Lesbrief Verdienen en Uitgeven

You might also like

Download as pptx, pdf, or txt
Download as pptx, pdf, or txt
You are on page 1of 135

Voorstellen

Dhr. den Otter


Docent economie
7 jaar werkzaam op Portus CBSplus geweest en nu
2e jaar op Portus Groene Hart
Hobby’s: Voetbal en reizen

Praktisch
Alle dagen aanwezig op Groene Hart
Te bereiken via:
• y.a.den.otter@cvo-portus.nl
• Chat bericht via MS Teams (is sneller!)
Basisregels bij economie
Basisregels gedurende dit schooljaar:
1. Als een ander aan het woord is ben jij stil. Wil je iets zeggen: steek je vinger op en
wacht op je beurt.
2. We stoppen onze telefoon vóór de les in de telefoontas. Telefoon is niet zichtbaar!
(De jas, pet & muts zitten in de kluis)
3. We zijn op tijd en hebben de benodigde spullen bij
(Boek in map/snelhechter (bewaar de boeken), pen+papier en rekenmachine geen
grafische!!)
4. We gaan op een verantwoordelijke manier met elkaar en elkaars spullen om.
5. Schrijf de aangegeven aantekeningen mee, nummer de aantekeningen vanaf het
begin en ga serieus en actief met de opdrachten aan de slag.

(*Na een paar lessen komt er een eventuele plattegrond met een vaste plek.)
De lessen economie
Doel: Dat je de economische leerstof daadwerkelijk begrijpt en weet wat je economisch
doet.
-> Sleutel tot succes: kritisch nadenken over de leerstof en opdrachten oefenen (Weet ik
wat dit begrip en/of verband echt betekent? En weet ik wat ik met een opdracht uitreken of
teken?)

Werkwijze:
De les starten we met het bespreken van de belangrijke opdrachten van het huiswerk
Vervolgens een aantekening over een bepaald onderwerp (waarin we een onderwerp
samen doornemen)
Na de aantekening lees zelfstandig de aangegeven tekst in je boek en
markeer/onderstreep waar nodig.
Ruimte om de aangegeven opdrachten te maken (met de leerdoelenlijst)
Afsluiting van de les
Planning toetsen havo- 5 (PTA)
Periode Lesbrief Tijd Weging Herkansbaar
1 Lesbrief Verdienen & 100 min 1 Ja
Uitgeven en
Conjunctuur
2 Europa en Crisis 100 min 1 Ja

3 Jong & Oud, Markt & 100 min 1 Ja


Overheid en Vragers &
Aanbieders +
Verwerkingsopdracht
n.a.v.
klaslokaalexperiment
4 Eindexamen
Boekje Verdienen en Uitgeven
H1: Welvaart

Aantekening 1: Toegevoegde waarde

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Uitleggen wat de toegevoegde waarde
inhoud
De toegevoegde waarde berekenen (in
de bedrijfskolom)
Wat betekent de economie?
• Als we spreken over de economie wordt er bedoeld de
hoeveelheid geproduceerde goederen en diensten!

-> Economische groei = Er worden meer goederen en diensten


geproduceerd

-> Economische daling = Er worden minder goederen en


diensten geproduceerd
Opbouw bbp
Om te produceren (BBP) heb je Productiefactoren nodig en die
willen er beloningen voor terug

KANO
Toegevoegde waarde
Toegevoegde waarde is de waarde die een bedrijf (de producent) toevoegt
aan de ingekochte grond- en hulpstoffen (= de productiewaarde).
• Door waarde toe te voegen worden grond- en hulpstoffen omgezet in
producten die de consument kan kopen.

