de Oudheid - 2021

You might also like

Download as pptx, pdf, or txt
Download as pptx, pdf, or txt
You are on page 1of 69

2.

van oudheid tot en met


middeleeuwen

 1. ontstaanscontext in de oudheid
 2. Eerste filosofen : Natuurfilosofen
 Mooi context verhaal; niet kennen
 3. Socrates – Plato – Aristoteles
 4. Hellenisme
 5. Twee culturen
 6. Middeleeuwen
2.1. Ontstaanscontext in de
oudheid (6de eeuw voor Christus)
 ontdekking van de rede = scharnierpunt ontstaan filosofie
 Ervoor godsdiensten die onverklaarbare ‘levensvragen’
verklaarden via mythen, gecombineerd met riten
 van mythos naar logos : van oraal naar geschreven=
“cultuurschok”
 Homerus: door het opschrijven van mythen wordt discussie mogelijk
 Bvb. Goden met menselijke eigenschappen ?!?
 “De negers vormen hun goden zwart en stompneuzig (..) als de ossen en paarden en
leeuwen hadden kunnen schilderen, dan zouden zij hun goden de gestalte van ossen
en ….” (Xenophanes, 570 voor christus)
 Opkomst van Griekse stadstaten in middellandse
zeegebied
 Slaven deden werk, ‘vrije burgers’ hadden tijd... Om na te
denken, gebaseerd op verstand en ervaring...
 Eerste Griekse filosofen zochten naar natuurlijke
verklaringen voor natuurprocessen
 Zij hadden allen een logisch ‘project’, een drijfveer
2.2. Eerste filosofen: natuurfilosofen
 Kan ‘iets’ uit het ‘niets’ ontstaan?
 ‘Iets’ altijd bestaan? (oorspronkelijke opvatting)
 MAAR er zijn Voortdurende veranderingen:
 hoe kan een stof veranderen?
 => er is een Oerstof die aan de basis van
veranderingen ligt!
 Maakten zich los van religie
 Belangrijk hoe ze dachten niet zozeer wat precies
de antwoorden waren
 Begin van ‘wetenschappelijk’ denken
 Veel is verloren gegaan (recup via Aristoteles)
Oerstof & veranderingsprobleem (1)
 Drie natuurfilosofen uit Milete
 Thales
 Water is de oerstof
 Egypte (Nijl), hoogte pyramides, voorspelling

zonsverduistering
 Anaximander
 werelden ontstaan en vergaan
 => ‘grenzeloos onbepaalbare’?

 Anaximenes
 Oerstof is lucht of nevel=> water=> aarde?
 Vuur= verdunde lucht
Oerstof & veranderingsprobleem (2)
 Parmenides: kiest voor het verstand
 500 BC, Elea(ten) (Z-Italië)
 verandering is onmogelijk!
 onze zintuigen (die dingen ziet veranderen) zijn
onbetrouwbaar,omdat ons verstand iets anders zegt
 rationalisme : verstand als bron van wijsheid
 Heraclitus: zintuigen zijn betrouwbaar
 zelfde tijd als Parmenides
1. “Alles stroomt, niets is blijvend”
 Twee keer in zelfde rivier stappen? Kan niet…
2. Alles in tegenstellingen
 ziekte/gezondheid, oorlog/vrede, dag/nacht
3. Wel eenheid, omvattende, iets aan oorsprong : ‘God’ (logos =
rede) ‘wereldverstand’ (natuurwet) stuurt de natuur
 Verstand of zintuigen geloven? Empedocles combineert
Empedocles : P + H = 4 elementen
 P + H : alle twee gelijk, maar geloven in
slechts 1 oerstof
 Moeten zintuigen en verstand geloven
 4 oerstoffen
 aarde, lucht, vuur en water
 Alles is mengvorm
 mengvormen ontstaan en worden ontbonden
 Vb. Kleuren mengen, koken, verbrandingsproces
 Oorzaak van samenvoeging en ontbinding?
 2 krachten : ‘liefde’ en ‘haat’
 Maakt dus belangrijk ‘wetenschappelijk’
onderscheid tussen ‘stof’ en ‘krachten’
Anaxagoras
 Ondeelbare deeltjes
 Natuur is opgebouwd uit piepkleine deeltjes, onzichtbaar
voor het oog
 Vb. Melk bestaat ook uit huid en haar
 Het geheel zit in elk deeltje opgeslagen, vergelijk het met
DNA in elke cel
 Kracht die alles regelt
 De ‘geest’ of de ‘intelligentie’ (nous)
 Eerste ‘goddeloze’ Atheense filosoof
 ‘Astronoom’
 Alle hemellichamen uit zelfde stof (meteoriet)
 Hemellichamen eventueel bewoond
 Maan reflecteert licht van de aarde
 Verklaring voor zonsverduistering
Democritus
 Veranderingen niet omdat iets echt veranderde
 Atomen
 ‘ondeelbaren’ : niet oneindig kunnen opslitsen
 Slechts enkele, kleine, onzichtbare bouwstenen
 Eeuwig (niet iets uit niets)
 Bewegen zich in de ruimte
 Verschillend van vorm om verschillende ‘vormen’ te kunnen
vormen
 Cf. atoomleer van vandaag
 Krachten?
 Neen : was materialist,
 alles mechanisch (geen doel)
 niet toeval maar wel onveranderlijke natuurwetten :natuurlijke
oorzaak zit in dingen zelf
 Bewustzijn?
 Bestaat uit ‘ziele-atomen’
 Ontbindt bij sterven
 mens bezit geen onsterfelijke ziel
3. Socrates – Plato - Aristoteles

