Professional Documents
Culture Documents
4hv - Thema - 3 Genetica
4hv - Thema - 3 Genetica
V/H
ERFELIJKKHEID – THEMA 3
N.Fawzi
CHROMOSOMEN
KERNBEGRIPPEN
Allel Homozygoot
Autosomen Intermediair fenotype
Chromosoom Karyogram
Dihybride kruising Letale factor
Diploïde cel Modificatie
Dominant gen Monohybride kruising
Eeneiïge tweeling Multipele allelen
Fenotype Onafhankelijke overerving
Gekoppelde overerving Onvolledig dominant allel
Gen Polygene overerving
Genotype Recessief allel
Geslachtschromosomen Twee-eiige tweeling
Haploïde cel X-chromosomale overerving
Heterozygoot
Key Haploid gametes (n = 23)
Haploid (n)
Egg (n)
Diploid (2n)
Sperm (n)
MEIOSIS FERTILIZATION
Ovary Testis
Diploid
zygote
(2n = 46)
Mitosis and
Multicellular diploid development
adults (2n = 46)
Sperm cell
Nuclei
containing
DNA
Pair of homologous
replicated chromosomes
Centromere
Sister
chromatids
Metaphase
chromosome
GENOTYPE EN HET FENOTYPE
Fenotype: de waarneembare eigenschappen van een
individu.
Het fenotype word bepaald door het genotype en milieufactoren
Genotype: de verzameling genen in een cel
Gen: een deel van een chromosoom dat de informatie bevat
voor één erfelijke eigenschap
Locus: plaats van een gen op het chromosoom
Allel is een VERSCHIJNINGSVORM van gen
In lichaamscellen komen genen in paren (2n) voor; in
geslachtscellen komen genen enkelvoudig (n) voor
MENDELIAANSE OVERERVING
TERMINOLOGIE
Homozygoot: het genenpaar voor een eigenschap bestaat uit twee gelijke
genen.
Heterozygoot: het genenpaar voor een eigenschap bestaat uit twee ongelijke
genen.
Dominant allel: een allel dat altijd tot uiting komt in het fenotype.
Individuen waarbij een dominant gen tot uiting komt in het fenotype, kunnen
homozygoot of heterozygoot zijn voor deze eigenschap.
Recessief allel: een allel dat alleen tot uiting komt in het fenotype als er geen
dominant gen aanwezig is.
Individuen waarbij een recessief gen tot uiting komt in het fenotype, zijn
homozygoot voor deze eigenschap.
Onvolledig dominant allel: een dominant allel dat bij een heterozygoot
individu een recessief gen ook enigszins tot uiting laat komen in het
fenotype.
Intermediair fenotype: twee ongelijke allelen komen beide tot uiting in het fenotype.
MONOHYBRIDE KRUISING
Monohybride kruising: kruising waarbij wordt gelet op de
overerving van één eigenschap.
Bij een monohybride kruising is één genenpaar betrokken.
Het opstellen van een kruisingsschema.
Geef de genotypen van de ouders in een kruising weer (een
dominant gen met een hoofdletter, een recessief gen met een
kleine letter).
Stel vast welke genen de geslachtscellen van beide ouders
kunnen bevatten.
Ga na welke mogelijkheden er bestaan voor de versmelting van
een eicelkern en een zaadcelkern.
DOMINANT vs recessief
AA = homozygoot dominant
Aa = heterozygoot, A is dominant, a is recessief
aa = homozygoot recessief
heterozygoot
homozygoot = gen
homozygoot
A Aa aa
A
gen wel aanwezig, komt dus
wel tot expressie
EXPERIMENT
P Generation
(true-breeding
parents) Purple White
flowers flowers
EXPERIMENT
P Generation
(true-breeding
parents) Purple White
flowers flowers
F1 Generation
(hybrids) All plants had
purple flowers
EXPERIMENT
P Generation
(true-breeding
parents) Purple White
flowers flowers
F1 Generation
(hybrids) All plants had
purple flowers
F2 Generation
224 white-flowered
plants
705 purple-flowered
plants
Allele for purple flowers
Homologous
Locus for flower-color gene pair of
chromosomes
Gametes: P p
P Generation
Gametes: P p
F1 Generation
Gametes: P p
F1 Generation
Sperm
F2 Generation P p
P
PP Pp
Eggs
p
Pp pp
Phenotype Genotype
Purple PP
1
(homozygous)
3 Purple Pp
(heterozygous)
Purple Pp
(heterozygous)
White pp
1 1
(homozygous)
2nd generation
(parents, aunts,
and uncles) Ww ww ww Ww Ww ww
3rd generation
(two sisters)
WW ww
or
Ww
2nd generation
(parents, aunts,
and uncles) FF or Ff ff ff Ff Ff ff
3rd generation
(two sisters)
ff FF
or
Ff
A a A A
A AA Aa A AA AA
a aA aa A AA AA
A A a a
A AA AA A aA aA
a aA aA A aA aA
AUTOSOMAA
L
RECESSIEF
CONSANGUINITEIT
GESLACHTSCHROMOSOMEN
Bij de mens komen in een lichaamscel 23 paar chromosomen voor
(2n = diploïd):
22 paar autosomen; 1 paar geslachtschromosomen.
Bij de mens komen in een geslachtscel (= gameet) 23
chromosomen voor (n = haploïd):
22 autosomen;1 geslachtschromosoom.
Bij een man:
in een lichaamscel 2 ongelijke geslachtschromosomen (XY);
in een zaadcel een X-chromosoom of een Y-chromosoom.
Bij een vrouw:
in een lichaamscel 2 gelijke geslachtschromosomen (XX);
in elke eicel een X-chromosoom.
Bepalend voor geslacht is het geslachtschromosoom in de zaadcel
X-CHROMOSOMALE OVERERVING
Bij X-chromosomale overerving liggen de genen voor
deze eigenschap in de geslachtschromosomen:
de X-chromosomen bevatten elk een gen;
de Y-chromosomen bevatten geen gen.
A B AB O
A B AB
A B
A
AB
A
B
A B AB
BIJZONDERE OVERERVING
<
VRAGEN EXAMEN 2009-I
VRAAG 9 (VWO 2009-I)
<
VRAAG 10 (VWO 2009-I)
<
VRAAG 31 (VWO 2009-I)
<
VRAAG 32 (VWO 2009-I)
VRAGEN 33 & 34 (VWO 2009-I)
VRAGEN 15, 16 & 17 (VWO 2009-II)
<
Hoeveel procent van de erfelijke eigenschappen van de dar kun je
terugvinden in respectievelijk een werkster, een koningin en een
dar?
dar koningin
% % % %
%
werkster/ dar
koningin
%
dar koningin
50 % 100 % 100 % 50 %
0%
50 %
50 %
werkster/ dar
koningin
25 %