De (bruto) toegevoegde waarde bereken je als volgt:


Omzet – de kosten van de grond- en hulpstoffen
Voorbeeld opbouw toegevoegde waarde
Een voorbeeld van hoe waarde wordt toegevoegd
tijdens een productieproces ziet er als volgt uit:
Voorbeeldsom
De totale omzet van een soort T-shirt is €17.000
De totale kosten van de ingekochte goederen en diensten bestaan uit: inkoop
katoenboer €0 + inkoop fabriek 1 €2000 + inkoop fabriek 2 €3500 + inkoop
detailhandel €4500

Bereken de (bruto) toegevoegde waarde


Antwoord voorbeeldsom
(Bruto) toegevoegde waarde =

-> €17.000 - €2000 - €3500 - €4500 = €7000


Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Toegevoegde waarde
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 1.1 t/m 1.4


Wat?

Huiswerk: 1.1 t/m 1.4


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Uitleggen wat de toegevoegde waarde inhoud
• De toegevoegde waarde berekenen (in de bedrijfskolom)
Boekje Verdienen en Uitgeven
H1: Welvaart

Aantekening 2: Waarom is bbp gelijk aan


bbi?

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
De productie van niet-commerciële
bedrijven benoemen/berekenen
De relatie tussen het bbp en de
toegevoegde waarde benoemen
Uitleggen waarom het bbp gelijk is aan het
bbi
Het meten van welvaart beoordelen
Bespreken 1.3 en 1.4
Pak opdracht 1.3 en 1.4 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 1.1 t/m 1.4
Productiefactoren en beloningen

KANO
Zie schrift vorige les
Toegevoegde waarde niet-commerciële bedrijven

Niet-commerciële instellingen verkopen geen producten > er is geen


productiewaarde te bepalen.
Afspraak: de productiewaarde bij niet-commerciële instellingen wordt
berekend door de lonen van al het personeel bij die instelling bij elkaar
op te tellen.

-> Tel je de toegevoegde waarde van alle bedrijven (commercieel) + de


lonen van de niet commerciële bedrijven bij elkaar op dan heb je het
complete bruto binnenlands product (bbp).
Waarom is bbp gelijk een bbi? (BBI is nationaal inkomen)
Hoe welvarend is een land t.o.v. een ander land?

• De welvaart van een land kan je op twee manieren meten:


1. Het totale bbp van een land
2. Het bbp per inwoner van de bevolking (per hoofd)

Welke van de maatstaven is beter om de welvaart tussen landen


te beoordelen?
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Waarom is bbp gelijk aan bbi?
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 1.5 t/m 1.8


Wat?

Huiswerk: 1.5 t/m 1.8


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal van 1
tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je in het
kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• De productie van niet-commerciële bedrijven benoemen/berekenen
• De relatie tussen het bbp en de toegevoegde waarde benoemen
• Uitleggen waarom het bbp gelijk is aan het bbi
• Het meten van welvaart beoordelen
Boekje Verdienen en Uitgeven
H1: Welvaart

Aantekening 3: het bbp en welvaart

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Koopkrachtverandering berekenen op
land- en persoonsbasis
Uitleggen dat het bbp een beperkte
maatstaf is om de welvaart te meten
Bespreken 1.5, 1.6 en 1.8
Pak opdracht 1.5, 1.6 en 1.8 erbij om het huiswerk te
bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 1.5 t/m 1.8
Uitdrukkingen van het bbp (land gezien)
1. Nominaal bbp = het bbp gemeten in euro’s
2. Prijsindexcijfer = inflatie of deflatie in een land (CPI)
3. Reëel bbp = het nominaal bbp gecorrigeerd voor inflatie
(Vertaald: economische groei of daling)

Met de termen kan een bekende formule gebruikt worden:


-> RIC = NIC/PIC x 100 (indexcijfers)
-> Let op kan drie kanten op gebruikt worden (3= 12/4 regel)

Samen maken opdracht 1.9


Uitdrukkingen van het bbp (persoon
gezien)
1. Nominaal inkomen = het inkomen gemeten in euro’s
2. Reëel inkomen= het nominaal inkomen gecorrigeerd voor inflatie

Door de termen kan een bekende formule gebruikt worden:


-> RIC = NIC/PIC x 100
-> Let op kan drie kanten op gebruikt worden (3=12/4 regel)

Of met de vuistregel (blz.9):


