H2 de Overheid Grijpt in

You might also like

Download as pptx, pdf, or txt
Download as pptx, pdf, or txt
You are on page 1of 11

HOOFDSTUK 2

De overheid grijpt in
LESDOELEN
Na deze les:

-Kun je uitleggen wat het effect is van het instellen van een maximumprijs of een minimumprijs op
het totale surplus.
-Kun je uitleggen wat er bedoeld wordt met de Harberger-driehoek (=deadweight loss/verloren
surplus/welvaartsverlies).
BEÏNVLOEDEN VAN DE PRIJS
Nederland heeft een voor het grootste deel een vrije markt: de overheid bemoeit zich niet met de
prijzen, deze komen tot stand door vraag en aanbod. Soms grijpt de overheid wel in, namelijk
door:
Maximumprijzen: als de overheid wil dat iets betaalbaar blijft voor iedereen. Er ontstaat een
vraagoverschot.
Minimumprijzen: (ook wel garantieprijs of interventieprijs) als de overheid wil dat producenten
een eerlijke prijs krijgen voor hun product. Er ontstaat een aanbodoverschot, dat de overheid
moet opkopen. Het is daarom goedkoper om een quotum op te leggen.

Door het ingrijpen in de prijs, neemt het totale surplus af. Er ontstaat welvaarsverlies (zie ook
aantekening). De uitkomst is niet meer Pareto-efficiënt.
MINIMUMLOON
Het minimumloon is een voorbeeld van een minimumprijs. Het minimumloon geldt t/m 20 jaar.
Vanaf 21 jaar hoor je het loon voor een volwassene te krijgen.

Door het minimumloon ontstaat structurele werkloosheid: het aanbod van arbeid is groter dan de
vraag naar arbeid. Dit is een blijvend probleem aan de aanbodkant van de economie, dus
structurele werkloosheid.
WELVAARTSVERLIES
BEREKENEN
De Harberger-driehoek is het driehoekje dat wel surplus is als er een vrije markt is, maar geen
surplus meer is als de overheid ingrijpt in de prijs > het totale surplus daalt, er is
welvaartsverlies (deadweight loss/verloren surplus).

Welvaartsverlies berekenen:

Stap 1: bereken het oude totale surplus.


Stap 2: bereken het nieuwe totale surplus.
Stap 3: oud surplus – nieuw surplus = welvaartsverlies.

Of: bereken de oppervlakte van de Harberger-driehoek zoals je


ook de oppervlakte van surplus berekent.
LESDOELEN
Na deze les:

 Kun je uitleggen welke invloed belastingen en subsidies hebben op het totale surplus.
 Kun je een nieuwe aanbodfunctie opstellen als er sprake is van de invoering van een heffing of
subsidie.
 Kun je het nieuwe consumentensurplus, producentensurplus, inkomsten of uitgaven voor de
overheid en het welvaartsverlies arceren, als er sprake is van de invoering van een subsidie of
heffing.
BELASTINGEN/HEFFINGEN/
SUBSIDIES
Heffingen: als de overheid het gebruik van een product wil afremmen. Er ontstaat een hogere
evenwichtsprijs en een lagere evenwichtshoeveelheid> bijvoorbeeld accijns.
Subsidies: als de overheid het gebruik van een product wil aanmoedigen. Er ontstaat een lagere
evenwichtsprijs en een hogere evenwichtshoeveelheid > bijvoorbeeld subsidie voor
zonnepanelen.

Directe belasting= je betaalt direct aan de overheid, of de overheid direct aan jou (bijvoorbeeld
inkomstenbelasting/studiefinanciering).
Indirecte belasting= je betaalt of ontvangt het bedrag via een koop- of verkooptransactie
(bijvoorbeeld btw/subsidie zonnepanelen).
HEFFINGEN/BELASTINGEN
Door heffingen en belastingen schuift de aanbodlijn omhoog (=naar links) > de onderneming
gaat het product pas aanbieden bij een hogere prijs, omdat ze ook een deel van de verkoopprijs
moeten afstaan aan de overheid (hetzelfde principe geldt voor de aanbod van arbeid en
inkomstenbelasting)

Afwenteling > de heffing wordt doorberekend aan de consument. De heffing wordt niet altijd
volledig doorberekend in de consumentenprijs. De mate van afwenteling hangt af van de
prijselasticiteit.

Er ontstaat een kleiner totaal surplus. Een deel van het surplus wordt overgeheveld naar de
overheid (want die ontvangt nu een deel van de omzet). Het surplus in de Harberger-driehoek
verdwijnt helemaal.
AANBODFUNCTIE
Door de invoering van een heffing verandert de aanbodfunctie.

Stel: Qa=4P-100
Dat houdt in: -4P=-Q-100 > P=0,25Q+25
Nu wordt er een heffing ingevoerd van €25 per product.
De onderneming wil nu voor elk product hebben: P=0,25Q+25+25=0,25Q+50
Dat houdt in: -0,25Q=-P+50 > Q=4P-200

Of: de ondernemer mag nu van elke verkoop €25 minder houden.


Qa= 4(P-25)-100 > Qa=4P-100-100 > Qa=4P-200
SUBSIDIES
Door indirecte subsidies schuift de aanbodlijn op naar beneden (=naar rechts) > de onderneming
neemt genoegen met een lagere prijs voor het product, omdat ze bij elke verkoop ook een
bedrag van de overheid ontvangen.

Door directe subsidies schuift de vraaglijn op naar boven (=naar rechts) > bij elke prijs is de
vraag groter, omdat de consument een deel van de aankoopprijs terugkrijgt van de overheid.

Het consumentensurplus en het producentensurplus nemen toe. De toename van het totale
surplus is echter kleiner dan het bedrag dat de overheid aan subsidie moet betalen. Daarom is er
toch sprake van welvaartsverlies.
AANBODFUNCTIE
Door de invoering van een indirecte subsidie, verandert de aanbodfunctie.

Stel: Qa=4P-100
Dat houdt in: -4P=-Q-100 > P=0,25Q+25
Nu wordt er een subsidie ingevoerd van €25 per product.
De onderneming wil nu voor elk product hebben: P=0,25Q+25-25=0,25Q
Dat houdt in: -0,25Q=-P > Q=4P

Of: de ondernemer mag nu van elke verkoop €25 meer houden.


Qa= 4(P+25)-100 > Qa=4P+100-100 > Qa=4P

You might also like