Inleiding : Contexten
1. Socrates
2. Plato
3. Aristoteles
Context 1 : Het Lot
 ook andere mythen worden doorprikt : rond
‘onvoorspelbare’ ziekte & gezondheid en politieke
gebeurtenissen
 Het lot en bijgeloof : vroeger en nu
 God die als straf ingrijpt in oorlogen of besmettelijke
ziekten veroorzaakt  ook ‘logische’ verklaringen?
 Offeren om te voorkomen of te genezen? Vbn?
 ‘Influenza’: ‘onder kwade invloed van sterren’
 AIDS : straf van god??? Waar, wanneer?
 Ziektes die op bovennatuurlijke wijze genezen? Vbn. Nu?
 Hippocrates (460 BC)
 Matigheid en gezonde levenswijze (ziek=natuur
ontspoort)
 Eed van Hippocrates
Context 2 : Athene & Mens in het centrum

 +/- 450 BC
 Belangstelling voor
de mens en mens in
de Mij
 Athene culturele
centrum
 Ontstaan Democratie
 Onderwijs nodig ?!?
 Vgl. Jonge
democratieën nu
 Rondtrekkende leraren
concentreren zich in
Athene : sofisten
Sofisten : Begin van scepticisme
en relativisme
 Sofisten (‘geleerd persoon’)
 Ook kritisch t.a.v. Mythen, wel tegen
‘filosofische’ speculaties
 => scepticisme, mensen kunnen geen
vaststaande antwoorden vinden
 Maar mensen moeten wel kunnen
samenleven?!? => mens in centrum
 De Rondreizende Sofisten vergeleken
samenlevingsvormen : wat is ‘natuurlijk’ en wat
is ‘cultuur’? (NN)
 Bvb preutsheid
 Normen zijn niet absoluut  Socrates
1.Socrates (469-399)
 Youtube
 Sommige
normen zijn
absoluut en
gelden voor
iedereen
(NN)
Wie?
 Grondlegger ≠ filosofische stromingen
 Enkel dankzij Plato’s geschriften (opgeschreven
in dialogen) ?!? Wat was van wie?
 Innerlijk ‘volmaakt rechtvaardig’
 ‘sturende’ Dialoog om tot inzichten te komen
of... Nen ambetanterik?
 Vragen stellen tot juiste inzicht: “baren”=
maieutiek (hij vroedvrouw?) (Nature? Boven
Nurture)
 “socratische ironie”, deed alsof hij niets wist
 Kon Goddelijke stem niet negeren.
 Beschuldigd tot gifbeker 399BC, stierf omwille
van overtuiging...cf. helden?
Wat? (zijn Filosofisch project)
 Tijd van sofisten : mens centraal
 Bracht filosofie onder de mensen
(volgens Cicero)
 Noemde zichzelf ‘filosoof’ (strever naar
inzicht)
 Uitgangspunt: ‘ik weet weinig en vind dat
vervelend’
  Sofist meer arrogante opportunisten?
 Basis voor kennis is het denken, de
rede : rationalist (Nature : verstand/rede
zit in ons)
2. Plato (427-347)
 youtube
 Oprichter van Academeia:
studiegemeenschap:
wiskunde/filosofie/gymnastiek
(‘gesprek’)
 Schrijver van dialogen:
leermeester is Socrates (cf.
verdedigingsrede)
 Eerste “idealist”; (Nature)
 Zijn ‘project’ : Onveranderlijke
tov veranderlijke (wat ‘stroomt’)
Eeuwige ware, schone en goede?
 Onveranderlijke tov veranderlijke
 Idem natuurfilosofen?  Plato (socrates en
sofisten) ifv de ‘mens centraal’
 Moraal, maatschappelijke idealen of deugden :
eeuwig (socrates)  sofisten (veranderlijk)
 Socrates
 Er zijn tijdloze regels : wat is goed of fout.
 Normen ontdekken via verstand (= eeuwig en
onveranderlijk)
 Plato
 Eeuwige en onveranderlijke in natuur en in moraal en
maatschappelijk leven zijn hetzelfde
 Er is een eigen ‘werkelijkheid’ (ware, schone, goede..)
die eeuwig is en die filosofen moeten ‘vatten’
De ideeënwereld
 ‘alles wat we in de natuur kunnen aanraken ‘stroomt’
 Is dus veranderlijk
