Professional Documents
Culture Documents
Alle Lessen
Alle Lessen
Alle Lessen
Psychologie
0 Studiemateriaal:
• Handboek Van Hiel & Roets (sociale psychologie versie 2017 *)
• Slides Blackboard
• Oefeningen tijdens de les
0 Evaluatie:
• Gesloten boek examen, meerkeuze vragen (verhoogde cesuur): 17/20
• Groepswerk: 3/20
* Hoofdstuk duurzaamheid
Universiteit Antwerpen 2
Opbouw van de lessen
Universiteit Antwerpen 3
Examen (17/20)
Verhoogde cesuur
0 Gewone giscorrectie benadeelt studenten die weinig gokken
0 Bij het systeem van cesuurverhoging wordt voor de theoretische
gokkans gecorrigeerd door de slaaggrens aan te passen. Met andere
woorden, men gaat niet meer op vraagniveau corrigeren (zoals bij
giscorrectie), maar op toetsniveau
0 Er worden geen punten afgetrokken voor foute antwoorden. Bij twijfel:
toch iets invullen
0 Geslaagd vanaf 12 juiste antwoorden op 20 (wordt naar 10/20
omgezet)
0 Meer info vind je hier:
0
https://www.uantwerpen.be/nl/centra/expertisecentrum-hoger-onderw
iis/didactische-info/onderwiistips-chronologisch/2020-2021/meerkeuz
e-examens-zonder-giscorrectie/
Hoe voor dit vak studeren?
Universiteit Antwerpen 5
Groepswerk (3/20)
0 In het groepswerk* wordt een principe uit sociale psychologie
gedemonstreerd in een zelf geregisseerd filmpje/scenario (max. 3-5
min), dat in een bijkomend verslag wordt toegelicht (max. 3 pag, excl.
bibliografie)
0 Vorm een groepje van min. 5 - max. 8 studenten: BB Forum
0 Kies een thema uit opgegeven lijst (Blackboard)
0 Beeld het thema uit in een filmpje
0 Beschrijf in het verslag:
• Hoe je filmpje het fenomeen toelicht
• Hoe je dit zou bestuderen in een onderzoeksdesign (moet niet
uitgevoerd worden)
• Welke ethische overwegingen je hebt gemaakt voor je onderzoek
0 Peer assessment: er wordt bij beoordeling rekening gehouden met hoe je
inbreng door medestudenten wordt beoordeeld
* Kan individueel voor werkstudenten
0 Deadline: 20/12/2023
Universiteit Antwerpen 6
Doelstelling van het vak
Universiteit Antwerpen 7
Overzicht
Universiteit Antwerpen 8
Wat is psychologie?
It
“Psychologie
bestudeert vooral een “Psychologie is geen wetenschap en
* beschrijft vooral gezond
kleine groep mensen
met zeer afwijkend verstand”
gedrag”
“Veel babbelen”
Universiteit Antwerpen 9
Psychologie
Universiteit Antwerpen 10
Geschiedenis van de algemene psychologie
Universiteit Antwerpen
Psychologie als wetenschap
Universiteit Antwerpen 12
Stadia van morele ontwikkeling (Kohlberg, 1971) en
toeschouwergedrag bij cyberpesten - voorbeeld
Universiteit Antwerpen
14
Het belang van de biologie
Geschiedenis van de psychologie
Evolutie:
• Sommige genetische eigenschappen verhogen kans op
nakomelingen/overleving en worden doorgegeven over
generaties
• Bv. Inprenting (de ganzen van Konrad Lorenz)
• Bv. Glimlach baby’s (zie ook ‘mimicry’ in latere lessen)
Lichamelijke processen
• Hersenletsels (impulsiviteit, Alzheimer)
• Productie van hormonen (testosteron ^ agressie)
• Weinig zonlicht ^ neerslachtig
• Lichaamsbeweging ^ goed humeur
Universiteit Antwerpen
Source: Brysbaert 2018 15
Hedendaags: Cognitieve processen
Geschiedenis van de psychologie
0 Sociale psychologie
Universiteit Antwerpen
Bronnen: Brysbaert 2018; Van Hiel & Roets 2018 17
Sociale psychologie als instrument in andere
disciplines (vanaf hier kennen)
0 Sociale psychologie (definitie Allport): studie naar hoe gedachten,
gevoelens, motivaties en gedrag van mensen worden beinvloed door
(vermoede) aanwezigheid van anderen en hoe we zelf een invloed
hebben op anderen • Vooral onderwerpen uit dagelijkse leven Voorbeelden:
Universiteit Antwerpen
18
Hoe verschilt sociale psychologie van sociologie?
• Methode
• In sociale psychologie vaker experimenteel onderzoek bij het individu en
in kleine groep; in sociologie vaker gebruik makend van grootschalig
bevolkingsonderzoek of volkstellingen
Universiteit Antwerpen 19
Relatie tot andere disciplines
Condities
X 1 ■■■
X 2 ■■■
X 3 ■■■
Y 4 ■■■
Y 5 ■■■
Bron: Van Hiel & Y 6 ■■■
Roets
Universiteit Antwerpen 20
Effect van groep: sociologie
Condities
Bios¬ Fees-
Les Resto
coop tje
Groepen Personen
6 1 3 3 3 3
S 2 3 3 3 3
S 3 3 3 3 3
9 4 9 9 9 9
9 5 9 9 9 9
Bron: Van Hiel &
9 6 9 9 9 9
Roets
Universiteit Antwerpen 21
&
6 1 3 3 9 9
S 2 3 3 9 9
S 3 3 3 9 9
9 4 3 3 9 9
9 5 3 3 9 9
9 6 3 3 9 9
Universiteit Antwerpen 22
Effect van persoonlijkheid:
persoonlijkheidspsychologie
Condities
Bios¬ Fees-
Les Resto
coop tje
Groepen Personen
6 1 3 3 3 3
S 2 4 4 4 4
S 3 5 5 5 5
9 4 3 3 3 3
9 5 5 5 5 5
Bron: Van Hiel &
Roets
9 6 6 6 6 6
Universiteit Antwerpen
In realiteit
Condities
Bios¬ Fees-
Les Resto
coop tje
Groepen Personen
<5* 1 3,43 2,45 3,14 2,93
<5* 2 4,12 3,85 2,88 1,63
<5* 3 2,68 1,99 2,54 3,45
? 4 3,25 3,22 3,69 3,85
9 5 1,75 4,11 3,41 4,14
Bron: Van Hiel &
Roets ? 6 4,50 2,45 4,51 2,41
Voorbeeld:
Hoe wij beinvloed worden door anderen
y«
https://www.youtube.com/watch?v=fJhCjMfRndk
Universiteit Antwerpen 25
Effect van reacties van anderen
80 -i
Reagan
Mondale
Soundbite Condition
Post-debate performance ratings of Reagan and Mondale in Experiment 1 as a function of whether the clips
contained the soundbites and the audience reaction (SB-AR), the soundbites with no audience reaction (SB-NR),
or no soundbites (NSB).
Bron: Fein, S., Goethals, G. R., & Kugler, M. B. (2007). Social influence on political judgments: The case of presidential debates. Political
Psychology, 28(2), 165-192.
Universiteit Antwerpen 26
Beinvloeding door reacties
van anderen
Debat 2012:
“SCHIEFFER: Good evening from the campus of Lynn University here in Boca Raton, Florida.
This is the fourth and last debate of the 2012 campaign, brought to you by the Commission on
Presidential Debates. This one's on foreign policy. I'm Bob Schieffer of CBS News. The
questions are mine, and I have not shared them with the candidates or their aides.
The audience has taken a vow of silence -- no applause, no reaction of any kind,
except right now when we welcome President Barack Obama and Governor Mitt
Romney.”
Universiteit Antwerpen 27
Belangrijke fasen in geschiedenis van sociale
psychologie
Jaren van bevestiging (1936-1960)
0 Onder invloed van beurscrash (progressief, aandacht voor
maatschappelijke problemen) en WOII
0 Kurt Lewin: gedrag wordt bepaald door hoe we wereld zien en
interpreteren; afhankelijk van persoon en omgeving; sociale
psychologie om maatschappelijke problemen op te lossen
Universiteit Antwerpen 29
Waarom leren over onderzoeksmethoden
(H2,p24-46)
Universiteit Antwerpen
30
Verkeerde interpretaties van onderzoek in media
Bron: https://www.unia.be/nl/actiedomeinen/media-en-intemet/intemet/media-analyses/kettingmail-universiteit-leuven-constateert-machtsovemame-brussel-door-mos
Universiteit Antwerpen
31
Nep-wetenschap
d<Aol Lvl« IM nt
NIEUWS NEPARTIKELEN
Bron:
https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/drietal-spookschrijvers-leidt-genderstudies-om-de-tuin-met-wetenschappelijke-nepartikelen-over-hondenverkrachting-en-
Universiteit Antwerpen
fat-studies~bd6cfd
16/?referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F
32
Verkeerde onderzoeksmethoden
Bron: www.sciencemadesimple.co.uk/exploring-science/the-great-popeye-spinach-decimal-point-myth
Universiteit Antwerpen 33
I* Fraude, bijv. Stapelgate
Fraude Stapel 'fenomenaal'
Eind augustus 2011: Drie jonge onderzoekers verdenken hun opleider Diederik Stapel van
7 September 2011: De vermoedens van de pupillen van Stapel blijken terecht. De Universiteit
van Tilburg maakt bekend dat Stapel per direct op non-actief is gesteld, omdat hij fictieve
gegevens gebruikt zou hebben in zijn publicaties. Een commissie wordt opgericht die de
maakt bekend 00k mee te zullen werken aan het onderzoek van de commissie-Levelt. Ook de
Universiteit van Amsterdam, waar Stapel is gepromoveerd, werkt mee aan het onderzoek.
geschrifte en oplichting.
https://www.eoswetenschap.eu/psyche-brein/fraude-stapelfenomenaal?gdid=CjwKCAjwqeWKBhBFEiwABo_XBtRKNQk4crNC_l0d1SYI2J3-
w3TnGjteXVdjD2JbauKc_ExR69RY6hoC7AwQAvD_BwE
Universiteit Antwerpen
34
PAUZE
Universiteit Antwerpen 35
Specifiek aan onderzoek over menselijk gedrag en
(mentale) processen
Ideeen
> Cyclisch proces ontwikkelen:
hypothesen
Ideeen
testen:
onderzoek
s-
plannen
% Ideeen
verfijnen:
operationali-
seren
Universiteit Antwerpen
Overzicht: cyclisch onderzoeksproces
1. Ideeen
ontwikkelen
2. Ideeen verfijnen
3. Ideeen testen
4. Ethiek en waarden
Unive
Cyclisch onderzoeksproces
1. Ideeen ontwikkelen
• Observatie en praktijkervaring
• Bijv. jobmatch en pesten op het werk
• Theorie:
• Bijv. sociale afstand en agressie in schoolklassen
• Wetenschappelijke literatuur (primaire en secundaire
2. Ideeen verfijnen
bronnen)
3. Ideeen testen
4. Ethiek en
waarden
Universiteit Antwerpen
O' Cyclisch onderzoeksproces
1. Ideeen ontwikkelen
2. Ideeen verfijnen
• Operationaliseren van variabelen
• Meten van variabelen:
• Zelfbeschrijving
• Observatie
3. Ideeen testen
4. Ethiek en waarden
Universiteit Antwerpen
39
OV-AV
Geschiedenis van de psychologie
1. Operationele definitie:
• Directe observaties die door anderen kunnen herhaald worden
• Concepten worden gedefinieerd in termen van de gebruikte
meetprocessen (bijv. honger = geen eten in laatste 24 uur)
3. Theorie = relatie tussen O.V. en A.V. (in de vorm van een wet die het
liefst zo wiskundig mogelijk beschreven werd)
Universiteit Antwerpen 41
variabelen
Universiteit Antwerpen
42
Marshmallow test
https://www.youtube.com/watch?v=QX_oy9614HQ
Universiteit Antwerpen 43
Marshmallow test
Universiteit Antwerpen
44
Operationaliseren van variabelen
0 Begripsvaliditeit:
• Meet de variabele wat het zegt te meten?
• Bijv. Por met glimlach: agressie of iets tussen vrienden, bij een grap?
• Expert consensus
• Zorgen de experimentele manipulaties voor variaties in de variabelen die ze
bedoelen te manipuleren?
• Bijv. Groter: hoeveel groter moet die zijn om als groter ervaren te worden?
• Manipulatiecheck (bijv. bij foto’s ipv werkelijke manipulaties)
0 Verschillende operationaliseringen zijn mogelijk
0 Twee vaak voorkomende vormen van metingen in sociale
psychologie:
• Zelfrapportage
• Observatie
Universiteit Antwerpen
45
Meten van variabelen door zelfrapportering
O S°ed
O zeergoed
Universiteit Antwerpen
Meervoudige schalen voor zelfrapportering
Universiteit Antwerpen 47
Beperkingen van schalen voor zelfrapportering
Universiteit Antwerpen
48
Meten van variabelen door observatie
0 Codeerschema's en interbeoordelaar-betrouwbaarheid
0 Meestal voor heel concreet gedrag (bijv. aantal keren dat een
techniek gebruikt werd)
0 Soms ook gedragsregistratie door computers, sensoren, ‘eye-
trackers' (reactietijd, waarnaar mensen kijken, muisklik-gedrag)
Universiteit Antwerpen
49
Oefening (per 2)
Universiteit Antwerpen 50
A
Beschrijvend: vragen naar trends en tendensen Correlationeel
Universiteit Antwerpen
51
Ideeen ontwikkelen
Cyclisch
onderzoeksproces
Ideeen verfijnen
Ideeen testen•Archiefonderzoek
•Opiniepeilingen (‘polls’)
Ethiek en waarden
W
Universiteit Antwerpen
52
Beschrijvend onderzoek
0 Observationeel onderzoek
• Systematisch observeren van personen, meestal in natuurlijke situaties
• Bijv. hoeveel mensen geven geld aan bedelaars in een drukke winkelstraat?
• Bijv. hoe vaak helpen mensen iemand die hulpbehoevend is de straat over te
steken?
• Vaak met gebruik van een ‘handlanger’ (een medewerker aan het onderzoek die
zich voordoet als hulpbehoevende)
Universiteit Antwerpen
53
Beschrijvend onderzoek
0 Archiefonderzoek:
• Bestaande verslagen of documenten bestuderen, zoals krantenartikelen, dagboeken, misdaadstatistieken,
ziekenhuisgegevens, loonfiches, ...
• Bijv. hoe vaak werden kinderen te vondeling gelegd in verschillende decennia in de 20e eeuw?
• Hoe vaak werden kinderen te vondeling gelegd voor de introductie van de vondelingenschuif en erna?
• Bijv. in welke regio’s in Vlaanderen kwamen de meeste fatale drug-overdosissen voor?
Universiteit Antwerpen 54
Beschrijvend onderzoek
0 Opiniepeiling:
• Enquetes met vragen over attitudes, meningen, gedragingen
• Meestal met de bedoeling om uit een steekproef (bijv. 100 at random gekozen
inwoners van Mechelen) veralgemeningen te doen naar de algemene bevolking (de
inwoners van Mechelen)
• Vaak gebruikt door media en (markt-)onderzoeksbureaus
• Bijv. meningen van Vlamingen over onafhankelijkheid van Vlaanderen
Universiteit Antwerpen 55
https://www.youtube.com/watch?v=G0ZZJXw4MTA
Universiteit Antwerpen 56
Cyclisch onderzoeksproces
Beschrijvend
Universiteit Antwerpen
57
Correlationeel onderzoek via correlaties
Positieve correlatie: als het ene Negatieve correlatie: als het ene Geen correlatie: als het ene stijgt stijgt,
stijgt het andere ook stijgt, daalt het andere of daalt, houdt dit geen verband
met het stijgen of dalen van de
andere variabele
Bijv. als studenten minder Bijv. als adolescenten ouder Bijv. bij volwassenen is er geen
studeren, behalen ze lagere worden, daalt de mate van
verband tussen leeftijd en
scores cyberpesten
lichaamslengte
Bijv. als jongeren ouder worden,
stijgt ook de lichaamslengte
Universiteit Antwerpen
59
Voorbeeld van een interactie-effect
Universiteit Antwerpen
60
Zoeken naar verbanden in categoriale variabelen
(enkel ter illustratie)
Universiteit Antwerpen 61
Voordelen van correlationeel onderzoek
Universiteit Antwerpen
63
Marshmallow test (voorbeeld invloed van een
derde factor)
Universiteit Antwerpen
Ideeen ontwikkelen
Cyclisch
onderzoeksproces
Ideeen verfijnen
Experimenteel onderzoek:
oorzaak-gevolg relaties
•Controle over procedure
ng
Ideeen
testen •Volledig
toevallige toewijzi
(VTT)
•Interne versus externe
validiteit
Ethiek en waarden
Universiteit Antwerpen
65
Experimenteel onderzoek
Universiteit Antwerpen 66
Voorbeelden
At random toewijzing
Universiteit Antwerpen
68
Experimenteel onderzoek
0 Controle:
• Enkel de variabele(n) die worden gemanipuleerd verschillen, alle
andere mogelijke beinvloedende variabelen blijven constant en
onveranderd
0• InNodig
labo-condities:
om invloed van OV op de AV te kunnen toeschrijven aan de OV
• invloed van andere variabelen uitschakelen
• Reactief (onnatuurlijke setting)
0 In natuurlijke settings:
• invloed van andere variabelen in beide groepen gelijk (bijv.
tijdstip, vermijden van sociale beinvloeding)
• Minder controle maar wel meer natuurlijke reacties
Universiteit Antwerpen
69
Experimenteel onderzoek
Universiteit Antwerpen 70
Validiteit in experimenteel onderzoek
0 Interne validiteit:
• De redelijke zekerheid waarmee we kunnen stellen dat een
effect op de AV enkel door de OV werd veroorzaakt
Universiteit Antwerpen 71
Validiteit in experimenteel onderzoek
Universiteit Antwerpen 72
Validiteit in experimenteel onderzoek
0 Externe validiteit:
• De mate waarin dezelfde resultaten zouden bekomen worden met
andere personen en op een ander moment
Universiteit Antwerpen 73
Bedreigingen voor de externe validiteit
Universiteit Antwerpen
74
Cyclisch onderzoeksproces
A
Beschrijvend Correlationeel onderzoek
Universiteit Antwerpen
75
Meta-analyse
Proicnorw e: a 2003
'A'TJOOC e:a 2011
Yienesai.2011 jonnsnn er. a
2012 »eno ecai 2012D
Barroooewetai. 2000
Baranowsfc «ai. 2011
Treaicae:ai 2003
Tnornoaon er. a 2009
Sapouna e: ai. 2011
c
oicvcra er. ai 2013 Das
e:ai. 2011 Sararows*
e:ai .2003 Matfuraur er. ai
2013 Timm er. ai. 2001
*car-iae:ai 2011a •Canoesai
2003 •cans er.». 2011D 0 003
Cuitenerai 2005 Canooen 0.111 0 000
c:ai. 2004 .aco eta 2006 0616 0.424
Tono«roe:ai 2010 0.126 0.000
0.171 0132
0235 0691 0
0299 0 341 0
033 162 0
0.353 000
76
Oefening 2
Universiteit Antwerpen
77
Cyclisch onderzoeksproces
A
Beschrijvend Correlationeel onderzoek
Universiteit Antwerpen
78
Ethiek en waarden
Deelname en beeindiging
U kan via bijgevoegd toestemmingsformulier aangeven of u aan dit onderzoek wenst deel te nemen. Schriftelijke
toestemming uw kind is nodig opdat u aan de studie kan deelnemen. Deelname aan dit onderzoek verplicht u tot
niets. Indien u niet wenst deel te nemen, heeft dit nergens invloed op. Uw deelname aan deze studie zal worden
beeindigd als de onderzoeker meent dat dit in uw belang is. U
Universiteit Antwerpen 80
Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie
Psychologie
Ideeën verfijnen
Ethiek en waarden
1
Ideeën ontwikkelen
Cyclisch
onderzoeksproces
Ideeën verfijnen
Ethiek en waarden
2
Beschrijvend onderzoek
► Observationeel onderzoek
• Systematisch observeren van personen, meestal in natuurlijke situaties
• Bijv. hoeveel mensen geven geld aan bedelaars in een drukke
winkelstraat?