Verandering reëel inkomen = verandering nominaal inkomen - inflatie
Het begrip welvaart meten
• Welvaart = de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen
voorzien
-> Eenvoudige optie is meten van het inkomen

• Alleen landen hebben andere prijsniveaus dus andere


koopkracht

Dus: beperkte maatstaf


Het begrip welvaart meten
• Echter welvaart is ook te meten met het bbp of het bbp per inwoner
-> Alleen weer hebben landen andere prijsniveaus dus andere
koopkracht
-> Dus beperkte maatstaf

Beste maatstaf = reëel bruto binnenlands product per inwoner


-> Is het bbp per persoon aangepast voor de inflatie
-> Als deze stijgt spreken we van economische groei (vorige
boekje)
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Het bbp en welvaart
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 1.9 t/m 1.13


Wat?

Huiswerk: 1.9 t/m 1.13


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Koopkrachtverandering berekenen op land- en persoonsbasis
• Uitleggen dat het bbp een beperkte maatstaf is om de welvaart
te meten
Boekje Verdienen en Uitgeven
H1: Welvaart

Aantekening 4: Alternatieve manieren meten


van welvaart

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Toelichten waarom het reëel bruto
binnenlands product per inwoner een
beperkte maatstaf is
Toelichten waarom het groene bbp en HDI
een betere manier is om welvaart te meten
dan het bbp
Verschil uitleggen tussen de formele
economie en informele economie
Bespreken 1.11, 1.12 en 1.13
Pak opdracht erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 1.9 t/m 1.13
Nadelen reëel bruto binnenlands product per inwoner (1)

1. Gemiddeld reëel inkomen (per hoofd) zegt niks over de


verdeling van het inkomen over arm en rijk (formele
economie)
2. Zaken die welvaart verhogen tellen niet mee als inkomen
-> Vrijwilligerswerk, huishoudelijk werk
3. Zwart werk waar belasting en sociale premies worden
ontdoken en niet geregistreerd (informele economie)
Nadelen reëel bruto binnenlands product per inwoner (2)

4. De negatieve externe effecten van productie die de welvaart


verlagen worden niet in mindering gebracht
-> milieuvervuiling en ontbossing
5. Er wordt geen rekening gehouden met de uitputting van
natuurlijke hulpbronnen (olie, vis etc.)
Andere manieren meten welvaart
Groen bbp
Wordt rekening gehouden met natuur, milieu en duurzaamheid
-> bbp – geschatte geldwaarde schade aan milieu + geschatte waarde van
verbetering aan het milieu

HDI
is een maatstaf voor welvaart die is samengesteld uit drie indicatoren:
volksgezondheid, onderwijs, en bbp per hoofd van de bevolking.

World Happiness Index


Hoe gelukkig is de gemiddelde inwoner van landen van de wereld
-> Dit wordt gedaan door punten te geven voor welvaart, levensverwachting etc.
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Alternatieve manieren meten van welvaart
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 1.14 t/m 1.19


Wat?

Huiswerk: 1.14 t/m 1.19


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal van 1 tot
10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je in het kort
kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Toelichten waarom het reëel bruto binnenlands product per inwoner een
beperkte maatstaf is
• Toelichten waarom het groene bbp en HDI een betere manier is om
welvaart te meten dan het bbp
• Verschil uitleggen tussen de formele economie en informele economie
Boekje Verdienen en Uitgeven
H1: Welvaart

Aantekening 5: Zelftest H1

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
De eerdere leerdoelen van H1
beheersen
Bespreken 1.16 en 1.17
Pak opdracht 1.16 en 1.17 erbij om het huiswerk te
bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 1.14 t/m 1.19
Oefenopdracht 1
1. Noem de vier productiefactoren met elk haar beloningen.
2. Op welke manier bereken je de (bruto) toegevoegde waarde.
3. Leg uit in eigen woorden waarom het bbp gelijk is aan het bbi.
Oefenopdracht 2
Oefenopdracht 3
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Zelftest H1
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 1.20 t/m 1.34


Wat?

