Week 2 Psychopathologie Bijeenkomst Dinsdag

You might also like

Download as pptx, pdf, or txt
Download as pptx, pdf, or txt
You are on page 1of 21

Psychopathologie

Leraar gezondheidszorg en welzijn

WEEK 2
JOANNE VELUWENKAMP
MARIANNE KAUFMAN
Doelen les
De student kan:
 het concept neurocognitieve stoornis definiëren en de drie belangrijkste types
noemen.
 de belangrijkste kenmerken van een delirium noemen
 de belangrijkste kenmerken van een uitgebreide neurocognitieve stoornis (dementie)
beschrijven
 de belangrijkste kenmerken van Alzheimer beschrijven
Programma

 Terugblik vorige week: vragen?


 Neurocognitieve stoornissen
• Delirium
• Uitgebreide cognitieve stoornis
• Beperkte neurocognitieve stoornis
 Zelf toetsvragen bedenken
 Afsluiting
Neurocognitieve stoornissen
 Een veranderingen in je hersenen waardoor je denkvermogen achteruit gaat. Bij een neurocognitieve
stoornis is het functioneren van je hersenen aangetast.

 Komen het meest bij ouderen voor

 Geen psychische grondslag

 Klachten die horen bij een neurocognitieve stoornis, zijn wanen en hallucinaties, angsten,
veranderingen in stemming en het uiten van emoties, slaap- en eetproblemen, agitatie, agressie en
apathie. Ook moeite met spreken (afasie), het herkennen van personen en voorwerpen (agnosie) en
het uitvoeren van complexe handelingen (apraxie) komen voor

 Drie belangrijkste: Delirium, uitgebreide cognitieve stoornis en beperkte neurocognitieve


stoornis
Delirium/delier
Definitie: toestand van geestelijke verwarring, desoriëntatie en het onvermogen om ergens de aandacht
op te richten.

 Bewustzijns- en aandachtstoornis (moeilijk om te trekken, te verplaatsen, en vast te houden)


 Desoriëntatie tijd en plaats
 (Visuele) hallucinaties
 Motorisch gedrag: lethargie of wisselen van periodes lethargie (slaperigheid) en onrust
 Plotseling optreden
 Mogelijke oorzaak: Infecties, bijwerking medicijnen, teveel/ te weinig prikkels
 Risicofactoren: Dementie, ondervoeding, hoge leeftijd polyfarmacie, operatie
 Verpleegkundige diagnose: verstoord denken; interventie: laat je gezicht zien als je praat
Uitgebreide neurocognitieve stoornis
(dementie)
Definitie: stoornissen die zich kenmerken door achteruitgang van de cognitieve
vermogens en het functioneren in het dagelijks leven, waarbij een biologische
oorzaak bekend of waarschijnlijk is.

Meest voorkomende vorm is Alzheimer (60-70%)


Beperkte neurocogntieve stoornis

Definitie: beperkte afname van het cognitieve functioneren; niet aanzienlijk genoeg
om de diagnose uitgebreide neurocognitieve stoornis te rechtvaardigen.

 Moeite met zelfstandig functioneren en de dagelijkse taken thuis


 Kan het stadium zijn dat voorafgaat aan de uitgebreide neurocognitieve stoornis
 Door vroegtijdige diagnose kan in sommige gevallen erger worden voorkomen
Alzheimer

 Begint met geheugenproblemen


 Ontstaan is geleidelijk, alles kost meer inspanning
 Verschijnselen worden erger, onomkeerbaar
 Verlies geheugen en cognitieve vermogen, verslechtering persoonlijke
functioneren en zelfredzaamheid
Vroege fase Alzheimer
Geleidelijk aan met zeer kleine veranderingen in gedrag of capaciteiten van iemand. Verlies van
geheugen van recente gebeurtenissen is een veel voorkomend eerst verschijnsel.

 Recente gesprekken of gebeurtenissen vergeten;


 Zich herhalen; nieuwe ideeën trager begrijpen;
 De draad van een verhaal verliezen;
 Verward zijn;
 Minder vloeiend spreken;
 Het moeilijk vinden om beslissingen te nemen;
Middenfase Alzheimer

Als de ziekte van Alzheimer vordert worden de veranderingen groter. Er is meer


ondersteuning nodig bij de dagelijkse bezigheden.

 Verward zijn over de plaats;


 Weglopen of de weg kwijtraken;
 Verward zijn over de tijd;
 's nachts opstaan omdat slaap/waakritme verstoord raakt;
 Agressie en depressie
Late fase Alzheimer

In dit stadium is er nog meer hulp nodig van anderen. Soms zelf volledig. Fors
verlies van geheugen met plotselinge flitsen van herkenning.