 Er bestaan geen onvergankelijke basisstoffen
 Alles van de ‘zintuiglijke’ wereld ‘vergaat’
 Alles is gevormd door een ‘vorm’, die onveranderlijk is
 Vb Paard en koekjes(vorm)
 Eeuwige onveranderlijke is dus geen fysische oerstof
maar een ‘idee’,
 een geestelijke of abstract model waarnaar alle fenomenen
(cases) zijn gevormd.
 Bvb. Ook idee ‘democratie’; ‘vrijheid’; ‘gelijkheid’…
 Deze perfecte (beperkt aantal) vormen noemt Plato ideeën
 Want hoe kunnen ‘atomen’ (Democritus) terug een ‘paard
vormen?
 Achter ‘zintuiglijke’ wereld zit een eigen werkelijkheid de
ideeënwereld
Absolute zekerheid
 In zintuiglijke wereld is niets onveranderlijk
 Over zintuiglijke wereld kan men dus nooit iets
met zekerheid weten
 Kunnen niet vertrouwen op onze zintuigen, op
onze ‘waarnemingen’ (enkel vermoedens)
 Absolute zekerheid is er alleen over dingen
die we met ons verstand herkennen
 Vb. Vorm van peperkoekenmannetjes zonder
hem ooit te zien
 Denken is universeel (bvb wiskunde, waar of niet
waar) juist omdat het uitspraken doet over
eeuwige en universele
Een onsterfelijke ziel
 naast tweedelige werkelijkheid ook tweeledige mens
1. Lichaam‘stroomt’en is onlosmakelijk verbonden met de
‘zintuiglijke’ wereld
 Alle zintuigen zijn aan lichaam verbonden en dus onbetrouwbaar
2. Onsterfelijke ziel, hier zetelt het verstand,
 is niet materieel en kan in de ideeënwereld kijken
 Onsterfelijke ziel (Nature)
1. bestaat vòòr het een lichaam betreedt in de ideeënwereld
2. Vergeet bij ontwaken in lichaam die ideeënwereld
3. ‘herinnert’ zich volmaakte ideeën bij aanschouwen van
natuur
4. hunkert naar oorspronkelijke woning (eros=liefde)
 Lichaam is gevangenis
 Niet iedereen wenst ziel los te laten en klampen zich vast aan
‘spiegelbeelden’ (filosofen wel)
Hoe verkrijg je inzicht?
A: dialectiek
 Methode om tot
waarheid te
komen: dialoog
 Woord en
wederwoord
 These & Anti-
These
 Resultaat:
inzicht in de
werkelijkheid
 Synthese
B: anamnese
 Kennis van de ideeën a priori:
zelfstandigheid van het denken vb
wiskunde
 Anamnese: wederherinnering (ziel
aanwezig in de ideeënwereld)
 Kennis: expliciteren van ideeën die
we reeds hebben:via dialoog
 Loslaten= leren sterven
Allegorie van de grot
Grot met lange gang
Gevangenen
Groot vuur
Muur tussen gevangenen en vuur: mensen en
schaduwen/echo’s
Weg van de filosoof = weg van vage
voorstellingen naar de werkelijkheid

 https://www.youtube.co
m/watch?v=_jmJGBJRl
UQ
De (filosofie-) Staat
Lichaam Ziels- Deugd/ Staat
vermogen ideaal
s
Hoofd Verstand Wijsheid Regenten
(filosofen)

Borst Wil Moed Wachters

Onderlijf Begeerte Matigheid Nering-


doenden
De filosofische Staat
 Opvoeding:
 eerst begeerte beteugelen/ dan moed leren/ dan
kennis
 geïnspireerd op Griekse medische wetenschap
 Gezond en harmonieus mens toont evenwicht en
matigheid, zo moet in ‘rechtvaardige staat’ ook ieder
zijn plaats kennen
 Plato rationalist
 het hoofd leidt het lichaam zo moeten de filosofen de
staat leiden
 Vergelijk met Indisch Kastensysteem
 Totalitair? Maar wel geëmancipeerd!
 Staatsopvoeding voor kinderen
 Wel bijsturing in ‘Wetstaat’ (= wel privébezit en
familiebanden): inperking vrijheid vrouw...ook
linkerarm nodig...
3. Aristoteles (384-322)
 3.1. Inleiding

