daar genoemde musje is nu dood. Vandaar dat Catullus een klaagzang zingt voor dit musje.
Het gedicht is een parodie op een klassieke klaagzang.
Deze had in ieder geval altijd de volgende onderdelen: * invocatio (aanroepen) * zakelijke gegevens (van overledene) * laudatio (lofprijzing op overledene) * gemeenplaats (hij gaat naar de onder- wereld en zal niet terugkeren) Catullus schrijft een gedicht voor Lesbia, nu haar musje dood is Lugete, o Veneres Cupidinesque 1 et quantum est hominum venustiorum:
Rouwt, o Venussen en Cupido’s
en al wat er is aan mensen die door Venus bevangen zijn:
1 Veneres, Cupidines – mv. van
Venus, Cupido. Het meervoud maakt het algemener: alles wat maar met liefde te maken heeft. 2 hominum – gen mv 1-2 Hier blijkt al meteen de parodie; in een echte klaagzang roep je natuurlijk Venus e.d. niet aan. 2 venustiorum – hierin zitten de 2 betekenissen van het woord Venus: 1 – de godin; 2 - charme passer mortuus est meae puellae, 3 passer, deliciae meae puellae, quem plus illa oculis suis amabat; 5 Het musje van mijn meisje is dood, het musje, de lieveling van mijn meisje, van wie zij meer hield dan van haar ogen; Stijlfiguren in dit stukje: - anafora / repetitio: passer, passer - assonantie: meae puellae, deliciae Nam mellitus erat, suamque norat 6 ipsam tam bene quam puella matrem,
6 Wie is het onderwerp van erat ?
het musje suam – congrueert met …? Nam mellitus erat, suamque norat 6 ipsam tam bene quam puella matrem,
6 Wie is het onderwerp van erat ?
het musje suam – congrueert met …ipsam Nam mellitus erat, suamque norat 6 ipsam tam bene quam puella matrem,
Want hij was allerliefst en kende zijn meesteres
zelf (net) zo goed als een meisje haar moeder,
7 Een Romeins meisje ging meestal niet naar school en
leerde thuis alles van haar moeder. Hun band was dus erg sterk. nec sese a gremio illius movebat, 8 sed circumsiliens modo huc modo illuc ad solam dominam usque pipiabat; 10 en niet bewoog hij zich van haar schoot, maar rondspringend nu eens hierheen dan weer daarheen, piepte hij telkens alleen tegen zijn meesteres;
8-10 movebat, pipiabat – verklaar het gebruikt van deze
werkwoordstijd. Het impf geeft aan: - lange duur (duratief) - herhaling (iteratief) - poging (conatief) Hier gaat het om de herhaling, gezien ook het woord usque 10 solam – het was dus een trouw musje qui nunc it per iter tenebricosum 11 illuc unde negant redire quemquam.
11 qui – welke constructie?
relatieve aansluiting (zie Carmen 1 r. 9) en/maar hij 12 Welke constructie staat er bij negant? AcI: quemquam redire qui nunc it per iter tenebricosum 11 illuc unde negant redire quemquam.
en hij gaat nu over een pad vol duisternis
daarheen, waarvan men zegt dat niemand terugkeert.
12 Doelt natuurlijk op Onderwereld.
At vobis male sit, malae tenebrae 13 Orci, quae omnia bella devoratis: tam bellum mihi passerem abstulistis. 15
13 sit – wat voor coni?
desiderativus (wens) 14 omnia bella – het onz. mv van bijv. nw. wordt vaak gesubstantiveerd gebruikt. Vul dan in je vertaling het woord ‘dingen’ aan.
Catullus troost zijn meisje bij het
verlies van haar musje At vobis male sit, malae tenebrae 13 Orci, quae omnia bella devoratis: tam bellum mihi passerem abstulistis. 15 Maar moge het jullie slecht vergaan, slechte duisternis van Orcus, die alle mooie dingen verslinden: zo’n mooi musje hebben jullie mij ontnomen.
14 Orcus – andere naam voor Hades
15 Wat valt je op aan de inhoud van deze zin? mihi = de schrijver, niet het meisje dus: alsof het dus zijn musje was ook hij heeft verdriet van het verlies.
Catullus troost zijn meisje bij het
verlies van haar musje O factum male! O miselle passer! 16 Tua nunc opera meae puellae flendo turgiduli rubent ocelli. 18
17 tua opera – welke naamval?
abl. ev. 18 flendo – welke vorm? gerundium (vervangt de infin.) abl: door het … O factum male! O miselle passer! 16 Tua nunc opera meae puellae flendo turgiduli rubent ocelli. 18 O slechte daad! O arm musje! Door jou(w toedoen) zijn van mijn meisje door het huilen de gezwollen oogjes rood. 16-18 miselle, turgiduli, ocelli – verkleinwoorden -> geven affectie aan.