• Bijv. hoe vaak helpen mensen iemand die hulpbehoevend is de straat over
te steken?
• Vaak met gebruik van een ‘handlanger’ (een medewerker aan het
onderzoek die zich voordoet als hulpbehoevende)
3
Beschrijvend onderzoek
► Archiefonderzoek:
• Bestaande verslagen of documenten bestuderen, zoals krantenartikelen,
dagboeken, misdaadstatistieken, ziekenhuisgegevens, loonfiches, …
• Bijv. hoe vaak werden kinderen te vondeling gelegd in verschillende
decennia in de 20e eeuw?
• Hoe vaak werden kinderen te vondeling gelegd voor de introductie van de
vondelingenschuif en erna?
• Bijv. in welke regio’s in Vlaanderen kwamen de meeste fatale drug-
overdosissen voor?
4
Beschrijvend onderzoek
► Opiniepeiling:
• Enquêtes met vragen over attitudes, meningen, gedragingen
• Meestal met de bedoeling om uit een steekproef (bijv. 100 at random
gekozen inwoners van Mechelen) veralgemeningen te doen naar de
algemene bevolking (de inwoners van Mechelen)
• Vaak gebruikt door media en (markt-)onderzoeksbureaus
• Bijv. meningen van Vlamingen over onafhankelijkheid van
Vlaanderen
5
Cyclisch onderzoeksproces
Ideeën ontwikkelen
Ideeën verfijnen
Beschrijvend
Correlationeel onderzoek: zoeken naar verbanden
Ideeën testen Experimenteel onderzoek: oorzaak-gevolg relaties
Meta-analyse
Ethiek en waarden
6
Correlationeel onderzoek via correlaties
Positieve correlatie: als het ene Negatieve correlatie: als het ene Geen correlatie: als het ene stijgt
stijgt, stijgt het andere ook stijgt, daalt het andere of daalt, houdt dit geen verband
met het stijgen of dalen van de
andere variabele
Bijv. als studenten minder Bijv. als adolescenten ouder Bijv. bij volwassenen is er geen
studeren, behalen ze lagere worden, daalt de mate van
verband tussen leeftijd en
scores cyberpesten
lichaamslengte
Bijv. als jongeren ouder worden,
stijgt ook de lichaamslengte
8
Voorbeeld van een interactie-effect
9
Zoeken naar verbanden in categoriale variabelen
(enkel ter illustratie)
10
Voordelen van correlationeel onderzoek
C
Socio-ec.
status van
het gezin
A B
Drang naar Schoolprestatie
onmiddellijke Carrièremoge-
beloning lijkheden
13
Ideeën ontwikkelen
Cyclisch
onderzoeksproces
Ideeën verfijnen
Experimenteel onderzoek:
oorzaak-gevolg relaties
• Controle over procedure
Ideeën testen • Volledig toevallige toewijzing
(VTT)
• Interne versus externe
validiteit
Ethiek en waarden
14
Experimenteel onderzoek
► Controle en Volledig Toevallige Toewijzing zijn
basisvoorwaarden
15
Voorbeelden
At random toewijzing
17
Experimenteel onderzoek
► Controle:
• Enkel de variabele(n) die worden gemanipuleerd verschillen, alle andere
mogelijke beïnvloedende variabelen blijven constant en onveranderd
• Nodig om invloed van OV op de AV te kunnen toeschrijven aan de OV
► In labo-condities:
• invloed van andere variabelen uitschakelen
• Reactief (onnatuurlijke setting)
► In natuurlijke settings:
• invloed van andere variabelen in beide groepen gelijk (bijv. tijdstip,
vermijden van sociale beïnvloeding)
• Minder controle maar wel meer natuurlijke reacties
18
Experimenteel onderzoek
19
Validiteit in experimenteel onderzoek
► Interne validiteit:
• De redelijke zekerheid waarmee we kunnen stellen dat
een effect op de AV enkel door de OV werd veroorzaakt
20
Validiteit in experimenteel onderzoek
21
Validiteit in experimenteel onderzoek
► Externe validiteit:
• De mate waarin dezelfde resultaten zouden bekomen worden
met andere personen en op een ander moment
22
Bedreigingen voor de externe validiteit
23
Meta-analyse
24
Cyclisch onderzoeksproces
Ideeën ontwikkelen
Ideeën verfijnen
Beschrijvend
Correlationeel onderzoek
Ideeën testen Experimenteel
onderzoek: oorzaak-
gevolg relaties
Meta-analyse
Ethiek en waarden
25
Ethiek en waarden
26
Ethiek en waarden
► Voorbeeld:
27
Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie
Les 2.
Conditionering en leren
► Om bij het zien van een kop koffie een gevoel van gezelligheid te
ervaren?
29
Hoe komt het dat je hebt geleerd…
(tekst BB)
► Om bij het zien van een kop koffie een gevoel van gezelligheid te
ervaren?
• Klassieke conditionering (‘Pavlov’)
30
Overzicht
► Klassieke conditionering
► Operante conditionering
► Observationeel leren
31
Overzicht
► Klassieke conditionering
• Definitie
• Kenmerken
• Interpretaties
• Toepassingen
► Operante conditionering
► Observationeel leren
32
De inzichten Ivan Pavlov
Conditionering en leren
Reflex
Psychische
reflex
33
Klassieke conditionering
Automatisme
Ongeconditio- Ongeconditio-
neerde stimulus neerde respons
(OS) (OR)
Leer-effect
Neutrale Geconditioneerde
(geconditioneerde) respons (CR)
stimulus (CS)
herhaling=
extinctiefase
34
Kenmerken: verwervingsfase
CR
• Combinatie OS en CS:
%
20
15
• Contiguïteit: worden met kort interval na 10
5
elkaar aangeboden (≤1 seconde) 0
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
• bij voorkeur beiden op hetzelfde moment
beëindigd Conditionering Extinctie
Blokken van beurten
35
Kenmerken: extinctiefase
<> afleren:
36
Voorbeeld actievere verwerking dan enkel S-R
(operante conditionering)
https://www.youtube.com/watch?v=meiU6TxysCg
37
Interpretaties
38
Voorbeelden uit dagelijkse leven
39
Voorbeelden uit reclame
Subliminale boodschappen
40
PAUZE
41
Overzicht
► Klassieke conditionering
► Operante conditionering
• Bekrachtiging
• Straffen
► Observationeel leren
42
Thorndike & Skinner
► Klassieke conditionering:
• Leren over de samenhang tussen gebeurtenissen in de omgeving,
zonder eigen controle
• Stimulus - Respons
► Operante/instrumentele conditionering:
• Gedrag wordt gevolgd door consequentie
• Gedragingen veranderen op basis van de gevolgen die ze
hebben (straffen en belonen)
• Respons - Consequentie
43
Thorndike & Skinner
44
Thorndike puzzelkooi
https://www.youtube.com/watch?v=xZVtU08D0Rs
45
Bekrachtiging : positief vs negatief
46
Bekrachtiging : positief vs negatief
47
Bekrachtiging : Primair vs secundair
► Primaire bekrachtigers:
Komt tegemoet aan basisbehoefte van
mens en dier en is hierdoor inherent
bekrachtigend
► Secundaire bekrachtigers:
Bekrachtigers die hun effect ontlenen aan
een associatie met een primaire
bekrachtiger (bijv. geld, prestige)
48
Overzicht
► Klassieke conditionering
► Operante conditionering
• Bekrachtiging
• Straffen
► Observationeel leren
49
Positieve vs negatieve straf
► Positieve straf:
Het toedienen van een onaangename stimulus
(roepen, schelden, slaan)
► Negatieve straf:
Het wegnemen van een aangename stimulus
(bijv. Playstation, maar ook liefde en aandacht
ontzeggen)
51
Effectiviteit van straf: Principes
Beïnvloedende factoren:
1. Intensiteit:
• Hoe intenser de straf, hoe meer gedrag afneemt
• Weinig intense straf ➔ gedrag wordt maar gedeeltelijk
onderdrukt
• Herhaling van straf = efficiëntie daalt
➔ =escalatie van straffen
• Opletten voor negatieve bijwerkingen: verhoogde agressie, apathie
en verslechterde relatie tussen wie straft en wie gestraft wordt
2. Uitstel:
• Uitgestelde straf is minder effectief
52
Effectiviteit van straf: Principes
3. Consistentie:
• Ouders willen niet elke keer straffen
• Negatieve bekrachtiging bij uitblijven van straf
53
Effectiviteit van straf
► Tips:
• Negatieve straf (bijv. time-out) is meestal efficiënter dan positieve
straf
► Albert Bandura:
• Veel van onze gedragingen worden beïnvloed door gedrag
dat we bij anderen observeren
56
Observerend leren of sociaal leren
57
Observerend leren of sociaal leren
http://www.youtube.com/watch?v=vdh7MngntnI&feature=related
www.youtube.com/watch?v=SW9I7X9Wmqo&feature=related
58
Observerend leren of sociaal leren
59
Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie
61
Structuur
Zelfconcept (cognitief)
Zelfwaardering Zelfpresentatie
(affectief) (gedrag)
62
Overzicht
64
Wat is het sociale zelf?
https://www.youtube.com/watch?v=0_qie0HRTdQ
66
Zelfherkenning bij jonge kinderen
70
60
50
40
30
20
10
9 12 15 18 21 24
67
Beperkingen van deze onderzoeken
► Kinderen: motivatie
• Training via pop
68
Relationele invulling van het zelf
69
Spel en sociaal-emotionele-morele ontwikkeling
70
Relationele invulling van het zelf bij narcisme
► Narcisme:
• extreme nood aan bewondering door anderen
• gefocust op eigen noden, moeite met het onderhouden van
betekenisvolle relaties met anderen, kunnen moeilijk om met kritiek
• Beschermingsmechanisme tegen negatief zelfbeeld
71
Relationele invulling van het zelf bij narcisme
72
Relationele invulling van het zelf bij narcisme
Meer maladaptieve
vormen van narcisme:
combinatie van eisen en
weinig bekrachtiging
Bron: Cramer et al., 2011
73
Relationele invulling van het zelf bij narcisme
74
Relationele invulling van zelf bij narcisme
► Machtsposities:
• Narcistische leiders komen vaak aan de macht tijdens een crisis
• Mensen zoeken een sterke leider om problemen op te lossen, iemand die
overtuigd is van zichzelf
• Narcistische leiders reageren sterk geraakt, agressief, boos als ze worden
tegengesproken of hun superioriteit in twijfel worden getrokken
• Gebaseerd op ‘narrative’ studies
► Politieke voorkeuren:
• Studie bij random steekproef van 750 Amerikanen (2016)
• Zowel bij conservatieven als liberalen bestaat narcisme, maar uit zich in
andere vormen:
• Conservatieven: ‘eisen respect’, vooral mbt ‘out-group’
attitudes
• Liberalen: ‘ijdeler’ mbt partij identificatie
Bronnen: Cramer et al., 2011; Hatemi &
Fazekas,
2018; Van Hiel & Roets, 2017 75
Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie
1
De ouders van Oksana willen haar overmatig alcoholgebruik verminderen door haar zakgeld
in te houden. Op welke vorm van conditionering rekenen de ouders van Oksana hier?
A. Klassieke conditionering
2
Sociale zelf
Zelfconcept
(cognitief)
Zelfwaardering Zelfpresentatie
(affectief) (gedrag)
3
Overzicht
► Zelfschema’s:
• Mentale structuren om zelfrelevante kennis te structureren
5
Zelfschema’s
► Zelfreferentie-effect
• Informatie die verwijst naar het zelf wordt grondiger en dieper verwerkt,
waardoor die beter onthouden wordt
6
Overzicht
8
Zelfdiscrepantietheorie
9
Zelfbewustzijntheorie
► Oplossingen ?
• Zelfdiscrepanties verminderen door gedrag aan te passen
• Zelfbewustzijn vermijden
• Baumeister: drugmisbruik, alcoholisme etc. zijn middelen om
(negatief) zelfbewustzijn te ontvluchten
10
Gedrag veranderen?
► Afhankelijk van :
• de grootte van de discrepantie
• het belang dat we aan de zelfdiscrepanties hechten
• mate waarin we aandacht besteden aan de
zelfdiscrepanties
11
Oorzaken en gevolgen zelfbewustzijn
12
Zelfregulatie vergt mentale energie
► Zelfcontrole is beperkt
• Alle inspanningen tot zelfcontrole putten uit hetzelfde
reservoir van aandacht als andere
processen
• Inspanning tot zelfcontrole leidt tot vermoeidheid
• Ego-uitputting (ego depletion)
13
Muraven en Baumeister (1998)
14
Overzicht
15
Zelfconcept (pg. 57-64)
• Introspectie
16
Zelfperceptietheorie
17
Zelfperceptietheorie
18
Strack onderzoek
19
Botox
► Recent onderzoek toont dat
mensen met botox in het
voorhoofd gelukkiger zijn.
De reden? Ze fronsen minder
► Opgelet voor botox rond de
bovenhoeken van de mond
➔ Botox spuit tonen van
gevoelens ook plat
► Stel:
• Je gaat het auditorium binnen…
• Het is de eerste keer dat je iemand terug ziet na een romantische avond
• Je legt examen af
21
Schachter & Singer (1962)
► Fase 1
• Epinephrine (‘vitamine supplement’) + info over te
verwachten effect
• Epinephrine (‘vitamine supplement’) – geen informatie
• Placebo injectie – geen informatie
► Fase 2
• Vragenlijst met vervelende vragen
• Wachten met opgewekte, euforische handlanger
• Wachten met woedende handlager
22
Verkeerde attributie van arousal
23
Zelfpercepties van motivatie
24
Resultaten studie Lepper
► Vergelijk:
• Vergoedingen voor
vrijwilligerswerk
• Opstelwedstrijden
• …
25
Invloed van anderen
26
Samenvattend
► Sociale vergelijkingstheorie: mensen die zich onzeker voelen over hun eigen
capaciteiten en opinies gaan zich evalueren door te vergelijken met anderen
27
Structuur
Zelfconcept (cognitief)
Zelfwaardering Zelfpresentatie
(affectief) (gedrag)
28
Overzicht
► Zelfwaardering
• Nood aan zelfwaardering
• Methoden om zelfwaardering te verhogen
• Positieve illusies
29
Zelfwaardering (pg.66-73)
30
Voorbeeld: zelfwaarderingsschaal van Rosenberg
31
Nood aan zelfwaardering
32
Nood aan zelfwaardering
33
Impliciete en expliciete meting van zelfwaardering
► Expliciet:
• Zelfrapportering (zie voorbeeld Rosenberg schaal)
► Impliciet egotisme (automatische vorm van verheerlijking van alles wat met
het zelf te maken heeft)
• Naamlettereffect:
• Kleine voorkeur voor alles waarin de letters van onze naam voorkomen:
woonplaats, school, enz., mensen die op dezelfde dag als ons geboren
zijn,…
• We zijn op zoek naar reflecties van onszelf in de omgeving
34
Overzicht
► Zelfwaardering
• Nood aan zelfwaardering
• Methoden om zelfwaardering te verhogen
• Positieve illusies
35
Methoden om zelfwaardering te verhogen
► Zelfhandicappering
36
Vraag
► Als ik voor een examen buis, ligt dit grotendeels aan het feit dat de
docent het niet goed heeft uitgelegd
OJA
ONEE
37
Vraag
► Als ik een 18/20 behaal voor een examen, toont dit aan dat ik echt
talent heb voor dit vak.
OJA
ONEE
38
Zelfdienende informatieverwerking (‘self-serving
bias’)
39
Zelf-handicappering
40
Zelf-handicappering
https://www.youtube.com/watch?v=d1YYgY0etrU
41
Zich koesteren aan het succes van anderen
42
Zich koesteren aan het succes van anderen
43
44
Neerwaartse sociale vergelijkingen
► Festinger (1954):
• Sociale vergelijkingen houdt het risico in dat we er zelf
slechter uit komen
• Door ons te vergelijken met iemand die minder
succesvol,
gelukkig, rijk, knap,… is, spelen we op veilig voor onze
zelfwaardering
• Heeft vooral bij mensen met lage zelfwaardering en bij een tegenslag, een
positief effect
• Denk aan:
• Zelfhulpgroepen
• De meeste verhalen gaan over anderen die het nog slechter hebben dan
hen
45
Neerwaartse sociale vergelijkingen
46
Overzicht
► Zelfwaardering
• Nood aan zelfwaardering
• Methoden om zelfwaardering te verhogen
• Positieve illusies
47
Zijn positieve illusies adaptief?