 Vader: arts : project is


natuurfilosofie
 Leerling van Plato
 Studie van de werkelijkheid (via
zintuigen) (nurture; empirist)
 Basis voor verschillende
wetenschappen
Rafael (1483-1520): School van Athene
Plato en Aristoteles
film
 http://www.youtube.com/watch?v=VxsJBG2Y0Pk
 Algemene vragen:
 Waar is hij geboren? Hoe lang
gestudeerd? Band met Alexander de
Grote? Welke scholen gesticht?
 Inhoudelijk:
 1.Tegenstelling Plato en Aristoteles?
 2. Wat is metafysica?
Aristoteles leerling van Plato?
 Plato  Aristoteles
1. Eeuwige ideeën 1. Veranderingen in
2. Enkel verstand, afkeer natuur
van zintuiglijke 2. Verstand en zintuigen
3. Dichter en Mythen 3. Droog wetenschappelijk
4. Ideeënwereld 4. De echte wereld
5. Ideeën wereld via 5. Onze gedachten en
denken ontdekken ideeën zijn gevormd
6. Idealisme: echte door onze
werkelijkheid zijn de waarnemingen
ideeën 6. Realisme: echte
werkelijkheid is de
materie
Twee totaal verschillende realiteiten: de geest en de materie;
geest heeft geen materie; materie heeft geen geest…
Realisme: “wetenschap”
 Empirisch: feiten verzamelen in de realiteit,
beschrijving en observatie
 Verschil met huidige wetenschap?
 nog niet experimenteel
 nog eerder inhoud dan wiskundige principes
 Wel beschrijving
 Bvb. Kleur? Doet het iets? …
 Vooral: Wat is het! (Dier? Mens? Plant? Steen? )
 => Welke eigenschappen heeft het…
Vormen = eigenschappen van de
dingen
 Dus aangeboren, volmaakte ideeën buiten de
zintuigelijke wereld (cf. Plato) bestaan niet
 Dus‘idee’, de‘vorm’is een mensenprodukt (bvb ‘paard’),
 De ‘vorm’ bestaat uit de herkenbare gemeenschappelijke
eigenschappen
 Alles (werkelijkheid) bestaat uit vorm en materie
(hylemorfisme)
 Materie (Hylè) = materiaal van het ding
 Vorm (Morfè)= specifieke soortelijke eigenschappen van
het ding
 Materie kan een bepaalde vorm bereiken
 Materie is bezig potentiële mogelijkheid te verwezenlijken
 Bij iedere verandering gaat materie over van mogelijkheid
tot werkelijkheid
 Vb kippeëi wordt kip of... Omelet? Maar niet Gans
 Ook voor dode materie (vb. Steen moet op grond vallen)
Samenvatting hylemorfisme
 Idee paard= door mensen bedacht
 Eigenschappen! Bepalen de vorm
 Waarnemen tgo denken (plato)
 Verstand via waarneming en logica
 Geen aangeboren ideeën
 Natuur is de eigenlijke wereld
Logica
 Onderscheid Vorm & materie =>hoe mens
dingen in wereld begrijpt
 Doorgronden = ordenen in categorieën
 Geeft zekerheid... Ontbreken ervan: angst
 naar gelijke vorm (bvb paard)
 Onderlinge verschillen = materie
 Maken onderscheid tussen levend en dode
voorwerpen
 => logische redenering nodig = logica
ontstaan
 Ordenen is begrijpen
 Hij stelt regels voor geldige redeneringen op, de
basis van de wetenschappen!
Logica
 onderdeel van de filosofie dat zich
bezighoudt met de geldigheid van
argumentatie.
 Strikte regels over bewijsvoering en
argumentatie A & B
 Premissen zijn niet noodzakelijk waar
 Premissen (vooronderstellingen) A->B
 beweringen die dienen als beginmateriaal van
een redenering
 Conclusie : C
 bewering die wordt afgeleid uit 2 premisses
Juiste en Foute redeneringen
 NIET KENNEN
 Een redenatie bestaat uit twee premissen en een conclusie. Je
redenering is alleen geldig indien de stap van de gegevens (de
premissen) naar de conclusie deugt
 Geldig: Modus Ponens C : A->B
1. Als A, dan B [1] Als je rotte vis eet, word je ziek.
2. A [2] Ik eet rotte vis.
3. Dus: B [3] Dus: ik word ziek.
 Geldig: Modus Tollens C : B -> A
1. Als A, dan B [1] Als je rotte vis eet, word je ziek
2. Niet B [2] Ik ben niet ziek
3. Dus: Niet A [3] Ik heb dus geen rotte vis gegeten.
 Ongeldig: Bevestiging consequens C : B -> A
1. Als A, dan B [1] Als je rotte vis eet, word je ziek.
2. B [2] Ik ben ziek.
3. Dus: A [3] Dus: ik heb rotte vis gegeten.
 Ongeldig: Ontkenning van het antecedent C : A -> B
1. Als A, dan B [1] Als je rotte vis eet, word je ziek.
2. Niet A [2] Ik eet geen rotte vis.
3. Dus: Niet B [3] Dus: ik word niet ziek.
Trapsgewijze opbouw van natuur
 Levenloos (alleen van buitenaf te
veranderen)
 Levend (potentie in zich)
 Levende gewassen  levende wezens
 dieren  mensen
 Trapsgewijs onderscheid
 in ‘vermogen’= eigenschappen van dingen: wat
kunnen of wat doen ze?
 van eenvoudig naar complex
 van voedsel op te nemen tot het denken
 Bovenaan staat dus mens en daarboven God
 De onbewogen beweger (eerste oorzaak) van de
hemellichamen
Ethiek?
 Mens = plantenziel (groeit en eet) +
dierenziel (gevoelens en beweegt) +
denkende ziel
 Wat nodig voor een goed leven?:
 Alle vermogens en mogelijkheden
gebruiken (cf. identiteitsopdracht)
 Drie vormen van geluk
1. begeerte: leven vol lust en genot
2. wil: vrij en verantwoordelijk burger;
3. verstand: onderzoekend en filosoof
 Niet eenzijdig, maar samen: evenwicht en
matigheid
 Cf. Griekse medische wetenschap
 Vb :niet roekeloos of laf maar dapper
 Vb :Niet gierig of spilziek maar vrijgevig
vrouwbeeld
 Vrouw is onvolledige man
 Alle eigenschappen van kind zit in
zaad van de man
 Man is zaaier, vrouw is ‘aarde’
 Vrouw levert materie, man levert vorm
=> Impact op Middeleeuwen en
Kerk!!
4. Hellenisme : bloei filosofie