Huiswerk: 1.20 t/m 1.34


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• De eerdere leerdoelen van H1 beheersen
Boekje Verdienen en Uitgeven
H2: De economische kringloop

Aantekening 6: De twee soorten


kringlopen

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Onderscheid maken tussen de reële
kringloop en de geldkringloop
Werken met de eerste formule om Y te
berekenen
Bespreken 1.34
Pak opdracht 1.34 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 1.20 t/m 1.34
Economische geldkringloop (in woorden)
Bij de economie van een land geldt: bbp = bbi (zie H1)

Economische (geld)kringloop van een land (in verbandvorm):


Productie door werknemers -> inkomen voor werknemers -> uitgaven van
werknemers bij bedrijven -> (terug naar begin)
Reële kringloop (in woorden)
Achter de economische geldkringloop zit de reële kringloop (zie blz. 17 figuur
2.1)

De producten die gekocht worden moeten geproduceerd worden door de


bedrijven.
-> bedrijven hebben dan de productiefactoren (KANO) nodig om te produceren
-> En wie hebben de productiefactoren? Wij met arbeid, natuur en kapitaal

Vervolgens ben je terug bij de geldkringloop geven wij onze productiefactoren


gratis? Nee wij willen een beloning terug (huur, rente, pacht of winst)
Economische geldkringloop vereenvoudigd
Pak figuur 2.2 erbij op blz. 18

Uit de vereenvoudigde economische geldkringloop van figuur 2.2 kan je


wiskundig een formule afleiden:
(-> let op het vereenvoudigen doen ze in je boek is leuk om na te doen, maar
je hoeft alleen de eindformule te weten)

Y=C+B+S
Voor gezinnen geldt dat het inkomen (Y) deels wordt besteed aan consumptie
(C), deels aan belastingen (B) en deels wordt gespaard (S).
(let op Y is inkomen of bbp, want bbp is bbi)
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? De twee soorten kringlopen
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 2.1 t/m 2.5


Wat?

Huiswerk: 2.1 t/m 2.5


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Onderscheid maken tussen de reële kringloop en de
geldkringloop
• Werken met de eerste formule om Y te berekenen
Boekje Verdienen en Uitgeven
H2: De economische kringloop

Aantekening 7: Economische
geldkringloop

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Het bbp (Y) op twee manieren berekenen
De drie losse saldo’s berekenen
Het nationaal spaarsaldo berekenen
Bespreken 2.3 en 2.5
Pak opdracht 2.3 en 2.5 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 2.1 t/m 2.5
Legenda economische geldkringloop
Samen een economische geldkringloop tekenen

Pak een lege bladzijde erbij om de economische geldkringloop te


tekenen en formules te noteren
Economische geldkringloop
Uit de vereenvoudigde economische geldkringloop van figuur 2.4
kan je nog wiskundig een formule afleiden om het bbp te berekenen:
(-> let op het vereenvoudigen doen ze in je boek is leuk om na te
doen, maar je hoeft alleen de eindformule te weten)

Y = C + B + S (gezinnen centraal)

Y = C + I + O + E – M (bedrijven centraal)
Economische geldkringloop
Uit de vereenvoudigde economische geldkringloop van figuur 2.4 kan
je de net twee genoemde formules samenvoegen en herschrijven

Y=C+B+S

Y=C+I+O+E–M

C+B+S=C+I+O+E–M
Dit kun je herschrijven als: (B - O) + (S – I) = (E – M)
Economische geldkringloop Saldo binnenland:
• Positief saldo =
nationaal
(B - O) + (S – I) = (E – M) (formule van nationaal spaarsaldo) spaaroverschot
• Negatief saldo =
nationaal spaartekort
Wat betekent dit nu eigenlijk?

(B – O) = saldo van de overheid

(S – I) = saldo van de particuliere sector


(gezinnen en bedrijven)

(E – M) = saldo van het buitenland


Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Economische geldkringloop
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 2.6 t/m 2.10


Wat?

