Lesbrief Jong & Oud

You might also like

Download as pptx, pdf, or txt
Download as pptx, pdf, or txt
You are on page 1of 161

Begintaak

• Ga zitten op een plek in het lokaal.


• Pak het boek Jong & Oud erbij.
• Start je laptop op of pak pen + papier.
• Open je Word document of zoek een nieuwe bladzijde voor ->
aantekening 1 (H1)

Tas van de tafel en telefoons weg!!


Boekje Jong & Oud
H1: School of baantje

Aantekening 1: Gevangenendilemma

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
De dominante strategie van een partij
bepalen
Bepalen of er een gevangenendilemma
is
Een gevangenendilemma oplossen
Gevangenendilemma

Hiernaast staat een voorbeeld van een gevangenendilemma:


-> Een situatie of spel waarin een evenwicht ontstaat waarbij de uitkomst
voor beide spelers niet optimaal is

Spelregels:
Linkercijfer: rijspeler
Rechtercijfer: kolomspeler

Bij oplossen noteer altijd


de getallen op je
antwoordenblad
Gevangenendilemma

Belangrijk begrip:
Dominante strategie: De keuze die een partij maakt, ongeacht de keuze die
de ander maakt.

Ezelsbruggetje:
Dominante strategie: ongeacht
de keuze van de ander is het
voor .... beter om .... te doen,
want .... is beter dan .... en ....
is beter dan ....
Voorbeeld opdracht Gevangenendillema (3 tot 5 min de tijd)
Gevangenendilemma oplossen
Het gevangenendillema (niet-optimale uitkomst) kan je oplossen door een
bindende afspraak waarmee je op een optimale uitkomst komt.

Bindende afspraak: een afspraak waar je (juridisch) niet van af kunt of niet
onderuit kunt. (belasting betalen)
-> Wanneer een van de partijen zich niet aan de gemaakte afspraak houdt
kan een boete volgen.
2 losse begrippen bij gevangenendilemma

• Bij zelfbinding ‘bindt’ een partij zich vrijwillig aan het maken
van een bepaalde keuze.

• Meeliftgedrag ontstaat wanneer iemand zonder betaling kan


profiteren van de inspanning van een ander.
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Gevangenendilemma
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 1.1 t/m 1.13


Wat?

Huiswerk: 1.1 t/m 1.13


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• De dominante strategie van een partij bepalen
• Bepalen of er een gevangenendilemma is
• Een gevangenendilemma oplossen
Begintaak

• Ga zitten op een plek in het lokaal.


• Pak het boek Jong & Oud erbij.
• Start je laptop op of pak pen + papier.
• Open je Word document of zoek een nieuwe bladzijde voor ->
aantekening 2 (H2)

Tas van de tafel en telefoons weg!!


Boekje Jong & Oud
H2: De jeugd

Aantekening 2: Ruilen over de tijd

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Het begrip ruilen over de tijd incl. rente
beschrijven
De drie spaarmotieven benoemen
De drie leenmotieven benoemen
Bespreken 1.5 en 1.13
Pak opdracht 1.5 en 1.13 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 1.1 t/m 1.13
Voorbeeld gevangenendilemma
Ruilen over de tijd
Door te lenen of te sparen kan inkomen en koopkracht verschuiven tussen
heden en toekomst. Gezinnen doen dat wanneer ze bijvoorbeeld een huis
kopen of sparen voor hun pensioen. Inflatie tast de koopkracht van geld
aan, waardoor sparen minder aantrekkelijk wordt.

De prijs die deze ruil bepaalt is dus de rente, want de rente is van invloed op
het spaargedrag en het leengedrag.
Ruilen over de tijd
Ruilen over de tijd (= intertemporele ruil): Het uitstellen of vervroegen
van consumptie.
-> In je antwoord moet consumptie staan!

Ruilen over de tijd kan op twee manieren:


Sparen : je stelt je consumptie uit
Lenen: je vervroegt je consumptie

Vraag dit boekje: Hoe ruilt een overheid over de tijd?


Spaarmotieven
Redenen om te sparen:

• Zekerheidsmotief
Sparen uit voorzorg voor onverwachte uitgaven

• Doelmotief
Sparen voor een doel, bijvoorbeeld een huis

• Vermogensmotief
Sparen om je vermogen te vergroten door de rente die je ontvangt op
je spaarrekening (hoe hoger de rente, hoe sneller dit gaat)
Leenmotieven
Redenen om te lenen (= leenmotieven):

1. Om tegenslagen op te vangen, zoals inkomensverlies bij


ontslag

2. Om duurdere consumptiegoederen te kopen, zoals een


nieuwere auto of telefoon

3. Om een tijdelijk geldtekort op te vangen wanneer de uitgaven


van een persoon hoger zijn dan de inkomsten
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Ruilen over de tijd
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 2.1 t/m 2.8


Wat?

Huiswerk: 2.1 t/m 2.8


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Het begrip ruilen over de tijd incl. rente beschrijven
• De drie spaarmotieven benoemen
• De drie leenmotieven benoemen
Begintaak

• Ga zitten op een plek in het lokaal.


• Pak het boek Jong & Oud erbij.
• Start je laptop op of pak pen + papier.
• Open je Word document of zoek een nieuwe bladzijde voor ->
aantekening 3 (H2)

Tas van de tafel en telefoons weg!!