 Context
 Godsdienst, filosofie en wetenschap

 Vergelijking met hedendaagse wereld

a) Cynisme
b) Stoïcijnen
c) Epicuristen
d) Neoplatonisme
Hellenisme : Context
Bloeiperiode filosofie van 3e eeuw BC tot 400 AC; daarna
verval
 Athene: Academie/Lyceum
 Veroveringen Alexander de Grote
 ook Macedoniër
 Aristoteles sterft in 322 BC
 overheersing Griekse cultuur tot +/- 50 BC: Hellinisme
 Daarna Romeinse overheersing (‘late oudheid’)
 Ervoor was Rome zelf een Griekse provincie...
 Invloed van Grieks denken (cultuur en filosofie) bleef groot
lang na Griekse politieke grootmacht
 Kenmerken :contacten met andere culturen : grenzen
vervagen/ goden/ nieuwe talen/ nieuwe religies
 vermenging = syncretisme
 Late oudheid: religieuze twijfel, culturele vervaging,
levensbeschouwelijk pessimisme (Inzicht in contingentie)
Rijk Alexander de Grote

contacten met Egypte, Midden Oosten


tot India
Hellenisme
Godsdienst, filosofie en wetenschap
 Godsdiensten
 Veelal (geheime) leer over verlossing uit de dood
 onsterfelijkheid van ziel en eeuwig leven bekomen
 Door bepaalde rituelen
 Of inzicht in ware aard van natuur
 Filosofie
 Ook ‘project’ in ‘verlossing’ en levenstroost
 Moest mensen van doodsangst en pessimisme bevrijden
 => Grens tussen religie en filosofie vervaagt
 Drie grote filosofen zijn inspiratiebron voor ≠ filo.Stromingen
 Wetenschap
 Werd dooreengeschud door verschillende culturele ervaringen

 Alexandrië ontmoetingsplaats tss Oost en West


 Athene filosofische scholen
 Alexandrië centrum van wetenschap (bibliotheek) wiskunde,
astronomie, biologie en medicijnen
Hellenisme
Vergelijking met hedendaagse wereld?
Ook opener wordende wereldmaatschappij
(globalisme)
 omwentelingen in religies en levensbeschouwing
 Cf. Grote mengeling in grote ‘wereldsteden’
 ‘Nieuwe’ ‘mengvormen’ levensbeschouwelijke

S-P-A : hoe best leven en sterven? : ethiek


 In hedendaagse filosofie ook belangrijkste ‘project’

