o r d a t de c o p y in beslag w e r d genomen, was er geen gelegenheid Na worden nageleverd. voor rectificatie. de o o r l o g zal deze pagina echter

voedsel ziedaar het aas waarin zij steeds weer zullen bijten! W a t betekenen v o o r hen mannen, die zij uit h u n eigen m i d d e n hebben gekozen, al zijn het de deskundigste mannen van de practijk tegenover schitterende veroveraars " W e l k een zuivere b l i k sloeg Nietzsche hiermee i n de toekomst, en hoe scherp zag hij het verleden, daar waar hij i n hetzelfde werk vaststelde: Toen de Duitsers v o o r de andere v o l k e n van E u r o p a interessant begonnen te w o r d e n het is niet al te lang geledengeschiedde dat d o o r een beschaving, die zij thans niet meer bezitten, ja die zij met een blinde hartstocht van zich af hebben geschud alsof het een ziekte was: en t o c h wisten zij daartegen niets beters i n te ruilen dan de politieke en nationale waanzin." W a t hij met dit laatste bedoelde, namelijk de imperialistische staatsidee waarmee het collectieve minderwaardigheidsbesef gecompenseerd moest worden, heeft Nietzsche veel verder i n zijn Morgenrthe" voldoende gepreciseerd, zeggende: Niet nooddurft en niet begeerte neen liefde tot de macht is de d e m o n der mensen. M e n geve hun alles, gezondheid, voeding, huisvesting, ontspanning en zij zijn en blijven o n g e l u k k i g en ongedurig: want de dem o n wacht maar en haakt naar bevrediging. M e n ontneme hun alles, d o c h bevredige den d e m o n : dan zijn zij bijna g e l u k k i g zo gelukkig, als mensen en demonen maar kunnen wezen. Maar waarom zeg ik dit alles nog?

L u t h e r heeft het al gezegd, en beter dan ik, in zijn v e r z e n : N e e m lijf, goed, eer, k i n d en v r o u w ons af wat deert het ons het rijk blijft toch onzer! Ja, ja! H e t Rijk!" Vandaar dan ook, dat N i e t z s c h e begonnen is zijn vermaningen i n dit w e r k te richten t o t : een v o l k dat g e l o v i g napraat en slechts bitterloze blinde vijandigheid koestert E n dat hij het aanraadt: de goede gelegenheid te benutten en iets nieuws te p r o b e r e n : namelijk iets meer eerlijkheid tegenover zichzelf te betrachten .... een v o l k te w o r d e n dat voorwaardelijk weet i n te stemmen en dat welwillende tegenstanders leert te zijn, d o c h i n de allereerste plaats leert, dat het iets belachelijks is, mensen zonder enige restrictie hulde te betonen." Hij wist maar al te goed waar het aan schorte bij de Duitsers, en toen hij aan den lijve o n d e r v o n d e n had w e l k e w e g een landgenoot dien hij als een der beste vereerde, gedwongen was te gaan, schreef hij i n Der F a l l W a g n e r " met zijn reeds bedenkelijk toegenomen heftigheid: D e Duitsers, de v e r t r a g e r s par excellence in de geschiedenis, zijn thans het achterlijkste c u l t u u r v o l k van E u r o p a landgenoten: Z o d a t i k er thans de v o o r k e u r aan geef, Schopenhauer i n het Frans te lezen ( hij was een
74

"

"