Huiswerk: 2.6 t/m 2.10


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Het bbp (Y) op twee manieren berekenen
• De drie losse saldo’s berekenen
• Het nationaal spaarsaldo berekenen
Boekje Verdienen en Uitgeven
H2: De economische kringloop

Aantekening 8: Zelftest H2

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
De eerdere leerdoelen van H2 herhalen
Bespreken 2.6 en 2.7
Pak opdracht 2.6 en 2.7 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 2.6 t/m 2.9
Oefenvragen
1. Op welke twee manieren zijn Y te berekenen
2. Hoe bereken je het nationaal spaarsaldo
-> Tip makkelijke en moeilijke manier
3. Wat is het verband tussen sparen en investeringen?
4. Hoe kan een tekort van de overheid worden opgelost? (wees
concreet)
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Zelftest H2
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 2.11 t/m 2.14


Wat?

Huiswerk: 2.11 t/m 2.14


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• De eerdere leerdoelen van H2 herhalen
Boekje Verdienen en Uitgeven
H3: De structuur

Aantekening 9: Structuur VS Conjunctuur

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Uitleggen hoe de structuur- en de
conjunctuurkant het bbp beïnvloeden
Uitleggen door welke factoren de APT
wordt beïnvloed
De loonkosten per product berekenen
Uitleggen hoe de kwantiteit en kwaliteit
van arbeid kan veranderen
Bespreken 2.13 en 2.14
Pak opdracht 2.13 en 2.14 erbij om het huiswerk te
bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 2.11 t/m 2.14
Structuur VS conjunctuur

Conjunctuur bepaalt het bbp op de korte termijn


Structuur bepaalt het bbp op de lange termijn
Groei bbp lange termijn
• De groei van het bbp op de lange termijn (structuur) wordt bepaald door de
productiefactoren (KANO)

1. Arbeid (kwaliteit)
• Hoe hoger de arbeidsproductiviteit hoe hoger de productie. Dit hangt af
van:
1. De mate van scholing van de beroepsbevolking
2. Efficiëntie binnen bedrijven (learning by doing, arbeidsdeling,
specialisatie en wet- en regelgeving)
3. Mechanisatie en automatisatie (arbeid vervangen door kapitaal)
4. Maatschappelijke factoren (overheid en corruptie)
Berekening loonkosten per product
• In de basis is dit: loonkosten per werknemer/APT

• Echter, kun je loonkosten en APT in % met elkaar vergelijken?


NEE! -> Dus heb je indexcijfers nodig!
-> Indexcijfers maakt het mogelijk om zaken te vergelijken met
behulp van het basisgetal 100

Pak opdracht 3.3 blz. 29 erbij


Groei bbp lange termijn (vervolg arbeid)
2. Arbeid (kwantiteit)
• Hoe kan het aanbod van arbeid (mensen) vergroot worden:
1. Omvang van de bevolking (geboorte, immigratie en
emigratie)
2. Samenstelling van de bevolking (vergrijzing)
3. Wetgeving, leerplicht en pensioenleeftijd
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Structuur VS Conjunctuur
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 3.1 t/m 3.6


Wat?

Huiswerk: 3.1 t/m 3.6


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal van 1
tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je in het
kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Uitleggen hoe de structuur- en de conjunctuurkant het bbp beïnvloeden
• Uitleggen door welke factoren de APT wordt beïnvloed
• De loonkosten per product berekenen
• Uitleggen hoe de kwantiteit en kwaliteit van arbeid kan veranderen
Boekje Verdienen en Uitgeven
H3: De structuur

Aantekening 10: Kapitaal

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Uitleggen hoe bedrijven kunnen
investeren
Uitleggen hoe de arbeidsproductiviteit
verbeterd kan worden met kapitaal
Bespreken 3.2 en 3.5
Pak opdracht 3.2 en 3.5 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 3.1 t/m 3.6
2. Kapitaal

• Kapitaal 2 betekenissen: geld lenen tegen rente vs.


