Overall PP H4

You might also like

Download as pptx, pdf, or txt
Download as pptx, pdf, or txt
You are on page 1of 25

Economie Aan het werk!

Hoofdstuk 4
Meneer Ebbelaar
VMBO 4
4.1 Werk je voor loon of voor winst?

• Werken kan zelfstandig of in loondienst.

• In loondienst ben je een werknemer van een bedrijf en heb je een


arbeidsovereenkomst.
• Je verdient een afgesproken loon, bouwt pensioen op, ontvangt loon bij
ziekte en hebt recht op vakantiedagen.

• Je kan ook een zelfstandige zijn. Dan heb je een eigen onderneming en
is de winst die je behaald je inkomen. Je kan een ondernemer zijn met
personeel in dienst of zzp’er (zelfstandig zonder personeel) zijn.

• Voordeel van werken in loondienst is dat je meer zekerheid heb.


4.1 Ondernemingsvormen

• Als je zelfstandig ondernemer bent, moet je een


ondernemingsvorm kiezen.
• Eenmanszaak
• Vof (vennootschap onder firma)
• Bv (= besloten vennootschap)
• Nv (= naamloze vennootschap)
4.1 Eenmanszaak en Vof

• Eenmanszaak: Er is één eigenaar die zelf de leiding heeft. Een


eenmanszaak kan wel personeel in dienst hebben.

• Vof (vennootschap onder firma): er zijn twee of meer eigenaren


(vennoten of firmanten) die samen de leiding hebben.

• De winst bij deze bedrijven is hun inkomsten. Daarover betalen zij


inkomstenbelasting.
• Als er schulden zijn, zijn de eigenaars met hun privévermogen
aansprakelijk
4.1 Besloten vennootschap

• Een Bv is een ondernemingsvorm waarbij het privégeld van de eigenaren en


het geld van de onderneming strikt van elkaar gescheiden zijn.

• Alle eigenaren zijn aandeelhouders.


• Voor de dagelijkse leiding zijn er directeuren in loondienst.

• Er kan ook maar één aandeelhouder zijn die is dan als directeur in dienst.
Aandelen van een Bv staan op naam en zijn niet vrij verhandelbaar.
• Een Bv betaalt over zijn winst vennootschapsbelasting. Wat er daarna
overblijft kunnen ze uitkeren als dividend aan de aandeelhouders.
4.1 Naamloze vennootschap

• Een Nv is een ondernemingsvorm waarbij het privégeld van de


eigenaren en het geld van de onderneming strikt van elkaar
gescheiden zijn.

• Alle eigenaren zijn aandeelhouders.


• Voor de dagelijkse leiding zijn er directeuren in loondienst.

• De aandelen van een Nv worden vrij verhandeld op de effectenbeurs.


Iedereen kan dus eigenaar (aandeelhouder) worden van dat bedrijf.
• Een Nv betaalt over zijn winst vennootschapsbelasting. Wat er daarna
overblijft kunnen ze uitkeren als dividend aan de aandeelhouders.
4.1 Aandelen

• Aandelen zijn eigendomsbewijzen van een


onderneming.
• Aandelen kunnen stijgen of dalen in de prijs.

• Aandelenkoers = de prijs waarvoor een aandeel


verkocht wordt.

• Door te beleggen in aandelen loop je risico. Het


kan namelijk minder waard worden.
4.1 Stichting

• Een stichting is een instelling die opgericht is om een bepaald doel


te verwezenlijken.
• Bijvoorbeeld het bouwen van waterputten in Afrika.

• Als een stichting geld overhoudt, mag dat alleen gebruikt worden
voor het doel van de stichting.

• Het bestuur mag dus niks verdienen aan een stichting


4.2 Welke wetten werken?

• Als je een baan krijgt, sluit je een arbeidsovereenkomst.


• Hierin staan je arbeidsvoorwaarden:
• Functie, werkuren, loon (prijs voor arbeid)

• Als er veel vraag is naar bepaald werk gaat het loon omhoog,
andersom gaat het loon omlaag.

• Daarom heeft de overheid een minimumloon ingesteld.


• Voor de werknemer is loon inkomsten en voor de werkgever kosten.
4.2 Loon

• Als werknemer heb je recht op het wettelijk minimumloon. Dat is het


brutoloon dat een werknemer van 23 jaar en ouder met een voltijdbaan
minstens moet verdienen.
• Als je jonger bent, gelden lagere bedragen. Dat heet het
minimumjeugdloon.