D e z e achterlijkheid v e r v u l t hem met verachting v o o r zijn

toeval

onder Duitsers, zoals o o k ik een toeval ben de D u i t s e r s hebben geen vingers v o o r ons, zij hebben trouwens geen vingers, zij hebben slechts klauwen.)" V e e l v u l d i g e r n o g en vinniger w o r d t de critiek i n Die Gtzendammerung oder w i e man mit d e m H a m m e r philos o p h i e s , " en de zwaarste mokerslagen k o m e n o p het onbeschaamde hoofd van G e r m a n i a terecht, zodat dit afgodsbeeld inderdaad begint te wankelen en tot p u i n te vergaan. H i e r heet het immers lapidair: Duitse geest: sinds achttien jaren een contradictio in adjecto." E n iets verder w e e r : Goethe is de laatste Duitser, v o o r w i e n ik eerb i e d heb." E n weer iets later, niet zonder veelbetekende achtigheid : Ik hoed mij ervoor te zeggen, wat i k over de Duitsers denk " H e t blijft niet bij zulke korte uitvallen in de Gtzendammerung". D a a r v o o r is de obsessie van die nationale minderwaardigheid te groot geworden. Nietzsche gaat er i n den brede o p in, vooral i n het gedeelte getiteld W a s den Deutschen abgeht," waar het eerste het beste hoofdstuk al leert: D e Duitsers eens noemde men hen een v o l k van denkers: denken zij tegenwoordig eigenlijk nog w e l ? D e Duitsers vervelen zich tegenwoordig met de geest, de Duitsers wantrouwen tegenwoordig de geest, de
175

raadsel-

politiek verslijt alle ernst v o o r werkelijk geestelijke dingen D e u t s c h l a n d , D e u t s c h l a n d b e r alles", ik ben bang dat dat het einde van de D u i t s e filosofie was . . . . " Bestaan er D u i t s e wijsgeren? Bestaan er g o e d e D u i t s e boeken ?" w o r d t mij in het buitenland gevraagd. Ik krijg een kleur, maar met de dapperheid, die mij o o k i n wanhopige gevallen niet verlaat, antw o o r d i k : Ja, Bismarck!" Z o u ik mogen bekennen, welke boeken er tegenwoordig gelezen w o r d e n ? V e r m a l e d i j d instinct der middelmatigheid!" H e t daaropvolgend hoofdstuk gaat o p hetzelfde thema d o o r en begint aldus: W a t de D u i t s e geest z o u k u n n e n zijn, wie heeft daarover geen zwaarmoedige gedachten gehad! M a a r dit v o l k heeft zich bewust v e r d o m d , sedert bijna d u i z e n d jaar: nergens zijn de twee grote E u r o p e s e narcotica, alcohol en christendom schandelijker misbruikt. Sinds k o r t is er n o g een derde bijgekomen, waarmee alleen al een eind gemaakt w o r d t aan alle fijne en vermetele beweeglijkheid van de geest, de muziek, onze verstopte en verstoppende muziek H o e v e e l verdrietige zwaarheid, geslagenheid, vochtigheid, kamerjapon, hoeveel b i e r zit er i n de D u i t s e intelligentie!" A a n de D u i t s e geest wijdt N i e t z s c h e o o k i n het hoofdstuk daarna de v o l l e aandacht: Ik sprak over de D u i t s e geest: dat hij grover w o r d t , dat hij vervlakt. In de g r o n d is het heel iets anders wat mij aan het schrikken maakt: hoe het steeds meer met 176

de D u i t s e ernst, de D u i t s e diepte, de D u i t s e hartstocht in geestelijke dingen naar beneden gaat." Behalve de geest w o r d t ook de cultuur van zijn vaderland vervolgens d o o r den wijsgeer gehekeld: . . . . H e t ligt niet alleen v o o r de hand, dat de D u i t s e cultuur ten onder gaat, er is ook een duidelijke reden voor. N i e m a n d kan tenslotte mr uitgeven dan hij heeft: dat geldt v o o r individuen, dat geldt v o o r volken. W a n n e e r men zich u i t p u t v o o r de macht, v o o r grote politiek, v o o r economie, wereldverkeer, parlementarisme, militaire belangen, dan geeft men het k w a n t u m verstand, ernst, w i l , zelfoverwinning, dat men bezit, naar d e z e kant w e g en ontstaat een tekort aan de andere kant. D e cultuur en de staat laten we onszelf hieromtrent niet bedriegen zijn antagonisten! Cultuur-staat" is niets dan een m o d e r n denkbeeld. H e t ene leeft v a n het andere, het ene gedijt ten koste van het andere. A l l e grote perioden der cultuur zijn politieke ondergangstijden: wat groot is i n de zin der cultuur, is onpolitiek, zelfs a n t i p o l i t i e k geweest." M e n ziet: N i e t z s c h e beredeneert zijn afwijzing van het Deutschtum" voldoende, en k o m t waarlijk niet alleen met gevoelsargumenten aandragen. H o e scherp hij ook is, hoe hartstochtelijk menigmaal in zijn uitbarsteningen, men kan hier moeilijk van een boutade spreken. E l k e gemelijkheid is hem verre als hij over dit onderwerp begint te handelen. H i j maakt vlijmende en spitse onderscheidingen, zoals deze, in het zevende hoofdstuk:

77
2J

Leren d e n k e n : m e n heeft er o p onze scholen geen begrip meer van. Z e l f s o p de universiteiten, zelfs onder de eigenlijke geleerden der wijsbegeerte begint logica als theorie, als praktijk, als h a n d w e r k uit te sterven. S l a er maar eens D u i t s e boeken o p na: geen zweem van herinnering is er meer i n te vinden, dat er een techniek, een leerplan, een w i l tot meesterschap n o d i g is o m te denken, dat denken gelrd moet worden, zoals dansen geleerd moet worden, als een s o o r t dansen de stijve logheid van het geestelijk gebaar, de p l o m p e hand bij het vastgrijpen dat is i n een dergelijke mate D u i t s , dat het i n het buitenland zelfs met het D u i t s e karakter verwisseld w o r d t . D e D u i t s e r heeft geen v i n g e r s v o o r nuances." D e slotsom waartoe al deze beschouwingen leiden, werd, tegen haar historise achtergrond, reeds i n het vierde hoofdstuk van dit deel d o o r Nietzsche aangegeven: In de geschiedenis van de E u r o p e s e cultuur betekent de o p k o m s t van het Rijk" v r alles: e e n v e r p l a a t s i n g v a n h e t z w a a r t e p u n t . M e n weet het al overal: i n de hoofdzaak en dat blijft de cultuur k o m e n de Duitsers niet meer in aanmerking. M e n vraagt: k u n t gij ook maar n enkelen geest aanwijzen, die v o o r E u r o p a m e e t e l t ? Z o a l s u w Goethe, u w H e gel, u w H e i n r i c h Heine, u w Schopenhauer meetelde?" H e t was 1888 toen de wijsgeer dit schreef. E n sindsdien is er i n zijn vaderland w e i n i g of niets ten goede veranderd. Inderdaad, men weet het al overal: in de hoofdzaak en dat
178

blijft stellig de cultuur k o m e n de D u i t s e r s niet meer i n aanmerking. E n let w e l : Nietzsche die zo vaak van zekere zijde als antisemiet o p het tapijt gebracht is, noemt hier onder de vier voorbeelden van D u i t s e geesten, die w e l voor Europa meetelden, o o k den Jood H e i n e ! Dezelfde Nietzsche schreef dan ook jaren tevoren het is te v i n d e n i n Aus den N a c h lass i88j-'85" de volgende zin, die in de toekomst o p alle affiches v o o r toerisme i n D u i t s l a n d als m o t t o v e r p l i c h t e n d gesteld z o u moeten w o r d e n : Een Jood te ontmoeten is een weldaad, gesteld dat men onder Duitsers leeft." Reeds w e r d het strijdschrift Der F a l l W a g n e r " genoemd, de aanklacht tegen den supergermaansen c o m p o n i s t die zijn k e n m e r k e n d antisemitisme botvierde in het botte boekje Das Judentum i n der M u s i k " . O o k i n Der F a l l W a g n e r " nu, k o m t Nietzsche herhaaldelijk te spreken over zijn landgenoten, over hun werkelijkheidsverdraaing: Maar hier zal niets mij beletten o m grof te w o r d e n en de Duitsers een paar harde waarheden te zeggen: w i e z a l h e t a n d e r s d o e n ? Ik spreek over h u n ontucht i n historicis. N i e t alleen dat de D u i t s e historici de g r o t e b l i k v o o r de l o o p van de waarde van de cultuur v o l k o m e n kwijt zijn, dat ze allemaal met elkaar hansworsten van de politiek (of van de kerk) zijn: deze grote b l i k is zelfs d o o r hen i n de ban gedaan. M e n moet i n de eerste plaats Duits" zijn, ras" zijn, dan kan m e n over alle waarden en waardeloosheden i n historicis
179

