Toepassingen Van Integraalrekenen

You might also like

Download as pptx, pdf, or txt
Download as pptx, pdf, or txt
You are on page 1of 42

analyse III

integraalrekening
HOOFDSTUK 3
toepassingen van integraalrekenen

1
1. inhoud van omwentelingslichamen

voorbeelden:

Omwentelingslichamen ontstaan door het wentelen van een vlakdeel


rond een rechte.

omwentelingsas
2
1. inhoud van omwentelingslichamen
laat omwentelingsas samenvallen met as van een georthonormeerd
assenstelsel

omwentelingslichaam beschrijven door het wentelen van een


vlakdeel begrensd door
- de as
- de grafiek van de functie
- twee verticalen en
1. inhoud van omwentelingslichamen
algemeen:
Hoe berekenen we de inhoud van het omwentelingslichaam
ontstaan door het wentelen om de as van het vlakdeel begrensd
door

?
- de as
- de grafiek van de functie
- twee verticalen en
1. inhoud van omwentelingslichamen
De oppervlakte v.e. vlakke figuur kan je benaderen met rechthoekjes.
De inhoud v.e. ruimtefiguur kan je benaderen met cilindertjes.
voorbeeld: Het omwentelingslichaam ontstaan door het
vlakdeel begrensd door de as, de grafiek van en de
verticalen en te wentelen rond de as.
1. inhoud van omwentelingslichamen
algemeen:
- Verdeel interval ingelijke deelintervallen met breedte .
- Kies in elk deelinterval een willekeurige waarde .
- Bouw op elk deelinterval een rechthoekje met breedte en
hoogte .
- Bij wenteling om de as beschrijft elk recht-
hoekje een cilinder met hoogte en straal .
- De inhoud van elk cilindertje is dan

- Neem de som van de inhouden van deze cilindertjes


1. inhoud van omwentelingslichamen
algemeen:
De gevraagde inhoud is dan
1. inhoud van omwentelingslichamen
besluit:
als continu is in , dan is de inhoud van het omwentelingslichaam
ontstaan door het wentelen rond de as van het vlakdeel begrensd
door de grafiek van , de as en de rechten met vergelijkingen en ,
gelijk aan
of
2. voorbeeld
voorbeeld: Dit wijnglas is een omwentelingslichaam bepaald door
het wentelen om de as van het vlakdeel begrensd door de as, de
as, de rechte en de grafiek van de functie (in cm).
a. Wat is de inhoud van dit glas?
2. voorbeeld
𝑏
𝑉 =𝜋 ∫ ( 𝑓 (𝑥 )) 𝑑𝑥
2

𝑎
voorbeeld: Dit wijnglas is een omwentelingslichaam bepaald door
het wentelen om de as van het vlakdeel begrensd door de as, de
as, de rechte en de grafiek van de functie (in cm).
a. Wat is de inhoud van dit glas?

¿ 438,06385
De inhoud van het wijnglas is dus 438,06385 cm³ of 43,8 cl.
2. voorbeeld
𝑏
𝑉 =𝜋 ∫ ( 𝑓 (𝑥 )) 𝑑𝑥
2

𝑎
voorbeeld: Dit wijnglas is een omwentelingslichaam bepaald door
het wentelen om de as van het vlakdeel begrensd door de as, de
as, de rechte en de grafiek van de functie (in cm).
b. Hoeveel wijn bevat het glas als het tot 5,5 cm hoogte gevuld is?

¿ 235,16201
Als het glas tot 5,5 cm hoogte gevuld is, bevat het
ongeveer 235,16201 cm³ of 23,5 cl wijn.
2. voorbeeld
𝑏
𝑉 =𝜋 ∫ ( 𝑓 (𝑥 )) 𝑑𝑥
2

𝑎
voorbeeld: Dit wijnglas is een omwentelingslichaam bepaald door
het wentelen om de as van het vlakdeel begrensd door de as, de
as, de rechte en de grafiek van de functie (in cm).
c. Hoeveel zo’n glazen kun je zo schenken uit een magnumfles van
1,5 l?

Uit een magnumfles van 1,5 l kan je zo 6 glazen wijn schenken.


6. oefeningen
oefening 1 (p.80)
Bereken de inhoud van het omwentelingslichaam dat ontstaat
door wenteling om de as van de kromme met de gegeven
vergelijking in het gegeven interval.
b.