Oefenopdracht: Schrijf het antwoord op de
volgende vraag in je schrift, zonder te overleggen.
Boekje Jong & Oud
H2: De jeugd

Aantekening 3: Stroom- en voorraadgrootheden

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Benoemen wat stroom- en voorraadgrootheden
zijn
Het verband tussen stroom- en
voorraadgrootheden benoemen
Uitleggen waarom studeren ruilen over de tijd is
Bespreken 2.6
Pak opdracht 2.6 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk van 2.1 t/m 2.8
Voorraadgrootheid

Per levensfase kun je de financiële stand van zaken


bekijken op dat moment. Voorraadgrootheid:
Voorraadgrootheid Financiële grootheid
die je meet op een
bepaald moment.
Voorraadgrootheden zijn 'tijdstip' grootheden (denk aan
een balans per 31 december): het is wel nuttig om te
meten wat het getal is op 2 januari om 14.15 uur.

Hoe groot zijn je bezittingen?


Hoe groot zijn je schulden?
Hoe groot is je vermogen?
Stroomgrootheid

Per levensfase kun je ook bekijken wat er in die periode Stroomgrootheid:


financieel gezien is gebeurd. Financiële grootheid die
de verandering in een
bepaalde periode
Stroomgrootheid weergeeft.

Stroomgrootheden zijn 'periode'-grootheden (denk aan


de winst- en verlies rekening): het is niet nuttig om te
meten wat het getal is op 2 januari om 14.15 uur.
Verband tussen stroom- en voorraadgrootheden

Stroom- en voorraadgrootheden houden met elkaar verband:


-> De hoogte van de inkomsten en uitgaven (stroom) bepalen de hoogte
van de bezittingen en de schulden (voorraad).
Studeren en ruilen over de tijd

Studielening
Extra uitgaven
creëren schulden

Studieschuld
Op de lange termijn
verhoogt deze
investering je
menselijk kapitaal
Menselijk kapitaal
Hierdoor vergroot
je je kans op een
hoger inkomen op
lange termijn Verdiencapaciteit
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Stroom- en voorraadgrootheden
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 2.9 t/m 2.11 en Zelftest 2.15 en 2.16


Wat?

Huiswerk: 2.9 t/m 2.11 en Zelftest 2.15 en 2.16


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Benoemen wat stroom- en voorraadgrootheden zijn
• Het verband tussen stroom- en voorraadgrootheden benoemen
• Uitleggen waarom studeren ruilen over de tijd is
Begintaak

• Ga zitten op een plek in het lokaal.


• Pak het boek Jong & Oud erbij.
• Start je laptop op of pak pen + papier.
• Open je Word document of zoek een nieuwe bladzijde voor ->
aantekening 4 (H3)

Tas van de tafel en telefoons weg!!


Boekje Jong & Oud
H3: Werken en belasting betalen

Aantekening 4: Inkomstenbelasting berekenen

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
De inkomstenbelasting berekenen
Het gemiddelde heffingstarief berekenen
Het marginale heffingstarief bepalen
Bespreken 2.10 en 2.16
Pak opdracht 2.10 en 2.16 erbij om het huiswerk te
bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 2.9 t/m 2.11 + Zelftest
2.15 en 2.16
Soorten belasting
De overheid heeft geld nodig om alle uitgaven te
kunnen financieren. Daarom heft de overheid belasting.

Belasting

Indirect (op
Direct (op naam) producten en
diensten)
• Loonheffing • Btw
• Vennootschapsbelasting • Accijns
Inkomstenbelasting
De berekening van de inkomstenbelasting is een controle over het afgelopen
jaar. De belastingbetaler berekent hoeveel belasting hij het afgelopen jaar had
moeten betalen.

Paar belangrijke begrippen die je gaat tegen komen:


Aftrekposten maken je inkomen (kunstmatig) lager, waardoor je uiteindelijk
minder belasting hoeft te betalen.

Belastbaar inkomen: inkomen waarover uiteindelijk het belastingbedrag wordt


berekend.

Heffingskortingen een korting op de inkomstenbelasting (IB) en premies


volksverzekeringen.
Stencil inkomstenbelasting
1. Zelfstandig lezen uitleg + voorbeeld
2. Samen maken opdracht 1 van het stencil

-> Belasting sommen maken is vooral oefenen!


Gemiddeld heffingstarief
• Gemiddeld heffingstarief of gemiddelde heffingsdruk
-> Inkomensheffing/bruto looninkomen x 100%

Inkomensheffing = eindbedrag wat je met het stappenplan


uitrekent

Bruto looninkomen = je startinkomen (dus zonder bijtellingen en


aftrekposten)
Marginaal heffingstarief
• Marginaal heffingstarief: Het tarief dat van toepassing is op
het extra inkomen dat een belastingbetaler verdient.
-> Dus het % van de laatste schijf waarover je belasting betaalt
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Inkomstenbelasting berekenen
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 3.1 t/m 3.6 +stencil 2 en 3


Wat?

Huiswerk: 3.1 t/m 3.6 + stencil 2 en 3


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• De inkomstenbelasting berekenen
• Het gemiddelde heffingstarief berekenen
• Het marginale heffingstarief bepalen
Begintaak

• Ga zitten op een plek in het lokaal.


• Pak het boek Jong & Oud erbij.
• Start je laptop op of pak pen + papier.
• Open je Word document of zoek een nieuwe bladzijde voor ->
aantekening 5 (H3)

Tas van de tafel en telefoons weg!!