beslissen men stelt ze vast ment, Deutschland,

Duits" is een argualles" een

D e u t s c h l a n d ber

principe, de G e r m a n e n zijn de morele wereldorde" i n de wereldgeschiedenis; i n hun v e r h o u d i n g tot het imperium r o m a n u m de dragers der vrijheid, in v e r h o u d i n g tot de achttiende eeuw de vernieuwers van de moraal, van de categorische imperatief" E r bestaat een rijksduitse geschiedschrijving, er bestaat, vrees ik, zelfs een antisemietische, er bestaat een h o f-geschiedschrijving en H e r r v o n Treitschke schaamt zich niet...." D e bekende D u i t s e geschiedvervalsing, het beruchte E s 1st n i c h t w a h r " aan de kaak stellen, was w e l het minste wat de oprechte Nietzsche doen k o n . D e filosoof werd intussen g e p r i k k e l d tot een verontwaardiging gelijkende o p die der oudtestamentische profeten. E n weldra v e r v o l g t hij in zijn lust o m grof maar waar menselijk, al te menselijk waar te zijn: ik gevoel lust, ik v o e l het zelfs als een plicht, o m de Duitsers eens te vertellen wat ze allemaal o p h u n geweten hebben. A l l e g r o t e a a n s l a g e n o p d e cultuur van vier eeuwen geweten! h e b b e n zij o p h u n E n altijd d o o r dezelfde oorzaken, d o o r

hun innerlijkste l a f h e i d v o o r de realiteit, die o o k de lafheid v o o r de waarheid is, d o o r hun bij hen tot instinct geworden onwaarachtigheid, d o o r idealisme".... Nietzsche zelf onderstreepte het bovenstaande, en wijst evenals zovele anderen v o o r en na hem, o p de D u i t s e realiteitsangst. A l s dichterlijke filosoof denuncieert hij het Ger180

maanse idealisme" even duidelijk als de filosofische dichter H e i n e het een halve eeuw tevoren deed. E n dan gaat hij verder in Der F a l l W a g n e r " : ze hebben daarmee alles wat gekomen is, wat er nu is, o p hun geweten; de aan cultuur vijandige ziekte en het onverstand die er nu zijn, het nationalisme, de nvrose nationale waaraan E u r o p a lijdt, de bestend i g i n g van de versnippering i n E u r o p a , van de k l e i n e p o l i t i e k : zij hebben E u r o p a beroofd van zijn betekenis, v a n zijn verstand ze hebben het i n een slop gevoerd." Profetisch zijn z u l k e w o o r d e n , ook hier weer E n het is goed ze nogmaals te horen uitspreken i n het aangezicht der nationaal-socialistische" redders van E u r o p a , van het Neuropa" dat een w a n p r o d u c t van nationale neurosen had moeten w o r d e n ! H e t o n d e r w e r p laat N i e t z s c h e niet los. H i j begint het vierde hoofdstuk van dit boek aldus: En waarom z o u ik niet verder gaan ? Ik h o u ervan de zaken zuiver te stellen. H e t behoort zelfs tot mijn eerzucht o m als verachter van de Duitsers par excellence geboekstaafd te worden. M i j n wantrouwen tegen het D u i t s e karakter heb ik al o p zevenentwintigjarige leeftijd uitgedrukt de Duitsers zijn v o o r mij onmogelijk. A l s ik mij een soort mens voorstel, dat al mijn instincten i n opstand brengt, dan w o r d t het altijd een Duitser. H e t eerste waarop ik een mens altijd test" is, o f hij gevoel v o o r distantie i n zijn lijf heeft, of hij overal rang, stand, orde tussen mens en mens ziet, o f
IS

hij o n d e r s c h e i d t : daardoor is men g e n t i l h o m m e , i n alle andere gevallen behoort men reddeloos tot de ruime, ach z o goedmoedige categorie van het canaille. M a a r de Duitsers zijn canaille ach, zij zijn zo goedmoedig M e n vernedert z i c h d o o r de omgang met " Duitsers, de D u i t s e r s t e l t gelijk

