Download as pptx, pdf, or txt
Download as pptx, pdf, or txt
You are on page 1of 43

Deel 2: Stof – en energieomzettingen in cellen

Thema 4: Rol van enzymen bij stofwisselingsprocessen (p100-125)

1Verschil tussen stofuitwisseling en stofwisseling


Stofuitwisseling: cellen wisselen stoffen uit met de omgeving.

Stofwisseling of metabolisme: geheel van chemische


reacties in een organisme of cel waarbij stoffen worden
omgezet in andere stoffen.
Geleide diffusie is een voorbeeld van stofuitwisseling

Fotosynthese is een voorbeeld van stofwisseling


2Soorten stofwisselingsreacties
a) Anabole reacties
= endo- energetische reacties waarbij grotere biomoleculen worden gevormd
uit kleinere.
anabolisme of opbouwstofwisseling
vb1 Vorming maltose door condensatiereactie

vb2 Fotosynthese gebruikt lichtenergie

6 CO2 + 6 H2O → C6H12O6 + 6 O2


b) Katabole reacties
= exo-energetische reacties grotere biomoleculen worden
afgebroken tot kleinere.

katabolisme of afbraakstofwisseling

vb 1 Vertering van lactose

vb2 Celademhaling

C6H12O6 + 6 O2 → 6 CO2 + 6 H2O


Afbraak van voedsel (katabolisme) levert energie en bouwstoffen
voor de opbouw van biomoleculen (anabolisme)
3Enzymen
3.1 Enzymen katalyseren chemische
reacties
Botsingstheorie: een reactie treedt op als:
• deeltjes voldoende hevig met elkaar botsen (temperatuur, kinetische
energie)
• deeltjes op gepaste wijze (richting, positie) met elkaar botsen

 Het lichaam heeft een relatief lage temperatuur, dus verlopen reacties
traag. Daarom zijn er enzymen nodig.

 Enzymen zijn biokatalysators:


katalysators versnellen (katalyseren) een chemische reactie zonder zelf deel
te nemen aan de reactie.

vb katalase H2O2 H 20 + O 2
3.2 Structuur en werking van enzymen

a) Enzymen zijn proteïnen

= één of meer polypeptideketens in een specifieke driedimensionale structuur

Driedimensionale structuur katalase


b) Vorming van het enzym-substraatcomplex

 Enzymen bezitten een actief centrum

substraat past hier precies in

 Substraat = stof die het enzym moet omzetten

 Enzym + substraat = enzym-substraatcomplex

enzym + substraatmolecule(n) enzym-substraatcomplex

enzym + reactieproduct(en)
 Enzymen worden zelf niet verbruikt bij de reactie

kleine hoeveelheden zijn voldoende


Afbraak substraatmolecule

Opbouw vanuit substraatmoleculen


c) Enzymen verlagen de activeringsenergie

 Start chemische reactie: activeringsenergie toevoegen

warmte

 Enzym verlagen de activeringsenergie


Enzymen verlagen de
activeringsenergie
d) Levensduur van enzymen
 Levensduur is beperkt
 Niet meer functioneel = afgebroken
3.3 Naamgeving voor enzymen

 Naam enzym = naam substraat + -ase

 Uitzonderingen: pepsine, ptyaline en pancreatine


3.3 Eigenschappen van enzymen

a) Enzymen zijn substraatspecifiek

 Actief centrum specifiek gebouwd

Substraatspecifiek: sleutel-slotprincipe

Geen reactie bij


Reactie bij specifiek substraat niet-specifiek substraat
b) Enzymen zijn reactiespecifiek

 eenzelfde substraat ondergaat verschillende reacties door verschillende


enzymen

 voorbeeld:
enzym 1
glucose + fructose sacharose + water

enzym 2
glucose + fosfaatgroep glucosefosfaat

=> enzymen zijn reactiespecifiek


3.5 Factoren die de snelheid van de enzymatische reactie beïnvloeden
a) Concentratie van het substraat
 Concentratie substraat dan reactiesnelheid tot alle enzymen (actieve centra)
bezet zijn

verdere stijging van substraatconcentratie heeft geen invloed meer

Verzadiging: maximale reactiesnelheid


Invloed substraatconcentratie op reactiesnelheid
b) Concentratie van het enzym

 concentratie enzym dan reactiesnelheid

 voorwaarde: voldoende substraat


Reactiesnelheid v

enzymconcentratie

Invloed enzymconcentratie op reactiesnelheid


c) Temperatuur

 Enzymen werken het best bij optimumtemperatuur

37°C bij zoogdieren

 Boven optimumtemperatuur : denaturatie enzymen


de tertiaire structuur van het enzym = eiwit gaat verloren, waardoor
het zijn katalytische werking verliest

proces is onomkeerbaar

 Onder optimumtemperatuur: deactivatie enzymen


Invloed temperatuur op enzymactiviteit
d) Zuurgraad

 Zuurgraad beïnvloedt de driedimensionele structuur van enzymen

 Elk enzym heeft zijn eigen pH-optimum

vb: pH-optimum van speekselamylase is pH= 7


pH-optimum van pepsine is pH=2
3.6 Rol van enzymen in het spijsverteringsstelsel
Inleiding
 Delen van het spijsverteringsstelsel van de mens
(zie figuur)