( )
3 3 2 3 6
𝑥 𝑥
𝑉 =𝜋 ∫ 𝑑𝑥 ¿ 𝜋 ∫ 𝑑𝑥
2 2 2 4

[ ]
7 3
𝑥
¿𝜋
28 2

¿𝜋
28(
2187 128

28 ) ¿
2059
28
𝜋
6. oefeningen
oefening 1 (p.80)
Bereken de inhoud van het omwentelingslichaam dat ontstaat
door wenteling om de as van de kromme met de gegeven
vergelijking in het gegeven interval.
c. tussen de snijpunten met de as

snijpunten met de as:


of

snijpunten: en
2 2
𝑉 =𝜋 ∫ − 𝑥 +2 𝑥 𝑑𝑥 ¿ 𝜋 ∫ 𝑥 − 4 𝑥 +4 𝑥 ) 𝑑𝑥
2
( ) 2
( 4 3 2

0 0

[ ] (
3 2

)
5 4
𝑥 𝑥 𝑥 32 32 16
¿𝜋 − 4 +4 ¿𝜋 − 16+ ¿ 𝜋
5 4 3 0 5 3 15
6. oefeningen
oefening 5 (p.81)
Hasseltse koffie wordt opgediend in het hieronder afgebeelde
glas, dat bekomen wordt door wentelen om de as van het
vlakdeel, begrensd door de as, de as, de rechte met vergelijking
en de grafiek van de functie met

Bereken de inhoud (in cl) van zo’n glas.

( )
9 3 2
−𝑥 7 2 5
𝑉 =𝜋 ∫ + 𝑥 − 𝑥 +2   𝑑𝑥
0 216 72 12
math 9: fnInt(, , , ) enter
antw: 34
𝑉 =𝜋 ∙ 3 4¿ 1 06,9𝑚𝑙¿ 1 0,69 𝑐𝑙 15
6. oefeningen
oefening 2 (p.80)
Bereken de inhoud van het lichaam dat ontstaat bij omwenteling
om de as van de vlakke figuur begrensd door de krommen met de
gegeven vergelijkingen
b. en
snijpunten: ⟺ 2 𝑥 2 −8 𝑥=0
⟺ 2 𝑥 ( 𝑥 − 4 ) =0
⟺ 𝑥=0 ∨ 𝑥=4

gevraagd volume:
6. oefeningen
oefening 2 (p.80)
Bereken de inhoud van het lichaam dat ontstaat bij omwenteling
om de as van de vlakke figuur begrensd door de krommen met de
gegeven vergelijkingen
b. en
gevraagd volume:
4
𝜋 ∫ ( 6 𝑥− 𝑥 ) 𝑑𝑥
22
math 9: fnInt(, , , ) enter
0 antw: 204,8
4
math 9: fnInt(, , , ) enter
𝜋 ∫ ( 𝑥 −2 𝑥 ) 𝑑𝑥
2 2
antw: 34,13
0
gevraagd volume:
6. oefeningen
oefening 2 (p.80)
Bereken de inhoud van het lichaam dat ontstaat bij omwenteling
om de as van de vlakke figuur begrensd door de krommen met de
gegeven vergelijkingen
c. en
snijpunten: ⟺ 𝑥2 −3 𝑥+ 2=0

of

gevraagd volume:
6. oefeningen
oefening 2 (p.80)
Bereken de inhoud van het lichaam dat ontstaat bij omwenteling
om de as van de vlakke figuur begrensd door de krommen met de
gegeven vergelijkingen
c. en
gevraagd volume:
2

∫ ( − 𝑥 +3 𝑥 ) 𝑑𝑥
2 2
math 9: fnInt(, , , ) enter
1 antw: 4,7
2
math 9: fnInt(, , , ) enter
∫ 2 𝑑𝑥 2
antw: 4
1
gevraagd volume:
6. oefeningen
oefening 3 (p.80)
Bereken met integralen de inhoud van het lichaam dat ontstaat
door de ingekleurde gebieden te wentelen om de as.
a. en

b. en

20
6. oefeningen
oefening 3 (p.80)
Bereken met integralen de inhoud van het lichaam dat ontstaat
door de ingekleurde gebieden te wentelen om de as.
a. en

snijpunt met: ⟺ 𝑥=5

gevraagd volume:

1 11

[ ]
3 1
𝜋 ∫ 𝑓 ( 𝑥) 𝑑𝑥 = ¿𝜋𝜋 ∫
∫ 𝑥
2 2 2 4
4 𝑥(2
𝑑𝑥𝑥)
¿ 𝜋 𝑑𝑥
4 ¿ 𝜋
00 3 0 3
0

21
6. oefeningen
oefening 3 (p.80)
Bereken met integralen de inhoud van het lichaam dat ontstaat
door de ingekleurde gebieden te wentelen om de as.
a. en

snijpunt met: ⟺ 𝑥=5

5 5 5

( )
2
−𝑥 5 𝜋
𝜋 ∫ 𝑔(𝑥) 𝑑𝑥=𝜋 ∫ + 𝑑𝑥¿ ∫ ( − 𝑥 +5 ) 𝑑𝑥
2 2

1 1 2 2 4 1

[ ] [ )]
3 5
¿
𝜋
4

( − 𝑥 +5 ) 𝜋
3
¿
1
4

( − 5+5 )3
3
− − (
( − 1+5 )3
3

[ ]
3
𝜋 ( 4)
¿
4 3 22
6. oefeningen
oefening 3 (p.80)
Bereken met integralen de inhoud van het lichaam dat ontstaat
door de ingekleurde gebieden te wentelen om de as.
a. en

snijpunt met: ⟺ 𝑥=5

gevraagd volume:

4 16
¿ 𝜋+ 𝜋
3 3

20
¿ 𝜋
3
23
6. oefeningen
oefening 3 (p.80)
Bereken met integralen de inhoud van het lichaam dat ontstaat
door de ingekleurde gebieden te wentelen om de as.
a. en

snijpunt met: ⟺ 𝑥=5

controle formule kegel:

voor {𝑟=2  
h=1
⟹𝑉=
4
3
𝜋
4 16 20
𝑉= 𝜋+ 𝜋= 𝜋
3 3 3
voor { 𝑟=2  
h=4
⟹𝑉=
16
3
𝜋

24
6. oefeningen
oefening 3 (p.80)
Bereken met integralen de inhoud van het lichaam dat ontstaat
door de ingekleurde gebieden te wentelen om de as.
b. en
gevraagd volume:
2 2

[ ]
3 2
(− 𝑥+3)
𝜋 ∫ 𝑓 ( 𝑥) 𝑑𝑥 = 𝜋 ∫
2 2
(−
¿ 𝜋𝑥−+3) 𝑑𝑥
3 1
1 1

¿𝜋 −
3[
( − 2+ 3 )3
− − (
( − 1+3 )3
3 )]
3 3[
1 8 7𝜋 
¿𝜋 − + ¿
3 ] 25
6. oefeningen
oefening 3 (p.80)
Bereken met integralen de inhoud van het lichaam dat ontstaat
door de ingekleurde gebieden te wentelen om de as.
b. en
gevraagd volume:
2 2

[ ]
3 2
( 𝑥 −1)2
𝜋 ∫ 𝑔 ( 𝑥) 𝑑𝑥= 𝜋 ∫
2
¿(𝜋
𝑥 −1) 𝑑𝑥
3 1
1 1

¿𝜋
3 [
( 1 )3
− (
(1 − 1 ) 3
3 )]
𝜋
¿
3
26
6. oefeningen
oefening 3 (p.80)
Bereken met integralen de inhoud van het lichaam dat ontstaat
door de ingekleurde gebieden te wentelen om de as.
b. en
gevraagd volume:

7𝜋 𝜋
¿ −
3 3
6𝜋
¿
3

¿2𝜋

27
6. oefeningen
oefening 3 (p.80)
Bereken met integralen de inhoud van het lichaam dat ontstaat
door de ingekleurde gebieden te wentelen om de as.
b. en
controle formule kegel:
en afgeknotte kegel:

{
𝑎=2   𝜋
voor ⟹𝑉= ( 1+2+4 )
𝑏=1 3
h=1 7 1
7𝜋 𝑉 = 𝜋 − 𝜋 =2 𝜋
¿ 3 3
3

voor { 𝑟=1  
h=1
⟹𝑉=
𝜋  
3
28
6. oefeningen
oefening 4 (p.81)
Een emmer heeft de vorm van een afgeknotte kegel. De diameter
van de bodem en de bovenkant zijn resp. 20 cm en 26 cm, de
hoogte bedraagt 25 cm. Bereken de inhoud van de emmer in liter.
afgeknotte kegel:
𝑦
𝑏

h 𝑥

29
6. oefeningen
oefening 4 (p.81)
Een emmer heeft de vorm van een afgeknotte kegel. De diameter
van de bodem en de bovenkant zijn resp. 20 cm en 26 cm, de
hoogte bedraagt 25 cm. Bereken de inhoud van de emmer in liter.
afgeknotte kegel:
met