H e t liegt er niet o m . E n geen vreemdeling zou, hoezeer o o k getempteerd d o o r dezelfde gedachten, zo ver d u r v e n gaan, ze i n zulke krasse termen uit te spreken. Germanus ipse dixit N u eens vraagt Nietzsche z i c h hier af, en a n t w o o r d t hij zelf: Hebben de D u i t s e r s ooit een boek voortgebracht, dat diepte had ? Z e l f s het begrip v o o r wat er diep aan een boek is, missen zij." D a n weer stelt hij o p zijn kortaffe, categorische manier vast: D e D u i t s e r s missen elk begrip, hoe gemeen zij zijn, maar dat is de overtreffende trap van gemeenheid, ze schamen z i c h zelfs niet, enkel maar D u i t s e r s te zijn.... Z e praten over alles mee, ze houden zichzelf v o o r beslissend " E n telkens als hij i n deze periode aan W a g n e r herinnerd wordt, grijpt een soort w a n h o o p over zijn landgenoten hem aan. In Nietzsche contra W a g n e r . E i n e M u z i k ohne Z u kunft" generaliseert hij b o v e n d i e n : D e Duitsers hebben zelf geen toekomst " H e t boek dat hij als zijn h o o f d w e r k o n t w o r p e n had, en 182

dat hij nooit v o l t o o i e n zou, had tot titel zullen dragen Der W i l l e z u r M a c h t , U m w e r t u n g aller W e r t e " . D e v o l t o o i d e autobiografie Ecce H o m o " had tot inleiding daarvan moeten dienen, en al draagt zij o o k sporen van zijn beginnende waanzin, o o k dit werk w o r d t doorgaans ernstig genoeg genomen o m eveneens v o o r ons d o e l in het geding gebracht te mogen worden, te meer omdat het z o w e l in b e k n o p t e als in uitvoerige v o r m de oude critiek v o o r t z e t en beeld, i n deze uitspraak: Z o ver D u i t s l a n d reikt, bederft het de cultuur." O f dat van de nationale minderwaardigheid, met de categorische vaststelling: D e D u i t s e r s zijn tot geen enkel begrip van grootheid i n staat." D a t van de enorme achteruitgang in cultuur, d o o r een duidelijke scheiding te t r e k k e n : W a t men D u i t s e musici noemt, de grootsten voorop, zijn b u i t e n l a n d e r s , Slaven, Kroaten, Italianen, Nederlanders o f Joden; of in het andere geval D u i t sers van het sterke ras, u i t g e s t o r v e n Duitsers, zoals H e i n r i c h Schtz, Bach en Handel." E n als het weer over den super-Germaan gaat, een herhal i n g van oude klachten: D e arme W a g n e r ! W a a r was hij terechtgekomen ? W a s hij maar onder de zwijnen terecht gekomen! M a a r onder D u i t s e r s ! " D e eigen aversie w o r d t met klem herhaald:
183

vroegere

thema's nader toelicht. D a t van het cultuurbederf bijvoor-

Zoals i k ben, i n mijn diepste instincten v r e e m d aan alles wat D u i t s is, zodat alleen al de nabijheid van een D u i t s e r mijn spijsvertering vertraagt " D e man die d i t alles schreef, w e r d niettemin d o o r de Duitsers van 1940 telkens weer als een van h u n geliefde profeten aangehaald, wiens werken d o c h stellig z o n d e r al de hier aangevoerde citaten in een uniek exemplaar d o o r den D u i t s e n Fhrer als geschenk van hulde en t r o u w aan zijn Italiaansen collega M u s s o l i n i werden aangeboden. N i e t temin schreef dezelfde Nietzsche i n Ecce H o m o " k o r t en bondig: Duits denken, D u i t s voelen ik kan alles, maar d a t gaat b o v e n mijn krachten." O f o m aan zijn verachting n o g meer kracht bij te zetten: D e D u i t s e geest is een indigestie, hij k o m t nergens mee klaar." H i j schijnt te stikken in deze atmosfeer: D e Duitse geest" is m i j n slechte l u c h t : i k adem moeilijk i n de nabijheid van deze instinct geworden onreinheid i n psychologicis, waardoor elk w o o r d , elke gelaatstrek van een D u i t s e r z i c h verraadt duidelijk genoeg uit i n zijn autobiografie: Wanneer ik mijn omgang met een paar kunstenaars, v o o r a l met R i c h a r d W a g n e r , buiten beschouwing laat, heb i k geen goed uur met Duitsers doorgebracht G e s t e l d dat de diepste geest van a l l e eeuwen onder Duitsers z o u verschijnen, dan z o u de een of andere
184