 Waaruit bestaat het echte geluk en hoe kan dat


bereikt worden? (Ethiek – cf opdracht) Verschillende
benaderingen:
a. Cynisme
b. Stoïcijnen
c. Epicuristen
d. Neoplatisme
a) Cynisme
 Context
 +/- 400 BC Athene : Anisthenes
 Leerling van Socrates => zijn bescheidenheid als inspiratie
 Werkelijk geluk?
 niet in uiterlijke zaken (zoals Luxe, macht, gezondheid)
 maar onafhankelijke opstelling t.o.v. zulke toevallige en
kwetsbare dingen
 Geluk is hier niet afhankelijk van
 Kan door iedereen bereikt worden
 Indien gevonden kan men het niet meer verliezen
 Maak je geen zorgen over eigen gezondheid, lijden of
dood of deze van anderen
 Nu andere inhoud ‘cynisme’ = ongevoeligheid tov andermans
lijden
 Diogenes
 leerling van Anisthenes
 Ton, wandelstok, kalebas
 ‘Alexander ga opzij, ge staat in mijn zonlicht’
b) De stoïcijnen
 Context
 300 BC Athene : Zeno (was eerst Cynicus)
 Toehoorders onder zuilengalerij (Stoa)
 Grote invloed op Romeinse cultuur
 bevorderden er de Griekse cultuur en filosofie
 Stoïcijnen zijn Humanisten
 Open voor cultuur ( tonfilosofen);
 sommigen waren staatslieden
 Cicero (106-43 BC) Redenaar, filosoof en politicus
 Bedacht term ‘humanisme’ : Levenshouding waarbij individuele mens centraal staat
 Seneca (4BC – 65AC) ‘mens voor de mens is iets heiligs’
 Marcus Aurelius (121-180 AC) Romeinse keizer
 Alle mensen maken deel uit van hetzelfde wereldverstand (logos) (cf. Heraclitus)
 mensen zijn onderling verbonden

 Mens = microkosmos = afspiegeling macrokosmos

 algemeen geldend ‘natuurrecht’


 Gebaseerd op tijdloze en denken van de mens en het universum
 Verschilde dus niet van plaats en tijd (cf Socrates  sofisten)
 Gold voor alle mensen (ook slaven)
 Wetboeken zijn slechts onvolmaakte imitatie van natuurrecht
 Geen verschil tussen individuele mens en universum
 Geen verschil tussen geest en materie (1 natuur; monisme  Plato : dualisme)
‘Stoïcijnse kalmte’
 alle natuurprocessen volgen
onveranderlijke wetten der natuur
 Bvb ziekte, dood
=> mens moet leren zijn lot te aanvaarden
 Niets gebeurt toevallig : alles heeft een doel
 => dus lot aanvaarden
 Ook aangename met grootste rust tegemoet treden
 Verwantschap met cynici
 Uiterlijke zaken zijn niet belangrijk
 ‘stoïcijnse kalmte’
 nu : iemand die zich niet door gevoelens laat
meeslepen... Cf. Spock
 saai?.... Alvast ‘emotieloos’... Geluk?
c) Epicuristen
 Context = Socrates & Aristippus
 hoe kan mens goed leven leiden? = afstand doen van materiële luxe
 Cynici & stoïcijnen (cf socrates)
 Aristippus
 Leerling van Socrates  maar Levensdoel = zinnelijke genot nastreven en pijn
vermijden  pijn verdragen (cynici en stoïcijnen)
 Epicurus
 341-270 BC - filosofische school in Athene
 lustvoordeel moet wel opwegen tegen ‘eventuele bijwerkingen’
 Dus afweging korte en lange termijn resultaat
 Mens enig dier dat behoefte kan uitstellen (kan leven plannen)
 Lust ≠ zinnelijk genot (is met inbegrip van vriendschap en kunstbeleving)
 Oude Griekse idealen vormen voorwaarde om van leven te genieten
 Beheersing, matigheid,en gemoedsrust
 Begeerte moet beteugeld, gemoedsrust helpt om pijn te verdragen

 geen belangstelling voor politiek of maatschappelijk leven


 ‘Leef in het verborgene’ / ‘Tuin’ als eiland of toevluchtshaven voor filosofen
 Na Epicurus
 Streefden veel epicuristen eenzijdige, ziekelijke genotszucht na (‘Carpe diem’ Pluk de dag (YOLO)
 Daarom Epicurist nu negatieve betekenis (‘genotsmens’)
Epicurus & Democritus
 Atoomleer van Democritus (‘zieleatomen’) als middel
tegen religie en bijgeloof
 angst voor dood overwinnen is nodig om goed leven te leiden
(bevrijdende filosofie)
 ‘zolang wij er zijn is de dood er niet, en als de door er is zijn wij er
niet meer’.
 4 geneeskrachtige kruiden (filosofische reisapotheek)
(vergelijk het met goede raad):
1. voor de goden hoef je niet te vrezen
2. Over de dood hoef je je geen zorgen te maken
3. Het goede is eenvoudig te verkrijgen
4. Het afschuwelijke is makkelijke te verdragen
d) Neoplatonisme : Context
 Belangrijkste filosofische stroming van
oudheid
 Plotinus (205-270 AC) Alexandrië en Rome
 Bevrijdingsleer, concurrent van
christendom, maar tevens impact op
christelijke theologie
 Plato : mens is dubbel wezen
 ziel + lichaam
 Was niets nieuws noch in Griekse wereld of Azië
Plotinus : de wereld tss 2 polen