Dus

¿ 10446
antwoord: De emmer heeft een inhoud van 10446
cm³ of 10446 ml of 10,446 l. 30
6. oefeningen
oefening 9 (p.82)
Een automobilist rijdt met een snelheid van 108 km/h en remt af
met een vertraging van 3 m/s².
a. Schrijf en in functie van .
b. Hoeveel bedraagt de remweg?
oplossing:
⟺𝑣 ( 𝑡 )=∫ 𝑎(𝑡)𝑑𝑡 ¿∫ −3𝑑𝑡 ¿ −3 𝑡 + 𝐶
𝑘𝑚 𝑚
𝑣 ( 0 ) =108 =30,0 =𝐶
h 𝑠
⟹ 𝑣 ( 𝑡 )=− 3 𝑡 +30
6. oefeningen
oefening 9 (p.82)
Een automobilist rijdt met een snelheid van 108 km/h en remt af
met een vertraging van 3 m/s².
a. Schrijf en in functie van .
b. Hoeveel bedraagt de remweg?
oplossing:
⟺𝑥 ( 𝑡 ) =∫ 𝑣(𝑡)𝑑𝑡 ¿∫ ( −3𝑡+30 ) 𝑑𝑡
𝑡2
¿ −3 + 30 𝑡 +𝐶 ′
2

𝑥 ( 0 )=0=𝐶 ′

𝑡2
⟹ 𝑥 ( 𝑡 ) =−3 + 30𝑡
2
6. oefeningen
oefening 9 (p.82)
Een automobilist rijdt met een snelheid van 108 km/h en remt af
met een vertraging van 3 m/s².
a. Schrijf en in functie van .
b. Hoeveel bedraagt de remweg?
oplossing:
Bij stilstand:
102
𝑥 ( 10 ) =−3 + 30 ∙10 ¿ 150 𝑚
2

De remweg bedraagt 150 m.


6. oefeningen
oefening 8 (p.81)
Een bal rolt over een baan met een beginsnelheid van . Door de
wrijving zal de snelheid verminderen met . Hoe ver rolt de bal?

oplossing:
⟹𝑣 ( 𝑡 )=∫ 𝑎(𝑡)𝑑𝑡 ¿∫ −2𝑑𝑡 ¿ −2 𝑡 +𝐶
𝑚
𝑣 ( 0 ) =8 =𝐶
𝑠
⟹ 𝑣 ( 𝑡 )=− 2𝑡 +8

𝑥 ( 𝑡 ) =∫ 𝑣(𝑡)𝑑𝑡 ¿∫ ( −2𝑡+8 ) 𝑑𝑡 ¿ −𝑡 2+ 8𝑡 +𝐶 ′

2
𝑥 ( 0 )=0=𝐶 ′
⟹ 𝑥 ( 𝑡 ) =−𝑡 +8 𝑡
6. oefeningen
oefening 8 (p.81)
Een bal rolt over een baan met een beginsnelheid van . Door de
wrijving zal de snelheid verminderen met . Hoe ver rolt de bal?

oplossing:
𝑣 (𝑡 )=− 2 𝑡 +8

𝑥 ( 𝑡 ) =−𝑡 2+ 8 𝑡

bal ligt stil als ⟺ 0=− 2𝑡 + 8 ⟺ 𝑡=4 𝑠

𝑥 ( 4 ) =− 42 +8 ∙ 4 ¿ 16 𝑚

De bal rolt nog 16 m verder.