"

H e t fysieke onbehagen dat zij hem bezorgen, spreekt hij

redster van het C a p i t o o l van mening zijn, dat haar zeer onschone ziel o p zijn minst daar eveneens v o o r i n aanmerking kwam Ik verdraag dit ras niet, waarmee men altijd in slecht gezelschap is, dat geen vingers v o o r nuances heeft wee mij, ik ben een nuance, dat geen esprit i n zijn voeten heeft en dat niet eens kan l o p e n benen " D e D u i t s e r s hebben w e l b e s c h o u w d zelfs helemaal geen voeten, zij hebben alleen maar D o c h genoeg over d i t boek. E e n zevental jaren tevoren schreef Nietzsche een werk dat hij noemde Die frhliche Wissenschaft". V o o r zover zijn wetenschap echter het eigen v o l k betrof, bleek zij verre van vrolijk, en het zegt o p z i c h z e l l al iets van de D u i t s e mentaliteit, dat men deze telkens weer duidelijk in het o o g springende zijde van Nietzsche's cultuurcntiek stilletjes gelaten heeft v o o r wat ze was, van al het andere danig ophef gemaakt heeft, eenvoudig doende alsor het minder aangename niet bestond. W a t hij in werkelijkheid als Untermenschlich" beschouwde is men dwaas genoeg tot Uebermenschlich" gaan proclameren. T o t o p het allerlaatst, i n Der Antichrist", het eerste boek van het groot opgezette Der W i l l e zur Macht", en het enige deel dat ervan gereed k w a m , is N i e t z s c h e voortgegaan met zijn critiek o p het v o l k waartoe hij zo ongaarne behoorde. H i j schrijft daarin onder nr. 61 n o g v o o r eens en v o o r al: Z e zijn m ij n vijanden, i k beken het, de D u i t s e r s ; ik veracht i n hen alle soorten begnps- en waarde-verwarring, een l a f h e i d v o o r ieder rechtschapen ja en 185
14

neen. Z i j hebben, sinds bijna d u i z e n d jaar, alles vertroebeld en verward, waar ze met hun vingers aan raakten, zij hebben alle halfheden drie-achtsten! o p hun geweten, waaraan E u r o p a lijdt, zij hebben o o k het onzuiverste christendom dat er bestaat, het ongeneeslijkste, het onweerlegbaarste, het protestantisme o p hun geweten.... A l s we het niet klaar kunnen spelen met het christendom, de D u i t s e r s hebben het o p hun geweten " Z o v e e l geest en inzicht v i n d t men niet i n de w o o r d e n van een bijna-waanzinnige. M a a r w i l men met alle geweld vasthouden aan de oude keukenwijsheid, dat het kinderen en gekken zijn die de waarheid spreken, dan luistere men n o g eenmaal naar dit, wat N i e t z s c h e eind O c t o b e r 1888 aan zijn zuster te Paraguay schreef (Briefe an M u t t e r u n d Schwester", B d II) en dat bij wijze v a n epitaaf dit lang niet volledige materiaal v o o r een studie over Nietzsche en zijn volksgenoten moge afsluiten: Als men later eenmaal mijn geschiedenis schrijft, dan moet het heten: Hij is slechts onder Duitsers slecht behandeld geworden." H e m e l , hoe wonderlijk zijn deze Duitsers, en ach! hoe vervelend. G e e n verstandig w o o r d dringt meer van daar tot mij door." A l s voorstander van een persoonlijke en buiten-morele machtsontplooiing, toonde N i e t z s c h e z i c h een even fel bestrijder van het oude christendom als van het nieuw-opbloeiende socialisme, dat in mannen als M a r x , Engels en Lasalle zijn grote theoretici v o n d . O v e r de meningen die de
186

