Professional Documents
Culture Documents
5 Farmacodynamie RL
5 Farmacodynamie RL
1
AANGRIJPINGSPUNTEN VAN FARMACA
2
3
Na+-kanalen in zenuwcelmembraan: blokkade door
locale anesthetica
4
Cyclo-oxygenase: inhibitie door NSAIDs
5
Transporter voor heropname van noradrenaline in
centrale noradrenerge neuronen: blokkade door
tricyclische antidepressiva
6
7
RECEPTOREN
8
KWANTITATIEVE ASPECTEN VAN FARMACON-RECEPTOR
INTERACTIE (AFFINITEIT EN INTRINSIEKE ACTIVITEIT)
9
1. Affiniteit
10
Bij lineaire relatie tussen receptorbezetting en effect: toepassing
van KA = A50 op curven van effect bij Emax
EC50(ED50) KA 2
11
12
2. Intrinsieke activiteit
EA = α. AR
Intrinsieke activiteit (α) = vermogen om door vorming
van een complex met de receptor een stimulus en
een effect tot stand te brengen
13
ANTAGONISME
14
1. Competitief antagonisme
15
VB in vivo voor competitieve β-blokker oxprenolol
16
2. Insurmountable antagonisme
Irreversibel antagonisme
Niet-competitief antagonisme
17
3. Antagonisme door partiële agonist
KA
A+R AR α=1 Effect
KB 0< α<1
B+R BR Effect
18
- C-A curve van volle agonist in aanwezigheid van
toenemende concentraties van partiële agonist (0,
1, 10, 100, 1000μM)
19
Toepassing: β-blokker met partieel agonisme (intrinsiek
sympathicomimetische activiteit)
20
Toepassing: Opioïde pijnstillers
21
4. Functioneel antagonisme
22
5. Invers agonisme
23
BINDINGSTUDIES
24
Bindingstudie iav verdringer ( niet radioactief gemerkte
antagonist in hoge concentratie)
RT
25
26
Downregulatie – Upregulatie
27
Tolerantie
Withdrawal
Heroptreden, in verergerde mate, van symptomen van
de behandeling bij acuut stopzetten van de therapie
Up- en downregulatie van receptoren kan ook bijdra-
gen tot optreden van withdrawal
B.V. Downregulatie van α2-receptoren bij therapie van
hypertensie met de α2-agonist clonidine
Upregulatie van β-receptoren bij therapie van
angina pectoris met β-blokkers
28
29
30
SIGNAALTRANSDUCTIE
31
32
1. Receptoren gekoppeld aan ionkanalen
33
2. Receptoren gekoppeld aan G-eiwitten
34
Targeteiwitten van G-eiwitten
- Adenylaatcyclase cAMP proteïnekinase A
B.V. β-receptor
- Fosfolipase C inositoltrisfosfaat (IP 3) en diacylglycerol (DAG)
. IP3 [Ca 2+]i
. DAG proteïnekinase C
B.V. M1-receptor
- Ionkanaal gewijzigde permeabiliteit
B.V. M-receptor op hartspiercel permeabiliteit voor
K+ hyperpolarisatie
35
Controle van adenylaatcyclase
36
37
3. Receptoren gekoppeld aan kinase -activiteit en
aanverwante
Interactie van agonist met receptor
. Tyrosinekinase-activiteit in intracellulair deel
(B.V. receptoren voor groeifactoren zoals
epidermal growth factor; insulinereceptor)
. Serine/threoninekinase-activiteit in intracellulair
deel
(B.V. receptor voor transforming growth factor)
. Associatie met tyrosinekinase in cytosol
(B.V. receptoren voor cytokines )
38
4. Intracellulaire receptoren
39
FARMACOKINETISCHE – FARMACODYNAMISCHE
CORRELATIE
40
Talrijke uitzonderingen
41
2. Tijdsverloop van het effect na éénmalige toediening
42
Plasmaconcentratie en effect van digoxine gedurende
4 uren na i.v. toediening van 1 mg
43
Plasmaconcentratie en effect van naproxen gedurende
8 uren na orale toediening van 500 mg
44
Effect van naproxen ifv de concentratie in het
effectorcompartiment
45
3. Tijdsverloop van het effect na herhaalde toediening
46
Belang van therapeutische-toxische marge
47
Effect ifv tijd
48
4. Plasmaconcentratiemonitoring
49
BIJWERKINGEN
50
2. Niet verwant aan het belangrijkste farmacologisch effect
51
52
53
2.1. Allergische reacties
Mechanisme
Door klein MG zijn geneesmiddelen per se niet immunogeen
Door binding van geneesmiddel of metaboliet met lichaams-
proteïne kan immuunreactie worden uitgelokt
Reactie kan humoraal (antilichamen) of cellulair zijn
Symptomatologie
Vaak mild: huiduitslag
Soms levensbedreigend
B.V. anafylactische shock (penicillines)
54
2. 3. Pathologische interacties met cellen
55
B.V. Nefrotoxiciteit door aminoglycosiden
56
2.4. Carcinogenese
57
3. Bijwerkingen tijdens de zwangerschap
58
Blasto- Embryo Fetus
cyst
Normaal
Functionele
stoornissen
Dood
Dood Dood
Majeure
morfologische
afwijkingen
59
60