6. oefeningen
oefening 20 (p.84)
De marginale kostprijs in een bedrijf wordt gegeven door de functie
met:
Met in € en geproduceerde hoeveelheid
a. Bepaal de marginale kostprijs bij een dagprod. van 300 stuks
b. Bepaal de stijging van de kostprijs bij een productieverhoging van
300 naar 350 stuks.
oplossing:
a. ¿ € 700

b. ⟹𝐾=∫ 𝑀 ( 𝑞 ) 𝑑𝑞
350 350
⟹ 𝐾 ( 350 ) − 𝐾 (300)= ∫ 𝑀 ( 𝑞 ) 𝑑𝑞 ¿ ∫ 0,03 𝑞 − 30 𝑞+7000   ) 𝑑𝑞
( 2

3 00 3 00
math|9|fnInt(M(q), x , 300, 350)
¿ € 21250
6. oefeningen
oefening 21 (p.84)
De marginale kostenfunctie in een bedrijf wordt gegeven door:

met geproduceerde hoeveelheid


Bepaal de stijging van de kostprijs als de productie verhoogd wordt van
100 naar 160 stuks.
oplossing:
𝑀 ( 𝑞 )=𝐾 ′ (𝑞)
⟹𝐾=∫ 𝑀 ( 𝑞 ) 𝑑𝑞
160 160

⟹ 𝐾 ( 160 ) − 𝐾 (100)= ∫ 𝑀 ( 𝑞 ) 𝑑𝑞 ∫ ( ) 𝑑𝑞
2
¿ −50+𝑞+0,0004 𝑞
1 00 1 00

math|9|fnInt(M(q), x , 100, 160)

¿ € 5212,8
6. oefeningen
oefening 22 (p.84)
Bepaal het voorschrift van de kostenfunctie als de marginale kostprijs
en de vaste kosten gegeven zijn.
a.
b.
oplossing:
𝑀 ( 𝑞 )=𝐾 ′ (𝑞)
⟹𝐾=∫ 𝑀 ( 𝑞 ) 𝑑𝑞
1,5 2
a. ¿ 𝑞 +2 𝑞+𝐶
2
𝐾 0=𝐾 ( 0 ) =100
1,5 2
⟺ 0 + 2∙ 0+ 𝐶=100 ⟺ 𝐶 =100
2

antwoord:
6. oefeningen
oefening 22 (p.84)
Bepaal het voorschrift van de kostenfunctie als de marginale kostprijs
en de vaste kosten gegeven zijn.
a.
b.
oplossing:
𝑀 ( 𝑞 )=𝐾 ′ (𝑞)
⟹𝐾=∫ 𝑀 ( 𝑞 ) 𝑑𝑞
0,15 3 30 2
b. ¿ 𝑞 − 𝑞 +20 𝑞+ 𝐶
3 2
𝐾 0=𝐾 ( 0 ) =1200
0,15 3 30 2
⟺ 0 − 0 +20 ∙ 0+𝐶 =1200⟺ 𝐶 =1200
3 2

antwoord:
6. oefeningen
oefening 23 (p.84)
De kostprijs om 100 exemplaren van een bepaald product te maken, is
50 000 euro. De marginale kostprijs wordt gegeven door:

a. Bepaal het voorschrift van de kostenfunctie .


b. Wat is de kostprijs om 250 stuks van dat product te maken?
c. Bepaal de marginale kostprijs van 250 stuks.
d. Bepaal de stijging van de kostprijs bij een productieverhoging van
250 naar 300 stuks.
oplossing:
10 2 0,01 3
a. ¿ −20 𝑞+ 𝑞 − 𝑞 +𝐶
2 3
𝐾 ( 100 )=50 000
10 0,01
⟺ − 20 ( 100 )+ ( 100 )2 − ( 100 )3 + 𝐶=50 000
2 3
16000
⟺𝐶=
3
6. oefeningen
oefening 23 (p.84)
De kostprijs om 100 exemplaren van een bepaald product te maken, is
50 000 euro. De marginale kostprijs wordt gegeven door:

a. Bepaal het voorschrift van de kostenfunctie .


b. Wat is de kostprijs om 250 stuks van dat product te maken?
c. Bepaal de marginale kostprijs van 250 stuks.
d. Bepaal de stijging van de kostprijs bij een productieverhoging van
250 naar 300 stuks.
oplossing:
a.

b.
¿ € 260 750
c. ¿ € 1 855
6. oefeningen
oefening 23 (p.84)
De kostprijs om 100 exemplaren van een bepaald product te maken, is
50 000 euro. De marginale kostprijs wordt gegeven door:

a. Bepaal het voorschrift van de kostenfunctie .


b. Wat is de kostprijs om 250 stuks van dat product te maken?
c. Bepaal de marginale kostprijs van 250 stuks.
d. Bepaal de stijging van de kostprijs bij een productieverhoging van
250 naar 300 stuks.
oplossing:
d.

math|9|fnInt(M(q), x , 100, 160)

¿ € 98 583,3333

You might also like