Kapitaalgoederen
-> Investeren twee begrippen samen: kapitaalgoederen kopen
met geleend geld

Investeringen komen van:


• Consumenten die sparen en banken gebruiken dit spaargeld
voor leningen
• Winsten die de bedrijven zelf gebruiken
Verbanden (structuur)
Lonen stijgen
=

->
->
->

=
Werkgelegenheid in gevaar
Verbanden (structuur + conjunctuur)
Lonen stijgen
=

->
->
->

=
Investeringen nemen toe
APT verhogen met kapitaal
1. Procesinnovatie: efficiëntere productieprocessen (online afspraken)
2. Productinnovatie: betere producten maken (door betere opleiding)
3. Overheid stimuleert met heffingen/subsidies bepaalde investeringen
(zonnepanelen etc.)

-> Hoe efficiënter het productieproces en hoe beter de producten, hoe


beter de ICP (kwaliteit)

-> Hoe efficiënter het productieproces en hoe goedkoper de producten,


hoe beter de ICP (prijs)
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Kapitaal
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 3.7 t/m 3.11


Wat?

Huiswerk: 3.7 t/m 3.11


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Uitleggen hoe bedrijven kunnen investeren
• Uitleggen hoe de arbeidsproductiviteit verbeterd kan worden met
kapitaal
Boekje Verdienen en Uitgeven
H3: De structuur

Aantekening 11: Natuur en


ondernemerschap

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
De kwantiteit en kwaliteit van de
productiefactor natuur en arbeid
uitleggen
Het verband tussen inkomensongelijkheid
en de structuurkant van de economie
uitleggen
Bespreken 3.7 en 3.8
Pak opdracht 3.7 en 3.8 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 3.7 t/m 3.11
Kwalitatieve en kwantitatieve verandering
Bij KANO kan er zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve
verandering plaatsvinden:

-> Bij kwantitatief gaat het om het verzamelen/veranderen van


een grote hoeveelheid (getallen).

-> Bij kwalitatief gaat het om het verzamelen/veranderen van


een kwaliteit.
Natuur en ondernemerschap
3. Natuur: Staat de klimaatverandering of menselijk gedrag de
kwaliteit en kwantiteit van de productiefactor onder druk

4. Ondernemerschap: Gaat om kennis, inzichten en activiteiten


van mensen
-> Soort van arbeid te noemen
-> Hoe beter ondernemerschap -> hoe efficiënter
productieproces -> Hoe betere keuzes met investeren.
Verdeling van vermogen
• Hoe verder de Lorenzcurve van de diagonaal verwijderd is hoe
ongelijker de verdeling van het inkomen. Hoe dichter de Lorenzcurve bij
de diagonaal hoe gelijker de verdeling van het inkomen.
-> De diagonaal betekent dat iedereen hetzelfde inkomen verdient
Voordeel van ongelijkheid?
• Klinkt raar, maar inkomensongelijkheid heeft ook een voordeel
voor de structuurkant van de economie:

Ongelijkheid -> mensen hebben een prikkel om meer te


scholen/te werken -> voor meer inkomen -> meer werk vervult ->
meer productie.

-> Hierdoor kiezen we ervoor niet iedereen hetzelfde inkomen


te geven (communisme)
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Natuur en ondernemerschap
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 3.12 t/m 3.14 + 3.20 en 3.21


Wat?

Huiswerk: 3.12 t/m 3.14 + 3.20 en 3.21


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• De kwantiteit en kwaliteit van de productiefactor natuur en arbeid
uitleggen
• Het verband tussen inkomensongelijkheid en de structuurkant
van de economie uitleggen
Boekje Verdienen en Uitgeven
H3: De structuur

Aantekening 12: Ongelijkheid

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Uitleggen hoe onderconsumptie leidt tot
minder economische groei
Uitleggen hoe minder investeringen leidt
tot minder menselijk kapitaal
Uitleggen hoe ongelijkheid leidt tot
maatschappelijke problemen
Bespreken 3.12 en 3.13
Pak opdracht 3.12 en 3.13 erbij om het huiswerk te
bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 3.12 t/m 3.14 + 3.20
en 3.21
Nadelen ongelijkheid (1)
1. Minder economische groei
Hogere inkomens sparen/beleggen relatief meer (lage
tijdvoorkeur) en lage inkomens geven meer uit (hoge
tijdvoorkeur)
-> Sparen > lenen/besteden -> …. Bestedingen -> ….. Productie