• Brutoloon is het loon dat je met je werkgever hebt afgesproken. Over dit
loon houdt je werkgever loonbelasting en sociale premies in (loonheffing).
Die inhoudingen draagt je werkgever af aan de overheid.

• Wat er daarna overblijft is het nettoloon.


• Het nettoloon is het loon dat je uiteindelijk uitbetaald krijgt.
4.2 Wetten

• Als werknemer ben je voor je baan en inkomen afhankelijk van


werkgevers.
• Om te zorgen dat werknemers goed worden behandeld, beschermt de
overheid ze met behulp van regels en wetten.

• De Arbowet: regels voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden.


• Arbeidstijdenwet: Regels voor werk- en rusttijden. Voor jongeren
gelden andere regels
• De algemene wet gelijke behandeling: Je mag geen onderscheid maken
op basis van geslacht, ras, leeftijd of afkomst.

• De inspectie SZW (arbeidsinspectie) controleert bedrijven


4.2 Arbeidsparticipatie

• Arbeidsparticipatie: Het percentage van de bevolking dat tot de


werkende beroepsbevolking behoort.

• Door middel van 2 regelingen (wetten) stimuleert de overheid deze:

• Wettelijk recht op deeltijdarbeid (parttime werken)


• Recht op kinderopvangtoeslag (hiermee kunnen ze een gedeelte van
de kinderopvang terugkrijgen)
4.2 Sociale verzekeringen

• Voor sociale verzekeringen betaal je premie die wordt ingehouden op je loon.

• We onderscheidden twee sociale verzekeringen:


• Werknemersverzekeringen: Zijn alleen voor mensen die in loondienst werken
of gewerkt hebben.
• Denk aan de WW (werkloosheidswet) of de WIA (wet arbeidsongeschiktheid)

• Volksverzekeringen: Gelden voor alle inwoners van Nederland.


• Bijvoorbeeld: de AOW (algemene ouderdomswet) en de ANW (algemene
nabestaandenwet)
4.2 Uitkering

• Hoe hoog de uitkering is, hangt af van het loon dat je verdiende.

• Volgens de Wet Werk en Zekerheid mag je alleen ontslagen worden


met toestemming van het UWV of de rechter.

• Als je ontslagen wordt en langer dan 2 jaar in dienst bent geweest


krijg je van je werkgever een transitievergoeding.
4.3 Is het druk op de arbeidsmarkt?

• De werkgelegenheid bestaat uit alle arbeidsplaatsen bij bedrijven en de


overheid.

• De werkgelegenheid neemt toe als de productie bij een bedrijf stijgt.

• De concurrentiepositie van een bedrijf geeft aan in hoeverre een bedrijf


kan concurreren met andere bedrijven

• Een bedrijf is arbeidsintensief als er veel mensen werken en een bedrijf


is kapitaalintensief als er veel gebruik gemaakt wordt van machines.
4.3 Productiesectoren

• In onze samenleving vinden arbeid en productie plaats in de volgende vier


productiesectoren.

• 1. Primaire sector
• Landbouw, visserij en delfstoffenwinning

• 2. Secundaire sector
• Industrie, bouw en ambachten (slager, bakker, klompenmaker)

• 3. Tertiaire sector
• Commerciële dienstverlening, zoals handel, transport en financiële diensten

• 4. Quartaire sector
4.3 De arbeidsmarkt

• De arbeidsmarkt is het geheel van vraag en aanbod van arbeid.

• Als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid is er
sprake van werkloosheid.

• Bij een ruime arbeidsmarkt is dit het geval. Onderhandelen over je


loon is dan lastig.
• Bij een krappe arbeidsmarkt is de vraag juist groter dan het
aanbod. Onderhandelen is dan verstandig.
4.3 Vraag naar arbeid

• De vraag naar arbeid komt van de werkgevers.


• De vraag naar arbeid is hetzelfde als de werkgelegenheid: alle
arbeidsplaatsen bij bedrijven en de overheid.
• De werkgelegenheid neemt toe als bedrijven meer producten
verkopen.
4.3 Aanbod van arbeid

• Het aanbod van arbeid is hetzelfde als de beroepsbevolking.