Boekje Jong & Oud
H3: Werken en belasting betalen

Aantekening 5: Belastingstelsel, nivelleren en


denivelleren

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
De verschillen tussen de verschillende
belastingstelsels benoemen
De begrippen nivelleren en denivelleren
toepassen
Bespreken 3.3
Pak opdracht 3.3 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 3.1 t/m 3.6 + stencil 2
en 3
Degressief tarief
Degressief tarief
• Tarief waarbij hogere inkomens procentueel minder belasting
betalen.
• Een dalend percentage aan belasting voor hogere inkomens.
Proportioneel tarief
Proportioneel tarief:
• Tarief waarbij iedereen procentueel evenveel belasting betaalt.
• Hetzelfde percentage aan belasting voor iedereen. Hierdoor blijft de
gemiddelde belastingdruk gelijk als je meer gaat verdienen.
Progressief tarief
Progressief tarief
• Tarief waarbij hogere inkomens procentueel meer
belasting betalen.
• Een stijgend percentage aan belasting voor hogere
inkomens. Hierdoor stijgt de gemiddelde belastingdruk
als je meer gaat verdienen. Dit is het
belastingstelsel
waar Nederland
voor gekozen heeft.
Nivelleren en denivelleren

Een progressief belastingstelsel heeft als doel de inkomens te nivelleren.


-> de inkomensverschillen worden door herverdeling in verhouding kleiner.

Een degressief belastingstelsel beoogt het tegenovergestelde en


denivelleert.
-> de inkomensverschillen worden door herverdeling in verhouding groter.
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Belastingstelsel, nivelleren en denivelleren
Klaar? Nakijken opdrachten.

Opdrachten: 3.7 t/m 3.14


Wat?

Huiswerk: 3.7 t/m 3.14


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• De verschillen tussen de verschillende belastingstelsels
benoemen
• De begrippen nivelleren en denivelleren toepassen
Begintaak

• Ga zitten op een plek in het lokaal.


• Pak het boek Jong & Oud erbij.
• Start je laptop op of pak pen + papier.
• Open je Word document of zoek een nieuwe bladzijde voor ->
aantekening 6 (H4)

Tas van de tafel en telefoons weg!!


Boekje Jong & Oud
H4: Inkomensongelijkheid

Aantekening 6: Lorenzcurve en profijtbeginsel

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
De Lorenzcurve op een correcte manier tekenen
De Lorenzcurve lezen en analyseren op de vorm
van de bolling
Bespreken 3.13
Pak opdracht 3.13 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 3.7 t/m 3.14
Lorenzcurve
De Lorenzcurve ziet er als volgt uit:

Lorenzcure:
Grafische weergave
van de primaire of
secundaire
inkomensverdeling in
een land.
Lorenzcurve

Met de groene hulplijn is al het inkomen eerlijk verdeeld over de mensen


-> ieder persoon verdient hetzelfde inkomen
Lorenzcurve
Lorenzcurve
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Lorenzcurve en profijtbeginsel
Klaar? Nakijken opdrachten en maken opdrachten lange route.

Opdrachten: 4.1 t/m 4.5


Wat?

Huiswerk: 4.1 t/m 4.5


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• De Lorenzcurve op een correcte manier tekenen
• De Lorenzcurve lezen en analyseren op de vorm van de bolling
Begintaak

• Ga zitten op een plek in het lokaal.


• Pak het boek Jong & Oud erbij.
• Start je laptop op of pak pen + papier.
• Open je Word document of zoek een nieuwe bladzijde voor ->
aantekening 7 (H4)

Tas van de tafel en telefoons weg!!


Boekje Jong & Oud
H4: Inkomensongelijkheid

Aantekening 7: Lorenzcurve en inkomens

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Het verschil tussen primair- en secundair inkomen
beschrijven
Het verschil tussen een primaire en een
secundaire Lorenzcurve schetsen
Bespreken 4.1
Pak opdracht 4.1 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 4.1 t/m 4.5
Primair inkomen

Om producten te produceren zetten bedrijven productiefactoren


(KANO) in:
Natuur
Arbeid
Kapitaal
Ondernemerschap

Voor het beschikbaar stellen van deze


productiefactoren willen de mensen die de productiefactor
bezitten beloond worden.

-> Elke productiefactor kent zijn eigen beloning!


Primair en secundair inkomen

Een lorenzcurve kan volgens 2 soorten inkomen getekend worden:

1. Primaire inkomensverdeling: Inkomensverschillen vóór overheids-


ingrijpen.
-> Beloningen van KANO

2. Secundaire inkomensverdeling: Inkomensverschillen na overheids-


ingrijpen.
-> Bijv. met belastingen, toeslagen en uitkeringen
Lorenzcurve en inkomensverdeling

Primaire inkomens kunnen per


persoon erg verschillen.
-> Om deze verschillen te verkleinen,
grijpt de overheid in via
(progressieve) belastingen,
toeslagen en uitkeringen.
Voorbeeld:
Door het progressieve
belastingstelsel in Nederland, ligt
de secundaire inkomensverdeling
dichter bij de diagonaal.
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Lorenzcurve en inkomens
Klaar? Nakijken opdrachten en maken opdrachten lange route.

Opdrachten: 4.6 t/m 4.10


Wat?

Huiswerk: 4.6 t/m 4.10


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Het verschil tussen primair- en secundair inkomen beschrijven
• Het verschil tussen een primaire en een secundaire Lorenzcurve
schetsen
Begintaak

• Ga zitten op een plek in het lokaal.


• Pak het boek Jong & Oud erbij.
• Start je laptop op of pak pen + papier.
• Open je Word document of zoek een nieuwe bladzijde voor ->
aantekening 8 (H4)

Tas van de tafel en telefoons weg!!


