Professional Documents
Culture Documents
Periode 2 Week 6 Na Kerst NEW Literatuur Renaissance en Poezie 23 24
Periode 2 Week 6 Na Kerst NEW Literatuur Renaissance en Poezie 23 24
voorbereiding SE
Eerst oefenen moderne
poëzie
Klas 5 Dan oude poëzie
periode 2
Literatuur Geen poëzie-
presentaties
Renaissance & Verlichting i.v.m.
Poëzie uitgevallen
Week 6/les 1 lessen
Reminder: poëzie?
Een dichter probeert met weinig woorden een bepaald gevoel bij de
lezer op te roepen. Om dit effect te bereiken zal hij zijn woorden
zorgvuldig kiezen en zijn zinnen zorgvuldig formuleren. De dichter zal
dus veel aandacht besteden aan de vorm van zijn zinnen.
Die aandacht voor de vorm kun je op verschillende niveaus waarnemen:
1. Klank en rijm > 109 Dautz. Nummers 1/3/4 kunnen
2. Metrum en ritme toepassen bij SE, oude
gedichten, zie Dautzenberg
3. Beeldspraak/ Stijlfiguren > 111 Dautz. Bredero/Huyens, PC
4. Strofebouw > 109 Dautz. Hooft,Vondel
Strofebouw & rijm, par. 109
• Klankovereenkomsten (of: rijm) in poëzie bepalen deels de vorm van
poëzie. Ze creëren eenheid binnen het gedicht of binnen de dichtregels.
Ook mogelijk:
a b c a b c = verspringend rijm
a a a a = slagrijm
Halfrijm:
Assonantie: alleen de klinkers rijmen: lief/diep.
Alliteratie: alleen de beginmedeklinkers rijmen:
met man en muis.
Welke rijm herken je?
Fragment uit “De idioot in het bad”van M.
Vasalis
Met opgetrokken schouders, toegeknepen ogen,
haast dravend en vaak hakend in de mat,
lelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen,
gaat elke week de idioot naar het bad.
• Hierdoor >
valt rijm bijvoorbeeld minder op, of tegenovergestelde effect: laatste woord valt
extra op.
Soms dient enjambement juist om te rijmen.
Enjambement?
• Het creëren van ongebruikelijk rijm.
(Multatuli)
Enjambement?
• Het nadrukkelijker maken van rijm.
(Herman Gorter)
• Zeg kort in eigen woorden wat er in de eerste strofe wordt beschreven (maximaal 15 woorden).
• Regel 3+4
• versufte tunnel
• De overgang van nacht naar een nieuwe dag / maandag / begin van de week.
• zwaar
Opdracht: lees het gedicht
• Maandag
•
Uit: Ellen Warmond, Proeftuin, Den Haag, 1953.
Belangrijke begrippen uit paragraaf
109/Dautzenberg (pag. 292)
Rijm:
• Eindrijm
• Binnenrijm • Gepaard rijm: aabb…
(mijn/zijn/daar/waar)
• Alliteratie (beginrijm) • Gekruist rijm: abab…
(mijn/daar/zijn/waar)
• Assonantie (klinkerrijm)
• Omarmend rijm: abba…
• Rijmschema: volgorde van de (mijn/daar/waar/zijn)
• Metafoor: overéénkomst tussen twee zaken maar niet beide worden genoemd,
alleen het beeld is overgebleven (wat een vuilnisbelt ! ….het weggelaten
verbeelde = je kamer…)
Beeldspraak/Dautzenberg 111
• Personificatie: een abstract begrip of iets uit de natuur wordt
als persoon voorgesteld of krijgt persoonskenmerken. (de ziekte
kreeg hem in haar greep) (de bomen fluisteren) (de zon lacht ons
tegemoet).
• Tautologie: hetzelfde wordt nogmaals gezegd maar met andere woorden. (vast en
zeker)
• Pleonasme: m.b.v. een bijvoeglijk naamwoord wordt een eigenschap genoemd die het
zelfstandig naamwoord al bezit. (mooi, groen gras)
• Anticlimax: je verwacht een hoogtepunt, maar er komt iets dat het effect volledig
bederft. De ballon werd groter en groter en… …daarna weer kleiner en kleiner!
Stijlfiguren/Dautzenberg 111
• Antithese (tegenstelling): twee zaken worden tegenover elkaar gesteld. (de eerste cd
was supergoed maar de tweede afschuwelijk)
• Paradox (schijnbare tegenstelling): het lijkt een tegenstelling maar is dat niet. (door te
zwijgen vertelt hij mij juist veel)
• Hyperbool (overdrijving): iets wordt aangesterkt en overdreven. (hij ergert zich dood)
Stijlfiguren
• Understatement: iets op een afgezwakte manier zeggen waarbij je wilt dat het
versterkt overkomt. (hij legde zijn hoofd op de spoorlijn toen er een trein aankwam)
• Eufemisme: iets op een verzachtende manier zeggen. (ze hebben de hond laten
inslapen)
• Ironie: milde vorm van spot, vaak wordt het omgekeerde bedoeld van wat er gezegd
wordt. Het is niet echt kwetsend bedoeld.
Bespreken
Antwoorden vraag 22 t/m 28
Vraag 22
• • zal, zomerdag, zachter, zonniger, zomer, zomer, zal, zomer, zal, zinnen, zolang,
zolang, zin
• • vergelijken, jij, wijken, mei, zijn, verdwijnt, blijven, krijgen, jij, mijn, blijft
• • veel, veel, weer, weer, wanneer, leest, leeft, leeft, leven, geeft
•
Vraag 23
• 23
• • De ‘pracht’ van de aangesprokene zal nooit verloren gaan (terwijl een gewone
zomerdag wegkwijnt en verdort onder het verblindende hemeloog.
Vraag 26
• Zo lang als er mensen zijn die lezen (ogen hebben om te zien) en leven (een hart
hebben om mee te voelen) zul jij in mijn gedachten zijn.
• Toelichting
• In de regel ‘Wanneer jij in mijn zinnen blijft bestaan’ betekent ‘zinnen’ zoiets als
gedachten (denk aan de uitdrukking ‘hij is niet bij zinnen’, hij heeft zijn verstand
verloren).
Vraag 27
• Er is eerder sprake van een pointe in het laatste distichon dan van een wending na
de eerste twee strofen.
• Ten eerste kun je dat zien aan de vorm: het distichon volgt op drie kwatrijnen.
• Ten tweede gaan de eerste drie strofen over de ‘jij’ en heeft de laatste strofe een
meer algemene strekking.
Vraag 28
• Eigen antwoord
Zelfstandig werken aan voorbereiding SE
• Samenvatting maken Dautzenberg • Reader Poëzie bestuderen > termen
voor analyse (nodig voor SE)
• Klucht molenaar
• Alliteratie
• PWT’s op SOM bestuderen
• Assonantie
• Tussentoetsjes maken/eindtoetsjes
maken Dautzenberg/werkboekje > • Enjambement
antwoorden op SOM
• Rijmschema
• Sonnet
Volgende week: oefenen • Beeldspraak/stijlfiguren
met poëzie oude werken