 Moeite met kauwen en slikken;


 Aanzienlijk gewichtsverlies, ondanks veel eten;
 Incontinentie voor urine en later ook ontlasting;
 Geleidelijk verlies van de spraak, hoewel zij soms een paar woorden blijven
herhalen of van tijd tot tijd schreeuwen;
Vasculaire neurocognitieve stoornis

 Als gevolg van een (serie van) beroerte(s)


 Sprongsgewijs
 Verschijnselen afhankelijk van de aangedane plek
 Lang besef van achteruitgang; kans op depressie
Frontotemporale neurocognitieve stoornis

 Sociaal onaangepast gedrag


 Geheugenverlies
 Erfelijke component
Mini Mental State Examination

Doel: je herkent symptomen van dementie in de vragenlijst


 Maak tweetallen.
 Eén van het tweetal leest de instructie en de vragen door.
 Neem deze vervolgens af.
 Beredeneer welke vraag welke cognitieve functie test.
Oriëntatie

Welke voorbeelden ken jij nog


meer?
Stapje extra
Zelf toetsvragen construeren

 H 7.
 niet: 7.5.4; 7.5.7 t/m 7.5.10
 Je maakt individueel drie toetsvragen, vier keuzemogelijkheden en 1 goed
antwoord. Je geeft aan wat het goede antwoord is en waar dit te vinden is in
de literatuur  10 minuten
 In een groepje van 3 studenten bepaal je vervolgens wat de beste drie toetsvragen
zijn  10 minuten
 Deze toetsvragen mail je naar Joanne (joanne.veluwenkamp@hu.nl) Zij maakt
daar een oefentoetsje van.
Begrippen uit toetsmatrijs
H 7. neurocognitieve stoornis
niet: 7.5.4; 7.5.7 t/m 7.5.10 delirium (licht, matig en ernstig)
uitgebreide neurocognitieve stoornis (dementie)
Afasie
apraxie
Agnosie
verstoring in praktisch functioneren
beperkte neurocognitieve stoornis (mild cognitive impairment)
ziekte van Alzheimer + fasen
vasculaire neurocognitieve stoornis
frontotemporale neurocognitieve stoornis
neurocognitieve stoornis door middel/ medicatie ((Korsokov
neurocognitieve stoornis met Lewy-lichaampjes
angststoornissen
depressie
slaapproblemen
Effectieve interventies bij Alzheimer: gevaar voor trauma (letsel), verstoord denken, dreigend
geweld gericht op zichzelf of anderen, verstoorde zintuigelijke waarneming,
zelfredzaamheidstekort, negatief zelfbeeld
overbelasting van de mantelzorger
Lesonderdeel: ervaringsgericht leren

1. Je laat in een tijdsbestek van maximaal 20 minuten je medestudenten ervaren hoe het is
om te leven met een specifiek psychiatrisch ziektebeeld
2. Je toont welke begeleiding/interventie bij een specifiek psychiatrisch ziektebeeld helpend
en passend zijn.
 Bijvoorbeeld: stuk uit een dagboek lezen, de weg vinden terwijl er allemaal andere
gedachten/instructies in je hoofd weerklinken d.m.v. oortjes (schizofrenie), een ballon die
wordt doorgeprikt terwijl je met je ogen dicht zit en een verhaal moet onthouden
(angststoornis), etc.
Doelen
De student:
 Benoemt het concept neurocognitieve stoornis definiëren en de drie belangrijkste types.
 Benoemt de belangrijkste kenmerken van een delirium
 de belangrijkste kenmerken van een uitgebreide neurocognitieve stoornis beschrijven
 de belangrijkste kenmerken van een beperkte neurocognitieve stoornis beschrijven.
 de drie belangrijkste kenmerken van Alzheimer beschrijven
 de andere types van neurocognitieve stoornis beschrijven en benoemen
 de andere psychische stoornissen benoemen die in verband staan met ouderdom
 student verwoordt de mogelijke realiteitsbeleving van een patiënt met Alzheimer als
mogelijke oorzaak van onbegrip en conflict
 beschrijft de verschillende fasen van Alzheimer van mild, naar ernstig en volledige
afhankelijkheid.
 beschrijft effectieve interventies van de verzorgende.
Volgende week

 Afhankelijkheid van middelen

Donderdag: VT verdere verdieping van de theorie en mogelijkheid tot het stellen van
vragen met Nick.

You might also like