Boekje Jong & Oud
H4: Inkomensongelijkheid

Aantekening 8: Zelftest van H4

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
De leerdoelen van H4 over de Lorenzcurve
behalen
Een gevangenendilemma correct oplossen
Bespreken 4.7
Pak opdracht 4.7 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 4.6 t/m 4.10
Oefenopdracht: Schrijf het antwoord op de
volgende vraag in je schrift, zonder te overleggen.
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Zelftest van H4
Klaar? Nakijken opdrachten en maken opdrachten lange route.

Opdrachten: 4.11 t/m 4.17


Wat?

Huiswerk: 4.11 t/m 4.17


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• De leerdoelen van H4 over de Lorenzcurve behalen
• Een gevangenendilemma correct oplossen
Begintaak

• Ga zitten op een plek in het lokaal.


• Pak het boek Jong & Oud erbij.
• Start je laptop op of pak pen + papier.
• Open je Word document of zoek een nieuwe bladzijde voor ->
aantekening 9 (H5)

Tas van de tafel en telefoons weg!!


SO H1 t/m H5 Jong & Oud

Donderdag 13 oktober het 1e lesuur


Boekje Jong & Oud
H5: Het huishouden

Aantekening 9: Consumentenprijsindex

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Het begrip hypotheek omschrijven
De netto woonlasten berekenen
Rekenen met het consumentenprijsindexcijfer
Bespreken 4.16
Pak opdracht 4.16 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 4.11 t/m 4.17
Kopen of huren?
Voor het kopen van een huis moeten de meeste mensen geld lenen. Dat
gebeurt in de vorm van een hypothecaire lening. Het huis dient bij zo’n
hypothecaire lening als onderpand.

Hypothecaire lening: Een hypotheek is een langlopende lening waarbij


een registergoed als onderpand dient.
-> Over een hypotheek betaal je aflossing en rente.
De netto woonlasten
Wat je moet betalen per maand voor een huis noem je de netto woonlasten
en deze bestaan uit vier onderdelen (die je moet optellen):
-De rente van de hypothecaire lening na belastingvoordeel
-De onderhoudskosten
-De verzekeringspremie
-De belastingen wegens het bezit van de woning
Consumentenprijsindex
Prijsveranderingen van goederen en diensten worden
gemeten met behulp van de consumentenprijsindex (CPI).

Met behulp van dit boodschappenmandje vol gemiddelde


prijzen bepaalt het CBS de omvang van de inflatie of deflatie.
Consumentenprijsindex
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Consumentenprijsindex
Klaar? Nakijken opdrachten en maken opdrachten lange route.

Opdrachten: 5.1 t/m 5.8


Wat?

Huiswerk: 5.1 t/m 5.8


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Het begrip hypotheek omschrijven
• De netto woonlasten berekenen
• Rekenen met het consumentenprijsindexcijfer
Begintaak

• Ga zitten op een plek in het lokaal.


• Pak het boek Jong & Oud erbij.
• Start je laptop op of pak pen + papier.
• Open je Word document of zoek een nieuwe bladzijde voor ->
aantekening 10 (H5)

Tas van de tafel en telefoons weg!!


Boekje Jong & Oud
H5: Het huishouden

Aantekening 10: Reëel inkomen en koopkracht

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Je kunt de invloed van het inkomen en de prijzen
op de koopkracht beschrijven
Je kunt de stijging/daling van de koopkracht
berekenen
Bespreken 5.7 en 5.8
Pak opdracht 5.7 en 5.8 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 5.1 t/m 5.8
Veranderen van de koopkracht
Prijsveranderingen hebben invloed op je koopkracht. Koopkracht:
De hoeveelheid
goederen en
Prijzen Prijzen diensten die je met je
inkomen kunt kopen.
(inflatie) (deflatie)

Inflatie:
Het stijgen van de
prijzen van goederen
en diensten.
Koopkracht* Koopkracht*
Deflatie:
Het dalen van de
*Let op: alleen als het inkomen prijzen van goederen
niet, of minder hard mee verandert! en diensten.
Veranderen van de koopkracht
Inkomensveranderingen hebben ook invloed op je koopkracht. Nominaal inkomen:
-> Koopkracht wordt ook wel het reële inkomen genoemd. Het inkomen dat je in
euro’s verdient.

Nominaal Nominaal Reëel inkomen:


inkomen inkomen
Het nominaal
inkomen
gecorrigeerd voor de
inflatie (of deflatie).

Reëel Reëel
inkomen* Inkomen*

*Let op: alleen als de prijzen niet,


of minder hard mee veranderen!
Situatie van nu, zorgelijk?
Berekenen van een verandering van de koopkracht

Doen we via de vuistregel (zie blz. 47):


Procentuele verandering reële inkomen = procentuele verandering nominaal inkomen – inflatiepercentage

We gaan nu samen opdracht 5.10 maken op blz. 47


Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Reëel inkomen en koopkracht
Klaar? Nakijken opdrachten en maken opdrachten lange route.

Opdrachten: 5.9 t/m 5.11 + zelftest 5.12 t/m 5.14


Wat?

Huiswerk: 5.9 t/m 5.11 + zelftest 5.12 t/m 5.14


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Je kunt de invloed van het inkomen en de prijzen op de
koopkracht beschrijven
• Je kunt de stijging/daling van de koopkracht berekenen
Begintaak

• Ga zitten op een plek in het lokaal.


• Pak het boek Jong & Oud erbij.
• Start je laptop op of pak pen + papier.
• Open je Word document of zoek een nieuwe bladzijde voor ->
aantekening 11 (H6)

Tas van de tafel en telefoons weg!!