► Positieve illusies
• positieve illusies zijn adaptief omdat ze de productiviteit en de
psychische gezondheid van het individu kunnen bevorderen,
maar niet om hun accuraatheid
► Negatieve effecten van positieve illusies
• Het effect van positieve illusies is van korte duur, op lange termijn
kunnen ze schadelijk zijn
• Mensen met een overdreven zelfwaardering worden
negatiever beoordeeld
• Personen met een hoge zelfwaardering worden vlugger boos
na negatieve feedback, afwijzing en andere egobedreigingen
(Bushman & Baumeister, 1998)
48
Te hoge zelfwaardering leidt tot negatieve
oordelen van anderen
https://www.youtube.com/watch?v=kjfSuOq6ReA
49
PAUZE
50
Structuur
Zelfconcept (cognitief)
Zelfwaardering Zelfpresentatie
(affectief) (gedrag)
51
Overzicht
► Zelfpresentatie
• Strategische zelfpresentatie
• Zelfverificatie
• Individuele en socio-economische verschillen
• Voorbeeld sociale media
52
Strategische zelfpresentatie (pg. 73-77)
► Schijnwerpereffect:
• Overtuiging dat we meer in de schijnwerpers staan dan werkelijk het geval is
53
Schijnwerper effect
https://www.youtube.com/watch?v=lAxOi9EEvlM
54
Strategische zelfpresentatie
55
Get along
► Complimenten geven
► Oogcontact en glimlachen
► Gelijkenissen vergroten
► Uiterlijke aantrekkelijkheid
vergroten
56
Get ahead
57
Overzicht
► Zelfpresentatie
• Strategische zelfpresentatie
• Zelfverificatie
• Individuele en socio-economische verschillen
• Voorbeeld sociale media
58
Zelfverificatie
► Zelfpresentatie
• Strategische zelfpresentatie
• Zelfverificatie
• Individuele en socio-economische verschillen
• Voorbeeld sociale media
60
Individuele verschillen
61
Socio-economische verschillen in self-
enhancement bias
62
Self-enhancement bias en inkomensongelijkheid
63
Overzicht
► Zelfpresentatie
• Strategische zelfpresentatie
• Zelfverificatie
• Individuele en socio-economische verschillen
• Voorbeeld sociale media
64
65
Strategische zelfpresentatie op sociale media en
zelfwaardering
► Studie naar het effect van social networking sites (SNS) op zelf-
perceptie bij 18-25 jarigen
► SNS zoals Facebook geven vaak de indruk dat anderen een beter
leven leiden
66
Onderzoeksresultaten
67
Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie
Onderdeel Inhoud
1. Observatie (eerste indruk) De elementen van sociale perceptie
• Het uiterlijk
• Gedrag
• Leugendetectie
• Situaties
• Gelaatsuitdrukkingen
• Non-verbaal gedrag
69
De eerste indruk (pg. 84-95)
70
Micro-expressies (FACS)
► Wenkbrauwen rond en ► Wenkbrauwen
opgetrokken en opgetrokken samengetrokken in dunne
lijn
► Huid onder de wenkbrauw is ► Rimpels op voorhoofd in het
uitgerekt midden tussen de
wenkbrauwen
► Horizontale rimpels op ► Bovenste ooglid omhoog,
maar voorhoofd onderste is gespannen
► Oogleden open, oogwit ► Oogwit zichtbaar boven
pupil zichtbaar rondom pupil maar niet onder
► Kaak open en tanden uit elkaar, ► Mond open en lippen
licht maar geen gespannen mond gespannen
71
Micro-expressies (FACS)
► https://www.scienceofpeople.co
m/microexpressions/
► Basis micro-expressies:
• disgust,
Walging,anger, fear, sadness,
boosheid, angst,
happiness, surprise and
verdriet, blijdschap, contempt
verrassing, Verdriet Afkeer
afkeer
72
Herkennen van een echte glimlach
73
Bron: Face Recognition Behind a Mask. How face coverings are changing
the way we perceive and recognize faces. Posted Apr 30, 2020, Psychology
Today
74
Universele emoties en gelaatsuitdrukkingen
• Maar:
• We herkennen ze gemakkelijker bij iemand die meer op
ons lijkt
• Niet in elke cultuur worden ze vaak getoond, soms
cultureel bepaald om emoties te
verbergen
75
Glimlachtraining andere culturen
Glimlachtraining tijdens
Olympische Spelen Beijing
“South Korea Charming smile
corrector”, Waikiki smile supporter
76
Cross-culturele identificatie van emoties (Ekman
et al., 1987)
77
Herkennen van emoties
► Oogcontact
• Lang oogcontact houden: afhankelijk van context
• Intimiteit, oprechtheid, zelfvertrouwen, respect
• Wordt negatief ervaren in een vijandige context
► Aanraking
• Positieve relatie, zorg en seksuele belangstelling
• Maar ook dominantie en controle (bijv: je baas een schouderklopje geven)
• Te lang durende handdruk
79
“Presidential Grab and Yank”
https://www.youtube.com/watch?v=T84se4fc4KU
80
Slide
Lichaamstaal- gebaren
► ti in Iran (‘middenvinger’)
82
Overzicht
Onderdeel Inhoud
83
Attributies (pg. 95-99)
► Niet alles volgens ‘eerste indruk’, vaak ook grondigere analyse van
gedrag van anderen
84
Attributietheorieën
85
Bijvoorbeeld
► Slagen taak
► Op tijd toekomen, deadline halen
Intern Extern
Stabiel Aanleg, Sociale klasse,
persoonlijkheid kwaliteit van
opleiding in land
Instabiel Humeur, Taakmoeilijkheid,
inspanning, ziek toeval, anderen,
trein te laat, …
86
Oefening
► Zelfdienende informatieverwerking:
• Wat doen we ingeval we onze mislukkingen aan omstandigheden
toeschrijven, maar onze successen aan talent?
Intern Extern
Stabiel
Instabiel
87
Oefening
► Zelfdienende informatieverwerking:
• Wat doen we ingeval we onze mislukkingen aan omstandigheden
toeschrijven, maar onze successen aan talent?
Intern Extern
88
Perceptie van oorzaken van syndromen
89
‘Eigen schuld, dikke bult’ (bron: Weiner, 1993)
► Stigma ‘zonde-gezondheid’
► Indien oorzaak als intern wordt geattribueerd is de neiging om te
helpen lager. Meer situationeel attribueren, kan stigma verlagen
90
Theorie van corresponderende
gevolgtrekkingen/inferentie (Jones)
► Omschrijft de voorwaarden waaronder gedrag aan de
eigenschappen van een persoon (=intern) worden toegeschreven
► Corresponderende gevolgtrekking: komt het gedrag overeen met
een stabiele, onderliggende karaktertrek?
• Sociaal wenselijk?
• Indien hoog: kans groot dat iedereen zo zou reageren in een dergelijke
situatie en een kleinere kans op interne attributie
• Afwijkend van de norm: grotere kans op interne attributie (‘out-of-role’)
• Keuzevrijheid?
• Gedwongen gedrag: minder kans op interne attributie
• Consequenties van gedrag?
• Indien gedrag leidt tot verscheidene aantrekkelijke uitkomsten, moeilijker
toe te schrijven aan interne eigenschappen van persoon
91
Corresponderende gevolgtrekking
92
Theorie van corresponderende gevolgtrekkingen
(Jones & Harris, 1967)
93
Kelleys covariatietheorie
94
Consensusinformatie
► Informatie over het al dan niet voorkomen van het effect bij andere
personen (‘actoren’)
• Covariatie tussen effect en personen
► Hoge mate van consensus (bijv. iedereen gedraagt zich zo):
• Lage mate om persoonsattributie te maken
► Lage mate van consensus (bijv. gedrag komt maar bij 1 persoon
in de groep voor):
• Hoge mate om persoonsattributie te maken
95
Distinctiviteitsinformatie
► De mate waarin enkel de stimulus tot het effect leidt, en het effect
niet ook bij andere stimuli voorkomt
• Covariatie tussen effect en stimuli
96
Distinctiviteitsinformatie
► Bijv. Luis Suaréz: indien enkel het spelen van wedstrijden, of het
verliezen van een punt leidt tot een agressieve reactie, zal een
stimulusattributie gemaakt worden. Treedt dit echter ook op bij
andere stimuli, in andere situaties, dan wordt het toegeschreven
aan de persoon
Luis Suarèz
‘Gebrek aan zelfdiscipline’ (overgewicht,
alcoholmisbruik)
‘emotionele instabiliteit’ (aangedaan door elke
beslissing van scheidsrechter)
97
Consistentie-informatie
98
Samengevat
Persoonsattributie:
► lage consensus, lage distinctiviteit, hoge consistentie
Bijv. niemand anders bijt, gedrag niet enkel bij voetbal, in alle
omstandigheden en tijdstippen
Stimulusattributie:
► hoge consensus, hoge distinctiviteit, hoge
consistentie
Bijv. andere spelers doen dit ook, enkel bij voetbalmatchen, en er
wordt telkens op deze manier zo gereageerd (bijv. tacklen ipv bijten)
Omstandigheidsattributie:
► lage consistentie (andere aspecten dan niet van belang)
Bijv. gebeurt in een bepaalde omstandigheid, net nadat ze
gedegradeerd zijn, hij ontslaan werd, hij net de andere voetballer
betrapt heeft met zijn vrouw … 99
Covariatietheorie
100
Voorbeeld
consensus distinctiviteit consistentie
Dylan is bang
voor de hond
Bull
STIMULUS
HOOG HOOG HOOG
ATTRIBUTIE
Anderen zijn ook Dylan is niet bang Dylan is altijd bang Iets in
bang van Bull van andere honden van Bull verband
met Bull
101
Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie
1. Hanna behaalt slechts matige studieresultaten. Ze heeft echter vrienden gevonden die
allemaal slechtere resultaten behalen dan zij, ze voelt zich daardoor in haar vriendenclubje
de slimste van de bende. Welk mechanisme van zelfverheerlijking treedt hier op?
A. Zelfdienende informatieverwerking
B. Zelfhandicappering
Onderdeel
1. Observatie (eerste
indruk)
2. Attribute
• Attributietheorieen
• Attributievertekeningen
3. Integratie
4.
Confirmatievertekeningen
Universiteit Antwerpen
i
Inhoud
2
Attributies (pg. 95-99)
0 Niet alles volgens ‘eerste indruk’, vaak ook grondigere analyse van
gedrag van anderen
Universiteit Antwerpen
3
Attributietheorieen
• Toeschrijven
Interne attributievan oorzaken van gedrag aan persoonlijke
of persoonsattributie
0 (interne) kenmerken
Externe attributie of situatie-attributie
0 • Toeschrijven van oorzaken van gedrag aan externe
factoren Stabiele attributie
0 • Stabiel in tijd (ook in toekomst aanwezig)
Instabiele attributie
• Vaak eenmalig, toevallige omstandigheden
Bijvoorbeeld
Intern Extern
Stabiel Aanleg,
Sociale klasse,
persoonlijkheid
kwaliteit van
opleiding in land
Instabiel Humeur, inspanning, Taakmoeilijkheid,
ziek toeval, anderen,
trein te laat, ...
Universiteit Antwerpen 5
Oefening
Universiteit Antwerpen
Oefening
Intern Extern
Universiteit Antwerpen 7
Perceptie van oorzaken van syndromen
Drugsverslaving AIDS
AlcohoMsme Pedofilie
Depressie Lougkanker
0 Stigma ‘zonde-gezondheid'
0 Indien oorzaak als intern wordt geattribueerd is de neiging om te
helpen lager. Meer situationeel attribueren, kan stigma verlagen
Figure 2
Simplified Structural Equation Model of Personol Help and Welfare
No
*,,Fr?n ond ol An Arrfaoond Anemia' by Gi /acto end B. Wataer. 1993. Journal of Applied Social fty^Kjkxiy 23.
p. 937. Ccfjyrlghf 1993 by V. K WlnMon d«*ro**d by (WfirwsKM '
Universiteit Antwerpen
9
Theorie van corresponderende
gevolgtrekkingen/inferentie (Jones)
0 Omschrijft de voorwaarden waaronder gedrag aan de
eigenschappen van een persoon (=intern) worden toegeschreven
0 Corresponderende gevolgtrekking: komt het gedrag overeen met een
stabiele, onderliggende karaktertrek?
• Sociaal wenselijk?
• Indien hoog: kans groot dat iedereen zo zou reageren in een dergelijke
situatie en een kleinere kans op interne attributie
• Afwijkend van de norm: grotere kans op interne attributie (‘out-of-role’)
• Keuzevrijheid?
• Gedwongen gedrag: minder kans op interne attributie
• Consequenties van gedrag?
• Indien gedrag leidt tot verscheidene aantrekkelijke uitkomsten,
moeilijker toe te schrijven aan interne eigenschappen van persoon
Universiteit Antwerpen
10
Corresponderende gevolgtrekking
Universiteit Antwerpen
11
Theorie van corresponderende gevolgtrekkingen
(Jones & Harris, 1967)
■ Pro-Castro
speech
Anti-Castro
speech o
-♦—>
CO c
re CD
O ■*->
C
1 a>
2 -a
CL
3
<D CO
-a a>
sz -o
03 c
> 03
00 >
CO a>
c
"a> "O
-o
o
o
a> De student De student wordt kiest
zelf zijn het standpunt
standpunt opgedrongen
Universiteit Antwerpen
12
Kelleys covariatietheorie
0 Attributies volgen logica van een experiment: als een stimulus steeds
samen met een effect voorkomt (en het effect niet optreedt als de
stimulus afwezig is), dan is die stimulus de oorzaak van dat effect
(=covariatieprincipe)
Universiteit Antwerpen
13
Consensusinformatie
0 Informatie over het al dan niet voorkomen van het effect bij andere
personen (‘actoren’)
• Covariatie tussen effect en personen
0 Hoge mate van consensus (bijv. iedereen gedraagt zich zo):
• Lage mate om persoonsattributie te maken
0 Lage mate van consensus (bijv. gedrag komt maar bij 1 persoon
in de groep voor):
• Hoge mate om persoonsattributie te maken
Universiteit Antwerpen
Distinctiviteitsinformatie
0 De mate waarin enkel de stimulus tot het effect leidt, en het effect
niet ook bij andere stimuli voorkomt
• Covariatie tussen effect en stimuli
Universiteit Antwerpen
15
Distinctiviteitsinformatie
> Bijv. Luis Suarez: indien enkel het spelen van wedstrijden, of het
verliezen van een punt leidt tot een agressieve reactie, zal een
stimulusattributie gemaakt worden. Treedt dit echter ook op bij
andere stimuli, in andere situaties, dan wordt het toegeschreven
aan de persoon
Universiteit Antwerpen 16
Consistentie-informatie
Universiteit Antwerpen
17
Samengevat
Persoonsattributie:
0 lage consensus, lage distinctiviteit, hoge consistentie
Bijv. niemand anders bijt, gedrag niet enkel bij voetbal, in alle
omstandigheden en tijdstippen
Stimulusattributie:
0 hoge consensus, hoge distinctiviteit, hoge consistentie
Bijv. andere spelers doen dit ook, enkel bij voetbalmatchen, en er
wordt telkens op deze manier zo gereageerd (bijv. tacklen ipv bijten)
Omstandigheidsattributie:
0 lage consistentie (andere aspecten dan niet van belang)
Bijv. gebeurt in een bepaalde omstandigheid, net nadat ze
gedegradeerd zijn, hij ontslaan werd, hij net de andere voetballer
betrapt heeft met zijn vrouw ...
Universiteit Antwerpen 18
Covariatietheorie
Universiteit Antwerpen
19
Voorbeeld
consensus distinctiviteit
LAAG
Dylan is bang van
andere honden
HOOG
Dylan is niet bang
van andere honden
Universiteit Antwerpen
consistentie
HOOG
PERSOONS-
ATTRffiUTIE
Dylan is altijd lets in verband
bang voor Bull met Dylan
20
Attributievertekeningen (pg. 99-103)
0 Vormen:
• Fundamentele attributiefout
• Tweestappenmodel
• Perceptueel fenomeen
• Culturele constructies
• Cognitieve heuristieken
• Motivatievertekeningen
Universiteit Antwerpen
21
Fundamentele attributiefout
Universiteit Antwerpen 22
Televisiequiz (Ross et al., 1977)
Universiteit Antwerpen
23
Er werd weinig gecorrigeerd voor de situationele
factor die de quizmaster in het voordeel stelde
Universiteit Antwerpen
24
Tweestappenmodel
Universiteit Antwerpen
25
Tweestappenmodel
Universiteit Antwerpen
26
Attributies als cultureel fenomeen
Universiteit Antwerpen
27
In individualistische culturen worden meer
persoonsattributies gemaakt
Som verschillende oorzaken op voor positief en negatief gedrag waarmee je tijdens jouw
leven te maken krijgt
Universiteit Antwerpen
28
Overzicht: volgende les
Onderdeel Inhoud
Universiteit Antwerpen 29
Basisbevindingen: volgorde is van belang
(pg.108-109)
0 Asch (1946)
• een doelpersoon werd beschreven aan de hand van de trekken
intelligent, vlijtig, impulsief, kritisch, koppig en afgunstig
• Fase 1
• Conditie 1: intelligent, vlijtig, impulsief, kritisch, koppig en afgunstig
• Conditie 2: afgunstig, koppig, kritisch, impulsief, vlijtig, intelligent
• Fase 2:
• Beide condities krijgen score te horen van persoon op test (15/30)
• Deelnemers in conditie 1 oordeelden positiever over deze persoon dan
in conditie 2
0 Betekenisveranderingshypothese
• Nieuwe inconsistente informatie wordt geherinterpreteerd in
overeenstemming met de initiele impressie
• Vriendelijk en kalm
• Wreed en kalm: de nieuwe info wordt geinterpreteerd in kader van het
eerste
Universiteit Antwerpen 31
Centrale versus perifere trekken
Universiteit Antwerpen
32
Overzicht
Onderdeel
2. Attributie
3. Integrate
• Basisbevindingen
• Afwijkingen van het
gemiddelde model
4. Confirmatievertekeningen
Universiteit Antwerpen
Inhoud
33
Afwijkingen van het gemiddelde model
Universiteit Antwerpen
34
Disposities van de waarnemer
0 We gebruiken het eigen gedrag als norm: niet iedereen vindt dezelfde
karaktertrekken belangrijk
Universiteit Antwerpen
35
Primeren
Universiteit Antwerpen
36
Eigenschappen van de doelpersoon
> Negativiteitsvertekening
• Negatieve informatie krijgt een groter gewicht dan positieve informatie
• Bv. Extremere indrukken op basis van negatieve termen (bv.
onbetrouwbaar) dan op basis van positieve (bv. eerlijk)
Universiteit Antwerpen
37
Overzicht
Onderdeel
2. Attributie
3. Integratie
4.