2. Minder investeringen in menselijk kapitaal


-> Armen weinig geld voor scholing -> laagopgeleid -> ….
Productie
Nadelen ongelijkheid (2)
3. Armeren hebben meer schulden en betalen moeilijk terug

4. Minder vertrouwen van de armeren in de maatschappij, politiek en


rechtssysteem
-> Beinvloed bijvoorbeeld de houding voor belasting betalen

5. Armoede leidt tot meer sociale- en gezondheidsproblemen


-> Meer verslaving en criminaliteit
Verbanden
Overheid investeert minder in scholing
=

->
->

=
Minder economische groei
Verbanden
Onderconsumptie
=

->
->

=
Minder economische groei
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Ongelijkheid
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 3.15 t/m 3.19 + 3.22 t/m 3.30


Wat?

Huiswerk: 3.15 t/m 3.19 + 3.22 t/m 3.30


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je in
het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Uitleggen hoe onderconsumptie leidt tot minder economische groei
• Uitleggen hoe minder investeringen leidt tot minder menselijk
kapitaal
• Uitleggen hoe ongelijkheid leidt tot maatschappelijke problemen
Boekje Verdienen en Uitgeven
H4: Goede tijden, slechte tijden

Aantekening 13: Conjunctuur

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
De kenmerken van een hoog- en
laagconjunctuur uitleggen
Verbanden oplossen met de begrippen
die bij conjunctuur horen
Bespreken 3.18 en 3.20
Pak opdracht 3.18 en 3.20 erbij om het huiswerk te
bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 3.15 t/m 3.19 + 3.22
en 3.30
Conjunctuur
Verbanden
De bestedingen in een land dalen
=

->
->

=
Er ontstaat een lagere inflatie
Verbanden
Er is deflatie in een land
=

->
->

=
Er ontstaan lagere lonen voor mensen
Verbanden
Er is een krappe arbeidsmarkt in een land
=

->
->

=
Er ontstaat een hogere inflatie
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Conjunctuur
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 4.1 t/m 4.7


Wat?

Huiswerk: 4.1 t/m 4.7


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• De kenmerken van een hoog- en laagconjunctuur uitleggen
• Verbanden oplossen met de begrippen die bij conjunctuur horen
Boekje Verdienen en Uitgeven
H4: Goede tijden, slechte tijden

Aantekening 14: Conjunctuurbeleid

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
De conjunctuurindicatoren omschrijven
Procyclisch- en anticyclisch beleid
uitleggen
De werking van de automatische
stabilisatoren uitleggen
Bespreken 4.3 en 4.7
Pak opdracht 4.3 en 4.7 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 4.1 t/m 4.7
Conjunctuurindicatoren
Vertrouwensindicatoren
(lopen
voorop)

Economische indicatoren

(feitelijke ontwikkeling)

Arbeidsmarktindicatoren
(lopen
achteraan)
Conjunctuurbeleid
Automatische conjunctuurstabilisatoren
Er zijn twee manieren om de conjunctuur pro- of anticyclisch te beïnvloeden:
1.Automatische stabilisatoren
2.Overheidsbeleid
Verbanden
Hoogconjunctuur (via twee sporen):
Anticyclisch beleid tijdens hoogconjunctuur
=

->
->

=
economie stijgt minder hard
Verbanden
Hoogconjunctuur (via twee sporen):
Procyclisch beleid tijdens hoogconjunctuur
=

->
->

=
economie stijgt harder
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Conjunctuurbeleid
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 4.9 t/m 4.16


Wat?