Boekje Jong & Oud
H6: Verzekeren

Aantekening 11: Verzekeren en risico’s deel 1

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Het verband tussen risico’s en verzekeren
behandelen
Het verschil tussen goede- en slechte risico’s
benoemen
Het begrip moreel wangedrag omschrijven
Bespreken 5.10
Pak opdracht 5.10 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 5.9 t/m 5.11 + zelftest 5.12 t/m
5.14
Verzekeren
Verzekeren:
Je kunt je tegen risico’s verzekeren.
Het tegen betaling
overnemen van het
Je betaalt dan een premie aan een verzekeringsmaatschappij, financiële risico op
die het risico van je overneemt. schade van een
verzekerde door een
verzekeraar.
Je maakt afspraken met de verzekeringsmaatschappij:
Premie:
Hoe hoog is de premie? Betaling van de
verzekerde voor het
Welke schade is gedekt? verkrijgen van een
verzekering.
Welk bedrag krijg je uitgekeerd?
Wat zijn de voorwaarden? Polis: Contract dat
dient als bewijs van
een verzekering.
Dit staat allemaal op je verzekeringspolis.
Risico-avers

Het verschilt per persoon of je je wilt verzekeren:

Voor risico avers gedrag houdt in dat iemand gedrag


vertoont dat risico's zo veel mogelijk probeert te
vermijden in plaats van deze op te zoeken

Ben je risico-avers? Dan zal je meer zaken verzekeren


dan wanneer je niet zo bang bent voor risico’s.
Goede en slechte risico’s
Een verzekeraar deelt klanten in aan de hand van 2 groepen:
Goede risico’s mensen die relatief weinig schade hebben en zo de
verzekeringsmaatschappij weinig kosten.
-> Zorgen voor winst bij de verzekeraar 

Slechte risico’s mensen die relatief veel schade hebben en zo de


verzekeringsmaatschappij veel kosten.
-> Zorgen voor verlies bij de verzekeraar 

Sprake van solidariteit: zowel de goede als de slechte risico’s moeten


meebetalen aan de verzekering waardoor de premies laag blijven.
Moreel wangedrag
Is je smartphone in het water gevallen?
“Maakt niet uit, hij is toch verzekerd.”

Mensen gaan zich minder voorzichtig gedragen als ze


verzekerd zijn.

Doe je dit bewust, dan is er sprake van moreel wangedrag


(‘moral hazard’).
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Verzekeren en risico’s deel 1
Klaar? Nakijken opdrachten en maken opdrachten lange route.

Opdrachten: 6.1 t/m 6.7


Wat?

Huiswerk: 6.1 t/m 6.7


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Het verband tussen risico’s en verzekeren behandelen
• Het verschil tussen goede- en slechte risico’s benoemen
• Het begrip moreel wangedrag omschrijven
Begintaak

• Ga zitten op een plek in het lokaal.


• Pak het boek Jong & Oud erbij.
• Start je laptop op of pak pen + papier.
• Open je Word document of zoek een nieuwe bladzijde voor ->
aantekening 12 (H6)

Tas van de tafel en telefoons weg!!


Boekje Jong & Oud
H6: Verzekeren

Aantekening 12: Verzekeren en risico’s deel 2

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Het begrip informatie asymmetrie beschrijven
Het begrip averechtse selectie omschrijven
De maatregelen eigen risico en premie-
differentiatie beschrijven
Bespreken 6.3 en 6.6
Pak opdracht 6.3 en 6.6 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 6.1 t/m 6.7
Averechtse selectie
Stel een verzekeraar vraagt aan iedereen dezelfde premie
- Goede risico’s kunnen deze premie te hoog vinden en gaan
weg
- Slechte risico’s blijven zitten, want hebben de verzekering nodig

• Slechte risico’s > goede risico’s = meer kosten = meer premie

• Gevolg: weer wat goede risico’s weg en slechte risico’s blijven


-> Klantenbestand verzekeraar slecht verdeeld (slecht >goed)
Informatie asymmetrie
Het is lastig voor een verzekeringsmaatschappij om precies te bepalen
hoeveel risico jij loopt op schade. Ze zijn afhankelijk van de informatie die jij
hun geeft.

In het algemeen Beschikken de verzekeraar en de verzekerde bij het


afsluiten van een verzekering niet over dezelfde informatie.

Er is sprake van informatie asymmetrie.


Moreel wangedrag

Moreel wangedrag
Verzekeraars moeten hierdoor
vaker schade uitkeren.

Schade-uitkeringen
Om geen verlies te
draaien, zal de premie
per verzekerde ook
stijgen. Hierdoor stijgt het gemiddelde
Premie schade-uitkering, waardoor de
premie verder stijgt.
‘Goede risico’s’ gaan weg,
‘slechte risico’s’ blijven achter.

Averechtse selectie
Financiële risico’s van averechtse selectie beperken

De verzekeraar loopt door averechtse selectie veel financiële risico’s. De


verzekeraar doet er alles aan om de goede risico’s te houden:

Eigen risico: Het gedeelte van de schade dat door de verzekerde zelf moet worden
betaald.

Premie differentiatie: ‘Slechte risico’s’ moeten daardoor een hogere premie betalen
dan de ‘goede risico’s’.

Dwang van de overheid: een verzekering worden voor iedereen verplicht gesteld
(zorg)
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Verzekeren en risico’s deel 2
Klaar? Nakijken opdrachten en maken opdrachten lange route.

Opdrachten: 6.8 t/m 6.12


Wat?

Huiswerk: 6.8 t/m 6.12


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Het begrip informatie asymmetrie beschrijven
• Het begrip averechtse selectie omschrijven
• De maatregelen eigen risico en premie-differentiatie beschrijven
Begintaak

• Ga zitten op een plek in het lokaal.