laatstgenoemde omtrent het D u i t s e v o l k koesterde, w e r d i n een v o r i g hoofdstuk reeds het nodige gezegd. E n ook een antipode van Nietzsche als Engels was, liet zich hierover niet onbetuigd. In een brief die hij i n de latere jaren van hun langdurige vriendschap aan K a r l M a r x richtte, spotte E n g e l s over het v o l k van Uebermenschen": bij deze Pruisen kan men zich o p helemaal niets verlaten, zelfs niet o p hun domheid." Z o a l s E n g e l s over de nationale d o m h e i d viel, z o ergerde een fijnzinnig historicus en theoloog als E r n s t T r o e l t s c h zich een paar generaties later over het algemene gebrek aan vrijheidszin bij de Duitsers, zeggende: D e D u i t s e vrijheid bestaat hieruit, dat het v o l k z i c h v r i j w i l l i g in elke v o r m aan de regering onderwerpt." D e moedigsten en onafhankehjksten onder de historici hebben zo meermalen het hunne gezegd over allerlei ongunstige karaktertrekken van hun landslieden. E e r l i j k en onpartijdig criticus als W e r n e r S o m b a r t steeds was, gaf hij n o g in 1938, i n zijn prachtige studie V o m Menschen", deze beschouwing: W e l k e geweldige veranderingen in de korte spanne tijds der laatste honderd tot honderdvijftig jaren z i c h in de Volksziel" v o l t r o k k e n hebben, treedt bij geen v o l k zo duidelijk te voorschijn als bij den Duitser. T e r w i j l zich bijvoorbeeld bij de Fransen een zekere bestendigheid van het volkskarakter gedurende de laatste eeuwen laat vaststellen al is het ook de trek der onbestendigheid is de D u i t s e aard i n de laatste 187

tijd tot i n de g r o n d veranderd. W a t van de D u i t s e r s tot ongeveer het m i d d e n van de 19de eeuw gezegd is, dat is v o o r ons in deze tijd meestal g e w o o n w e g onbegrijpelijk : men denkt dat van een geheel andere mensensoort sprake is, als men, o m iets te noemen, het D u i t s e individualisme" hoort prijzen." M e r k w a a r d i g is deze vaststelling van een fundamentele verandering t e n k w a d e i n de D u i t s e volksaard; want uit het aangehaalde v o o r b e e l d blijkt, dat S o m b a r t inderdaad evenals N i e t z s c h e de tegenwoordige T e u t o n e n als minderwaardig beschouwt tegenover de Duitsers, in wier m i d d e n n o g een Schtz en H a n d e l o f misschien w e l een G o e t h e leven k o n . E e n ander, even onomkoopbaar als schrander historicus, W e r n e r Hegemann, maakt i n de biografie die hij niet zo lang geleden aan Friedrich der Grosse" wijdde, een o p m e r k i n g welke eveneens i n deze r i c h t i n g wijst. S p r e k e n d e over de v e r h o u d i n g van den toen n o g niet bepaald ouden" F r i t z , die w e i n i g meer dan een berekende schurk was, met de danseres Barberina C a m p a n i n i , zegt Hegemann: Het is een eigenaardig feit, maar als men vandaag aan de D u i t s e v r o u w e n vraagt, waarom zij zoveel v a n F r e d e r i k d e n G r o t e houden, geven zij bijna onveranderlijk hetzelfde a n t w o o r d : Hij leefde i n zo'n eenzaamheid !" D i t ontroert hen. A a n de redenen van deze eenzaamheid stoten zij z i c h niet." H e g e m a n n durft o o k de verstrekkende conclusies te trekken uit de geschiedenis die hij behandelt, en als het ware 188