• Dat is iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt of werkloos is.

• Werkloos zijn de mensen die geen werk hebben maar wel actief op zoek zijn
naar een baan.

• Als je werkloos bent schrijf je je in bij het UWV. Dit is een instelling die helpt
bij het zoeken van een nieuwe baan en kijkt of je recht hebt op een
werkloosheidsuitkering.
• Geregistreerde werkloosheid: Werklozen die staan ingeschreven bij het UWV.
• Verborgen werkloosheid: Werklozen die niet staan ingeschreven bij het UWV.
4.3 Formele vs informele sector

• Werken in de formele sector betekent dat je met je werk geld


verdient waarover je belasting en premies betaalt.
• Dit noemen we ook wel wit werk.

• Werk in de informele sector is werk dat niet wordt geregistreerd.


Denk aan vrijwilligerswerk of werk in je eigen huishouden. Dit soort
onbetaald werk is toegestaan.
• Dit noemen wij grijs werk.

• Werken zonder belasting en premies te betalen is niet toegestaan.


• Dit noemen wij zwart werk.
4.4 Als er geen werk is

• De gevolgen van werkloosheid zijn groot:


• Financieel gevolg: Je verliest inkomen
• Sociale gevolgen: Missen van sociale contacten, nutteloos gevoel,
onzeker over jezelf worden.

• Door hoge werkloosheid kan er sociale onrust ontstaan.


• Werklozen zijn ontevreden over de maatschappij en mensen die een
baan hebben zijn bang deze te verliezen.

• Werkloosheid kost de samenleving geld, want uitkeringen worden


betaald door sociale premies en belastingen.
4.4 Soorten werkloosheid

• We kennen 5 verschillende soorten werkloosheid:


• Regionale werkloosheid: Hierbij is het werkloosheidpercentage in een gebied
veel hoger dan in andere provincies.
• Seizoenswerkloosheid: De vraag naar arbeid wisselt met de seizoenen.
• Structurele werkloosheid: Deze ontstaat als bedrijven op een andere manier
gaan produceren. Het werk komt niet meer terug
• Conjuncturele werkloosheid: Als mensen minder geld hebben kunnen ze minder
producten kopen. Bedrijven produceren dan minder en ontslaan mensen. Als het
weer goed gaat met de economie zoeken ze weer personeel.
• Frictiewerkloosheid: Dit is tijdelijke werkloosheid die ontstaat als je van school
af gaat of van baan wisselt.
4.4 Van welke vorm van werkloosheid is er
sprake?
• Meneer Ebbelaar is klaar met zijn studie en gaat opzoek naar een baan.
• Frictiewerkloosheid
• Bouwbedrijf Heerooms heeft een nieuwe machine waarmee stratenmakers niet meer nodig zijn.
• Structurele werkloosheid
• Een bedrijf besluit te verhuizen naar een lage lonen land. Dan kan hij namelijk nog meer winst maken.
• Structurele werkloosheid
• Jantien werkt altijd in een strandtent. Lekker flaneren met een dienblad over het strand in de winter
zit ze alleen zonder werk.
• Seizoenswerkloosheid
• De overheid gaat bezuinigen waardoor het wat minder goed gaat met de economie. Bedrijven raken
hun spullen niet kwijt en gaan minder produceren.
• Conjuncturele werkloosheid
• Achmed besluit te verhuizen naar de randstad. Hij hoopt dat daar meer werk is.
• Regionale werkloosheid
4.4 Als er geen werk is

• Meer werkgelegenheid is nodig om de werkloosheid te laten dalen.

• Wat kan leiden tot meer werkgelegenheid:


• Meer bestedingen van bedrijven/overheid.
• Betere concurrentiepositie van bedrijven (meer export),
• Lagere belastingen (inkomstenbelasting of btw)
4.4 Als er geen werk is

• Als de lonen stijgen is dat nadelig voor werkgevers.

• Daarom willen bedrijven loonmatiging. Dat betekent dat lonen


niet of weinig stijgen.

• Verborgen werkgelegenheid: Er is wel werk te doen maar niet in


de formele sector.
• Denk aan mensen in de bijstand die groenvoorzieningen
schoonmaken of vrijwilligers in verzorgingstehuizen.
• Zwartwerken is ook een vorm van verborgen werkgelegenheid.

You might also like