Confirmatievertekeningen
• Persistentie van
opvattingen
• Confirmatorische
hypothesetoetsing
Universiteit Antwerpen
• Zelfvervullende voorspelling
Inhoud
38
Persistence van opvattingen
(pg. 109-115)
Universiteit Antwerpen
39
Persistence van opvattingen
Universiteit Antwerpen
40
Persistence van opvattingen
• Als de info die niet te ver afligt van de vooropgestelde opinie (anders wordt
het toegeschreven aan toeval)
• Niet teveel extra info: teveel extra informatie zorgt ervoor dat men geen zin
meer heeft de informatie te verwerken en leidt het tot immobilisme
Universiteit Antwerpen
41
Experiment Parley & Gross (1983)
> Fase 1:
• PP moeten academische bekwaamheid van 9-jarige Hannah bepalen
• G1: ouders van Hannah zijn welgesteld, gecultiveerd, hooggeschoold
• G2: ouders komen uit armzalige buurt, laag geschoold, arbeiders
> Fase 2: 1ste meting van verwachting omtrent prestaties Hannah
> Fase 3:
• Videofilm met Hannah die correct antwoord op een paar moeilijke vragen
en foutief op andere, relatief gemakkelijke vragen
> Fase 4: 2de meting van academische bekwaamheid van Hannah
Universiteit Antwerpen
42
Ambigue informatie aanbieden versterkt
vertekeningseffecten
Lezen Rekenen
5T- 1-
■ Hoge
verwachtingen
Lage
verwachtingen
Universiteit Antwerpen
43
Loftus (1974)
0 Fictieve juryzaak:
Universiteit Antwerpen
44
Advocaat Jef Vermassen zegt over dit
proces:
’Verdachten die blijven ontkennen,
worden door de speurders al snel
ervaren als “ambetanteriken”, die het
EKI onderzoek boycotten’.
’Je houdt het gewoon niet voor mogelijk.
Alle getuigenissen a decharge van mijn
client en van de andere beschuldigden
werden gewoon onder de mat geveegd.
JURIDI Dat is typerend voor het fenomeen
waarover ik al sprak: je hebt een
ZOOTJE verdachte, en als je een keer de “klik,
Moord elf jaar onderzoch* hebt gemaakt en overtuigd bent dat die
Drie weken proces Een
dossier van 40.000 paginal verdachte ook werkelijk de dader is, dan
Ongeloofwaardige pas je het onderzoek aan tot alles in die
bekentenissen .... hypothese past’.
Universiteit Antwerpen
45
Overzicht
Onderdeel
2. Attributie
3. Integratie
4.
Confirmatievertekeningen
• Persistentie van
opvattingen
• Confirmatorische
hypothesetoetsing
Universiteit Antwerpen
• Zelfvervullende voorspelling
Inhoud
46
Confirmatorische hypothesetoetsing
Universiteit Antwerpen
47
Confirmatorische hypothesetoetsinq
> Selectieve manier van vragen stellen
> Experiment Snyder & Swann (1978): Personen mogen iemand interviewen
• Geinterviewde is ‘extravert’ persoon -> je stelt vragen die extraversie
beklemtonen
• Geinterviewde is ‘introvert’ persoon -> je stelt vragen die introversie beklemtonen
• Neutrale observatoren die bandopname beluisteren, kregen ten onrechte de indruk
dat geinterviewden introvert/extravert waren
Universiteit Antwerpen
48
Overzicht
Onderdeel
2. Attributie
3. Integratie
4.
Confirmatievertekeningen
• Persistentie van
opvattingen
• Confirmatorische
hypothesetoetsing
Universiteit Antwerpen
• Zelfvervullende voorspelling
Inhoud
49
Zelfvervullende voorspelling
Universiteit Antwerpen
50
Zelfvervullende voorspelling
Universiteit Antwerpen
51
> Resultaat:
Voornamelijk impliciet:
• warme sfeer *
• moeilijkere opdrachten, »
• meer feedback I 70
• meer ruimte tot reageren tijdens lessen,
“
| 40
10 K} points 20 Opens 30 O pants
B g*r*4 qmtd Q*n*»1
f 30
20 10 0
Universiteit Antwerpen
52
Voorwaarden voor zelfvervullende voorspelling
Universiteit Antwerpen
53
Relativering
> Globale beoordelingen kunnen foutief zijn maar, predicties van gedrag
in tvpische situaties zijn doorgaans accurater
> Sociale perceptie kan verbeteren door kennis van waarschiinliikheidsleer
en kennis van heuristieken en vertekeningen
> Behoefte aan accuraatheid en een open geest verbeteren de perceptie.
Behoefte aan afsluiting, snelheid en confirmatie hinderen accuraatheid
Universiteit Antwerpen
54
Fake news (De keersmaecker & Roets, 2019)
Universiteit Antwerpen
55
0 Conditie 1:
• Fase 1:
• Beschrijving van Nathalie, een jonge verpleegster, die betrapt werd op
het stelen van ziekenhuismateriaal om te verkopen en het geld te
gebruiken om designer kleren te kopen
• Nathalie beoordelen
• Fase 2:
• Expliciete boodschap dat de info over de diefstal incorrect was
• Nathalie beoordelen
0 Conditie 2:
• Enkel correcte info over Nathalie
• Nathalie beoordelen
Universiteit Antwerpen
56
Resultaten
Attitudes
Hoewel er
gecorrigeerd
werd,
■ Low cogntive ability (-1 SD)
corrigeerde
vooral de groep
High cognitive ability (+1 SD)
met lagere
cognitieve
mogelijkheden
niet volledig
Negative False Control
information information
Universiteit Antwerpen
57
Lessen voor campagnevoering / teamleiders
Waarom?
Zorg voor een sterke eerste indruk Tweestappenmodel
Betekenisveranderingshypothese
Vooral op karaktertrekken die centraal zijn Gewogen gemiddelde van kenmerken
voor jouw doelgroep
Zorg dat enige informatie die je in
diskrediet brengt:
- Ambigu is en in dat geval vaak Versterken van vertekenings-effecten bij
gegeven wordt persistentie van opvattingen Geen invloed
- Situationele attributies versterkt op jouw dispositie
Universiteit Antwerpen
58
PAUZE
Universiteit Antwerpen
59
Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie
0 Vormen:
• Automatische sociale invloed
• Groepsdruk ^ conformiteit
• Direct richten van verzoeken ^ inwilliging
• Bevelen van een autoriteit ^ gehoorzaamheid
Universiteit Antwerpen
61
Continuum sociale bemvloeding
Universiteit Antwerpen 62
Automatische sociale invloed
Universiteit Antwerpen
63
Automatische sociale invloed
Universiteit Antwerpen
64
Experiment van Chartrand & Bargh (1999)
Handlanger
> Verklaring: synchronisatie doet interactie schudt voet
vlotter verlopen
• Deelnemers die ge'imiteerd worden
door handlanger beoordelen de
handlanger positiever
• Onbewuste imitatie van blije of
woedende gezichten
Universiteit Antwerpen
65
Mirroring
Universiteit Antwerpen
66
Experiment van Kavanagh et al. (2011)
if
CD
■ ~ 05 "O
Experiment 1: Experiment 2:
CC
?CJ Interviewer Interviewer
Q) — Visible Invisible
O CD C/3
"O <D O
1.0
-5 0.5
Om
o| 0.
0 0
05
OO
O 1
05
co "6
CD
c
o 0.5 -
Q Mi
Fig. I. Illustration of the experimental paradigm and experimental results. Subjects watched1.0
micr
two videos, in each of which an interviewer (model) interacted with an
interviewee. After each video, subjects rated the interviewee’s competence, trustworthiness, and likeability. For each subject, one video showed a mimicking
y
interviewee,and the other showed a nonmimicking interviewee. In Experiment I, video frames were uncropped, so subjects could see the interviewer; in Experiment
-1.5
2, video frames were cropped, so subjects could not see the interviewer, and mimicry was obscured. The interviewer’s attitude varied between subjects; some
subjects saw videos with a cordial interviewer, and other subjects saw videos with a condescending interviewer. The graph shows the difference in average
competence ratings between the cordial- and condescending-model conditions as a function of whether or not the interviewee mimicked the interviewer, separately
for Experiments I and 2. Error bars represent standard errors of the difference between conditions.
Universiteit Antwerpen
67
Mirroring kan aantrekkelijkheid verhogen
Universiteit Antwerpen
68
Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie
0 https://docs.google.eom/spreadsheets/d/1vY_F8ytMIq7_I_113SfWx
diXwTXmRNB3cgFqTGYyq_o/edit?usp=sharing
Universiteit Antwerpen
2
Even herhalen...
Universiteit Antwerpen
3
Mirroring kan aantrekkelijkheid verhogen
Continuum sociale bemvloeding
Universiteit Antwerpen
Conformiteit
Universiteit Antwerpen
6
Conformiteit (zonder dat het gevraagd wordt
-“the elevator”)
Conformiteit
0 Structuur
• Klassieke studies:
• Sherif
• Paradigma van Asch
• Redenen om te conformeren
• Contexten waarin men conformeert
• Meerderheidsinvloed
• Minderheidsinvloed
Universiteit Antwerpen
8
Klassieke studies: Experiment Sherif -
autokinetisch effect
Deelnemer
Waargenomen beweging
A
Deelnemer
B
Deelnemer
C
Ambigue
stimulus
Universiteit Antwerpen
Klassieke studies Asch-
paradigma (1951)
GEEN
Ambigue
stimulus
A B v J
Standaardlijn Vergelijkingslijnen
0 Publieke opeenvolgende
beoordeling door 7 subjecten
• Aanvankelijk consensus, Resultaat:
> Een persoon sluit in 37% van de antwoorden aan bij de meerderheid
iedereen antwoordt correct > 25% conformeert nooit
• Nadien geven 6 van de 7 > 50% conformeert op ten minste de helft van de vragen
> 76% conformeert op ten minste 1 trial
deelnemers hetzelfde
foutief antwoord
• Dilemma tussen de
behoefte correct te
antwoorden en een
gunstige indruk te willen
maken op de indruk
0 1-3 4-6 7-9 10-12
• Ook bij replicatie eind jaren Aantal trials waaarop deelnemers conforinereii
’90 blijkt dit nog zo te zijn
Universiteit Antwerpen
13
Conformiteit
0 Structuur
• Klassieke studies:
• Sherif
• Paradigma van Asch
• Redenen om te conformeren
• Contexten waarin men conformeert
• Meerderheidsinvloed
• Minderheidsinvloed
Universiteit Antwerpen
14
Waarom conformeert men?
REDEN
0 Informationele invloed: Invloed die leidt tot conformiteit omdat men gelooft
dat de anderen correct oordelen (ambigue stimuli - Sherif exp.)
• Willen correct zijn
0 Normatieve invloed: Invloed die leidt tot conformiteit omdat men vreest voor
de negatieve sociale gevolgen van afwijkend te lijken (Asch)
• Maar vele deelnemers waren niet overtuigd van het groepsantwoord
• Willen aanvaard worden
Universiteit Antwerpen
15
Waarom conformeert men?
UITKOMST
0 Private conformiteit:
• De verandering van opvatting die optreedt wanneer iemand voor zichzelf
het standpunt inneemt van anderen, ‘echte aanvaarding’. De groepsnorm
werd geinternaliseerd
0 Publieke conformiteit:
• Een oppervlakkige verandering in openlijk gedrag, zonder een
overeenkomstige meningsverandering, veroorzaakt door reele of
vermeende groepsdruk (bijv. vele deelnemers bij Asch), ‘geveinsde
aanvaarding’
0 Hoe onderscheiden?
• Nadien individueel en schriftelijk rapporteren: zal sterke daling tonen bij
publieke conformiteit
• Motivatie (‘het echt goed willen doen’ -> vaker volgen voor ambigue
Univeken)eit Antwerpen
16
Twee types conformiteit onderscheiden
Experimented Groepseffect
Diepte van
taak conformiteit
Sharif's
Informationele
autokinetisch Private aanvaarding
be'invloeding
experiment
Universiteit Antwerpen
17
Welke type groepseffecten en aanvaarding in
onderstaande situatie?
> Joke doet een vakantiejob op een administratieve dienst bij de
provincie. Er moet een aankoop gemaakt worden voor een nieuwe
printer. De meerderheid van de groep vindt een bepaald model het
best en beweert dat dit ook de meest groene optie is, terwijl deze
duidelijk meer energie verbruikt en niet recto-verso kan printen.
Joke gaat akkoord.
> Situatie A: Joke kent niets van milieu
> Situatie B: Joke studeert geografie en heeft wel wat inzicht in
groene opties
Situatie Groepseffect Type van aanvaarding
A Informationeel / Private of publieke?
normatief?
0 Structuur
• Klassieke studies:
• Sherif
• Paradigma van Asch
• Redenen om te conformeren
• Contexten waarin men conformeert
• Meerderheidsinvloed
• Minderheidsinvloed
Universiteit Antwerpen
19
Wanneer conformeren we aan informationele
invloed?
Universiteit Antwerpen
20
Smoke filled room study
Conformiteit
0 Structuur
• Klassieke studies:
• Sherif
• Paradigma van Asch
• Redenen om te conformeren
• Contexten waarin men conformeert
• Meerderheidsinvloed
• Minderheidsinvloed
Universiteit Antwerpen
22
Meerderheidsinvloed
Groepsgrootte:
0 3 of 4 handlangers volstaan (zie figuur) (‘diminishing returns’)
0 meerdere kleine groepen hebben meer invloed dan 1 grote groep
(distinctiviteit), de groep staat als het ware voor 1 mening, aantal
‘onafhankeljjk denkende leden’ is wat telt
Universiteit Antwerpen
23
Meerderheidsinvloed
Universiteit Antwerpen
24
0 Opvallendheid van de normen
Vervuild
Procent vervuilers
Proper
f
Saillantie (‘betekenisvol,
opvallend) wordt bei'nvloed
door een handlanger iets te v
zien wegwerpen of niet J
Universiteit Antwerpen
26
Meerderheidsinvloed
Universiteit Antwerpen
27
Conformiteit
0 Structuur
• Klassieke studies:
• Sherif
• Paradigma van Asch
• Redenen om te conformeren
• Contexten waarin men conformeert
• Meerderheidsinvloed
• Minderheidsinvloed
Universiteit Antwerpen
28
Minderheidsinvloed
> Minderheden zijn meestal niet populair en komen onsympathiek over, maar
worden wel als competent en eerlijk ervaren
Vv
Universiteit Antwerpen
29
Minderheidsinvloed
0 Hollander (1985)
• Eigenzinnigheidskrediet
• Stelt dat men beter eerst krediet krijgt (=conformeren aan de groep)
en dan pas afwijkend standpunt innemen
• “status van competente insider”
> Ligt eenzelfde proces aan de basis van minderheids- en meerderheidsinvloed of gaat
het om twee verschillende processen? Onderzoek toont aan dat:
• Meerderheden hebben vooral invloed op feitelijke gegevens (publieke
conformiteit)
Universiteit Antwerpen
31
Continuum sociale bemvloeding
Universiteit Antwerpen 32
Inwilligen / instemmen
Structuur
• Redenen geven: de taal van het verzoek
• “Stel je eens voor”
• De wederkerigheidsnorm
• Tweestappen instemmingstechnieken
• Voet-tussen-de-deur
• Als-de-bal-eenmaal-aan-het-rollen-is
• Deur-tegen-de-neus
• Het-is-nog-niet-klaar
• Assertiviteit: wanneer zegt men nee
Universiteit Antwerpen
33
Taal van het verzoek
0 Inwilliging:
• Gedragsverandering die het gevolg is van een direct verzoek
0
Onaangekondigd verzoek is effectiever omdat het verrassend is
0 Vorm van verzoek is soms belangrijker dan de inhoud
0 Redenen geven, “want” werkt!
Langer (1978) experiment: Onnadenkend reageren op de vorm van het verzoek
(automatische piloot)
• “Excuseer, ik heb 5 pagina’s te kopieren. Kan ik de machine gebruiken?” (60%)
• Idem + “Ik ben gehaast” (94%)
• “Excuseer, ik heb vijf pagina's. Mag ik de fotokopieermachine gebruiken, want ik
moet enkele fotokopieen maken?” (93%)
• Cave: Dit werkt enkel met klein verzoek (5 pagina’s)
0 Bij grote verzoeken enkel als er een geldige reden wordt gegeven
Universiteit Antwerpen
Taal van het verzoek
Universiteit Antwerpen
35
Inwilligen / instemmen
Structuur
• Redenen geven: de taal van het verzoek
• “Stel je eens voor”
• De wederkerigheidsnorm
• Tweestappen instemmingstechnieken
• Voet-tussen-de-deur
• Als-de-bal-eenmaal-aan-het-rollen-is
• Deur-tegen-de-neus
• Het-is-nog-niet-klaar
• Assertiviteit: wanneer zegt men nee
Universiteit Antwerpen
36
Stel je eens voor...
0 Verkoopstechnieken
0 Gregory, Cialdini & Carpenter (1982):
• OV type info kabeltv
• Cond 1: info over kabeltelevisie (meer kanalen, enz)
• Cond 2: stel je voor dat je deze kenmerken zou ervaren
Universiteit Antwerpen
37
Inwilligen / instemmen
Structuur
• Redenen geven: de taal van het verzoek
• “Stel je eens voor”
• De wederkerigheidsnorm
• Tweestappen instemmingstechnieken
• Voet-tussen-de-deur
• Als-de-bal-eenmaal-aan-het-rollen-is
• Deur-tegen-de-neus
• Het-is-nog-niet-klaar
• Assertiviteit: wanneer zegt men nee
Universiteit Antwerpen
38
0 We staan niet graag bij iemand in het krijt en willen anderen
behandelen zoals ze ons behandelen. Geeft iemand ons iets (bijv.
staaltje), dan geven we graag terug (bijv. aankoop)
0
Regan experiment
• OV-1 onaangenaamheid: handlanger sympathiek of niet
• OV-2 ongevraagde gunsten
• Condi Cola voor zichzelf en deelnemer
• Cond2 Niets
• Cond3 Kregen cola van onderzoeker
• AV: aantal verkochte loterijbiljetten door handlanger: 2x zoveel in
Cond1 dan in andere condities; zelfs als ze de handlanger niet
sympathiek vonden
• Effect verdween als er meer tijd zit tussen gunst en wederdienst •
Individuele verschillen
• in gebruik wederkerigheidsnorm: “Crediteurs” (zorgen voor gunsten)
• in alertheid voor wederkerigheidsnorm (vermijden in krijt te staan)
Universiteit Antwerpen
39
Inwilligen / instemmen
Structuur
• Redenen geven: de taal van het verzoek
• “Stel je eens voor”
• De wederkerigheidsnorm
• Tweestappen instemmingstechnieken
• Voet-tussen-de-deur
• Als-de-bal-eenmaal-aan-het-rollen-is
• Deur-tegen-de-neus
• Het-is-nog-niet-klaar
• Assertiviteit: wanneer zegt men nee
Universiteit Antwerpen
40
Voet tussen de deur
Universiteit Antwerpen
41
Zodra de bal aan het rollen is
Universiteit Antwerpen
42
Deur tegen de neus
0 De beinvloeder laat het echte verzoek voorafgaan door een heel groot
verzoek dat afgewezen wordt
0 Cialdini experiment (1975)
• Fase 1: studenten vragen om 2 uur per week vrijwillig te werken gedurende 2 jaar
• Fase 2: nadat vrijwel iedereen weigert, volgt een tweede verzoek om 2 uur
eenmalig te besteden om met delinquenten de dierentuin te bezoeken
• Resultaat: 50% stemt in met tweede verzoek na weigering van eerste verzoek,
slechts 17% stemt direct in met tweede verzoek
• Oorzaken:
Universiteit Antwerpen
44
Overzicht tweestappen instemmingstechnieken
Universiteit Antwerpen
45
Inwilligen / instemmen
Structuur
• Redenen geven: de taal van het verzoek
• “Stel je eens voor”
• De wederkerigheidsnorm
• Tweestappen instemmingstechnieken
• Voet-tussen-de-deur
• Als-de-bal-eenmaal-aan-het-rollen-is
• Deur-tegen-de-neus
• Het-is-nog-niet-klaar
• Assertiviteit: wanneer zegt men nee
Universiteit Antwerpen
46
Assertiviteit
Universiteit Antwerpen
47
PAUZE
Universiteit Antwerpen
48
Continuum sociale bemvloeding
Universiteit Antwerpen
How obedient are we? (BBC)
Universiteit Antwerpen
50
Gehoorzaamheid
Universiteit Antwerpen
51
0 Karaktergestoorden of normale mensen in abnormale
omstandigheden ?