• Pak het boek Jong & Oud erbij.
• Start je laptop op of pak pen + papier.
• Open je Word document of zoek een nieuwe bladzijde voor ->
aantekening 13 (H6)

Tas van de tafel en telefoons weg!!


Boekje Jong & Oud
H6: Verzekeren

Aantekening 13: Verbanden van verzekeren + zelftest

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Uitleggen hoe asymmetrische informatie kan leiden tot
meer schade uitkeringen
Uitleggen hoe een eigen risico kan leiden tot een
premiedaling
Uitleggen hoe premie-differentiatie kan leiden tot een
lagere premie
Uitleggen hoe een acceptatieplicht kan leiden tot een
verdwijning van averechtse selectie
Bespreken 6.7, 6.8 en 6.9
Pak opdracht 6.7, 6.8 en 6.9 erbij om het huiswerk te
bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 6.8 t/m 6.12
Verbanden
Er bestaat asymmetrische informatie
=

->
->

=
De schade uitkeringen nemen toe
Verbanden
Er wordt een eigen risico ingevoerd
=

->
->
->

=
De gevraagde premie gaat dalen
Verbanden
Er wordt premie differentiatie ingevoerd
=

->
->

=
De gevraagde premie gaat dalen
Verbanden
Er wordt een acceptatieplicht ingevoerd
=

->
->

=
De verhouding goede/slechte risico’s goed
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Verbanden van verzekeren + zelftest
Klaar? Nakijken opdrachten en maken opdrachten lange route.

Opdrachten: 6.13 t/m 6.16


Wat?

Huiswerk: 6.13 t/m 6.16


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je in het kort
kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Uitleggen hoe asymmetrische informatie kan leiden tot meer schade uitkeringen
• Uitleggen hoe een eigen risico kan leiden tot een premiedaling
• Uitleggen hoe premie-differentiatie kan leiden tot een lagere premie
• Uitleggen hoe een acceptatieplicht kan leiden tot een verdwijning van
averechtse selectie
Begintaak

• Ga zitten op een plek in het lokaal.


• Pak het boek Jong & Oud erbij.
• Start je laptop op of pak pen + papier.
• Open je Word document of zoek een nieuwe bladzijde voor ->
aantekening 14 (H7)

Tas van de tafel en telefoons weg!!


Boekje Jong & Oud
H7: Senioren

Aantekening 14: AOW en Pensioen

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Het omslagstelsel uitleggen
Het kapitaaldekkingsstelsel uitleggen
Uitleggen uit welke onderdelen de oude dag
bestaat
Bespreken 6.14 en 6.15 a, b en c
Pak opdracht 6.14 en 6.15 a, b en c erbij om het huiswerk te
bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 6.13 t/m 6.16
Geld voor je oude dag
Als je 67+ bent en klaar met werken wil je natuurlijk ook inkomen
hebben om te consumeren, maar hoe?
Verdeling in de bevolking
• Actieven: zijn mensen die betaald werk verrichten.

• Inactieven: zijn mensen met een gedeeltelijke uitkering, een


volledige uitkering of meerdere uitkeringen.

-> Hiermee kan je de I/A ratio uitrekenen


Deel 1: AOW
De AOW-uitkering gebeurt op basis van:
1. Omslagstelsel (je spaart voor iemand anders)
-> Een systeem waarbij de ontvangen premies van een jaar gebruikt worden voor
uitkeringen in dat jaar.
-> De benodigde premies komen uit de belastingopbrengsten van de werkende

Intergenerationele solidariteit (AOW)


2. Intergenerationele solidariteit:
De huidige generatie betaalt voor de AOW van de gepensioneerde generatie.
Deel 2: Aanvullend pensioen
Het aanvullend pensioen gebeurt op basis van:
1. Kapitaaldekkingsstelsel
-> Een systeem waarbij degene die premie betaalt een kapitaal opbouwt dat op een
later tijdstip wordt uitgekeerd.

2. Collectief geregeld bij een pensioenfonds


-> Maandelijks gaat er bij iemand een bedrag van het salaris naar het pensioen.

2. Aanvullend pensioen

1. AOW (basispensioen)
Oefenopdracht passend bij H2 en H7

Leg uit dat er bij bedrijfspensioenen wordt geruild over de tijd


-> Tip: gebruik het kernwoord in je antwoord dat bij ruilen over de
tijd noodzakelijk is
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? AOW en Pensioen
Klaar? Nakijken opdrachten en maken opdrachten lange route.

Opdrachten: 7.1 t/m 7.6


Wat?

Huiswerk: 7.1 t/m 7.6


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Het omslagstelsel uitleggen
• Het kapitaaldekkingsstelsel uitleggen
• Uitleggen uit welke onderdelen de oude dag bestaat
Begintaak

• Ga zitten op een plek in het lokaal.


• Pak het boek Jong & Oud erbij.
• Start je laptop op of pak pen + papier.
• Open je Word document of zoek een nieuwe bladzijde voor ->
aantekening 15 (H7)

Tas van de tafel en telefoons weg!!