Absolute duisternis,
 afwezigheid van licht,
 het ‘ene’, ‘God’
 geen bestaansgrond
 Goddellijk licht,
(bestaat niet)
 bestaat  Tussenin zijn gradaties
 Reikwijdte Goddelijke stralen is begrensd
 Ziel is bestraald & Materie is duisternis
 Vormen in natuur bevatten ‘sprankje’ van het Ene,
 ‘God is overal’
 Aarde, water, steen staan verst van God =>
 <= Kortst :eeuwige ideeën en oervormen van alle schepselen
 In onze eigen ziel benaderen we God het dichtst
 Cf. Plato : op weg naar grotopening, waar alles van afstamt MAAR is Hollist
(alles is één, want alles is god)
 Samensmelten met ‘God’ = is een gelijksoortige ‘mystieke’ ervaring van alle
tijden en culturen
5. Twee Culturen

 A. Grieks-Romeins: Indo-Europese cultuur


 B. Christendom (joodse volk): semitische
cultuur
 B dringt A binnen en vermengt zich ermee
 3 culturele stromen na ‘Rome’
A. Indo-Europees
 - 4000 jaar: rond Kaspische zee
volksverhuizingen naar
 ZO: Iran/ India;
 ZW: Griekenland en Spanje
 N: Scandinavische landen
 W: Europa en Engeland
 Integratie maar Indo-europese
religie en –taal overheersen
Indo-europese volksverhuizingen
Indo-Europese taal
 Indo-Europese talen: Indische
Veda’s/ Griekse filosofie/
germaanse goden: in verwante
talen
 Vb: Indische Dyaus/ Gr: Zeus/ Lat.
Deus; Iraans: Daeva
 Maar ook verwante gedachten &
mythen=>
 Bvb onsterfelijkheidsdrank; strijd tss
goden en monster uit onderwereld
Indo-Europese cultuur
 Meerdere goden: polytheïsme
 Onverzoenlijke strijd tussen goede en kwade
krachten
 Toekomst ‘schouwen’/ inzicht krijgen in
geschiedenis van wereld
 Indische, Griekse, Scandinavische mythologie tendens
tot filosofisch of ‘speculatief’ denken
 ‘Inzicht’ in
 Sanskriet: Vidya
 Gr: Idé
 Lat: video / Nl: visioen maar ook wissen, weten
 Gezicht belangrijkste zintuig
 kosmische visioenen gemeenschappelijk in literatuur
A. Indo-Europese cultuur
 Cyclische opvatting van de geschiedenis
 Voorspelbaar verloop
 Geen begin of einde, werelden ontstaan en vergaan
 Overeenkomsten tss Hindoeïsme, boedisme en
Griekse filosofie
 Afbeeldingen van goden en gebeurtenissen in hun
mythes
 Pantheïsme: goddelijke in alles aanwezig
 éénwording met God door religieus inzicht
 innerlijke beschouwing en meditatie
 Ascetisch leven (religieus afzonderen) ideaal voor
verlossing ziel
 Cf kloosterleven
 Geloof in ronddolende zielen (cfr Plato)
B. Semitische cultuur
 Afkomstig van Arabisch schiereiland
 verspreid over wereld door
 Drie monotheïstische godsdiensten
(islam, jodendom, christendom) met
zelfde achtergrond
 OT en Koran in semitische talen
 NT geschreven in Grieks
 beïnvloed door hellenistische filosofie
 Jeruzalem belangrijk voor drie
godsdiensten
Semitische cultuur
Semitische cultuur
 Monotheïsme : geloof in 1 God
 Lineaire kijk op de geschiedenis
 schepping => dag des oordeels: realiseren
van het heil
 God grijpt in in de geschiedenis!
 belang van geschiedenis en geschiedschrijving:
kern van H. geschriften
 Het gehoor is belangrijkste zintuig
 ‘hoor Israël’; het woord van God,prediking,…
 Minder innerlijke beschouwing en meditatie
 Kloof tussen God en schepping
 geen ronddolende zielen; wel zonde en schuld
 Geen afbeeldingen van goden
 Christendom wel o.i.v. Gr Rom)
Drie culturele stromen na ‘Rome’
 Eerste eeuwen na 400 :Cultuur in verval
 Rome in oudheid: miljoenenstad, nu 40.000 inwoners/ ruïne;
 Ruilhandel + Leenstelsel (paar rijken ‘verhuren’ grond)
 Griekse filosofie was niet helemaal vergeten
1. W-Eu. : Latijnstalig christelijke cultuur
 Rome hoofdstad van de Kerk (neoplatoons)
2. O-Eu : Griekstalig christelijk cultuur
 Constantinopel => Byzantium (Grieks/ Plato)
3. Midden Oosten – N. Afrika, Spanje: arabischtalig
islamitische
 Mohammed (†632)
 Mekka, Medina, Jeruzalem, Bagdad
 Nemen Alexandrië over: wetenschap (wiskunde/ scheikunde/
astronomie) (Aristoteles) => overheersing arabische cultuur
6. De (donkere) middeleeuwen