Universiteit Antwerpen
52
bk Experiment Milgram
Mr. Wallace
Universiteit Antwerpen
54
bk Experiment Milgram
Actor Playing
Other Subject
Universiteit Antwerpen
55
Gehoorzaamheid
Percentage subjecten
Aantal subjecten
Universiteit Antwerpen
56
Resultaten
Universiteit Antwerpen
57
Verklaring?
C. Het slachtoffer
D. De procedure
Universiteit Antwerpen
58
Het gehoorzame subject
> Genderverschillen?
• 450 Volt 65% bij mannen, 65% bij vrouwen
> Leeftijdseffecten?
• Bevestigd bij jongeren, ouderen, universiteitsstudenten, ...
Universiteit Antwerpen
59
Het gehoorzame subject
> Persoonlijkheid is van minder belang vergeleken met de autoritaire figuur, nabijheid
slachtoffer en experimentele procedure.
Universiteit Antwerpen
60
De autoriteit
Universiteit Antwerpen
61
Het slachtoffer
Slachtoffer
Fysieke afstand tussen proefpersoon (leraar) en slachtoffer
• verschillend lokaal - basisconditie 65%
• zelfde lokaal - 40% volledige gehoorzaamheid
• proefpersoon moet slachtoffer aanraken (hand op schokplaat leggen):
30%
De procedure
Universiteit Antwerpen
Overzicht van de beinvloedende factoren
Basisconditie-vrouwen Experiment in
contesterende handlangers
Universiteit Antwerpen
64
Invloed trotseren
> Soms verzet men zich tegen de bevelen van een autoriteit
> Milgramvariant:
• twee handlangers als medeleraar levert slechts 10% gehoorzaamheid op
a
An unarmed individual single-handedly
challenged a line of tanks at Tiananmen
Square.
Invloed trotseren
> Deceptie:
• 2 vertegenwoordigers (Pspp) van marketingbedrijf recruteren deelnemers
voor “discussie over maatschappelijke normen”
> Situatie:
• Groepen van 9 deelnemers krijgen informatie over een gerechtszaak van
een oliemaatschappij tegen een uitbater van een benzinestation die
protesteert tegen prijsverhoging
• Deelnemers worden gevraagd het standpunt van de oliemaatschappij te
vertolken voor een camera en een verklaring te tekenen
> Resultaat:
• Slechts 1 op 33 groepen gehoorzaamde enigszins
> Verklaring:
• Deelnemen in groep versus individueel
Universiteit Antwerpen
66
Stanford Prison experiment
(Zimbardo)
-
Wordt beschouwd als mogelijk frauduleus onderzoek - Niet opgenomen
in handboek
Universiteit Antwerpen
67
Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie
Bully Circumstances
■Yitdtm—
__ Fnend__J Always defend, regardless of the bully, regardless of circumstances Look for more
Acquaintance Defend, as there Do nothing (passive Do nothing Defend, as
information is no risk that bystanding (passive everyone
on circumstances the bully is supported or ignoring) bystanding else will
by friends agree
• Kosten-baten analyse
• Omstandigheden
• Kenmerken van toeschouwer en slachtoffer
Bron: DeSmet et al., 2014, Cyberpsychology, Social networking and behaviour
Universiteit Antwerpen
Structuur
Universiteit Antwerpen
70
Evolutionaire aspecten
> Verwantschap:
• We helpen wie dichter bij ons staat, wie deel uitmaakt van onze familie,
genetische verwantschap vertoont (verwantschapsselectie)
• Cooperatieve voortplanting:
• In het belang van voortleven van eigen genen; vooral jonge mensen
helpen; vooral in levensbedreigende situaties
• Wederkerig altruisme (egoisme)
• Kans vergroot dat wie we helpen ons een wederdienst zal bewijzen. Wie
niet helpt, bedreigt de groep en riskeert hiervoor door de groep afgestraft te
worden (altruistisch straffen)
• De cooperatieve groep (groepselectie)
• Groepen die uit egoistische individuen bestaan, hebben een grotere kans uit
te sterven dan leden die mekaar helpen
“Defending in cyberbullying, it depends on who it is and how bad it is. If it’s a good friend and it’s really bad, like threats of
‘I’m going to beat you up’, I would step in, but not for someone I don’t know" (boy, second grade)
“If [the victim] is a friend, a cousin or family, then my parents would tell me to stop it" (boy, second grade)
Universiteit Antwerpen
Kosten en baten
“If you’re going to defend someone and you are not popular, then you will be bullied as well” (girl, second grade) “When [the bully]
is mega popular and is a couple of grades ahead of you, and if you say something to them, then the whole school would know, yeah,
then I wouldn’t dare to say anything to them [to defend the victim]” (girl, first grade)
Universiteit Antwerpen
72
Altru'i'sme of egoYsme
Universiteit Antwerpen
73
Empathie-altru'i'sme hypothese
Uni
74
Altruisme en egoisme
Universiteit Antwerpen
Motieven om te helpen
Motieven om the helpen: Vrijwilligerswerk (Cornells & Van Hiel, 2013)
Waarden
Ik voel het zo aan dat het belangrijk is om anderen te helpen.
Ik kan via vrijwilligerswerk iets doen wat belangrijk is voor me.
Sociale relaties
Mijn vrienden doen aan vrijwilligerswerk.
Vrijwilligerswerk is een manier om nieuwe vrienden te maken.
Persoonlijke ontwikkeling
Vrijwilligerswerk staat me toe om een nieuwe kijk te krijgen op bepaalde
dingen. Via vrijwilligerswerk leer ik dingen uit directe ervaring.
Verhoging van de zelfwaardering
Vrijwilligerswerk doet me mezelf belangrijk voelen.
Vrijwilligerswerk geeft me een beter gevoel over mezelf.
Ego-bescherming
Via vrijwilligerswerk kan ik wat wegvluchten van mijn eigen problemen
Door het doen van vrijwilligerswerk voel ik me minder eenzaam.
Carriere
Ik kan nieuwe contacten leggen die me kunnen helpen later carriere te
maken. Vrijwilligerswerk zal goed op mijn CV staan.
AltruTsme
Ik wil mijn kennis en vaardigheden met anderen delen.
Door mijn vrijwilligerswerk help ik anderen uit mijn omgeving.
Structuur
Universiteit Antwerpen
77
Het omstandereffect / bystander effect
• Geen verval van waarden en normen in grote steden (maar heeft wel
invloed, zie later)
Universiteit Antwerpen
78
Bystander intervention model (Latane & Darley,
1970)
£
.S'
■E
3
O
Publieksgeremdheid Watzullendeanderenvan
Stap5 mijdenken?
Het slachtoffer hulp bieden De kosten zijn te hoog
Wat zal er gebeuren als ik iets verkeerds doe?
Bystander Intervention model
1. Opmerken
0 Veel personen zorgen voor afleiding van aandacht, stimulus-overbelasting
(opmerkzaamheid daalt)
2. Interpretatie
0 Ambiguiteit:
• Hoe interpreteren dat iemand op de grond ligt: dakloze of hulpbehoevend?
• Cyberpesten: “It depends on how you see it and how you interpret it, there’s always two
stories going around...I first want to know more about what happened” (boy, second grade)”
0 Relatie tussen agressor en slachtoffer
• Echtelijke ruzie of tussen vreemden? (3x zoveel hielpen bij vreemden dan als het
om echtelijke ruzie zou gaan)
0 Pluralistische onwetendheid:
• Meest doorslaggevend: wat doen anderen? Indien ze niets doen, weten zij iets
dat wij niet weten over de context, dat zij weten dat dit geen noodsituatie is? Cfr.
Smoke filled room (les sociale beinvloeding)
Universiteit Antwerpen
80
Bystander intervention model
0 3. Verantwoordelijkheid nemen
• ‘diffusion of responsibility’: als we met meerderen zijn, leggen we de
verantwoordelijkheid bij anderen
• Vooral als we het slachtoffer niet kennen of de psychische afstand groter is. Er
wordt meer geholpen als we denken later nog met die personen in contact te komen
0 5. Hulp bieden
• Aanwezigheid van anderen speelt een rol in publieksgeremdheid: vrees een
verkeerde indruk te maken op anderen
• Slechte indruk door niet te helpen: ingrijpen
• Slechte indruk door te helpen: niets doen
“I would not tell the principal because [the victim] would not want this, she would get into more trouble, they would think she is weak
and she would get bullied more, I don’t want my friend to be upset with me” (girl, first grade)
“If it's someone you don't know well [who gets bullied], I would do nothing because you don't know how they would react. They
might tell you not to interfere if you do try to help” (girl, second grade)
Universiteit Antwerpen
82
Structuur
Universiteit Antwerpen
83
Ernst van de situatie
Universiteit Antwerpen
84
Andere invloeden op omstandereffect
Universiteit Antwerpen
85
Andere invloeden op omstandereffect
0 Positieve stemming:
• Helpen leidt tot een betere stemming, maar ook vice versa?
• Zonnig weer ^ betere stemming ^ meer hulpvaardigheid!
• Geur van lekker eten ^ betere stemming ^ meer hulpvaardigheid
• Positieve stemmingseffect: mensen proberen positieve stemming te behouden; meer
positieve gedachten over voordelen van helpen bij positieve stemming; anderen
sympathieker vinden
0 Negatieve stemming:
• Schuldig voelen: grotere hulpvaardigheid (ook als schuldgevoel in een andere context
ontstaan was)
• Eigen negatieve stemming verbeteren door anderen te helpen, maar niet zo
rechtlijnig: hangt af van perceptie van verantwoordelijkheid (‘blaming the victim’)
Universiteit Antwerpen
86
Structuur
Universiteit Antwerpen
87
Altruistische persoonlijkheid
• Combinatie van hoge empathie, hoger niveau van moraliteit (zie les 1
‘ontwikkelingspsychologie, morele ontwikkeling van Kohlberg), morele identiteit en
lagere mate van morele onthechting of moral disengagement
• Ook bij cyberpesten bleek morele onthechting een belangrijke voorspeller van
het al dan niet helpen van het slachtoffer
“If someone calls a person fat and ugly on Facebook, and it’s true, this person is really fat and
Universiteit Antwerpen
90
Rolmodellen en sociale normen
Universiteit Antwerpen
92
Een paar voorbeelden
0 Een groep mensen betoogt aan de dienst van migratie. Ze hebben schrik
dat alle nieuwe migranten meteen recht zullen hebben op onderwijs,
gezondheidszorg, werkloosheidsuitkering, kindergeld, enz. Dit zijn
voorzieningen die betaald worden uit belastingen, de betogers vinden
dat de migranten geen recht hebben op hulp tot wanneer ze eerst zelf
ook hebben bijgedragen aan de belastingen. Op welke vorm van sociale
norm beroepen deze weigeraars zich?
0
0
0 Wederkerigheidsnorm BiNijkheidsnorm
0 Rechtvaardigheidsnorm Sociale
verantwoordelijkheidsnorm
Universiteit Antwerpen
93
Een paar voorbeelden
0 Wederkerigheidsnorm 0 BiNijkheidsnorm
0 Rechtvaardigheidsnorm 0 Sociale
verantwoordelijkheidsnorm
Universiteit Antwerpen
94
Een paar voorbeelden
0 Tijdens de klimaattop besprekingen stelt een leider van een land dat de
rijke landen meer moeten bijdragen aan de inspanningen voor het
klimaat, omdat ze meer mogelijkheden hebben (en ook meer vervuilen)
dan de arme landen, die hiertoe niet dezelfde mogelijkheden hebben. Op
die manier worden de inspanningen terug meer evenredig verdeeld en
draagt wie meer kan en meer hulpbronnen heeft, ook meer bij, dan wie
over minder beschikt. Op welke vorm van sociale norm beroept de leider
0 zich hier?
0
0 Wederkerigheidsnorm BiNijkheidsnorm
0 Rechtvaardigheidsnorm Sociale
verantwoordelijkheidsnorm
Universiteit Antwerpen
95
Structuur
Universiteit Antwerpen
96
Kenmerken van het slachtoffer
1
Even herhalen
A. Mirroring
B. Publieke conformiteit, normatieve invloed
C. Publieke conformiteit, informationele invloed
D. Private conformiteit, normatieve invloed
E. Private conformiteit, informationele invloed
2
Structuur
3
Ernst van de situatie
4
Andere invloeden op omstandereffect
5
Andere invloeden op omstandereffect
Positieve stemming:
• Helpen leidt tot een betere stemming, maar ook vice versa?
• Zonnig weer betere stemming meer hulpvaardigheid!
• Geur van lekker eten betere stemming meer hulpvaardigheid
• Positieve stemmingseffect: mensen proberen positieve stemming te
behouden; meer positieve gedachten over voordelen van helpen bij
positieve stemming; anderen sympathieker vinden
Negatieve stemming:
• Schuldig voelen: grotere hulpvaardigheid (ook als schuldgevoel in een
andere context ontstaan was)
• Eigen negatieve stemming verbeteren door anderen te helpen, maar niet zo
rechtlijnig: hangt af van perceptie van verantwoordelijkheid (‘blaming the
victim’)
6
Structuur
7
Altruïstische persoonlijkheid
• Combinatie van hoge empathie, hoger niveau van moraliteit (zie les 1
‘ontwikkelingspsychologie, morele ontwikkeling van Kohlberg), morele
identiteit en lagere mate van morele onthechting of moral disengagement
• Ook bij cyberpesten bleek morele onthechting een belangrijke voorspeller van
het al dan niet helpen van het slachtoffer
“If someone calls a person fat and ugly on Facebook, and it’s true, this person is
really fat and ugly, then it’s not bullying”(girl, second grade)
8
Stadia van morele ontwikkeling (Kohlberg, 1971) en
toeschouwergedrag bij cyberpesten
10
Rolmodellen en sociale normen
Slide 11 11
Een paar voorbeelden
Wederkerigheidsnorm
Billijkheidsnorm
Rechtvaardigheidsnorm
Sociale verantwoordelijkheidsnorm
12
Een paar voorbeelden
Wederkerigheidsnorm
Billijkheidsnorm
Rechtvaardigheidsnorm
Sociale verantwoordelijkheidsnorm
13
Een paar voorbeelden
Wederkerigheidsnorm
Billijkheidsnorm
Rechtvaardigheidsnorm
Sociale verantwoordelijkheidsnorm
14
Een paar voorbeelden
Tijdens de klimaattop besprekingen stelt een leider van een land dat
de rijke landen meer moeten bijdragen aan de inspanningen voor
klimaat,
het omdat ze meer mogelijkheden hebben (en ook
vervuilen) dan de arme landen, dezelfde
meer
die
mogelijkheden hebben. Op die manier wordenhiertoe
de inspanningen
niet terug
meer evenredig verdeeld en draagt wie meer kan en meer
hulpbronnen heeft, ook meer bij, dan wie over minder beschikt. Op
welke vorm van sociale norm beroept de leider zich hier?
Wederkerigheidsnorm
Billijkheidsnorm
Rechtvaardigheidsnorm
Sociale verantwoordelijkheidsnorm
15
Structuur
16
Kenmerken van het slachtoffer
17
Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie
S07. Attitudes
Attitudes
• Drie componenten: cognitie, affect en gedrag (pg 200-203)
• Attitudesterkte
• Expliciete en impliciete attitudes
• Verband tussen attitude en gedrag
Overreding door communicatie
Overtuiging door eigen gedrag
Reclame en voorlichting
19
Wat zijn attitudes?
20
Welke verschillen zijn er in attitudes?
21
Mensen verschillen in hoe sterk ze ergens
attitudes over hebben
22
Multicomponentenmodel van attitudes
23
Multicomponentenmodel van attitudes
Voorbeeld
Cognitief Verwachten dat dit een indicator is van
luchtkwaliteit van waar iemand woont en
negatieve gevolgen zal hebben voor zichzelf
Affectief Zich verontwaardigd, bezorgd, angstig voelen
Gedragsmatig Vinden dat je vanaf nu vogelzaad moet buiten
leggen.
24
Cognitieve component van attitude
Voorbeeld:
• Je twijfelt tussen de aankoop van verschillende laptops. Je vergelijkt prijs,
verwerkingsmogelijkheid, looks, enz. De gewogen som van de voor- en nadelen,
levert een positieve attitude t.a.v. 1 model op
• Verschil met ambivalentie: na de afweging blijft een gemengde mening
25
Affectieve component van een attitude
26
Affectieve component van een attitude
• Klassieke conditionering: een neutrale stimulus die samen voorkomt met een
aangename stimulus roept op den duur zelf positieve emoties op
• Operante conditionering: affect ten aanzien van een stimulus wordt bepaald door
beloning en straf (bijv. ook sociale ondersteuning/afkeuring)
27
Gedragsmatige component van een attitude
28
Relatieve belang van cognitie, affect en gedrag
Afhankelijk van:
• Type attitude (bijv. voorkeur kledij, gebruiksvoorwerpen)
• Functie van de attitude
• Waarden, normen (eerder affectief)
• Praktische, utilitaire functie (snelle beoordeling)
• Individuele verschillen (rationeel / emotioneel)
29
Structuur
Attitudes
• Drie componenten: cognitie, affect en gedrag
• Attitudesterkte (pg 203-204)
• Expliciete en impliciete attitudes
• Verband tussen attitude en gedrag
Overreding door communicatie
Overtuiging door eigen gedrag
Reclame en voorlichting
30
Attitudesterkte
Sterke attitudes:
• Grote zekerheid
• Men vindt ze belangrijk en ze komen snel in ons bewustzijn, bijna
zoals een ‘reflex’
• Niet gemakkelijk te veranderen
31
Attitudesterkte
32
Versterken van attitude
33
Structuur
Attitudes
• Drie componenten: cognitie, affect en gedrag
• Attitudesterkte
• Expliciete en impliciete attitudes (pg 204-206)
• Verband tussen attitude en gedrag
Overreding door communicatie
Overtuiging door eigen gedrag
Reclame en voorlichting
34
Het meten van attitudes
Impliciete attitudes:
• Een attitude die we niet kunnen rapporteren omdat we er ons niet bewust van zijn
• Zie Implicit Association Test in les over stereotypen
• Hier wordt gebruik gemaakt van fysiologische maten; registratie van
hersenactiviteit en reactietijdmetingen om attitudes af te leiden
• Slechts zwakke correlatie tussen impliciete en expliciete attitudes
36
Structuur
Attitudes
• Drie componenten: cognitie, affect en gedrag
• Attitudesterkte
• Expliciete en impliciete attitudes
• Verband tussen attitude en gedrag (pg 206-208)
Overreding door communicatie
Overtuiging door eigen gedrag
Reclame en voorlichting
37
In welke mate voorspellen attitudes het gedrag?