haar moraal in de naakste en dwingendste v o r m te gieten. H e t slot van een der laatste hoofdstukken van zijn Friedrich der G r o s z e " luidt dan o o k : V o o r de Hitlerianen is ransel met de stok weer een essentieel m i d d e l van de binnenlandse politiek geworden. D i t m i d d e l dient tegelijkertijd o m te straffen, te overtuigen en grootheden" te waarborgen, en het bezorgt een vrij speciale eer." D i t alles in de stijl van F r e d e r i k den Grote." A l s dit dan van hun vermeende historische g r o o t h e i d overblijft, dan mogen wij er zeker niet d o o r geschokt worden, dat Spengler enkele jaren na de vrede van Versailles en Duitsland's nederlaag i n het tweede deel van zijn Untergang des A b e n d l a n d e s " bij al zijn geniale gelijkstellingen o o k k w a m tot deze: Van Lessing tot H e b b e l , dat w i l zeggen van Rossbach tot Sedan." D u i t s e cultuur, dat betekent zelfs hier, bij dezen cultuurbespiegelaar: D u i t s e veldslagen! Z o u een D u i t s c h e eindo v e r w i n n i n g dan misschien niet identiek zijn met een totale Ondergang van het avondland" ? L a t e n wij den gewonen intellectueel, den kleineren geleerde als hekkensluiter toe in dit k o o r van staatslieden en wijsgeren, dat gemakkelijk i n veelvuldiger bezetting z o u kunnen optreden, en luisteren wij tot slot naar wat M e d i z i nalrat W . Fuchs, een eerzaam en geleerd medicus, in Die Post" van 28 Januari 1912 schreef, en houden wij ons dit v o o r gezegd: 189

W e l k e mannen steken het hoogst uit i n de geschiedenis van de natie ? W i e n omvat de hartslag v a n den D u i t s e r met de gloeiendste liefde ? Goethe, Schiller, W a g n e r , M a r x soms? O neen, maar Barbarossa, den groten F r e d e r i k II, Blcher, M o l t k e , Bismarck; de harde bloedmensen! Z i j die duizenden levens opofferden, zij zijn het aan wie uit de ziel van het v o l k het zachtste gevoel, een waarachtig aanbiddende dankbaarheid tegenstroomt. D e volksgenoot behoedt niets angstvalliger dan zijn burgerlijke moraal, en desondanks huldigen zijn heiligste herinneringen den titaan van de bloeddaad. D e D u i t s e r herbergt voldoende nationale fantasie en genoeg instinct o m het verpersoonlijkte geweld te vereren. D i e groten w o r d e n d o o r het v o l k vergoddelijkt, omdat zij er b o v e n uitsteken, omdat zij het, dikwijls met barbaarse kurassierslaarzen, aandreven en d w o n g e n . Steeds weer schoot een w o n d e r G o d s op, een man die de trage massa aandreef en d w o n g , N o g nooit heeft de D u i t s e natie z i c h aan haar leider onttrokken. M a a r waar is thans de man die het v o l k weer over de d r e m p e l sleurt, binnen de arena, waarnaar het heimelijk verlangt! ? Z a l er n o g eens een redder v o o r ons k o m e n die, als alle groten, niet bang is v o o r de d o d e n en niet v o o r de reputatie van welke laagheid ook, dan z o u d i t weldra moeten gebeuren." E n zie, hij k w a m inderdaad, deze historisch bedingte"; binnen t w i n t i g jaar na de o n t b o e z e m i n g van den heer M e d i -

zinalrat was hij er, de verpersoonlijking van het geweld, het p r o t o t y p e van den edelgermaan, de drager van heel h u n zelfverblinding, hun minderwaardigheidsgevoel, hun slaafsheid. E n telkens zal hij blijven terugkomen, zolang er n o g echte Duitsers zijn E e n vrolijke wetenschap, weten. zijn ondergang zeker te

In bezet N e d e r l a n d , bij de v a l van C h e r b o u r g 1944

191

I. P r e l u d i u m in as en zak II. D e grauwe staar III. H e t G h e t t o a n t w o o r d t I V . E e n vrolijke wetenschap

A l d u s s p r a k Z a r a t h u s t r a " , door F n e d r i c h Nietzsche, w e r d met de hand gezet uit de L u t e t i a van Jan v. K r i m p e n en tijdens de bezetting d o o r de Duitsers, i n het verborgene i n een oplage van 275 exemplaren gedrukt, ergens i n N e d e r l a n d . H e t b i n d w e r k is van G e r a r d v. Laren, het vignet o p de titelpagina van W i m van W o e r d e n . 250 exemplaren, genummerd 1250, werden in de handel gebracht, terwijl 25, genummerd

I X X V , gereserveerd bleven v o o r de uitgever en zijn vrienden.

D i t is N o .

You might also like