Boekje Jong & Oud
H7: Senioren

Aantekening 15: Aandelen en obligaties

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
De drie onderdelen van het pensioen benoemen
Het risico van aandelen en obligaties beschrijven
Bespreken 7.3, 7.4 en 7.5
Pak opdracht 7.3, 7.4 en 7.5 erbij om het huiswerk te
bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 7.1 t/m 7.6
Je oude dag uitbreiden deel 3

3. Eigen middelen

2. Aanvullend pensioen

1. AOW (basispensioen)
Extra sparen via eigen middelen
1. Je zit altijd vast aan het gedwongen sparen wat van je loon
afgaat naar het pensioenfonds

2. Je hebt de keuze om vrijwillig te sparen door elke maand


wat geld opzij te zetten.
-> Hierbij maak je gebruik van het vermogensmotief
Risico en beleggen Beleggen:
Het aantrekken van
Stel je hebt wat geld over dat je niet meteen wilt uitgeven. waardepapieren,
eigendomsrechten en
Wat ga je doen? Sparen of beleggen? goederen met als doel
deze te verkopen met
financieel voordeel.
Bij beleggen kan het rendement hoger zijn. Maar het risico
is vaak ook hoger.

In principe is een belegger alleen bereid een hoger risico te


nemen als daar een risicopremie tegenover staat.
Aanvullend pensioen

Beleggen

Aandelen Obligaties

Rendement op aandelen: Rendement op obligaties:


• Koerswinst • Koerswinst
• Dividend (winst) • Couponrente (rente)

Als je een obligatie koopt, leen je eigenlijk geld uit aan de uitgever, meestal de
overheid of een bedrijf. In ruil krijg je op regelmatige tijdstippen een rentevergoeding
en je kan koerswinst behalen.
Verbanden
De vergrijzing neemt toe
=

->
->
->

=
Verhoging van de AOW-leeftijd wordt noodzakelijk
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Aandelen en obligaties
Klaar? Nakijken opdrachten en maken opdrachten lange route.

Opdrachten: 7.7 t/m 7.13


Wat?

Huiswerk: 7.7 t/m 7.13


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• De drie onderdelen van het pensioen benoemen
• Het risico van aandelen en obligaties beschrijven
Begintaak

• Ga zitten op een plek in het lokaal.


• Pak het boek Jong & Oud erbij.
• Start je laptop op of pak pen + papier.
• Open je Word document of zoek een nieuwe bladzijde voor ->
aantekening 16 (H8)

Tas van de tafel en telefoons weg!!


Boekje Jong & Oud
H8: Ruilen tussen generaties

Aantekening 16: De verzorgingsstaat

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Uitleggen wat er met intertemporele ruil wordt
bedoeld
Uitleggen wat de verzorgingsstaat inhoud
Uitleggen wie netto ontvangers en netto betalers
zijn
Bespreken 7.7, 7.8 en 7.9 a, b en c
Pak opdracht 7.7, 7.8 en 7.9 a, b en c erbij om het huiswerk
te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 7.7 t/m 7.13
Ruilen over de tijd
Ruilen over de tijd (= intertemporele ruil): Het uitstellen of vervroegen
van consumptie.
-> In je antwoord moet consumptie staan!

Ruilen over de tijd kan op twee manieren:


Sparen : je stelt je consumptie uit
Lenen: je vervroegt je consumptie

-> Dit hoofdstuk overdrachten tussen generaties


-> Voorbeelden?
Verzorgingsstaat
• In de verzorgingsstaat dragen de werkenden geld af in de vorm van
belastingen en sociale premies.
-> De overheid geeft dit geld uit via sociale uitkeringen en voorzieningen.

• Betalingen aan de overheid (belastingen en premies) zijn voornamelijk


gebaseerd op het draagkrachtbeginsel.
-> Iedereen betaalt naar draagkracht van het inkomen, dus hogere
inkomens betalen relatief meer.

• Het systeem van bijdragen aan en ontvangsten van de overheid is


gebaseerd op solidariteit.
Overdrachten tussen generaties grafisch

->De werkende (B1 en B2) betalen de consumptie van jongeren (A) en


ouderen (C)
-> Wat je ontvangt weegt straks op tegen wat je betaalt
Netto ontvangers en netto betalers
• Ouderen en jongeren zijn netto ontvangers,
omdat zij nog geen belastingen en sociale
premies hoeven af te staan.

• De werkenden mensen betalen belastingen en


sociale premies en zijn daardoor de netto
betalers.

-> Conclusie: de netto betalers betalen voor de


netto ontvangers (denk hierbij aan de zorg,
onderwijs, AOW etc).
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Intertemporele ruil en netto ontvanger
Klaar? Nakijken opdrachten en maken opdrachten lange route.

Opdrachten: 8.1 t/m 8.4


Wat?

Huiswerk: 8.1 t/m 8.4


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je
in het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Uitleggen wat er met intertemporele ruil wordt bedoeld
• Uitleggen wat de verzorgingsstaat inhoud
• Uitleggen wie netto ontvangers en netto betalers zijn
Boekje Jong & Oud
H8: Ruilen tussen generaties

Aantekening 17: Profijtbeginsel

Leerdoelen:
Je kunt aan het einde van de les:
Uitleggen wat het profijtbeginsel inhoud
Uitleggen hoe de generatie van nu economisch
van invloed is op toekomstige generaties
De uitdagingen van duurzame economische groei
uitleggen
Bespreken 8.1 en 8.2
Pak opdracht 8.1 en 8.2 erbij om het huiswerk te bespreken
Nog andere vragen over het huiswerk 8.1 t/m 8.4
Profijtbeginsel
• Een ander uitgangspunt is het profijtbeginsel: ieder betaalt naar
gelang het gebruik van de overheidsvoorzieningen.
• Dit houdt in dat voor overheidsvoorzieningen een prijs wordt
vastgesteld die de gebruiker moet betalen
-> Zoals collegegeld voor studenten of de betaling voor een
paspoort.
Overdrachten tussen generaties en welvaart

• Wetenschap: toekomstige generaties kunnen een hoger peil van


welvaart bereiken dankzij de overdacht van kennis.