Sterk afhankelijk van:
• Attitudes voorspellen spontaan gedrag als ze snel toegankelijk zijn (cfr. sterke
attitudes, impliciete attitudes)
• Fazio, Powell & Williams:
• Deelnemers rapporteerden attitudes tav 10 voedingsproducten
• Toegankelijkheid= tijd nodig om elke attitudevraag in te vullen
• Gedrag: als beloning 5 van producten kiezen
• Mensen met toegankelijke attitudes: meer attitudeconsistent gedrag
• Minder toegankelijke attitudes: keuze bepaald door situationele
factoren (plaats, opvallendheid product)
• Expliciete attitudes meer verbonden aan beredeneerd gedrag
38
Theorie van Beredeneerd Gedrag (Fishbein &
Ajzen)
Zelfregulatie-technieken kunnen
hier helpen de kloof tussen intentie
en gedrag te verkleinen (actie &
coping plannen, implementatie
intenties (Gollwitzer & Sheeran)
39
Structuur
Attitudes
Overreding door communicatie
• Twee wegen voor overreding (pg 209-210)
• De centrale weg
• De perifere weg
• Elaboration Likelihood Model
• De bron
• De boodschap
• Het publiek
Overtuiging door eigen gedrag
Reclame en voorlichting
40
Twee wegen voor overreding
41
Structuur
Attitudes
Overreding door communicatie
• Twee wegen voor overreding
• De centrale weg (pg 210)
• De perifere weg
• Elaboration Likelihood Model
• De bron
• De boodschap
• Het publiek
Overtuiging door eigen gedrag
Reclame en voorlichting
42
Centrale weg
43
Structuur
Attitudes
Overreding door communicatie
• Twee wegen voor overreding
• De centrale weg
• De perifere weg (pg 210-211)
• Elaboration Likelihood Model
• De bron
• De boodschap
• Het publiek
Overtuiging door eigen gedrag
Reclame en voorlichting
44
Perifere weg
45
Structuur
Attitudes
Overreding door communicatie
• Twee wegen voor overreding
• De centrale weg
• De perifere weg
• Elaboration Likelihood Model (pg 211-220)
• De bron
• De boodschap
• Het publiek
Overtuiging door eigen gedrag
Reclame en voorlichting
46
Elaboration Likelihood Model
47
Elaboration Likelihood Model
48
Experiment naar twee wegen tot overreding
Onafhankelijke variabelen
• Boodschapper : professor (expert) versus student
• Argumentatie: sterk versus zwak
• Persoonlijke betrokkenheid: hoog (gaat volgend academiejaar in) versus laag
(gaat pas over 10 jaar in)
Afhankelijke variabele
• attitude over eindexamen na communicatie
49
De rol van betrokkenheid van het publiek
Weinig betrokken:
• Herhaling van
zwakke/sterke
argumenten
• Expertise van
bron
Hoog betrokken:
• Vooral sterkte van
argumentatie van
belang
50
Meer diepgaand, sterkere
attitudes, moeilijker te
veranderen
51
Structuur
Attitudes
Overreding door communicatie
• Twee wegen voor overreding
• De centrale weg
• De perifere weg
• Elaboration Likelihood Model
• De bron (pg 212-215)
• De boodschap
• Het publiek
Overtuiging door eigen gedrag
Reclame en voorlichting
Leerdoelen
52
De bron (VISCAP)
Geloofwaardigheid bepaalt overtuigingskracht
• Competentie en expertise
• Betrouwbaarheid
• Oordeel over “te vertrouwen” steunt op,
bijvoorbeeld, stereotypen over beroepen, of op het feit of
eigenbelang in het spel is
• Schijnbaar geen intentie hebben om overredende
communicatie over te brengen:
• Denk ook aan beïnvloedende boodschappen in
fictieseries op TV
Gunstigheid
• Fysieke aantrekkelijkheid
• Relevant voor boodschap (bijv. supermodel voor kledij
maar niet voor wasmiddel)
• Similariteit
• Gemeenschappelijke kenmerken benadrukken, vooral
indien relevant voor inhoud van boodschap
53
De bron
Geloofwaardigheid = Combinatie competentie en
betrouwbaarheid
Brandweer 93 Priesters 48
Vliegtuigpiloten 91 Taxichauffeurs 44
Verpleegkundigen 91 Advocaten 40
Artsen 89 Reisagenten 34
Apothekers 87 Journalisten 34
Boeren 82 Vakbondsleiders 33
Politie 65 Voetbalspelers 18
Rechters 56 Autoverkopers 14
Meterologen 52 Politici 12
54
De bron
55
Structuur
Attitudes
Overreding door communicatie
• Twee wegen voor overreding
• De centrale weg
• De perifere weg
• Elaboration Likelihood Model
• De bron
• De boodschap (pg 215-218)
• Het publiek
Overtuiging door eigen gedrag
Reclame en voorlichting
Leerdoelen
56
De boodschap (HOE)
57
Discrepantie van de boodschap (WAT)
58
Negatieve-positieve emoties (WAT)
59
Structuur
Attitudes
Overreding door communicatie
• Twee wegen voor overreding
• De centrale weg
• De perifere weg
• Elaboration Likelihood Model
• De bron
• De boodschap
• Het publiek (pg 218-220)
Overtuiging door eigen gedrag
Reclame en voorlichting
60
Het publiek: welke boodschappen hebben op welk
publiek een maximaal effect?
61
PAUZE
62
Structuur
Attitudes
Overreding door communicatie
• Twee wegen voor overreding
• De centrale weg
• De perifere weg
• Elaboration Likelihood Model
• De bron
• De boodschap
• Het publiek
Overtuiging door eigen gedrag (pg 220-227)
63
Cognitieve dissonantietheorie
64
Cognitieve dissonantietheorie
65
66
Fase 1
• Uitvoeren vervelende eerste taak gedurende 30 minuten: 12
draadspoelen uit een bord nemen en terugplaatsen, wegnemen,
terugplaatsen etc.
• Uitvoeren tweede vervelende taak: 48 vierkante staafjes in een bord
¼ toer draaien, opnieuw draaien etc.
Fase 2
Proefleider vraagt om andere deelnemers te vertellen dat de
taak interessant is
• Voor 1 $ :onvoldoende justificatie – hoge dissonantie
• Voor 20 $: meer dan voldoende justificatie – lage dissonantie
• Controle conditie: geen leugen vertellen – geen dissonantie
67
68
Onvoldoende Afschrikking
69
Hoe cognitieve dissonantie verkleinen?
70
Voorbeelden
Techniek Voorbeeld
Reduceren van
Ik had geen keuze, dat wijntje was
waargenomen
keuzevrijheid speciaal voor mij gekocht
71
72
72
Vergelijking dissonantieparadigma’s
73
74
74
75
Vergelijking alternatieven
Moet de verandering
direct verband houden
met het attitude- Ja Ja Ja Neen
discrepant gedrag?
75
Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie
S15. Duurzaamheid
(ter info: dit hoofdstuk geeft de wetenschappelijke inzichten weer rond
psychologie en duurzaamheid en heeft geenszins de bedoeling het gedrag of
attitudes van de studenten hieromtrent te beïnvloeden)
77
Rol van psychologie?
Moran, D., Wood, R., Hertwich, E., Mattson, K., Rodriguez, J. F., Schanes, K., & Barrett, J. (2020). Quantifying the potential for consumer-oriented policy to
reduce European and foreign carbon emissions. Climate Policy, 20(sup1), S28-S38.
78
Hoe draagt ons gedrag bij tot de klimaatcrisis?
79
Studie in VS (Dietz et al., 2009)
Gebruik van wagen in deze studie +
isolatie en verwarming van het huis de
belangrijkste factoren om impact op
milieu te doen dalen
Wat meer moeite kost, is vaak ook
effectiever
80
81
81
Transfer / spillover
3,50
3,00 2,98
2,84
2,72
2,50
2,19 2,16
2,00
1,50
1,00
Positive spill-over Negative spill-over Negative spill-over Positive spill-over PEB Negative spill-over Positive spill-over Negative spill-
over health eating sleep PEB between
health and between health and
82
Wat bepaalt klimaatvriendelijk gedrag?
Reasoned action approach model (Fishbein, 2008)
• Theory of Planned Behaviour + Theory of Reasoned Action
83
Risicoperceptie en psychologische afstand
• Spatial
• Temporal
• Social
• Hypothetical
84
Eco-anxiety
85
Diffusion of responsibility
Psychologische afstand
Gewoonten en normen
Bron: Frantz, C. M., & Mayer, F. S. (2009). The emergency of climate change: Why are we failing to take action?. Analyses of social issues
and public policy, 9(1), 205-222.
86
Sociale dilemma’s
1. Het individu maakt het meeste winst als hij/zij enkel het
eigenbelang nastreeft
2. Als elk individu voor zichzelf de meest lonende keuze maakt, is dit
nadelig voor anderen
3. De schade aan het collectief bezit door het nastreven van eigenbelang is
groter dan de waarde voor het individu uit het niet- coöperatieve gedrag
87
Middelendilemma: brondilemma
Minder abstract en meer toepasbaar op klimaat
Commons dilemma
• Beperkte rijkdommen die zichzelf niet
opnieuw genereren: olie, steenkool,
oerwouden, ozonlaag, vis…
• Veelvuldig gebruik levert op korte
termijn een persoonlijk voordeel maar
op langere termijn lijdt iedereen eronder
Brechner (1977)
• Groepen van 3 studenten
• Bak met 24 of 48 lichtjes (kleine/grote
bron), die elk een punt voorstellen
• Wie 150 punten haalt, krijgt 3 uur
course credit
• Regeneratie bron afhankelijk van graad
van uitputting: als iedereen te veel
duwt, bleef er niets over, en kunnen ze
de 150 ptn niet verdienen
88
Middelendilemma: publiekgoeddilemma
De Cremer (2006)
• Studenten dragen bij aan groepspot (=publiek goed), rest individueel
• Na elke ronde: pot * 2 en gelijk verdeeld onder leden
• Individuele bijdragen > provisiepunt: bedrag in pot * 2,
verdwijnt
anders het bedrag
• Resultaten
🡆Provisiepunt laag: rijke leden dragen evenveel bij als arme leden
🡆Provisiepunt hoog: rijke leden dragen meer bij dan arme leden
89
Bron: https://en.wikipedia.org/wiki/Paris_Agreement
90
Individuele verschillen
Prosociale oriëntatie
A B C
2
Jij 480 540 480
91
Sociale waarden oriëntatie
92
Vertrouwen
93
Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie
1
Volgende lessen
2
AGRESSIE (H10)
3
Wat is agressie?
4
Agressie - kernelementen
5
Casussen
Casus1:
• Leidt blootstelling aan gewelddadige media (bijv.
computergames) tot meer agressie?
Casus 2:
• Intrafamiliale en intergenerationele agressie
Casus 3:
• Relatie tussen agressie en kansarmoede
6
CASUS 1: MEDIA EN AGRESSIE
7
Gewelddadige media en agressie
Anecdotische evidentie
• School shootings in VS
• James Bulger in VK CNN, 5 aug 2019
8
Wat is de wetenschappelijke evidentie?
Klein maar significant effect overheen verschillende type studies
Praktische relevantie (bij n=100 mediageweld, 60 in hoog agressief, 40
laag agressief)
Heterogeniteit: voor sommige personen, in sommige situaties
9
Ter vergelijking
10
Individuele verschillen
Media
Beschermende en risicofactoren:
• Optimale ouderschapsstijlen <-> moeilijke jeugd
• Economische zekerheid <-> armoede
11
Hoe komt het dat deze effecten optreden?
Media
Desensitisatie of habituatie
Cultivering (genormaliseerd)
Sociaal leren
• Model wordt beloond
• Leuk, entertainend
• Rechtvaardiging
12
Hoe komt het dat deze effecten optreden?
Media
13
Hoe komt het dat deze effecten optreden?
Media
14
Experiment met videogames
‘The hot sauce paradigm’, Barlett et al. (2009)
15
Experiment met videogames
Barlett, Harris & Bruey (2009)
16
Hoe komt het dat deze effecten optreden?
Videogames
Socialisatiehypothese
• Inhoudsanalyse van 60 videogames (sociaal leren):
• Rechtvaardiging door zelfverdediging
• Ontbreken aan straf (indien wel straf: effect op agressie = niet-
gewelddadig game)
• Verschillen tussen spelers
17
School shooting game geblokkeerd
18
CASUS 2: INTRAFAMILIALE/
INTERGENERATIONELE
AGRESSIE
19
Intrafamiliale (partner) agressie
20
Hoe verklaart men partnergeweld?
Persoonsgebonden factoren:
• Geslacht en leeftijd
• Vooral jongeren
• Mannen meer
fysieke agressie,
vrouwen meer
relationele
agressie
• Hormonen en
neurotransmitters
• Hoger niveau
van testosteron
meer agressie
( )
• Vooral
correlatione 21
Hoe verklaart men partnergeweld?
Ander onderdrukken:
• Evolutiebenadering:
• Niet persoon maar overleving van genen staan centraal
• Bijv. meer agressie van stiefouders t.a.v. kinderen dan van
biologische ouders
• Geweld bij mannen: dreigend verlies van status/macht, seksuele
jaloezie
• Verklaart weinig over partnergeweld van vrouwen t.a.v. mannen?
• Beschermen van kinderen
22
Hoe verklaart men partnergeweld?
23
Hoe verklaart men partnergeweld?
24
Samenvattend
General Aggression Model (Anderson et al.)
25
Negatieve cyclus: intergenerationeel geweld
26
Negatieve cyclus: intergenerationeel geweld
Belang van:
• SES
• Geschiedenis van misbruik
of mishandeling
• Gezinssituatie
Bron: Manchikanti Gómez, A. (2011). Testing the cycle of violence hypothesis: Child abuse and adolescent dating violence as predictors of
intimate partner violence in young adulthood. Youth & Society, 43(1), 171-192.
27
Andere factoren voor mannen dan voor vrouwen
28
CASUS 3: ARMOEDE EN
AGRESSIE
29
Armoede-gerelateerde stress en agressie
Risicofactoren:
• Lage SES meer agressie
• Hoge werkloosheidgraad in de buurt minder agressie (meer supervisie)
• Financiële stress leidt tot meer angst en depressie op korte termijn; chronische
financiële stress leidt tot meer delinquentie op lange termijn
Grotere blootstelling aan geweld in kansarme buurten negatief
affect en sociaal leren
Onder lage SES, meer agressie bij hoger opgeleiden met lage SES:
• Frustratie-agressie hypothese
Bron: Santiago, C. D., Wadsworth, M. E., & Stump, J. (2011). Socioeconomic status, neighborhood disadvantage, and poverty-related stress: Prospective effects on psychological syndromes among diverse low-income
families. Journal of Economic Psychology, 32(2), 218-230.
30
PAUZE
31
GROEPEN (H11)
32
Overzicht
Groepen (H11)
• Wat zijn groepen?
• Waarom vormen we groepen?
• Kenmerken van groepen
• Leiderschap van groepen
• Aanwezigheid van andere groepen
33
Wat is een groep?
“Entitativiteit” :
• Directe interactie met elkaar
• Sociale categorie (bijv. geslacht, ras, etnische groep)
• Sociale interdependentie (een gedeeld doel)
Sociale integratie:
• Hoe hoger, hoe meer men denkt als ‘1’
• Bijv. ‘wij voetballers vinden dat belangrijk’
• Bijv. mensen in een bioscoop (‘collectief’)
34
Voorbeelden van groepen
Studentenverenigingen
Motorbendes
Collega’s
35
Overzicht
Groepen (H11)
• Wat zijn groepen?
• Waarom vormen we groepen?
• Kenmerken van groepen
• Leiderschap van groepen
• Aanwezigheid van andere groepen
36
Waarom vormen we groepen? (pg 363-365)
Evolutionair perspectief
37
Voorbeeld: motorbendes
38
Identiteitsvorming
39
Stress-reductie
Bron: Raby, C., & Jones, F. (2016). Identifying risks for male street gang affiliation: A systematic review and narrative synthesis. The Journal
of
Forensic Psychiatry & Psychology, 27(5), 601-644.
40
Sociale identiteitsvorming
Betoging tegen corona maatregelen (De Standaard, Betoging tegen klimaatopwarming (VRT, 01/08/2021)
21/11/2021)
41
Overzicht
Groepen (H11)
• Wat zijn groepen?
• Waarom vormen we groepen?
• Kenmerken van groepen
• Leiderschap van groepen
• Aanwezigheid van andere groepen
42
Kenmerken van groepen: groepsgrootte (pg 365-
368)
43
Kenmerken van groepen: territorium (pg 366-367)
44
Kenmerken van groepen: groepsstructuur (pg 368-
376)
45
Kenmerken van groepen: groepsstructuur (pg 368-
376)
Rollen:
• Formele rollen: bijv. directeur, leerkracht
• Informele rollen:
• Instrumentele (taakgerichte) rol: doelstellingen helpen verwezenlijken
• Expressieve (sociaal-emotionele) rol: moreel hoog houden
Hoger gevoel van competentie: meer instrumentele rol
Duidelijke rollen bevordert productiviteit:
• Rolambiguïteit: lagere extrarolgedragingen (spontane acties); meer
stress, conflict, burn-out
Vb. motorbendes:
• Duidelijke formele rollen: penningmeester die bijdrage voor lidmaatschap int,
huur clubhuis betaalt, financiële toekomstplannen opstelt
46
Kenmerken van groepen: groepsstructuur (pg 368-
376)
• Affectieve structuur
• Cohesie
– de neiging van groepsleden om elkaars gezelschap op te zoeken en als groep
bijeen te zijn en te blijven
– Vele manipulaties en metingen van het concept (moeilijk meetbaar)
– Aantrekking tot andere leden, tot groep als geheel, of beide?