 Beweging van het voedsel in het spijsverteringskanaal


- het slikmechanisme
1e fase: spieren mondbodem trekken samen, voedsel wordt tegen het
zachte gehemelte geduwd

2e fase: reflectorische beweging: beveiligen van de luchtweg


transport van voedsel door keelholte tot in de slokdarm

- de peristaltische beweging in de darmen

- de peristaltische contractiegolven in de maag

peristaltiek + kneden
a) Enzymwerking in de mond

 In mondholte: afvoergang van oor-, ondertong- en onderkaakspeekselklieren


 Speeksel bevat speekselamylase (pH –optimum = 7)

pH-optimum van amylase


is pH = 7
 Splitsing zetmeel tot maltose en glucose
= hydrolyse

amylase
Zetmeel + water maltose + glucose
(ca. 85%) (ca. 15%)
b) Enzymwerking in de maagholte

• Bouw van het maagepitheel

Maagwand bestaat uit 4 lagen:


1. Mucosa: slijmvlieslaag + kliertjes
2. Submucosa: bindweefsellaag
3. Lamina muscularis: spierlaag
- kringspieren
- lengtespieren
4. Serosa: losmazig bindweefsel
• Samenstelling maagsap
Verschillende soorten kliercellen vormen het maagsap.

Maagsap bevat:
 Pepsinogeen
 Slijm: beschermt maagwand tegen pepsine en HCl
 HCl : - zorgt voor pH = 2
→denaturatie proteïnen

polypeptidenketens beter toegankelijk

- zet onwerkzame pepsinogeen om in pepsine


HCl
pepsinogeen pepsine
• Rol van Pepsine:
 pepsine = endopeptidase (pH-optimum = 2)

pH-optimum van
pepsine is pH = 2
→ breekt polypeptiden af tot kortere polypeptidenketens
c) Enzymwerking in de twaalfvingerigedarmholte

Pancreas (alvleesklier) en lever (met de galblaas) monden uit in de twaalfvingerige


darm.

• Pancreassap
Pancreassap bevat:
 Enzymen
• endopeptidasen: breekt polypeptidenketens in het midden van de keten

• exopeptidasen: Splitst eindstandige aminozuren van de polypeptidenketens af

• pancreasamylase: breekt zetmeel af


• maltase: breekt maltose af

• lipase: breekt lipiden af

 Natriumwaterstofcarbonaat (NaHCO3): zuur neutraliseren


→ pH = 8
voordelen: - enzymen werken optimaal
- dunnere slijmlaag wordt niet aangetast door het zuur
• Gal

Gal bevat galzouten

Galzouten brengen lipiden in emulsie

betere vertering door lipase mogelijk: contactoppervlakte vergroot

Emulgerende werking van galzouten


d) Enzymwerking in de dunne darm

De vertering wordt voltooid

Enzymen zijn gelegen in celmembranen van darmepitheel:


• exopeptidasen: breekt polypeptidenketens af

• dipeptidase: splitst dipeptiden in aminozuren

• maltase: breekt maltose af

• lactose: breekt lactose af

• sacharase: breekt sacharose af


3.7 Toepassingen van enzymen in het dagelijks leven

 Enzymen voor kaasproductie: chymosine uit kalveren of genetisch


gewijzigde gistcellen
 Enzymen voor broodbereiding: enzymen van gisten en amylase
 Enzym voor fruitsapbereiding: pectinase
 Enzymen in was- en vaatwasproducten
 Enzymen voor reinigen van contactlenzen
 Enzymen voor jeansbroeken
3.8 Absorptie van voedingsstoffen
a) Absorptie in de dunne darm

• Bouw van een darmvlok

 doorsnede van de dunne darm

 doorsnede van een darmvlok


→ De gespecialiseerde structuren van de darmwand (darmplooien,
darmvlokken, borstelzoom) zorgen voor de vergroting van het
contactoppervlakte tussen darmwand en darminhoud

• Absorptie naar het bloedvat

= SAMENSPEL van ACTIEVE en PASSIEVE processen

 Wat?
water, monosachariden en aminozuren

 Hoe?
1) Actief transport m.b.v. membraanproteïnen
=> concentratieverschil tussen darminhoud en bloed stijgt

2) Passief transport: osmose


=> bloed wordt hypotoon t.o.v. darminhoud
=> concentratieverschil wordt kleiner
• Absorptie naar het lymfevat

 Wat?
glycerol en vetzuren, vetten, vetoplosbare vitaminen

 Hoe?
Actief transport : pinocytose

1. celmembraan stulpt in en omsluit de vetdruppel


2. Vetdruppel wordt omgeven door een lipoproteïnemantel = chylomicron
3. Opname van het chylomicron
a) Absorptie in de dikke darm

 Absorptie van vitamine


! voor de bloedstolling

symbiose tussen mens en bacterie

 Absorptie van het resterende water


- bij teveel:
- bij te weinig:

 Absorptie van K+
! Voor de zenuwgeleiding en de spiercontracties

You might also like