Huiswerk: 4.9 t/m 4.16


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• De conjunctuurindicatoren omschrijven
• Procyclisch- en anticyclisch beleid uitleggen
• De werking van de automatische stabilisatoren uitleggen
Boekje Verdienen en Uitgeven
H4: Goede tijden, slechte tijden

Aantekening 15: Monetair beleid ECB

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Het verband tussen schulden en
inflatie/deflatie uitleggen
Verbanden oplossen die uitgaan van de
hoogte van de rentestand die de ECB
bepaalt
Bespreken 4.12, 4.14 en 4.15
Pak opdracht 4.12, 4.14 en 4.15 erbij om het huiswerk te
bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 4.9 t/m 4.16
Verbanden
laagconjunctuur (via twee sporen):
Anticyclisch beleid tijdens laagconjunctuur
=

->
->

=
economie stijgt harder
Verbanden
laagconjunctuur (via twee sporen):
Procyclisch beleid tijdens laag conjunctuur
=

->
->

=
economie daalt hard
De ECB
• Overheden bepalen de inkomsten en uitgaven van een Europees land
(begrotingsbeleid)
• De ECB bepaalt het geld en de rente in een Europees land (monetair
beleid)

Doel monetair beleid ECB = prijsstabiliteit (handhaving koopkracht)


-> De inflatie in het eurogebied mag niet hoger en niet lager dan 2% per
jaar zijn
Inflatie en koopkracht
• Wanneer iemand 5% salarisverhoging krijgt, klinkt dat heel leuk. Je gaat er
eigenlijk vanuit dat je dan meer kunt kopen. Maar óf je ook meer kan
kopen, hangt af van de stijging van de prijzen. Zolang de inflatie maar
minder is dan 5% kun je inderdaad meer kopen. Maar als de prijzen met
10% stijgen, kun je ondanks dat extra geld tóch minder kopen.

• Een ander woord voor koopkracht is reëel inkomen en hangt af van twee
factoren:
-> hoeveel salaris/inkomen/uitkering iemand extra krijgt (= stijging) nominale
inkomen)
-> hoeveel de prijzen in deze periode zijn gestegen of gedaald
(=inflatie/deflatie)
Inflatie en schulden
• Inflatie zorgt ervoor dat de reële waarde van een geleend bedrag daalt.
Dat wil zeggen: in producten gemeten hoef je steeds minder terug te
betalen. Dat maakt lenen extra aantrekkelijk.

• Deflatie zorgt ervoor dat de reële waarde van een geleend bedrag stijgt.
Dat wil zeggen: in producten gemeten hoef je steeds meer terug te
betalen. Dat maakt lenen extra onaantrekkelijk.
Verbanden
De rente wordt verhoogd in een hoogconjunctuur
(overbesteding)
=

->
->
->

=
De inflatie neemt af
Verbanden
De rente wordt verlaagt in een laagconjunctuur
(onderbesteding)
=

->
->
->

=
meer kans op inflatie
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Monetair beleid ECB
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 4.17 t/m 4.21


Wat?

Huiswerk: 4.17 t/m 4.21


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Het verband tussen schulden en inflatie/deflatie uitleggen
• Verbanden oplossen die uitgaan van de hoogte van de
rentestand die de ECB bepaalt
Boekje Verdienen en Uitgeven
H4: Goede tijden, slechte tijden

Aantekening 16: Zelftest H4

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
De eerdere leerdoelen van H4
beheersen
Bespreken 4.18 en 4.19
Pak opdracht 4.18 en 4.19 erbij om het huiswerk te
bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 4.17 t/m 4.21
Verbanden
De rente wordt door de ECB verlaagd
=

->
->

=
Bedrijven gaan meer investeringen doen
Verbanden
Er heersen deflatieverwachtingen onder de bevolking
=

->
->

=
De recessie wordt erger
Oefenopgave
Oefenopgave
Oefenopgave
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Zelftest H4
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 4.21 t/m 4.35 (4.34 overslaan)


Wat?

Huiswerk: 4.21 t/m 4.35 (4.34 overslaan)


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• De eerdere leerdoelen van H4 beheersen

You might also like