– Vaak meer kameraadschap in groep met grote aantrekking
• Samenhang tussen groepsleden wordt bevorderd door:
– Aantrekkingskracht van de groepsleden en gelijkenis
– Engagement en betrokkenheid bij primaire taken, hoofddoelen
– Aantal en intensiteit van de interacties
– Effect van externe krachten: bedreiging, gevaar (bv. rally around the flag:
”United We Stand” – 9/11)
47
Voorbeeld: studentenverenigingen
Ontgroeningsrituelen:
• Veronderstelling dat deze de groepscohesie verhogen door groter
engagement en trots op in-groep lidmaatschap
• Factor van gêne en stress?
• Studies vonden:
• Enkel verband met aanvaardbare ontgroeningsrituelen en sociale
cohesie (Van Raalte et al.)
• Geen verband tussen andere ontgroeningsrituelen en sociale cohesie
(Lafferty et al.)
• Mogelijke verklaring:
• ‘het is nodig voor sociale cohesie’: eerder rationalisatie om cognitieve
dissonantie te verklaren
Bron: M.E. Lafferty, C. Wakefield & H. Brown (2017) “We do it for the team” – Student-athletes’ initiation practices and their impact on
group cohesion, International Journal of Sport and Exercise Psychology, 15:4, 438-446; Van Raalte, J. L., Cornelius, A. E., Linder, D. E., &
Brewer, B.
W. (2007). The relationship between hazing and team cohesion. Journal of Sport Behavior, 30(4), 491.
48
Kenmerken van groepen: groepsstructuur (pg 368-
376)
• Cohesie:
– Positieve gevolgen
• Minder verloop, minder absentie
– Mogelijke negatieve gevolgen
• Bevordert conformiteit
• Verwerping van dissidente opvattingen
• Remt creativiteit
• Sterkte verband cohesie en productiviteit
– Omgekeerd effect ook belangrijk: sterke teams verhogen engagement
– Voor taken die inter-afhankelijk zijn (complementariteit)
• Richting verband cohesie en productiviteit
– Afhankelijk van groepsnormen (defectieve normen versus pro-
produktiviteitsnormen)
49
Kenmerken van groepen: diversiteit (pg 368-376)
Groepsprestatie
3
elkaar 2
• Maar mogelijk ook effect van ‘frisse blik’ kwijt Divers 2,66 3,24 3,9 4,06
50
Overzicht
Groepen (H11)
• Wat zijn groepen?
• Waarom vormen we groepen?
• Kenmerken van groepen
• Leiderschap van groepen
• Aanwezigheid van andere groepen
51
Macht (pg 376-379)
Beloningsmacht. De machthebber kan een
ondergeschikte belonen
Leiderschap ⍯
Bestraffingsmacht. De machthebber kan een
macht ondergeschikte bestraffen
Macht= Legitieme macht. De machthebber heeft de
bevoegdheid om een ondergeschikte een bepaald
asymmetrische gedrag voor te schrijven.
controle over
waardevolle Referentiemacht. De machthebber heeft macht over
middelen in sociale een ondergeschikte omdat die zich met de
machthebber identificeert.
relaties
Deskundigheidsmacht. De machthebber heeft macht
over een ondergeschikte omdat de ondergeschikte de
machthebber kennis en deskundigheid toeschrijft
Informatiemacht. De machthebber heeft macht over
een ondergeschikte wanneer de machthebber over
goede argumenten beschikt die de ondergeschikte
overtuigen. De inhoud van de communicatie centraal.
52
Macht (pg 376-379)
53
Leiderschapstijlen (pg 379-388)
54
Dynamische modellen van leiderschap (pg 379-
388)
55
Transformationeel leiderschap (pg 379-388)
56
Transactional leadership
57
Transformational leadership
58
Transformational leadership: charismatic
59
Toxic leadership
60
Toxische
leiderschap
- Psychopathie Neiging tot agressief en antisociaal
gedrag
- Narcisme
- Machiavellisme Manipulatieve oriëntatie, gericht op
misleiden van anderen
Vatbare Gunstige
ondergeschikte
Conformisten n
Samenzweerders context
- Angst - Ambitieus - Instabiliteit
- Gehoorzaamheid - Profiteren - Dreiging
- Volgen - Delen
normen waarden - Gebrek aan
van de controle
leider
61
Help! Mijn baas is een
psychopaat! (17/10/2011)
200 managers werden onderzocht voor de studie
en 4% van hen leek zwaar psychopathische trekjes
te hebben. In vergelijking: dat is slechts 1% bij de
rest van de bevolking
62
SocPsy, H 11 62
Beslissingen van de leider (pg 379-388)
63
Procedurele rechtvaardigheid (pg 379-388)
Regel Omschrijving
Inspraak Groepsleden worden tijdens het beslissingsproces
gehoord en naar hun mening gevraagd.
64
Beslissingen van de leider (pg 379-388)
65
Overzicht
Groepen (H11)
• Wat zijn groepen?
• Waarom vormen we groepen?
• Kenmerken van groepen
• Leiderschap van groepen
• Aanwezigheid van andere groepen
66
Andere groepen: impact op groep (pg 389-395)
67
Experiment James & Greenberg (pg 389-395)
68
Andere groepen: impact op leiderschap (pg 389-
395)
69
Opname / les 04/12
STEREOTYPEN,
VOOROORDELEN EN
DISCRIMINATIE (H13)
70
Overzicht
71
Begrippen die we hanteren
Stereotype: Mentale constructie over individuen uit een sociale
categorie, die welbepaalde kenmerken delen
Bijv. zwarte/blanke man met scheermes: stereotype dat zwarte mensen
agressiever of vaker criminelen zijn
Bijv. zwaarlijvig en lui
72
voorbeelditems
GROF SUBTIEL
Migranten zijn over Migranten leren aan hun
het algemeen niet te kinderen waarden en vaardigheden
vertrouwen die hun kansen op succes in onze
Alles samen genomen is maatschappij beknotten
het blanke ras superieur Er zijn grote verschillen
aan andere rassen tussen migranten en Belgen met
Mensen met een betrekking tot hun religie en
verschillend ras hebben religieuze gebruiken
best zo weinig mogelijk
contact met elkaar
73
Impliciete vooroordelen
74
Impliciete associatietest (IAT)
Impliciete associatietest
Categorisatie van enkelvoudige stimuli
• zo snel mogelijk stimuli (zwarte of blanke aangezichten)
toewijzen aan categorieën zwart of blank
• zo snel mogelijk positieve (geluk, vrede, liefde) en negatieve
woorden (kwaad, mislukken ) toewijzen aan de categorieën goed
versus slecht
Categorisatie van combinaties van stimuli
1. Zwart of slecht versus blank of goed
2. Blank of slecht versus zwart of goed
Verschil in reactietijd (2 – 1) geeft vooroordeel aan
https://implicit.harvard.edu/implicit/demo/
75
Impliciete associatietest (IAT)
1 2 3
4 5
7
Overzicht
77
Wederzijdse vooroordelen
78
Individuele verschillen
79
Autoritarisme
80
Sociale Dominantie Oriëntatie
Sommige sociale groepen zijn Men zou moeten ijveren voor een
eenvoudig weg niet de gelijke van grotere economische gelijkheid
andere groepen (omgekeerd)
Sommige mensen zijn meer Men zou moeten ijveren voor een
achtenswaardig dan anderen toenemende sociale gelijkheid
Indien men niet zoveel aandacht zou (omgekeerd)
besteden aan de gelijkheid tussen de "Gelijkheid" is een belangrijke
mensen, zou dit land er veel beter bij waarde voor mij (omgekeerd)
varen
81
Bevooroordeelde persoonlijkheid
Need for Closure
…like order, especially social order Preference for Order
…feel more secure when they know the Discomfort with Ambiguity
answers
82
Overzicht
83
De wortels van vooroordelen en discriminatie
84
Competitie om schaarse middelen
85
Competitie om schaarse middelen
Sherif: Robbers Cave
86
Minimale groepen en sociale identiteit
87
88
Tajfel: Allocatietaak
A B C D
Groep A, Lid 5 9 2 7 7
Groep B, Lid 12 5 8 4 6
= ingroeps favoritisme
Categorisatie op zich is voldoende voor het ontstaan van discriminatie
88
Schema Sociale Identiteitstheorie
Men kan zichzelf definiëren in termen van twee soorten identiteit, de persoonlijke en de
sociale. Wanneer iemand zich in termen van zijn of haar sociale groep identificeert, is
zijn of haar sociale identiteit de bron van het gedrag.
89
90
• Deelnemers (NY) kregen positieve of negatieve feedback en beoordeelden een Italiaanse of een Joodse sollicitante Er volgde
• een negatievere beoordeling van de Joodse sollicitante (=outgroup) na het krijgen van negatieve feedback
Deelnemers die de Joodse persoon hadden gediscrimineerd, vertoonden na het experiment een stijging van de
• zelfwaardering
90
Overzicht
91
Sociale Categorisatie
92
Essentialisme
93
Denkbeeldige verbanden
94
Denkbeeldige verbanden
95
96
Denkbeeldige verbanden
REALITEIT PERCEPTIE
Schematische voorstelling
96
Confirmatievertekening en zelf-vervullende
voorspelling
97
Assimilatie – en contrasteffect
Als een lid van de uitgroep zich NIET volgens het stereotype
gedraagt, neiging om dit verschil nog verder uit te vergroten
• Contrasteffect, bijv. zakenvrouw die ambitieus is (<-> vrouwelijk stereotype
als onderdanig en meegaand) wordt als een meedogenloze pitbull
gepercipeerd
• Kan soms leiden tot aanpassing stereotypen (als op verschillende punten erg
gelijkend aan stereotype), maar soms ook tot creëren van subtypes (‘meeste
vrouwen zijn nog steeds onderdanig en meegaand, maar enkel als ze in deze
sector werken, is dat niet het geval’)
98
Onderdrukken van stereotypen
Maar: hoe harder je probeert ergens NIET aan te denken, hoe meer je er aan
denkt (‘probeer in de komende 30s NIET aan een witte beer te denken’)
99
Onderzoek Macrae et al. (1994)
6
Diegenen die in de eerste fase het
5 stereotype onderdrukten, maakten er
4 Geen instructies meer gebruik van in de tweede fase =
3 Supressie terugkaatsingseffect of rebound effect
2 instructie
+gedragseffecten in vervolgstudie
1 (elders gaan zitten)
0
Eerste Tweede
beschrijving beschrijving
100
Succesvolle onderdrukking
Monteith e.a. (1997): rebound effect bij “gay stereotypes” enkel bij hoog-
bevooroordeelden (andere info wordt minder gemakkelijk opgenomen).
Gedachten activeren die met het individu ipv groep te maken hebben
101
Hoofdstuk 14
De Diverse Samenleving
Jasper.VanAssche@UGent.be
Structuur
1. Diversiteit
🡆1.1 Probleem?
🡆1.2 Hypersegregatie
2. Interetnisch contact
🡆2.1 Contacthypothese
🡆2.2 Schooldesegregatie in de VS
🡆2.3 Langdurig contact en vriendschappen
🡆2.4 Cognitieve en affectieve gevolgen
🡆2.5 Diversiteit en contact
Structuur
3. Problemen met interetnisch contact
🡆3.1 Spontaan opzoeken
🡆3.2 Contactervaringen
🡆3.3 Sollicitatiesetting
🡆3.4 Na het contact
🡆3.5 Multiculturalisme
4. Puzzelklas en affirmatieve actie
🡆4.1 De ideale school
🡆4.2 Positieve actie: harde en zachte maatregelen
🡆4.3 Aanvaarding van positieve actie
🡆4.4 Tegenstanders van positieve actie
🡆4.5 Psychologie van voorkeursbehandeling (quota’s)
Structuur
5. Effecten van goedbedoelde maatregelen,
media, en wetten & regels
🡆5.1 Educatie
🡆5.2 Media
🡆5.3 Wetten en regels
🡆5.4 Invloed van omgeving en sociale normen
1. Diversiteit
Diversiteit: de relatieve proportie van etnisch-
culturele minderheidsleden in de algemene populatie
Inconsistente bevindingen:
Positief
effect
Geen 30%
effect
30%
Negatief
effect
40%
6,5 6,5
Threat
4 4
3,5 3,5
3 3
Low Perceived High Perceived Low High
Diversity Diversity Objective Objective
Diversity Diversity
1.1 Is Diversiteit het probleem?
“Negatieve effecten door segregatie” (e.g., Uslaner, 2011)
1.2 Hypersegregatie
Hypergesegregeerde gemeenschappen (cfr. “Ghetto’s”)
http://www.youtube.com/watch?v=XSdLPNQSa4k&featur
e
=related
63
8
2.1 De Contact-hypothese
Gelijke status?
Verminderin Witte en zwarte kinderen kwamen niet gelijk
g
vooroordele aan de start (voorbereiding prestatie)
n
13%
Persoonlijke interactie?
Toename Neen (zie verder; spontaan contact)
vooroord
Geen
elen 53%
effect Cooperatie gemeenschappelijk doel?
34% Klascontext is competitie tussen leerlingen
64
0
2.3 Langdurig contact en
vriendschappen
Sterkere effecten
64
1
Jackie Robinson: een
succesverhaal
🡆 Eerste Zwarte baseball speler in de
major league. Zwarten moesten tot dan in
de Negro leagues spelen.
Eigenaar vond dit zowel moreel goed en
goed voor het baseball.
Ondanks tegenkanting was dit een
succesverhaal want de voorwaarden
waren allemaal aanwezig:
🡆 Gelijke status
🡆 Persoonlijke interactie
🡆 Coöperatiefgedrag om
bovengeschikte doelen te bereiken
🡆 Ondersteuning door sociale normen
64
2
2.4 Cognitieve en affectieve gevolgen
van contact
Cognitieve gevolgen:
• Kennis
• Gewijzigde groepsrepresentatie
🡆Decategoriesatiemodel 🡆Gemeenschappelijk
X X
differentiatiemodel
DOEL
YYX
X
YY X Y
X Y
X Y
X Y
🡆Hercategoriesatiemodel 🡆Duale
identiteitsmodel
X Y
X X X Y
YYX X Y
X X Y
YY 15
Cognitieve en affectieve gevolgen van
contact
Affectieve gevolgen:
• Verminderde intergroep-angst
Negatieve affectieve toestand ervaren wanneer men in interactie
gaat (of verwacht te gaan) met een lid van de uitgroep. Is het
gevolg van de verwachting van negatieve gevolgen van de
interactie voor het zelf.
vernauwde aandacht en bias
vermijdingsgedrag
• Verhoogde empathie
Sympatie, medeleven, … ook cognitieve component: perspectief nemen (HS 9)
64
4
2.5 Diversiteit en contact
64
5
3. Problemen met interetnisch
contact
3.1 Spontaan opzoeken
3.2 Contactervaringen
3.3 Sollicitatiesetting
3.4 Na het contact
3.5 Multiculturalisme
64
6
3.1 Spontaan opzoeken van elkaar
Allport (1954): “People mate with their own kind. They visit
with their own kind, they eat, play, reside in homogeneous
clusters”.
64
7
Spontaan opzoeken van elkaar
64
8
Spontaan opzoeken van elkaar
64
9
3.2 Contactervaringen
Problematisch intergroep contact:
Men wil niet racistisch overkomen
Meta-stereotypen: Hoe je zelf denkt dat de andere groep over jou denkt
(Vorauer et al., 1998; 2000)
Men gaat zich gedragen om dat beeld te ontkrachten
Hypervigilantie voor signalen die kunnen duiden op antipathie of
wantrouwen van de uitgroep interactiepartner
Vaak ironische effecten: men komt racistisch over in een poging niet
racistisch te zijn.
65
0
Contactervaringen
Negatief contact:
• Leidt tot meer vooroordelen
• Asymmetrie in sterkte tov. positief contact
Contact bij “bevooroordeelde” personen:
•(e.g.,
Betere effecten van positief contact
Dhont, Roets & Van Hiel, 2009; Hodson, 2008; 2011)
65
1
3.3 De sollicitatiesetting
Probleem 1: uitgenodigd worden:
(Impliciete) vooroordelen zorgen ervoor dat ECM’ers minder
snel uitgenodigd worden
65
2
3.4 Na het contact
Kan positief contact verandering in de weg staan?