NIET KENNEN
Context
Augustinus
Thomas van Aquino
Context
 Kennis bedroevend, alles opnieuw denken
 oudheid afgesloten, enkele werken Plato, logica
Aristoteles
 ‘Middel-eeuwen’
 500 (476)en 1500 (soms tot 1277)
 Naam uitgevonden in de ‘renaissance’
 Als overgang tussen 2 ‘hoogtijden’
 Filosofie = Christendom is waarheid
 Harmonie tussen geloof en verstand:
problematisch
 Kan men Christelijke openbaring ook met
verstand ‘begrijpen’ of moet men enkel ‘geloven’
 Bijbel verschillend van verstand?
 Kennis en geloof verenigbaar?
Augustinus (354-430)
 Overgang van filosofie naar religie
 late oudheid naar vroege middeleeuwen
 Reisde en ‘beleefde’ vele filosofische en religieuze
stromingen
 1) Manicheeër : religieus & filosofische verlossingsleer
 Geest kan ziel verlossen door stoffelijke te overstijgen.
 Tweedeling : goed/kwaad; licht/duister, geest/materie
 ‘Kwaad’ Waar vandaan?

 2) Stoïcijn : geen duidelijke scheiding


 3) Neoplatonist
 tussen griekse (neoplatonische) filosofie en
christendom nog geen echte breuk
 ‘Heeft Plato Oud Testament gekend?’,
 Nee: A. Heeft P gekerstend
Augustinus (354-430)
 Christendom: goddelijk mysterie
 enkel door geloof te benaderen
 God verlicht ziel en zo is bovennatuurlijke kennis te bereiken
 In geloof vindt men (verstandelijke) rust
 Principes:
 Schepping (cf (neo)platonisme)
 God schiep de wereld, naar ideëen in zijn gedachten
 Kwade wil is wegvallen van Gods werk (cf. Plotinus)
 Onsterfelijkheid van de ziel
 Heilsgeschiedenis
 God selecteert wie verlost wordt
 ’Koninkrijk Gods’ (Kerk)  ‘Wereldlijke Staat’
 innerlijke en uiterlijke strijd
 Er bestaat geen verlossing buiten de Kerk (tot reformisme 16 E)
 Betrekt als eerste geschiedenis in zijn filosofie
 Bvb. Strijd tussen goed en kwaad
 niet platonisch maar lineaire geschiedenisdenken OT
Thomas van Aquino(1225-1274)
 Context : ‘hoge middeleeuwen
 .........vanaf 11°E
 kathedraalscholen, ervoor kloosterscholen
 Vanaf 12°E
 eerste universiteiten
 grote gothische kathedralen : eerbetoon

 Invloed Arabieren (en Aristoteles)


Vertaling uit Grieks en Arabisch in Latijn
=>Hernieuwde aandacht natuurwetenschap
=>wanneer naar filosofen luisteren en
wanneer naar Bijbel? : Hernieuwing
discussie relatie tss Griekse filosofie en
christelijke openbaring
Thomas van Aquino(1225-1274)
 Kerstenen van Aristoteles = Verzoenen van
A met christendom
 2 complementaire wegen naar de waarheid
 Bijbel biedt wel grootste zekerheid
 niet enkel verenigbaar maar dacht via A (via
verstand) bestaan God te kunnen bewijzen
 = openbarings- en natuurlijke theologie
 2 wegen morele vragen: gods regels + ‘geweten’
 A’s vrouwbeeld
 op aarde is ze als natuurwezen ondergeschikt aan
man
 Niet in hemel (enkel zielen)
 Vrouwelijke kant van God (Sophia ‘wijsheid’ – vgl.
‘moeder’ natuur) in westerse katholieke kerk vergeten
Van Aquino

You might also like