• Milieuproblemen: ontbossingen klimaatveranderingen hebben een


negatief effect op de toekomstige welvaart.

• Uitputting van natuurlijke hulpbronnen: olie en gas kunnen opraken.

• Overheidsschuld: toekomstige generaties betalen rente en aflossing


van de schuld die is opgebouwd.
Toekomstige groei
• De huidige generatie moet streven naar duurzame economische
groei, dat is groei die niet ten koste gaat van de welvaart van
toekomstige generaties.

Uitdagingen bij duurzame economische groei:


• Demografische veranderingen kunnen leiden tot veranderingen in de
overdrachten tussen generaties.
• Bij vergrijzing neemt het aandeel van de ouderen in de totale
bevolking toe. Een oplossing voor de toenemende kosten van de
vergrijzing kan een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd
zijn.
Verbanden
De vergrijzing neemt toe
= Er zijn meer ouderen t.o.v. jongeren

-> Jongeren moeten meer premie gaan betalen


-> Minder werken of emigreren
-> Minder premie inkomsten voor de oudere

=
Financiering oudedagvoorziening wordt problematisch
Opdrachten maken
Tijd? Einde lesuur.

Hoe? Eerst individueel en daarna in tweetallen.

Hulp? Docent of buurman/buurvrouw.

Resultaat Je begrijpt de uitleg en de opdrachten over het onderwerp:


? Profijtbeginsel
Klaar? Nakijken opdrachten en maken opdrachten lange route.

Opdrachten: 8.5 t/m 8.9


Wat?

Huiswerk: 8.5 t/m 8.9


Afsluiting
Noteer per lesdoel of je deze hebt behaald op een schaal
van 1 tot 10
(je eigen bijdrage in het behalen van het lesdoel moet je in
het kort kunnen toelichten).

Je kunt aan het einde van de les:


• Uitleggen wat het profijtbeginsel inhoud
• Uitleggen hoe de generatie van nu economisch van invloed is op
toekomstige generaties
• De uitdagingen van duurzame economische groei uitleggen
Goede en slechte risico’s

Goede risico’s mensen die relatief weinig schade hebben of ziek Verplichte
worden en zo de verzekeringsmaatschappij weinig kosten. solidariteit:
Zowel de goede als
de slechte risico’s
Slechte risico’s mensen die relatief veel schade hebben of ziek moeten meebetalen
worden en zo de verzekeringsmaatschappij veel kosten. aan de verzekering
waardoor de premies
laag blijven.
Soms heb je geen keuze, bepaalde verzekeringen zijn verplicht
gesteld door de overheid:
Om mensen tegen hoge schades te beschermen (auto)
Om te voorkomen dat te weinig mensen (goede risico’s) zich Verplichte
verzekeren en er te weinig premie-opbrengsten zijn om uit te solidariteit
keren aan de slechte risico’s (ziektekosten).
Financiële risico’s beperken

De verzekeraar loopt door moreel wangedrag en Eigen risico:


averechtse selectie veel financiële risico’s. Ze doen er Het gedeelte van de
alles aan om deze te beperken, zoals: schade dat door de
verzekerde zelf moet
worden betaald.
Eigen risico
Premie
differentiatie:
Premie differentiatie ‘Slechte risico’s’
moeten daardoor
een hogere premie
Informatie opvragen over het leven van een betalen dan de
verzekerde ‘goede risico’s’.

(hiermee wordt de informatie asymmetrie verkleint)


Averechtse selectie
Asymmetrische
Averechtse selectie:
Hierdoor is het informatie
lastig de premie Het verschijnsel dat
vast te stellen. alleen mensen met
een meer dan
gemiddeld risico zich
Te hoge premie verzekeren.
‘Goede risico’s’
besluiten zich niet
meer te
verzekeren. Hierdoor stijgen ook de
Averechtse selectie premies. Dit versterkt weer
het proces van averechtse
‘Slechte risico’s’ selectie.
blijven achter,
waardoor de
kosten per
verzekerde stijgen. Schade-uitkeringen
Eigen risico

Eigen risico
Verzekerden claimen minder
schades omdat ze een deel
zelf moeten betalen.

Moreel wangedrag
De gemiddelde schade-
uitkering per verzekerde
daalt hierdoor.

Schade-uitkeringen

Hierdoor zal de premie minder


snel stijgen of zelfs dalen.

Premie
Premie-differentiatie

Premie-differentiatie
‘Goede risico’s’ betalen een Bij premie-differentiatie
lagere premie en zijn minder betalen ‘goede risico’s’ een
geneigd de verzekering op te lagere premie en ‘slechte
zeggen. risico’s’ een hogere
Averechtse selectie premie.
Meer verzekerden, dus
de gemiddelde schade-
uitkering daalt.
Gemiddelde
schade-uitkering
Als de schade-uitkering per
verzekerde daalt, kan ook de
premie dalen.
Premie
Intertemporele ruil
• Elke keer wanneer we lenen of sparen verplaatsen we een deel
van onze koopkracht in de tijd.
->Door te sparen heb je in het heden minder koopkracht, maar
daardoor kun je in de toekomst méér kopen.
-> Lenen zorgt ervoor dat je in het heden meer kunt kopen, maar
in de toekomst moet je terug betalen waardoor je dan minder
kunt kopen.

• Ruilen over de tijd is dus het schuiven met inkomen /


koopkracht. De prijs die dit coördineert is de rente

You might also like