(Het conflictmodel; Dixon et al., 2005)
65
4
Na het contact
Positief contact
empathie
motivatie om te helpen
65
6
4. Puzzelklas en affirmatieve actie
4.1 De ideale school
4.2 Positieve actie: harde en zachte
maatregelen
4.3 Aanvaarding van positieve
actie
4.4 Tegenstanders van positieve
actie
4.5 Psychologie van voorkeursbehandeling
(quota’s)
65
7
4.1 De ideale school (puzzelklas)
De “jigsaw classroom”–methode leidt tot reductie
van racisme (Aronson et al. 1978):
Elke student dient in etnisch gemengde groepen
een deel van de leerstof aan te leren en te
onderwijzen aan de rest van de groep
65
8
4.2 Affirmatieve/Positieve Actie
•Achterstelling van minderheden is een belangrijk
maatschappelijk probleem
Affirmatieve actie
Quota balanceren op een dunne koord
65
9
Vormen van Affirmatieve Actie
• Mogelijkheden scheppen
• Voorkeursbehandeling
🡆Klein positief gewicht
(‘tiebreak’)
🡆Groot positief gewicht
🡆Quota
66
0
4.3 Aanvaarding van affirmatieve actie
Kloof tussen politiek links - rechts
Kloof tussen bevoordeelden en benadeelden
66
1
4.4 Tegenstanders van affirmatieve actie
Argument: rechtvaardigheid, met name
meritocratie
66
2
4.5 Psychische dimensie van
voorkeursbehandeling door quota
Mogelijke keerzijde voor de bevoordeelde
groepsleden: psychologische ondermijning in
bepaalde omstandigheden
66
3
Psychische dimensie van
voorkeursbehandeling door quota
Mogelijke keerzijde voor de bevoordeelde
groepsleden: psychologische ondermijning in
bepaalde omstandigheden
66
4
5. Effecten van goedbedoelde
maatregelen, media, en wetten & regels
5.1 Educatie
5.2 Media
5.3 Wetten en regels
5.4 Invloed van omgeving en sociale normen
66
5
Educatie
Doel: Kennis over de uitgroep vergroten en/of
ervaren wat het is
Bv. Jane Elliot
Weinig effectief:
• Relatief zwakke en kortdurende effecten
• Contraproductieve effecten
🡆Bij kinderen: filteren van stereotypes, aandacht
vestigen op verschillen, impliciete boodschap
“raciaal probleem”
🡆Contraproductief bij mensen met neiging tot
bevooroordeeldheid (bv. RWA)
66
6
5.2 Media
Extreme gevallen ten slechte : bv. radio mille
collines
Ten goede?
weinig effect op persoonlijke opvattingen
wel effecten op perceptie van algemene
normen
Problemen:
ondervertegenwoordiging (werkt marginaliserend)
ongewild stereotype-bevestigend
onrealistisch (er zijn geen interetnische
spanningen)
66
7
5.3 Wetten en Regels
Straffen van daders/overtreders:
• Maximaal aanpassen gedrag, niet attitudes
• Kan averechts werken via
onrechtvaardigheidsgevoel
Het brede publiek:
• Effect afhankelijk van de perceptie van de sociale norm
🡆Reactantie
🡆Sancties op zich kunnen verkeerde sociale norm
suggereren (men straft omdat anders de meerderheid
zou discrimineren)
• Enkel echt effectief als ze breed gedragen worden
66
8
5.4 Invloed van omgeving en sociale
normen
“Extended contact” = contact per associatie
Invloed ouders en vrienden
Sociale normen
• Enkel als ze breed gedragen worden kunnen ze op
termijn individuele attitudes veranderen
66
9
The eFFect oF diversity on
society: Polarization, Prejudice,
Political attitudes and behavior
BERFIN ACAR
67
0
EFFECT OF
DIVERSITY
TH E TH EO RETI C A L RATI ON AL E
67
1
Post-Putnam
Studies
67
3
Polarization with higher diversity
Fasel et al.,
2013
67
5
RESEARCH Project
LINE 1 1
Diversity and polarization: putting
political assertions to the
test
Hypotheses
1. No link between level of
67
8
Measure
s
Perceived threat Blatant racism Subtle racism
• 4 items, α =.87 • 4 items, α =.88 • 8 items, α=.82
1 2 3 4 5 6 7
% 1 and
1 7
2
3 Computed city-
means
4 1
1
RESEARCH Project
LINE 1 1iversity and polarization: putting political assertions to the
D
test
Descriptives
Min-Max M SD
Recoded Ex. Subtle racism .12** .01 .04 .04 .55*** .21*** 1
Perceived threat Ex. % .18*** -.04 .02 .04 .80*** .08* .49*** 1
Blatant racism Ex. % .07 -.24*** -.21*** -.21*** .31*** .95*** .27*** .21*** 1
Subtle racism Ex. % .21*** .01 .04 .02 .43*** .18*** .82*** .51*** .28*** 1
6
8
2
RESEARCH Project
LINE 1 1iversity and polarization: putting political assertions to the
D
test
Discussion
Take away
In diverse cities…
6
8
4
RESEARCH Project 2
LINE 1 Context matters: A multinational
test of the associations among
diversity, worldviews and social-
political outcomes
RWA SDO
National level
diversity
Political interest
Political
Political efficacy
W hat
would 1
Putnam 6
say?
RESEARCH Project
LINE 1 2ontext matters: A multinational test of the associations
C
among diversity, worldviews and social-political
outcomes
1
7
RESEARCH Project 2
LINE 1 Context matters: A multinational
test of the associations among
diversity, worldviews and social-
political outcomes
Immigrant Percentages
China 0,06
Indonesia 0,13
Poland 1,68
Turkey 1,9
Chile 2,2
South 4,13
Africa 9,19
Serbia 9,76
Italy 10,98
Netherlands 11,22
Eng 12,13
land 13,38
Gree 13,75
ce 14,3
Spain 16,04
Belgium 19,8
US 21,68
Ireland 26,57
Canada
New Zealand 0 5 10 15 20 25 30
Switzerland
Immigrant Percentage
1
OECD data, 2010
8
RESEARCH Project 2
LINE 1 Context matters: A multinational
test of the associations among
diversity, worldviews and social-
political outcomes
Sample size
124
90 153
106 66 62
113
50 118
60
90 171
62
228
140
150
60
550
Turkey US Poland South Africa Spain
Serbia New Zealand Chile Netherlands Greece
Italy China Ireland Switzerland Belgium
England Indonesia Canada
6
8
8
RESEARCH Project
LINE 1 2
Context matters: A multinational test of the associations
among diversity, worldviews and social-political
outcomes
Sample item
Cronbach’s
Moderators RWA I would wish for harsher punishment for criminals. r = .64***
-.10***
6
9
1
RESEARCH Project 2
LINE 1 Context matters: A multinational
test of the associations among
diversity, worldviews and social-
political outcomes
Prejudic
e
6
9
2
RESEARCH Project 2
LINE 1 Context matters: A multinational
test of the associations among
diversity, worldviews and social-
political outcomes
Political
Engagement
6
9
3
RESEARCH Project 2
LINE 1 Context matters: A multinational
test of the associations among
diversity, worldviews and social-
political outcomes
Political
Interest
6
9
4
RESEARCH Project 2
LINE 1 Context matters: A multinational
test of the associations among
diversity, worldviews and social-
political outcomes
Political
Efficacy
6
9
5
CONCLUSION
De politieke wereld
Jasper.VanAssche@UGent.be
Structuur
1 Politieke kennis en attitudes
• 1.1 Media en agendasetting
• 1.2 De organisatie van politieke attitudes in het
publiek
• 1.3 Partij-identificatie
2 Ideologische attitudes
• 2.1 De klassieke studies
• 2.2 Latere perspectieven op autoritarisme
• 2.3 Sociale Dominantie Oriëntatie
• 2.4 Een integratief model
• 2.5 Systeem Justificatie
Slide
698
Structuur (vervolg)
3 Persoonlijkheidsprofielen van politici
• 3.1 Psychobiografieën
• 3.2 Profielen op basis van vragenlijsten
• 3.3 Morele ontwikkeling
• 3.4 Psychopathologie
4 Terrorisme
• 4.1 Terrorisme: een complex fenomeen
• 4.2 De bronnen van terrorisme
Slide
699
Politieke Psychologie
Randgebied politicologie – psychologie
•1.3 Partij-identificatie
Slide
701
1.1 Media en agendasetting
Cohen (1963): “The press may not be
successful much of the time in telling people
what to think, but is stunningly successful
in telling its readers what to think about” (p.
13)
Agendasetting: media bepalen mee welke
thema’s aandacht verdienen, en dus
belangrijk zijn
🡆Sociale media fungeren tegenwoordig als een cue
voor de andere media
Framing: media fungeren als leidraad en filter,
ze bieden een interpretatiekader
Slide
702
Media: nefaste effecten
Gebruik van levendige beelden,
eenvoudige retoriek … tast de wijze
waarop mensen denken over deze
topics aan (cognitieve complexiteit
daalt)
Focus
🡆 Journalisten: politiek is een strategisch
spel
🡆 Publiek: politiek handelt over inhoud
Slide
703
1.2 De organisatie van politieke
attitudes in het publiek
Converse (1964)
🡆 Vraag 1: Kennen gewone mensen de betekenis
van concepten zoals ‘conservatisme’?
Slide
704
Converse: De eerste vraag
Hanteren respondenten termen zoals
‘conservatisme’ wanneer hen gevraagd wordt om de
goede en slechte punten van de twee belangrijkste
partijen en presidentskandidaten te beoordelen
Slide
706
Converse (1964): De tweede vraag
Attitude constraint
Elite steekproef: De correlaties tussen de
verschillende attitudes zijn tamelijk hoog, wat
erop duidt dat de attitudes op de
onderscheiden thema’s gebonden worden
door een hogere orde factor (links-rechts)
Electoraat: nauwelijks consistentie tussen
de thema’s genoteerd, waardoor men kan
besluiten dat er non-attitudes in het electoraat
aanwezig zijn
Slide
707
Pseudo attitudes
Volgens Converse ‘fabriceren’ respondenten
hun attitudes als het ware ter plaatse,
wanneer hen de vragen worden gesteld.
Deze ‘non-attitudes’ of ‘pseudo-attitudes’
hebben niks te maken met ‘echte’ politieke
attitudes, die wel verankerd zijn in het
individu
Slide
708
Converse (1964): de derde vraag
Slide
709
Converse (1964): voorlopige conclusies
Wat met de representatieve democratie:
Hoe kan men een publiek representeren als
dit publiek geen mening heeft?
Slide
710
1.3 Partij-identificatie
Kritiek op Converse:
🡆 Methodologisch: de vraagstelling
🡆 De thema’s (beleidspunten)
🡆 Affectieve component?
Partij identificatie
🡆Identificatie is wel belangrijk
Amerikanen zijn ideologie-gestuurd in de zin
dat ze zich laten leiden door partijen, maar ze
zijn weinig informatiegericht en kennen
weinig van de politieke realiteit waardoor ze
instabiele en inconsequente attitudes
huldigen over specifieke topics
Slide
711
1.3 Partij-identificatie
Slide
712
17.2 Ideologische attitudes
2.1 De klassieke studies
2.2 Nieuwe perspectieven op
autoritarisme
2.3 Sociale Dominantie
Oriëntatie
2.4 Een integratief model
2.5 Systeem Justificatie
Slide
713
2.1 De klassieke studies
De theorie van Jaensch
🡆 S-type: zwak, laf, weekhartig
🡆 J-type: definitieve, juiste oordelen
The Authoritarian Personality
🡆 Kwalitatief deel:
Klinische interviews, projectieve tests
Psychodynamische principes
🡆 Kwantitatief deel:
Covariatieprincipe: een racist of antisemiet zou
politiek/economisch conservatief zijn, hij/zij zou een
ethnocentrische ideologie aanhangen en, tenslotte,
zou hij/zij een anti-democraat zijn
De Fascismeschaal (of autoritarisme): meet de
vatbaarheid voor extreemrechtse ideeën
Slide
714
Rorschach: projectieve test
Slide
715
Adorno e.a. (1950): resultaten
Adorno e.a. bevestigden het covariatie-
principe: zij bekwamen sterk positieve
correlaties tussen antisemitisme, politiek-
economisch conservatisme,
ethnocentrisme en de F-schaal
🡆Talvan onderzoeken bevestigen Adorno e.a.,
ook in Nederland en Vlaanderen
🡆Toch ook kritiek extremismetheorie
Slide
716
Extremismetheorie
Eysenck (1954)
🡆 Bepaalde regimes suggereren dat aanhangers
van extreem-links eveneens ‘autoritair’ zijn
🡆 Politiek extremisme is een afzonderlijke
dimensie, maar correleert niet met links/rechts
Het is uitstekend dat jongeren tegenwoordig Zoals het er nu toe gaat in ons land
grotere vrijheid hebben om te protesteren tegen is er heel wat “krachtig medicijn”
dingen die ze niet zien zitten, en hun eigen gang nodig om onruststokers, criminelen
kunnen gaan en perverse types tot de orde te
roepen
Hoe eerder we het traditionele gezin kwijt zijn, Het zou het beste voor iedereen zijn
waarbij de vader het hoofd van het gezin is en de als de juiste autoriteiten
kinderen automatisch geleerd wordt het gezag te tijdschriften en films zouden
gehoorzamen, hoe beter. Die ouderwetse manier censureren om smerigheid uit
van doen heeft veel verkeerds handen van jongeren te houden
Slide 27
SDO: voorbeelditems
Sommige sociale Men zou moeten ijveren
groepen zijn eenvoudig voor een grotere
weg niet de gelijke van economische gelijkheid
andere groepen Men zou moeten ijveren
Sommige mensen zijn voor een toenemende
meer achtenswaardig sociale gelijkheid
dan anderen "Gelijkheid" is een
Indien men niet zoveel belangrijke waarde voor
aandacht zou besteden mij
aan de gelijkheid tussen
de mensen, zou dit land
er veel beter bij varen
SocCog2H8
2
2.4 Een integratief model
RWA hangt samen met een affectieve,
defensieve vorm van racisme
Slide
725
SDO: een tweede bron van vooroordeel
SDO hangt samen met een rationele,
berekende vorm van racisme
Slide
726
Twee dimensies van ideologische
attitudes
Slide
727
Belangrijke ideologieën als combinaties van attitudes
Slide
728
2.5 Systeemjustificatie
Systeem justificatie theorie: wijze waarop
stereotypen en ideologie gehanteerd worden
om ongelijkheid te rechtvaardigen en te
persisteren
• rationalisatie van de maatschappelijke status
quo, door het aanhangen van (pseudo)
verklaringen
• men denkt dat iedereen de uitkomsten en
behandeling krijgt waarop men recht heeft
leden van lage status groepen zullen wanneer
de omstandigheden slechter worden, een sterke
behoefte ervaren om het systeem te justifiëren
SocPsy H 17
Systeem dreiging en in/uitgroep favoritisme
1
Ingroep favoritisme
0,8
0,6
0,4
Ashkenazim (Hoge
0,2 status) Sephardim (Lage
0 status)
-0,2
Lage systeem Hoge systeem
dreiging dreiging
SocPsy H 17
17.3 Persoonlijkheidsprofielen
van politici
3.1 Psychobiografieën
3.2 Profielen op basis van vragenlijsten
3.3 Morele ontwikkeling
3.4 Psychopathologie
Slide
731
Enkele klassiekers
Slide
733
Dominanten en Extraverten
Sommige typologieën hanteren slechts
een klein aantal dimensies. Simonton
(1994), bv., combineert dominantie en
extraversie
🡆 Al van in onze jeugd bouwen we relaties op en
interageren we met anderen
Dominantie: Baas willen spelen over
iemand
Extraversie / intraversie: Gerichtheid op
anderen of het zelf
🡆Generalisatietheorie:
Dominanten waren in hun interpersoonlijke relaties
bv. vatbaarder om oorlogen te beginnen
Extraverten voeren een actiever buitenlands beleid Slide
734
Typologie van presidenten
toegepast op buitenlands beleid
Slide
735
3.2 Profielen op basis van vragenlijstitems
Slide
736
Empirische typologie van presidenten
Slide
737
Meting van persoonlijkheid vanop
afstand
• Op basis van publieke verklaringen en
gedragingen beoordeelt men de politieke leider, of
ander bronnen (autobiografieën …)
• Wim Kok: hoge scores op trekken zoals
gedisciplineerd, verantwoordelijk, georganiseerd,
ordelijk, systematische en voorzichtig. Hij toont
zich teruggetrokken en een einzelgänger
Dwangmatig-spaarzaam type, een soort van
hamsterende oriëntatie
Slide
738
3.3 Morele ontwikkeling
Regimes worden voor een groot deel
beoordeeld op basis van hun ethische
gevolgen
🡆 Bijvoorbeeld, Hitler, Stalin, Mao ...
🡆 vs. Mahatma Ghandi, Martin-Luther King
Slide
739
Implicaties van morele ontwikkeling
Impact op de loop van de geschiedenis?
Slide
740
3.4 Psychopathologie
Twee stoornissen die dikwijls
voorkomen bij leiders:
Slide
741
Fearless dominance
Psychopathologie kan positieve
effecten hebben op presidentiële
prestaties
🡆Onverschrokkenheid maakt
nochtans typisch deel uit
van psychopathie
🡆T. Roosevelt (26ste pres.) vs. Taft
(27ste pres).
🡆Roosevelt: wanneer hij een kamer
binnenkwam, zoog hij er alle lucht uit
weg
Slide
742
4 Terrorisme
4.1Terrorisme: een complex
fenomeen
Slide
743
Terrorisme
Terrorisme heeft 2 kernelementen
🡆 Er is altijd een aspect van geweld tegen burgers
of instellingen
🡆 Dit geweld heeft een politiek doel, namelijk de
steun ondermijnen van burgers aan
regeringen, leiders of beleid die/dat de
terroristen onaanvaardbaar vinden
Slide
744
4.1 Terrorisme: een complex fenomeen
Grote diversiteit en variatie
• De terroristische organisatie
-Ideologische doelen: van sociale revolutie tot
conservatieve status quo.
-Structuur: van extreem hiërarchisch en gecentraliseerd tot
een gedecentraliseerde, anarchistische structuur.
-Strategie: van (soms ellenlange) onderhandelen met gijzelaars
tot het onmiddellijke effect van bv. bomaanslagen.
- Schaal: van lokaal tot internationaal
• De ‘terrorist’
- bestaat niet. Er is eveneens flinke variatie in terroristen. Wel is
het zinvol om een onderscheid te maken tussen leiders en
volgers
Slide
745
De complexiteit van het fenomeen terrorisme
Voorbeeld
Irish Republican Army (IRA) Rote Armee Fraktion (RAF)
- Historische traditie van verzet - Geen algemene historische
tegen de Britse staat traditie
- Duidelijke opdeling protestants - Geen verdeelde
vs. katholiek maatschappij
- Brede steun van de bevolking - Weinig steun van algemene
- Duidelijk doel: onafhankelijk bevolking
Ierland - Eerder vage ideologische
- Traditionele methodes doelen
(bomaanslagen e.d.) - ‘Nieuwe’ methodes
(onderhandelen via
ontvoeringen en kapingen)
Slide
746
4.2 De bronnen van terrorisme
Individuele kenmerken
• Er wordt vaak gezocht in de richting van
demografische variabelen, persoonlijkheids- of
klinische stoornissen
Slide
747
Negatieve identiteit
“Identiteit als organiserend concept”
🡆Volgens Erikson (1963, 1968) verloopt de
ontwikkeling van de persoonlijke identiteit via een
reeks van cumulatieve stadia
🡆In de fase waarin adolescenten van de visies
van de ouders moeten loskomen om hun eigen
wereldbeeld te vormen, ervaren ze verwarring.
Charismatische leiders nemen de ‘ouderrol’ over
🡆Lidmaatschap van een terroristische organisatie is
een poging om een identiteit te vormen
🡆Zoeken naar een ‘plaats in de wereld’ en een
manier om ergens een stempel na te laten
Slide
748
Groepsprocessen
Men bereikt de ‘inner circle’ pas via
lidmaatschap aan een reeks andere groepen
🡆Zodra het individu de terreurgroep bereikt, heeft hij/zij zich
zover geëngageerd dat de stap naar geweld klein is
De groep verlaten is geen optie meer en men
wordt steeds afhankelijker van de groep
🡆Vicieuze cirkel: schuldgevoelens over acties in naam van de
groep stress grotere nood aan bevestiging van de groep
grotere afhankelijkheid aan de groep en invloed van de
Slide
749
Maatschappelijke processen
Onderdrukking en armoede vormen de
psychische wortels vormen voor terrorisme.
Wanneer deze situatie verandert, neemt
men die wortels weg en lost het probleem
van terrorisme zichzelf op. Is dit zo?
Slide
750
Slotwoord
Uit dit hoofdstuk blijkt dat de toepassing van
de (sociale) psychologie in de politieke wereld
helpt om deze wereld beter te begrijpen.
Slide
751